THE NETHERLANDS BRITISH CHAMBER OF COMMERCE
Verslag Ronde tafel conferentie Met betrekking tot het Nederlands fiscaal vestigingsklimaat Amsterdam, 3 September 2015
Georganiseerd in samenwerking met: Burson – Marsteller Pwc
Inleiding De Netherlands British Chamber of Commerce (NBCC) heeft in samenwerking met PwC en Burson-Marsteller op 3 september 2015 een ronde tafel georganiseerd over het Nederlandse fiscale vestigingsklimaat. Onder leiding van Edwin Visser, partner en tax policy leader EMEA bij PwC, zijn met verschillende experts uit de fiscale wetenschap en praktijk vijf stellingen besproken die naar voren zijn gebracht door de leden van de NBCC. Het doel van de bijeenkomst was tot aanbevelingen te komen aan het kabinet over de positie van Nederland in het post-BEPS1 tijdsperk. Hoe blijft Nederland aantrekkelijk als vestigingsplaats voor internationale bedrijven en welke fiscale instrumenten zijn hierbij gewenst? Op 5 oktober 2015 heeft de OESO de definitieve versies van de BEPS rapporten gepresenteerd. Daarnaast wordt begin dit jaar een anti-BEPS richtlijn van de Europese Commissie verwacht en heeft de Commissie vorig jaar geoordeeld dat Nederland ontoelaatbare staatssteun heeft verleend aan een Nederlandse vennootschap van de Amerikaanse multinational Starbucks. De Nederlandse reactie als EU voorzitter op deze ontwikkelingen acht de NBCC cruciaal.
Experts Op 3 september 2015 waren de volgende experts te gast:
Jaap Bellingwout, Vrije Universiteit van Amsterdam en verbonden aan KPMG Meijburg & Co; Peter Kavelaars, Erasmus Universiteit Rotterdam en verbonden aan Deloitte; Reinout Kok, Erasmus Universiteit Rotterdam en verbonden aan EY; Edwin Heithuis, Universiteit van Amsterdam en verbonden aan BDO; Arjo van Eijsden, verbonden aan EY; Hans van den Hurk, Universiteit Maastricht en verbonden aan QuanteraGlobal; Paul Sleurink, verbonden aan De Brauw Blackstone Westbroek; George de Soeten, verbonden aan PwC; Bartjan Zoetmulder, bestuurslid en voorzitter van de commissie Internationale Fiscale Zaken van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs en verbonden aan Loyens & Loeff;
Vanuit de NBCC waren aanwezig Michiel van Deursen (directeur), Martin Buckers (voorzitter Economic and Fiscal forum van de NBCC en bedrijfsfiscalist bij Vodafone) en Wim Peters, lid van hetzelfde forum en werkzaam als bedrijfsfiscalist bij Diageo.
1
Base Erosion and Profit Shifting.
1
De stellingen De volgende vijf stellingen zijn besproken:
Stelling 1: Nederland moet voorop lopen bij de implementatie van de ‘Base erosion and profit shifting’ (BEPS) richtlijnen
Stelling 2: Het hele palet aan rente aftrekbeperkingen moet vervangen worden door een ‘earnings stripping’ regel
Stelling 3: Een Corporate Common Tax Base is een goed idee
Stelling 4: Er moet een heldere richtlijn komen over de definitie van Staatssteun bij belastingbeleid van Europese lidstaten
Stelling 5: Om het Nederlandse fiscale vestigingsklimaat aantrekkelijk te houden, moet het tarief voor de heffing van vennootschapsbelasting (vpb) naar 15% en dient de dividendbelasting te worden afgeschaft
Aanbevelingen Stelling 1: Nederland moet voorop lopen bij de implementatie van de ‘Base erosion and profit shifting’ (BEPS) richtlijnen Toelichting op de stelling De Tweede Kamer heeft de wens uitgesproken dat Nederland voorop moet lopen bij het tegengaan van belastingontwijking. Het kabinet heeft hieraan gevolg gegeven door het aanscherpen van de substance vereisten, het ten gunste van ontwikkelingslanden heronderhandelen van belastingverdragen met die landen, het automatisch uitwisselen van rulings met Duitsland en de aankondiging van het invoeren van verplichte ‘country-by-countryreporting’. De verdergaande implementatie van BEPS kan consequenties hebben voor het Nederlandse vestigingsklimaat. Welke gevolgen heeft het voor Nederland om tot de ‘first movers’ te behoren? Conclusie en aanbevelingen Gehoord de ronde tafel discussie, ondersteunt de NBCC het initiatief van Nederland om op bepaalde gebieden voorop te lopen waar het gaat om transparantie en de benadering van ontwikkelingslanden. Daarnaast wijst het BEPS project uit dat er op veel andere onderwerpen internationaal onvoldoende overeenstemming is. Op die gebieden moet Nederland om een gelijk speelveld te behouden een pas op de plaats maken en streven naar een zo’n breed mogelijke consensus en internationale gezamenlijke regelgeving. Dergelijke internationale regels moeten dan wel op voldoende draagvlak kunnen rekenen, hetgeen een (openbare) consultatieprocedure inhoudt. Wanneer de informatieuitwisseling op orde is, ontbreekt wat betreft de NBCC de noodzaak tot publieke country-by-country-reporting. 2
Stelling 2: Het hele palet aan rente aftrekbeperkingen moet vervangen worden door een ‘earnings stripping’ regel Toelichting op de stelling In zijn brief van 2 juni 2015 aan de Tweede Kamer betreffende Internationale belastingen en belastingontwijking geeft de Staatssecretaris van Financiën een overzicht van de internationale ontwikkelingen op Europees en OESO gebied. ‘De OESO heeft in december 2014 een consultatiedocument gepubliceerd waarin zij de mogelijkheden inventariseert om grondslaguitholling door renteaftrek tegen te gaan. Daarbij spreekt de OESO een voorkeur uit voor generieke renteaftrekbeperkingen en ziet zij specifieke renteaftrekbeperkingen, zoals Nederland die kent, als mogelijke aanvulling daarop. De ontwikkelingen wijzen erop dat binnen de OESO als ‘best practice’ een “earnings stripping”-maatregel overeengekomen zal worden. Een dergelijke maatregel levert eveneens een bijdrage aan een meer gelijke behandeling van eigen en vreemd vermogen. De regeling houdt in dat de rente niet aftrekbaar is voor zover het saldo van verschuldigde en ontvangen rente (zowel binnen de groep als van derden) meer bedraagt dan een bepaald percentage van de winst vóór aftrek van rente en afschrijvingen. Bij een laag percentage loopt de belastingplichtige uiteraard eerder tegen een renteaftrekbeperking aan. De OESO suggereert dat de belastingplichtige in een dergelijk geval een uitweg kan worden geboden als de rentelast (aan derden) van de belastingplichtige naar verhouding kleiner is dan die van de groep waartoe hij behoort of als de verhouding tussen eigen en vreemd vermogen bij de belastingplichtige niet slechter is dan bij de groep als geheel.’ Daarnaast merkt de Staatssecretaris in zijn brief van 19 juni 2015 aan de Tweede Kamer betreffende de Belastingherziening onder het kopje ‘Andere mogelijke maatregelen’ op: Een meer gelijke behandeling van eigen en vreemd vermogen De vergoeding over vreemd vermogen (rente) is, in tegenstelling tot de vergoeding over eigen vermogen (dividend), aftrekbaar. Bedrijven ervaren daardoor een stimulans om meer vreemd vermogen aan te houden. Het kabinet ziet mogelijkheden om de fiscale behandeling van eigen en vreemd vermogen meer gelijk te trekken, waarbij met de opbrengst het tarief van de vennootschapsbelasting zou kunnen worden verlaagd. Dit in relatie tot de internationale ontwikkelingen met betrekking tot belastingontwijking. Bij de uitwerking moet rekening worden gehouden met het behoud van een goed vestigingsklimaat. Uit deze brieven tezamen lijkt te kunnen worden afgeleid dat het kabinet studeert op een “earnings stripping”-maatregel die eveneens een bijdrage moet leveren aan een meer gelijke behandeling van eigen en vreemd vermogen. Dit leidt tot de stelling: het hele palet aan rente aftrekbeperkingen moet vervangen worden door een ‘earningsstripping’ regel. Conclusie en aanbeveling De NBCC ondersteunt de positie van het kabinet om voorlopig nog niet vooruit te lopen met het aanpassen van de regels inzake renteaftrek totdat er meer internationale consensus 3
is over BEPS actie 4. Een uitzondering hierop vormt artikel 10b Wet Vpb ’69 dat leidt tot overkill na implementatie van de Europese hybride financieringsregels. Deze regel zou zo snel mogelijk moeten verdwijnen naar mening van de NBCC. Wanneer die internationale consensus er wel is en dit leidt tot een invoering van een earningsstripping regel, dan zou dit voor de leden van de NBCC in de eerste plaats moeten gaan om een benadering waarbij van het saldo van de renteinkomsten en –kosten wordt uitgegaan. Voorts zou dit moeten leiden tot het afschaffen van de huidige regels, inclusief artikel 10a, artikel 13l en artikel 15ad Wet Vpb ’69. Wanneer een of meer van deze regels desondanks deels gehandhaafd moeten blijven, moet de meeropbrengst worden ingezet voor verlaging van het vennootschapsbelasting-tarief. Om aan de lang levende wens tegemoet te komen eigen en vreemd vermogen gelijker te behandelen zou een eventuele earnings stripping regel gecombineerd kunnen worden met een vermogensaftrek, dat wil zeggen dat de na de toepassing van de earnings stripping regel beschikbare aftrek ook kan worden ingezet als een aftrek op het vermogen. Een andere manier om aan die wens tegemoet te komen is een volledige defiscalisering van de rente, maar een dergelijke maatregel vereist nog meer dan andere maatregelen internationale consensus. Bij alle mogelijke maatregelen zal de NBCC erop bedacht zijn dat buitenlandse investeerders niet op achterstand worden gezet ten opzichte van Nederlandse multinationals.
Stelling 3: Een Corporate Common Tax Base is een goed idee Toelichting op de stelling Staatssecretaris Wiebes van Financiën is kritisch op een corporate common consolidated tax base. Volgens hem moeten de maatregelen ter bestrijding van belastingontwijking economische meerwaarde hebben voor de EU als geheel. Zonder de economische meerwaarde zou de concurrentiepositie van de EU op de wereldmarkt in het geding komen. Conclusie en aanbeveling Binnen de expert groep en de NBCC is er enige steun voor een corporate common tax base, dus zonder de derde C van ‘consolidated’, nu deze zou bijdragen aan de vereenvoudiging van het belastingregime in Europa en veel transfer pricing disputen zou kunnen wegnemen. De vrees is echter dat met steun voor CCTB de onomkeerbare weg naar een CCCTB wordt ingeslagen met een grote impact op de Nederlandse soevereiniteit en op kroonjuwelen als de deelnemingsvrijstelling en het achterwege laten van bronheffingen op royalties en rente. De NBCC steunt daarom de huidige koers van het kabinet een “impact assessment” af te wachten alvorens hierin mee te gaan. In tegenstelling tot het kabinet spreekt de NBCC een voorkeur uit voor een optionele variant van een CCTB. De NBCC is het met het kabinet wel eens dat ook Europa als continent zich niet op achterstand moet zetten ten opzichte van andere continenten.
4
Stelling 4: Er moet een heldere richtlijn komen over de definitie van Staatssteun bij belastingbeleid van Europese lidstaten Toelichting op de stelling Als gevolg van Lux Leaks en de staatssteun procedures inzake Starbucks, Fiat, Amazon en Apple is er enorme aandacht gekomen voor rulings. Ook het Europees Parlement houdt zich hiermee bezig. Bovendien stelt de Europese Commissie voor dat, met terugwerkende kracht, (informatie over) alle rulings voortaan automatisch dienen te worden uitgewisseld aan alle lidstaten. Deze ontwikkelingen leiden tot een grote mate van onzekerheid bij de belastingheffing van bedrijven, juist op een punten waarop zij dachten zekerheid te hebben verkregen van de nationale soevereine belastingautoriteit. De vraag is hoe deze nieuw ontstane onzekerheid kan worden gemitigeerd. Conclusie en aanbevelingen De NBCC meent dat bedrijven erop moeten kunnen vertrouwen dat afspraken met een nationale soevereine belastingautoriteit in overeenstemming zijn met het Europese recht. Overheden zijn verantwoordelijk om te controleren of wetgeving en beleid overeenkomt met Europese en internationale regels. Bedrijven moeten hierop kunnen vertrouwen en het in alle openheid voorleggen van een casus moet leiden tot zekerheid, niet tot onzekerheid. Voorkomen moet worden dat de Europese Commissie een eigen begrippenkader gaat introduceren waardoor regeling anders kunnen worden uitgelegd en toegepast. Het begrippenkader van de OESO zou hierbij als leidraad moeten dienen. Dit zorgt voor meer helderheid en dus rechtszekerheid. Nu de Commissie met een grootschalig onderzoek bezig is inzake rulings en dit ongetwijfeld zal leiden tot jurisprudentie van het Hof van Justitie zouden daaruit heldere regels gedestilleerd kunnen worden over rulings en staatssteun. Deze zouden geïncorpereerd kunnen worden in een geactualiseerde versie van de Mededeling van de Commissie uit 1998 over de toepassing van de regels betreffende steunmaatregelen van de staten op het gebied van de directe belastingen op ondernemingen (98/C 384/03) zodat de praktijk daar mee uit de voeten kan. Volgens de NBCC moet Nederland benadrukken dat het kunnen vragen van zekerheid vooraf bijdraagt aan transparantie en rechtszekerheid. Deze kernwaarden staan momenteel onder druk. Harmonisatie moet niet worden afgedwongen via het instrument van staatssteun.
5
Stelling 5: Om het Nederlandse fiscale vestigingsklimaat aantrekkelijk te houden, moet het tarief voor de heffing van vennootschapsbelasting (vpb) naar 15% en dient de dividendbelasting te worden afgeschaft Toelichting op de stelling In de politieke en maatschappelijke discussie is veel weerstand tegen brievenbusmaatschappijen. Deze zouden te weinig toevoegen aan de Nederlandse economie en slechts gebruik maken van de voordelige fiscale regelingen. Daarnaast is het Nederlandse systeem als gevolg van de harmonisatie van belastingen steeds minder onderscheidend. Nederland moet dus op zoek naar nieuwe mogelijkheden om juist substance-volle activiteiten aan te trekken (“onshoring”), die werkgelegenheid, grondslag en substance creëren en daarmee een verlaging van het winstbelastingtarief mogelijk maken. Op die manier blijft een aantrekkelijk vestigingsklimaat gewaarborgd voor daadwerkelijk waarde toevoegende activiteiten. Conclusie en aanbevelingen Het beleid van Nederland moet verschuiven en meer focus leggen op het aantrekken van bedrijven met substance waarbij waarde wordt gecreëerd. Deze onshoring draagt positief bij aan de werkgelegenheid in Nederland en verlost Nederland van het imago van brievenbusmaatschappijen. Het fiscale instrumentarium moet hierop afgestemd worden, zoals door het substantieel verlagen van de directe belasting op overwinst (daar waar daadwerkelijk waarde wordt gecreëerd) via de vennootschapsbelasting of de loonbelasting en het lager belasten van arbeid. Het verlagen van het vennootschapsbelastingtarief is ook daarom van belang omdat Nederland anders te veel uit te pas gaat lopen met landen om ons heen als Ierland en het Verenigd Koninkrijk met tarieven onder de 20%. Daarnaast zou om het fiscale vestigingsklimaat aantrekkelijk te houden en met oog op de concurrentiepostitie van Nederland overwogen kunnen worden de Nederlandse dividendbelasting af te schaffen of alleen toe te passen wanneer de dividendbelasting een daadwerkelijke eindheffing is. Daarmee komt ook een einde aan het vermeend oneigenlijk gebruik van de coöperatie en zijn de nu voorgestelde daarop ziende complexe antimisbruikregels onnodig. Als alternatief zou het mogelijk moeten zijn erkend agio terug te betalen zonder dat eerst een omzetting naar nominaal aandelenkapitaal vereist is. Tenslotte kan gedacht worden over de verruiming van de tax credits door ook de verrekening van bronbelasting vanuit andere landen dan ontwikkelingslanden toe te staan.
Tenslotte De NBCC dankt alle experts voor het deelnemen aan de ronde tafel en dankt Edwin Visser voor het leiden van de discussie. De discussie heeft bijgedragen aan het formuleren van een groot aantal aanbevelingen waarmee de NBCC de discussie tussen de politiek en het BritsNederlandse bedrijfsleven hoopt voort te zetten.
6