1-001
VERGADERING VAN MAANDAG 8 MAART 2004 ___________________________ 1-002
VOORZITTER: DE HEER COX Voorzitter (De vergadering wordt om 17.05 uur geopend) 1-003
Hervatting van de zitting 1-004
De Voorzitter. – Ik verklaar de zitting van het Europees Parlement, die op donderdag 26 februari 2004 werd onderbroken, te zijn hervat. 1-005
Verklaring van de Voorzitter 1-006
De Voorzitter. – Ik heb vandaag de trieste taak om namens het Parlement een veroordeling uit te spreken over de terroristische aanslagen die zijn gepleegd tegen de sjiitische gemeenschap tijdens de viering van het Ashoura-festival, in Bagdad en Karbala, op dinsdag 2 maart jongstleden. Bij deze aanslagen, die ons met grote droefheid vervullen, zijn ten minste 170 onschuldige mensen omgekomen en bijna vierhonderd mensen gewond geraakt. Als Europees Parlement bieden wij ons medeleven en onze oprechte condoleances aan de familie van de slachtoffers en aan de Irakese autoriteiten aan. We veroordelen degenen die achter deze niets en niemand ontziende criminele aanslagen zitten, die hun doel troffen tijdens een traditioneel, vreedzaam religieus feest. Geachte afgevaardigden, ik vraag u om samen met mij een minuut stilte in acht te nemen. (Het Parlement neemt staande een minuut stilte in acht) 1-007
Internationale vrouwendag 1-008
De Voorzitter. – Geachte afgevaardigden, vandaag staan wij stil bij de viering van de Internationale Vrouwendag. Al bijna negentig jaar wordt de Internationale Vrouwendag gevierd. De Duitse feministe Clara Zetkin wilde een speciale dag om de staking van textielarbeiders in 1857 in de Verenigde Staten te gedenken. In maart 1911 werd die dag op haar initiatief ingevoerd in Oostenrijk, Denemarken, Duitsland en Zwitserland; toen verenigden meer dan een miljoen mannen en vrouwen zich in de strijd voor recht op werk, recht op een publieke functie en stemrecht. Sindsdien is er veel veranderd, maar nog lang niet alles is bereikt. Vrouwen worden nog steeds gediscrimineerd. We zijn ons allemaal bewust van het glazen plafond – ook in de politiek en ook hier in deze instelling – waardoor vrouwen worden beperkt in de toegang tot
bepaalde functies, in hun carrière en in hun mogelijkheden om een volwaardige rol te spelen. En we weten ook hoe vaak in dit Parlement is gedebatteerd over het geweld dat vrouwen wordt aangedaan met verkrachting, mishandeling en vrouwenhandel. Vandaag erkennen en prijzen wij in dit Parlement de belangrijke strategische rol, de voortrekkersrol die de Commissie rechten van de vrouw en gelijke kansen speelt, en via mevrouw Karamanou, de voorzitter, wil ik alle leden van die commissie bedanken voor het voorbeeld dat zij geven. De betrokkenheid van het Europees Parlement blijkt ook uit de agenda van vandaag. We hebben drie verslagen van de Commissie rechten van de vrouw en gelijke kansen: het verslag van onze collega mevrouw Gröner over het DAPHNE II-programma – voor de periode 2004-2008 – ter voorkoming en bestrijding van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen en ter bescherming van slachtoffers en risicogroepen; het verslag van mevrouw Bastos over het combineren van beroep, gezin en privé-leven; en het verslag van mevrouw Valenciano Martínez-Orozco over de situatie van vrouwen uit minderheidsgroeperingen in de Europese Unie. Tevens staan er twee mondelinge vragen aan de Commissie en de Raad over de toekomstige samenstelling van de Europese Commissie op de agenda. Omdat het vandaag Internationale Vrouwendag is herinner ik het Parlement aan een resolutie, aangenomen in 2003, waarin het Parlement toezegt een beleidsplan voor gender mainstreaming aan te nemen en uit te voeren, met als algemeen doel de gelijkheid van vrouwen en mannen te bevorderen door middel van een daadwerkelijke en doeltreffende opneming van het genderperspectief in beleidsmaatregelen en activiteiten, met inbegrip van besluitvormingsstructuren en het beheer van de financiële en menselijke hulpbronnen, zodat de uiteenlopende gevolgen die maatregelen hebben voor vrouwen en mannen vooraf worden beoordeeld, en dit aspect ten volle in aanmerking wordt genomen. Het doet me deugd in lijn met deze resolutie aan te kunnen kondigen dat het Bureau besloten heeft een werkgroep op hoog niveau voor de gelijkheid van mannen en vrouwen in dit Parlement in te stellen, bestaande uit de Voorzitter van het Parlement, twee ondervoorzitters die verantwoordelijk zijn voor personeelszaken, de voorzitter van de Conferentie van commissievoorzitters en de voorzitter van de Commissie rechten van de vrouw en gelijke kansen. Verder wordt ondersteuning geboden door de secretaris-generaal. De oprichting van deze werkgroep, die voor het einde van deze zittingsperiode aan de slag gaat, is een heel duidelijk signaal van de politieke wil en inzet op het hoogste niveau van dit Parlement om succes te boeken
6 op dit terrein. Ik ben erg verheugd dat we vandaag Marlene Lenz, de voormalig voorzitter van de Commissie rechten van de vrouw en gelijke kansen, als gast welkom mogen heten. Ook van eerdere voorzitters van die commissie heb ik boodschappen van steun en vertrouwen ontvangen. (Applaus) 1-009
Gröner (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, het is een goede zaak dat u vandaag de wil van het Parlement uitvoert door de werkgroep van deskundigen voor de tenuitvoerlegging van gender mainstreaming in te stellen. Gender mainstreaming en de geslachtsspecifieke dimensie van ons beleid mag niet slechts een vrouwenaangelegenheid zijn, maar het zijn juist de mannelijke collega’s die erop dienen te worden beoordeeld in hoeverre zij bereid zijn de gelijkheid en de democratische rechten voor vrouwen in hun politieke beslissingen mede gestalte te geven. In de Commissie rechten van de vrouw en gelijke kansen vrezen wij ten zeerste dat het aantal vrouwen in het volgende Parlement zal afnemen. Daarom moeten wij nu alles in het werk stellen om onze politieke wil volgens het top-down-principe te onderstrepen. Ik kan alle commissies alleen maar oproepen om op hun respectievelijke terreinen van verantwoordelijkheid – zoals we dat een jaar geleden reeds hebben besloten in het verslag over gender mainstreaming – projecten op touw te zetten en duidelijk te maken dat gender mainstreaming – gelijkheid van de seksen – niet uitsluitend een zaak is voor de Commissie rechten van de vrouw en gelijke kansen! (Applaus) 1-010
Frassoni (Verts/ALE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, ik zou de andere fracties het simpele voorstel willen doen om het voorbeeld van de Groenen/Europese Vrije Alliantie te volgen, door twee medevoorzitters te benoemen, een man en een vrouw. Uit ervaring kan ik zeggen dat die oplossing niet alleen politieke voordelen biedt, maar ook ten goede komt aan de kwaliteit van het bestaan. (Applaus) 1-011
Napoletano (PSE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, ik zou u willen danken voor de woorden die u heeft uitgesproken ter gelegenheid van 8 maart. Zoals collega Gröner al heeft gezegd, beseffen wij allemaal hoe belangrijk het is dat er voldoende vrouwen zitting hebben in het Parlement en hoe moeilijk het zal zijn een aanvaardbaar aantal vrouwen in het nieuwe Parlement gekozen te krijgen. Daarom stel ik u voor, mijnheer de Voorzitter, de diensten van het Parlement een eenvoudig onderzoek te laten doen naar het werk dat de vrouwelijke leden in deze zittingsperiode hebben verricht. Hoewel de vrouwen in dit Parlement nog in de
08/03/2004 minderheid zijn, ben ik er zeker van dat hun bijdrage aan de werkzaamheden van het Parlement verhoudingsgewijs groter is dan die van hun mannelijke collega’s. Als wij vrouwen overtuigen om op een vrouw te stemmen op basis van het door hun seksegenoten verzette werk, zou dat dan ook wel eens een zeer sterk argument kunnen zijn. Daarom verzoek ik u de griffie een overzicht te laten maken van de aanwezigheid, het aantal verslagen en de parlementaire werkzaamheden. Daaruit zal duidelijk blijken dat de vrouwelijke leden verhoudingsgewijs veel meer werken dan hun mannelijke collega’s. Ik geloof dat dit een veel krachtiger argument is dan vele andere om meer vrouwen te kiezen in het nieuwe Parlement. 1-012
De Voorzitter. − Ik vind het geen probleem om de diensten te vragen dit te onderzoeken en vervolgens verslag aan het Parlement uit te brengen. 1-013
Karamanou (PSE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik wil u namens de Commissie rechten van de vrouw en gelijke kansen, waarvan ik voorzitter ben, danken voor de verklaring die u heeft afgelegd ter gelegenheid van de Internationale Vrouwendag. Ik dank u ook omdat u en andere collega's hebben gehamerd op het belang van een evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in het nieuwe Europees parlement na de verkiezingen van juni. Mijnheer de Voorzitter, wat dat betreft heb ik ernstige klachten gekregen van vrouwenbewegingen uit Malta over het feit dat de Maltese partijleiders geen enkele vrouw op de kieslijsten hebben gezet! Wonen er op Malta misschien alleen maar mannen? Ik zou u daarom willen vragen om op de Internationale Vrouwendag de Maltese politieke leiders er in uw eigen persoon aan te herinneren dat ze het beginsel van gendergelijkheid en het acquis dienen te eerbiedigen, want anders dreigt Malta een valse start te maken in de Europese Unie. 1-014
Avilés Perea (PPE-DE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik wil u allereerst dankzeggen voor het feit dat u dit korte debat naar aanleiding van de Internationale Vrouwendag op de agenda hebt gezet. Gewoontegetrouw wordt op deze dag in alle landen een of andere ceremonie gehouden of verklaring afgelegd ter erkenning van het werk van de vrouw, van de gelijkheid van man en vrouw, en van het gegeven dat er nog veel gedaan moet worden om die gelijkheid gestalte te geven. Dat zal in de komende debatten nog wel aan de orde komen. Ik wil u daarom nu alleen maar oproepen niet af te wijken van de huidige koers van het Parlement, om een voorbeeld te geven van een instelling die zich sterk blijft maken voor de rechten van de vrouw. In de komende besprekingen van de verslagen zullen wij zien dat er nog veel te doen is om die gelijkheid van man en vrouw te bereiken en om een gelijke erkenning van de werkzaamheden te bereiken. Mevrouw Napoletano, als
08/03/2004 vrouw hoeven wij echt niet altijd bezig te zijn met te bewijzen dat wij beter werk leveren dan mannen; waar het in feite op neerkomt is dat mannen voor ons werk evenveel waardering zouden moeten hebben als voor dat van hun mannelijke collega’s. 1-015
Korhola (PPE-DE). – (FI) Mijnheer de Voorzitter, het ziet ernaar uit dat een deel van het werk van het Parlement, dus ook het werk dat door vrouwen wordt verricht, verloren dreigt te gaan, doordat de overblijvende tijd van de plenaire vergadering eenvoudigweg niet toereikend is voor ons. Dat is naar mijn mening heel jammer voor alle rapporteurs en indieners van amendementen, die zich enorm hebben ingezet. Ik wil dan ook vragen of het mogelijk is eind april een extra tweedaagse minisessie te houden waarin de mogelijk onbehandeld gebleven verslagen in stemming gebracht en aangenomen kunnen worden. Die plenaire vergadering kan dan misschien zonder debat plaatsvinden of het debat kan worden beperkt tot een spreektijd van twee minuten voor de Commissie en de rapporteurs. Ik vind het belangrijker dat een verslag desnoods zonder interventies wordt behandeld dan dat het helemaal niet wordt behandeld. Een andere mogelijkheid is dat op de plenaire vergadering van april de spreektijd wordt beperkt op de wijze die ik zojuist heb beschreven en er dienovereenkomstig meer stemtijd komt. Ik hoop, mijnheer de Voorzitter, dat u dit serieus in overweging neemt en naar oplossingen zoekt die in overeenstemming zijn met de toegenomen wetgevende macht van het Parlement. 1-016
Maes (Verts/ALE). – Mijnheer de Voorzitter, de vrouwen die hier spreken voor de vrouwen, bevinden zich reeds in een uitzonderlijke positie. Toch klagen ook wij vaak over gebrek aan waardering. Wij hebben hier de gelegenheid om te werken, niet altijd om dat werk gewaardeerd te zien. Ik wil vandaag, op deze Internationale Vrouwendag, de aandacht vragen voor de miljoenen vrouwen die nauwelijks aandacht krijgen. Amnesty International vraagt dat op deze Internationale Vrouwendag speciaal aandacht zal worden besteed aan het geweld tegen vrouwen, aan het seksueel geweld tegen vrouwen, aan de vernederingen die dagelijks worden ondergaan. Ik dank u voor de inspanningen die u wil leveren op het niveau van onze Instelling, en ik zou willen vragen dat wij als Instelling naar de Raad, en naar de Commissie de boodschap zouden laten vertrekken dat er daadwerkelijk voor moet worden gezorgd dat de situatie van deze vrouwen verbetert en dat de vernederingen, de uitbuitingen ophouden. Wij hebben als ontwikkelingsdonoren in de wereld een grote verantwoordelijkheid, maar vaak blijft het geld hangen bij consultants en komt het niet bij de vrouwen die het verdienen. 1-017
Blak (GUE/NGL). – (DA) Mijnheer de Voorzitter, ik wil graag van de gelegenheid gebruik maken de vrouwen geluk te wensen met hun internationale strijddag. Maar ik wil ook het bestraffende vingertje
7 opsteken naar de vrouwen hier in het Parlement: maak er niet zo’n punt van of er meer mannen of vrouwen in het Parlement zouden moeten zitten, maar probeer te kijken naar de miljoenen vrouwen die sterk onderbetaald worden voor hetzelfde werk of voor werk van gelijke waarde. Naar mijn mening moeten wij daar een hoofdthema van maken. In 1976 hebben we een richtlijn aangenomen, maar het beoogde gelijke salaris is er nog steeds niet. Dat is wellicht een perspectief dat meer van belang is dan één of twee vrouwen meer. Verder vind ik dat men een prima dag voor deze internationale strijddag heeft uitgekozen, namelijk mijn verjaardag. (Applaus) 1-018
De Voorzitter. − Hartelijk dank voor je bijdrage, Freddy, en gefeliciteerd met je verjaardag! 1-019
Figueiredo (GUE/NGL). – (PT) Mijnheer de Voorzitter, op de Internationale Vrouwendag wil ik niet alleen herinneren aan de discriminatie van vrouwen maar ook aan de alarmbel trekken voor de vrouwen die het slachtoffer zijn van oorlog. Ik meen dat wij op deze dag niet mogen vergeten wat vrouwen ten gevolge van de oorlogen in Irak, Palestina en vele ander landen moeten doorstaan. Ik hoop dat deze dag er ook toe dient ons er weer op te wijzen dat het nodig is te strijden tegen die oorlogen. Er moet een einde komen aan deze conflicten, de illegale bezetting van Irak, de vernedering van het Palestijnse volk en het dagelijks lijden van de vrouwen onder deze onrechtvaardige oorlog. Het Sociaal Wereldforum heeft een oproep gedaan om op 20 maart, ter gelegenheid van de eerste verjaardag van de oorlog van de Verenigde Staten, Groot-Brittannië en hun bondgenoten tegen Irak, massaal deel te nemen aan demonstraties tegen deze oorlog en voor het beëindigen van de bezetting van Irak en de vrede. 1-020
Bergaz Conesa (GUE/NGL). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, ook ik wil op deze Internationale Vrouwendag een oproep doen aan dit Parlement. Ik zal het niet hebben over discriminatie – dat hebben vrouwelijke collega’s al gedaan -, maar ik wil wel zeggen dat seksegerelateerd geweld een probleem is dat zich wereldwijd voordoet, en met name ook in Spanje, en dat zowel de instellingen als de samenleving dienen te beseffen dat daarvoor een oplossing moet worden gevonden. Ik verzoek u allen een minuut stilte in acht te nemen voor de dertien vrouwen die dit jaar al zijn omgekomen in Spanje en evenzeer voor alle andere vrouwen die elders het slachtoffer van geweld zijn geworden. 1-021
Eriksson (GUE/NGL). – (SV) Mijnheer de Voorzitter, het is goed dat er opnieuw een werkgroep op hoog niveau komt die werk gaat maken van gender mainstreaming in de Europese instellingen. Het is echter niet de eerste keer dat wij zoiets beloven en dat wij de verantwoordelijkheid op ons nemen. Sinds de
8 conferentie in Peking in 1995 hebben alle lidstaten, hun regeringen en hun politici hetzelfde gedaan. Helaas is het meestal gebleven bij het gebruiken van een nieuwe uitdrukking en blijft alles voor de rest bij het oude. Nu wil ik eventjes gemeen zijn: wij moeten het over de privatisering van water hebben. Ik zou willen weten in hoeverre rekening is gehouden met de behoeften van vrouwen en met hun recht deel te nemen aan de discussie inzake de privatisering van water in de EU. Dit moet immers een signaal zijn dat over de grenzen van de EU merkbaar is. 1-022
Lulling (PPE-DE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, precies achtendertig jaar geleden heb ik hier in het Parlement, dat toen nog Assemblee heette, mijn eerste verslag gepresenteerd, dat van belang was voor vrouwen, en natuurlijk ook voor mannen. Dit verslag met nummer 69 ging over de bescherming van het moederschap. Ik was toen het jongste lid van het Parlement en er waren slechts twee vrouwen. Nu ben ik helaas de oudste vrouw in deze vergaderzaal, maar daardoor ben ik wel in staat om de sindsdien geboekte vooruitgang op juiste waarde te schatten en om te oordelen over het aandeel dat het beleid inzake gelijke behandeling en gelijke kansen van mannen en vrouwen hierin heeft gehad, met name na 1975.
08/03/2004 1-024
(SV) Als een van de weinige mannen in de Commissie rechten van de vrouw en gelijke kansen wil ik van deze gelegenheid gebruik maken om u, mijnheer de Voorzitter, te danken voor dit initiatief. In tegenstelling tot mijn collega Marianne Eriksson heb ik er alle vertrouwen in dat het proces dat u nu op gang brengt, resultaat zal opleveren. Niet alle leden in dit Parlement zijn mooipraters. De uitbreiding is een goede zaak, ze is noodzakelijk en historisch belangrijk. Wij kunnen echter onze ogen niet sluiten voor het probleem dat Lissy Gröner heeft aangekaart. Er komen inderdaad een aantal leden in dit Parlement bij en wij moeten toegeven dat dit ons zorgen baart. Tot Freddy Blak zou ik willen zeggen: u zou als socialist weinig problemen moeten hebben om de structuren te overzien. Dat leert u elkaar immers onder socialisten. Ik ben liberaal, maar zelfs ik kan structuren zien, met name de structuren in dit Parlement. Het is uiteraard belangrijk dat er meer vrouwen in dit Parlement komen en mee besluiten nemen. Ik denk dat Freddy Blak dit ook wel inziet. 1-025
Goedkeuring van de notulen van de vorige vergadering 1-026
In plaats van ons voortdurend te beklagen alsof we voor de Klaagmuur stonden, zouden we er beter aan doen om resoluut het debat aan te gaan. In ieder geval had de Commissie er beter aan gedaan als zij ons, gedurende de afgelopen vijftien jaar die ik hier heb doorgebracht, de wetgevingsvoorstellen had voorgelegd waar wij herhaaldelijk om gevraagd hebben. Ik denk daarbij bijvoorbeeld aan die richtlijn over een statuut van de meewerkende echtgenoot waar wij om verzocht hadden, in verband met de richtlijn van 1986 inzake de gelijke behandeling van zelfstandigen, met inbegrip van agrariërs. Deze richtlijn was enorm belangrijk voor die talloze onzichtbare werkers, voornamelijk vrouwen, die als zelfstandig beroepsbeoefenaar in de landbouw werken. Op dat punt is er echter niets gebeurd. Ik denk ook aan dat initiatiefverslag waarin ik verzocht om een kaderrichtlijn betreffende de verdeling van de pensioenrechten bij een scheiding. Dit is voor alle vrouwen een groot probleem. Helaas heeft dit niets opgeleverd, hetgeen ik betreur. Het heeft namelijk geen zin om ter gelegenheid van 8 maart mooie debatten te voeren en belangrijke toespraken te houden, als ons geen wetgevingsvoorstellen worden voorgelegd die daadwerkelijk een vooruitgang kunnen betekenen voor het beleid en de gelijke behandeling van mannen en vrouwen. (Applaus)
De Voorzitter. − De notulen van donderdag 26 februari 2004 zijn rondgedeeld. Zijn er opmerkingen? 1-027
Mulder (ELDR). – Voorzitter, ik heb de notulen uitvoerig bekeken: tot mijn spijt heb ik de vorige zitting in Brussel vergeten te tekenen. Ik was er wel, ik heb gestemd, dus wellicht zou u mijn naam nog aan de presentielijst kunnen toevoegen. 1-028
De Voorzitter. – De notulen zullen worden aangepast. (De notulen van de vorige vergadering worden goedgekeurd)1 1-029
Regeling van de werkzaamheden 1-030
De Voorzitter. − Aan de orde is de definitieve ontwerpagenda die door de Conferentie van voorzitters is opgesteld tijdens de vergadering op donderdag 4 maart 2004 overeenkomstig artikelen 110 en 110 bis van het Reglement. De volgende wijzigingen zijn voorgesteld: Dinsdag Wat betreft de verslagen van de heer Obiols i Germà en de heer Salafranca Sánchez-Neyra inzake politieke dialoog en samenwerking met respectievelijk Centraal
1-023
Schmidt, Olle (ELDR). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, afgezien van u ben ik geloof ik de enige liberaal hier en daarom wil ik graag het woord.
1
Samenstelling Commissies – Samenstelling Parlement – Ingekomen stukken – Kredietoverschrijvingen – Verzoekschriften – Van de Raad ontvangen teksten van overeenkomsten – In het register ingeschreven verklaringen (artikel 51 van het Reglement): zie notulen.
08/03/2004 Amerika (A5-0120/2004) en de Andesgemeenschap (A5-0119/2004), heb ik van de PPE-DE-Fractie het verzoek ontvangen deze verslagen in een latere vergadering te behandelen. 1-031
Salafranca Sánchez-Neyra (PPE-DE), rapporteur. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, de reden daarvan is dat het wenselijk zou zijn de debatten over deze overeenkomsten inzake politieke dialoog en samenwerking met de Midden-Amerikaanse landen en de Andesgemeenschap te houden in aanwezigheid van de verantwoordelijke commissaris, de heer Patten, die heeft aangegeven dat op prijs te stellen. Namens mijn fractie verzoek ik u derhalve, mijnheer de Voorzitter – en ik hoop dat ook de heer Obiols i Germà zich daarin kan vinden – dat deze debatten worden verschoven naar een latere zitting van het Parlement waarin wij op de aanwezigheid van de heer Patten kunnen rekenen. 1-032
(Het Parlement betuigt zijn instemming) De Voorzitter. − Ik zou het Parlement eraan willen herinneren dat er naar verwachting 80 verslagen op de agenda van de tweede vergaderperiode van maart staan en 85 op die van april. Wat betreft het verslag van de heer Kronberger (A50047/2004) inzake de kwaliteit van lucht, heb ik van de PSE-Fractie het verzoek ontvangen de stemming te verschuiven naar een latere vergaderperiode. 1-033
Kronberger (NI), rapporteur. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, wij willen over het verslag liefst nog in deze vergaderperiode overeenstemming in eerste lezing te bereiken. Daarvoor zouden we het debat nu moeten houden, maar de stemming verzetten naar april, zodat we met de Raad nog tot overeenstemming kunnen komen over de onderhandelingspositie. Bij de stemming zal de meerderheid zeer krap zijn. Mogelijk valt de meerderheid van stemmen waarmee het rapport wordt goedgekeurd dan wel afgekeurd zeer krap uit. Dat betekent dat in ieder geval bijna 50 procent van de afgevaardigden ongelukkig is met de beslissing. Laten we het debat over het verslag morgen houden, maar de stemmig verschuiven naar april, zodat we voor die tijd nog met de Raad kunnen communiceren. Het overleg is in principe al voorbereid, zodat er wellicht toch nog overeenstemming in eerste lezing tot stand kan komen. 1-034
Florenz (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik geloof niet dat er nog behoefte aan verder overleg bestaat. Die behoefte bestond ooit in de commissie toen we verzochten om een aanvullend advies – meer een kosten-batenanalyse – bij dit verslag. Destijds was u tegen een dergelijk advies. Nu ligt dit advies er, en daaruit blijkt heel duidelijk welke richting het beleid moet volgen. Daarom zie ik geen enkele aanleiding om de stemming van vandaag of later deze week uit te
9 stellen, alleen al omdat we in de andere Straatsburgweken buitensporig veel verslagen hebben te behandelen. Als de heer Kronberger zich aan onze zijde schaart, staat hij aan de juiste kant! Daarom verzoek ik de stemming te laten doorgaan. 1-035
Roth-Behrendt (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, hartelijk dank. We willen geen inhoudelijk debat. Er heeft in de commissie al een debat plaatsgevonden. Het advies waarvan de heer Florenz repte, is er ook. Het stelt echter niet de heer Florenz, maar mijn fractie in het gelijk, en ook de heer Kronberger. Het is zinvol om de stemming uit te stellen. We zijn aan het einde van de vergaderperiode gekomen en willen liefst in eerste lezing tot overeenstemming komen. Dus moeten we niet in een zojuist gekozen Parlement van voren af aan beginnen, de eerste lezing dunnetjes overdoen en vervolgens over het gemeenschappelijk standpunt beraadslagen. Als we tijdens de volgende vergadering stemmen, zal dat niet veel tijd vergen, en daarom verzoek ik u, mijnheer de Voorzitter, de stemming te laten doorgaan. Mijn fractie zal vragen deze week alleen het debat te voeren, en daarmee steunt zij de heer Kronberger. 1-036
(Het Parlement willigt het verzoek in) Woensdag De Voorzitter. − Ik heb een verzoek ontvangen van de Fractie De Groenen/Vrije Europese Alliantie om plaatsing op de agenda van verklaringen van Raad en Commissie over de lering die moet worden getrokken uit de oorlog in Irak en de toekomstperspectieven voor de Europese Unie, een jaar na de oorlog in Irak. 1-037
Cohn-Bendit (Verts/ALE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, volgens mij is iedereen ervan overtuigd dat wij niet alleen moeten praten over wat er in Irak gebeurt, maar ook over de lering die de Europese Unie hieruit moet trekken. Deze oorlog ligt nu een jaar achter ons en dat lijkt me een uitstekend moment om met elkaar trachten uit te vinden waarom de meningen verdeeld waren en waarom het voor de Europese Unie noodzakelijk is om nu een gemeenschappelijk standpunt te hebben. Ik vind het ontoelaatbaar om dit debat voor onbepaalde tijd uit te stellen. De Voorzitter heeft er net zelf op gewezen dat er voor de komende vergaderingen zo veel verslagen op de agenda staan. Daarom verzoekt onze fractie om tijdens de vergadering van woensdag een debat over Irak in te lassen. 1-038
(Het Parlement verwerpt het verzoek) Donderdag
10 De Voorzitter. − Ik heb een verzoek ontvangen van de Fractie De Groenen/Vrije Europese Alliantie om het debat over de verklaring van de Commissie over de gevolgen voor het milieu van actieve lagefrequentiesonarinstallaties te besluiten met de indiening van ontwerpresoluties. 1-039
Lambert (Verts/ALE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, over lagefrequentie-sonarinstallaties en het mariene milieu is reeds eerder gedebatteerd in het Parlement. De kwestie is in de Commissie verzoekschriften besproken, er zijn allerlei toezeggingen gedaan en deze week debatteren we er opnieuw over, maar tot dusverre zijn er barweinig stappen ondernomen. Daarom acht onze fractie het zinvol als het Parlement deze gelegenheid benut door een resolutie over deze kwestie aan te nemen, om te voorkomen dat de Raad en de Commissie vergeten waar het Parlement in het verleden om heeft gevraagd. Wij verzoeken dan ook het debat met een resolutie af te sluiten. 1-040
(Het Parlement verwerpt het verzoek) (De agenda wordt aldus vastgesteld) 1-041
Opmerkingen over kwesties van politiek belang. 1-042
Turmes (Verts/ALE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik zou de aandacht van het Parlement willen vestigen op de weigering van de Europese Commissie om – in het kader van de interinstitutionele akkoorden – gevolg te geven aan een verzoek om informatie over een mogelijke Euratom-lening van 230 miljoen euro aan de Cernavodakerncentrale. In mijn hoedanigheid van rapporteur over de liberalisering van de elektriciteitsmarkt voel ik mij uit politiek oogpunt verantwoordelijk om erop toe te zien dat er sprake is van eerlijke concurrentie op de markt. Ik had de Europese Commissie gevraagd ons de milieueffectrapportage te verschaffen, zoals bepaald bij de overeenkomst van de Organisatie van de Zeehavens van de Europese Gemeenschap, evenals het rapport over de overheidsparticipatie. Onze commissie heeft de benodigde documenten echter niet binnen de gestelde termijn van de Commissie ontvangen. Voor zover dat nog nodig was, is dit het bewijs dat de Europese Commissie overduidelijk geneigd is geen openheid van zaken te geven zodra het om kernenergie gaat. Ik roep dus de steun van het voorzitterschap van het Parlement in om de Commissie te dwingen het recht op informatie te honoreren, zoals bepaald bij de interinstitutionele akkoorden. 1-043
De Voorzitter. − Ik zal deze zaak ter hand nemen en te zijner tijd met de Commissie en u contact opnemen. 1-044
Tajani (PPE-DE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de Vergadering wijzen op een zaak die de ziel en het
08/03/2004 geweten van de Italianen schokt. De Italiaanse terrorist Cesare Battisti is in Italië definitief veroordeeld voor vier moorden. Op 7 april moet een Franse rechtbank beslissen over de uitlevering van deze terrorist aan Italië. Ik respecteer de rechterlijk macht ten volle, maar het afwijzen van dit uitleveringsverzoek zou een ernstige vergissing zijn. Het zou een slag zijn voor Europa, want Europa zou dan geen realiteit blijken te zijn. Het is bewezen dat het terrorisme in Frankrijk, Italië en Spanje onderlinge banden heeft. De nieuwe generatie terroristen in Italië heeft de afgelopen jaren al meerdere keren toegeslagen en is gevormd door terroristen die gevangen zitten. Ik hoop dat iedereen in het Parlement zich achter dit verzoek schaart. Dat geldt ook voor links, daar een gezaghebbend vertegenwoordiger van links in Italië zich op krachtige wijze heeft uitgesproken voor dit uitleveringsverzoek. 1-045
Whitehead (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, twee weken geleden vroeg de heer Tannock u een besluit te nemen over de status van het STOA-verslag over oneetbare stoffen in voedingsmiddelen, nadat het STOApanel had gestemd tegen publicatie van het verslag. Mag ik u eraan herinneren dat in de statuten van het STOA staat dat er over onderzoeksprojecten die deze commissie in opdracht van het Parlement uitvoert, niet mag worden gestemd? De resultaten mogen niet worden aangenomen, aan stemming worden onderworpen of worden beschouwd als een STOA-verslag of een verslag van het Parlement. Wat vertellen we onze kiezers die willen dat er onderzoek wordt gepleegd voordat er garanties worden gedaan, waar dat ook toe leidt? Welke stappen gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat dit verslag, of het nu verontrustend is of nietszeggend, van ons allemaal wordt en niet door een machtige lobby kan worden geschrapt? 1-046
De Voorzitter. − Mijnheer Whitehead, zoals u zult weten, is het verzoek tot indiening van het verslag mede gedaan door de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid. Het verslag is naar die commissie verzonden. Ten aanzien van de bredere publicatie van het verslag neem ik uw punt voor kennisgeving aan. Het besluit is niet genomen door het voorzitterschap van het Parlement. Ik neem nota van uw bezorgdheid met betrekking tot de procedures; ik zal nagaan of ze geschonden zijn en – uitsluitend hierover – contact met u opnemen. Ik zal controleren of de regels in acht zijn genomen. Is dat gebeurd, dan zal ik niet tussenbeide komen. 1-047
Wallis (ELDR). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, wellicht bent u op de hoogte van de ernstige aantijging op de voorpagina van de Independent van vandaag dat de Britse regering heeft geprobeerd zijn eigen wetenschappelijk adviseur de mond te snoeren toen hij waarschuwde dat het broeikaseffect een ernstiger bedreiging vormde dan internationaal terrorisme. Een en
08/03/2004 ander komt voort uit het feit dat de Amerikaanse regering eerder dit jaar, naar aanleiding van het verslag over de effectbeoordeling van het arctisch klimaat door de Arctische Raad, haar beleid heeft gestaakt. De reactie van de VS op dit zeer uitgebreide, wetenschappelijke rapport is volstrekt onverdedigbaar. Afgelopen vrijdag heb ik namens het Parlement een vergadering van parlementariërs uit de arctische landen bijgewoond. Met verbijstering hebben we de diverse wetenschappelijke presentaties en de reactie van de VS hierop aangehoord. Kunnen wij er in ’s hemelsnaam voor zorgen dat zowel de Commissie als de Raad hun verantwoordelijkheden in het kader van de Arctische Raad op alle niveaus serieus nemen en dat zij een open dialoog en maatregelen ten aanzien van deze belangrijke mondiale kwestie steunen? We moeten de zaak niet in de doofpot stoppen, verhullen of vertragen om de VS of wie dan ook een plezier te doen. Voor zover het hier om eigenbelang draait, moet worden opgemerkt dat op grond van recent wetenschappelijk bewijs wordt voorspeld dat de temperatuur in Europa zal dalen. 1-048
Ribeiro e Castro (UEN). – (PT) Mijnheer de Voorzitter, ik zou uw aandacht en die van het Parlement willen vestigen op de vermeende handel in menselijke organen in Mozambique. Wij zijn er helaas niet in geslaagd een consensus te bereiken in de Conferentie van voorzitters over ons voorstel dit onderwerp te behandelen in het kader van het actualiteitendebat. Daarom doe ik een beroep op u, mijnheer de Voorzitter, om het thema de volgende vergaderperiode – als er geen actualiteitendebat is – te behandelen met een mededeling van de Commissie en de Raad. Sinds januari stel ik trouwens hierover al vragen aan de Raad. Dit is een zeer ernstige zaak. De afgelopen maanden zijn er berichten over de verdwijning van vijftig à honderd kinderen, maar wij kennen niet de volledige omvang van het probleem. Sinds deze zaak in januari bekend werd, is er in de Portugese publieke opinie steeds meer aandacht voor. Dat geldt trouwens ook voor Spanje, omdat er een aantal Spaanse nonnen zijn bedreigd. In Brazilië is onlangs een Braziliaanse lutherse lekenzuster vermoord, die deze handel in Mozambique aan de kaak had gesteld. Ook Le Monde en de BBC hebben aandacht aan de zaak geschonken en het Parlement mag er niet langer de ogen voor sluiten. Dit geldt des te sterker omdat het ontwerpkaderbesluit van het Griekse voorzitterschap over het bestrijden van de handel in organen, dat wij al in oktober jongstleden behandeld hebben, helaas bij de Raad vertraging heeft opgelopen. Daarom is het van belang algemene informatie te krijgen over dit verschijnsel en met name geïnformeerd te worden over het drama in Mozambique. 1-049
De Voorzitter. − Ik neem hier nota van en ik zou de fractieleiders willen verzoeken hetzelfde te doen voor de volgende Conferentie van voorzitters.
11 1-050
Imbeni (PSE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, ik spreek voor Maurizio Puddu, voorzitter van de Italiaanse Vereniging van slachtoffers van het terrorisme. De brief die hij gisteren heeft verstuurd naar enkele kranten is door hem met “Europees burger” ondertekend. De brief is gericht aan Barbara Spinelli. “De invrijheidstelling van Cesare Battisti door de Franse rechterlijke macht slaat ons met verbijstering en ik kan u verzekeren dat hetzelfde geldt voor een groot gedeelte van de Italianen, los van hun politieke overtuiging. Wij vinden dat er nooit een dekmantel mag zijn voor moordenaars en geweld. Het feit dat terroristen beweren om politieke redenen mensen kreupel geschoten en vermoord te hebben is voor ons geen verzachtende, maar eerder een verzwarende omstandigheid. Deze terroristen, en degenen die zich met hen solidair verklaren, overvoeren ons met woorden om het verleden verkeerd voor te stellen en de nagedachtenis aan de doden geweld aan te blijven doen. Wij vragen de Fransen, die de grote historische traditie vertegenwoordigen die ons zo lief was, onze rechtsgang te respecteren. Onze rechtsgang heeft deze keer de kracht van het natuurrecht, dat respect toont voor het menselijk leven, aan zijn zijde staan. Dat mag absoluut niet met raison d’état verward worden.” Ik heb deze woorden ook namens mevrouw Napoletano uitgesproken. 1-051
MacCormick (Verts/ALE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, in Dundrennan, in mijn eigen kiesdistrict in Zuidwest-Schotland, bevindt zich een testgebied waar wordt geoefend met granaten met verarmd uranium. Ik krijg veel brieven van kiezers die hun grieven of bezorgdheid hierover uiten. Onlangs werd mij er in een van die brieven op gewezen dat zich door de jaren heen 29 ton verarmd uranium in de wateren ter hoogte van Zuidwest-Schotland heeft afgezet, en dat is ook van invloed op de Ierse Zee. Mij is gevraagd dit onder de aandacht van mevrouw Wallström te brengen en ik zal haar hier zeker een brief over schrijven. Ik ben blij dat ze hier vandaag aanwezig is en dat het Ierse voorzitterschap ook aanwezig is. Het is zeer zorgwekkend dat deze gevaarlijke stof in grote hoeveelheden terechtkomt in wateren die door de getijdenwerking naar de Ierse Zee stromen, waardoor minstens twee EU-lidstaten met een probleem worden geconfronteerd en waarbij het Verdrag ter voorkoming van verontreiniging van de zee door het storten van afval en andere stoffen, uit 1972, dat onlangs door middel van nieuwe protocollen is uitgebreid, vermoedelijk wordt geschonden. 1-052
Tannock (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, de dramatische val van president Aristide in Haïti en de ondemocratische en steeds repressievere maatregelen van president Chávez van Venezuela om een door de bevolking gewenst correctief referendum tegen te houden, duiden op een zorgwekkende trend in LatijnsAmerika. Sinds 1999 is Aristide namelijk al de zesde democratisch gekozen leider in die regio die wordt
12 afgezet. We kunnen ons geen zelfgenoegzame houding tegenover Latijns-Amerika permitteren en mogen er niet van uitgaan dat de democratie zich daar vanzelf verspreidt. De EU moet nauw met de VS samenwerken om dit proces te stabiliseren. De heer Aristide is naar Afrika gevlucht, ook een continent dat wordt verscheurd door burgeroorlogen, dictaturen en falende staten. Dit Parlement verwelkomt de aankondiging dat de in 2002 opgerichte en op de EU geïnspireerde Afrikaanse Unie, die nog in de kinderschoenen staat, binnenkort in Addis Abeba haar eerste pan-Afrikaanse parlementsvergadering houdt en dat ze de ambitie heeft een veiligheidsraad met een staand leger op te zetten om toekomstige conflicten in dat werelddeel te kunnen voorkomen. Mijnheer de Voorzitter, kunt u hun een groet overbrengen van dit Parlement en hun veel succes wensen?
08/03/2004 Mijnheer de Voorzitter, ik hoop dat u de heer Khanbiev morgen, als hij hier aanwezig zal zijn, in het Parlement kunt ontvangen. Ik hoop eveneens dat veel collega’s die hem al ontmoet hebben, hem morgen en overmorgen persoonlijk hun solidariteit willen betuigen. Ik vind dat ons Parlement, dat uitermate moedige en waardige standpunten heeft ingenomen over de kwestieTsjetsjenië, moet volhouden. Wij kunnen niet toestaan dat Rusland doorgaat met zijn acties in Tsjetsjenië. Dat is absoluut onaanvaardbaar. 1-056
Gorostiaga Atxalandabaso (NI). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, volgende week presenteert de heer Theo van Boven, de speciale rapporteur van de Verenigde Naties inzake martelingen, die bekend staat om zijn grote onafhankelijkheid en integriteit, zijn verslag aan de verenigde Naties in Genève, waarmee hij het aan hem verleende mandaat vervult.
1-053
De Voorzitter. − Ik heb met instemming nota genomen van dit verzoek. 1-054
Vallvé (ELDR). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik wil het Parlement meedelen dat de Spaanse media de afgelopen week hebben bericht over een document van het Directoraat-generaal Milieu van de Europese Commissie, betreffende het nationaal waterplan van de Spaanse overheid en over de financiering ervan door de Europese Unie. Meer in het bijzonder wordt in dit document gesteld dat het door de regering ingediende verzoek de behoefte aan water te hoog, en de kosten van het project te laag inschat, en dat de alternatieven voor de wateroverdracht onvoldoende zijn bestudeerd, en dat niet wordt voorzien in afdoende bescherming van de Ebrodelta. Een studie naar alternatieve oplossingen is belangrijk, mijnheer de Voorzitter, want water is een noodzakelijk goed, maar ook een schaars goed. De Europese Unie doet er goed aan uitsluitend die projecten te financieren die de nodige garanties bieden en die voor geen van haar inwoners nadelig zijn. 1-055
Dupuis (NI). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, het spijt me om u en mijn collega’s wederom lastig te vallen met een kwestie die helaas maar al te bekend is, namelijk de Tsjetsjeense kwestie. Het lijkt wel of er geen grenzen zijn aan het laaghartige Russische beleid in Tsjetsjenië: nu zijn er weer zeventien familieleden van Umar Khanbiev – de Tsjetsjeense minister van Gezondheidszorg die door onze Voorzitter, Nicole Fontaine, evenals door talrijke fractievoorzitters en collega’s is ontvangen – gearresteerd, wegens de uitlatingen die de heer Khanbiev in ons Parlement en bij tal van andere politieke aangelegenheden heeft gedaan ten gunste van een politieke oplossing. Ik vind de reactie van Poetin, de reactie van de president van een zogenaamde democratie, werkelijk weerzinwekkend.
In de conclusies van het verslag staat dat maatregelen gericht tegen martelpraktijken in Spanje vandaag de dag nog net zo dringend gewenst zijn als in het verleden. Een voorbeeld hiervan zagen we vorige week, toen drie jonge Basken die werden verdacht van het vervoeren van explosieven, klaagden over voortdurende martelingen en mishandeling gedurende de vijf dagen dat ze op het hoofdkwartier van de Guardia Civil in isoleercellen zaten opgesloten. De heer Van Boven zei vorige week tijdens een persconferentie dat eenzame opsluiting niet alleen de omstandigheden schept waaronder martelingen plaatsvinden, maar dat de maatregel op zich wreed en meedogenloos is. 1-057
Salafranca Sánchez-Neyra (PPE-DE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, hoewel de schaamteloosheid en het vermogen te provoceren van sommigen geen grenzen lijkt te kennen, wekt het desalniettemin verbazing dat het enige lid van dit Huis dat nog niet een van de aanslagen van zijn vrienden, de laffe moordenaars van de terroristenbende de ETA, heeft kunnen veroordelen, het nu heeft over een zogenaamde verdediging van de mensenrechten. Het is ernstig en afkeurenswaardig, mijnheer de Voorzitter, mensen het recht op leven te willen ontzeggen, maar nog erger is het misbruik te maken van het lidmaatschap van dit Huis om middels het gesproken woord of middels laakbaar zwijgen, te rechtvaardigen wat niet te rechtvaardigen valt of te verdedigen wat niet te verdedigen valt. Mijnheer de Voorzitter, de enige troost die ons rest is de wetenschap dat wij tijdens de volgende zittingsperiode van rechtswege bevrijd zullen zijn van dit soort onsolidaire verklaringen, die indruisen tegen de standpunten van dit Parlement en een klap in het gezicht van de slachtoffers zijn. 1-058
Lage (PSE). – (PT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, in aansluiting op hetgeen de heer Ribeiro e
08/03/2004
13
Castro heeft gezegd wil ik ook de aandacht van de Vergadering vestigen op de wrede en meedogenloze handel in menselijke organen in het noorden van Mozambique, in de buurt van de stad Nampula. Die meedogenloze en wrede handel is onaanvaardbaar. Wij dienen die praktijk aan de schandpaal te nagelen, zodat het geweten van de mensen wordt wakker geschud.
tegen kinderen, jongeren en vrouwen en ter bescherming van slachtoffers en risicogroepen (het DAPHNE IIprogramma) (Rapporteur: Lissy Gröner);
Het Europees Parlement dient iets te ondernemen. Wij moeten protesteren en handelen om deze meedogenloze handel te beëindigen. Ik vraag aan u, mijnheer de Voorzitter, een brief te schrijven naar de president van de Republiek Mozambique en naar de Mozambicaanse Nationale Vergadering om de zorgen van het Europees Parlement over deze waarlijk tragische situatie tot uiting te brengen.
en
1-059
Maes (Verts/ALE). – Mijnheer de Voorzitter, deze week ontmoeten wij overlevenden van de oorlog in Congo, die al 3.500.000 slachtoffers heeft gemaakt. Terwijl de internationale gemeenschap volstrekt onverschillig blijft, is daar al jaren een conflict aan de gang, dat nog altijd voortduurt. Ik prijs mij gelukkig dat de vrede zogenaamd onderweg is. Ik hoop dat ook de betrokkenen dat zo ervaren, want op dit ogenblik gaat het conflict in Kivu eigenlijk nog altijd door. Met name voor de vrouwen blijft de situatie uitzichtloos. Ik heb vreselijke getuigenissen moeten aanhoren van kinderen vanaf 10 jaar en van grootmoeders van 70 jaar en van vrouwen van alle leeftijden daartussen, moeders en anderen, die het slachtoffer geworden zijn van systematische verkrachting als een soort oorlogswapen. Ik geloof dat wij meer moeten doen om deze banalisering van dit soort geweld te voorkomen, te veroordelen en de slachtoffers te helpen. Want recht zal nooit geschieden, als de bron van het leven wordt gedood. 1-060
De Voorzitter. − Mijn excuses aan degenen die niet aan het woord gekomen zijn, maar wij moeten nu beginnen met het eerste debat. 1-061
Situatie van de vrouw 1-062
De Voorzitter. − Aan de orde is de gecombineerde behandeling van: - Mondelinge vraag (O-0011/2004/rev 1 – B50065/2004) van Anna Karamanou aan de Commissie, namens de Commissie rechten van de vrouw en gelijke kansen, over gelijke kansen van mannen en vrouwen; - Aanbeveling voor de tweede lezing (A5-0083/2004) van de Commissie rechten van de vrouw en gelijke kansen, betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van het besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een communautair actieprogramma (2004-2008) ter voorkoming en bestrijding van geweld
- Verslag (A5-0092/2004) van Regina Bastos, namens de Commissie rechten van de vrouw en gelijke kansen, over het combineren van beroep, gezin en privé-leven;
- Verslag (A5-0102/2004) van Elena Valenciano Martínez-Orozco, namens de Commissie rechten van de vrouw en gelijke kansen, over de situatie van vrouwen uit minderheidsgroeperingen in de Europese Unie. 1-063
Karamanou (PSE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, het is mij een buitengewone eer ter gelegenheid van de Internationale Vrouwendag het woord te voeren tijdens het vragenuur. Mijnheer de Voorzitter, de Internationale Vrouwendag, die samenvalt met het twintigjarig bestaan van de Commissie rechten van de vrouw en gelijke kansen van het Europees Parlement, biedt ons een uitgelezen kans om een balans op te maken van het gelijke kansenbeleid. De afgelopen twintig jaar is op alle vlakken onmiskenbaar grote vooruitgang geboekt, dankzij politieke initiatieven op nationaal en gemeenschapsniveau en ook dankzij de initiatieven van de Commissie rechten van de vrouw en gelijke kansen van het Europees Parlement. Bij deze gelegenheid wil ik ook Voorzitter Cox danken voor zijn steun. De vertegenwoordiging van vrouwen in het Europees parlement is toegenomen van 6 procent ten tijde van het nog niet verkozen Parlement tot 16 procent in het eerste verkozen Parlement in 1979 en 31 procent in 1999. Wij hopen dat dit aandeel na de komende verkiezingen in een Europa van 25 lidstaten nog zal groeien. Gelijke kansen voor mannen en vrouwen en volledige ontplooiing van het potentieel van vrouwen zijn absolute voorwaarden voor het verwezenlijken van de strategie van Lissabon en ook voor het versterken van onze participatieve democratie. De afgelopen 20 jaar hebben vrouwen duidelijk het meest vooruitgang geboekt in het onderwijs en dat op alle niveaus. 55 procent van alle gediplomeerden in Europa zijn vrouwen. Ondanks die onloochenbare successen blijven er overal nog grote verschillen bestaan tussen mannen en vrouwen, zoals te lezen staat in het eerste jaarverslag van de Commissie, dat over enkele dagen onderwerp van debat zal zijn op de voorjaarstop van de Europese Raad. Geweld tegen vrouwen, mensenhandel, werkloosheid, onverenigbaarheid van werk en gezinsleven, ontoereikende kinderopvang en ouderenzorg, ongelijke beloning voor werk, minder bevorderingskansen voor vrouwen: dat zijn allemaal schrijnende problemen, die dringend een oplossing vereisen, omdat ze te maken hebben met het schenden van grondrechten, en omdat ze de duurzaamheid en het concurrentievermogen van de
14 economie aantasten. Met bezorgdheid en verdriet moeten we echter vaststellen dat vele lidstaten de gemeenschapsrichtlijnen weliswaar hebben omgezet in nationale wetgeving, maar toch niet bereid lijken begeleidende maatregelen te treffen om de ongelijkheid weg te werken. Het is ontgoochelend vast te stellen dat vele lidstaten zelfs de aanbevelingen van de Raad niet opvolgen. Terugblikkend op de afgelopen vijf jaar kunnen we de herziening van de richtlijn betreffende gelijke behandeling op de arbeidsmarkt als een belangrijke mijlpaal beschouwen, net als het bevorderen van mainstreaming. Omdat het niet alleen mag gaan om gelijke kansen op de arbeidsmarkt, verwelkomen wij desalniettemin het voorstel van mevrouw Diamantopoulou voor een nieuwe richtlijn op basis van artikel 13 van het Verdrag. Die richtlijn zal elke vorm van discriminatie bij de toegang tot goederen en diensten verbieden. Dankzij onze inspanningen en in het kader van de toekomstige Europese grondwet zullen wij stilaan de kloof tussen mannen en vrouwen in de Unie kunnen dichten en zo een lichtend voorbeeld worden voor de rest van de wereld, voor die delen van de wereld waar vrouwen nog steeds vechten voor hun elementaire mensenrechten. Bijna tien jaar na de Internationale Conferentie van de VN in Peking in 1995, waar 180 regeringen het eens zijn geworden over gemeenschappelijke acties ter bevordering van vrouwenrechten, stellen we vast dat van al die beloften niets is terechtgekomen. Vrouwen vormen nog steeds 70 procent van alle armen ter wereld, meisjes in Zwart-Afrika lopen nog steeds zes keer meer risico dan jongens om met HIV te worden besmet, vier miljoen vrouwen en kinderen zijn slachtoffer van geweld en seksuele uitbuiting en tegelijk bezetten vrouwen slechts 15,2 procent van de parlementszetels. Daarom moeten we in het licht van de nieuwe uitdagingen waarvoor de technologische evolutie en de globalisering ons stellen, onverdroten blijven ijveren voor vrouwenrechten, zodat de wereld een democratisch en representatief bestuur krijgt, dat zorgt voor een rechtvaardige verdeling van de hulpbronnen en gelijke kansen en duurzame ontwikkeling voor iedereen. Dat zou het onderwerp kunnen worden van een nieuwe conferentie, een “Peking + 10”, en in dezen verwachten we een initiatief van de Commissie. Mevrouw de commissaris, ik zou u willen vragen te antwoorden op de prangende vragen die u hier zijn gesteld. Ten eerste: welke concrete resultaten kan de groep van commissarissen op het vlak van de bevordering van gelijke kansen voorleggen? Ten tweede: is de Commissie van plan een commissaris te benoemen met gendergelijkheid als belangrijkste bevoegdheid? Ten derde hebben we de Raad – die hier vandaag niet vertegenwoordigd is – gevraagd de lidstaten te verzoeken om een lijst in te dienen met drie kandidaat-commissarissen van beide geslachten. Zo willen we een evenwichtige samenstelling van de nieuwe Commissie verzekeren. Dat voorstel was trouwens al door de Conventie geformuleerd.
08/03/2004 1-064
VOORZITTER: DE HEER VIDAL-QUADRAS ROCA Ondervoorzitter 1-065
Gröner (PSE), rapporteur. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, geachte collega’s, het is een goede zaak dat wij dit debat vandaag, op Internationale Vrouwendag, voeren en dat wij in onze landen blijk geven van onze inzet, bijvoorbeeld voor de strijd tegen geweld. Zoals mevrouw Karamanou al opmerkte, hebben we veel bereikt. Honderd jaar geleden wisten we in Europa voor het eerst het vrouwenkiesrecht te bevechten, en wel in Finland, en we hebben veel resultaten geboekt. Alleen resultaten tellen, en die zijn ons nooit komen aanwaaien. De vrouwen hebben er altijd harde strijd voor moeten leveren. Op dit moment zien wij ons geconfronteerd met een situatie die ik als rapporteur voor het DAPHNEprogramma zou willen aanduiden als het topje van de ijsberg. Daarbij doel ik op het proces tegen Dutroux, waarbij een poel van geweld tegen vrouwen en kinderen aan het licht zal komen. We zien nu dat het initiatief dat tien jaar geleden, toen de misdaden van Dutroux werden ontdekt, aanzet gaf tot het DAPHNE-programma nu een directe brug vormt met de tweede fase van het DAPHNE-programma ter voorkoming en bestrijding van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen. De tweede fase van 2004 tot 2008 gaat samen met een aanzienlijke verhoging van de begroting, waarbij ik erop moet wijzen dat we in de eerste fase 5 miljoen euro per jaar tot onze beschikking hadden. Nu is dat 10 miljoen euro per jaar. Dat is nog altijd een druppel op een gloeiende plaat, maar deze verdubbeling van het jaarbudget is dringend nodig, omdat slechts 13 procent van de goede projecten uit DAPHNE I konden worden gefinancierd. In het nieuwe programma werden veel inzichten verwerkt die we in DAPHNE I hebben opgedaan. Na lang getouwtrek met Commissie en Raad kon er een helpdesk worden opgezet voor non-gouvernementele organisaties die voor het eerst met het programma kennismaken – vooral voor organisaties in de nieuwe lidstaten, waar de vrouwen-NGO’s nog geen sterke structuur bezitten. In amendement 5 is nu een formulering gevonden waarmee ook de Raad kan instemmen, en ik hoop dat we op dit punt snel tot overeenstemming zullen komen. Het ontwerpverslag bevat ook een voorstel om 2006 tot het Europees jaar tegen geweld uit te roepen, teneinde vervolgens in een brede maatschappelijke discussie verdere initiatieven te ontwikkelen om het dodelijke geweldsvirus tot staan te brengen. Ik noem slechts een cijfer: met betrekking tot de vrouwenhandel, die dramatisch is toegenomen, constateert de Internationale Migratieorganisatie dat er 500.000 vrouwen de Europese Unie worden binnengesluisd om seksueel te worden uitgebuit en tot prostitutie te worden gedwongen. Dit aantal is nu gestegen naar 800.000, en de goed georganiseerde criminele organisaties van
08/03/2004
15
slavenhandelaars, zoals ik deze lieden graag wil noemen, deinzen er niet voor terug om ook kinderen te verhandelen.
dat de demografische groei bevordert. Ten tweede kan de economische groei niet zonder maatregelen om meer vrouwen aan het werk te krijgen.
Met een amendement hebben we ook een voorstel van de Raad afgewend om het DAPHNE II-programma sterker op de daders te richten. We wilden niet dat de toch al krappe middelen voor de slachtoffers werden verminderd om van de daders een nieuwe doelgroep te maken. Overigens zijn de preventieve maatregelen van DAPHNE I ook al gericht op zowel slachtoffers als daders. Raad, Commissie en mijn commissie zijn het er in informele besprekingen over eens geworden dat de voorstellen worden aanvaard die de Commissie rechten van de vrouw en gelijke kansen in haar amendementen doet. Het zou een duidelijk signaal voor de vrouwen zijn als we deze amendementen morgen met een brede meerderheid steunen. Een duidelijk signaal voor de vrouwen en de organisaties in Europa dat wij de strijd aangaan met het geweld en niet werkeloos toezien hoe criminele bendes miljarden incasseren.
De samenhang van het beleid van de lidstaten is juist afhankelijk van het evenwicht tussen deze twee zaken. Zonder dat evenwicht zal er sprake zijn van negatieve interactie tussen demografische ontwikkeling en economische groei en het combineren van beroeps- en gezinsleven zal voor altijd gevaar lopen. Voor mij is het essentieel dat vrouwen altijd kunnen kiezen tussen werken als zij kinderen hebben en thuis blijven. Daarvoor zijn maatregelen nodig die vrouwen in staat stellen te kiezen zonder dat hun loopbaan of hun gezinsen privé-leven er schade van ondervinden.
Ik wil de Commissie bedanken, en met name commissaris Vitorino, en ik wil het Ierse en Italiaanse Raadsvoorzitterschap bedanken voor hun medewerking. Voorts hoop ik dat deze vijf amendementen morgen op brede steun kunnen rekenen en dat het in die zin herziene gemeenschappelijk standpunt vervolgens snel van kracht kan worden, want het programma is dringend nodig in de strijd tegen het geweld. (Applaus) 1-066
Bastos (PPE-DE), rapporteur. – (PT) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, collega’s, de mogelijkheid beroeps-, gezins- en privé-leven te combineren is van centraal belang om de gelijkheid van man en vrouw te kunnen realiseren. Daarom is het voor mij een voorrecht om vandaag op 8 maart – de Internationale Vrouwendag – van het jaar 2004 – het Internationaal jaar van het gezin – mijn verslag over dit onderwerp te presenteren. Wij weten dat het beroeps-, gezins- en privé-leven drie kanten van ons bestaan zijn, die elkaar tevens aanvullen. Het bevorderen van de gelijkheid van man en vrouw behoort tot de voornaamste taken van de Gemeenschap. De achterstand van vrouwen bij de toegang tot en de participatie op de arbeidsmarkt en van mannen bij de participatie in het gezinsleven dient weggewerkt te worden. De sterke impuls van de jaren negentig heeft geleid tot veel communautaire wetgeving op dit terrein. Het beleid van de lidstaten vertoont echter een gebrek aan onderlinge samenhang. In dit verband dienen wij twee zaken voor ogen te houden. Ten eerste de demografische uitdaging: aan de ene kant dienen ten gevolge van de vergrijzing meer mensen de arbeidsmarkt te betreden – met gelijke toegangsvoorwaarden voor man en vrouw – en aan de andere kant moet er een gezinsbeleid komen
Wij dienen rekening te houden met de verschillende situaties waarin vrouwen zich kunnen bevinden. In de Europese Unie is van elke zes vrouwen tussen 25 en 54 jaar er één inactief, dat wil zeggen dat zij werkt noch werkloos is. Zij is verantwoordelijk voor haar gezin en slaagt er niet in beroeps- en gezinsleven met elkaar te combineren. Het vrouwen onmogelijk of moeilijk maken de arbeidsmarkt te betreden leidt tot een lagere arbeidsproductiviteit in Europa. De verschillen tussen de lidstaten in het noorden en het zuiden van Europa spreken wat dat betreft boekdelen. Wij moeten ons concentreren op de goede praktijken van onze partners in Denemarken, Zweden en Finland waar de arbeidsparticipatie van vrouwen het hoogst is. In Zweden hebben vrouwen een ruime keuze aan crèches. Denemarken besteedt 3,8 procent van zijn nationale rijkdom aan gezinsbeleid, wat een Europees record is. De kinderbijslag is er het hoogst in Europa en ook het geboortecijfer behoort met 1,73 procent tot de hoogste van Europa. Allen die bij dit onderwerp een rol spelen – gezinnen, nationale, regionale en plaatselijke autoriteiten en sociale partners – dienen geactiveerd te worden. In de conclusies van Lissabon staat dat evenwicht in de participatie van man en vrouw aan zowel het beroepsals het gezinsleven in beider belang is. Het is een essentieel element voor de ontwikkeling van de samenleving, daar het moederschap, het vaderschap en de rechten van het kind hoogstaande sociale waarden zijn die de maatschappij, de lidstaten en de Europese Gemeenschap dienen te beschermen. Gelijkheid tussen man en vrouw in het publieke en het privé-domein moet gezien worden als een sociale voorwaarde voor democratie en burgerschap en als garantie voor individuele vrijheid en zelfstandigheid, met effecten voor alle beleidsvormen van de Europese Unie. De doelen van de Europese Raden van Lissabon en Barcelona zijn grote uitdagingen voor de Europese Unie en vereisen innovatieve maatregelen. Ik zal er enkele noemen: de huidige en de nieuwe lidstaten zullen de effecten van hun gezinsbeleid moeten bewaken. Dit originele concept van family mainstreaming moet onderscheiden worden van gender mainstreaming. Bedrijven dienen ervan bewust gemaakt te worden dat
16 de mogelijkheid beroeps- en privé-leven met elkaar te combineren een recht is van hun werknemers, een sociale verantwoordelijkheid van de ondernemers en een onmisbaar instrument om de productiviteit te verhogen. In samenwerking met de sociale partners moet er een gids komen met goede praktijken voor het bedrijfsleven, waarin ook de successen vermeld staan. De arbeidsorganisatie – met name het stimuleren van deeltijdwerk, volcontinuwerk en telewerk – kan hier antwoorden bieden. Het opzetten van internet-sites met databestanden van diensten die nuttig zijn voor werknemers, informatie over bestaande structuren voor steunverlening, bedrijven bewustmaken en prikkels geven teneinde voorzieningen te creëren of te handhaven die het gemakkelijker maken gezin en beroep te combineren, het verlenen van belastingvrijstelling aan bedrijven, financiële steun, vouchers voor bijvoorbeeld gecombineerde opvang/onderwijs en voor werk, speciale steun voor eenoudergezinnen en alleenstaande moeders via fiscale maatregelen, huursubsidie en kinderbijslag zijn ambitieuze maar noodzakelijke maatregelen omdat wij verder dienen te gaan. Daarom zou ik als rapporteur de Commissie willen uitnodigen het proces op te starten voor een kaderrichtlijn betreffende het combineren van beroeps-, gezins- en privé-leven, zodat de huidige en toekomstige lidstaten over adequate instrumenten en antwoorden beschikken voor de uitdagingen op het vlak van gelijke kansen, economische groei en demografische ontwikkeling. 1-067
Karamanou (PSE), plaatsvervangend rapporteur. – (EL) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, het is me een eer het uiterst belangrijke verslag van mevrouw Elena Valenciano te mogen voorstellen over de situatie van vrouwen uit minderheidsgroepen. De rapporteur zelf kan er vandaag namelijk niet bij zijn. Het verslag behandelt drie minderheidsgroepen: vrouwen met een handicap, migrantenvrouwen en Roma-vrouwen. Over de situatie van die vrouwen heerst absoluut stilzwijgen. Deze vrouwen blijven in de schaduw, ze blijven verscholen achter de mannelijke leden van hun gemeenschap. Om een nauwkeuriger analyse mogelijk te maken formuleert de rapporteur in haar verslag verschillende initiatieven ten gunste van deze categorieën van vrouwen, zoals het ontwikkelen van statistieken en het uitvoeren van een concrete studie, deelname van de vrouwen aan de besluitvorming, toegang tot informatie, onderwijs en opleiding, en bescherming van hun reproductieve en seksuele gezondheid. De rapporteur dankt de organisaties van de drie minderheidsgroepen voor hun steun aan de vrouwen en de goede samenwerking bij het opstellen van dit verslag. Ik begin met de gehandicapte vrouwen. Er zijn in de Europese Unie 44,6 miljoen mensen met één of meer handicaps, dat is 15,7 procent van de Europese bevolking. Met de uitbreiding zal dat cijfer naar
08/03/2004 verwachting toenemen tot 25 procent van de bevolking. Naar schatting 51 procent van alle gehandicapten zijn vrouwen en alles wijst erop dat dit aantal nog zal toenemen tegen 2015, tot 53 procent en misschien zelfs 58 procent. Terwijl 55 procent van de niet-gehandicapte vrouwen werken, heeft slechts 25 procent van de gehandicapte vrouwen een baan. Vaak gaat het om slecht betaalde banen van laag aanzien met minder voordelen dan banen voor gehandicapte mannen. Het probleem is dat er geen specifieke beroepsopleiding bestaat voor vrouwen met een handicap. Geweld is niet alleen een vaak voorkomend verschijnsel in het leven van die vrouwen, maar in vele gevallen is het ook de oorzaak van hun handicap. Aangenomen wordt dat geweld wereldwijd de belangrijkste oorzaak is voor de dood of handicap van vrouwen tussen 16 en 45 jaar oud, meer nog dan kanker, verkeersongevallen of zelfs oorlog. De tweede groep zijn de migrantenvrouwen. Overeenkomstig de gegevens van de VN uit 1990 (jammer genoeg zijn er geen recentere gegevens voorhanden) zijn er 12 miljoen migrantenvrouwen in Europa. Hun aantal blijft uiteraard toenemen, ook al zijn hierover geen gegevens beschikbaar. Armoede en sociale onzekerheid bepalen het leven van die vrouwen. Problemen bij de toegang tot de arbeidsmarkt als gevolg van culturele en taalkundige barrières, geen erkenning van beroepskwalificaties, stereotiepe opvattingen en vooroordelen, racisme en onverschilligheid voor hun rechten maken dat voor migrantenvrouwen enkel plaats is aan de onderkant van de arbeidsmarkt of in de zwarte economie. Of anders zijn ze voor hun overleving aangewezen op de hulp van mannen. Vele vrouwen blijven thuis en werken als huisvrouw of schoonmaakster en blijven gevangen zitten in hun traditionele rol als vrouw. Zo raken ze sociaal geïsoleerd en krijgen ze geen toegang tot sociale basisvoorzieningen en dreigen ze in het proces van sociale mobiliteit in de marge te worden gedrukt, met onafwendbare sociale uitsluiting tot gevolg. Het sluiten van de grenzen en het inperken van migratie versterken de rol en de opbrengsten van illegale circuits en maffianetwerken die zich toeleggen op mensenhandel. Om iets te doen tegen handel in vrouwen voor seksuele uitbuiting moet het verstrekken van voorlopige verblijfsvergunningen worden aangemoedigd. Wat de Roma-vrouwen betreft: er zijn ongeveer acht tot tien miljoen Roma in Europa, maar de traditioneel nomadische levenswijze van dit volk maakt statistieken onbetrouwbaar. We moeten die cijfers dan ook omzichtig benaderen. Net als bij de rest van de bevolking vormen Roma-vrouwen 51 procent van hun bevolkingsgroep. De Roma kennen een hoog geboortecijfer en ook een groot sterftecijfer onder kinderen en volwassenen. Vrouwen trouwen doorgaans op erg jonge leeftijd en krijgen hun eerste kind veel vroeger dan bij andere etnische groepen het geval is. De Roma hebben een levensverwachting die 13 tot 17 jaar lager ligt (bij mannen en vrouwen) dan bij de rest van de bevolking. Door de hoge geboorte- en sterftecijfers
08/03/2004 vormen jonge Roma de grootste bevolkingsgroep. 80 procent is jonger dan 34 jaar en 43 procent is jonger dan 14. Laten we ter gelegenheid van de Internationale Vrouwendag, mijnheer de Voorzitter, in woord en gedachte bij die vrouwen vertoeven en concrete actie ondernemen voor vrouwen uit minderheidsgroepen in de Europese Unie. 1-068
Wallström, Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik verwelkom dit gezamenlijk debat over de Internationale Vrouwendag inzake kwesties die miljoenen vrouwen aangaan. Dit is niet alleen een dag om te vieren maar ook een dag voor bezinning. Wat vieren we? De voortgang die we hebben geboekt ten aanzien van de gelijkheid van man en vrouw in de Europese Unie en ook onze solidariteit met vrouwen in alle landen van de wereld, waarbij we vooral denken aan diegenen die in conflicten en armoede leven en wier rechten dagelijks worden geschonden. We moeten ons ook afvragen hoeveel we werkelijk hebben bereikt en of er wel zoveel te vieren valt. De Europese Unie staat aan de vooravond van een historische uitbreiding en we staan op het punt een Unie te worden bestaande uit 450 miljoen mensen, van wie meer dan de helft vrouwen en meisjes. Toch kunnen we nog steeds niet zeggen dat vrouwen in het algemeen dezelfde status genieten als mannen in de Europese samenlevingen. Ook worden ze niet behoorlijk vertegenwoordigd bij nationale en internationale besluitvorming. Geweld en vrouwenhandel of, beter gezegd, seksslavernij – dat is het goede woord ervoor – zijn nog steeds plagen waarmee we nog niet doeltreffend genoeg hebben afgerekend. Daar staat tegenover dat we de afgelopen vijftig jaar veel hebben bereikt en daar heeft het Europees Parlement een sleutelrol bij gespeeld. We moeten daarop verder bouwen en ervoor zorgen dat de onlangs voorgestelde wetgeving inzake gelijke behandeling buiten de arbeidsmarkt in de Europese wet wordt opgenomen. We moeten alles doen wat binnen onze macht ligt om te zorgen voor een evenwichtige vertegenwoordiging van vrouwen in het volgende Europees Parlement. De gelijkheid van man en vrouw gaat op alle niveaus hand in hand met democratie. Vrouwenrechten zijn mensenrechten. De in het Handvest van de grondrechten opgenomen vrijwaring van discriminatie is de hoeksteen van de democratie. Maar democratie vergt meer dan het ontbreken van discriminatie: daar is ook governance voor nodig. Good governance betekent macht delen om besluiten te kunnen nemen in de politiek, het economisch en maatschappelijk leven, in het openbaar bestuur en thuis. We hebben nog een lange weg te gaan. Ik zal beginnen met de vraag van mevrouw Karamanou te beantwoorden. De Commissie heeft de resultaten van
17 haar activiteiten ter bevordering van de gelijkheid van man en vrouw afgelopen woensdag besproken tijdens de vergadering van de Groep van commissarissen voor gelijke kansen. Wij waren daar beiden aanwezig. Deze vergadering wordt ieder jaar gehouden onder leiding van voorzitter Prodi en bijgewoond door leden van dit Parlement, het voorzitterschap van de Raad, het Comité van de regio’s, het Economisch en Sociaal Comité, de commissarissen die verantwoordelijk zijn voor de kwesties die op de agenda staan, de voorzitters van de Europese Vrouwenlobby en het Raadgevend Comité voor gelijke kansen van mannen en vrouwen. Ik benadruk dat de Groep van commissarissen een belangrijke rol kan spelen bij het vergroten van de zichtbaarheid van beleid inzake de gelijkheid van man en vrouw en dat de Groep de gelijkheid van man en vrouw op diverse terreinen actief heeft bevorderd. De Commissie heeft verschillende successen geboekt op dit terrein. Eén recent voorbeeld is de aanneming in november 2003 van de nieuwe ontwerprichtlijn inzake discriminatie op grond van geslacht bij de toegang tot en de levering van goederen en diensten. Een ander voorbeeld is het eerste verslag over de gelijkheid van man en vrouw op verzoek van de staatshoofden en regeringleiders voor de Voorjaarsraad, dat op 19 februari door de Commissie is aangenomen. In dit verslag worden de uitdagingen die voor ons liggen en de beleidsoriëntaties voor de toekomst uiteengezet, vooral met het oog op het nieuwe, uitgebreide Europa. Bovendien moet worden opgemerkt dat de Commissie in haar recente voorjaarsverslag staatshoofden en regeringsleiders oproept zich vóór maart 2005 uit te spreken voor de nieuwe anti-discriminatierichtlijn, en daaruit blijkt dat de gelijkheid van man en vrouw nog steeds een topprioriteit op de agenda van de Raad en de Commissie is. Behalve met de modernisering en uitbreiding van de wetgeving heeft de Commissie zich in het kader van de Europese werkgelegenheidsstrategie en de sociale beleidsagenda beziggehouden met de gelijkheid van man en vrouw. Momenteel wordt gender mainstreaming – waaronder de gelijkheid van man en vrouw op alle beleidsterreinen en in alle fasen van beleidsvorming – samen met andere maatregelen in de lidstaten en op EUniveau ten uitvoer gelegd. Dit komt niet alleen tot uiting in de vorm van specifieke doelstellingen en richtsnoeren in de open coördinatiemethode op het gebied van werkgelegenheid, sociale integratie en sociale bescherming, maar ook in de vorm van pogingen om achterstanden van vrouwen ten opzichte van mannen in het onderwijs, opleiding en onderzoek op te heffen. Deze benadering is in de stuurdocumenten van de structuurfondsen opgenomen. De Commissie heeft ook concrete initiatieven ondernomen om de tenuitvoerlegging van gender mainstreaming in beleid ten aanzien van ontwikkeling en externe betrekkingen te verbeteren. Verder hanteert de Commissie een pro-actief personeelsbeleid binnen
18 haar eigen diensten. Daarnaast heeft er een intensieve gedachtewisseling plaatsgevonden tussen het Europees Parlement en de Commissie met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de genderbegroting. Wat betreft de tweede vraag van mevrouw Karamanou: de huidige Commissie kan geen uitspraken doen over de wijze waarop de nieuwe Commissie haar werk gaat organiseren en over de hoofdzaken van de nieuwe portefeuilles. Het fundamentele engagement om de gelijkheid van man en vrouw bij Europees beleid en maatregelen te bevorderen, zal niet veranderen. Een mechanisme op hoog niveau, dat op horizontale wijze gericht is op gelijkheid, is van fundamenteel belang, aangezien dit leiderschap op hoog niveau garandeert. Een top-down-benadering – die ook nodig is – vergroot de zichtbaarheid van gelijkheidskwesties en komt de vorming van netwerken ten goede. Besluiten over specifieke regelingen in verband met het functioneren van een dergelijke groep zullen door de nieuwe Commissie moeten worden genomen. Ik dank mevrouw Gröner, de rapporteur inzake het DAPHNE II-programma, hartelijk voor de samenwerking en de kwaliteit van haar werk met betrekking tot dit voorstel, dat van even groot belang is voor het Parlement als voor de Commissie. De Commissie hecht veel belang aan de vernieuwing van het DAPHNE-programma, dat duidelijk voorziet in een sterke behoefte binnen de vrijwilligersorganisaties en de bevolking in het algemeen. We streven ernaar voor de periode 2004-2008 een tweede fase van het DAPHNE-programma op gang te brengen, waarbij we verder bouwen op de ervaringen die we de afgelopen vier jaar tijdens de tenuitvoerlegging van het huidige DAPHNE I-programma hebben opgedaan. Alle vormen van geweld, zoals huiselijk geweld, geweld op scholen en instellingen, op het werk, commerciële seksuele uitbuiting, genitale verminking, de gevolgen voor de gezondheid, gendergeweld, vrouwenhandel – het is droevig dat de lijst van geweld tegen vrouwen zo lang is – blijven van belang, en maatregelen op dit gebied zijn noodzakelijk. Organisaties die zich bezighouden met slachtofferhulp zijn nog steeds de beste kanalen om de belanghebbenden te bereiken en te helpen. Bovendien kunnen opleidingsinstellingen, universiteiten, vrijwilligersorganisaties, onderzoekscentra en plaatselijke overheden ook een beroep doen op het programma. Het programma zal bijdragen aan de algemene doelstelling om burgers zo veel mogelijk bescherming te bieden tegen geweld, waaronder bescherming van hun lichamelijke en geestelijke gezondheid binnen een kader van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid. Het programma is bedoeld om alle vormen van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen te voorkomen en te bestrijden. Op deze wijze draagt het programma bij aan de gezondheid en het sociale welzijn van de burger.
08/03/2004 De tekst biedt een evenwichtig compromis, dat de Gemeenschap in staat stelt de strijd tegen geweld de komende vijf jaar met redelijke financiële middelen te hervatten. Ik dank ook het Parlement hiervoor, alsmede voor de snelle behandeling van dit besluit. Tot mijn vreugde kan ik bevestigen dat de vijf amendementen op het gemeenschappelijk standpunt van de Raad door de Commissie worden verwelkomd. De eerste vier geven een herdefinitie van enkele begrippen en verschaffen meer duidelijkheid over de werkingssfeer van het programma, en het vijfde amendement is een verzoek tot de oprichting van een helpdesk om organisaties te steunen bij het aanvragen en vervolgens tot uitvoering brengen van projecten. De Commissie verwelkomt dit voorstel en zal het graag ten uitvoer leggen. Het zal zeker een zinvol instrument zijn waarbij organisaties gebaat zijn en het zal de kwaliteit van de voorstellen die wij ontvangen dan ook ten goede zal komen. Tot slot richt ik mij op het verslag-Bastos over het combineren van het beroeps-, gezins- en privé-leven. Ik feliciteer de Commissie rechten van de vrouw en gelijke kansen en met name mevrouw Bastos voor dit uitgebreide initiatiefverslag. Ik heb ook nota genomen van de waardevolle bijdrage van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en haar rapporteur voor advies, de heer Schmid. Mijnheer de Voorzitter, vindt u het goed dat ik ga zitten? 1-069
De Voorzitter. − Op de Internationale Vrouwendag kan de Voorzitter u niets weigeren. U kunt dan ook gaan zitten, mevrouw Wallström. 1-070
Wallström, Commissie. – (EN) Ik wil graag verder spreken, maar ik voel me niet zo goed. Ik zal proberen zittend verder te spreken. Het combineren van werk en gezin is van groot belang op Europees niveau bij beleid op het terrein van werkgelegenheid en sociale zaken, en de kwesties waar het om draait zijn het bevorderen van meer en betere banen en het garanderen van gelijke rechten voor mannen en vrouwen. De Europese Unie benadert het combineren van werk en gezin vanuit diverse invalshoeken en maakt daarbij gebruik van verschillende instrumenten, zoals wetgeving, de open coördinatiemethode tussen de lidstaten en financieringsinstrumenten. Er zijn reeds richtlijnen die het combineren van werk en gezin bevorderen: de richtlijnen inzake ouderschapsverlof en zwangerschapsverlof en de richtlijn inzake gelijke behandeling bij werkgelegenheid, beroepsopleiding en arbeidsomstandigheden. Aangezien we aan de vooravond staan van de grootste uitbreiding die we ooit hebben meegemaakt, is het van groot belang ons te concentreren op de effectieve tenuitvoerlegging van de bestaande richtlijnen.
08/03/2004 In december 2003 heeft de Commissie een heronderzoek van de werktijdenrichtlijn gelanceerd. De Commissie heeft gevraagd om reacties op de huidige tekst van de richtlijn en de noodzaak om op vijf terreinen nieuwe initiatieven te introduceren, waaronder maatregelen om het combineren van werk en gezin bevorderen. De Commissie is van mening dat een betere combinatie van het beroeps- en privé-leven en gelijke kansen voor mannen en vrouwen de algehele gelijkheid van werkgelegenheid ten goede zal komen. Bovendien zouden deze maatregelen bevorderlijk zijn voor de productiviteit doordat de motivatie en de beschikbaarheid toenemen en doordat er meer opleidingsmogelijkheden ontstaan. De Commissie is van mening dat een herziening van de werktijdenrichtlijn de lidstaten zal stimuleren om het combineren van werk en gezin verder te bevorderen. Naast wetgeving is er ook in de open coördinatiemethode op Europees niveau speciale aandacht voor deze kwestie op het terrein van werkgelegenheid en sociale integratie. De Europese werkgelegenheidsstrategie stimuleert lidstaten en sociale partners met overtuiging om betere methoden te ontwikkelen voor het combineren van werk en gezin. Ik ben het eens met de opvatting in het verslag van mevrouw Bastos dat het beter combineren van werk en gezin niet alleen vrouwen aan het werk helpt en houdt, maar ook bijdraagt aan het verkleinen van het beloningsverschil en de segregatie tussen man en vrouw op de arbeidsmarkt. In de nationale actieplannen voor 2003 wordt het combineren van werk en gezin gezien als de primaire factor om de verschillen tussen man en vrouw te verkleinen. Zes lidstaten hebben nationale doelstellingen gesteld om meer voorzieningen voor kinderopvang te bieden. Sinds 2002 hebben zes lidstaten hun verlofregelingen gewijzigd of toegezegd deze te gaan verbeteren, met name als het gaat om het aantal op te nemen verlofdagen. In april organiseert de Commissie een peer review in Zweden, een land waar de mogelijkheden om werk en gezin te combineren ten grondslag liggen aan een krachtige deelname van vrouwen in de arbeidsmarkt en een relatief hoog geboortecijfer. Gedurende een periode van 460 dagen wordt een ouderschapsuitkering betaald, waarbij zestig dagen voor respectievelijk de vader en moeder is gereserveerd. Acht landen – vijf bestaande lidstaten en twee nieuwkomers – zullen van elkaar leren hoe regelingen ten aanzien van zwangerschapsverlof, vaderschapsverlof en ouderschapsverlof tot uitvoering kunnen worden gebracht, hoe ouderschapsuitkeringen kunnen worden vastgesteld en hoe de kinderopvang kan worden verbeterd. In het sociale integratieproces wordt ook aandacht geschonken aan het bevorderen van werk en gezin in verband met specifieke problemen waarmee gezinnen
19 met een laag inkomen te kampen hebben. Meer recentelijk heeft de Commissie een mededeling gedaan over het lonend maken van werk, waarin wordt benadrukt dat het combineren van werk en gezin niet alleen van belang is voor vrouwen maar ook voor mannen. In deze mededeling worden de beperkingen geanalyseerd waarmee vrouwen worden geconfronteerd als ze op zoek gaan naar werk en hun werk willen behouden, en worden de beste praktijken gepresenteerd die in de lidstaten zijn ontwikkeld. De structuurfondsen – met name het Sociaal Fonds, dat de tenuitvoerlegging van de werkgelegenheidsstrategie in de lidstaten steunt, en het Regionaal Fonds – financieren maatregelen gericht op het combineren van werk en gezin. In Ierland wordt tussen 2000 en 2006 bijvoorbeeld 436 miljoen euro besteed aan het verbeteren van de kinderopvang. Het combineren van werk en gezin was in 2002 ook hoofdthema van het programma voor de gelijkheid van man en vrouw. Er werden achttien transnationale projecten gekozen gericht op het vergroten van de bewustwording en de uitwisseling van de beste praktijken. Oplossingen voor het beter combineren van werk en gezin moeten niet in één specifieke maatregel worden gezocht. Daarvoor moeten verschillende instrumenten op de juiste wijze worden gecombineerd en er is voor iedereen een rol weggelegd – de Commissie, de lidstaten, de sociale partners en de mannen en de vrouwen die de kwaliteit van hun leven willen verbeteren. Ik verwelkom de steun die het Parlement ons biedt bij het versterken van onze activiteiten op dit terrein en bij het volledig en beter benutten van de bestaande instrumenten. Dan ben ik nu aangeland bij het laatste verslag, dan van mevrouw Martínez-Orozco, over vrouwen van minderheden, een onderwerp van groot belang – zoals mevrouw Karamanou eerder opmerkte. Ik dank de rapporteur, de andere afgevaardigden die aan het verslag hebben bijgedragen en mevrouw Karamanou voor haar opmerking. De Europese Unie heeft reeds veel aandacht besteed aan het probleem van meervoudige discriminatie, waarmee veel vrouwen in de Europese Unie worden geconfronteerd, door een geïntegreerde benadering te ontwikkelen. Deze geïntegreerde benadering komt tot uiting in Europese anti-discriminatiewetgeving en programma’s. De kaderrichtlijnen inzake rassengelijkheid en werkgelegenheid zijn in 2000 aangenomen en zijn reeds in werking getreden. Deze richtlijnen verbieden discriminatie op diverse gronden, waaronder discriminatie op grond van ras, etnische afkomst of handicap. Ze zijn speciaal gericht op het probleem van meervoudige discriminatie en bieden bescherming voor vrouwen van minderheden en vrouwen in het algemeen. De Commissie deelt de zorgen die de geachte afgevaardigde in haar verslag uitspreekt met betrekking
20 tot de vertraagde tenuitvoerlegging van deze belangrijke richtlijnen in verschillende lidstaten. De Commissie heeft reeds een aantal maatregelen getroffen om ervoor te zorgen dat alle mannen en vrouwen in de EU effectieve bescherming tegen discriminatie genieten. De lidstaten zijn op grond van Europese wetgeving verplicht instellingen op te richten om discriminatie op grond van ras of geslacht aan te pakken en de Commissie verwacht dat het werk van deze instellingen een aanvulling kan zijn op de inspanningen aan de basis om discriminatie tegen vrouwen van minderheden te voorkomen en hun kansen te vergroten. Zoals de geachte afgevaardigden weten, worden de antidiscriminatierichtlijnen aangevuld met een communautair actieprogramma ter bestrijding van discriminatie waarin honderd miljoen euro is geïnvesteerd. Een belangrijke doelstelling van dit programma is het aanpakken van meervoudige discriminatie. Wat de Roma betreft, deel ik veel van de opvattingen van de rapporteur. De Commissie heeft bij diverse gelegenheden benadrukt dat de uitbanning van discriminatie gericht tegen de Roma-bevolking hand in hand moet gaan met de eerbiediging van de fundamentele rechten van de Roma-vrouwen en meisjes, ook binnen hun eigen gemeenschap. De gelijkheid van man en vrouw is een beginsel van het Gemeenschapsrecht en een fundamenteel aspect van het Europees sociaal model. De volledige deelname van vrouwen uit alle lagen van de bevolking en de economie brengt belangrijke economische en sociale voordelen met zich mee. De Commissie bevestigt nogmaals dat zij zich in haar programma’s en haar beleid inzet voor de mainstreaming van kwesties op het gebied van de gelijkheid van man en vrouw en gehandicapten. (Applaus)
08/03/2004 onderweg zijn van het huis naar het werk en omgekeerd. In de praktijk komt dit misschien neer op een dagelijkse werktijd van negen à tien uur voor beide partners. Dit patroon betekent een onhoudbare belasting voor het gezin, vooral wanneer er kleine kinderen zijn. Het leidt tot stress, een burn-out-gevoel, ziekmeldingen en problemen in het gezinsleven. Daarom, en ik ben bijna de enige die zoiets dezer dagen durft te zeggen, moeten wij de arbeidstijd beperken, bijvoorbeeld tot twaalf werkuren voor betaald werk per gezin en per dag. Het is daarbij belangrijk de werktijd evenredig tussen mannen en vrouwen te verdelen, dus zes uur voor de vrouw en zes uur voor de man. Dat is veel beter dan deeltijdwerk voor de vrouw en voltijdwerk voor de man, en het komt zowel het gezinsleven als het werk op de arbeidsplaats ten goede. De eis inzake loonsnivellering is in het Commissievoorstel opgenomen, maar helaas niet de eis inzake een lagere en gelijk verdeelde dagelijkse werktijd. Ik herhaal daarom dit belangrijk punt: twee keer zes uur is veel beter dan vier en acht uur. Dit is een belangrijk punt, dat op deze Internationale Vrouwendag zeker onder de aandacht moet worden gebracht. 1-072
Avilés Perea (PPE-DE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, wij mogen ons gelukkig prijzen hier vandaag te kunnen beschikken over het DAPHNE II-programma, dat het vervolg op DAPHNE I-programma vormt en de aanbevelingen bevat die waren gedaan in het evaluatieverslag over DAPHNE I, waarvoor ik rapporteur was. Het DAPHNE-programma heeft ten doel iedere vorm van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen te voorkomen en te bestrijden in het kader van een multidisciplinaire benadering, en het heeft bijgedragen tot een grotere ontvankelijkheid binnen de Europese Unie voor dit zo ernstige probleem, dat, helaas, de hele samenleving treft.
1-071
Schmid, Herman (GUE/NGL), rapporteur voor advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken. – (SV) Mijnheer de Voorzitter, in mijn advies voor de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken heb ik het over twee aspecten van bijzonder belang. Het eerste aspect is dat van de loonverschillen tussen mannen en vrouwen. Die hebben tot gevolg dat gezinnen er om puur financiële redenen vaak voor kiezen dat de man de maximum werktijd voor zijn rekening neemt, met name acht uren en misschien ook overuren, en dat de vrouw in deeltijd werkt. Deze loonverschillen, die geen vrije keuze zijn maar door de loonvoorwaarden van de markt gedicteerd worden, moeten weggewerkt worden opdat gezinnen vrij kunnen kiezen welk patroon het beste in hun situatie past. Het tweede aspect is dat van de werktijden. Het wordt steeds gebruikelijker dat zowel de man als de vrouw acht uren per dag werkt en dat ze bovendien vrij lang
Dankzij het succes van het vorige programma hebben wij in DAPHNE II enkele nieuwe elementen kunnen invoeren. Daarvan noem ik in de eerste plaats de aanzienlijke verhoging van het beschikbare budget, van 20 naar 50 miljoen euro. Dat is, ook al lijkt het wellicht nog niet voldoende, een tamelijk belangrijke vooruitgang. Als tweede noem ik de uitwisseling van goede praktijken en ervaringen, met name ten aanzien van preventieve en hulpmaatregelen voor slachtoffers, alsmede studies en onderzoek. Het derde nieuwe element is het tot stand brengen van educatieve instrumenten op scholen, waar de preventie van geweld en de bevordering van gelijkheid moet beginnen. Ten slotte noem ik de programma’s voor de vorming van betrokken professionals, zoals advocaten, politieagenten en artsen, en programma’s voor de rehabilitatie van daders, want het gebeurt soms dat daders na te zijn vrijgelaten hun slachtoffer opnieuw aanvallen en schade toebrengen. Dat is een nieuw element dat mijns inziens heel interessante perspectieven biedt voor de toekomst.
08/03/2004 Onze speciale aandacht dient ook uit te gaan naar preventiemaatregelen voor de groepen die een groter risico lopen, zoals gehandicapte vrouwen of vrouwen die zich in een bijzondere situatie bevinden omdat zij al eens het slachtoffer van geweld zijn geweest. Het is dus een programma dat blijft hameren op nultolerantie tegenover geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen. Ik wil nog heel in het kort ingaan op het verslag van mevrouw Bastos wat betreft het combineren van beroep, gezin en privé-leven. Ik feliciteer haar met haar zo boeiend en diepgravend werk, dat als uitgangspunt moet dienen voor andere werkzaamheden van de Europese Commissie, om iets te kunnen doen wat werkelijk tot verbeteringen leidt in de wetgeving van de lidstaten op dit punt. Wij moeten voorwaarden scheppen om vrouwen beter in staat te stellen hun werk te kunnen verrichten zonder dat dit problemen in hun gezin geeft. Daartoe is een serie wijzigingen nodig, zoals nieuwe overeenkomsten voor deeltijdwerk – waarbij geen problemen mogen ontstaan op het gebied van sociale bijdragen die nadelig kunnen zijn voor toekomstige uitkeringen –, crèches, dagcentra voor afhankelijke personen – die gewoonlijk ook door vrouwen worden geleid – en belastingvoordelen en financiële steun voor grotere gezinnen. De beloning van door vrouwen verricht werk moet worden verbeterd, want tot onze spijt constateren wij dat zij nog altijd minder betaald krijgen voor hetzelfde werk. We moeten ook voortgang maken met de doelstelling van Lissabon om het aantal vrouwen op de arbeidsmarkt te vergroten. Het scheppen van gelijke voorwaarden mag er niet toe leiden dat vrouwen – zoals in veel andere gevallen gebeurt – afzien van een gezinsleven, moederschap en veel van hun verantwoordelijkheden. De wijzigingen moeten juist beogen dat een en ander beter verenigbaar is en dat mannen en vrouwen de taken op basis van gelijkheid gezamenlijk kunnen uitvoeren. 1-073
Prets (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, zoals u zojuist terecht opmerkte bestaan er al enige richtlijnen, maar hun tenuitvoerlegging laat bijzonder veel te wensen over. Daar dienen wij ons meer op te concentreren. We kunnen niet dulden dat wij hier werken aan nieuwe richtlijnen die in de lidstaten ten uitvoer worden gelegd en dat deze vervolgens worden genegeerd; dan moeten we ons afvragen waarvoor we hier eigenlijk werken. Met name op het terrein van de gelijke rechten is het noodzakelijk dat deze richtlijnen ten uitvoer worden gelegd. Het doet ons allen deugd dat we vandaag Internationale Vrouwendag kunnen vieren. Het is ook echt een feestdag. We praten hier in het plenum nu al twee uur over het onderwerp ‘gelijke rechten’, en daar moet je gebruik van maken, maar hoe ziet de dag van morgen eruit? Morgen is de Vrouwendag voorbij en keren we terug naar de alledaagse realiteit.
21 Mevrouw Karamanou merkte zojuist op dat we dit jaar 20 jaar Commissie rechten van de vrouw en gelijke kansen vieren, maar daarbij moet worden opgemerkt dat ook hier in het Parlement de vrouwen extra zwaar worden belast. Door het feit dat de Commissie rechten van de vrouw en gelijke kansen niet wordt meegeteld, zitten wij eigenlijk in drie commissies en doen we ons best om onze krachten te bundelen in de vrouwencommissie, omdat we juist daar moeten vechten voor erkenning en vele lastige onderwerpen moeten behandelen die in het publieke debat niet altijd met gejuich worden ontvangen. In het verslag-Bastos gaat het om de gelijkheid en het combineren van beroeps- en gezinsleven. Gelijke beloning is daarvoor zonder meer een van de basisvoorwaarden. Dan wordt het makkelijker om de zorg te delen, dan wordt voor sommigen de keuze makkelijker om vrijwillig voor het gezin te kiezen en gedeeltelijk voor de kinderen te zorgen, terwijl de partner blijft werken. Nu is het zo dat de financiële situatie altijd de doorslag geeft, en die is bij mannen meestal beter. Dus: een van de belangrijke punten waarvoor wij al heel lang vechten, maar waaraan nog steeds het een en ander hapert, moet eindelijk eens worden verwezenlijkt. Als we de doelstelling van Lissabon willen verwezenlijken, is het ook noodzakelijk om een intensief vrouwen- en gezinsbeleid te voeren. Want een economie die zich verder moet ontwikkelen, kan niet zonder werkende vrouwen. Zij heeft vrouwen nodig die flexibel zijn en vooral ook vrouwen die bereid zijn weer meer kinderen te krijgen als de voorwaarden beter worden. Wat ik nog wil onderstrepen is het belang van het begrip “gezin”. Wat is een gezin? Ook dat dient te worden gedefinieerd. Het is niet alleen het klassieke gezin dat telt – vader, moeder en kind – maar er is sprake van verschillende samenlevingsvormen die als gezin dienen te worden aangemerkt. Verschillende vormen van samenleven dienen in dit begrip te worden opgenomen. En de begrippen gender mainstreaming en family mainstreaming mogen ook niet met elkaar worden verward. Beide bezitten hun eigen legitimiteit. Ze werken op verschillende niveaus voor hetzelfde doel, namelijk dat zowel mannen als vrouwen hun steentje bijdragen aan de samenleving en dat we daar allemaal evenveel profijt van trekken. 1-074
Riis-Jørgensen (ELDR). – (DA) Mijnheer de Voorzitter, gelijkheid dient niet iets te zijn waarmee wij ons één dag per jaar bezighouden. Nee, in de eenentwintigste eeuw moet gelijkheid een natuurlijk element van ons dagelijks bestaan en van het democratisch leven vormen. In zijn algemeenheid zijn er meer vrouwen nodig op leidende posities, vooral ook in de politiek. Spreken over een werkelijke democratie heeft geen zin zonder werkelijke gelijkheid. In de ELDR-Fractie streven wij ernaar om een uitgebalanceerde vertegenwoordiging van mannen en
22
08/03/2004
vrouwen te bewerkstelligen. Daarom vragen wij de bij ons aangesloten partijen in verband met de verkiezing voor het Europees Parlement aan deze doelstelling te voldoen. De uitbreiding met de tien Oost- en Midden-Europese landen per 1 mei is van historische betekenis. Maar ze geeft tegelijkertijd aanleiding tot een zekere bezorgdheid. De waarnemers uit deze landen hebben goed werk verricht in het Parlement, maar ik hoop dat de verkiezingen van juni aanstaande in een evenwichtiger verdeling tussen de seksen zullen resulteren. Het percentage vrouwen in het Parlement bedraagt nu circa 30 procent. Dat moet bij de verkiezingen van juni minimaal overeind blijven. Ik wil in dat verband een krachtig appel doen op alle vrouwen om op 13 juni daadwerkelijk van hun stemrecht gebruik te maken. Grotere invloed en gelijkheid voor vrouwen komen er alleen als zij ook zelf bereid zijn hun verantwoordelijkheid te nemen. Van de tien zogenaamde “schaduwcommissarissen” die per 1 mei benoemd zijn, zijn er drie vrouw. Dat is verheugend. Tegelijkertijd hoop ik dat de lidstaten in samenhang met de benoeming van de toekomstige Commissie conform het voorstel van de Conventie zullen handelen, namelijk dat alle lidstaten drie kandidaten voor de Commissie zullen nomineren, met daarbij vertegenwoordigers van beide seksen. Vrouwen spelen een doorslaggevende rol in moderne en ontwikkelde democratieën. Gelijkheid en economische ontwikkeling gaan hand in hand. Het is opmerkelijk dat de samenlevingen met de grootste mate van werkelijke gelijkheid dikwijls ook die samenlevingen zijn die zich in sociaal en economisch opzicht het beste redden. Als we een sterk en concurrerend Europa willen creëren, is het noodzakelijk dat vrouwen in gelijke mate aan de arbeidsmarkt deelnemen als mannen, met een gelijk salaris en dezelfde arbeidsvoorwaarden wel te verstaan. Ter afsluiting wil ik mijn solidariteit uitspreken met al die vrouwen overal ter wereld die geen elementaire mensenrechten hebben, die het slachtoffer zijn van vervolging, geweld, mensenhandel en alle andere vormen van bedreiging, discriminatie en onrecht. In de ELDR-Fractie zullen wij ons blijven inzetten om de omstandigheden van deze vrouwen te verbeteren. 1-075
VOORZITTER: DE HEER PUERTA Ondervoorzitter 1-076
Eriksson (GUE/NGL). – (SV) Mijnheer de Voorzitter, er is geen gebrek aan oude, goede ideeën noch aan nieuwe goede ideeën om de discriminatie van vrouwen te bestrijden. Er bestaan wetten, maar de toepassing ervan en de prioriteiten laten te wensen over. Eerder vandaag heeft de Commissie rechten van de vrouw en gelijke kansen een persconferentie gegeven. Daar heb ik gehoord dat het aantal personen dat de EU binnengesmokkeld wordt voor seksuele uitbuiting opgelopen is van 500.000 tot 800.000. Het verheugt mij
dat wij vandaag 8 maart hierover een debat houden met een Zweeds commissaris. In 1996 heb ik met Anita Gradin hetzelfde debat gevoerd, toen ging het om 500.000. Sindsdien hebben we communautaire wetgeving aangenomen en hebben de lidstaten deze aangelegenheid naar eigen zeggen prioriteit gegeven. Terwijl wij wetten gesmeed hebben en de lidstaat prioriteiten gelegd hebben, is het aantal dus met 300.000 toegenomen. Daaruit leren wij dat wij onze aandacht moeten toespitsen op het probleem van de vraag. Anders kunnen wij de middelen van het Daphne-programma grenzeloos optrekken zonder blijvend resultaat. Ik sta volledig achter het voorstel van Lissy Gröner om 2006 tot het Europees jaar tegen mannelijk geweld jegens vrouwen uit te roepen. Ik denk dat dit een noodzaak is. De gezamenlijke campagne in 1999 was in de aanloop van het nieuwe millennium ook een succes. Het probleem werd toen in alle lidstaten aan de orde gesteld. Een zogenaamde helpdesk bij de Commissie is eveneens een goed idee. Verschillende vrouwenorganisaties hebben in de loop der jaren contact met mij opgenomen en mij verteld dat het bijna zinloos is middelen aan te vragen uit het DAPHNE-programma. De aanvraagprocedure is zo omslachtig en duur dat het niet eens de moeite loont om te proberen. Mevrouw Bastos, ik vind uw verslag erg goed. Toch stel ik tot mijn verontwaardiging vast dat de organisatie van het arbeidsleven steeds kindonvriendelijker wordt. Wij zeggen dat het geboortecijfer in de EU te laag is en dat de bevolking vergrijst. Er zouden meer kinderen geboren moeten worden, maar het is begrijpelijk dat jonge mensen niet meer kinderen hebben als men bedenkt in welke omstandigheden ze verzorgd en opgevoed worden. Wij stellen ook vast dat de loonverschillen niet verminderen, maar integendeel nog toenemen, zowel op een en dezelfde werkplek als tussen de geslachten. De ondernemingen eisen vandaag de dag blijkbaar een grenzeloze loyaliteit van hun werknemers. Uiteraard moet er kinder- en ouderlingenzorg zijn in georganiseerde vorm. Het zou verspilling zijn als alle hoogopgeleide vrouwen hun kennis nooit zouden kunnen gebruiken. Ik wil ook niet nalaten mevrouw Valenciano MartínezOrozco te danken. Het was ongelooflijk interessant drie verschillende groepen binnen zogenaamde minderheden in hetzelfde verslag te behandelen. 1-077
Maes (Verts/ALE). – Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, vanmorgen begon het nieuws in België met het bericht dat een man zijn vrouw de keel had doorgesneden in aanwezigheid van hun drie kinderen. Ik vond dit een schrijnend begin van de Internationale Vrouwendag en het bericht beoogde ook wel dit effect.
08/03/2004 Daarna zei onze minister Onckelinckx dat in België per jaar 70 vrouwen door hun partner worden gedood. Als dit een voorbeeld van gelijke kansen is ... Ik denk dat bij gelijke kansen om te beginnen de integriteit van het leven voorop moet staan. Gelijke kansen betekent voorts dat vrouwen kansen op opleiding moeten krijgen, maar ook dat zij hun opleiding moeten kunnen benutten in hun beroepsleven. Het is een structurele wantoestand in onze samenleving dat vrouwen meer moeten opofferen om hun kinderwens in vervulling te laten gaan dan mannen. Wanneer een man kinderen wil, heeft dit niet dezelfde consequenties voor zijn beroepsleven. Zo is de vrouw ondanks de grotere deelname van vrouwen aan het universitaire leven toch altijd weer gehandicapt in haar beroep. Wij zien het glazen plafond waar ze tegen stoot zowel aan onze universiteiten als in het bedrijfsleven en in de politiek. Vrouwen moeten knokken om aan de top te komen, maar ze moeten nog harder knokken om er te blijven. Want er is zoiets als de vrouw van dienst. Niet meer de alibivrouw die wij vroeger kenden, maar de jonge vrouw die het goed doet in de media, maar erg vlug verslijt. Ik vind dat wij aan de vrouwen de solidariteit moeten geven die kan worden geboden door een beweging. Destijds was het feminisme een zaak van de vrouwen als beweging. Meer en meer vrouwen die nu de top bereiken, moeten die beweging loslaten en dat is niet goed, want de media maken te vlug slachtoffers, zij verteren vrouwen. Vrouwen moeten om te kunnen openbloeien een parcours kunnen afleggen, op dezelfde manier als mannen dat moeten kunnen. De culturele verschillen moeten wij opvangen door elk in zijn eigen cultuur te werken aan de verwijdering van de specifieke obstakels die deze cultuur in de praktijk tegen de vrouwenemancipatie opwerpt. Gelijkheid bestaat wel in rechte, maar zij moet nog veel meer in feite bestaan. 1-078
Ribeiro e Castro (UEN). – (PT) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, beste collega’s, als eerste man in dit debat begin ik op de Internationale Vrouwendag met een groet aan alle vrouwen, met name aan de vrouwen die het dichtst bij mij staan: mijn grootmoeders, mijn moeder, mijn vrouw en mijn dochters. Nu wij het over het gezin hebben, wil ik de rapporteur, Regina Bastos, van harte feliciteren met haar uitstekende verslag en haar zeer grondige werk, dat van uiterst hoge kwaliteit is. Ik ben er zeker van dat haar werk, zoals gezegd, de Commissie zal inspireren tot nieuwe maatregelen in de toekomst. Dit verslag vormt tevens een antwoord op het verzoekschrift dat verschillende gezinsverenigingen op 15 mei vorig jaar tot het Parlement hebben gericht ter gelegenheid van de viering van de Internationale dag van het gezin. Ik zou een aantal concepten willen belichten die mij met het oog op de toekomst bijzonder belangrijk lijken: family mainstreaming, een horizontaal
23 beleid voor het gezin, heeft een duidelijke plaats in dit verslag en hoeft geen enkele aanleiding te zijn voor verwarring en conflict met het concept gender mainstreaming. Een ander concept waartoe ik een bijdrage heb geleverd – mijn dank voor het feit dat het is overgenomen – is family-friendly policies. Daarmee doel ik op een “gezinsvriendelijk beleid”, vooral op het vlak van stadsplanning, woningbouw en arbeidsmarktbeleid. Zoals collega Eriksson al heeft gezegd, is de noodzaak family-friendly policies te ontwikkelen steeds dringender. Gebeurt dat niet, dan zullen wij de persoonlijke keuzemogelijkheden van onze burgers drastisch inperken. Deze punten wilde ik het meest benadrukken. Het is een prachtig verslag en een fantastische resolutie. Ik ben het alleen niet eens met de bijdrage van collega Prets. Ik noem haar naam, omdat zij net tijdens het debat zei dat zij in het verslag een nieuwe definitie van het het begrip “gezin” had willen zien. Volgens mij is dat overigens geen bevoegdheid van het Parlement en is het juridisch gezien hier absoluut niet op zijn plaats. Ik meen dat wij nieuwe relatievormen en hun juridische status niet moeten verwarren met het begrip gezin. Dat concept is sociologisch en antropologisch goed gedefinieerd en heeft stevig wortels. Het verdient dan ook in dit verslag ons aller bescherming. Nogmaals, collega Regina Bastos, van harte gefeliciteerd. 1-079
Raschhofer (NI). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, het debat over de rol van de vrouw is een ideologisch debat. De een zegt dat de vrouw moet gaan werken ter zelfverwezenlijking, de ander vindt dat zij bestemd is voor de traditionele rol van moeder en echtgenote. Naar mijn mening worden hiermee slechts clichés gevoed. Feit is dat vrouwen vaak nogal arm zijn. Feit is dat er talrijke moderne carrièrevrouwen zijn – die overigens vaak als profiteurs worden betiteld – voor wie de emancipatie vanzelfsprekend is geworden. Feit is ook dat voornamelijk vrouwen de dubbele last van de combinatie van beroeps- en gezinsleven torsen. In mijn ogen heeft het ideologische uitgangspunt ons niet veel verder geholpen. Het hoogste doel dat iemand in zijn leven heeft of kan hebben is dat hij zijn eigen leven in alle vrijheid vorm kan geven. Die vrijheid houdt voor mij in: zelf kunnen bepalen en kiezen voor werken, voor de combinatie van werken en gezin, of voor het gezin. Daar zijn randvoorwaarden voor nodig, en het is de taak van de politiek om voor zo goed mogelijke randvoorwaarden te zorgen. Er is enige vooruitgang geboekt, maar nog lang niet genoeg. Er dient kinderopvang te komen met flexibele openingstijden. De tijd die aan de zorg wordt besteed, moet verdeeld kunnen worden. In heel Europa zijn er interessante modellen te vinden, zoals de invoering van de dienstencheque in Frankrijk, die ook nog eens arbeidsplaatsen oplevert, of zoals de invoering van de
24 kinderbijslag in mijn vaderland Oostenrijk, dat probeert het principe van de keuzevrijheid voor de vrouw te verwezenlijken. 1-080
Martens (PPE-DE). – Voorzitter, het verslagValenciano gaat over de situatie van vrouwen uit minderheidsgroeperingen in de Europese Unie, met speciale aandacht voor gehandicapte vrouwen, migrantenvrouwen en Roma-vrouwen. Dit is ook in mijn land, Nederland, een actueel onderwerp. Een belangrijke discussie vindt op dit moment plaats over de integratie van migranten. Sommige slagen er wonderwel in zich snel te integreren, andere heel moeilijk en met name voor vrouwen is het vaak moeilijk, terwijl zij bij de integratie een cruciale factor zijn. Ik ben blij dat het onderwerp op onze agenda staat en goed ook dat het vandaag is geagendeerd op de Internationale Vrouwendag. Onze fractie deelt de zorgen van de rapporteur. De problemen zijn groot en er moet meer gedaan worden om de integratie en de participatie in het maatschappelijke en politieke leven te bevorderen. Er ís ook meer te doen. Het verslag geeft daar goede voorzetten voor, zeker waar het gaat om de achterstand die opgelopen wordt door discriminatie, de discriminerende uitwerking van maatregelen op het gebied van onderwijs en opleiding, werkgelegenheid, participatie in het maatschappelijk leven en bescherming tegen geweld en seksueel misbruik. Onze fractie is het er ook mee eens dat kennis van de taal buitengewoon belangrijk is en het zou goed zijn als daar al in het land van herkomst aan wordt gewerkt. Het verslag gaat ons echter in sommige opzichten te ver. Met name in paragraaf 16, waar gesteld wordt dat iedereen met een verblijfsvergunning op alle terreinen dezelfde rechten moet hebben als autochtone burgers, dus zowel op politiek, als op administratief, justitieel, economisch en sociaal gebied. Dat gaat ons te ver, al zijn we er wel voor dat er gewerkt wordt aan een aantal minimale rechten, opdat de diverse vormen van discriminatie kunnen worden bestreden en de maatschappelijke integratie bevorderd, want daar gaat het om. Overigens moet ik zeggen dat de vaak eindeloze opsomming van problemen op zoveel terreinen en in zoveel amendementen, de kracht van de boodschap niet ten goede komt en bovendien suggereert dat die opsomming limitatief is. In werkelijkheid zullen zich voortdurend nieuwe problemen voordoen. Voorzitter, voor onze fractie is paragraaf 16 cruciaal. Als dit erin blijft, zal onze fractie niet voor het verslag kunnen stemmen. 1-081
Zrihen (PSE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, normaal gesproken zou deze Internationale Vrouwendag mij met blijdschap en trots vervullen: eindelijk kunnen wij concrete vorm geven aan onze ambities, aangezien wij gehoord worden in dit Parlement en aangezien de Voorzitter ons met een toespraak heeft vereerd. Over enkele dagen rond deze tijd stemmen wij echter over een ander verslag, waarin nogmaals wordt gesteld dat het
08/03/2004 onderscheid tussen de seksen in stand moet worden gehouden. Uit onderzoek blijkt dat het geslacht niet de doorslaggevende factor voor de levensverwachting kan zijn. Er is aangetoond dat andere factoren belangrijker waren, zoals de gezinssituatie, sociaal-economische factoren, het feit of iemand een beroepsactiviteit uitoefent of werkloos is, de geografische regio, tabaksgebruik en voedingsgewoonten. De levensstijl kan worden beschouwd als een meerdimensionale factor, die ontegenzeglijk meer invloed op de levensverwachting van mensen heeft dan het geslacht. Volgens onderzoek waarbij de levensstijl, de sociale klasse en milieufactoren buiten beschouwing werden gelaten, ligt het verschil in levensverwachting tussen vrouwen en mannen gemiddeld tussen nul en twee jaar, zodat de toenemende standaardafwijking die de levensverwachting van de bevolking van sommige lidstaten vertoont, niet aan biologische verschillen kan worden toegeschreven. Afgezien van deze constatering moeten we echter ook dulden dat de druk van de lobbyisten enorm groot blijft, zelfs als het om de kwestie van de rechten van de vrouw gaat. En natuurlijk zullen verzekeraars zich de komende weken inspannen om ons ervan te overtuigen dat dit verslag, waarin wordt geconcludeerd dat mannen en vrouwen op een eerlijke en rechtvaardige manier verzekerd moeten zijn, onredelijk en onaanvaardbaar is. Aangezien de Commissie dit initiatief vastberaden steunt, worden wij dan ook verplicht in te stemmen met een nieuwe vorm van discriminatie. Persoonlijk betreur ik dit ten zeerste en ik zou dan ook willen dat men eindelijk eens ophield met het tegenovergestelde te doen van wat men beweert. 1-082
Schmidt, Olle (ELDR). – (SV) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, om te beginnen feliciteer ik de commissaris met haar nieuwe en belangrijke functie. Ik zie binnen de huidige Commissie niemand anders die daarvoor beter geschikt is dan u. In Zambia worden elke week vrouwen door hun man vermoord. In de VS wordt elke vijftiende seconde een vrouw door haar man geslagen. In Frankrijk worden jaarlijks ongeveer 25.000 vrouwen verkracht. Dit hoorde ik op mijn radio toen ik deze morgen wakker werd. Het waren enkele voorbeelden uit het rapport van Amnesty International over de verschrikkelijke situatie van vrouwen overal ter wereld. Ik ben geen moralist, maar er is een grens van fatsoen voor al de pornografie die onze huizen binnenkomt via internet, in kranten en reclame, in hotels. Als ouder van twee kinderen kun je je moeilijk beschermen. Nu is de grens bereikt. Er is een duidelijk verband tussen prostitutie en de steeds grovere pornografie enerzijds en de verdrukking van en het geweld jegens vrouwen
08/03/2004 anderzijds. In de EU worden elk jaar een half miljoen vrouwen en kinderen verkocht. Volgens Lissy Gröner loopt dit cijfer misschien zelfs op tot 800.000. Dit is schandelijk, buitengewoon schandelijk. Het proces van Lissabon is noodzakelijk om de positie van de vrouw op de arbeidsmarkt te verbeteren. Daar bestaat niet de geringste twijfel over, maar als Europa een fatsoenlijk continent wil zijn, moet deze walgelijke grenshandel ophouden. Mevrouw de commissaris en mijnheer de Voorzitter, ik verzoek u dit probleem op de komende voorjaarstop in Brussel onder de aandacht te brengen. Op 1 mei moeten in Europa de klokken van de vrijheid luiden, niet die van de vrouwenslavernij. 1-083
Fraisse (GUE/NGL). – (FR) Mevrouw de commissaris, geachte collega’s, staat u mij toe dat ik op deze achtste maart stilsta bij de verslagen, de mondelinge vragen die zijn ingediend door de Commissie rechten van de vrouw en gelijke kansen en, meer in het algemeen, bij deze zittingsperiode die achter ons ligt. Wat mij opvalt, is dat wij ons er in onze respectieve landen onvoldoende van bewust zijn dat Europa een voortrekkersrol vervult op het gebied van het recht van de vrouw en de gelijkheid van mannen en vrouwen. Deze voortrekkersrol mag dan beperkt blijven tot de teksten, maar Europa vervult niettemin een pioniersfunctie. Ik zou u een vraag willen stellen. Gedurende de afgelopen zittingsperiode is er een kaderbesluit tegen vrouwenhandel tot stand gekomen, is er vooruitgang geboekt met het DAPHNE-programma, zijn de richtlijn uit 1976 en artikel 23 van het Handvest van de grondrechten herzien, enzovoort. Ik beschouw dit als positieve signalen. Wat ik u echter wil vragen is het volgende. Hoe komt het dat wij er niet in slagen – in ieder geval niet in Frankrijk – om onze landgenoten ervan te doordringen hoezeer Europa zich inspant voor de rechten van de vrouw?
25 Daarom wil ik graag dat zowel de Commissie als het Parlement onderzoeken hoe wij onze activiteiten op een andere manier naar buiten zouden kunnen brengen. Ik zeg dit niet vanuit een romantische visie. Zoals u terdege weet, zijn er onderwerpen waarover wij ons oprecht kwaad maken en waarmee wij het absoluut niet eens zijn, zoals de kwesties inzake deeltijd, prostitutie en abortus. Dit zijn drie onderwerpen waaraan wij ons werkelijk ergeren en die geen vereenvoudigd beeld schetsen van Europa in een bemiddelende rol. Het is echter onze taak om vooruitgang te boeken op dit gebied en ik denk dat wij er belang bij hebben om de betrekkingen met de lidstaten te verbeteren. Dat neemt niet weg dat ik de Europese Commissie de kwestie van artikel 13 van het Verdrag wil voorleggen, die zojuist al aan de orde is gesteld. Hoe komt het dat wij geen richtlijn ter bestrijding van seksisme hebben, terwijl er sinds 2000 wel een richtlijn bestaat om racisme te bestrijden? Wat ons vandaag wordt voorgelegd is maar een schijntje vergeleken met de verwachtingen die onze commissaris had toen zij afgelopen jaar haar voorstellen indiende. Wij hebben fors ingeleverd op het gebied van onderwijs, fiscaliteit, om nog maar te zwijgen van de media en de reclame. Het enige dat ons nog rest zijn de verzekeringen en zoals mijn socialistische collega zojuist al opmerkte, wordt zelfs dit onderwerp beïnvloed door de lobbyisten, die tegen zijn. Er is een transversale groep van commissarissen ingesteld, maar kan deze groep zich strijdbaarder opstellen? Wij hebben ook een verslag opgesteld – mevrouw Gröner is inmiddels niet meer aanwezig – opdat het beginsel van gelijkheid tussen mannen en vrouwen binnen onze parlementaire instellingen beter wordt toegepast. De Commissie zelf spant zich geweldig in, vergeleken met wat er gebeurt in onze respectieve landen, in ieder geval in Frankrijk. Persoonlijk denk ik dat de toepassing van artikel 13 sterk achteruit is gegaan en dat baart mij grote zorgen. 1-084
Ik zeg dit niet alleen om de verdiensten van Europa te doen uitkomen, maar simpelweg omdat ik in mijn land het tegenovergestelde hoor. Daar zegt men dat Europa de rechten van de vrouw geleidelijk afbreekt en vrouwen niet steunt. Ik wil mijn tijd niet besteden aan het rechtzetten van een aantal zaken, maar ik zou willen dat wij ons afvroegen waarom wij er niet in slagen om aan de buitenwereld duidelijk te maken wat hier gebeurt. Ik denk namelijk dat het verband tussen ons werk en wat er in de praktijk gebeurt dan heel anders zou zijn. Ik denk daarbij aan mijn eigen land. De regering van Frankrijk, waar ik niet achter sta, doet voorstellen voor de gelijkstelling in het beroepsleven. Daar ben ik blij mee. De regering verwijst echter op geen enkele manier naar Europa of naar de herziening van de richtlijn uit 1976 die twee jaar geleden plaatsvond. Is dat normaal, gezien het feit dat de voorstellen deel uitmaken van de omzetting van deze richtlijn?
Hermange (PPE-DE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, de doelstelling van het verslag waarover wij gaan stemmen, is het versterken van de wetgeving inzake de situatie van de vrouw in de Europese Unie. Een dergelijke wetgeving heeft aanzienlijke gevolgen voor de verwezenlijking van de grondbeginselen voor de vrouw en haar ontplooiing, maar eveneens voor het welzijn van het gezin, het kind, en dus voor de toekomst van onze Europese samenlevingen. Hoewel er sinds enkele jaren belangrijke vooruitgang is geboekt in het terugdringen van de ongelijkheid, zoals mijn collega, mevrouw Fraisse, zojuist opmerkte, moet er nog veel gebeuren om de doelstellingen die de Europese Unie zich op dit gebied heeft gesteld, te verwezenlijken. Ik wil twee cijfers aanhalen die onder de uitvoering van de doelstellingen van de strategie van Lissabon vallen. Enerzijds moet de arbeidsmarktparticipatie van de vrouw in de Unie vóór
26 2010 tot zestig procent worden opgevoerd, en anderzijds moet er voor worden gezorgd dat er vóór 2010 voor ten minste negentig procent van de driejarige en leerplichtige kinderen fatsoenlijke kinderopvang is. In dit opzicht betreur ik het dat er geen gemeenschappelijk sociaal beleid is, waardoor de aanneming van verschillende richtlijnvoorstellen soms aanzienlijk vertraagd wordt. Ik denk daarbij onder andere aan de richtlijnen die gebaseerd zijn op het in het Verdrag van Amsterdam geïntroduceerde artikel 13, waarmee voor het eerst iedere vorm van discriminatie op grond van geslacht buiten de arbeidsmarkt verboden zou kunnen worden, met name wat betreft de toegang tot goederen en diensten, alsmede de levering daarvan. Daarom staan wij volledig achter het uitstekende verslag van onze collega Bastos. Op basis van dit verslag zouden de nodige maatregelen kunnen worden genomen om de combinatie van het gezins- en beroepsleven te waarborgen. Daarom vind ik dat er de komende jaren een ontwerprichtlijn op dit gebied moet worden opgesteld, zoals wij ook voor het ouderschapsverlof hebben gedaan. In theorie is de combinatie van beroepsen gezinsleven in Europa weliswaar al langere tijd een gangbaar begrip, maar in de praktijk is dit niet altijd het geval, met name in de ondernemingen, die vaak aan dit aspect voorbijgaan. Mijnheer de Voorzitter, ik vind dan ook dat wij het verslag van mevrouw Bastos absoluut moeten steunen. Ik wil daar graag aan toevoegen dat wij vandaag een droom verwezenlijken. Sommige collega’s die al langere tijd meelopen, weten namelijk dat de woorden “gezin” en “kind”, evenals de term “combinatie van gezins- en beroepsleven” zo’n tien jaar geleden taboe waren in onze vergaderruimten. We kunnen ons dan ook alleen maar verheugen over het debat dat wij vandaag ter gelegenheid van 8 maart voeren. 1-085
Swiebel (PSE). – Mijnheer de Voorzitter, ik wil me aansluiten bij hetgeen mevrouw Karamanou zo-even heeft gezegd over de samenhang in het beleid van de Commissie. Ik wil de Commissaris van harte complimenteren met het verslag over de gelijkheid van mannen en vrouwen dat is uitgebracht op de voorjaarstop. Dat verslag spreekt, men mag wel zeggen eindelijk, klare taal. Er is de laatste jaren vooruitgang geboekt, maar de maatschappelijke ongelijkheden tussen mannen en vrouwen blijven buitengewoon hardnekkig. De feiten zijn bekend: achterstand in de arbeidsdeelname, achterstand in beloning, tekortschietende economische zelfstandigheid, ongelijke verdeling van de huishoudelijke en verzorgende taken en tekortschietende kinderopvang, terwijl de armoede in Europa nog steeds overwegend een zaak is van vrouwen. De voorjaarstop zal in het teken staan van het zo vaak uitgezongen streven dat Europa de meest concurrerende kenniseconomie ter wereld wordt. Welnu, de boodschap
08/03/2004 van de Commissie is heel helder: als we niet bereid zijn vrouwen in staat te stellen hun recht op gelijkheid daadwerkelijk te realiseren, dan komt er van al dat fraaie streven niets terecht. De vergrijzing maakt het economisch draagvlak kwetsbaar. De verhouding tussen zogenaamd actieven en niet-actieven moet omhoog. Europa kan zich eenvoudigweg niet meer veroorloven het economisch potentieel van vrouwen onbenut te laten. Maar sociaal-economische gelijkheid is niet te realiseren zonder dat ook de machtsverhoudingen tussen mannen en vrouwen op andere terreinen worden aangepakt. Geweld tegen vrouwen en vrouwenhandel moeten bestreden worden, er moeten meer vrouwen komen in het openbaar bestuur, vrouwen moeten een gelijk aandeel krijgen in onderzoek en wetenschap. De maatschappelijke ongelijkheid tussen mannen en vrouwen draait om machtsverhoudingen: macht in het verdelen van de koek, macht in het toewijzen van taken, macht in het gebruik van de openbare ruimte, macht in het bepalen van de politieke agenda en definities, macht waar het gaat om het benoemen van maatschappelijke problemen en macht in de strijd om de zelfbeschikking over ons lichaam en leven. Gelijkheid op deze terreinen is een noodzakelijke voorwaarde, maar ook de prijs die wij vragen voor de benutting van ons economisch potentieel. Dat vraagt om scherpe onderhandelingen aan de keukentafel, maar ook aan de tafels van de politieke macht. Wij zien, mijnheer de Voorzitter, op elke topconferentie weer een zee van mannen in grijze pakken, oudere witte mannen en een paar vrouwen voor de aardigheid. Laten ze maar oppassen, want op een dag lachen we ze alleen nog maar uit. 1-086
André-Léonard (ELDR). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, op deze Internationale Vrouwendag zijn wij het aan onszelf verplicht om een aantal punten op te stellen en te evalueren die te maken hebben met de gelijkheid van mannen en vrouwen. Dit betreft een gelijke behandeling en gelijke kansen op alle gebieden, hetgeen zoals u weet een fundamenteel recht zou moeten zijn. Wat bijvoorbeeld het aantal vrouwen in de politiek betreft, is de ondervertegenwoordiging van vrouwen in het politieke besluitvormingsproces een fundamenteel tekort waardoor onze moderne Europese democratieën helaas gekenmerkt worden. Daarom moeten wij doorgaan met de opbouw van dit democratische Europa. Zowel voor vrouwen als voor mannen zou dit proces zich moeten kenmerken door een evenwichtige vertegenwoordiging binnen het Europees Parlement. De regeringen van de lidstaten en de toetredende landen moeten zo spoedig mogelijk evalueren welke invloed de kiesstelsels hebben op het percentage vrouwen dat in de politieke organen vertegenwoordigd is. Daarnaast moet de mogelijkheid worden onderzocht om deze stelsels aan
08/03/2004
27
te passen of te hervormen. Het is belangrijk dat er maatregelen worden getroffen die een evenwichtige deelname kunnen waarborgen. Laten wij niet vergeten dat het streven is om het aantal vrouwen onder de Europese volksvertegenwoordigers bij de volgende verkiezingen op ten minste dertig procent te handhaven. Doordat vrouwen in de toetredende landen ondervertegenwoordigd zijn, zou dit sinds de verkiezingen van 1979 zo moeizaam bevochten percentage namelijk wel eens flink kunnen dalen. Wij moeten de nieuwe lidstaten ervan doordringen dat zij op regeringsniveau actie moeten ondernemen om de ongelijkheid waarvan vrouwen het slachtoffer zijn, te bestrijden. Er is weliswaar vooruitgang geboekt, maar er moet nog meer worden gedaan.
praktijk. Ik wil hier wijzen op de situatie in Portugal. Ondanks de vele oproepen om de wet die vrouwen veroordeelt voor abortus in te trekken, worden de waardigheid en de persoonlijk levenssfeer van de vrouw nog steeds op grove wijze aangetast via rechtszaken. Onlangs is dat nog in Aveiro gebeurd, waar zeven vrouwen samen met familieleden en begeleiders terechtstonden voor illegale abortus.
Tot slot wil ik meer in het algemeen mijn solidariteit betuigen met alle vrouwen die waar ook ter wereld moeten strijden en wier rechten regelmatig met voeten worden getreden. Ik denk daarbij aan alle vrouwen die aan barbaarse tradities en gewoonten worden onderworpen en aan de vrouwen die het slachtoffer zijn van oorlog, aids, mishandeling, vrouwenhandel en, meer in het algemeen, van de ondoordachtheid van de mens.
De poging in het Portugese parlement om op 3 maart jongstleden de wet te veranderen is niet gelukt vanwege het verzet van de meerderheid van de parlementsleden die de huidige rechtse regering steunen. Daardoor blijft Portugal met een schandalige wet zitten, die vooral negatieve effecten heeft voor vrouwen die te weinig financiële middelen hebben om een beroep te kunnen doen op de veilige diensten van de gezondheidszorg in ons buurland.
1-087
Figueiredo (GUE/NGL). – (PT) Mijnheer de Voorzitter, vandaag, 8 maart, feliciteren wij alle vrouwen en stellen wij de strijd voor gelijke rechten en kansen centraal. Niettegenstaande de geboekte vooruitgang op het vlak van de principes bestaat er nog veel ongelijkheid en discriminatie op de meest uiteenlopende gebieden. Wij zijn nog ver verwijderd van communautaire besluiten op het gebied van gelijke kansen voor de toegang tot de arbeidsmarkt, gelijk loon en gelijke kansen bij promotie. Ook de bevordering van de seksuele en reproductieve gezondheid, steun voor het moeder- en het vaderschap, kinderopvang en ouderenzorg kan nog niet op communautaire besluiten rekenen. Vrouwen zijn nog steeds het slachtoffer van huiselijk geweld, in weerwil van de bestaande programma’s en wetgeving. Met name vrouwelijke migranten en gehandicapte vrouwen lijden onder ernstige vormen van discriminatie niettegenstaande de door ons goedgekeurde voorstellen. Mensenhandel en prostitutie zijn in de Europese Unie nog steeds van alarmerende omvang. Daarom zijn een ander sociaal-economisch beleid, openbare voorzieningen van kwaliteit en efficiënte maatregelen ter oplossing van armoede en sociale uitsluiting nodig. Doordat het neoliberalisme de mens op het tweede plan stelt, belet het de vrouwen hun rechten te realiseren en doet het de werkloosheid toenemen. Het neoliberalisme maakt het werk onzekerder, degradeert het moeder- en het vaderschap en bemoeilijkt de participatie van vrouwen in het sociale en politieke leven. In sommige lidstaten van de Europese Unie is er zelfs sprake van achteruitgang op juridisch vlak en in de
Hoewel alle vrouwen zijn vrijgesproken, heeft het Openbaar Ministerie al gedreigd in beroep te gaan. De wet waarmee vrouwen tot drie jaar gevangenisstraf veroordeeld kunnen worden is immers nog steeds van kracht. Wij kunnen dan ook spreken van een waar vervolgingsbeleid van vrouwen.
Hoewel het Europees Parlement belangrijke resoluties heeft goedgekeurd met het oog op de bevordering van de rechten van vrouwen, negeren de lidstaten de meeste resoluties, daar de politieke wil ontbreekt om de goedgekeurde maatregelen in de praktijk om te zetten. Het is dan ook een grote uitdaging ervoor te blijven strijden dat de gelijkheid en de waardigheid van de vrouw daadwerkelijk worden gerespecteerd. 1-088
Klaß (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, geachte dames en heren, ik complimenteer mijn collega Regina Bastos met het initiatiefverslag waarin zij het combineren van beroepsen gezinsleven in het middelpunt van de discussie plaatst. Het gezin is de kleinste cel in de maatschappij. Daarin wordt de hoeksteen van een functionerende samenleving gelegd, en zij dient in het middelpunt van haar belangstelling te staan. Maar helaas zijn onze gezinnen in een crisis terecht gekomen. Ons doel, de combinatie van gezins- en beroepsleven, hebben we nog lang niet bereikt. Het werk dient zich naar het gezin te plooien en niet andersom. Voor degene die voor zijn kinderen of oudere familieleden zorgt, dienen randvoorwaarden te worden geschapen waardoor beroeps- en gezinsleven kunnen samengaan. Een sleutel tot een betere combinatie van gezins- en beroepsleven is uiteraard ook de gelijke verdeling van gezinstaken over mannen en vrouwen, en dat geldt zowel voor de opvoeding van de kinderen als voor het huishoudelijke werk. Natuurlijk kan de politiek dit niet afdwingen, maar we moeten er wel op blijven hameren. Nog steeds vervullen vrouwen de meeste gezinstaken. Huishoudelijk werk en gezinstaken dienen meer te
28 worden gewaardeerd. Het moet worden erkend als maatschappelijk belangrijk werk en mag niet meer worden gediscrimineerd. De vrijheid van de gezinsleden om te kiezen of zij het huishoudelijk werk en de opvoeding van de kinderen zelf doen of uitbesteden dient te worden vergroot. Gezinnen dienen de mogelijkheid te hebben om de gezinstaken gedeeltelijk door anderen te laten verrichten. We moeten dan ook inzien dat ook in privé-huishoudens gekwalificeerde arbeidsplaatsen voor de arbeidsmarkt kunnen worden geschapen. Als vrouwen kiezen voor het werk binnen het gezin, mag dit geen negatieve gevolgen hebben voor de sociale zekerheid, dus ook niet voor het latere pensioen. Er dient ook gebruik te kunnen worden gemaakt van de mogelijkheden voor voortgezette beroepsopleiding tijdens het ouderschapsverlof om herintreding te vergemakkelijken. Dit zijn enkele van de dingen waaraan moet worden gewerkt, maar er zijn veel zaken waaraan we moeten werken om een goed evenwicht te creëren in het gezins- en beroepsleven van mannen en vrouwen. 1-089
Karlsson (PSE). – (SV) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, ik ben een feminist. Voor mij betekent feminisme: zien en erkennen dat vrouwen vaak een ondergeschikte rol in de samenleving spelen en bereid zijn daar iets aan te doen. In Europa is de rol van de EU erg belangrijk wanneer het erom gaat de gelijke behandeling van mannen en vrouwen in de samenleving te verbeteren. Ik herinner mij nog goed dat Ingvar Carlsson als kersverse premier van Zweden bij de samenstelling van zijn regering in 1994 de helft vrouwen uitkoos. Na de regeringsvorming konden de Zweedse politieke partijen niet anders dan ervoor te zorgen dat meer vrouwen zware politieke mandaten kregen. Voor de sociaal-democraten werd het vanzelfsprekend dat een lid op twee in de politieke vergaderingen een vrouw was. Hetzelfde moet in de EU gebeuren. Vrouwen en mannen moeten gelijk zijn. Wanneer een nieuw parlement gevormd wordt, moeten er evenveel vrouwen als mannen in zetelen. Hetzelfde geldt voor de Commissie en alle andere instellingen van de Europese Unie. Er zijn twee belangrijke redenen. Ten eerste moeten vrouwen en mannen natuurlijk op dezelfde manier behandeld worden. Wij hebben dezelfde rechten en plichten. Ten tweede is het uiterst belangrijk welke signalen de EU geeft. Gelijke mogelijkheden voor vrouwen en mannen is een signaal dat de EU aan alle partijen in de samenleving moet sturen. 1-090
Lulling (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de viering van de Internationale Vrouwendag in dit Parlement mag geen hinderlijk verplicht nummer zijn. Het was mij liever geweest als wij niet alleen vandaag, maar veel vaker in het jaar verslagen over wetgevingsinitiatieven van de Commissie van de EU hadden kunnen goedkeuren, in plaats van
08/03/2004 initiatiefverslagen te bespreken die weliswaar interessant zijn – bijvoorbeeld die over de situatie van vrouwen uit minderheidsgroeperingen of over het combineren van beroep, gezin en privé-leven – maar waarmee we concreet weinig opschieten. Uiteraard kun je bij dit soort onderwerpen steeds nieuwe – helaas soms overtrokken – eisen bedenken, maar de vrouwen die je wilt helpen kopen weinig voor extreme eisen die deels ook nog onrealistisch zijn. Integendeel! Deze eisen kunnen een averechts effect hebben op de werkgelegenheid voor vrouwen. Vrouwelijke collega’s uit mijn fractie en ikzelf hadden amendementen ingediend op deze initiatiefverslagen, maar deze werden – zoals gewoonlijk – in de Commissie rechten van de vrouw en gelijke kansen getorpedeerd. Daarom laten we een aantal daarvan hier opnieuw in stemming brengen. Bij deze gelegenheid wil ik ook zeggen dat ik niet erg gelukkig ben met de mondelinge vragen aan Commissie en Raad. Ik ben er absoluut niet van overtuigd dat de gelijke behandeling van man en vrouw een aparte commissaris en een apart directoraat-generaal moet krijgen. Het lijkt mij veel beter als deze problematiek komt te vallen onder een commissaris met verantwoordelijkheden als de interne markt of het werkgelegenheidsbeleid, in plaats van het onderwerp te isoleren in een getto waarin het eenzelfde lot beschoren kan zijn als de Commissie rechten van vrouwen en gelijke kansen in het Parlement, namelijk dat het door degenen die de beslissingen nemen niet serieus wordt genomen. Ten aanzien van de samenstelling van de Commissie acht ik de vragen aan de Raad om te waarborgen dat er voldoende vrouwelijke commissarissen komen op dit moment niet erg zinvol. Hoe kan de Raad op 1 maart – wanneer hij overigens volgens mij helemaal niet aanwezig is – zich ertoe verplichten dat vanaf november 2004 minstens eenderde van de commissarissen vrouw is? Ik hoop dat het er meer worden! Al is een dergelijk voorstel in het ontwerpverdrag voor de Grondwet opgenomen, het komt mij absurd voor om van iedere lidstaat te verlangen met een lijst van drie kandidaten dan wel kandidates te komen. Een dergelijk selectiesysteem waarborgt geenszins dat in de volgende Commissie de beste mannelijk en voldoende voortreffelijke vrouwelijke commissarissen zitting zullen nemen. 1-091
Pérez Álvarez (PPE-DE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, mevrouw de rapporteur, ik wil beginnen met mevrouw Bastos te complimenteren met de uitstekende kwaliteit van haar verslag, en op te merken dat ik blij ben met dit debat. In weerwil van de plechtige aard van menige wetstekst, zoals artikel 13 van het oprichtingsverdrag van de Europese Gemeenschap, artikel 20 en 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en
08/03/2004 diverse teksten van de nationale grondwetten, is de realiteit nog altijd dat vrouwen worden gediscrimineerd. Dit debat valt samen met de Internationale Vrouwendag, maar ik denk dat het niet moeten blijven bij enkele ceremonies of gepaste of geslaagde leuzen. Het succes zou effectief en duurzaam moeten zijn. Volgens mij is werk de beste manier om te integreren, om verschillen te overwinnen en gelijkheid te bewerkstelligen. De positie van de vrouw op de arbeidsmarkt is de laatste jaren weliswaar verbeterd, maar nog niet voldoende. Er is immers nog steeds sprake van beloningsdiscriminatie, ontslag bij zwangerschap, gebrek aan specifieke risicopreventie voor zwangere vrouwen, seksuele intimidatie, of psychologische intimidatie bedoeld om vrouwen te kunnen ontslaan zonder rekening te hoeven houden met haar rechten, zoals het recht op zorgverlof voor de kinderen, enzovoorts. Deze realiteit op de arbeidsmarkt roept dan ook om een serie maatregelen. In concreto denk ik aan de ondersteuning van het gezin – ook al vanwege de lage bevolkingsgroei -, bevordering en uitbreiding van thuiswerk met behulp van moderne communicatiemiddelen, flexibeler werktijden voor werkende vrouwen, integratie van migrantenvrouwen, meer kansen op werk voor vrouwen die het slachtoffer zijn geweest van huiselijk geweld, plus een versoepeling van de echtscheidingsprocedures en verhoging van het aantal crèches op het werk en scholen voor kinderen. Zoals mevrouw Hermange reeds heeft opgemerkt, zou een en ander steeds moeten plaatsvinden in het kader van de strategie van Lissabon. Al met al, mijnheer de Voorzitter, zouden wij moeten beogen dat vrouwen in de samenleving niet meer problemen ondervinden dan mannen, maar dezelfde. Dat zij dezelfde kansen en verantwoordelijkheden kunnen krijgen als mannen, en die ook krijgen, en dat het beginsel van “eenzelfde beloning voor hetzelfde werk” wordt nageleefd. Daarvoor is een cultuuromslag nodig, een andere manier van denken en doen. Die verandering zal zich in alle aspecten van het maatschappelijk leven moeten voltrekken wil de gelijkheid van kansen een realiteit worden en geen holle frase blijken. 1-092
Wallström, Commissie. – (SV) Mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigden, ik vond dit een bijzonder goed debat. Het gaf een overzicht van de vooruitgang en tekortkomingen van het gelijke-kansenbeleid in de EU. Het ging zowel om structuren als om normen. Er zijn veel concrete problemen en uitdagingen naar voren gebracht, zoals gelijk loon voor gelijk werk, kinderopvang, ouderenzorg, taken die door de partners meer gedeeld zouden moeten worden voor een goede werking van de samenleving en een aantal andere problemen waarmee mannen en vrouwen, maar vooral deze laatsten, in de dagelijkse samenleving geconfronteerd worden.
29 Wij hebben een erbarmelijke lijst gehoord van dingen die vele vrouwen, jonge meisjes en kinderen moeten ondergaan. We noemen zoiets trafficking, maar naar mijn mening moeten wij de dingen bij hun juiste naam noemen: het gaat om een handel in seksslaven en die gebeurt vandaag in Europa en overal ter wereld. Als ik op de top de gelegenheid krijg, zal ik de eerste zijn om dit probleem bovenaan de agenda te plaatsen. In zekere zin worden alle andere zaken waarover wij praten een beetje inhoudloos en verliezen ze hun geloofwaardigheid en kracht, zolang wij dit soort uitbuiting en regelrechte mensenhandel over de grenzen binnen en buiten Europa toelaten. Soms moeten wij prioriteiten stellen en erg strikt zijn om elkaar in deze strijd te helpen. Dit debat heeft in de eerste plaats duidelijk gemaakt dat de Commissie haar taak ter harte moet nemen en de bestaande wetgeving ten uitvoer moet brengen en, waarom niet, proberen nieuwe wetgeving te maken. Wij moeten alle beschikbare instrumenten gebruiken: wetgeving, de open coördinatiemethode en onze financieringsmogelijkheden. Wij zijn eigenlijk van mening dat de wetgeving tegen seksisme of discriminatie van vrouwen buiten de werkplek het beste stap voor stap gebeurt. U heeft zeker opgemerkt hoe moeilijk het was met artikel 13 van de richtlijn. Wij geloven echter dat het via deze weg ook stap voor stap moet lukken. Wij moeten elkaar helpen over alle grenzen heen tot we een situatie bereikt hebben waarin ook mannen kunnen zeggen dat ze feministen zijn, omdat dit betekent dat ze ervoor zorgen dat vrouwen en mannen dezelfde rechten, plichten en mogelijkheden hebben. 1-093
De Voorzitter. − Het debat is gesloten. De stemming vindt morgen om 12.00 uur plaats. 1-094
Bevolking en ontwikkeling 1-095
De Voorzitter. − Aan de orde is het verslag (A50055/2004) van mevrouw Junker, namens de Commissie ontwikkelingssamenwerking, over bevolking en ontwikkeling: 10 jaar na de Internationale Conferentie over bevolking en ontwikkeling (Caïro 1994). 1-096
Junker (PSE), rapporteur. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, geachte dames en heren, de jaren ’90 waren de jaren van de grote VNconferenties die de internationale samenwerking en met name de betrekkingen tussen arme en rijke landen nieuwe impulsen hebben gegeven. Eén daarvan was Internationale Conferentie over bevolking en ontwikkeling, die in september 1994 te Caïro plaatsvond. Ter gelegenheid van de aanstaande tiende verjaardag van deze conferentie maken we de balans op van wat er is terechtgekomen van het ambitieuze
30 actieplatform waartoe destijds door 179 landen is besloten. Om met de deur in huis te vallen: het resultaat is in het licht van de destijds geformuleerde doelstelling voornamelijk teleurstellend. In Caïro werd de bevolkingsontwikkeling voor het eerst gekoppeld aan de mondiale ontwikkeling en centrale doelstellingen van het ontwikkelingsbeleid, terwijl de bevolkingsontwikkeling voordien als een geïsoleerd vraagstuk werd behandeld en geboorte- en gezinsplanning niet in een breed maatschappelijk verband werden geplaatst. Het is een belangrijke verdienste van de conferentie van Caïro dat dit laatste daar voor het eerst is gedaan. Als prioritaire doelstellingen werden vastgesteld: armoedebestrijding; duurzame economische groei binnen het kader van een duurzame ontwikkeling; onderwijskansen voor alle bevolkingsgroepen, met name voor vrouwen en meisjes; gelijkheid van en gelijke rechten voor vrouwen en mannen; bescherming, ondersteuning en bevordering van het gezin; algemene toegang tot reproductieve gezondheidsdiensten, gezinsplanning en seksuele gezondheid; en verlaging van de zuigelingen-, kinder- en moedersterfte. In het actieprogramma van Caïro krijgt het recht – ik benadruk – het recht op reproductieve gezondheid en gezinsplanning een centrale plaats in een nieuw gezondheidsbeleid. Hierop ligt daarom de nadruk in mijn verslag. Uit de bijgevoegde lijsten met gegevens kan worden opgemaakt hoe dramatisch het is gesteld met de reproductieve gezondheid van vrouwen in de ontwikkelingslanden en hoe groot de moeder-, zuigelingen- en kindersterfte nog steeds is. Nu enkele voorbeelden van de ellende van vrouwen overal ter wereld: een miljoen vrouwen sterven aan de gevolgen van infecties aan de voortplantingsorganen, inclusief niet aan HIV/aids gelieerde seksueel overdraagbare aandoeningen. Elke minuut raken tien mensen met HIV besmet; de helft van hen is 24 jaar of jonger. Elke minuut sterf één vrouw ten gevolge van aan zwangerschap gelieerde factoren. Minimaal 75 miljoen van de 175 miljoen zwangerschappen per jaar zijn ongewenst. Elke minuut vinden ongeveer 100 abortussen plaats, waarvan 40 uitgevoerd in onveilige omstandigheden door mensen zonder medische opleiding. Elk jaar sterven 70.000 vrouwen ten gevolge van slecht uitgevoerde abortussen. Om misverstanden te voorkomen: abortus dient uiteraard geen middel tot gezinsplanning te zijn, maar vrouwen die geen andere uitweg zien moeten een veilige abortus kunnen ondergaan. ‘Indien per dag net zo veel jonge mannen zouden sterven, ongeveer 1.450, oftewel 529.000 per jaar, ten gevolge van grotendeels te vermijden oorzaken, zou het in de Veiligheidsraad aan de orde worden gesteld,’ aldus een bekende Afrikaanse arts. De risico’s zijn echter uiterst ongelijk verdeeld. In ontwikkelingslanden zijn aan reproductie gelieerde problemen de voornaamste oorzaak van het overlijden en gehandicapt raken van vrouwen in de reproductieve
08/03/2004 leeftijd. Anders geformuleerd: het risico om tijdens of ten gevolge van de zwangerschap te overlijden is voor vrouwen ten zuiden van de Sahara 150 keer groter dan voor vrouwen in Europa. In Denemarken sterft er door deze oorzaken om de vier maanden één vrouw, in Afghanistan om de 26 minuten. En zo kan ik nog wel even doorgaan. Deze gegevens moeten verduidelijken dat grootscheepse actie noodzakelijk is. De ondertekenaars van Caïro hebben hiervoor miljarden dollars toegezegd. Maar deze toezegging zijn zij slechts voor een gering deel nagekomen. Nog niet de helft van de toegezegde middelen zijn daadwerkelijk ter beschikking gesteld, waarbij de ontwikkelingslanden procentueel meer hebben bijgedragen dan de noordelijke industrielanden. Het Verenigd Koninkrijk heeft dezer dagen het goede voorbeeld gegeven. De middelen voor de gezinsplanningsorganisatie van de VN werden van 4,5 miljoen pond per jaar tot 6 miljoen pond per jaar opgeschroefd, mede als antwoord op het restrictieve beleid van Bush, waartegen overal ter wereld is geprotesteerd. Dezer dagen komt de Commissie voor Bevolking en Ontwikkeling van de Economische en Sociale Raad van de Verenigde Naties in haar terugblik op Caïro eveneens tot de conclusie dat het onderwerp bevolking en reproductieve gezondheid van groot belang is, en dat er daarom ontwikkelingsprogramma’s en strategieën ter bestrijding van de armoede dienen te worden opgezet. Alleen op deze wijze zouden de millenniumdoelstellingen kunnen worden verwezenlijkt. Dat strookt met de conclusies van mijn verslag, waarin wij dit ook van de Commissie verlangen. Want ook de Europese ontwikkelingssamenwerking dient er actief toe bij te dragen dat alle paren en individuen het grondrecht hebben om in vrijheid, in eigen verantwoordelijkheid en in goede gezondheid te beslissen over het aantal kinderen dat zij krijgen en het tijdstip waarop dat gebeurt. De Internationale Vrouwendag is sinds meer dan 90 jaar een dag waarop de strijd voor de vrouwenrechten wordt gevoerd. Ook in Europa moet er, zoals we hebben gehoord, nog veel gebeuren. Maar we moeten ook toegeven, beste Europese zusters, dat dit gezeur op hoog niveau is. Want de meeste vrouwen in de ontwikkelingslanden kunnen alleen maar dromen van hetgeen wij hebben bereikt. De Internationale Vrouwendag moet ons bewuster maken van waar het om gaat, namelijk om internationale solidariteit. De boodschap van mijn verslag over Caïro 10 jaar na dato luidt dan ook: de Europese zusters staan achter jullie, beste vrouwen in de ontwikkelingslanden! Ook daar zien we steeds meer lichtpuntjes. In welk land denkt u dat er de meeste vrouwen in het parlement zitten? Finland? Zweden? Die twee landen doen het heel aardig, maar nog beter scoort Rwanda met 48 procent vrouwelijke afgevaardigden. Dit stemt hoopvol. 1-097
08/03/2004 Wallström, Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik dank mevrouw Junker voor haar belangrijke werk ten aanzien van dit verslag. De Internationale Conferentie over bevolking en ontwikkeling in 1994 in Caïro was een keerpunt dat de wereldbevolking een alomvattende benadering bood op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten. De internationale gemeenschap was het erover eens dat reproductieve rechten en het bevorderen van de gelijkheid van man en vrouw en toegang tot uitgebreide gezondheidsdiensten voor alle mannen en vrouwen van groot belang zijn. De Europese Unie stond volledig achter de afspraken die destijds in Caïro zijn gemaakt en zal dit blijven doen. Doordat de Verenigde Naties in 2000 de millenniumdoelstellingen aannamen, kwamen veel van de zorgen die in Caïro naar voren werden gebracht, scherper in beeld en dit bood de kans om de inspanningen en verplichtingen kracht bij te zetten. Tien jaar na Caïro bedreigen verschillende factoren echter het welslagen van de doelstellingen die tijdens deze conferentie zijn geformuleerd. Ik merk met name op dat fondsen voor ontwikkelingshulp gericht op verbeterde reproductieve gezondheidsdiensten niet in voldoende mate toenemen, dat de HIV/aids-epidemie sociale en economische structuren verwoest en dat het mondiale politieke klimaat de vooruitgang van de reproductieve gezondheid tegenhoudt. In dit verband verwijs ik met name naar de global gag rule, ofwel het Mexico City Policy, zoals president Bush dat opnieuw heeft ingevoerd. Dit initiatief van het Europees Parlement is zeer welkom en komt op het juiste moment, tien jaar na Caïro, in een tijd dat de voortgang op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten in gevaar is. Het is een zeer degelijke resolutie, waarin activiteiten op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid uitgebreid worden behandeld. Ik ben vooral blij dat het Parlement wijst op de noodzaak programma’s voor seksueel overdraagbare ziekten, zoals HIV, volledig te integreren in de programma’s voor seksuele en reproductieve gezondheid in het algemeen. Ik waardeer ook ten zeerste dat er zoveel aandacht wordt besteed aan genderkwesties en dat deze in nauw verband worden gebracht met seksuele en reproductieve gezondheid. Reproductieve gezondheidsdiensten, waaronder gezinsplanning, zijn van groot belang voor HIV/aidspreventie en de gezondheid van moeders. De noodzaak van toegang voor iedereen is nu nog groter dan in 1994, gezien de drastische toename van het aantal HIV/aidspatiënten. De sterfte onder moeders blijft ook alarmerend hoog in te veel landen. Elk jaar overlijden meer dan een half miljoen vrouwen voortijdig aan de gevolgen van een zwangerschap. Wat betreft onze steun aan de tenuitvoerlegging van het actieprogramma van Caïro: de Europese Gemeenschap heeft ongeveer 655 miljoen euro beschikbaar gesteld als directe steun voor deze activiteiten tussen 1994 en 2001.
31 Als we alle gezondheidsgerelateerde steun, waaronder humanitaire hulp, verhoudingsgewijs bekijken, bedroeg de totale steun van de Europese Gemeenschap aan deze activiteiten ongeveer 1,42 miljard euro, ofwel ruim 12 procent van alle internationale donorhulp voor de activiteiten in verband met Caïro. Verder steunen we HIV/aids-onderzoek via het partnerschapprogramma van Europa en de ontwikkelingslanden op het gebied van klinische tests met een eerste toezegging van tweehonderd miljoen euro. Kortom, de Commissie steunt de ontwerpresolutie. We zullen de inhoud zorgvuldig bestuderen en alle onderdelen ervan in overweging nemen. Momenteel zien we het als onze voornaamste doelstelling om onze steun aan de Internationale Conferentie over bevolking en ontwikkeling en de toezeggingen die in Caïro zijn gedaan, opnieuw te bevestigen en tegenwicht te bieden aan de wereldwijde campagne ertegen, om de voortgang die tot dusverre is bereikt te consolideren en de waardevolle activiteiten op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten op alle niveaus te blijven steunen. 1-098
Fraisse (GUE/NGL), rapporteur voor advies van de Commissie rechten van de vrouw en gelijke kansen. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, geachte collega’s, allereerst wil ik mevrouw Junker bedanken dat zij het initiatief voor dit verslag heeft genomen. Het is een uitermate belangrijk verslag en daar mogen we ons over verheugen. Ik maak me zorgen over drie punten. Mijn eerste zorg is dat de landen die in Caïro financiële toezeggingen hadden gedaan – zoals u zojuist al opmerkte, mevrouw de Commissaris – hun verplichtingen niet zijn nagekomen: 45 procent in het jaar 2000 is te weinig. Mijn tweede punt van zorg betreft het beleid van president Bush, die geen geld meer wil geven aan degenen die zich met dit soort kwesties bezighouden. Mijn derde en laatste zorg wordt door de uitbreiding veroorzaakt, omdat sommige landen in de Europese Unie vrouwen onvoldoende willen bijstaan op het gebied van gezinsplanning en geboorteregeling, hetgeen toch een van de doelstellingen van Caïro is. Ik wijs nog eens op het volgende. Vroeger hadden wij een beleid en een economie die op de bevolking gericht waren. Tegenwoordig gaan wij uit van het in 1994 tijdens de conferentie in Caïro geïntroduceerde denkbeeld van geboorteregeling en zeggenschap over het eigen lichaam, hetgeen iets heel anders is. Gezien deze drie punten van zorg is mijn voorstel om een kaderakkoord op te stellen, hetgeen ik ook aan de Commissie heb voorgesteld. Ik vind dat wij onze inspanningen moeten coördineren. Mevrouw de commissaris, als ik u goed begrijp, wilt u slechts één ding, namelijk dit verslag en deze plannen steunen. Moeten wij ons echter niet wat strijdbaarder of strenger opstellen? Anders gezegd: moeten wij geen specifieke maatregelen nemen om de doelstellingen van Caïro daadwerkelijk te kunnen verwezenlijken? Ik heb gezegd dat ik drie zorgen had, maar ik zou daar nog een
32
08/03/2004
vierde aan kunnen toevoegen. Zoals mevrouw Junker zojuist al opmerkte, willen de NGO’s heel graag weten hoe de algemene toegang tot gezondheidszorg kan worden gerealiseerd binnen het evenwicht van particuliere en overheidsfinancieringen. Indien dit evenwicht niet wordt veiliggesteld, indien de openbare ruimte – dat wil zeggen de algemene toegang tot gezondheidszorg en tot methoden voor geboorteregeling – niet wordt gewaarborgd, dan hebben wij pas echt problemen. Ik vind dus dat de Europese Unie op dit punt duidelijke toezeggingen moet doen.
zwangerschapsonderbreking tout court bepleit zonder rekening te houden met het huidige nationale wetskader. Er is in de tekst zelfs sprake van informatiecampagnes in ontwikkelingslanden voor veilige abortus. In dit delicate verband dienen zonder twijfel de soevereiniteit en de ethiek van elk land gerespecteerd te worden. Dat geldt des te meer voor zulke gevoelige onderwerpen als de reproductieve gezondheid en de rechten in verband met de voortplanting. Dat is het standpunt van de rapporteur voor advies, de schaduwrapporteur van de EVP, collega Mantovani.
1-099
1-101
VOORZITTER: MEVROUW CEDERSCHIÖLD Ondervoorzitter 1-100
Santini (PPE-DE). – (IT) Mevrouw de Voorzitter, collega Mantovani zit vast in het verkeer en hij heeft mij gevraagd zijn standpunt als schaduwrapporteur te vertolken. Ik ga gaarne in op dat verzoek. Het actieprogramma van Caïro bevat belangrijke doelstellingen op het vlak van het ontwikkelingsbeleid. Het realiseren van die doelstellingen zou de levensomstandigheden in de ontwikkelingslanden aanzienlijk verbeteren. Het is ongetwijfeld een lovenswaardig initiatief, maar tegelijkertijd is het een zeer complexe materie. Ik meen evenwel dat dit verslag aan het hoofddoel van de Conferentie van Caïro van tien jaar geleden voorbij is geschoten. Als schaduwrapporteur voor onze fractie, de EVP, vind ik dat niet alle dringende kwesties die de verandering van de bevolkingssamenstelling van de ontwikkelingslanden raken – volgens ons allemaal even belangrijk – adequaat zijn aangepakt. Ik doel daarbij op opvoedings- en onderwijsproblemen, voedingsvraagstukken, hygiënekwesties, vraagstukken in verband met de economische groei en emigratieproblemen. In plaats daarvan richt de rapporteur, mevrouw Junker, zich in bijna geheel het verslag vrijwel uitsluitend op kwesties betreffende reproductie en seksuele voorlichting. Dat zijn natuurlijk gewichtige zaken, maar die kunnen niet aseptisch, los van de bredere context behandeld worden. Dat geldt des te meer als het beweringen betreft die niet volledig sporen met de conclusies van Caïro. Er zijn namelijk te veel onderwerpen vergeten die voor de wijziging van de bevolkingssamenstelling van de ontwikkelingslanden in de komende jaren sleutelelementen vormen. Ik wil eraan herinneren dat de commissie dit verslag met elf tegen zeven stemmen heeft goedgekeurd. Volgens mij is de tekst uit balans en dienen met name elementen van de genoemde Conferentie er hun plaats in te krijgen. Om consequent vast te houden aan de doelstellingen van het actieplan vind ik het vooral belangrijk om overweging R bis over te nemen, waarin het belang en de centrale rol van het gezin worden benadrukt voor de samenhang en eenheid van de samenleving. Voorts hoop ik, zoals onze fractie dringend wenst, op een nieuwe en evenwichtiger formulering van de paragrafen 6, 10, 11, 17, 23 en 26. Voor ons is ook de huidige redactie van paragraaf 20 onaanvaardbaar, daar die
Theorin (PSE). – (SV) Mevrouw de Voorzitter, dit is een uiterst belangrijk verslag voor de vrouwen, voor hun recht op eigen lichaam en hun recht op reproductieve gezondheid. Eerst enkele feiten. Wij weten nu dat elke minuut ergens een vrouw sterft door oorzaken die met zwangerschap te maken hebben. Elke minuut worden 100 abortussen uitgevoerd en bijna de helft daarvan door personen zonder medische opleiding. Elk jaar sterven 70.000 vrouwen als gevolg van onveilige abortussen. Elke minuut worden tien personen door HIV besmet. Elk jaar worden twee miljoen meisjes tussen vijf en vijftien jaar als seksslaven op de commerciële seksmarkt verhandeld zonder preventieve bescherming. Het aantal verkrachtingen en seksueel geweld neemt ook in Europa toe. Vrouwen en meisjes worden in vele landen nog steeds tot seksuele verminking gedwongen, wat onaanvaardbaar is. De verminking kan zware schade aanrichten en zelfs de dood tot gevolg hebben. Volgens een recent rapport van Amnesty is elke derde vrouw al een keer blootgesteld aan geweld. In ontwikkelingslanden zijn reproductieve problemen de belangrijkste oorzaak van de dood en invaliditeit van vrouwen op vruchtbare leeftijd. In Afghanistan staat de helft van de sterfgevallen van vrouwen tussen 15 en 50 jaar in verband met zwangerschap. Wie in deze situatie weigert steun te verlenen aan organisaties die voorlichting geven over voorbehoedsmiddelen, is bewust medeplichtig aan de onveilige abortussen en de vroegtijdige dood van honderdduizenden vrouwen en aan de HIV-besmetting van honderdduizenden vrouwen per jaar. Dit is een ernstige schending van de mensenrechten en vormt een serieuze bedreiging voor de reproductieve en psychische gezondheid van vrouwen. De EU en haar lidstaten moeten hun plichten nakomen en het maatregelenprogramma van Caïro financieren. De EU moet seksuele en reproductieve gezondheid integreren in haar ontwikkelingsbeleid en natuurlijk eisen dat landen die financiële steun krijgen, seksuele verminkingen verbieden. 1-102
Ribeiro e Castro (UEN). – (PT) Mevrouw de Voorzitter, mevrouw de commissaris, mevrouw de rapporteur, ik neem namens mijn fractie het woord voor een drietal korte opmerkingen. Ten eerste had ik de
08/03/2004 wens dat dit verslag echt over de Internationale Conferentie over bevolking en ontwikkeling van Caïro ging. Dat is volgens ons namelijk niet het geval. Het verslag gaat met name over de seksuele en reproductieve gezondheid en behandelt geen andere belangrijke onderwerpen van de Conferentie van Caïro. Zo zegt het verslag helemaal niets over economische groei, migratie, verstedelijking, milieu en bejaarden. De verantwoordelijkheid van de man wordt slechts één keer in het verslag genoemd en opvoeding – dat in Caïro vanuit allerlei invalshoeken behandeld werd – komt hier alleen onder reproductieve gezondheid aan bod. Het is dus weer een verslag over seksuele en reproductieve gezondheid. Ten tweede is het volgens ons belangrijk dat wij precies definiëren wat wij onder seksuele en reproductieve gezondheid verstaan. Ik wil mij niet tegenover de vrouwelijke collega’s plaatsen, maar dit thema gaat zowel vrouwen als mannen aan. Dat concept dienen wij duidelijk te maken, daar het in de internationale discussies vaak gemanipuleerd wordt. Mijn voorstel voor een definitie van seksuele en reproductieve gezondheid houdt het voorkomen van seksueel overdraagbare ziekten in – waaronder HIV/-aids, de plaag die ons allen zorgen baart – en de garantie dat vrouwen zwangerschap, bevalling en de periode daarna onder gunstige omstandigheden kunnen beleven. Dat is het concept zoals wij het voorstellen. Tot slot een opmerking over abortus. Ik ben het met de rapporteur eens dat abortus geen voorbehoedsmiddel is. Dat ik dat standpunt deel lijkt mij trouwens vanzelfsprekend. Dan dienen wij daaruit echter wel de conclusie te trekken dat wij niet mogen doen alsof abortus toch een voorbehoedsmiddel zou zijn. Mijns inziens dient deze materie bovendien aan elk land te worden overgelaten. Het is volgens mij een zeer kwalijke zaak als de Europese Unie in een zodanige positie wordt gemanoeuvreerd dat zij ervan beschuldigd zou kunnen worden abortus op internationale schaal te propageren. Daarom stellen wij voor het negende streepje van paragraaf 20 te schrappen. 1-103
Sandbæk (EDD). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, de Internationale Conferentie over bevolking en ontwikkeling was ongetwijfeld een mijlpaal op het gebied van bevolking en ontwikkeling doordat deze gericht was op de seksuele en reproductieve gezondheid en rechten. We hadden verwacht dat we nu, tien jaar later, verder zouden zijn gekomen met deze rechten, maar in plaats daarvan zijn ze helaas zwaar onder vuur komen te liggen. Verschillende mensen hebben al verwezen naar wat bekend staat als de Mexico City Policy, dat in de Verenigde Staten onconstitutioneel zou zijn. Doordat de VS heeft besloten organisaties die op de een of andere manier met abortus van doen hebben, geen steun te bieden, is het aantal ongeplande zwangerschappen, seksueel overdraagbare infecties, waaronder HIV/aids, en sterfte en letsel door onveilige abortussen reeds aanzienlijk toegenomen.
33 Naast de rampzalige gevolgen van de Mexico City Policy is ook het wereldwijde draagvlak voor de Internationale Conferentie over bevolking en ontwikkeling afgenomen. Financiële toezeggingen worden niet nageleefd. Algemeen wordt erkend dat de millenniumdoelstellingen niet gehaald kunnen worden als er geen voortgang wordt geboekt op het gebied van de reproductieve gezondheid en rechten van vrouwen. De effectiviteit van reproductieve programma’s lijdt nog steeds onder een gezondheidsbeleid dat meer belang hecht aan ideologie dan aan een goede volksgezondheid. Ik wijs er met nadruk op dat niemand voorstander is van abortus als een methode voor gezinsplanning. Daarom dring ik er bij u op aan tegen amendement 12 te stemmen. In een aantal amendementen worden de rechten van vrouwen geschrapt, wat natuurlijk volstrekt onaanvaardbaar is. Ik dring er bij iedereen op aan dit verslag aan te nemen zodat de EU een duidelijk signaal afgeeft dat ze achter de Internationale Conferentie over bevolking en ontwikkeling staat. 1-104
Bonino (NI). – (IT) Mevrouw de Voorzitter, geachte collega’s, ik heb slechts een minuut spreektijd, die ik ten eerste wil gebruiken om steun uit te spreken voor de amendementen van Monica Frassoni over de campagne tegen de genitale verminking van vrouwen. Het Parlement heeft daaraan veel steun gegeven en is zelfs met hulp van de Commissie de initiator geweest van de campagne. Ik moet zeggen dat in Afrika en de Arabische wereld er al grote successen zijn geboekt. Ten tweede zou ik het wenselijk vinden dat het verslag ook melding maakte van onze grote waardering voor de Afrikaanse en Arabische vrouwen die, zoals u zich kunt indenken, in hun landen onder veel moeilijkere omstandigheden dan hier strijden voor hun rechten. Vandaag zijn er in Mogadishu 10.000 vrouwen de straat opgegaan om te betogen tegen de genitale verminking van vrouwen. Overal in Afrika en de Arabische wereld komen zeer moedige vrouwen in het geweer voor hun rechten. Ik zou wensen dat het Parlement die vrouwen een blijk gaf van zijn omvangrijke steun en waardering. 1-105
Martens (PPE-DE). – Voorzitter, in 1994, tien jaar geleden, werd de Internationale Conferentie voor bevolking en ontwikkeling gehouden in Caïro. Een breed scala aan bevolkings- en ontwikkelingsdoelen werd geïdentificeerd. Het actieprogramma was uitgebalanceerd en bleek een goede basis voor actie, voornamelijk door het brede draagvlak dat op de conferentie was gecreëerd. Hiermee was ook een geweldige impuls gegeven in de richting van de later geformuleerde millenniumontwikkelingsdoelstellingen. Het belang van de Caïro-doelstellingen heeft in het afgelopen decennium niet aan actualiteit ingeboet. Helaas is de toestand op dit moment nog steeds niet al te best. Minder dan de helft van de overeengekomen financiële doelstellingen voor de donorlanden wordt gehaald. De positie van de vrouw is in de meeste landen
34 nauwelijks verbeterd. De deelname aan het basisonderwijs, in het bijzonder voor meisjes, loopt ver achter bij de doelstellingen. De voortgang van de aidsepidemie is nog lang niet afgeremd, laat staan dat de ziekte is teruggedrongen. De basisgezondheidszorg en ook de reproductieve gezondheidzorg behoeft nog altijd grote investeringen. Ik ben blij dat vandaag de evaluatie van Caïro aan de orde is. Ik vind het echter jammer dat deze niet in dezelfde geest plaatsvindt als die waarin de conclusie tien jaar geleden tot stand kwam. Het verslag zoals het er nu ligt, is slechts een evaluatie van een gedeelte van Caïro, terwijl ook op andere terreinen nog zoveel te doen is. In mijn visie doet het verslag geen recht aan de algemeen ondersteunde brede reikwijdte van het programma. Het verslag is te eenzijdig gericht op het weliswaar zeer belangrijke en heel urgente thema van de reproductieve gezondheid, maar het is jammer dat geen aandacht gaat naar andere belangrijke thema’s, die in Caïro ook expliciet zijn behandeld, zoals duurzame ontwikkeling, onderzoek, onderwijs, in het bijzonder voor vrouwen en meisjes, de rol van de familie, de bestrijding van geweld tegen vrouwen, enz. Ook gaat het verslag voorbij aan de in Caïro gemaakte afspraak dat ieder land soeverein zorgt voor de implementatie van de aanbevelingen, consistent met de nationale wetgeving en ontwikkelingsprioriteiten. Dat is zeker van belang als het gaat om ethische thema's. Daarom denk ik dat dit steun verdient. 1-106
McAvan (PSE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik wil graag drie opmerkingen maken over dit uitstekende verslag van mijn collega. Ten eerste hoop ik dat het Parlement de amendementen van enkele PPE-DE-collega’s om alle verwijzingen naar het recht op reproductieve gezondheid te schrappen, zal verwerpen. Geen één PPE-DE-spreker heeft uitgelegd wat het bezwaar is tegen het idee dat mensen seksuele en reproductieve rechten hebben. In dit Huis wordt veel gesproken over rechten – dat wil zeggen: aandeelhoudersrechten – en ik zie niet in wat ertegen kan zijn dat mensen rechten hebben met betrekking tot hun reproductieve gezondheid. Ten tweede hoop ik dat het Parlement duidelijk aan de Verenigde Staten kenbaar zal maken dat de Mexico City Policy onaanvaardbaar is en moet worden losgelaten. Het verhindert daadwerkelijke hulp aan mensen van vlees en bloed die toegang moeten hebben tot anticonceptie, gezinsplanning en andere gezondheidsdiensten. Het is een schadelijk beleid en ik hoop dat het Europees Parlement die boodschap zal overbrengen. Tot slot ondersteun ik van harte de amendementen van mevrouw Junker en de heer Bowis over het probleem van vaginale fistels. Velen van ons hebben het Addis Ababa Fistula Hospital in Ethiopië bezocht en hebben daar vrouwen ontmoet die kampen met dit vreselijke
08/03/2004 gezondheidsprobleem, dat niet vaak aan de orde is geweest in het Parlement. Ik hoop dat de Europese Commissie zal onderzoeken hoe zij financieel kan bijdragen aan klinieken en outreachprogramma’s voor vrouwen die hieraan lijden. Het gaat om een ernstig probleem dat echter volledig te voorkomen is. Met een beetje geld kunnen we een einde maken aan het onnodige lijden van vrouwen. Aangezien het vandaag Internationale Vrouwendag is, zou dit een goed bericht zijn om uit te laten gaan, want dit is een probleem waar we iets aan kunnen doen. 1-107
De Voorzitter. − Het debat is gesloten. De stemming vindt morgen om 12.00 uur plaats. 1-108
Recht van vrij verkeer en verblijf 1-109
De Voorzitter. − Aan de orde is de aanbeveling voor de tweede lezing (A5-0090/2004) van de heer Santini, namens de Commissie vrijheden en rechten van de burger, betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het recht van de burgers van de Unie en hun familieleden zich op het grondgebied van de lidstaten vrij te verplaatsen en er vrij te verblijven, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG. 1-110
Santini (PPE-DE), rapporteur. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, deze ontwerprichtlijn is in juli 2001 ingediend en beoogt in een zo breed mogelijk kader het burgerschap van de Unie, en met name het communautair acquis inzake het verblijfsrecht van de burgers van de Unie en hun familieleden in de lidstaten, te codificeren en verder te ontwikkelen. Het dient gezegd dat het gemeenschappelijk standpunt van de Raad is opgesteld en goedgekeurd onder het Italiaanse voorzitterschap. Om bureaucratische redenen behandelen wij pas vandaag dit verslag. Het gemeenschappelijk standpunt wijkt op een aantal punten af van het oorspronkelijk Commissievoorstel, maar is in vergelijking met het huidige acquis toch zeer innoverend. Zo vervangt bij het verblijfsrecht een simpele registratie de bestaande verblijfsvergunning. Na vijf jaar heeft men zonder aan verdere voorwaarden te moeten voldoen recht op permanent verblijf en de bescherming tegen uitzetting, met name als men al langdurig verblijf houdt, is in het algemeen versterkt. De richtlijn heeft echter vooral de verdienste de zeer complexe wetgeving die vanaf 1968 geprobeerd heeft deze uiterst delicate materie te regelen te consolideren en te vereenvoudigen. De richtlijn vervangt negen richtlijnen en wijzigt een verordening. Dat betekent dat er vanaf nu één tekst zal zijn die de rechten definieert
08/03/2004 van de Europese burgers die reizen en verblijven binnen de Europese Unie. De definitie van het begrip “burger” krijgt ook een waardiger formulering. De burger is niet alleen meer werknemer, student of gepensioneerde maar een persoon met recht op burgerschap. Wij hebben het dus alleen over communautaire burgers en hun familieleden, ook als deze laatsten burgers van derde landen zijn. De richtlijn houdt zich niet bezig met burgers van buiten de Gemeenschap die legaal verblijven in de Unie. De Unie is dus eindelijk met nieuwe wetgeving gekomen. Wij zouden dat bijna een historische stap vooruit kunnen noemen, maar het is in ieder geval een belangrijke stap vooruit. Het zou te veel tijd vergen om uit te leggen wat er allemaal in het dagelijkse leven van de burgers gaat veranderen. Daarom behandel ik hierna slechts de belangrijkste punten. Wat de niet-gehuwde partners betreft: voortaan zullen de landen waar de wet het geregistreerd partnerschap dezelfde rechten toekent als aan het huwelijk, geregistreerde partners qua rechten gelijkstellen met gehuwden. Ik herinner eraan dat geregistreerde partnerschappen – van personen van hetzelfde geslacht of van verschillend geslacht – op dit moment alleen mogelijk zijn in Nederland en België. In die landen bestaat zelfs het burgerlijk huwelijk voor homoseksuele partners. In de landen waar geen specifieke wetgeving bestaat voor geregistreerde partnerschappen, geldt artikel 3 van de richtlijn. Dat artikel is moeilijk te interpreteren en toe te passen en het zal dan ook de taak van het Hof van Justitie zijn het artikel te interpreteren en te herformuleren. De rapporteur meent dat er een ware historische stap vooruit is gezet. Voor het eerst erkent een communautaire wetstekst met een bindend karakter de rechten van niet-gehuwde stellen, ofschoon nogmaals in overeenstemming met de desbetreffende nationale wetgeving. Op het gebied van de rechten van familieleden zijn er zeer belangwekkende ontwikkelingen. Directe familieleden in neergaande lijn maken volgens de richtlijn alleen deel uit van de familie als zij jonger zijn dan 21 jaar of als zij ten laste van de familie komen. Alleen directe familieleden in opgaande lijn die ten laste van de familie komen maken deel uit van de familie in de zin van de richtlijn. Ik betreur het dat er op dit vlak in vergelijking met de huidige wetgeving geen aanzienlijke vooruitgang is geboekt. Het Parlement zou in ieder geval ten aanzien van de directe familieleden in de neergaande lijn wellicht helemaal geen voorwaarden hebben willen stellen. Andere nieuwe elementen in het voorstel betreffen het recht op toegang, verkeer en verblijf. Het volstaat te zeggen dat deze richtlijn alle bestaande formaliteiten drastisch vereenvoudigt. Eerder heb ik gezegd dat een zeer belangrijke nieuwe ontwikkeling in de richtlijn het recht van verblijf is, dat na vijf jaar legaal verblijf automatisch verkregen wordt. Dat is het kernpunt van de richtlijn. Ik zou nog vele andere elementen kunnen noemen, waaronder de afschaffing – hoewel niet in alle
35 gevallen – van uitzetting. De Raad heeft besloten dat uitzetting alleen kan plaatsvinden om ernstige redenen in verband met de openbare orde of de openbare veiligheid. Om het kort te houden: ik geef de voorkeur aan dit – ongetwijfeld onvolmaakte – compromis tussen het Commissievoorstel en de verbeteringsvoorstellen van de Vrijhedencommissie boven het ontbreken van elke richtlijn. Deze richtlijn is immers zonder meer een mijlpaal op weg naar het Europees burgerschap. 1-111
Vitorino, Commissie. – (PT) Mevrouw de Voorzitter, geachte afgevaardigden, ten eerste zou ik de tevredenheid van de Commissie willen uitdrukken over de door het Parlement en de Raad geboekte resultaten bij deze gevoelige en belangrijke materie van het vrij verkeer van de burgers van de Unie. Ik zou met name de rapporteur, de heer Santini, willen danken voor zijn inspanningen om nog in deze zittingsperiode dit wetgevingsinstrument te kunnen goedkeuren. De Commissie meent dat het gemeenschappelijk standpunt de drie doeleinden heeft bereikt die in haar oorspronkelijk voorstel stonden: codificatie, burgerschap en flexibelere verblijfsvoorwaarden. In de eerste plaats de codificatie van het complexe corpus bestaande wetten. Wij hebben negen richtlijnen en twee verordeningen, samen met een omvangrijke jurisprudentie op het vlak van vrij verkeer en verblijf, in één wetstekst gegoten. Het voordeel daarvan is dat er duidelijkere en transparantere rechten voor onze burgers en nationale administraties komen. In de tweede plaats heeft het gemeenschappelijk standpunt van de Raad zijn plaats in het juridische en politieke kader dat het burgerschap van de Europese Unie heeft gecreëerd. Dat maakt een nieuwe aanpak van de uitoefening van de burgerrechten en één enkele regeling voor het vrij verkeer mogelijk. Dat doel is gehaald, hoewel er specifieke regels blijven bestaan voor werknemers en studenten teneinde het acquis te behouden. In de derde plaats is men volgens de Commissie ook geslaagd in het streven om de voorwaarden en de formaliteiten die verbonden zijn aan de uitoefening van het recht van vrij verkeer te stroomlijnen, door de burgers van de Unie niet langer te verplichten om een verblijfsvergunning aan te vragen. Daarvoor in de plaats is een eenvoudige registratie gekomen bij de lokale autoriteiten in de plaats waar men verblijf houdt. Na een periode van vijf jaar ononderbroken verblijf in het gastland heeft de Europese burger recht op een permanente verblijfsvergunning waar geen enkele voorwaarde meer aan verbonden is. Tot slot is er een betere definitie van de status van de familieleden gepaard aan een versterking van hun rechten. Dat geldt met name voor de familieleden die niet de nationaliteit van een lidstaat hebben. Ofschoon deze tekst niet volledig overeenkomt met alle doelstellingen van het oorspronkelijke Commissievoorstel, is het volgens de Commissie toch een essentiële stap vooruit bij het creëren van een stevig burgerschapsconcept. Ik ben er zeker van dat de nieuwe bepalingen van de richtlijn een enorm positieve invloed
36 zullen hebben op het leven van miljoenen burgers van de Europese Unie die nu al in een andere lidstaat wonen en op dat van vele andere burgers die in de toekomst gebruik zullen maken van het recht op vrij verkeer. Daarom dank ik het Parlement en de rapporteur voor de steun die zij ongetwijfeld zullen verlenen aan het verder ongewijzigd goedkeuren van het gemeenschappelijk standpunt. Ik hoop dat die steun voor de burgers een positief signaal is. Wij dienen de burgers duidelijk te maken dat, net zoals de Unie de afgelopen vier jaar belangrijke vooruitgang heeft geboekt op het gebied van de veiligheid en rechtvaardigheid, deze richtlijn een grote stap vooruit betekent voor de belangrijke waarde die de vrijheid van de burgers vormt. 1-112
Oostlander (PPE-DE). – Mevrouw de Voorzitter, ik zou in de eerste plaats graag rapporteur Santini van harte willen gelukwensen met het verslag dat hij ons heeft voorgelegd en dat natuurlijk de Commissaris erg tevreden stelt, die op dit gebied vanzelfsprekend ook buitengewoon actief is geweest en nog steeds doorgaat met zijn communautaire benadering van deze problematiek. Het is een uitstekende zaak dat er nu inderdaad één rechtsinstrument is om te beoordelen wat de rechten zijn van Europese burgers, als zij deelnemen aan het vrije verkeer in de Europese Unie. Dit vrije verkeer is een duidelijk grondrecht geworden en ik denk dat het ook een belangrijk punt is voor de EU-burgers, opdat zij zich met de Unie kunnen identificeren. Ik heb ook met belangstelling gekeken naar de definities van familie, gezin en partnerschap. Ik denk dat de omschrijvingen heel zakelijk zijn. Natuurlijk heb je als overheid altijd nodig dat iets is geregistreerd, het volstaat niet dat iets alleen maar wordt beweerd of op andere wijze vastgesteld. Er moet een officiële registratie bestaan van partnerschappen. Ik vind het zelf wel jammer dat het woord geen algemener gebruik krijgt, want de overheid heeft eigenlijk niet tot taak om na te gaan of een partnerschap een huwelijksrelatie inhoudt of een ander type relatie. Wat mij betreft, zou dat gewoon mogelijk moeten zijn. Daarmee zou die term wat minder beladen kunnen maken en misschien ook de praktische ingang ervan verbreden. Het is een hele belangrijke zaak dat het concept gezin op dit gebied ook goed gedefinieerd is. Op deze dag voor de vrouwen krijg ik overigens ook de indruk dat er nog iets over kostwinnerschap in de tekst staat. De formule “ten laste van” – ik zie mevrouw Swiebel al knikken – lijkt nog een beetje te doelen op kostwinnerschap en als christen-democraat bevalt mij dat eigenlijk wel, anderen natuurlijk niet. Ten aanzien van het recht op zich vind ik het een beetje wrang dat juist nu dit ter sprake komt, terwijl de toetredende landen en de mensen die daar wonen van dit belangrijke grondrecht voorlopig geen gebruik kunnen
08/03/2004 maken. Ik vind het heel belangrijk nog een keer te onderstrepen dat we buitengewoon betreuren dat het grondrecht van vrij verkeer voor werknemers uit Polen, Tsjechië, Hongarije enz. op dit ogenblik zo scherp aan banden wordt gelegd op gronden die buitengewoon los en onbeduidend en waarschijnlijk hoofdzakelijk van populistische strekking zijn. Daarom is het des te belangrijker te onderstrepen dat wij vandaag dit recht nog eens duidelijk vaststellen met een debat in deze plenaire vergadering. 1-113
Evans, Robert (PSE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik verwelkom dit verslag en wil hulde brengen aan de rapporteur, de heer Santini, omdat hij er zo hard aan heeft gewerkt. Het is een langdurig proces geweest en hij heeft enorme vooruitgang weten te boeken. Dat we dit punt hebben bereikt, strekt hem en alle anderen die aan dit dossier hebben gewerkt tot eer. Hij zei dat het een kwestie is van formaliteiten vereenvoudigen. Dat is op zichzelf een enigszins vereenvoudigde voorstelling van zaken, want het is veel meer dan dat. Zoals de commissaris zojuist zelf heeft gezegd, wordt hiermee een zeer complexe verzameling bestaande maatregelen bijeengebracht. Het is van groot belang dat er bekendheid wordt gegeven aan hetgeen hier gebeurt. De afgelopen jaren is de EU heel goed geweest in het creëren van vrije markten voor goederen en kapitaal. We gaan nu in de richting van een vrije markt voor personen, zodat mensen overal heen kunnen, met hun gezin en hun partner. De opmerkingen van de heer Oostlander geven enige reden tot ongerustheid, want als we nu gaan zeggen dat er een duidelijk concept moet zijn van wat een gezin is, dan ondergraven we het hele proces. De heer Oostlander had het over de officiële registratie van partnerschappen bij de overheid. Ik denk dat de heer Santini het met mij eens zal zijn dat dat een moeilijk en controversieel punt is. Als we de discussie daarover hervatten, zal veel van het waardevolle werk dat is verzet, weer teniet worden gedaan. Dit gemeenschappelijk standpunt is misschien niet ideaal. Op sommige terreinen hadden wij aan deze kant van het Huis graag meer vooruitgang gezien, zoals de termijn van drie tot zes maanden, de voorkoming van uitzettingen, de definitie van humanitaire redenen, enzovoorts. Op sommige punten is het niet perfect. Als het echter een verbetering is ten opzichte van wat we nu hebben, dan moeten we het steunen. En het is inderdaad een verbetering, dus wij zullen voorstemmen en ik wil het bij het Parlement aanbevelen. 1-114
Sørensen (ELDR). – (DA) Mevrouw de Voorzitter, het verslag-Santini betreft een van de basispijlers in de Europese samenwerking: het vrije verkeer voor burgers van de EU. Het vrije verkeer is niet alleen een goed liberaal principe, het is ook de hoeksteen in het proces van Lissabon en een voorwaarde voor het realiseren van de interne markt. Een flexibele arbeidsmarkt wordt keer
08/03/2004
37
op keer een van de voorwaarden voor een grotere groei in de EU genoemd. Op dit punt moeten we ook erkennen dat een van de problemen rond een grotere mobiliteit zich niet tot het afzonderlijke individu beperkt. Een van de meest wezenlijke barrières voor de mobiliteit is gelegen in beperkingen in de mogelijkheden familieleden mee te nemen naar andere EU-landen.
individuen worden gezien en niet als burgers die recht hebben op vrij verkeer. Er zijn nog altijd problemen voor mensen die getrouwd zijn of een geregistreerd partnerschap hebben met iemand van buiten de EU. Ik weet heel goed dat zelfs mensen die bij de instellingen werken, bepaalde problemen zullen blijven ondervinden vanwege dergelijke relaties.
Alles bij elkaar genomen bevat het verslag een aantal verbeteringen met betrekking tot het vrije verkeer. Het bevat een wezenlijke vereenvoudiging. Als de ontwerprichtlijn wordt aangenomen, vervangt ze negen bestaande richtlijnen en twee verordeningen en zal ze de mobiliteit vereenvoudigen door korte metten te maken met de eis dat men een verblijfsvergunning nodig heeft voor een verblijf in andere EU-landen. Verder zal de richtlijn recht geven op een permanent verblijf na vijf jaar en minder gelegenheid geven om uitzonderingsbepalingen op te stellen voor burgers uit andere EU-landen.
Er is gesproken over partnerschappen. Het was interessant om eerder vanavond te luisteren naar het debat in het kader van de Internationale Vrouwendag, waarbij sprekers het er steeds weer over hadden dat er geen vaste definitie van een familie is en dat begrippen veranderen. De socialezekerheidsstelsels van de lidstaten erkennen inderdaad verschillende soorten stabiele relaties – stabiele eenheden. Maar de problemen zijn nog niet van de baan. Ik voorzie dat het Europese Hof van Justitie zich over bepaalde gelijke-behandelingskwesties zal moeten buigen.
Een van de grote discussiepunten in het verslag, de definitie van het begrip “familie”, heeft geresulteerd in een compromis, inhoudende dat de geldende wetgeving van de lidstaten wordt gevolgd. Ik zal niet verhullen dat ik graag een verdergaande definitie van het begrip familie had gezien, maar ik vind niet dat het huidige resultaat aanleiding moet zijn het ontwerp te verwerpen. Daarvoor bevat het te veel verbeteringen ten opzichte van de status-quo. Ik denk dat we erin geslaagd zijn om tot het uiterste te gaan en misschien nog wel een stukje verder. We hebben beslist meer bereikt dan met een nieuw Parlement mogelijk moet worden gehouden, met een EU met 25 lidstaten, waarvan vele een veel restrictievere definitie van het begrip familie kennen. Ik adviseer daarom namens de ELDR-Fractie om voor het ontwerp in zijn huidige vorm te stemmen. 1-115
Lambert (Verts/ALE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ook ik wil de rapporteur graag bedanken voor de uitermate moeilijke klus die hij heeft geklaard. Als we meer tijd zouden hebben, zouden we over sommige amendementen misschien meer in gevecht willen gaan met de Raad. In de zin van codificatie is dit weliswaar een stap vooruit waardoor de burgers meer helderheid krijgen, maar deze stap lijkt enigszins schoorvoetend te worden gezet: het gemeenschappelijk standpunt lijkt met de ene hand een recht te verlenen en er tegelijkertijd met de andere hand allerlei beperkingen aan te verbinden. In zekere zin worden veel van deze rechten tot een nationale aangelegenheid gemaakt en niet zozeer vanuit een communautair perspectief bekeken. Voorgaande sprekers hadden gelijk ten aanzien van het klimaat waarin dit debat is gevoerd. Sommigen zien het als een manier om de mogelijkheden voor vrij verkeer af te snijden, behalve als mensen niet “ten laste van de staat” komen, zoals men in de jaren dertig zei. Een deel van het probleem is dat mensen primair als economische
De heer Evans noemde de uitzettingenkwestie. Wij hebben daar ook moeite mee. De vraag dringt zich op wat er wordt bedoeld met ‘permanent verblijf’ als dat iemand weer kan worden afgenomen. Anderen hebben naar voren gebracht dat het een stap vooruit zou kunnen zijn, maar het brengt ons nog steeds niet waar we willen zijn. Mijn fractie kan het gemeenschappelijk standpunt aanvaarden. Wij verwelkomen bepaalde amendementen van andere fracties. Dit is echter beslist niet het einde van de strijd als het gaat om vrij verkeer voor Europese burgers en hun partners. 1-116
Coelho (PPE-DE). – (PT) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, beste collega’s, wij weten allemaal dat het Verdrag van Amsterdam elke burger van de Unie een individueel primair recht verleent op verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten, onafhankelijk van het feit of hij een economische activiteit uitoefent of niet. Dat recht maakt ook deel uit van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Dat betekent dat de burgers van de Unie zich tussen de verschillende lidstaten moeten kunnen verplaatsen, zoals onderdanen van een lidstaat reizen of verhuizen in hun eigen land. Wij zien echter allemaal in dat er nog steeds veel obstakels bestaan voor de uitoefening van dit grondrecht. Vele arresten van het Hof van Justitie hebben deze stand van zaken bevestigd. Daarom is het noodzakelijk deze richtlijn zo snel mogelijk goed te keuren teneinde de uitoefening van het recht van vrij verkeer te vergemakkelijken. Daarom steun ik de aanbeveling van de rapporteur, collega Giacomo Santini, het gemeenschappelijk standpunt ongewijzigd goed te keuren. Ik wil hem trouwens feliciteren met zijn uitstekende werk. Het bevat een groot deel van de amendementen die het Parlement bij de eerste lezing had ingediend, en over het
38 algemeen is het een vrij evenwichtig voorstel. Bovendien zou elk nieuw amendement de onderhandelingen heropenen en de snelle goedkeuring van de richtlijn in gevaar brengen, die vooral met het oog op de uitbreiding van belang is. Ik zou de mijns inziens belangrijkste onderdelen van het voorstel willen belichten. In de eerste plaats het terugbrengen van de administratieve formaliteiten tot het strikt noodzakelijke. In de tweede plaats het recht op vrij verkeer gedurende een periode van drie maanden zonder aan formaliteiten te moeten voldoen. In de derde plaats het invoeren van een permanent verblijfsrecht na vier jaar ononderbroken verblijf in het gastland. In de vierde plaats het beperken van de mogelijkheid om het recht op verblijf van een burger van de Unie te weigeren of te beëindigen om redenen van veiligheid en openbare orde. In de vijfde en laatste plaats zou ik in verband met de definitie van het begrip “familie” willen benadrukken dat de harmonisering van de verblijfsvoorwaarden voor burgers van de Unie ten gene tijde mag leiden tot het opleggen van wijzigingen in de wetgeving van de lidstaten en in hun definitie van het begrip familie. Het Verdrag sluit het familierecht uit van de bevoegdheden van de Unie, en dus is dat gebied voorbehouden aan de lidstaten. 1-117
Swiebel (PSE). – Mevrouw de Voorzitter, de Raad heeft vorig jaar in december een voorstel van het Parlement voor een ruime definitie van het gezin verworpen. Als één van de initiatiefnemers van dit voorstel doet mij dat uiteraard pijn. Toch heeft de Raad de deur voor vrij verkeer van alle EU-burgers, ongeacht de door hen gekozen relatievorm, wel op een grote kier gezet. In landen waar geregistreerde partnerschappen in het nationale rechtssysteem bestaan, moeten burgers uit andere landen met dezelfde relatie erkend worden. Voor partners met een duurzame relatie worden de lidstaten geacht toegang en verblijf te vergemakkelijken en indien lidstaten weigeren om een familielid toe te laten, moeten zij daar een rechtvaardiging voor geven. De grote stap voorwaarts is mijns inziens dat geregistreerde partnerschappen nu voor het eerst in EUwetgeving erkend worden als relatievorm. Daarnaast wordt duidelijk dat de facto-relaties een probleem vormen bij het vrije verkeer in de EU en dat landen dit gegeven niet langer kunnen negeren. Het zal interessant zijn de jurisprudentie op basis van deze nieuwe richtlijn te volgen. Het is zeker niet het einde van de strijd. Dat zeg ik mevrouw Lambert na. Een bekende vraag bij de politieke afweging is altijd: is het glas halfvol of is het halfleeg. In dit geval meen ik, gezien de discussie in de Raad en de huidige politieke context, dat dit het meest haalbare is dat we er voor EUburgers konden uitslepen. Ik zie dit niet als toegave aan de chantage van de Raad, zoals onze vrienden Turco en Cappato in hun minderheidsstandpunt, maar eerder als
08/03/2004 het tellen van mijn zegeningen. Het zij zo en hartelijke gelukwensen voor de rapporteur. 1-118
Vitorino, Commissie. – (FR) Mevrouw de Voorzitter, ik wil nog even kort het woord om iedereen die betrokken is geweest bij de goedkeuring van het gemeenschappelijk standpunt te bedanken voor de steun. Ik vind het uitermate belangrijk dat wij bij de verkiezingen van het Europees Parlement daadwerkelijk kunnen aantonen dat de vierde vrijheid uit de Verdragen, namelijk het vrije verkeer van personen, weer op de agenda is gezet dankzij dit wetsinitiatief en de aanneming van deze ontwerprichtlijn door het Parlement en de Raad. Natuurlijk weet u allen dat de ambities van de Commissie verder reikten dan hetgeen in de nu voorliggende tekst staat. We moeten echter toegeven dat dit een alleszins aanvaardbaar compromis is. Wat het begrip “familie” betreft, wijs ik u erop dat het recht van vrij verkeer ingevolge de ontwerprichtlijn eveneens van toepassing is op personen met een geregistreerd partnerschap, en dat artikel 3 een clausule bevat die het vrije verkeer van personen met een duurzame relatie vergemakkelijkt. Wat de interpretatie betreft, biedt de tekst weliswaar enige speelruimte, maar men kan niet beweren dat we voorbijgegaan zijn aan een maatschappelijke realiteit. Aangezien de Unie geen wetgevingsbevoegdheden op het gebied van het familierecht bezit, hebben we te maken met een Europees juridisch kader dat wat het begrip “familie” betreft behoorlijk uiteenloopt. Wat de uitzettingen betreft, hadden wij hiertegen inderdaad een hardere garantie willen hebben. Hoewel we niet het solide kader hebben gekregen dat de Commissie in haar voorstel had verlangd, moeten we op zijn minst toegeven dat de regels uit het gemeenschappelijk standpunt een ruimere bescherming bieden, omdat de garantie tegen uitzetting toeneemt naarmate het verblijf in het gastland langer duurt. Ik denk dus dat we ook op dit punt een verbetering van de huidige situatie hebben bereikt. Wat tot slot de kwestie van de uitbreiding betreft, wil ik niet in discussie treden over de beperkende maatregelen waaraan momenteel de laatste hand wordt gelegd. Er dient gecontroleerd te worden of deze maatregelen in overeenstemming zijn met de toetredingsverdragen en met alle aspecten van het acquis communautaire. Als ik het goed begrijp worden deze beperkende maatregelen genomen op basis van de toetredingsverdragen, waarin bepaald is dat gedurende een aanvangsperiode van twee jaar mag worden afgeweken van de algemene regels inzake de toegang tot de arbeidsmarkt. Deze ontwerprichtlijn is er dus vooral op gericht om na deze overgangsperiode het recht van vrij verkeer voor alle burgers van de vijfentwintig lidstaten te waarborgen. Door deze ontwerprichtlijn aan te nemen, waarvan iedereen in de nabije toekomst volop kan profiteren, geven wij mijns inziens dan ook een boodschap af die positief is, zelfs voor de nieuwkomers.
08/03/2004 1-119
Schmidt, Olle (ELDR). – (SV) Mevrouw de Voorzitter, ik heb een motie van orde. Ik heb een klacht over de manier waarop het Europees Parlement de wetgevingsprocedure hanteert. Ik heb vier amendementen ingediend, die in de commissie verworpen werden. Ik heb daar ook geen problemen mee, maar wel met het feit dat de termijn voor het indienen van amendementen deze avond om 19.00 uur is afgelopen. Enkele collega’s die deze amendementen wilden ondertekenen, zijn niet op tijd aangekomen, wat ons eeuwig probleem is als we naar Straatsburg moeten komen. Naar mijn mening had de termijn verlengd kunnen worden tot morgenochtend of morgen namiddag, zodat we de mogelijkheid hebben deze amendementen alsnog in te dienen.
39 Unie voor de strijd tegen drugs gedurende de periode 2000-2004 vroeg de Commissie uitdrukkelijk om maatregelen met minimumregels voor het definiëren van misdrijven en sancties in verband met de handel in illegale drugs. Het is denk ik belangrijk dat de Europese Unie door de goedkeuring van dit ontwerpkaderbesluit van de Raad duidelijk haar wil toont te strijden tegen de handel in drugs. Die handel vormt een bedreiging voor de gezondheid, de veiligheid en de kwaliteit van het bestaan van de burgers. Ik hoop dat het Ierse voorzitterschap erin slaagt dit voorstel dat het Parlement vandaag behandelt te laten goedkeuren, zodat het nog in deze zittingsperiode mogelijk zal zijn het wetgevingstraject voor dit kaderbesluit af te ronden. 1-124
Ik kan deze situatie niet aanvaarden en ik hoop dat u ervoor kunt zorgen dat wij in de toekomst een beter Reglement krijgen. 1-120
De Voorzitter. − Ik begrijp uw standpunt over het tijdgebrek, maar zoals u weet is een en ander geschied conform het Reglement. Dat heeft onder andere te maken met administratie en vertaalwerk; maar wij nemen nota van uw standpunt in dezen. Het debat is gesloten. De stemming vindt woensdag om 12.00 uur plaats. 1-121
Strafbare feiten en straffen op het gebied van illegale drugshandel 1-122
De Voorzitter. − Aan de orde is het verslag (A50095/2004) van de heer Oostlander, namens de Commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en binnenlandse zaken, over het ontwerp-kaderbesluit van de Raad betreffende de vaststelling van minimumvoorschriften met betrekking tot de bestanddelen van strafbare feiten en met betrekking tot straffen op het gebied van de illegale drugshandel (hernieuwde raadpleging). 1-123
Vitorino, Commissie. – (PT) Mevrouw de Voorzitter, geachte afgevaardigden, op de eerste plaats wil ik de rapporteur, de heer Oostlander, danken voor zijn werk en hem feliciteren met zijn verslag dat neem ik aan vandaag een positief einde krijgt. Dit ontwerpkaderbesluit van de Commissie maakt deel uit van een globale strategie tegen drugs, die uitgaat van een evenwichtige benadering tussen aan de ene kant maatregelen ter vermindering van vraag en aanbod en aan de andere kant het optreden tegen de illegale handel. De conclusies van de Europese Raad van Tampere wezen op de noodzaak van aanvullende wettelijke bepalingen op Europees niveau tegen de handel in verdovende middelen. Het actieplan van de Europese
Oostlander (PPE-DE), rapporteur. – Mevrouw de Voorzitter, ik vind het erg aardig van de Commissaris dat hij me zo uitdrukkelijk bedankt voor dit verslag, want dit is niet eens het werkstuk waar het ergst aan moest worden gesleuteld. Maar het is wel goed dat het er ligt, dat vinden we allebei. De geschiedenis van het thema is ook bekend, het is nu de derde keer dat we het erover hebben. De eerste keer liep het een beetje fout als gevolg van enkele gebreken in de overwegingen. Daar hebben we toen wat aan gedaan. De tweede keer is deze vergadering met de tekst akkoord gegaan en nu ligt die hier teruggekomen van de Raad. De Raad heeft er enorm veel aan gesleuteld, nadat wij al wat werk geleverd hadden, en dat kun je ook zien. Daar zouden we eventueel heel ontevreden over kunnen zijn, maar ik denk dat de Commissaris net als wij op dit gebied ook een beetje pragmatisch redeneert. Het is belangrijk dat nu een kaderbesluit voorhanden is en laat nu maar eens wat gebeuren. Ik vind dat wij als Parlement deze wat pragmatische benadering moeten steunen. In de discussies hier ging het overigens heel vaak over andere zaken dan het hoofdthema van het verslag. Het hoofdthema was een hele lichte harmonisatie van de strafmaat, waarvan ik aanvankelijk als meer mathematisch geïnteresseerde dacht dat het helemaal niets betekende, maar juridisch betekent het eigenlijk wel wat. Wij spraken liever over de legalisering van softdrugs in dit Parlement. Maar ook de Raad of het Coreper zijn hier erg druk mee bezig geweest. Met name Nederland heeft kennelijk nogal wat dwars gelegen tegen dit kaderbesluit, omdat het het als een kleinood van de nationale soevereiniteit beschouwt om de coffeeshops te beschermen. Dat is een belangrijke Nederlandse uitvinding, die door sommigen wordt overschat in zijn betekenis en zeker in zijn positieve betekenis. Het beleid van de Nederlandse overheid is er nu wel op gericht dit verschijnsel wat terug te dringen en zeker in te gaan tegen gemeentebesturen die coffeeshops openen aan de grens, waar toch douanelokalen leeg zijn komen te staan, zodat de Duitsers, Belgen en Fransen van buiten de gemeente gebruik kunnen maken van deze faciliteit. Dit is gelukkig iets dat in onbruik raakt en ik vind het ook principieel buitengewoon laakbaar, dat zoiets ooit gebeurd is en dat plannen hiertoe bij een
40 aantal gemeentebesturen hebben bestaan. Het is dus een goede zaak dat het Parlement iets terugvindt van wat het had gezegd over straffen en toepassingssfeer, want in de discussie in de Raad is duidelijk gebleken, wat wij hier ook al vonden: het moet gaan over grote internationale handel en dat vinden we nu in het kaderbesluit duidelijk terug. Ook in de strafmaat vind je iets terug over de glijdende schaal van soft- en harddrugs, omdat dit verband houdt met de zwaarte van de bestraffing. Ik wilde eigenlijk dat er geen amendementen werden ingediend, toch is er eentje gekomen van mevrouw Buitenweg. Ik zou haar willen zeggen dat wat zij met haar amendement bedoelt, in verband met de toepassingssfeer, grote internationale drugshandel enerzijds en persoonlijk gebruik anderzijds, al impliciet in de tekst is opgenomen. Artikel 2, lid 2 gaat over de definitie van strafbare feiten. Het is heel duidelijk wat wij daarvan vinden en wat de Raad ervan vindt. Artikel 2 gaat over poging tot aanbieding van drugs en daar zit met name het coffeeshopbeleid in en artikel 4, lid 2 gaat over de sancties, en ook daar is heel erg duidelijk dat het gaat over de grote internationale handel. Ik zou dus eigenlijk mevrouw Buitenweg willen aanraden haar amendement in te trekken, want het is nog veel belangrijker dat je kunt zeggen, ook tijdens deze plenaire vergadering, dat het er eigenlijk allemaal al heel uitdrukkelijk in staat. Mevrouw de Voorzitter, ik denk dus dat het een goede zaak is dat de behandeling nu wordt voortgezet. Natuurlijk zijn er een aantal zaken die wij missen, bijvoorbeeld zoiets als verzwarende omstandigheden, daar hadden we een en ander over opgenomen. Er staat hierover ook wel iets in het kaderbesluit, maar dat heeft alleen puur juridische betekenis en niet de morele betekenis die wij eraan hadden gegeven, met name waar het ging over de strafbaarstelling van de verleiding van jongeren tot gebruik van deze akelige middelen. Maar goed, ik sta achter de Commissaris om te zeggen dat dit kaderbesluit nu maar moet worden aanvaard als een kleine, maar duidelijke stap en het is duidelijk dat Europa zich hiermee wil gaan bemoeien. 1-125
Evans, Robert (PSE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, zoals de rapporteur al aangaf, heeft dit verslag een enigszins moeizame geschiedenis. Het was nogal problematisch en is steeds heen en terug gegaan naar de Raad. Het is erg belangrijk. Iedereen erkent het belang van samenwerking tussen de lidstaten van de EU om de drugshandel te bestrijden en om te verhinderen dat handelaars met hun activiteiten schade toebrengen aan levens, aan mensen, aan hele gemeenschappen. Het is echter een zeer complex terrein. Heel belangrijk is dat we erkennen dat er regionale verschillen zijn. Wat in het ene land in de EU werkt, werkt in het andere misschien niet. Wat in de ene Europese stad een goede aanpak is, is in een andere stad in een ander land misschien helemaal verkeerd, omdat er zo veel verschillende attitudes, reacties en levenswijzen zijn.
08/03/2004 Zoals de rapporteur zei, zullen de lidstaten hun eigen wetten niet hoeven te wijzigen. We hebben het over de harmonisatie van straffen. Om welke hoeveelheden het gaat en hoe ernstig deze zaken zijn, zal heel moeilijk te definiëren zijn en zal ongetwijfeld in de toekomst aan de orde komen. Wat echter de bestrijding van de drugshandel en de toekomstige aanpak van de verantwoordelijken betreft, moeten we vanavond inzien dat dit verslag – hoe lastig het ook is geweest – maar één stukje vormt van een heel ingewikkelde legpuzzel. Ik verwelkom dit verslag en hoop dat het wordt gebruikt om een stap verder te komen. Ondanks al zijn onvolkomenheden moeten we blij zijn met de vorderingen die er worden geboekt en moeten we doorgaan met het werk op dit gebied. 1-126
VOORZITTER: MEVROUW LALUMIÈRE Ondervoorzitter 1-127
Schmidt, Olle (ELDR). – (SV) Mevrouw de Voorzitter, de heer Oostlander en ik hebben dezelfde visie wat de afschuwelijke verwoestende gevolgen van drugs in Europa betreft. Vele politici lijken de strijd tegen de soft drugs te hebben opgegeven. Ik vraag mij af wat Robert Evans eigenlijk bedoelde. Vele collega’s in dit Huis komen met een verraderlijk beleid voor de dag dat naar mijn mening het aantal drugsverslaafden zal doen toenemen, de criminaliteit in de hand zal werken en de gigantische drugskartels vrij spel zal geven. Een duidelijk en consequent beleid is het enige dat helpt. Drugsverslaafden moeten verzorgd worden, maar het gebruik van drugs moet bestraft worden. Het is een hersenschim te geloven dat een liberaal drugsbeleid jongeren van de harde drugs afhoudt. Deze richtlijn is weliswaar een stap in de goede richting, maar we mogen niet vergeten dat veertien lidstaten aanzienlijke toegevingen hebben moeten doen aan Nederland, waar de coffeeshops, zoals de heer Oostlander ze noemt, een permanente bedreiging zijn. Het drugstoerisme naar Amsterdam mag ongestoord verder gaan en Nederland mag drugsverslaving naar andere landen blijven uitvoeren. Dit is onaanvaardbaar. Uiteraard moet er vrij verkeer zijn, maar het vrije verkeer mag niet misbruikt worden voor drugs en criminaliteit. 1-128
Cederschiöld (PPE-DE). – (SV) Mevrouw de Voorzitter, een groot aantal leden van dit Parlement wacht reeds lang op concrete maatregelen ter bestrijding van de misdaad in verband met drugshandel. Over het kaderbesluit is lang onderhandeld en wij begroeten dit belangrijke besluit. Het heeft ook de politieke, culturele en juridische verschillen binnen de Unie blootgelegd. Soms moet men genoegen nemen met de slechtste keuze, maar ik ben het op dit vlak met Olle Schmidt eens. De visie van sommige lidstaten op het persoonlijk gebruik van drugs is voor ons moeilijk te begrijpen. Het
08/03/2004 compromis houdt in dat persoonlijke consumptie buiten het toepassingsgebied valt. In overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel kunnen lidstaten die dit wensen het persoonlijk gebruik wel strafbaar maken. Het is geen eis maar het mag en zo moet het zijn. Het vormt voor geen enkele nationale wetgeving een bedreiging. De Zweedse wetgeving verbiedt het gebruik van drugs. Dat is goed en zo moet het blijven. Geen enkel groen of ander voorstel mag het Zweedse drugsbeleid dicteren. De groene idee om drugs in beperkte mate toe te laten geeft een overweldigende meerderheid van de Zweedse bevolking immers dit gevoel. Het is de verkeerde weg, want het betekent dat we het opgeven. De Zweedse conservatieven pleiten voor efficiënte individuele ontwenningsprogramma's. Het kaderbesluit moet gecombineerd worden met andere initiatieven, bijvoorbeeld de afschaffing van de drugsproductie in Afghanistan. Op dit gebied moeten wij grotere inspanningen doen en moeten wij ook maatregelen nemen met het oog op grens-, politie- en douanesamenwerking binnen de EU. 1-129
Andrews (UEN). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, wij moeten eensgezind optrekken tegen drugs. Het verslag van de heer Oostlander maakt deel uit van deze aanpak op EU-niveau en moet worden verwelkomd. De heer Oostlander behoort tot de mensen die een grote bijdrage hebben geleverd aan dit Parlement. Drugs zijn handelswaar en worden in onze steden op de open markt verhandeld. De feiten zijn onontkoombaar. Sinds de val van de Taliban is de productie van drugs vertienvoudigd. Dit heeft voor veel mensen ellende en verslaving opgeleverd en voor de dealers enorme winsten. De Taliban en Al-Qaeda betalen hun oproer- en terreurdaden nu met drugsgelden. Drugs zijn de harde valuta voor wapens en de financieringsbron voor terrorisme. Bij een recent bezoek aan Iran hoorde ik dat er bijna 5000 Iraanse soldaten zijn gedood door Afghaanse drugssmokkelaars. Deze soldaten en de Iraanse regering verdienen alle lof voor het feit dat zij de stroom heroïne, bestemd voor de straten van Europa, hebben proberen tegen te houden. In Ierland overlijden jaarlijks meer mensen als gevolg van hun heroïneverslaving dan als gevolg van autoongelukken. De uitgestrekte opiumvelden van Afghanistan leveren de grondstof voor een drugsbusiness waarin vele miljoenen dollars omgaan. Vorig jaar werd driekwart van alle opium ter wereld in Afghanistan geproduceerd. De opiumhandel schijnt momenteel werk te bieden aan 7 procent van de Afghaanse bevolking. Volgens de VN heeft de drugshandel in de belangrijkste opiumteeltgebieden in Afghanistan vorig jaar 2,3 miljard dollar opgeleverd. Opiumboeren verdienen tien maal zo veel als de
41 politieagenten of soldaten die het wettelijke verbod op het verbouwen van opium moeten handhaven. Drugsdeskundigen van de VN in Afghanistan vragen om evenwichtige maatregelen die boeren stimuleren om alternatieve bronnen van inkomsten te zoeken en die tegelijkertijd voor iedereen die bij de handel is betrokken de pakkans vergroten. Colombiaanse en Afghaanse drugskartels staan met elkaar in contact. Deze nieuwe ontwikkeling moet worden gestopt en de opbrengsten van hun misdaden moeten worden getraceerd en in beslag genomen. Ik verwelkom het verslag van de heer Oostlander en ik hoop dat het Parlement zal begrijpen dat de leden van deze drugskartels zonder genade moeten worden opgespoord. 1-130
Blokland (EDD). – Mevrouw de Voorzitter, het onderhavige kaderbesluit is al eerder aan de orde geweest. De rapporteur meldde dat al. Niet alleen binnen het Parlement, maar ook binnen de Raad bleek Nederland dwars te liggen. Twee jaar lang werd het besluit tegengehouden door Nederland, dat bang was dat het gedoogsysteem in het geding zou komen. Wat mij betreft, zou het juist goed zijn als het internationaal afwijkende Nederlandse beleid onder druk van Europese staten een koerswijziging zou ondergaan. Nu ligt er een compromis voor waarvan de tekst helaas zwakker is geworden dan de aanvankelijke Commissietekst. Zo wordt de juridische samenwerking en uitzetting naar andere lidstaten niet verplicht gesteld en is één en ander zo geformuleerd dat het Nederlandse beleid onder het subsidiariteitsbeginsel valt. Terwijl de minimumstraf aanzienlijk omhoog gaat, van een maand naar een jaar, hoeft Nederland deze straf niet op te leggen. Ondanks deze kanttekeningen verheugt het mij dat er nu een gezamenlijk kader bestaat om de drugshandel, die zo veel levens kapot maakt, te bestrijden. Ik hoop dat de lidstaten, inclusief Nederland, er serieus werk van zullen maken. Hun burgers zijn het waard. (Applaus) 1-131
Cappato (NI). – (IT) Mijnheer Evans, het spijt ons dat de socialistische fractie dit resultaat van de Raad steunt. Wij betreuren dat vanwege de gevolgde methode en vanwege de inhoud van het voorstel. Er is namelijk geen rekening gehouden met de belangrijkste verzoeken van het Europees Parlement en evenmin is er een garantie dat de toepassing van het besluit zich beperkt tot de internationale handel. Het voorstel heeft het over productie en verkoop. Als het de internationale handel zou betreffen, zou het geen enkel probleem zijn daar die in alle lidstaten van de Europese Unie is verboden. De eis van de Commissie de instrumenten van de justitiële samenwerking in te zetten, leidt tot een feitelijke harmonisering die niet beperkt blijft tot de handel. Die harmonisering strekt zich bijvoorbeeld ook uit tot de
42 definitie van de categorieën verboden drugs, hetgeen een belemmering is voor mogelijke hervormingen van de nationale drugswetgeving. Wat is bijvoorbeeld het thuis kweken van planten? Thuisteelt is productie en zou onder de werkingssfeer van dit besluit kunnen vallen. Er is geen enkele garantie dat het toepassingsgebied van het besluit het bestrijden van de handel is, waar overigens de wetgeving van al onze lidstaten al zware sancties op stelt. De resultaten van dat beleid vormen weer een ander verhaal, want die zijn rampzalig te noemen. In Afghanistan en overal elders maakt die wetgeving de financiering van het terrorisme mogelijk. 1-132
Coelho (PPE-DE). – (PT) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, beste collega’s, drugs zijn een gemeenschappelijk probleem van alle lidstaten. Dat toont de noodzaak aan de strijd tegen drugs een Europese dimensie te geven. Die heeft vorm gekregen via onder meer wettelijke instrumenten tegen de productie en de handel in drugs, samenwerking met productielanden, bevordering van preventie en strijd tegen drugsverslaving. Het Parlement wordt opnieuw geraadpleegd, nu de Raad na meer dan twee jaar onderhandelen eindelijk een akkoord heeft bereikt. De rapporteur, collega Oostlander, stelt voor geen enkel amendement in te dienen. Gezien de lange tijd die de Raad nodig heeft gehad om een akkoord te bereiken, verdient het volgens hem de voorkeur de tekst ongewijzigd te aanvaarden. Ik ben het met hem eens, want het feit dat er over deze materie een akkoord is bereikt, is op zich al waardevol. Laten wij in ieder geval deze kleine stap vooruit zetten. Het kan ook een doorslaggevende stap blijken te zijn voor het stimuleren van de justitiële strafrechtelijke samenwerking in de Europese Unie. Ik weet dat mijn land, Portugal, positief tegenover dit ontwerpkaderbesluit staat. Voor onze rechtsorde levert de maatregel geen speciale moeilijkheden op. De definities in het kaderbesluit gaan uit van de omschrijvingen in bestaande VN-verdragen inzake de strijd tegen de drugshandel. Die definities zijn niet de strengst denkbare, maar waren de kleinst haalbare gemeenschappelijke noemer. Alle vormen van handel, teelt en verkoop zijn in ieder geval strafbaar. Aan de andere kant dienen de sancties van de lidstaten – met inbegrip van gevangenisstraf – doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend te zijn. De hoogte van de sancties dient in verhouding te staan tot de hoeveelheid en de aard van de verhandelde drugs. Als het delict gepleegd is in het kader van een criminele organisatie, vormt dat een verzwarende omstandigheid. Daarentegen dienen wij drugstoerisme te ontmoedigen. Daarom juich ik het toe dat de Nederlandse minister van Justitie bekend heeft gemaakt drugstoerisme te willen ontmoedigen. De Nederlandse regering wil de wetgeving verscherpen door de verkoop van drugs in coffeeshops alleen toe te staan aan Nederlandse ingezetenen. 1-133
08/03/2004 De Voorzitter. – Dank u wel, mijnheer Coelho. Het debat is gesloten. De stemming vindt morgen om 12.00 uur plaats. 1-134
Europees agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen 1-135
De Voorzitter. – Aan de orde is het verslag (A50093/2004) van de heer von Boetticher, namens de Commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en binnenlandse zaken, over het voorstel voor een verordening van de Raad tot oprichting van een Europees agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen. 1-136
Vitorino, Commissie. – (PT) Mevrouw de Voorzitter, geachte afgevaardigden, 11 november jongstleden heeft de Commissie een ontwerpverordening van de Raad goedgekeurd voor de oprichting van een Europees agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen, waartoe de Europese Raden van Thessaloniki en Brussel hadden opgeroepen. Historisch gezien was de samenwerking in het kader van Schengen louter van intergouvernementele aard. Met de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam ging de bevoegdheid voor het beheer van de buitengrenzen over naar de Gemeenschap. De oprichting van een agentschap houdt daarom geen delegatie in van bevoegdheden van de Commissie aan een onafhankelijk communautair orgaan. Het zijn daarentegen de lidstaten die via het agentschap een aantal bevoegdheden aan de Gemeenschap overdragen. Het agentschap zal derhalve verantwoordelijk zijn voor de operationele activiteiten die op dit moment door de zogenaamde “gemeenschappelijke instantie” wordt uitgevoerd. Die instantie functioneert alleen in het kader van de Raad of op het niveau van de ad-hoccentra van de lidstaten voor de controle van de land-, zee- en luchtgrenzen. Daarom vindt de Commissie dit voorstel een belangrijke stap in de richting van het communautariseren van het beheer van de buitengrenzen van de lidstaten. Het agentschap zal niet rechtstreeks deel uitmaken van het communautaire politieke model, noch zal het bevoegdheden op het vlak van de uitvoering van de wetgeving krijgen. Het gaat niet om de oprichting van een Europese grenswacht. Het agentschap zal ondersteunend optreden bij de operationele uitvoering door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten van gemeenschappelijke regelgeving voor de controle van de buitengrenzen die het acquis van Schengen vormen. De belangrijkste taken van het agentschap zijn het coördineren van de operationele samenwerking tussen de lidstaten, het verlenen van bijstand aan de lidstaten bij het opleiden van hun grenswachten, het maken van
08/03/2004 risicoanalyses, het volgen van de ontwikkelingen van het onderzoek op het vlak van de controle en bewaking van de buitengrenzen, het verlenen van intensieve operationele en technische bijstand aan de lidstaten die het nodig hebben en het coördineren van de operationele samenwerking tussen de lidstaten bij de verwijdering van onderdanen van derde landen. Het agentschap kan gespecialiseerde afdelingen oprichten en daarmee het werk overnemen dat nu de centra voor de land-, zee- en luchtgrenzen uitvoeren. Wat de financiering van de werkzaamheden van het agentschap betreft: de inkomsten zullen bestaan uit een subsidie uit de communautaire begroting, heffingen op aan de lidstaten verleende diensten en een bijdrage van derde landen – Noorwegen en IJsland – die betrokken zijn bij de uitvoering, toepassing en verdere ontwikkeling van het Schengen-acquis. De Commissie meent dat het agentschap begin 2005 moet starten met zijn werkzaamheden. De staf zal uit dertig mensen bestaan, en in de jaren 2005 en 2006 zal de begroting respectievelijk 6 en 10 miljoen euro bedragen. Het agentschap krijgt een raad van beheer, waarin volgens het Commissievoorstel twaalf door de Raad benoemde vertegenwoordigers van de lidstaten en twee vertegenwoordigers van de Commissie zullen zetelen. Een uitvoerend directeur, benoemd door de raad van beheer op voordracht van de Commissie, zal verantwoordelijk zijn voor het dagelijks functioneren van het agentschap. Artikel 66 van het Verdrag is de rechtsgrond. Gezien de variabele geometrie in Titel IV van het Verdrag, zullen ook Noorwegen en IJsland onder deze verordening vallen. Denemarken kan meedoen in overeenstemming met de voorwaarden in het aan het Verdrag gehechte protocol. Wat betreft het Verenigd Koninkrijk en Ierland stelt de Commissie voor deze landen er op zodanige wijze bij te betrekken dat de operationele samenwerking tussen die staten en de Schengenlanden kan worden voortgezet met volledige eerbiediging van het Verdrag. Dit voorstel is al sinds november in behandeling bij de Raad. De Raad heeft een politiek akkoord bereikt, waardoor enige wijzigingen in het voorstel zijn aangebracht die ik hierna zal noemen. De Raad wil in de raad van beheer van het agentschap een vertegenwoordiger zien van elke lidstaat – met inbegrip van Noorwegen en IJsland – en twee van de Commissie. Voorts wil de Raad de taken van het agentschap bij de verwijdering van onderdanen van derde landen die illegaal in de lidstaten verblijven beperken. De Raad geeft met de vergemakkelijking van de operationele samenwerking tussen de lidstaten en derde landen een nieuwe taak aan het agentschap. Het is het vaste voornemen van het Ierse voorzitterschap het Commissievoorstel voor het eind van zijn mandaat te doen goedkeuren. De Commissie zal alle inspanningen van het Parlement en de Raad steunen teneinde de wetgevingsprocedure zo snel mogelijk af te ronden,
43 zodat in januari 2005 het agentschap operationeel kan zijn. 1-137
von Boetticher (PPE-DE), rapporteur. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, beste collega’s, het is in het belang van alle lidstaten dat de buitengrenzen van de EU worden beschermd. Terwijl Oostenrijk, Duitsland en de Benelux-landen binnenkort geen noemenswaardige EUbuitengrens meer hoeven te beschermen, moet Italië alleen al 7.600 km zeegrens controleren, waarvan de helft met de Adriatische Zee en de zuidelijke Middellandse Zee. Europa moet Italië en de nieuwe lidstaten in Midden- en Oost-Europa helpen deze taak te vervullen. En er dienen vooral ook gemeenschappelijke normen te worden ontwikkeld. De Commissie is met haar voorstel tot oprichting van een Europees agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen nu eindelijk tegemoetgekomen aan een oude eis van het Parlement. Reeds in 1998 eiste collega Posselt in zijn verslag de bescherming van de buitengrenzen van de EU gemeenschappelijk te regelen. Nog in april 2002 omschreef commissaris Verheugen deze eis in onze commissie als overbodig. Nu gaat de Commissie eindelijk tot actie over, zij het laat, bijna te laat, want de uitbreiding krijgt over twee maanden haar beslag. Als Parlement lopen wij niet altijd over van enthousiasme om een agentschap op te richten. Immers, momenteel schieten EU-agentschappen overal in Europa als onkruid uit de grond, ze fragmenteren de bevoegdheden van de Commissie en werken gebrekkige controle in de hand. We omarmen echter de oprichting van dit agentschap omdat dit de eerste stap is om de bescherming van de buitengrenzen gemeenschappelijk te regelen en de bewuste bevoegdheden aan de EU over te dragen. Helaas is dit echter slechts een deel van het nieuws. Zoals altijd zit de kneep ’m in de details. Allereerst wil ik het hebben over het voorstel van de Commissie van november 2003. Het agentschap dient de operationele samenwerking tussen de lidstaten te coördineren, de opleiding van de grenswachten te ondersteunen, risicoanalyses uit te voeren en de ontwikkelingen in het onderzoek volgen. Het is de commissie niet duidelijk waarom het agentschap ook de verwijdering van illegalen uit derde landen moet coördineren. Een dergelijke bevoegdheid is zinloos zonder eenvormige normen, waarover de Raad het tot nog toe echter nog niet eens is geworden. Het agentschap zou zich bovendien op de grensbescherming moeten concentreren en niet op andere taken. Een andere kernbevoegdheid is het agentschap echter ontzegd. Pas later zal worden beslist of het agentschap wordt belast met de uitvoering van inspecties aan de buitengrenzen. Waarom? Het agentschap moet nu al de resultaten van gemeenschappelijke acties beoordelen en analyseren. Hoe moet het dat doen als het zich niet ter plekke een beeld van de situatie kan vormen? Hier worden
44 bevoegdheden zonder controlemechanismen gecreëerd. Dit leidt tot inefficiëntie. Onze commissie eist dat de optie om een Europese grensbewakingsdienst op te richten niet volledig uit het oog wordt verloren. Het agentschap moet in ieder geval nagaan of de oprichting van een dergelijk corps noodzakelijk is. Het grootste euvel blijft echter de structuur van het agentschap. Commissaris Vitorino, er is geen deskundige die gelooft dat een dergelijk agentschap met 27 medewerkers ook maar enigszins kan functioneren. Daarvoor zijn minstens 45 a 50 medewerkers nodig, dus bijna het dubbele aantal. U stelt voor om de raad van beheer uit twaalf leden en twee vertegenwoordigers van de Commissie te laten bestaan en de uitvoerend directeur te laten benoemen door de leden van de raad van beheer. Daarmee ontloopt u uw eigen verantwoordelijkheid! Waarom bestaat de raad van beheer niet paritair uit leden van de Commissie en van de Raad en komt er geen openbare aanbesteding voor de functie van uitvoerend directeur, zoals dat in EU-organen gebruikelijk is bij dit soort hoge leidinggevende functies? Wij zouden graag zien dat het agentschap direct onder de Commissie komt te vallen. Want wie moet het agentschap controleren als de Commissie geen enkele verantwoordelijkheid heeft? De parlementen van de 25 lidstaten soms? Nee, beste collega’s. Degene die het geld geeft, moet controleren. En dat zijn wij. Met uw constructie onttrekt u zich aan uw verantwoordelijkheid. En waartoe dat leidt, blijkt wel uit het huidige debat in de Raad. In de tussentijd is er een nieuwe discussiegrondslag geformuleerd, die ons echter nog steeds niet officieel heeft bereikt en waarover u vanavond ook met geen woord heeft gerept. Ook uw ambtenaar, mijnheer de commissaris, heeft het bestaan van dit document in de commissie verzwegen. Dat de Raad ons raadplegingsrecht schendt, is niets nieuws. Dat de Commissie de Raad daarbij een handje helpt, is dat wel. Volgens het nieuwe voorstel willen nu alle lidstaten in de raad van beheer vertegenwoordigd zijn. Dat zijn maar liefst 25 leden van de raad van beheer op 27 medewerkers! Zo maakt Europa zich belachelijk! Als compromis is men nu van plan een extra raad van beheer in te stellen met slechts 5 leden. Dit is bureaucratische waanzin ten top! Vraagt u het eens aan de grensbewakers zelf, mijnheer de commissaris. Die willen meer Europese bevoegdheden, ze willen meer steun, en ze zijn minder bang voor de Europese instellingen dan u. Samenvattend kan ik zeggen: het tegendeel van goed bedoeld is slecht gedaan. Wij omarmen het agentschap, maar in de vorm waarin u het voorstelt, kan het niet functioneren. Zo meteen komt collega Coelho aan het woord. Hij zal mij op dit punt zeker aanvullen. 1-138
Coelho (PPE-DE). – (PT) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, beste collega’s, wij hebben
08/03/2004 hier vaak ons beklag gedaan over het gebrek aan aandacht voor kwesties in verband met de buitengrenzen. Zij behoren tot de zwakste schakels van de keten, wat zowel negatieve gevolgen heeft voor de efficiënte bescherming van de binnenlandse veiligheid – terroristische bedreigingen, netwerken voor illegale immigratie en mensenhandel – als voor de complete toepassing van het principe van het vrij verkeer. Daarom moeten er dringend samenhangende maatregelen getroffen worden voor de veiligheid aan de grenzen zonder de eigen bevoegdheden van de lidstaten in het geding te brengen. Er moet een gemeenschappelijk beleid voor de controle van de huidige en de toekomstige buitengrenzen komen. Daarvoor zijn gemeenschappelijke regelgeving en structuren nodig teneinde een geïntegreerd beheer van die grenzen te realiseren. Van die maatregelen maakt een onafhankelijk agentschap deel uit, dat een hoog en uniform niveau van controle en bewaking garandeert. Daarom juich ik het initiatief van de Commissie toe. Over het algemeen is het een vrij positief voorstel. Mijn collega von Boetticher verwacht ongetwijfeld dat ik naar zijn uitstekende verslag verwijs. Ik kan er niet omheen hem te feliciteren met zijn uitmuntende werk. Net zoals hij betreur ik het dat de maatregel geen sterker communautair karakter heeft gekregen, in weerwil van eerdere verzoeken daartoe van het Europees Parlement. Voorts verkeren wij nog steeds in afwachting van een voorstel met minimumnormen voor de terugkeerprocedures en de wederzijdse erkenning van terugkeerbesluiten. Ik ben er evenwel van overtuigd dat het een stap vooruit is om het wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten bij de controle van de buitengrenzen te versterken. Daar het gemeenschappelijke grenzen zijn, heeft zwakke controle in een bepaalde lidstaat onvermijdelijk gevolgen op het vlak van de veiligheid in alle overige lidstaten. Dat verkrijgt nog meer belang, als wij beseffen dat door de uitbreiding van de Unie tien nieuwe lidstaten de verantwoordelijkheid zullen krijgen voor de controle van duizenden kilometers nieuwe buitengrenzen van de Unie. 1-139
Hazan (PSE). – (FR) Mijnheer de commissaris, mevrouw de Voorzitter, geachte collega’s, allereerst wil ik u zeggen dat ik verbijsterd ben over de belangstelling voor dit debat, dat ook nog eens op een laat tijdstip plaatsvindt. Immers, de Raad heeft bijna overeenstemming bereikt over het voorstel van de Commissie tot oprichting van een Europees agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen en is bovendien van plan een reeks wijzigingen door te voeren, die lijnrecht tegenover het standpunt staan dat het Europees Parlement in het verslag van de heer von Boetticher voorstelt. Ik wil daarnaast onderstrepen dat dit dossier weer eens aantoont hoe moeilijk het is om een echte samenwerking tussen het Parlement en de Raad tot stand te brengen,
08/03/2004 omdat het nog maar al te vaak voorkomt dat de overlegprocedure in een strijd ontaardt, waarin beide kampen niet echt over gelijke wapens beschikken. Uiteindelijk komt het in dit dossier namelijk tot een botsing tussen twee denkwijzen, en deze strijd wordt uiteraard niet in het voordeel van de rechten van de burgers beslist. Enerzijds stelt het Europees Parlement voor dit agentschap een “minder intergouvernementele” structuur te geven door de organen ervan dusdanig samen te stellen dat de rol van de Europese Commissie met het oog op een grotere doeltreffendheid wordt versterkt. Anderzijds bereidt de Raad zich erop voor de wens van de lidstaten te honoreren dat elke lidstaat een vertegenwoordiger in de raad van beheer moet hebben, hetgeen de doeltreffendheid van het agentschap, zoals die ons oorspronkelijk voor ogen stond, beslist geen goed zal doen. Ik betreur dit ten zeerste. Dat de Raad niet wil luisteren, is des te ernstiger daar dit gevolgen heeft voor de bescherming van de rechten van het individu. Wij vinden dat de uitzetting van onderdanen van derde landen die illegaal in de lidstaten verblijven niet onder de verantwoordelijkheid van het nieuwe agentschap mag vallen. Helaas is de Raad een andere mening toegedaan en het lijkt erop dat hij zijn standpunt niet wil herzien. Op welke legitimiteit kan de Raad zich echter beroepen om een dergelijke maatregel in te voeren? Kunnen we nu werkelijk stellen dat de Europese Unie een gemeenschappelijk asiel- en immigratiebeleid heeft, hetgeen een rechtvaardiging voor dit voorstel zou vormen? Het lijkt mij duidelijk dat wij hierop ontkennend moeten antwoorden. Dit gemeenschappelijke beleid bestaat niet, in ieder geval nog niet. Als wij voor een uitsluitend repressief beleid kiezen, met als doel de samenwerking tussen de lidstaten in het terugsturen van illegalen te bespoedigen, zijn we mijns inziens op de verkeerde weg als we de Europese Unie vooruit willen helpen. De Raad zou er beter aan doen zich te wijden aan een weliswaar complexe, maar beslist noodzakelijke taak, namelijk het analyseren van de oorzaken van de migratiestromen en van de redenen waarom zoveel mensen hun land van herkomst ontvluchten. Zolang wij deze analyse niet gezamenlijk hebben uitgevoerd, denk ik dat de maatregelen die wij nemen voor een deel zonder resultaat blijven. 1-140
Sørensen (ELDR). – (DA) Mevrouw de Voorzitter, het voorstel voor een verordening bevat een aantal uiterst centrale elementen in de versterking van de controle aan de buitengrenzen. Het instellen van het gemeenschappelijk grensagentschap, de opleiding van en de coördinatie tussen grensautoriteiten, het uitvoeren van gemeenschappelijke risicoanalyses en gemeenschappelijke projecten ter gebruikmaking van de nieuwe technologische verworvenheden zijn allemaal elementen, die de controle aan de buitengrenzen zullen kunnen versterken.
45 Tijdens de behandeling in de commissie van het uitstekende verslag van de heer von Boetticher hebben we helderheid gekregen inzake twee potentiële probleemstellingen. In de eerste plaats werd vastgesteld dat men de oprichting van een gemeenschappelijke Europese grenspolitie er niet doorheen moet en kan jagen. Het agentschap moet zorgvuldig nagaan of er überhaupt behoefte aan een dergelijk supranationaal korps bestaat en pas daarna onderzoek verrichten naar de eigenlijke implementatiestrategie. In laatste instantie vereist de oprichting van het korps dat er een politiek besluit wordt genomen, waarvoor bijzonder goede redenen moeten zijn. In de tweede plaats werd tijdens de behandeling in de commissie vastgesteld dat het agentschap geen verantwoording moet dragen voor het terugzenden van onderdanen van derde landen, die illegaal in de lidstaten verblijven. Dat zou het grensagentschap in korte tijd hebben bestempeld tot een agentschap voor terugzending. Ik ben met andere woorden zeer tevreden met het verslag in zijn huidige vorm en ik wil mijn goede collega, de heer von Boetticher, dankzeggen voor de plezierige samenwerking. Ik kan namens de ELDRFractie zeggen dat wij bij de stemming steun aan zijn verslag zullen geven. 1-141
Ceyhun (PSE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, ik wil de rapporteur van harte complimenteren. Met name voor ons als Parlement is zijn advies een heel goed advies. De kritiek die hij levert is uiteindelijk ook terecht. Om die reden ben ik blij als ik een advies van een lidstaat lees en constateer dat dit agentschap de nationale territoriale lichamen niet zal vervangen, maar begeleiden, ondersteunen en beoordelen als het om overlappende taken gaat. Het agentschap krijgt uitdrukkelijk geen wetgevende bevoegdheid toebedeeld, en de verantwoordelijkheid voor de bescherming van de buitengrenzen blijft bij de lidstaten liggen. Zoals de zaken er nu voorstaan, doet het mij veel deugd dat dit agentschap geen grote, verantwoordelijke tenuitvoerleggingstaken kan verrichten. Want zonder goede samenwerking heeft het geen enkele zin om even snel een dergelijk agentschap uit de grond te stampen. Wij steunen de rapporteur in deze kritiek. 1-142
Vallvé (ELDR). – (ES) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, ik wil in de eerste plaats de rapporteur gelukwensen met zijn verslag, want het gaat immers om de exacte vaststelling van een gemeenschappelijke controle van wat de buitengrenzen van de Europese Unie moeten worden. Grenzen die, laten we dat niet vergeten, de littekens van de geschiedenis van Europa vormen, zoals Robert Schuman zei. Nu zijn het nog buitengrenzen, maar wie zal zeggen of het over een paar jaar geen binnengrenzen zijn geworden, zoals in het verleden met andere grenzen ook is gebeurd. Bescherming is hoe dan ook nodig en die moet zo communautair mogelijk gestalte krijgen.
46 Tot nu toe is dat weliswaar een taak van de lidstaten geweest, maar ik denk dat de Europese Unie, ook om naar buiten toe als eenheid op te treden, een gemeenschappelijk beleid inzake de bescherming van haar grenzen moet voeren. Het voorliggende voorstel van een daadwerkelijk communautair agentschap is daarom buitengewoon positief. In dit verband vind ik het prematuur om antwoord te geven op de vraag welke taken dit agentschap precies moet komen te vervullen, zoals de verwijdering van onderdanen van derde landen bijvoorbeeld. Deze beantwoording dient in een later stadium plaats te vinden. 1-143
Vitorino, Commissie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik wil de heer von Boetticher graag bedanken voor zijn verslag en zijn opmerkingen. Ik wil hem er evenwel aan herinneren dat de Commissie zich in haar mededeling van mei 2002 heel duidelijk heeft uitgesproken voor het concept van een gemeenschappelijke eenheid om de operationele samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van de controle en de bewaking van de buitengrenzen te coördineren. In juli 2002 zijn de lidstaten hun samenwerking op het gebied van de controle en de bewaking van de buitengrenzen gaan coördineren binnen de Raad via de zogenoemde gemeenschappelijke eenheid. Het agentschap is een volgende stap op weg naar een communautaire aanpak. Het beperkte werkterrein van de gemeenschappelijke eenheid heeft laten zien dat het nodig is om een stabiele institutionele structuur te creëren en om deze structuur volledig in het wetgevingskader van de Gemeenschap te integreren. Ik deel de mening van de heer von Boetticher dat de oplossing inzake de raad van beheer niet de allerbeste is, en dan druk ik me erg diplomatiek uit. Maar om eerlijk te zijn, het is duidelijk dat de lidstaten niet bereid zijn een andere oplossing te accepteren. Grenscontrole is een terrein dat vanuit het oogpunt van nationale soevereiniteit zeer gevoelig ligt. De lidstaten leren steeds beter met elkaar samen te werken, maar we moeten niet te hard van stapel willen lopen. De unanieme boodschap van de Raad is gewoon dat iedere lidstaat één lid in de raad van beheer wil hebben. De Commissie is niet van plan een gewijzigd voorstel te presenteren. Hoewel we uw bezorgdheid – en uw verbijstering – delen, kunnen we er niet omheen dat bij de Raad de unanieme wens bestaat dat iedere lidstaat één lid in de raad van beheer krijgt. Wat ten slotte het terugkeerbeleid betreft: het feit dat het agentschap een rol zou kunnen spelen in terugkeeroperaties, zou de totstandkoming van gemeenschappelijke normen voor terugkeeracties dichterbij brengen. Als we niet de nodige hefboomwerking creëren om het terugkeerbeleid op communautair niveau te kunnen aanpakken, dan zullen
08/03/2004 de criteria, procedures en normen voor het terugkeerbeleid in te toekomst uitsluitend een zaak van de afzonderlijke lidstaten zijn. De criteria en normen variëren sterk per lidstaat. Dat is een probleem dat de wederzijdse erkenning van uitzettingsbesluiten in de weg staat. Niettemin is het Parlement het in ieder geval op dit punt met de Raad eens en staat de Commissie hierin duidelijk alleen. 1-144
De Voorzitter. – Dank u wel, mijnheer de commissaris. Het debat is gesloten. De stemming vindt morgen om 12.00 uur plaats. 1-145
Statuut en financiering van politieke partijen op Europees niveau (wijziging Reglement) 1-146
De Voorzitter. – Aan de orde is het verslag (A50071/2004) van de heer Dimitrakopoulos, namens de Commissie constitutionele zaken, over de wijziging van het Reglement van het Europees Parlement naar aanleiding van de goedkeuring van de verordening betreffende het statuut en de financiering van politieke partijen op Europees niveau. 1-147
Dimitrakopoulos (PPE-DE), Rapporteur. – (EL) Mevrouw de Voorzitter, dit verslag vormt de laatste fase in een belangrijk proces, dat begonnen is met het verslag van onze beste collega en vriend Jo Leinen en een hoogtepunt heeft bereikt tijdens het Griekse voorzitterschap, toen het voorzitterschap en de Raad na een gedachtewisseling met het Parlement Verordening 2003/2004 hebben aangenomen. Het resultaat hiervan is een versterking van het statuut en het wezen van Europese politieke partijen op het Europese continent. Niemand zal ontkennen dat we alles in het werk moeten stellen opdat Europese politieke partijen, die het kader van de Europese democratie aanvullen en voltooien, correct en zonder verder verwijl kunnen functioneren. Het verslag dat ik hier voorstel en waarvoor ik uw steun vraag, beschrijft een procedure die Europese politieke partijen de middelen garandeert waarmee ze hun doelstellingen kunnen waarmaken. Ikzelf als rapporteur en vele leden van de Commissie constitutionele zaken van het Europees Parlement vinden dit een evenwichtig systeem, vooral omdat het de Europese politieke partijen rechtstreeks verbindt met het Europees Parlement, het politieke orgaan bij uitstek van de Europese Unie. Daarnaast houdt het systeem ook rekening met het bestaande machtsevenwicht in het Parlement. Een eerste belangrijk element is de financiering van de Europese politieke partijen, het verstrekken van de middelen die de partijen nodig hebben. Dit hangt in grote mate af van het Bureau van het Europees Parlement, dus van het orgaan dat gaat over het normale
08/03/2004
47
functioneren van de politieke stromingen die in het Parlement zijn vertegenwoordigd. Gelukkig kan het Bureau hierbij rekenen op twee andere organen van het Parlement, en dat zijn de Conferentie van voorzitters van de politieke fracties, de meest politieke instelling in het Europees Parlement, en de Commissie constitutionele zaken, die bevoegd is voor statutaire, constitutionele en juridische aangelegenheden.
Des te beter als het straks gaat om vrijwillige verenigingen van gelijkgestemde burgers uit alle delen van dit continent die met elkaar samenwerken. Vrijwillige verenigingen zijn echter niet hetzelfde als instellingen, ook al vereist de instandhouding van een behoorlijk functionerende democratische politiek tegenwoordig wel dat er enig draagvlak is voor politieke partijen.
Uiteraard waren sommige collega’s, die hier ook aanwezig zijn, het hiermee niet eens. Maar ter afronding, mevrouw de Voorzitter en geachte collega’s, zou ik de plenaire vergadering van het Parlement willen vragen mijn verslag morgen aan te nemen. Ik neem de volledige politieke verantwoordelijkheid voor deze aanbeveling op mij. Wij hebben hard ons best gedaan en ik wil alle collega's uit alle fracties danken voor hun advies en hun steun bij het debat over dit verslag in de Commissie constitutionele zaken. Ik wil iedereen nogmaals danken en ook u, mevrouw de Voorzitter, en ik verzoek het Parlement mijn verslag aan te nemen.
Ik spreek hier namens de Vrije Europese Alliantie, namens de partijen die opkomen voor minderheden binnen de lidstaten, ook wel – naar mijn oordeel niet erg correct – regio’s genoemd. Door de vergroting van de Unie, met de welkome toetreding van veel kleine staten, wordt het voor een partij als de Vrije Europese Alliantie, die al jaren bestaat, nog moeilijker om te voldoen aan het soort minimumeisen dat nu wordt vastgesteld. Elke keer dat we hier in het Parlement zijn, lijkt het alsof de lat nog hoger wordt gelegd. Dat is gunstig voor de grote politieke groeperingen, maar de redelijke en legitieme belangen van minderheden komen op deze manier in het gedrang.
1-148
MacCormick (Verts/ALE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik wil de heer Dimitrakopoulos bedanken voor zijn werk aan dit verslag en voor het voorstel dat hij heeft gepresenteerd.
Daarom verzoek ik het Parlement om dit verslag alleen aan te nemen als ten minste amendementen 6 en 7 worden aangenomen. 1-149
Mijn fractie en ik zullen echter tegen het verslag stemmen als amendementen 6 en 7 niet worden aangenomen. Wij vinden die essentieel. De kwaliteit van een democratie wordt afgemeten aan de mate waarin zij rekening houdt met minderheden. Daarom wil ik erop wijzen dat het systeem-d’Hondt, op grond waarvan de samenstelling van ons Bureau wordt bepaald, niet garandeert en ook niet kan garanderen dat alle politieke standpunten die in Europa vertegenwoordigd zijn – en in veel mindere mate in dit Parlement vertegenwoordigd zijn – bij de besluitvorming betrokken zullen zijn. Dit is des te kwalijker wanneer de regel is dat partijen die voor financiering in aanmerking willen komen, alleen over bepaalde kwesties hoeven te worden gehoord en niet over alle kwesties die door het Bureau worden behandeld. Dit zijn punten waar ik zwaar aan til. Het is ook van belang dat alle groeperingen moeten kunnen meepraten over de financiering van politieke partijen, ook al accepteren we dat de evenredige verdeling volgens het systeem van d’Hondt betekent dat slechts enkele partijen mogen meestemmen in het Bureau. Ik hoop dat deze amendementen zullen worden aangenomen, want anders zullen wij beslist tegen dit verslag stemmen. Zoals ik zei, gaat het in de politiek ook om de vertegenwoordiging van minderheden. Ik was het lichtelijk oneens met hetgeen de heer Dimitrakopoulos zojuist zei over politieke partijen, namelijk dat het instellingen zijn die onlosmakelijk verbonden zijn met parlementen en commissies en dergelijke. In de politieke traditie waar ik bij hoor, zijn politieke partijen vooral vrijwillige verenigingen van gelijkgestemde burgers.
Claeys (NI). – Mevrouw de Voorzitter, de verordening betreffende het statuut en de financiering van politieke partijen op Europees niveau bevat een aantal bepalingen die vanuit democratisch oogpunt onaanvaardbaar zijn. Zo worden kleinere partijen die niet minstens in een vierde van de lidstaten actief zijn, maar die wel in het Europees Parlement vertegenwoordigd zijn, bij voorbaat uitgesloten. Erger nog, men stelt inhoudelijke, politieke en ideologische voorwaarden voor het bekomen van Europese partijfinanciering. Wat betekent concreet de verplichting de beginselen van vrijheid, democratie en de eerbiediging van de rechtsstaat, alsmede de mensenrechten en de fundamentele vrijheden in acht te nemen? Wie bepaalt dat? Is het in een democratie niet aan de kiezer om dat te doen? Men zet de deur dus wagenwijd open voor willekeur, zoals al gebleken is in bepaalde persartikelen toen het Parlement het verslag-Leinen goedkeurde. Men viseert in feite gewoon partijen die het politiek correcte denken over taboes zoals het immigratieprobleem in vraag stellen. Het valt dus te betreuren dat de bepalingen van de verordening opgenomen worden in het Reglement van het Parlement, zonder dat van de gelegenheid gebruik wordt gemaakt om arbitraire misbruiken te voorkomen. Er zijn tegen de verordening diverse klachten ingediend bij het Hof van Justitie. Die klachten zijn gegrond. Het is een beetje pijnlijk dat we hier nu moeten doen alsof ze niet bestaan. Eén van de motiveringen van het verslag luidt: "Het is belangrijk dat het besluit van het Parlement in de
48
08/03/2004
plenaire vergadering met een maximum aan onpartijdigheid en objectiviteit wordt voorbereid en dat de rechten van de verdediging in acht worden genomen".
Corbett (PSE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, om te beginnen wil ik de rapporteur graag gelukwensen met dit uitstekende verslag.
Welnu, dat is cynisme ten top gedreven, want de fracties zijn tegelijkertijd rechter en partij. In een rechtsstaat is zoiets onmogelijk. Het is in een rechtsstaat ook ondenkbaar dat er geen beroepsmogelijkheid bestaat. Wie zoiets goedkeurt, schakelt dus de facto zichzelf uit om in aanmerking te komen voor Europese partijfinanciering.
De rechtsgrond voor het beginsel waar het om gaat, bevindt zich al in de Verdragen sinds het Verdrag van Maastricht, dat door al onze lidstaten is ondertekend en door alle nationale parlementen is geratificeerd. De uitwerking daarvan, die het mogelijk maakt om een statuut voor Europese politieke partijen aan te nemen, is er sinds het Verdrag van Amsterdam, dat door alle lidstaten is ondertekend en door alle nationale parlementen is geratificeerd. Met het Verdrag van Nice, eveneens door alle lidstaten ondertekend en door alle nationale parlementen geratificeerd, hebben we het mogelijk gemaakt om besluiten te nemen bij gekwalificeerde meerderheid van stemmen. Op die basis is de wetgeving er vorig jaar eindelijk gekomen, geheel volgens de wens van al onze lidstaten en van al onze nationale parlementen.
1-150
Karas (PPE-DE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, geachte rapporteur, mijnheer de Ondervoorzitter, geachte dames en heren, allereerst wil ik de rapporteur van harte complimenteren met dit verslag waarop wij allen al zo lang hebben gewacht. Een toenemende europeanisering, een – godzijdank – toenemende democratisering, een grotere bereidheid tot informeren en communiceren mag niet los worden gezien van de rol van de Europese partijen. Daarom is het van belang dat wij eindelijk dit statuut van politieke partijen op Europees niveau, waarover wij al zo lang onderhandelen en discussiëren, ten uitvoer leggen. Ik beschouw dit als een belangrijke dag voor de democratie, als een belangrijke dag voor Europa. Ik zeg dat als woordvoerder van de fractie die het langst ook een Europese partij op Europees niveau heeft, die als eerste een scheiding heeft aangebracht tussen het werk van de fractie en het werk van de politieke partijen. De kritiek die werd geuit is niet nieuw, maar ik begrijp hem nog steeds niet. Nationale partijen kunnen weliswaar deelnemen aan de verkiezingen voor het Europees Parlement, maar zij worden gefinancierd volgens de in het bewuste land geldende partijfinancieringswetgeving. Het zou verkeerd zijn als nationale partijen, partijen die zich tot één land beperken, volgens het Europese statuut van politieke partijen ook als partij zou worden beschouwd. Europese partijen bezitten tot nog toe geen transparante, door de Europese Rekenkamer controleerbare, op de krachtsverhoudingen gebaseerde partijfinanciering. Ik wil niet dat partijen dubbel worden gefinancierd. Ik wil dat ook de financiering van partijen transparant en democratisch is vastgelegd. Een Europese partij dient in verschillende landen actief te zijn, anders is zij een zuiver nationale partij. Het statuut van politieke partijen op Europees niveau levert een bijdrage aan de europeanisering van het politieke debat, en wij dienen te streven naar de europeanisering van het nationale beleid in plaats van naar de nationalisering van het Europees beleid. Het huidige kiesrecht nationaliseert de kandidaten, in plaats van ze te europeaniseren. Daarom dient de volgende stap een eenvormig Europees kiesrecht te zijn. En het statuut van politieke partijen op Europees niveau is een belangrijke stap in die richting. 1-151
Dit is dan de laatste stap in het hele traject: de interne uitvoeringsmaatregelen die dit Parlement in staat moeten stellen om de vorig jaar aangenomen wetgeving toe te passen. Zoals ik net heb aangegeven, berust deze wetgeving op een zeer brede consensus. Ik betreur het daarom dat enkele leden aan de uiterste rechterzijde van dit Huis en een paar Britse conservatieven, die afwijken van het standpunt van de fractie waartoe zij zeggen te behoren, deze wetgeving hebben aangevochten bij het Hof van Justitie. Hun commentaar is soms verrassend. Zij maken bijvoorbeeld bezwaar tegen het feit dat de financiering kan worden stopgezet voor partijen die de grondbeginselen van de Europese Unie niet eerbiedigen. Die grondbeginselen zijn de wettelijk vastgelegde principes van vrijheid, democratie, eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, en de rechtsstaat. Het zou interessant zijn om te horen op welke beginselen de Europese Unie volgens hen zou moeten berusten, als zij bezwaar hebben tegen deze basisprincipes. Zij beweren ten onrechte dat de financiering van politieke partijen die tegen de Europese Unie zijn, onmogelijk zou worden. Dat is niet het geval. Alleen partijen die onze fundamentele waarden niet respecteren, komen in de problemen. Anders dan Sir Neil MacCormick vind ik het goed dat de uitvoeringstaak bij het Bureau komt te liggen, omdat het Bureau door de plenaire vergadering wordt gekozen en geen partijen vertegenwoordigt. De leden van de Conferentie van voorzitters zijn wel vertegenwoordigers van de fracties. De fractieleiders zijn niet degenen die over deze zaak moeten beslissen. Dat is inderdaad een taak voor het Bureau: de leden daarvan worden door de plenaire vergadering gekozen, het houdt zich bezig met gedetailleerde administratieve en politieke besluiten en hoort leden van de betrokken partijen als er een controversieel besluit te nemen is.
08/03/2004 Ik verwelkom dit voorstel. Ik vind het een stap in de goede richting, die berust op een brede consensus en die nu moet worden geïmplementeerd. Het zal de uitgaven van de Unie niet doen stijgen. Wel zal het een meer doorzichtige procedure bieden voor uitgaven die nu door de fracties worden gedaan. Globaal genomen moet het worden verwelkomd. 1-152
MacCormick (Verts/ALE). – (EN) Voorzitter, ik weet zeker dat de heer Corbett mijn standpunt niet bewust verkeerd heeft verwoord, maar per ongeluk heeft hij het wel gedaan. Ik ben het er nadrukkelijk mee eens dat het Bureau hierover moet beslissen. Ik vind echter dat bij zittingen van het Bureau waarin over deze zaken wordt besloten, ook andere partijen vertegenwoordigd moeten zijn. Dat is wat ik heb gezegd en wat ik correct vind. 1-153
De Voorzitter. – Dank u wel voor uw opmerking. 1-154
Farage (EDD). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, het verheugt mij zeer dat alle drie de leden die namens de UKIP in dit Parlement zitten en twintig andere parlementsleden de handen ineengeslagen hebben. Wij zijn afkomstig uit vijf verschillende fracties en uit de niet-ingeschrevenen, en inderdaad, wij vechten deze zaak aan bij het Hof van Justitie in Luxemburg. Daar zijn meerdere redenen voor, maar de voornaamste reden is gewoon een principekwestie. Volgens mij wijst niets er namelijk op dat de kiezers in mijn land, of in welk land dan ook, graag willen dat hun geld rechtstreeks wordt gebruikt voor de financiering van politieke partijen op Europees niveau. In ieder geval hoor ik in het Verenigd Koninkrijk dat men toch al vindt dat er veel te veel geld wordt uitgegeven aan politieke projecten, in ons eigen land, maar hier in Straatsburg al helemaal. Ook heb ik het gevoel, sinds Nice en artikel 191, dat er een risico zit aan het idee dat je in aanmerking komt als je je voegt naar de democratische beginselen van de Unie. Wat de heer Corbett zegt over de beginselen van de Unie, klinkt misschien mooi, maar in de wetgeving zijn verschuivingen en veranderingen te zien. Kritiek hebben op de Unie als zodanig betekent over drie of vier jaar misschien dat je je niet langer aan de democratische beginselen van de Unie conformeert en dat je daarom niet alleen geen geld meer krijgt, maar mogelijk zelfs een verbod krijgt opgelegd. Het motief is duidelijk: het creëren van een Europese demos die momenteel eenvoudig niet bestaat. Verder heb ik enige moeite met het rechtsstaatbeginsel. Mij lijkt dat, als de grondwet er eenmaal is, sommigen van ons – waaronder ikzelf – die nieuwe rechtsgemeenschap niet zullen erkennen omdat we alleen uit de EU zullen kunnen stappen op de voorwaarden van de EU. Volgens mij is het niet legitiem als de Britse regering zich, namens het Britse volk, op deze voorwaarden aan de grondwet verbindt. In dat
49 geval zou ik het prima vinden om niet voor deze financiering in aanmerking te komen. 1-155
Berthu (NI). – (FR) Mevrouw de Voorzitter, wat in het verslag-Dimitrakopoulos wordt gedaan, is het op een deugdelijke wijze toepassen van een verordening die niet deugt. U zult begrijpen dat dit onmogelijk goede resultaten kan opleveren. De verordening van 4 november 2003 betreffende het statuut en de financiering van politieke partijen op Europees niveau betekent namelijk een schending van een aantal beginselen dat ons allen na aan het hart ligt. Allereerst wordt het subsidiariteitsbeginsel door de verordening geschonden, omdat politieke partijen normaal gesproken door de burgers en de lidstaten moeten worden gefinancierd, en niet door de communautaire begroting. Vervolgens wordt het beginsel van de gelijke behandeling geschonden, omdat van alle politieke partijen die op Europees niveau actief zijn, op willekeurige wijze alleen de partijen die in ten minste een kwart van de lidstaten zijn vertegenwoordigd voor financiering in aanmerking komen. De verordening betekent tevens een schending van de rechtsstaat, omdat de Europese afgevaardigden bij de verdeling van de subsidies tegelijk rechter en partij zijn en hun beoordeling bovendien op onduidelijke en rekbare criteria moeten baseren. De verordening betekent ook een schending van de democratie, omdat hij in de hand werkt dat partijstructuren van bovenaf worden opgelegd en niet van onderaf, door de burgers. Daarnaast, mevrouw de Voorzitter, worden verschillende procedures van het Verdrag geschonden, waarop ik in mijn stemverklaring zal terugkomen. Daarom heb ik een minderheidsstandpunt in het verslagDimitrakopoulos laten opnemen, waarin geprotesteerd wordt tegen het nieuwe financieringsstelsel van de politieke partijen op Europees niveau. En daarom hebben 23 afgevaardigden – onder wie ikzelf en de heer Souchet, die aan mijn kant staat – hiertegen bezwaar aangetekend bij het Hof van Justitie. Mevrouw de Voorzitter, het statuut van de Europese politieke partijen komt voort uit dezelfde gedachte als het statuut van de Europese afgevaardigden dat wij onlangs hebben goedgekeurd, maar dat de lidstaten uiteindelijk hebben verworpen. Welnu, ik hoop dat het Hof van Justitie uiteindelijk hetzelfde zal doen met het statuut en de financiering van de Europese politieke partijen. 1-156
Dehousse (PSE). – (FR) Mevrouw de Voorzitter, ik begrijp dat de rapporteur geen andere keus had dan zich te baseren op de definitie van de politieke partij op Europees niveau, die – zoals al eerder is opgemerkt – in Verordening nr. 2004/2003 is vastgesteld. Een van de gevolgen daarvan is met name de eis dat de politieke partij in een kwart van de lidstaten moet zijn vertegenwoordigd. Deze onrechtvaardige situatie wordt echter nog verergerd door de zowel algemene als
50
08/03/2004
exclusieve volmacht inzake het beheer van de subsidies die aan het Bureau wordt verleend, hetgeen volledig indruist tegen het streven naar transparantie. Ik betreur deze volmacht ten zeerste. In de eerste plaats is het namelijk lang niet zeker dat een en ander in overeenstemming is met de letter en de geest van voornoemde verordening, en in de tweede plaats wordt hierdoor bij de publieke opinie onvermijdelijk de indruk gewekt dat er geen sprake is van democratische vooruitgang, maar van een verdeling van de buit. 1-157
De Voorzitter. – Dank u wel, mijnheer Dehousse. Het debat is gesloten. De stemming vindt morgen om 12.00 uur plaats.1 1-158
Sluiting van de zitting 1-159
De Voorzitter. – Ik verklaar de zitting van het Europees Parlement te zijn onderbroken. (De vergadering wordt om 22.00 uur gesloten)
1
Rooster van de volgende vergaderperiode: zie notulen.
08/03/2004
51 INHOUD
VERGADERING VAN MAANDAG 8 MAART 2004 ............................................................................ 5 Hervatting van de zitting............................................. 5 Verklaring van de Voorzitter...................................... 5 Internationale vrouwendag ......................................... 5 Goedkeuring van de notulen van de vorige vergadering ....................................................... 8 Regeling van de werkzaamheden................................ 8 Opmerkingen over kwesties van politiek belang..... 10 Situatie van de vrouw ................................................ 13 Bevolking en ontwikkeling ........................................ 29 Ondervoorzitter............................................................ 32 Recht van vrij verkeer en verblijf............................. 34 Strafbare feiten en straffen op het gebied van illegale drugshandel..................................................... 39 Europees agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen.................................................. 42 Statuut en financiering van politieke partijen op Europees niveau (wijziging Reglement)........ 46 Sluiting van de zitting ................................................ 50