VERGADERING VAN 7 JULI 2004
PUNTEN VAN BEHANDELING..................................................................................................BLZ 1.
Notulen van de vergadering van 2 en 9 juni 2004. ..................................................................2
2.
Ingekomen stukken: .............................................................................................................2
3.
Regeling van werkzaamheden...............................................................................................4
4.
C-lijst..................................................................................................................................5
A.1.
Benoemingen Algemeen Bestuur SNN..................................................................................6
A.2.
Concept Samenwerkingsovereenkomst Zuiderzeelijn (nr. 23/2004). ........................................6
A.3.
Actualisatie Regiovisie Groningen - Assen 2003 (nr. 17/2004).............................................. 53
A.4.
Motie GroenLinks over Oikocredit ...................................................................................... 69
A.5.
Grondverwerving ............................................................................................................... 76
A.6.
Europees suikerbeleid ........................................................................................................ 82 Mondelinge vragen............................................................................................................ 89 Gaswinning onder de Wadden, de heer Luitjens (VVD)
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Notulen van Provinciale Staten 020604 en 090604 Ingekomen stukken
Voorzitter: de heer J.G.M. Alders, Commissaris der Koningin Waarnemend voorzitter: de heer R.A.C. Slager Statengriffier: de heer ir. J.M.C.A. Berkhout Aanwezig zijn 49 leden, te weten: J.G. Abbes (CDA), J.R.A. Boertjens (VVD), mevrouw J.W.F. BoonThemmen (VVD), mevrouw A.F. Bos (GroenLinks), M. Boumans (VVD), P.M. de Bruijne (PvdA), D. Bultje (PvdA), mevrouw I.S. Bulk (SP), A.A. van Dam (CDA), mevrouw J.M. Drees (PvdA), L.A. Dieters (P vdA), J.J. Dijkstra (PvdA), mevrouw A.M.K.D. Folkerts (GroenLinks), mevrouw F.Q. Gräper -van Koolwijk (D66), W. Haasken (VVD), K.J. Havinga (PvdA), H. Hemmes (SP), J. Hilverts (ChristenUnie), mevrouw D.J. Hoekzema -Buist (PvhN), D.A. Hollenga (CDA), M.J. Jager (CDA), F.C.A. Jaspers (PvdA), mevrouw A.G. van Kleef-Schrör (CDA), J.W. Kok (PvdA), J.L.H. Köller (PvdA), mevrouw C.A. de Lange (PvdA), E.J. Luitjens (VVD), A. Maarsingh (CDA), L.A. Meijndert (CDA), H.C. Moll (GroenLinks), W.J. Moorlag (PvdA), mevrouw I.P.A. Mortiers (PvdA), H. Nijboer (PvdA), W. van der Ploeg (GroenLinks), R.D. Rijploeg (PvdA), J. Roggema (ChristenUnie), mevrouw M.J. Schouwenaar (PvdA), R.A.C. Slager (ChristenUnie), mevrouw L.K. Smit (PvdA), F.J. van der Span (CDA), H. Staghouwer (ChristenUnie), C. Swagerman (SP), J.W. Veluwenkamp (PvdA), mevrouw I.L. Voogd (PvdA), N.R. Werkman (CDA), mevrouw A.C.M. de Winter-Wijffels (CDA), T.J. Zanen (PvhN), E.A. van Zuijlen (GroenLinks). Afwezig met kennisgeving: mevrouw W.J. Mansveld (PvdA), mevrouw G.R. Peetoom (CDA), IJ.J. Rijzebol (CDA), M.L.J. Out (VVD), H.H.J. Boer (PvdA), T.W. Oterdoom (VVD). Aanwezige leden van het College van Gedeputeerde Staten: H. Bleker, M.A.E. Calon, J.C. Gerritsen, T.A. Musschenga en mevrouw C.A.M. Mulder. De VOORZITTER: Ik open de vergadering van de Provinciale Staten van de provincie Groningen van 7 juli 2004. Ik heet u allen van harte welkom en wens u een goede vergadering toe. Er zijn berichten van verhindering binnengekomen van mevrouw Peetoom, mevrouw Mansveld, de heren Rijzebol, Out, Ote rdoom en Boer. De heer Havinga komt later. Zoals ik u vorige vergadering al heb medegedeeld is mevrouw Peetoom ziek en ik heb haar namens u allen bloemen met de beste wensen doen toekomen. De heer Boer is afwezig, want die is inmiddels de trotse vader van een tweeling, Nino en Julien, geworden en ik zal de familie Boer met uw instemming bloemen doen toekomen. Voorts mogen wij de heer Bultje feliciteren die vandaag jarig is. Van harte gefeliciteerd! Ik neem aan dat hij afspraken maakt met de heer Werkman die gisteravond benoemd is tot wethouder van de gemeente Winsum. Ik denk dat wij in de loop van de dag in de pa uze rekening kunnen houden met uw traktatie. Voorts dient er een nieuw plaatsvervangend commissielid voor de VVD te worden benoemd, te weten de heer Hofman. Daarvoor hebben wij in het Reglement van Orde een procedure, inhoudende dat een drietal fractievoorzitters de geloofsbrieven onderzoeken. Ik stel dat dit zal gebeuren voorafgaande aan het fractievoorzittersoverleg na afloop van deze vergadering. 1. Notulen van de vergadering van Provinciale Staten van 2 en 9 juni 2004. De notulen worden ongewijzigd vastgesteld. 2. I. 2
Ingekomen stukken: Voorgesteld wordt de volgende stukken voor kennisgeving aan te nemen:
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Ingekomen stukken
a. b. c. d. e.
Brief van 17 juni 2004, nr. 2004-15991/25/A.6, ABJ, betreffende gewijzigde begroting 2004 SNN en de integrale begroting 2005 SNN; herziene versie, ter consultatie voorgelegd Brieven van het Kabinet van de Minister-president van 21 juni 2004 en de griffier van de Eerste Kamer der Staten-Generaal van 23 juni 2004 betreffende bevestiging ontvangst en behandeling motie m.b.t. het advies van de Adviesgroep Waddenzeebeleid Afschrift brief van prof. dr. W. Admiraal en vele anderen aan de Minister van LNV e.a. van 8 juni 2004 betreffende de duurzame kokkel- en mosselvisserij in de Waddenzee Brief van het Christelijk Ecologisch Netwerk te Amersfoort van 18 juni 2004 betreffende manifest “Houd Nederlands platteland gentechvrij” Brieven van M.H.J. Halsema en mevrouw B.M. Halsema-Cordes te Kloosterburen van respectievelijk 20 mei en 8 juni 2004 betreffende mogelijke sluiting van de Oldeheem De heer MOORLAG: De PvdA-fractie heeft begrepen dat er over de mogelijke sluiting van de Oldeheem onrust is ontstaan onder de bevolking van Kloosterburen. De PvdA -fractie hecht zeer aan de beschikba arheid en bereikbaarheid van voorzieningen. Het verzoek aan het College is zich te verstaan met de betrokken partijen en de gemeente, alsmede met de betrokken zorgaanbieders, om te komen tot een oplossing en de Staten daarover te informeren. Mevrouw MULDER: Wij zullen ons over deze zaak nader informeren. De VOORZITTER: En dan komt die rapportage naar de Staten waarna bepaald wordt hoe deze behandeld kan worden.
f. g. h.
Brief en jaarverslag van de Bank voor Nederlandse Gemeenten Afschrift brief van de heer B.C.A.I. Pauw van Hanswijck de Jonge aan het college van burgemeester en wethouders van Groningen betreffende LPF-perikelen Afschrift van een informatieblad van de Algemene Ledenvergadering van de LPF, toegezonden door de heer B.C.A.I. Pauw van Hansw ijck de Jonge De VOORZITTER: Ik stel u voor een procedureafspraak te maken ten aanzien van de brieven die wij mogen ontvangen van de heer Pauw van Hanswijck de Jonge. Zij kunnen ingedeeld worden in twee categorieën. Eén categorie heeft rechtstreeks te maken met het beleid van de provincie en ik stel voor dat de brieven die in deze categorie passen, ook op de lijst komen te staan. Voorts stel ik vast dat wij veel afschriften ontvangen van allerlei zaken die niet zo zeer des provincies zijn en ik stel u voor het Colle ge te machtigen om die voortaan slechts ter inzage te leggen in de Statenkast zonder deze rond te sturen. Daarmee wordt voldaan aan de wettelijke vereisten en het voorstel betreft een handzamer procedure.
Zonder beraadslaging of stemming wordt aldus besloten. De VOORZITTER: Ik heb u een aantal nagekomen brieven ter kennisgeving doen toekomen, te weten: Brief van de Raad voor het Landelijk Gebied van 7 juni 2004 met betrekking tot het jaarverslag 2003 en het werkprogramma 2004 Brief van de Minderhedenraad Groningen van 1 juni 2004 met het jaarverslag Brief van de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal van 7 juni 2004 met een uitnodiging voor een bezoek
3
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Ingekomen stukken Regeling van werkzaamheden
Ten aanzien van deze laatste brief zal het Presidium een voorstel formuleren. Zonder beraadslaging of stemming wordt aldus besloten. II i. j.
Voorgesteld wordt de volgende stukken in handen te stellen van Gedeputeerde Staten ter afdoening: Brief van de Stichting Internationaal Jongerencongres Groningen van 10 mei 2004 gericht aan de commissie Welzijn, Cultuur en Sociaal Beleid betreffende subsidieaanvraag Brief van Deloitte Accountants te Den Haag van 25 mei 2004, betreffende uitnodiging om mee te dingen naar een trofee voor het beste jaarverslag, onder de mededeling dat de brief i.v.m. de aanmeldingsdatum, al in handen is gesteld van het College
Zonder beraadslaging of stemming wordt aldus besloten. III k.
Voorgesteld wordt de volgende brief in handen te stellen van de commissie Economie en Mobiliteit: Brief van de Werkgroep "De Brug" Noordhorn van 17 juni 2004 betreffende afwijzing rondweg en vaste brug
Zonder beraadslaging of stemming wordt aldus besloten. 3. Regeling van werkzaamheden De VOORZITTER: U hebt van mij een voorstel vreemd aan de orde van de dag ontvangen van de heer Jager. Hij heeft bij brief gevraagd het onderwerp ‘consequenties voor de noordelijke werkgelegenheid als gevolg van de voorgenomen hervorming van het Europees suikerbeleid’ aan de agenda toe te voegen. Ik neem aan dat hiertegen geen bezwaar bestaat en dan wordt het aan de agenda toegevoegd als agendapunt A.6. Ik kan u verder mededelen dat de heer Luitjens een mondelinge vraag zou willen stellen aan het College van Gedeputeerde Staten en aan de CDA-fractie. Die vraag staat in verband met het recente kabinetsbesluit om over te gaan tot gaswinning onder de Waddenzee en het instellen van een Waddenfonds. Overige vragen hebben mij niet bereikt. 3.a. Behandelvoorstellen Presidium De VOORZITTER: Kunt u instemmen met de voorstellen? Ik neem aan dat u mij wederom machtigt om de nagekomen stukken na bevinding van zaken en eventueel in overleg met de fractievoorzitters toe te voegen. Zonder beraadslaging of stemming wordt aldus besloten. 3.b. Vaststelling B-lijst De VOORZITTER: Ik heb u in mijn brief van 25 juni 2004 geschreven over het punt van aandacht van de commissie Welzijn, Cultuur en Sociaal Beleid die op 30 juni een extra vergadering heeft gehouden, waarbij een discussie over het welzijnsbeleid heeft plaatsgevonden. Inmiddels hebt u het verslag van dat beraad ontvangen en aan het einde daarvan concludeert de voorzitter van de commissie, met in stemming van de commissie, dat een goede discussie is gevoerd. Daarom is het op zichzelf niet nodig het stuk als A-stuk op de agenda op te voeren, maar omdat het hier gaat over een discussie die bedoeld is om toe te sturen naar het College, opdat zij de bevindingen van de discussie meeneemt bij de uitwerking van het welzijnsbeleid,
4
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Regeling van werkzaamheden
is de suggestie van de commissie om het stuk als B-stuk aan de agenda toe te voegen. Dat betekent dat het stuk een beleidsstandpunt van de commissie vertegenwoordigt, waarbij het College vriendelijk wordt verzocht met dit standpunt rekening te houden. Kan het stuk als agendapunt B-6 op de agenda komen? Zonder beraadslaging of stemming wordt aldus besloten, waarna de agenda is vastgesteld. 3.c. Vergaderschema Provinciale Staten(commissies) 2005 De VOORZITTER: In het Reglement van Orde wordt bepaald dat u op voorstel van het Presidium het vergaderschema voor 2005 dient vast te stellen. Zonder beraadslaging of stemming wordt aldus besloten. 4. C-lijst De VOORZITTER: Voorgesteld wordt de volgende stukken voor kennisgeving aan te nemen: a. Brief van 14 mei 2004, nr. 2004-13187/20/A.20, LW, betreffende evaluatie actieprogramma Diffuse Bronnen b. Brief van 22 april 2004, nr. 2004-10841a/17/A.13, LG, betreffende project Vernieuwing Veehouderij ZWK c. Brief van 14 mei 2004, nr. 2004-04599/12/A.10, MB, betreffende evaluatie 2003 en jaarplan 2004 nota "Met preventie naar Duurzaam Ondernemen" d. Brief van 4 juni 2004, nr. 2004-13867/23/A.19, LG, betreffende ontwerpaanpassing gebiedsplan Programma Beheer Groningen e. Brief van 26 mei 2004, nr. 2004-13013/21/A.21, LG, betreffende subsidieverzoek voorinventarisatie project kerken in het groen 2e fase f. Brief van 14 mei 2004, nr. 2004-11730/20/A.29, EZ (bijlage), betreffende voortgangsrapportage project "Stimulering biologische landbouw in Noord-Nederland g. Brief van 3 mei 2004, nr. 2004-11057/18/A.6, C, betreffende beleidsbrief cultuurbeleid 2005-2008 h. Brief van 3 mei 2004, nr. 2004-12467/18/A.20, W, betreffende sluitende aanpak kindermishandeling i. Brief van 14 mei 2004, nr. 2004-07063a/20/A.21, W, betreffende subsidieverzoek voor Europees congres kinderopvang in oktober in Groningen j. Brief van de Adviesraad van het Bureau voor Groninger Taal en Cultuur van 31 maart 2004, betreffende Bureau Groninger taal en cultuur en jaarverslag k. Brief van mei 2004, nr. 2004-14118/21/A.25, OMB(bijlage), betreffende voortgangsrapportage gebiedsgericht werken 2004 l. Brief van mei 2004, nr. 2004-09693/22/A.12, RP, betreffende noordelijk overleg over Nota Ruimte Zonder beraadslaging of stemming wordt besloten de voornoemde stukken voor kennisgeving aan te nemen. B-stukken (bij hame rslag): 1. 2.
Voordracht van 18 mei 2004, nr. 2004-11705, LG, betreffende wijziging Verordening schadebestrijding dieren provincie Groningen (nummer 21/2004) Voordracht van 11 mei 2004, nr. 2004-13589, VV, betreffende principe -uitspraak over besluit tot uitwerking van de gemeenschappelijke regeling OV-bureau (nummer 19/2004)
5
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Regeling van werkzaamheden Benoemingen in het Algemeen Bestuur SNN concept samenwerkingsovereenkomst Zuiderzeeland
De VOORZITTER: Hierbij geldt dat u nog een nadere brief van 2 juli 2004 heeft gekregen die in dit kader ook aan de orde is. 3. 4. 5.
Voordracht van 18 mei 2004, nr. 12940, VV, betreffende prioriteitenlijst Gebundelde doeluitkering en Verkeersveiligheid 2004 (nummer 20/2004) Voordracht van 1 juni 2004, nr. 2004-11.984, ABJ, betreffende zienswijze over ontwerpherindelingsregeling grenscorrectie Eemsmond-Schiermonnikoog (nummer 22/2004) Advies van de commissie Welzijn, Cultuur en Sociaal Beleid betreffende aandachtspunten m.b.t. cultuurbeleid De VOORZITTER: Ik zal dit advies over cultuurbeleid namens u ter kennis brengen aan het College.
6.
Verslag van de vergadering van de commissie Welzijn, Cultuur en Sociaal Beleid van 30 juni 2004 De VOORZITTER: Dit stuk over welzijnsbeleid zal via dezelfde procedure bij het College worden gedeponeerd.
Zonder beraadslaging of stemming worden de voornoemde stukken bij hamerslag vastgesteld. A-stukken: A.1.
Benoeming lid en plaatsvervangend lid in het Algemeen Bestuur van het SNN. De heer Moorlag heeft bij brief verzocht om als plv. lid te worden benoemd en de heer Köller als lid. De VOORZITTER: De stembrief is overzichtelijk. Als u met de benoeming eens bent, kunt u hem ongewijzigd inleveren. Indien u zich ten aanzien van de genoemde kandidaten van stemming wenst te onthouden, gelieve de naam door te halen. Mocht u andere opvattingen hebben, dan is de derde categorie op het briefje aan de orde. Als stembureau zou ik mevrouw Folkerts, de heer Zanen en de heer Boumans willen voorstellen. De vergadering wordt enkele minuten geschorst. De VOORZITTER: Ik heropen de vergadering. Het woord is aan mevrouw Folkerts. Mevrouw FOLKERTS: Er zijn 48 stembiljetten ingeleverd. Er zijn ook 48 Statenleden aanwezig. Allen hebben ingestemd met het voorstel. De VOORZITTER: Dan stellen wij vast dat uw Staten de heer Köller hebben benoemd tot lid en de heer Moorlag nu plaatsvervangend lid is van het SNN. A.2.
Voordracht van 8 juni 2004, nr. 2004-15.543, RP, betreffende de concept Samenwerkings overeenkomst Zuiderzeelijn met diverse bijlagen (nummer 23/2004 + bijlage 1, bijlage 2, bijlage 3, bijlage 4, bijlage 5, bijlage 6) en de brief van de voorzitter van de Stuurgroep Zuide rzeelijn van 18 juni 2004. De VOORZITTER: Het woord is aan de heer Jaspers
6
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Concept samenwerkingsovereenkomst Zuiderzeelijn
De heer MOLL: Ik zou aandacht willen hebben voor een punt van orde. De VOORZITTER: Zeker mijnheer Moll, gaat uw gang. De heer MOLL: In de brief die u vorige week naar ons heeft verstuurd wordt verwezen naar een bijeenkomst van de Stuurgroep van gisteren, 6 juli 2004. In de brief werd ons in het vooruitzicht gesteld dat wij daarover zouden worden geïnformeerd. Ik geloof dat die informatie bij mij niet is aangekomen en ik zou vóór het debat de betreffende informatie, mits relevant, krijgen. De VOORZITTER: Er is door de Stuurgroep gisteren geen brief verzonden. Er heeft normaal beraad plaats gevonden over onder andere de aanstaande intentieverklaring van de kant van de Noord-Hollandse partijen. Gisteren heeft Friesland informatie verstrekt aan alle andere deelnemers in de Stuurgroep Zuiderzeelijn. De woordvoerders hebben aangegeven dat er nader beraad plaats vindt binnen Friesland zelf. Dat heeft gisteren niet tot de conclusie geleid dat de Stuurgroep enig voorstel kan doen uitgaan naar welke partij ook, anders dan de informatie die nu op tafel ligt. De heer JASPERS: Voorzitter. De voordracht die nu voorligt, is eigenlijk niets anders –zoals het College al aangeeft – dan een toets op de wijziging op de conceptovereenkomst van 2002. Formeel is slechts aan de orde of wij kunnen instemmen met de wijzigingen die zich hebben voorgedaan. Uiteraard is de politieke situatie – zeker gezien het gebeurde gedurende de afgelopen twee weken – nadrukkelijk veranderd. Ik denk dat de behandeling van de voordracht in deze Staten op dit moment het karakter zal krijgen van een verlengde eerste termijn. In dit kader zou ik vier punten aan de orde willen stellen. Dat is opnieuw de context waarin de besluitvorming geplaatst moet worden rond de bestuursovereenkomst. Dat is het antwoord op de vraag waarom wij dit allemaal wilden. Ik zou willen ingaan op de actuele politieke situatie, met name de geluiden die tot ons komen vanuit Friesland en de Twe ede Kamer. Belangrijke punten zijn de risicobeheersingparagraaf en de publieksraadpleging en de wijze waarop daarover wordt gedacht. Aan het eind van dit betoog, voorzitter, zal ik u mededelen hoe mijn fractie over de voordracht denkt en welke specifieke vragen zij daarbij heeft. Waarom wilden wij dit? In 1998 hebben wij het Langman-akkoord met elkaar en het kabinet afgesproken en er waren een aantal zaken opgenomen die voor de Zuiderzeelijn-discussie zeer relevant zijn. Een belangrijk punt was he t wegwerken van het faseverschil in de werkgelegenheid door het versterken van de economische structuur. Daarbij speelt dit onderwerp ook een belangrijke rol en in de tussentijd tussen 2002 en nu is dat onderwerp naar de mening van mijn fractie goed opgeno men in de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening, maar ook in de Nota Ruimte van nu. Ik wil u als College complementeren dat u het project opgenomen heeft gekregen met steun van het IPO en de VNG en wel ook in de ruimtelijk strategische agenda van het IPO. Dat is voor het Noorden van zeer groot belang. Relevant in dit kader is ook – en dat is in Groningen goed geregeld, terwijl dat in Friesland nog een punt van discussie zal zijn – dat die activiteiten zich met name moeten ontwikkelen in de kernzones. De kernzone-benadering speelt een belangrijke rol bij de beoordeling van de bestuursovereenkomst. Het tweede punt is de spreiding van de nationale bevolkingsdruk en de economische ontwikkeling. Dan hebben wij het over de efficiency van de arbeidsmarkt, maar ook over de vermindering van de druk op het Groene Hart in de Randstad. Voor het Noorden betekent dit een verbetering van de vestigingsvoorwaarden voor het bedrijfsleven. Tot slot zoeken wij ook naar elementen die de ruimtelijk-economische structuur meer structuur kunnen geven en daarin is deze Zuiderzeelijn, naast de andere vervoersassen, een belangrijk instrument. Wij hebben het Langman-akkoord en gezien de actuele politieke situatie is de ‘plus’ daarboven op – want dat is de Zuiderzeelijn – nog relevanter geworden voor het Noorden dan hij al was. Ook voor de kernzones.
7
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Concept samenwerkingsovereenkomst Zuiderzeelijn
Deze betreffen de stedelijke gebieden Groningen-Assen en Leeuwarden. In de bestuursovereenkomst, zoals die nu voor ligt, voorzitter, zijn in vergelijking tot wat mijn fractie naar voren heeft gebracht in de discussie in 2002, die posities goed opgenomen en verankerd. Dat geldt ook voor Leeuwarden en de aansluiting op de Zuiderzeelijn en alles wat daarover is afgesproken met name in bijlage III. Dat geldt ook voor Groningen, het stedelijke netwerk Groningen-Assen en de activiteiten die zich daarin voordoen. Het is dus niet alleen een project dat voor het Noorden van belang is, maar er is heel duidelijk ook een nationale component. Die nationale component betreft de herverdeling van de bevolkingsdruk. Wat je nu ziet in de politiek, in de Tweede Kamer, maar ook op provinciaal niveau, met name in Friesland gedurende de afgelopen weken, is dat de hoofdlijn, het concept, de lange termijnvisie, tussen de vingers door wegglipt. Je ziet dat het grote idee waar wij met z’n allen afspraken over hebben gemaakt, aan het verrommelen is. Mijn fractie hecht eraan dat die grote lijn nadrukkelijk weer naar voren komt. Ook straks bij de volksraadpleging is het ook die grote lijn die het pe rspectief moet aangeven waarom het bestuurlijk-politieke traject is gelopen zoals dit is gelopen. Wij hebben sterk de indruk dat dit op dit moment onvoldoende naar voren komt en wij hechten er zeer aan dat die integrale visie weer op tafel komt. U zult zich er misschien over verbazen dat ik dit verwoordt, maar in deze periode heb ik terug moeten denken aan Pim Fortuyn die ook een visie had op dit terrein, die daardoor voor elkaar kreeg dat in het strategisch akkoord van het eerste kabinet Balkenende dit onderwerp zo’n prominente plaats heeft gekregen. Dat was niet alleen vanwege de betekenis van de stuwende economische kracht voor het Noorden, maar nadrukkelijk zag hij de enorme psychologische spin off van deze nieuwe technologie en wat dat zou kunnen losmaken. Ook in de Tweede Kamer zou je dan wensen dat zijn volgelingen en ook een aantal volgelingen hier in het Noorden, maar ook een aantal andere partijen, die visie nog zouden delen. Het is nog steeds die visie waarover wij hier spreken. Een ander onderwerp dat hier een rol speelt is dat het nuttig is eens historisch te bezien waarop het toenmalige besluit op was gebaseerd. Wij hebben een instrument gehad waar heel veel onderzoek naar gedaan is – dat zijn al die studies geweest die zijn verricht door *Nijver van het *NAI. Wij hebben hier de rapporten van het Centraal Plan Bureau besproken en ook is veel aandacht besteed aan de maatschappelijke kosten-baten analyse. Is het een verantwoorde beslissing als wij de beslissing zouden nemen zoals die voorlag? Daarbij was ook het onderzoek relevant van Prof. Oosterhaven van de RuG. Wat waren daarvan de uitkomsten die de balans positief hebben doen doorslaan? Dat is het positieve bevolkingseffect op het Noorden, dat zijn de positieve effecten op het aantal arbeidsplaatsen met een landelijke herverdeling, te weten minimaal 5000 arbeidsplaatsen. Dat zijn de minimale effecten op de leefbaarheid en op het milieu, namelijk de CO2- en NO x-transmissies. Het allerbelangrijkste is dat het maatschappelijk rendement nadrukkelijk hoog tot zeer hoog werd beoordeeld voor dit project en dat de verdiencapaciteit ook zeer hoog was en dat die in dit gebied met name voor Friesland gold. De maatschappelijke effecten werden over een termijn van 25 jaar gecalculeerd op 2,5%. Bij een langere termijn zouden die op 4% of 5% neerkomen. Bij dit soort projecten is dat gigantisch hoog. Groningen en Friesland hebben daar relatief een groot voordeel bij en dat geldt voor Drenthe relatief wat minder en met name betreft dat Zuid-Drenthe vanwege het effect van de Hanzelijn+. Toch is met elkaar afgesproken om hiervoor te gaan, nadat ook afspraken zijn gemaakt voor de andere infrastructurele projecten. De verdie ncapaciteit is nadrukkelijk zeer positief voor Friesland. Dan gaat het met name over de tweede geldstroom door de extra bevolk ing, de woningbouw en alle capaciteit die dit met zich meebrengt. De verdiencapaciteiten worden nog veel groter wanneer er een goede aansluiting wordt gevonden bij de noordelijke ontwikkelingsas, datgene dat in de noordvleugel in de Randstad aan de orde is. Het is dit punt dat wij in 2002 zeer nadrukkelijk vanuit mijn fractie naar voren hebben gebracht. Er moet aansluiting bij die ontwikkelingsas gezocht worden. Belangrijk is dat deze niet stopt ter hoogte van Lelystad of Emmeloord, maar dat de betreffende effecten doorgetrokken worden naar het Noorden. Ten gunste van wie? Vooral van Leeuwarden en Groningen.
8
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Concept samenwerkingsovereenkomst Zuiderzeelijn
Bij lezing van het interview met gedeputeerde Baas in het Dagblad van het Noorden begrijp ik gezien deze context niet waarover hij precies spreekt. Hij beweert namelijk precies het tegenovergestelde. Ik zou hem vriendelijk willen aanbevelen om de stukken nog eens te lezen om te vernemen hoe alles in elkaar steekt. Als je kijkt naar de effecten inzake de verdiencapaciteit en de werkgelegenheid scoort voora l de stad Groningen een negatieve balans. Mijn conclusie daarbij, voorzitter, … De heer BOERTJENS: Mag ik bij wijze van interruptie hierbij een kanttekening plaatsen? Ik denk dat zo’n opmerking als dat gedeputeerde Baas zijn stukken nog maar eens moet doorlezen vanuit Groningen de stekels in Friesland overeind zet en dat dit niet goed is voor de onderlinge verhoudingen waardoor het proces in de toekomst alleen maar wordt bemoeilijkt. De heer JASPERS: Voorzitter, ik denk dat, gezien de ontwikkelingen in de afgelopen weken, de positie van Groningen en Drenthe eens wat scherper naar voren moeten worden gebracht ten opzichte van de Friese. Ik wil daarbij wel voorkomen dat er een discussie in de regio ontstaat dat Groningen en Drenthe een zodanige positie gaan kiezen dat zij tegenover Friesland komen te staan. Zover wil ik het absoluut niet laten komen, maar ik denk dat het wel helder is om inhoudelijk een aantal posities nog eens nadrukkelijk aan te geven om te bereiken dat wij drieën elkaar in SNN-verband kunnen vinden en dat wij met ons drieen gezamenlijk een positie betrekken vanuit het Noorden ten opzichte van het kabinet. Ik betreur het dan ook – ik heb dat ook al in de commissie gezegd – dat feitelijk onjuiste informatie wordt gegeven. Ik denk dat het richting de bevolking van zeer groot belang is dat juiste informatie wordt gegeven en dat een en ander wordt gecorrigeerd. De heer BOERTJENS: Feitelijk ben ik het helemaal met de heer Jaspers eens, maar als je Friesland binnenrijdt, staat er een groot bord met de tekst C’est le beton qui fait la musique, wat ‘Fries’ is en refereert aan de manier waarop iets wordt gezegd. Vermeden moet worden dat opmerkingen vanuit Groningen als belerend worden geïnterpreteerd. Daarop moeten wij alert zijn en daar waarschuw ik voor. De heer JASPERS: Voorzitter, ik zou willen voortgaan. Ik kom vanwege mijn werk twee of drie keer per week in Frie sland op weg van Groningen naar de Randstad en dan zie ik dat bord niet, maar ik kom ook vaak terug vanuit de Randstad, van de noordelijke vleugel, en dan kom ik langs Lelystad en Emmeloord. Als ik zie wat daar aan de gang is – en dan betreft dat precies waar wij het vandaag over hebben – dan hebben wij het over de aansluiting vanuit het nationale perspectief op die ontwikkelingsas … Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Ik zou de heer Jaspers willen vragen om dan niet alleen die oproep naar de gedeputeerde te doen, maar dan vooral eens met zijn eigen fractie in Friesland te gaan praten. Volgens mij komen de geluiden die verwarring veroorzaken vooral uit die hoek. De vraag is of u regelmatig met uw collega’s in Friesland spreekt. De heer JASPERS: Wij spreken regelmatig met onze collega’s in Friesland, voorzitter. Ik heb gezien wat in Friesland is gebeurd tijdens de afgelopen Statenvergadering en dat het probleem breder is dan alleen de PvdA-fractie, maar dat een en ander alle collegepartijen betreft. Dat blijkt in discussies die wij voeren met fractiegenoten in zowel Drenthe als in Friesland en het kan nuttig zijn dat de informatie nog eens goed naar voren wordt gehaald, daar er veel nieuwe leden in de Staten zijn gekomen. Daar hebben wij op dit moment ook wat last van en dat wil ik hier wel bekennen. Het tweede punt is dat als wij na gevoerd overleg weer uit elkaar gaan en wij afspraken maken en stukken in kranten schrijven, wij het op hoofdlijnen eens met elkaar zijn.
9
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Concept samenwerkingsovereenkomst Zuiderzeelijn
Wat dat betreft denk ik dat het nuttig is en dat het van onze kant een verplichting is om die informatie goed op tafel te krijgen. Als dit gebeurt, schat ik in dat de afloop wel eens heel goed zal kunnen zijn. Voorzitter, ik heb al iets gezegd over de aansluiting op de noordvleugel en de noordelijke ontwikkelingsas, maar ik denk dat in de tijd verlopen tussen 2002 en nu er een nieuwe belangrijke ontwikkeling is ingezet die dat effect versterkt. Vanuit de achtergrond van de werkzaamheden die ik in het alledaagse leven vervul, zie ik dat op dit moment in Nederland een herschikking aan de gang is over de samenwerkingsverbanden in regionaal-economische zin rondom de grote kenniscentra en de technologische industrie. Dan doel ik op de grote bedrijven die heel actief zijn op dit moment, te weten Philips, Shell, Unilever en DSM. Wat bedoel ik daarmee, voorzitter? Bij dit kabinet Balkenende II staat technologische innovatie hoog op de agenda. Achter de schermen gebeurt er op dit moment heel veel. Er is een herschikking aan de gang op nationaal niveau van de grote kenniscentra en voor ons zijn dat de Hogescholen, de Universiteit en het Academisch Ziekenhuis in dit gebied. Het is van groot belang dat ook het Noorden goed oplet wat er aan de gang is, want die herschikking zou wel eens heel nadelig kunnen uitpakken en dat zou ook kunnen bepalen welke keuzen wij hier zouden moeten maken ten aanzien van de gebieden waarop wij ons zouden moeten ric hten. Waarop ik doel is dat rondom Philips er een nieuwe technodriehoek aan het ontstaan is volgens de lijn Aken, Leuven, Eindhoven en Maastricht. In de Randstad is zich een technocluster aan het ontwikkelen rond Rotterdam, Delft en Leiden. In het gebied van het knooppunt Arnhem-Nijmegen zijn ook drie kenniscentra aanwezig, namelijk Wageningen, Nijmegen en Enschede en ook de ontwikkelingen rond Amsterdam en Utrecht gaan zeer snel. Het resultaat van die herschikking is dat Groningen en Leeuwarden ook keuzen moeten gaan maken. In Groningen zijn de life sciences, de biotechnologie, de astro- en de kernfysica belangrijke activiteiten, naast die binnen het kader van Energy Valley en de hightech, de IC. In Leeuwarden is de kenniscampus van belang met een sterk accent op de agrobusiness. Kijkend naar de ontwikkeling van de herschikking op Nederlands niveau op lange termijn is het van het allergrootste belang dat de aansluiting vanuit het Groningse richting Utrecht-Amsterdam en gedeeltelijk naar Enschede wordt ve rsterkt. Die ontwikkelingsas krijgt voor dragende economische activiteiten binnen het Noorden veel meer betekenis dan in 2002 kon worden verwacht. Conclusie: de uiteindelijke analyse en positionering in dit kader van de Zuiderzeelijn als één der dragende struc turen daarin, is van groot belang voor het Noorden. Ik denk dat dit ook voor Friesland van groot belang is, want het is die aansluiting die ook de positie en aansluiting van Heerenveen en Leeuwarden versterkt, terwijl in ons gebied dit Groningen en Assen betreft. Tot slot, voorzitter. Als op lange termijn wordt gekeken, dan zie je dat Groningen-Assen een centraal punt wordt in die activiteiten tussen aan de ene kant de Randstad en aan de andere kant de internationale aansluiting. Ook is zo’n ontwikkeling waar te nemen aan de zuidelijke ontwikkelingsas van de Randstad rond het knooppunt Arnhem-Nijmegen. Goed moet worden nagegaan wat voor het Noorden de voordelen kunnen zijn van dat traject en hoe deze op politiek fatsoenlijke manier verder ontwikkeld kunnen worden. Ten aanzien van de positie van Friesland hebben zich vanaf 2002 ook een aantal pos itieve ontwikkelingen voorgedaan. Ik gaf al aan dat Leeuwarden een goede aansluiting door dit project heeft gekregen. De shuttle Heerenveen-Leeuwarden zit er nu ook goed in. De geldelijke risico’s zijn gemaximeerd. De risicoregeling is ook voor Friesland goed in de stukken opgenomen. Er is ook door andere partijen ingestemd dat er een representatieve raadpleging komt met daarbinnen een eigen positie voor Friesland. Dit zijn allemaal tegemoetkomingen, ook in het kader van de afweging van het nut en de noodzaak voor de toekomst. Op dit moment komen er, gezien de recente ontwikkeling in de Friese Staten, een paar nieuwe elementen bij die dit proces wat stroperig maken. Dat betreft in datzelfde interview de omkering van de feiten. Je steekt er nu 200 miljoen euro in, dus mag je vragen of de bevolking het eens is met dit project. Dat is een omkering van de afspraken die wij met elkaar hadden en ook een omkering van wat je moe t voorleggen aan de bevolking. Het tweede punt is dat Friesland in relatie tot de economische zegeningen er helmaal niet slecht van af komt. Het derde punt is de opbrengst van de aandelen.
10
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Concept samenwerkingsovereenkomst Zuiderzeelijn
Dit is die drietrapsraket die wij eigenlijk ook hebben. Dat is de financiering van het project zelf. Wij willen eigenlijk ook het behoud hebben van de dividenduitkering van de aandelen zoals wij die nu hebben. Alleen dan komt er verschil, want in Friesland wil men dit geld bestemmen voor de uitvoering van andere projecten, terwijl wij daarover een prioritaire volgorde met elkaar hebben afgesproken. Tot slot is niet geheel helder wat men met de huis-aan-huis enquête wil en hoe dat zal worden georganiseerd. In het kader van dit traject bestaat er wat betreft de financiële bijdrage een gat van 30 miljoen euro en expliciet is aan de orde, wat eigenlijk niet zou kunnen, dat de bijdrage afkomstig van de Noord-Hollandse partijen afgetrokken zou moeten worden van de bijdrage die uit Friesland afkomstig is. Dit zou je als partner andere partners niet willen toewensen. Wat wij bij dit alles absoluut moeten voorkomen, voorzitter, is dat wij in het Noorden tegen over elkaar komen te staan en met uiteindelijk als resultaat dat dit traject op de een of andere manier niet door zou gaan en dat in verband met de motie -Hofstra de Hanze-lijn+ met een trein die blijkbaar 200 km/uur of sneller zou kunnen lopen, een alternatief zou kunnen worden voor de Zuiderzeelijn. Dan wordt ten principale ontkend wat het belang is van de aansluiting bij de ontwikkelingsas, want die zit er bij de Hanze -lijn niet meer in. Dat is bestuurlijk en politiek voor de economische effecten het grote verschil. Het verwonderlijke is dat twee weken geleden bij de behandeling in de Tweede Kamer van de motie van de heer Hofstra die insteek onvoldoende naar voren is gekomen en dat beide trajecten gelijkwaardig met elkaar worden gemaakt, los van het feit dat zij in de uitvoering al niet gelijkwaardig zijn, want de Hanze-lijn+ is geen PPS-project. Wij vragen aan het College hoe men zich voorstelt met deze positie in het Noorden met de andere Colleges om te gaan. Wij vragen ook in dit kader hoe het gat van 30 miljoen euro dat in nog niet aangenomen moties wordt genoemd, kan worden gerestaureerd. De raadpleging speelt zich af op vier niveaus. Er is op verschillende momenten formele inspraak in het kader van het tracébesluit. Er zijn consultaties, onder andere op landelijk niveau met het Groenpla tform, er is de publieksraadpleging die wij met elkaar hebben afgesproken, die ook uit drie onderdelen bestaat. Alleen heeft Friesland daarin een wat aparte positie gekozen. Ook daar kun je je afvragen wat daarvan de effecten zijn voor andere partijen, de andere provincies, Flevoland, en de gemeenten. Tot slot, wel of niet een raadplegend referendum. Her en der lees je dat nog. Het gaat hier, voor zover wij hebben begrepen, steeds nog om een overeenkomst naar bestuurlijk recht. Dat soort overeenkomsten is niet referendabel. Ten hoogste is de bestuurlijke constellatie die in deze bestuursovereenkomst wordt voorgesteld, referendabel. Ik denk dat het van belang is dat goede voorlichting aan de bevolking moet worden gegeven over welke positie zij inneemt in het kader van de vraagstelling. Wij vragen niet naar het nut en de noodzaak van de Zuiderzeelijn, want daar hebben wij al besluiten over genomen. Wij vragen ook niet of men het wel of niet eens is met de snelle variant. Wij vragen evenmin naar de keuze van de varianten en ook niet of er wel of niet vanuit het Noorden moet worden meebetaald. Waar wij wel naar vragen betreft de inpassing van het tracé. Ik denk dat hier ook weer een verschil ligt tussen Groningen en Friesland en vooral dat Groningen dit project in POP-verband verder heeft geïmplementeerd in de regio en in de pla nnen van de provincie dan onze westerburen. De risicobeheersing. In de commissie hebben wij aangegeven, voorzitter, dat dit punt bij de vier besluitmomenten die er nog voor de Staten zullen zijn, voor ons één der allerbelangrijkste is. Want dat zijn de momenten dat wij altijd uiteindelijk nog ‘nee’ kunnen zeggen. Wij beseffen heel duidelijk dat wij in een trechter zitten en dat de besluitvorming zich aan het sluiten is en dat de beginpositie een andere is – ook voor de bevolking – in vergelijking tot de besluiten die op het eind van het traject worden genomen, maar uiteindelijk gaat het over de waarborgen dat wij op voldoende gemotiveerde basis uiteindelijk toch ‘nee’ kunnen zeggen. Dat zit er nog steeds in. Het grote verschil van deze bestuursovereenkomst met de oorspronkelijke bestuursovereenkomst is dat heel helder en nadrukkelijk naar voren is gebracht wat de leermomenten zijn geweest van andere grote projecten in Nederland, de HSL-Zuid, de Betuwelijn, de Schipholtunnel en de A4. Ik zou er een paar van willen noemen, want ik denk dat het relevant is te beseffen welke dat zijn.
11
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Concept samenwerkingsovereenkomst Zuiderzeelijn
Op de eerste plaats gaat het om een gezamenlijk Programma van Eisen van het Rijk en de regio en dat daarna het veroorzaker-principe gaat gelden. Dit is een zeer belangrijke wijziging ten opzichte van andere trajecten. Het tweede punt is dat degene die de concessie krijgt, een integrale concessie krijgt, want die tekent niet slechts voor de investering, maar ook voor de verplichting om ten minste 25 jaar de exploitatie voor zijn rekening te nemen. Dan moet je wel weten wat je doet, als je die verantwoordelijkheid op je neemt. Bestuurlijk-formeel zijn er met betrekking tot de inspraak vier go/no go-besluiten, met uiteindelijk volgens de planning een finaal besluit in 2008 over het definitieve tracé. Het ga at over gemaximeerde budgetten. Dat is een belangrijke wijziging. De risicotoedeling is daarin opgenomen en ook de risic otoedeling daarna gaat naar de opdrachtnemer en de concessiehouder. Wat ook onvoldoende naar voren komt is dat binnen die totale bedrage n de interne risicotoeslag, waarover ook in het verleden is gesproken, zeer fors is. In totaal bedraagt dit ongeveer 27%. In het totaalbedrag van de investering van 4,8 miljard euro is dit alleen al 1,24 miljard euro voor onzekerheden betreffende de technische uitvoerbaarheid, de inpassing in de markt, et cetera. Dat is nieuw en relatief is dat bedrag zeer groot. Je vraagt je af wat je in alle redelijkheid aan risico’s afgedekt wilt hebben. Er is erg veel en goed geleerd van andere projecten. Als risicouitsluiting de maatstaf zou zijn, dan is er naar de opvatting van mijn fractie geen enkel infrastructuurproject meer te realiseren. Een fractiegenoot citerend is dan het alternatief: ‘neuspeuteren’ en zelfs dat is niet zonder risico, want het gevaar dat je je pink breekt is nadrukkelijk aanwezig. In de brief van de minister van Verkeer en Waterstaat van 8 juni 2004 blijkt dat de risic otoedeling en de opslag van 27% binnen de bijdrage van zowel het Rijk als van de regio zit en dat die tegelijkertijd ook gebruikt zou moeten worden voor het onverhoopte geval dat er faillissementen zouden optreden. Dit is wel relevant en hier heb ik ook vragen over, want hier zijn art. 14 en in het verlengde daarvan art. 24 van toepassing. In de brief van de minister van 9 juni 2004 staat dan dat de gevolgen van de generieke regelingen zoals gebruikelijk ten laste van belanghebbenden komen en in voorkomende gevallen ook ten laste van het budget ZZL. Wat betekent dit? Is dit de way out voor het Rijk? In de bestuursovereenkomst staat dat er een overzicht wordt gemaakt van de voorziene nationale en Europese regelgeving. Hoe ziet dat er uit? Wat is de betekenis daarvan? Welke ruimte wordt er dan gegeven op basis van art. 14? Betekent de toelichting daarbij in de brief van de minister in het geval dat, als er uiteindelijk toch regelingen worden afgesproken op nationaal niveau door het Rijk – te denken valt aan het milieu en dat soort effecten – dat men er toch onderuit kan en dat een en ander ten laste zal komen van andere partijen? Tot slot, voorzitter, is ten aanzien van dit punt het grootste formeel-bestuurlijke probleem in de discussie met Friesland op dit moment de motie die er ligt over art. 13.6, waar wij met elkaar afspreken dat wij als collectief afspraken hebben over wanneer wij al dan niet uit dit project stappen en waar Friesland in de motie die nog niet is aanvaard, aangeeft dat zij een uitzonderingspositie wil hebben welke enigszins vergelijkbaar is met de regeling voor Almere die op andere plaatsen is getroffen. Friesland wil de beslissing over de vraag of de aandelen voldoende opbrengen niet aan het collectief en dus ook niet aan de procedure van de arbitragecommissie overlaten, maar deze provincie wil daarover zelf beslissen. Dit is de politieke tijdbom die onder het project ligt, want daar komt weer het probleem naar voren hoeveel geld je waarvoor wilt besteden. Dan gaat het over de magneetzweefbaan, de eigen projecten die tegelijkertijd gefinancierd zouden moeten worden en het instandhouden van het geldbedrag dat uit de dividenduitkering afkomstig is. Ik denk dat voor dit probleem een goede oplossing moet worden gevonden, want als dit zo blijft, zal op ieder moment, vanwege die subjectieve afweging en de wil om alles tegelijkertijd te doen, steeds opnieuw dezelfde discussie ontstaan. Ten slotte met betrekking tot de risico’s, voorzitter, worden deze na de besluitvorming bij de partijen neergelegd. De prijsvraag zal moeten opleveren of deze partijen deze handschoen met echt ondernemerschap willen opnemen. Daar gaat het uiteindelijk om. Voor de innovatieve industrie – ik denk dat dit met name voor de firma Siemens geldt – zal dit de stepping stone zijn. Durft men dit aan?
12
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Concept samenwerkingsovereenkomst Zuiderzeelijn
Mag het daarom wat kosten om die technologie toepasbaar te krijgen om daarmee in de toekomst ook andere projecten voor elkaar te krijgen? Het tweede punt hangt daarmee samen. Om die reden zou het proces opportuun bestuurlijk en politiek gewoon zijn voortgang kunnen hebben. Immers, formeel naar de uitwerking en de vaststelling van de nu voorliggende bestuursove reenkomst gaat het niet anders dan om de uitwerking van eerder afgesproken zaken. De wijzigingen zijn daarin relatief marginaal en er komen nog voldoende momenten om te beslissen. De aandelen die Friesland nu heeft, worden in de laatste stukken die ik heb gezien getaxeerd op een opbrengst tussen de 300 en 500 miljoen euro. Dit is ruim voldoende om de Friese positie, althans materieel, uit te kunnen voeren. Ook daar kan de suggestie ook van onze kant zijn: ga daar van uit en volg het politieke traject op gemeenschappelijke wijze zoals wij tot nu toe in het Noorden hebben afgesproken. Ik denk dat dit politiek een duidelijk signaal zou kunnen zijn. Het derde punt, voorzitter. Het gaat nu om de formele vaststelling van de bestuursovereenkomst naar aanleiding van de verschillen en de discussie ten opzichte van 2002. Er is een planning aangegeven. De bedoeling was dat dit deze week in alle Staten zou gebeuren en dat in juli 2004 de bestuursovereenkomst kan worden ondertekend. Wat betekent het dat dit pas mogelijk na de zomervakantie zal gebeuren? Tot slot, voorzitter. Mijn fractie ondersteunt op hoofdlijnen de bestuursovereenkomst zoals die voorligt. Wij beseffen dat er in de toekomst steeds afwegingen gemaakt moeten worden waarbij met name de financiële risicoafweging heel belangrijk is. Wij beseffen ook dat goede informatie naar de bevolking de allerhoogste prioriteit moet hebben en dat dit zeer zorgvuldig en feitelijk juist dient te gebe uren. Mijn fractie zal instemmen met het voorstel behoudens één lid van de fractie die, inzake dit soort infrastructuur en zeker waar dit nationale belangen betreft, de opva tting heeft, dat je aan de regio niet redelijkerwijze kan vragen om een financiële bijdrage te leveren. Hij is van opvatting dat de regionale bijdrage niet zou moeten worden geleverd. Mijn fractie zal behoudens dit ene lid de voordracht in hoofdlijnen steunen. Ik dank u. De heer HOLLENGA: Twee belangrijke punten uit het advies van de commissie Langman zou ik nog eens willen aanhalen. Op de eerste plaats was dat de beschikbare ruimtelijke kwaliteit waarmee het Noorden ruimte biedt aan economische ontwikkelingen en het Noorden daardoor ook mee kan helpen problemen elders in het land op te lossen. Dat was een pregnante uitspraak van de commissie Langman. Dat wil niet zeggen dat we ongeremd overloopgebied moeten worden vanuit het westen. Daarvoor is de keuze gemaakt in Noord-Nederland om kernzones in te richten en wij hebben dit in de provincie Groningen heel expliciet vertaald in ons omgevingsplan om op die manier ook het landelijke gebied veilig te stellen. Tegenstanders van een magneetzweefbaan of een Zuiderzeelijn gebruiken wel eens het argument dat wij hier overstroomd zouden worden door economische activiteiten – en nu is dat nog niet eens zo erg – maar ook door woningbouw, en dergelijke. Dat is echter niet nodig, omdat wij daar goede afspraken over hebben gemaakt en in de toekomst kunnen maken. Een ander punt waar de commissie Langman op wees, welk punt voor ons besluit van vandaag zeer relevant is, was de ligging van Groningen ten opzichte van Duitsland, Scandinavië en Midden- en OostEuropa. Dit waren en zijn nog steeds de kansen van Groningen, maar dan moet er wel wat gebeuren om die kansen om te zetten in economische perspectieven. Daarvoor was het in ieder geval nodig om er voor te zorgen dat de afstand tot de centra van economische ontwikkeling, zowel in het westen als in het oosten, te verkleinen. Wij praten dan zowel over verbindingen over de weg als via rail. Langman benadrukte dit met het imagoprobleem, geformuleerd als het ‘Noorden op afstand’. Dat zou via concrete, reistijdverkortende maatregelen verbeterd kunnen worden. Via de overeenkomst in 1998 zijn hie rover door het Noorden met het Rijk concrete afspraken gemaakt. Eén daarvan was de aanleg van een snelle treinverbinding met het Noorden.
13
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Concept samenwerkingsovereenkomst Zuiderzeelijn
Daarover hebben Provinciale Staten een eerste beslissing genomen in 2002 en toen heeft ook de CDAfractie aangegeven dat zij het van belang acht dat die verbinding er komt en ook heeft zij haar voorkeur uitgesproken voor de variant van de magneetzweeftrein. Daarna zaten wij allemaal op de tour dat er snel een handtekening onder die overeenkomst moest komen. Dat is tot op vandaag nog niet gelukt, maar intussen hebben zich ontwikkelingen voorgedaan die relevant zijn voor het vaststellen van een bestuursovereenkomst met het Rijk. Ook in 2002 waren er nog onzekerheden met betrekking tot de positie van Almere en ook toen is door het Noorden het belang en de problematiek van de noordvleugel aangegeven en doordat die er nu bij betrokken is, is er nu sprake van meerwaarde waarmee het project ook landelijk verder getrokken kan worden. Nu ligt in 2004 de definitieve tekst voor van een bestuursovereenkomst met het Rijk, waarbij er ten opzichte van de vorige besluitvorming wel enige wijzigingen zijn opgetreden, maar voor ons als provincie Groningen is het vooral van belang dat de beleidsinhoudelijke wijzigingen beoordeeld moeten worden, waarbij het vooral gaat om de eigen bijdrage en de afdekking van de risico’s die eventueel worden gelopen. Wij zijn ervan overtuigd dat die risico’s voldoende zijn afgedekt. Dan blijft over de vraag die ook door de PvdA-fractie is gesteld, namelijk of er momenteel inbreuk gepleegd wordt op bepaalde artikelen door moties in andere provincies die het risico voor de provincie Groningen vergroten. De CDA-fractie voelt daar niets voor. Wij weten welke bijdrage de provincie Groningen moet leveren en wij weten ook hoe wij het willen financieren. Dat hebben wij geaccordeerd in deze Staten. Een belangrijke ontwikkeling is dat de noordelijke ontwikkelingsas nu ook in de Nota Ruimte is opgenomen. Afgelopen week werden ook vanuit Groningen Seaports positieve ontwikkelingen gemeld. Dat dient in samenhang met de Zuiderzeelijn gezien te worden, want met de Zuiderzeelijn moeten wij en kunnen wij de kansen laten zien voor economische ontwikkelingen in de provincie Groningen die hier volop aanwezig zijn. Voorzitter, het CDA gaat er dan ook vanuit dat de partijen die toen in 2002 het voorstel hebben ondersteund, dit thans ook weer doen. Als regio moeten we laten zien dat we hier achter staan. Draagvlak in de regio draagt bij aan draagvlak in de Tweede Kamer en in antwoord op de heer Jaspers: er zijn nog genoeg Friezen die door hebben hoe belangrijk deze Zuiderzeelijn is , zowel in als buiten Friesland. Voorzitter, ik behoef het betoog dat ik in de commissie hield, niet over te doen. Ik had nog een paar vragen, maar die zijn al door mijn voorganger gesteld. Ik kan afsluiten met de opmerking dat de CDA-fractie kan inste mmen met deze voordracht. De heer BOERTJENS: Voorzitter. Wij hebben deze voordracht ook in de commissie Bestuur en Financiën uitgebreid besproken. Datgene dat door onze fractie toen naar voren is gebracht, zal ik op deze plaats niet nog eens herhalen. Wij he bben antwoord gekregen op een vijftal vragen. Voor ons was dat afdoende. Ik heb wel in de commissie mijn waardering uitgesproken voor het verrichte werk en de inspanningen die het College en vooral de voorzitter, samen met de ambtelijke ondersteuning, zich heeft getroost om dit zover te krijgen. Wat dat betreft niets dan lof. Toch zie ik de laatste weken steeds meer risico naar voren komen waar het gaat om het project magneetzweefbaan en Zuiderzeelijn in het algemeen. Zojuist zijn in de vorige bijdragen de signalen vanuit Frie sland nadrukkelijk naar voren gekomen die dit project bedreigen en ik wijs op de discussie van vorige week in de Provinciale Staten van Friesland en ook op het al door de heer Jaspers genoemde interview met gedeputeerde Ton Baas. Ik wijs ook op signalen die vorige week in het Algemeen Bestuur van het SNN naar voren kwamen. Zonder nu op al die punten expliciet in te gaan, komt daar toch het beeld naar voren dat er in Friesland een toenemende tegendruk ontstaat inzake dit project. Dat bli jkt ook uit de ondertoon in het interview met gedeputeerde Ton Baas. Tussen de regels door blijkt een zekere afstand tot dit project te groeien. Wij moeten rekening houden met de mogelijkheid dat Friesland uit deze nog niet rijdende trein gaat stappen. Wat nog ernstiger zou zijn is dat daarmee ook de samenwerking tussen Groningen en Drenthe aan de ene kant en Friesland aan de andere kant in de toekomst wordt bedreigd.
14
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Concept samenwerkingsovereenkomst Zuiderzeelijn
Ik denk dat wij niet naar elkaar moeten gaan wijzen. Wat dat betreft beoordeel ik een aantal opmerkingen van de heer Jaspers als contraproductief. Ik vind dat als teveel naar Friesland wordt gewezen, dit als signaal heel slecht is, niet alleen voor het project magneetzweefbaan, maar ook voor de toekomstige same nwerking in SNN-verband en ik wijs erop dat nu de voortzetting van SNN en Kompas aan de orde is, wij als de drie noordelijke provincies eensgezind moeten optreden richting Den Haag. De heer JASPERS: Voorzitter. Samenwerking betekent dat de verantwoordelijk bij de betrokken partijen ligt om de samenwerking tot succes te laten leiden. Dat geldt ook voor Friesland. Tegelijkertijd zou ik aan de heer Boertjens willen vragen wat zijn inbreng en suggesties zijn om te helpen om de samenwerking tot positieve resultaten te laten leiden. De heer BOERTJENS: Ik denk dat u op de verkeerde weg zit, mijnheer Jaspers, en ik heb daarop gewezen tijdens mijn interruptie. Als je te veel naar elkaar wijst en aangeeft wat de ander verkeerd doet, wordt dat in Friesland, zowel bij het bestuur als bij de Friese bevolking – ik rij niet alleen door Friesland heen, maar ik praat vaak met Friezen – als zeer belerend ervaren. Wat wij zouden moeten doen is in brede zin niet sneller te willen rijden dan de anderen, niet te veel voor de muziek uit te lopen en niet bele rend te zijn ten opzichte van anderen die wij mee willen trekken in dit project. Wij zouden een charming offensief ric hting Friesland moeten ontketenen, waarbij het de Friezen duidelijk wordt dat wij allemaal bezig zijn met dezelfde zaak en dat wij staan – en dat is ook zojuist door de heer Hollenga benadrukt – voor de noordelijke ontwikkeling, voor de economische ontwikkeling en voor de werkgelegenheid. Deze aspecten dienen nog eens benadrukt te worden. Het dreigt namelijk zo te zijn - en dat zal deze zomer blijken als in Frie sland de resultaten van de volksraadpleging naar voren komen - dat in Friesland een keuze vóór of tegen de magneetzweefbaan aan de orde is, maar ook een impliciete keuze vóór of tegen de samenwerking met Groningen. De Drenten worden in Friesland in het algemeen iets neutraler bekeken. Dit heeft met psychologie te maken, mijnheer Calon, en ook dat zijn feiten. De heer CALON: Voorzitter, mag ik aan de heer Boertjens vragen hoe het met de Zeeuwen zit in Frie sland? De heer BOERTJENS: Mijn vader was een rondborstige Zeeuw en die heeft zich in Friesland gevestigd en dat werkte over het algemeen heel goed. Je dient de volksaard aan te voelen en je daarbij aansluiten. Waar men in Friesland een hekel aan heeft is dat men beleerd wordt door anderen. Er dient een charming offensief te komen en men dient niet te hard te lopen. Het is beter om met een tandje lager te fietsen ten einde te vermijden dat het contact met de anderen verloren dreigt te gaan en juist te proberen om de anderen mee te krijgen. Voorzitter, zoals gezegd zijn mijn vragen voldoende beantwoord in de commissie en wij stemmen in met deze voordracht. Wij prijzen u voor uw energie en inzet op dit punt. Dank u wel. De heer MOLL: Voorzitter. Zoals al gememoreerd is door de vorige sprekers is in 2002 uitgebreid gesproken over een conceptsamenwerkingsovereenkomst waarvan de wijziging nu ter discussie staat. Op zich is die conceptsamenwerkingsovereenkomst door de Staten bij meerderheid vastgesteld en je zou je kunnen beperken tot een afweging van de wijzigingen die nu zijn opgetreden en de implicaties daarvan. Toch neemt het debat een iets bredere wending en ik zal niet helemaal bezwijken voor de verleiding daarin mee te gaan. Ik zal kort resumeren wat onze stellingname in 2002 was en vandaar uit zal ik verder gaan. In 2002 heeft de GroenLinks-fractie aan de Staten duidelijk gemaakt dat zij voorstander is van de aanleg van de Zuiderzeelijn en bovendien dat die lijn snel mag zijn, maar hoe snel was een vraag, want snelheid heeft ook zijn prijs qua geld, milieu en sociaal-economische effecten.
15
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Concept samenwerkingsovereenkomst Zuiderzeelijn
GroenLinks heeft toen duidelijk gemaakt dat grote bezwaren bestonden tegen de bedragen die de provincie op tafel moest leggen in het kader van de conceptovereenkomst. Dit was zeer kort samengevat ons standpunt. De mensen die onze visie op dit punt gedetailleerd willen weten, kunnen de betreffende notulen raadplegen. De heer Jaspers heeft zojuist van de gelegenheid gebruik gemaakt om veel meer over de positie naar voren te brengen die zijn fractie toen al innam en met nieuw onderzoek ondersteund, ook nu inneemt. Het is een betoog dat wij kennen dat hij, naar mijn gevoel, heeft afgestoken om vele nieuwe Statenleden – en in zijn fractie zijn er heel veel – bij te praten. Op zich kunnen de Staten daarvoor worden gebruikt. Op de tweede plaats om ook zijn Friese collega’s – ik laat even in het midden of dat partijgenoten of Statenleden zijn – uit te leggen hoe hij namens de PvdA van Groningen tegen dit project aankijkt. Op zich is het vanuit zijn perspectief goed om dit neer te zetten. Ik waarschuw de heer Jaspers overigens voor het lot dat Bonifacius heeft ondergaan. De heer HOLLENGA: Ik wilde net de opmerking maken dat als hij door Friesland rijdt, vaker moet uitstappen om mensen zijn visie uit te leggen, maar gezien uw laatste opmerking over Bonifacius raad ik hem dat toch liever af. De heer MOLL: Ik geef de heer Jaspers alleen een kameraadschappelijke waarschuwing van hoe in het verleden het werken met Friezen kan uitpakken. De heer JASPERS: Voorzitter, ik doe deze poging ook nog steeds om de heer Moll te overtuigen. Langzaam maar zeker begin ik toch te begrijpen dat het effect begint te krijgen. De heer MOLL: Ik heb nog twee andere opmerkingen over het vertoog van de heer Jaspers. Hij signaleerde – en dat is waarschijnlijk ook de reden voor zijn grote zorg - dat de grote lijn hem door de vingers glipt en een tweede punt is dat de heer Jaspers weliswaar over het ‘project’ sprak, maar dat dit eigenlijk in zijn optiek slechts de magneetzweefbaan is, terwijl in de samenwerkingsovereenkomst en ook in de gewijzigde samenwerkingsovereenkomst gerefereerd wordt aan de Zuiderzeelijn waarvoor een aantal varianten aan de orde zijn, zoals een hogesnelheidslijn, een magneetzweefbaan, maar ook aan terugvalopties zoals de Intercity+. Uit de Tweede Kamer hebben wij begrepen dat de snelheid van de laatste ook minimaal 200 km/uur kan zijn. Tot zover de ontwikkeling van het debat van toen en nu. Ook de GroenLinks -fractie heeft zich afgevraagd wat er in die twee jaar is gebeurd en in hoeverre dat consequenties moet hebben voor het gedrag dat wij ten aanzien van de voorliggende overeenkomst moeten vertonen. Op de eerste plaats stellen wij vast dat er nu minder geld op tafel ligt dan eertijds. Ik noem de verminderde bijdrage vanuit Friesland en Flevoland. Ik noem ook een lagere bijdrage van het Rijk met het schrappen van de risicoreservering. Het tweede feit dat wij kunnen constateren is dat in Friesland – en eigenlijk zijn wij in Groningen begonnen met het pleidooi voor het informeren en het raadplegen van de bevolking en zelfs zijn twee jaar geleden in deze Statenzaal hiervoor veel enthousiaste mensen aanwezig geweest – de raadpleging van de bevolking veel nadrukkelijker op de agenda is gekomen, wat later is overgenomen door de overige partners. In Friesland is dat duidelijk neergezet en dat is een ontwikkeling die steeds meer betekenis lijkt te krijgen, gezien de waarde die aan het resultaat van die raadpleging wordt gegeven … De heer MUSSCHENGA: Dat geldt niet alleen voor Friesland, meneer Moll. Alle partijen hebben in het debat in 2002 daarvoor voorzetten gegeven.
16
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Concept samenwerkingsovereenkomst Zuiderzeelijn
De heer MOLL: In hoeverre wij als Staten van Groningen de raadpleging serieus zullen nemen, zal blijken wanneer wij een motie indienen om goed na te gaan of wij elkaar echt begrijpen. Het derde punt is dat toch met het verstrijken van die twee jaar het financiële perspectief wat minder is geworden en dat de realisatie van de zweeftrein aanleiding geeft tot technische en praktijkproblemen Met minder geld en het verstrijken van de tijd is het financiële perspectief van het gehele verhaal waarop deze overeenkomst betrekking heeft, wat betreft mijn fractie veel minder geworden en dat zou kunnen betekenen dat de discussie over het Programma van Eisen op het moment dat vanuit het perspectief van het milieu eisen gesteld gaan worden om de effecten van de varianten te gaan compenseren, er feitelijk minder ruimte in financieel opzicht aanwezig is of dat als deze ten volle worden neergezet, de aanbesteding vrijwel onhaalbaar is geworden. Die schuivende financiële kaders hebben voor mijn fractie tot gevolg dat nieuwe elementen in de afweging zouden moeten komen. Het is op zich winst dat ook de Tweede Kamer zich er volop over zal uitspreken. Ik laat even in het midden of de inhoud van de uitspraak van de Kamer ook winst is, maar het is van groot belang dat bij een dergelijk project nationale commitment bestaat en niet slechts op regeringsniveau, maar ook op het niveau van de Tweede Kamer. Waarover wij de laatste weken door de media met regelmaat zijn geïnformeerd en in zeker opzicht ook door de Stuurgroep, is dat andere partners van deze overeenkomst zo hun eigen mening hebben, tot een bombardement van conceptmoties en aangehouden moties toe. Wat dat betreft is er dus veel veranderd in de ogen van de GroenLinks-fractie en zij vindt het opvallend dat Groningen haar positie volstrekt ongewijzigd laat. De wereld verandert en Groningen lijkt stil te staan. Waar de heer Boertjens sprak over dat Groningen niet te veel voor de muziek uit moet lopen, zou je ook kunnen zeggen dat Groningen terug moet naar de plaats waar de muziek wordt gemaakt. Ook daarover kunnen wij van mening verschillen, maar beeldspraak draagt altijd het risico tot verdwalen met zich mee. De opvatting van de GroenLinks-fractie is dat dit nu het moment is dat ook de Provinciale Staten van Groningen zich realiseren dat het politieke en bestuurlijke landschap rond de Zuiderzeelijn behoorlijk is veranderd en dat wij ook vanuit de Provinciale Staten van Groningen daarop moeten reageren en inspelen in plaats van als laatste en braafste jongetje van de klas vast te houden aan de lijn die er lag, want het risico van het vasthouden van een utopie is dat men mogelijkheden mist die bereikt zouden kunnen worden als men meebeweegt me t het veranderde landschap. Dit brengt mijn fractie tot het indienen van een aantal moties, waarin wij in beeld brengen hoe bestuurlijk ingespeeld moet worden op de ontwikkelingen die hebben plaatsgevonden. De eerste motie heeft betrekking op de raadpleging en die dien ik hierbij bij de voorzitter in. De VOORZITTER: De heer Moll stelt de volgende motie voor: “Provinciale Staten van Groningen, in vergadering bijeen op 7 juli 2004, overwegende dat: de bevolking van de provincie geraadpleegd wordt in de periode dat het Programma van Eisen wordt ontwikkeld en besproken bij deze raadpleging de bevolking haar mening ook zal geven over het nut en de noodzaak van alle mogelijke varianten voor de Zuiderzee spoorlijn inclusief de afweging van de voor deze varianten gereserveerde provinciale middelen deze raadpleging van de bevolking de eerste keer is dat de bevolking direct haar mening kenbaar kan maken over de verschillende varianten om de Zuiderzee spoorlijn te realiseren
17
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Concept samenwerkingsovereenkomst Zuiderzeelijn
zijn van mening dat: de opvattingen levend bij de bevolking over de verschillende varianten voor het aanleggen van de Zuiderzee spoorlijn zeer serieus moeten worden genomen de Provinciale Staten zich nadrukkelijk het recht voorbehouden bij de besluitvorming over het Programma van Eisen (vaststellen dan wel verwerpen) de resultaten van de raadpleging, inclusief gevonden opvattingen over het nut en de noodzaak van de verschillende varianten voor de Zuiderzee spoorlijn, volwaardig mee te wegen verzoeken het College van Gedeputeerde Staten: deze opvattingen van Provinciale Staten kenbaar te maken aan de samenwerkingspartners van de concept-Samenwerkingsove reenkomst en gaan over tot de orde van de dag.” De motie is ondertekend door de heer Moll en is mede ondertekend door mevrouw Bos en krijgt nummer 1, hij wordt vermenigvuldigd en maakt deel uit van de beraadslaging. De heer MOLL: Met deze motie, waarvan de tekst duidelijk is, wil de GroenLinks-fractie duidelijk maken dat wij de raadpleging zeer serieus nemen en wij zouden het zeer gewenst vinden dat ook de Staten van Groningen aan de bevolking die zij oproept om deel te nemen aan deze raadpleging, duidelijk maakt dat zij deze serieus neemt. Overigens spoort deze motie goed met de achtergrond van de raadpleging in Frie sland en wij vinden het zeer gewenst dat de raadpleging in alle provincies een vergelijkbare status heeft in plaats van de situatie dat de ene provincie een andere waarde aan die raadpleging hecht dan een andere. De tweede motie betreffen de varianten die in de discussie een rol spelen en ook deze motie dien ik bij de voorzitter in. De VOORZITTER: De heer Moll stelt de volgende motie voor: “Provinciale Staten van Groningen in vergadering bijeen op 7 juli 2004, overwegende dat: voor de invulling van de Zuiderzeelijn verscheidene varianten in de procedure aan de orde zijn, zoals de Intercity+, de Hogesnelh eidslijn en de Magneetzweefbaan hoewel de Magneetzweefbaan en de Hogesnelheidslijn als voorkeursalternatieven worden aangeduid het alleszins onzeker is of deze varianten volgens de huidige financiële condities kunnen worden aanbesteed en of de andere participanten in de overeenkomst deze varianten in de realisering kunnen ondersteunen het gewenst is de terugvaloptie Intercity+ snel te kunnen ontwikkelen en uitwerken als de voorkeursalternatieven financieel en of politiek nie t realiseerbaar blijken te zijn zijn van mening dat: de Intercity+ als volwaardige variant van begin af in de procedure moet worden behandeld en derhalve een gelijkwaardige plaats in de besluitvorming dient te krijgen als de Magneetzweefbaan en de Hogesnelheidslijn verzoeken het College van Gedeputeerde Staten: met de samenwerkingspartners te onderhandelen ten einde de conceptSamenwerkingsovereenkomst in deze zin aan te passen 18
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Concept samenwerkingsovereenkomst Zuiderzeelijn
besluiten: de goedkeuring van deze overeenkomst op te schorten tot het moment dat het College van Gedeputeerde Staten Provinciale Staten in dezen heeft geïnformeerd en gaan over tot de orde van de dag.” De motie heeft dezelfde ondertekening, krijgt nummer 2 en maakt deel uit van de beraadslaging. De heer MOLL: Voorzitter, de achtergrond van deze motie is dat de GroenLinks -fractie, gezien de financiële, maar ook de politieke gevolgen die zijn verbonden met de voorkeursvariant, het zeer riskant vindt om de eerste terugvaloptie die in onze ogen ook een grote meerwaarde kan hebben voor de ontwikkeling van het Noorden achterwege te laten. Door de Intercity+-variant vanaf begin af aan zoveel mogelijk mee te laten lopen, garanderen wij dat deze optie zeer nadrukkelijk in beeld blijft als andere opties niet uitvoerbaar blijken en voorkomt ook dat het Rijk zich de ruimte voorbehoudt om als de twee geprefereerde opties afvallen, helemaal niets doet. Dus wat dat betreft is dit niet slechts een optie erbij, maar het creëert meer ruimte om zeker te weten dat het geld dat in Den Haag op de plank ligt, besteed zal worden voor het doel van het realiseren van een spoorlijn op het Zuiderzeelijntracé. Nu kom ik bij de derde motie. De VOORZITTER: De heer Moll stelt de volgende motie voor: “Provinciale Staten van Groningen in vergadering bijeen op 7 juli 2004, overwegende dat: de Zuiderzeelijn een majeur project is waar de Provinciale Staten van Groningen zich direct verantwoordelijk voor voelen besluiten dat: uit hun midden een klankbordgroep Zuiderzeelijn in te stellen en belasten de fractievoorzitters met de samenstelling hiervan verzoeken het College van Gedeputeerde Staten: deze klankbordgroep intensief te betrekken bij het werk van de Stuurgroep, van het tijdelijk bestuur en van de gemeenschappelijke regeling en gaan over tot de orde van de dag.” De motie heeft dezelfde ondertekening, krijgt het nummer 3 en maakt deel uit van de beraadslaging. De heer MOLL: Voorzitter, ik licht de motie even toe. Als wij de samenwerkingsovereenkomst goed lezen, praten wij over een complex traject dat een zeer lange tijdsduur heeft en mijn fractie acht het wenselijk dat wij als Staten, gezien het specifieke project en het grote belang dat wij met elkaar hier aan toekennen, extra mechanismen aanbrengen om dat goed te volgen en te kunnen reageren. Vandaar wordt voorgesteld om een klankbordgroep in te stellen waarmee wij het belang van het project onderstrepen, alsmede het belang dat informatie op een goede manier door de Staten wordt gebruikt en bewerkt. Dan overhandig ik u nu de vierde motie, de motie eindbesluit.
19
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Concept samenwerkingsovereenkomst Zuiderzeelijn
De VOORZITTER: De heer Moll stelt de volgende motie voor: “Provinciale Staten van Groningen in vergadering bijeen op 7 juli 2004, overwegende dat: het Zuiderzee spoorlijn project gepaard gaat met grote risico’s en onzekerheden ten aanzien van de einduitkomst in vervoerskundig, ruimtelijk, sociaal-economisch en financieel opzicht deze onzekerheden pas zijn weggenomen bij het definitieve projectbesluit Provinciale Staten haar kaderstellende en controlerende bevoegdheden ten volle dienen uit te oefenen zo lang majeure risico's en onzekerheden aanwezig zijn in het Zuiderzee spoorlijn project zijn van mening dat: de Provinciale Staten van Groningen een expliciet besluit moet kunnen nemen over het definitieve projectbesluit (2009) verzoeken het College van Gedeputeerde Staten: met de samenwerkingspartners te onderhandelen ten einde de concept-Samenwerkingsovereenkomst in deze zin aan te passen besluiten: de goedkeuring van deze overeenkomst op te schorten tot het moment dat het College van Gedeputeerde Staten Provinciale Staten in deze heeft geïnformeerd en gaan over tot de orde van de dag.” De motie heeft dezelfde ondertekening, krijgt nummer 4 en maakt deel uit van de beraadslaging. De heer MOLL: Ook van deze motie acht ik de strekking duidelijk en de achtergrond hiervan is dat de fuikwerking zoals door een aantal partijen is benoemd, voorkomen kan worden en dat wij als Staten op grond van alle genoemde risico’s onze verantwoordelijkheid moeten kunnen waar maken totdat de spa feitelijk de grond in gaat. Overigens wordt in twee van de vier moties eraan gememoreerd dat de besluitvorming zou moeten worden opgeschort. Dat is de consequentie van de mogelijkheid dat als de Staten deze opvattingen delen, er opnieuw onderhandeld zal moeten worden. De indruk van mijn fractie is dat, gezien het besluitvormingstraject bij andere partners, hiervoor wel enige ruimte bestaat. Voorzitter, ik heb duidelijk gemaakt wat de inzet is van GroenLinks voor dit Statendebat en ik ben benieuwd naar de reacties op de moties. De VOORZITTER: Dank u wel. De vergadering is geschorst tot 11.15 uur voor de koffiepauze. De VOORZITTER: De vergadering is heropend en het woord is aan de heer Roggema. De heer ROGGEMA: Dank u wel, voorzitter. Ik wil voorafgaand aan mijn betoog mijn complimenten uitspreken voor de tomeloze inzet en het niet aflatend enthousiasme waarmee iedereen met dit dossier bezig is. Wij hebben, zoals ik ook al in de commissievergadering naar voren heb gebracht, vandaag alleen de wijzigingen te behandelen ten opzichte van juni 2002 om door te gaan met dit traject. Dat is de essentie.
20
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Concept samenwerkingsovereenkomst Zuiderzeelijn
Wij willen vandaag hierover dan ook niet breed beschouwend spreken, want dat hebben wij al bij herhaling hier in de Staten gedaan. Wij vinden - en dat is ook door anderen uitgesproken - dat Frie sland ten aanzien van het Samenwerkingsverband Noord-Nederland nog niet dezelfde inzet vertoont. Daarbij wil ik dit onderwerp laten rusten. Wij kunnen als Staten alleen ons best doen om hun te ove rtuigen en hun ook op de eigen verantwoordelijkheid wijzen, opdat het College van Friesland dan wel de partijen in Friesland met ons meegaan op de ingeslagen weg, of liever gezegd, op het ingeslagen spoortraject. Wij hebben vanaf het begin af aan één lijn kunnen trekken en die moeten wij met elkaar vasthouden ook in verband met de signalen naar het kabinet en de Tweede Kamer. Daar is nog weinig over gezegd, maar dit is voor ons een punt dat ernstige bezorgdheid oplevert, omdat daar de steun afneemt en zelfs sterk afneemt. Het alle rlaatste nieuws is mij niet bekend, maar ik heb begrepen dat de vaste Kame rcommissie twee keer over het project heeft gesproken en verzocht heeft om een plenair debat. Mijn vraag is of dat juist is en welke consequenties daaraan zijn gekoppeld. Er is, meen ik, ook ingestemd met een onderzoek naar de Hanzelijn om dit traject compleet mee te kunnen nemen in de afwegingen. Dat zou een geheel nieuwe insteek zijn die wij aanvankelijk, be halve de variant als zodanig, niet vanaf het begin hebben beoogd. Het lijkt bijna op een koerswijziging. Het is ons niet geheel duidelijk waarom vooral de Tweede Kamer en ook andere partijen steeds terughoudender worden om openlijk hun steun daaraan te geven. GroenLinks heeft bij monde van de heer Moll opgemerkt dat Groningen hierin bijna een uitzondering vormt. Ik ben er blij en positief over dat Groningen voorop gaat en voorop blijft staan en nastreeft wat wij willen. Ik denk dat dit ook zal moeten, want wij hebben genoeg momenten om met elkaar af te wegen welke de gevolgen eventueel zijn en hoe wij dan daarop moeten reageren. Door alle verschillende geluiden lijkt het project een beetje te zweven. Wij hebben het gevoel van de proefbaan te Lathen enorm lang vastgehouden. Wie daar nog niet is geweest, moet daar zeker een keer heen. Het betreft een enorme ervaring, maar deze ervaring begint door alle toestanden in de provincies en bij andere partijen enigszins te vervagen. Hoe dan ook dienen wij met elkaar door te gaan. Wij kunnen instemmen met de lijn die uitgezet is met de overeenkomst. Daaraan wordt wel een vraag gekoppeld. Als Friesland eventueel op termijn uitstapt, wat zijn dan de conseque nties? Dat zal toch een cruciaal moment zijn. Met betrekking tot de voorlichting is het essentieel om draagvlak te creëren. Zoals wij begrepen hebben is in Drenthe de voorlichting met betrekking tot de campagne al verspreid. Althans ik heb van twee personen gehoord dat dit door middel van een advertentie in de pers is geschied. Het is jammer dat dit niet parallel loopt, want mogelijk ontstaan daardoor verkeerde benaderingen vanuit andere provincies. Mijn vraag is concreet wanneer die informatiecampagne bij ons in Groningen van start gaat en wat dat pakket precies inhoudt. U hebt in SNN-verband kort weergegeven dat de voorlichtingskaravaan Groningen in september aandoet, waarna een week later men met een werkatelier langskomt. Wij willen naar voren brengen dat die ene avond in Groningen waarbij 60 mensen aanwezig kunnen zijn, toch wel erg weinig is. Ik ben erg benieuwd naar het voorlichtingspakket, hoe daarmee om moet worden gegaan en hoe dit onder de mensen moet worden gebracht. Ik vind dat daarmee flexibel omgegaan moet worden en waar het om aanmeldingen voor deelname aan die avond gaat, zal, naar ik meen, de hele SP komen opdagen en ik heb al gezegd dat de mensen van de ChristenUnie ook al klaar staan om zich aan te melden. Toch lijkt het mij niet zo zinvol om alleen deze partijen bij elkaar te zetten. Er moeten meerdere partijen aanwezig kunnen zijn en dit verband is het dan goed om daar flexibel mee om te gaan. Mogelijk moeten er meerdere avonden worden gepland. Is hiervoor ruimte aanwezig? Er is ook sprake van dat de inwoners worden geënquêteerd. Is hierover al meer ove r te zeggen? Van essentieel belang is, mede in verband met het nodige draagvlak, hoe dit wordt ingericht, want nu wordt voortdurend gevraagd wat er gaat gebeuren en zelfs of er iets gaat gebeuren. Het wordt langzamerhand de hoogste tijd dat de informatie onder de bevolking wordt gebracht. Graag zou ik hierover meer willen horen.
21
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Concept samenwerkingsovereenkomst Zuiderzeelijn
De risicoparagraaf – ik ben daar tijdens de commissievergadering ook al op ingegaan – is vervangen door een buffer. Hieromheen zie ik nog wat ongrijpbare zaken, maar ook dit zal regelmatig terugkomen en dan zullen wij daar nadere aandacht aan geven. Dank u wel. De heer SWAGERMAN: Om te beginnen, voorzitter, wil ik de heer Roggema bedanken voor de uitleg die hij gaf aan onze gezamenlijke stellingname dat op de discussieavonden liefst zoveel mogelijke partijen aanwezig moeten zijn om het debat liefst met hevigheid te voeren, want de aanwezigheid van alleen maar voorstanders is ook niet zo nuttig. Wij steunen zijn oproep om meer avonden te houden. Ik had mijn betoog kunnen beginnen zoals tijdens de commissievergadering van 23 juni j.l., maar ik heb besloten mijn openingsopmerking tot het einde te bewaren. Waarom zult u zich mogelijk afvragen? Het is mij namelijk opgevallen dat bij de gedeputeerde, de heer Musschenga, de mening heeft postgevat dat hij niet meer inhoudelijk hoeft te discussiëren met de SP omdat deze naar zijn mening ondeskundigheden en onwetendheid debiteert. Ik meen te mogen stellen dat deze opstelling mede door misschien wel voorgewende onwetendheid over de SP-stellin gname met betrekking tot de Zuiderzeelijn wordt veroorzaakt. Dezelfde weergave van die onwetendheid – en ik wil nog wel inbouwen dat die ook voorgewend is – meen ik nu ook te kunnen constateren bij de PvdA. Zij publiceerden namelijk een opiniestuk in het Dagblad van het Noorden op 3 juli j.l., waar dit mogelijk uit opgemaakt kan worden. Dit opiniestuk wil ik als kapstok gebruiken om aan te geven hoe wij denken over deze voordracht en de discussie ronde de Zuiderzeelijn. De Zuiderzeelijn is uiteraard niet alleen belangrijk voor het Noorden daar kan iedereen het mee eens zijn. Een herverdeling van woningbouw en werkgelegenheid en het daarmee mogelijk kunnen sparen van de Randstad en met name het Groene Hart vinden uiteraard ook wij erg belangrijk. Wat wij ons wel afvragen is in hoeverre die gedachtegang ook in het Westen wordt gedragen, gegeven de uitspraken van de regering met betrekking tot deze onderwerpen. Er wordt ook gesteld dat de SP een referendum wil over de wenselijkheid van een Zuiderzeelijn. Wat wij willen is een referendum over de invulling van de Zuiderzeelijn de motie van GroenLinks is daar een goed idee voor - en wij willen daarbij een gelijkwaardige behandeling van alle varianten en niet slechts bij voorkeur een zweeftrein. Deze kwestie is vo lgens de PvdA al in drie verkiezingen beslecht. Of je zoiets in drie verkiezingen beslecht, voorzitter, daarover kun je van mening verschillen. De Zuiderzeelijn is één onderwerp van een groot aantal onderwerpen waarover een kiezer beslist. Ik mag hopen dat een kiezer zijn beslissing niet alleen over een Zuiderzeelijn neemt, maar zijn oordeel baseert op een totaal verkiezingsprogramma. Het is bekend dat er over belangrijke thema's zoals de Zuiderzeelijn of het boren van gas in de Waddenzee dwars door partijen heen verschillende meningen lopen. Het gaat hierbij dan ook om een grote som geld en een ingrijpende ruimtelijke beslissing. Naar onze mening is juist het thema Zuide rzeelijn een geschikt thema voor een referendum. Als er dan al geen referendum komt en daar lijkt het op, dan moet je toch op zijn minst alle moeite doen en voldoende tijd uittrekken voor een fatsoenlijke voorlichting en een medezeggenschapsronde. In de gepresenteerde pla nnen vinden wij dat absoluut ontoereikend en vandaar mijn compliment aan de ChristenUnie die daar ook even aan memoreerde. Er wordt gesproken over risico’s. Uiteraard zien wij ook dat er risico’s gelopen moeten worden om dingen op gang te helpen. Echter, risico’s dienen zo veel mogelijk beperkt te worden. Het zo maar overhevelen van gereserveerde gelden voor risicodekking naar een post onvoorzien, waar ook de ChristenUnie al aan refereerde, zodat vrij vertaald een gat kan worden opgevuld gaat ons veel te ver. En dat het gat er is in de begroting weten we allemaal en ook hoe groot dat gat is! Ook gesteld wordt dat als de Zuiderzeelijn niet doorgaat, er geld vrijkomt voor andere proje cten in het Noorden… dat is niet zo gesteld en dat hebben wij ook nooit gezegd. Spreiding van welvaart en werkgelegenheid is voor het Noorden en ze ker de provincie Groningen een vereiste om leefbaar te blijven en economisch sterker te worden.
22
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Concept samenwerkingsovereenkomst Zuiderzeelijn
Wat wij sinds mensenheugenis, sinds wij spreken over de Zuiderzeelijn, zeggen is: Zuiderzeelijn Ja, Magneetzweefbaan Nee! Zo luidde ook de kop van een aan u allen verspreid medium, onze krant, en dat lijkt mij heel helder. Ik wil hier nadrukkelijk zeggen dat wij niet tegen een Zuiderzeelijn zijn, maar dat wij tegen een magneetzweefbaan zijn. Dit zeggen wij al jaren en wij hebben dat aan de kiezers al actievoerend en in Staten en raden helder neergelegd. Onze voorkeur gaat dan uit naar de IC+ of een Hanzevariant. Dit zeggen wij ook omdat de prijzen voor een treinkaartje sowieso al exorbitant stijgen, terwijl de verbinding voor alle burgers betaalbaar en bereikbaar zal moeten blijven en wij hebben grote twijfel of dat bij een magneetzweefbaan, mocht die ooit aangelegd worden, het geval zal zijn. De andere varianten zijn de varianten die volledig voor rekening van het Rijk komen – en dat moet ook, vinden wij – en als het Rijk de aanleg van de IC volledig betaald, bedoelen wij dat er dan gelden die nu gereserveerd worden voor de magneetzweefbaan vrij zouden kunnen komen voor andere bestedingen en dan wel met nadruk in deze provincie. En dat zijn de gelden waar de SP op doelt en niet op de andere bedragen waar in het artikel over wordt geschreven. Na alle onjuiste en op zijn minst onvolledige lijst van punten in het PvdA-artikel te hebben aangetoond wil ik nog even aangeven waar het de PvdA echt om ging. Dat staat aan het einde van het stuk. Ik citeer: “Een magneetzweefbaan zorgt voor een enorme impuls en een psychologische spin off.” Dat wil ik uitdrukkelijk ter discussie stellen, want niet alleen de magneetzweefbaan heeft dat effect. Kortom het ging niet om de Zuiderzeelijn, maar met name om de magneetzweefbaan. Gelukkig hebben wij kunnen constateren dat er een aantal partners is dat ook vraagtekens plaatst bij het verhaal. Ik noem Friesland, Lelystad en Leeuwarden. Echter, ook de PvdA heeft bij monde van Sharon Dijksma een motie in de Tweede Kamer neergelegd, die overigens door een meerderheid wordt gedragen, waarin gevraagd wordt om de beslissing toch maar even tot november uit te stellen. Voorzitter, tot zover mijn verhaal en dat wil ik afsluiten met mijn openingswoorden van 23 juni j.l. namelijk dat de SP fractie niet zal instemmen met deze voordracht. Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Voorzitter, de afgelopen weken heb ik een sterk déjà -vu-gevoel ervaren. Twee jaar geleden stonden wij immers ook voor hetzelfde punt. En ook toen kreeg mijn fractie sterk het gevoel dat er weinig te kiezen was. Laat ik voorop stellen dat D66 gelooft in de Zu iderzeelijn. Niet alleen als verbindingsas tussen Noord-Nederland en de Randstad, maar ook als oplossing voor de problemen rondom de noordas van de Randstad. Wij zijn dan ook erg blij met de betrokkenheid van de Noord-Hollandse partijen in het overleg. Zeker als de lijn doorgetrokken wordt naar Duitsland, biedt de Zuiderzeelijn unieke kansen en mogelijkheden voor Noord-Nederland. In plaats van aan de rand van Nederland komen we dan in het centrum van Noord-Europa te liggen. Deze kans moeten we, nee mogen we, met het oog op de toekomst niet laten liggen. D66 heeft dan ook waardering voor de wijze waarop de Stuurgroep onder leiding van onze Commissaris doortastendheid heeft getoond. Echter met het maken van deze keuze, lijken alle andere keuzes ondergeschikt. Het proces verdiende en verdient geen schoonheidsprijs. In hoog tempo worden ons beslissingen voorgelegd waarbij het voor een gemiddeld Statenlid moeilijk is om de risico’s en gevolgen te overzien. Zelfs dit weekend kwam nog weer een nieuw concept bestuursakkoord binnen. Maar voor een goede juridische check is nauwelijks tijd. Dit maakt dat het voor ons Statenleden erg lastig is om onze controlerende taken goed uit te voeren. Daarnaast speelt natuurlijk de vraag rondom de regionale bijdrage. Omdat wij geloven in de Zuiderzeelijn, moeten we meebetalen. Dat mijn fractie daar grote moeite mee had en heeft, bleek twee jaar geleden al. Echter deze vraag ligt nu niet voor. De vraag die voor ligt is tweeledig. Kunnen wij ons vinden in de aanpassingen in het bestuursakkoord? En kunnen wij ons vinden in de voorgestelde overheveling van het risicobudget naar een buffer onvoorzien? Laat ik beide maar even langslopen. Voorzitter, hoewel wij blij zijn dat er nu eindelijk na twee jaar een bestuursakkoord met het Rijk ligt, is mijn fractie ook teleurgesteld. Het Rijk heeft alle risico’s en alle verantwoordelijkheid uit het contract geschreven.
23
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Concept samenwerkingsovereenkomst Zuiderzeelijn
Er is geen achtervang meer wanneer de aandelen van de regionale partijen onve rwacht toch sterk in prijs dalen. Natuurlijk kunnen we er onderuit wanneer deze daling erg groot is, maar dan wel tegen een hoge prijs, namelijk geen Zuiderzeelijn! Wij moeten, mocht dit ooit gebeuren, dit dan wel eerst aan een commissie voorleggen, waarbij het Rijk bovendien niet eens aan de uitspraak is gebonden. Daarbij komt dat het Rijk alle risico's uit het contract heeft weggeschreven en bij de private partijen heeft neergelegd. 2,73 miljard euro, dat is het en geen cent meer! Het Rijk lijkt daarmee verworden tot een geldschieter in plaats van een partij in het hele proces. En dat terwijl we het hier nog steeds wel hebben over een nationale lijn met nationale belangen! Dit heeft mijn fractie zeer teleurgesteld. Nieuw in de bestuursovereenkomst is verder de burgerraadpleging. Mijn fractie heeft hierover ook al in de commissie gesproken. Niet lang daarna stonden de eerste advertenties al in de lokale kranten, ook in Groningen. Het proces gaat verder, ongeacht wat de raden en Staten deze week beslissen. Voorzitter, mijn fractie kijkt uit naar de burgerinspraak. Het wordt hoog tijd dat de burger nadrukke lijk betrokken wordt bij de bijeenkomsten en het project Zuiderzeelijn. Al was het alleen maar vanw ege het benodigde draagvlak. Wij vinden één informatiebijeenkomst voor Groningen dan ook zeer beperkt. Daarnaast is het bovendien zo dat de meedenkbijeenkomst voor Groningen er een is in gezamenlijkheid met Drenthe. Wij verwachten dat de 60 beschikbare plaatsen daarmee snel zullen worden gevuld. Hoe vindt dan de selectie plaats? Is er bij deze bijeenkomsten ook ruimte gereserveerd voor Statenleden? Zodat ook wij ons actief kunnen laten informeren over de wensen van de burger? Of moeten wij ons dan opgeven? En als dat zo is, hoe verhoudt zich dat dan tot die 60 plaatsen. Ik kan mij voorstellen dat, als de Staten van Groningen en Drenthe zich opgeven, die 60 plaatsen al snel bezet zijn, afgezien van wat andere partijen in dit kader organiseren. Voorzitter, gezien het belang van draagvlak onder de Groningse bevolking is het in de ogen van de D66 fractie erg belangrijk dat de burger gehoord wordt. Hierbij zijn wat ons betreft, zoals ik ook al in de commissievergadering naar voren gebracht, de termijn van acht weken niet heilig. Ten aanzien van de tweede keuze die voorligt, de keuze over het risicogeld, blijft mijn fractie die keuze lastig vinden. Het geld is pas in 2010 nodig, sterker nog, het is tot op heden nog niet bestaand geld. Om het te besteden is opnieuw een Statenbesluit nodig en toch reserveren wij dit niet bestaande geld nu toch al vast. Dit om een eventueel gat uit Friesland te dekken! Dit betekent toch niet meer en niets minder dat het een stimulans is voor Friesland om vooral niet met de 30 miljoen over de brug te komen? Iets wat gezien de houding in Friesland niet geheel onwaarschijnlijk is. Mijn fractie vindt dat het probleem van Friesland vooral een probleem van Friesland moet blijven. Daarom doe ik het verzoek aan het college om nogmaals uit te leggen waarom wij nu een reservering van niet bestaand geld moeten realiseren? Het is ons niet duidelijk. Voorzitter, zorgelijke geluiden bereiken mijn fractie, zowel uit Friesland, maar ook uit Den Haag. Wij wensen de voorzitter van de Stuurgroep de komende maanden in dit proces heel veel sterkte om een volgende stap voor deze voor Nederland zo belangrijke verbinding te realiseren. De heer ZANEN: Voorzitter, er zijn veel zaken naar voren gebracht die zodanig positief zijn voor de ontsluiting van Noord-Nederland via een Zuiderzeelijn, via een tracé dat is ontwikkeld door de polders en door Friesland naar Groningen, dat de verwachting bestaat dat alle structurele problemen in het Noorden en in Groningen in het bijzonder in hoge mate zouden kunnen worden opgelost. Het is het grote idee, zoals de heer Jaspers naar voren bracht, dat de kern is waar het om zou moeten draaien en het zou jammer zijn als wij ons teveel in details rondom de bestuursovereenkomst zouden verliezen. Ik vraag mij af of de Zuiderzeelijn, in welke vorm dan ook en zelfs als het een magneetzweefbaan zou worden, deze verwachtingen betreffende de forse sprong vooruit met betrekking tot de economische structuur, kan waarmaken. Bovendien hebben wij van een paar mensen in het debat gehoord dat de aanleg van deze lijn niet alleen geweldig belangrijk is voor Noord-Nederland, maar ook voor de Randstad.
24
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Concept samenwerkingsovereenkomst Zuiderzeelijn
Terecht heeft iemand daarbij de kritische opmerking gemaakt dat men dat in de Randstad nog niet zozeer ziet. Ik vraag mij af of dat een overweging moet zijn om hierbij te betrekken. Dat moet men in de Randstad zelf maar overwegen. De PvhN is voor goede verbindingen van het Noorden naar het Westen, maar ook van het Noorden naar de oosterburen en de lijnen naar het Zuiden, naar Twente. Wij zijn serieus in dit debat betrokken geweest, ook tijdens de Statenverkiezingen. Wij hebben niet de positie betrokken dat wij tegen de Zuiderzeelijn zijn of zelfs tegen de magneetzweefbaan. Wij hebben gezegd dat een aantal zaken voor ons zeer essentieel is en dat is die kwestie van de medefinanciering vanuit de regio die voor ons heel zwaar ligt en waarover zo meteen meer gezegd zal worden. Het tweede punt is de verbinding met Duitsland. Dit zou iets extra’s toevoegen aan de verbinding die er nu al is, tussen de Randstad en Noord-Nederland. Hooguit zou daar tijdswinst kunnen worden geboekt. Nu lag er ook in de commissie twee weken geleden een verhaal van Drents Belang, een fractie in de Staten van Drenthe en ik moet zeggen dat die veel werk hebben besteed aan het overzichtelijk beha ndelen van vele aspecten die met de Zuiderzeelijn te maken hebben. Zij hebben in het stuk concrete vragen gesteld en sommige vragen waren zeer relevant. In de discussie hier is niet veel gebruik gemaakt van het stuk van Drents Belang. Ik wil daaruit één punt naar voren brengen. Dat betreft het uiteindelijke rendement van de magneetzweeftrein. Ik heb in dat verband een artikel gelezen in Der Spiegel van enige tijd terug dat handelt over de lijn in Sjanghai. De lijn van het centrum naar het vliegveld bestaat al een tijd en gebleken is dat de reizigersaantallen tegen de verwachting in zeer tegenvallen en men is van mening dat dit vooral te maken heeft met de daar geldende tarieven. Het is zo dat de exploitatiemaatschappij de tarieven heeft verlaagd in een poging om de gewenste aantallen reizigers te bereiken. Echter, de stad Sjanghai heeft een andere conclusie getrokken uit de tegenvallende aantallen reizigers en zij is van plan om een lijn verbonden met het bestaande metrosysteem door te trekken naar het vliegveld, want om een congestieprobleem te vermijden dienen passagiers wel vervoerd te worden. Aldus het artikel in Der Spiegel. Ik noem dit omdat hier iets vergelijkbaars aan de hand is met de Zuiderzeelijn. De overheden, het Rijk en de regio’s, hebben hun maximale subsidie bepaald. De marktpartijen worden uitgenodigd om met een suggestie te komen. Er komt dan een verhaal en als dat nu door die marktpartijen op termijn enigszins fout is geschat en er ontstaat een probleem, wat dient er dan te gebeuren? Dient de overheid dan geld in de exploitatie te stoppen? Er is gezegd dat dit niet de bedoeling is, maar als dit een probleem gaat worden, ligt het toch moeilijk. Of dient dan net als in Sjanghai voor een andere vervoersvoorziening te worden gezorgd? Dit dilemma speelt wel degelijk. Het internationale karakter. Als je dat element in zou willen brengen en dat is juist wat wij willen, begrijp ik niet wat de heer Jaspers in dit verband nu bedoelde met politiek fatsoenlijk of politiek onfatsoenlijk? Wij hebben met dit project nog ongeveer tien jaar te gaan en dan is het van belang dat de relatie met Duitsland niet alleen op de agenda wordt gezet, maar wordt ingevlochten in dit gebeuren. Naar ons idee kan dat en moet dat, omdat dan het internationale karakter van een nieuwe verbinding wordt benadrukt, of dat nu een zweeftrein, een hoge snelheidlijn of een IC wordt, is niet eens zo belangrijk, omdat wij daarvan in alle drie gevallen voordeel van hebben. Wellicht is het zo dat, als het een internationaal project wordt zonder de beperking tot een verbinding van de Randstad met zijn per iferie, wij ook Europese financiering zouden kunnen loskrijgen. De financiering. Wij hebben ons uitgesproken tegen het meefinancieren door de regio. Het is eigenlijk zo dat uit de armoede – de provincie en de gemeenten hebben immers nauwelijks mogelijkheden om geld via belastingen te innen – een forse bijdrage moet worden geleverd aan zo’n verbinding. Rotte rdam betaalt bijvoorbeeld geheel niet mee aan de Betuwelijn. Wij zijn daar dus op tegen. Nu is daar toe besloten in deze Staten in 2002. Wij zaten daar toen nog niet bij. Een klein element daarvan is nu op losse schroeven komen te staan. Dat gaat om die gelden die waren gereserveerd voor de risico’s voor overschrijdingen. Voor de gehele regio ging het om 45 miljoen euro en voor het Rijk om 120 miljoen euro.
25
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Concept samenwerkingsovereenkomst Zuiderzeelijn
Daarvan is nu bepaald dat dit bedrag geschrapt wordt. Onze grens wat betreft de subsidie aan de lijn ligt nu zoals die in de overeenkomst is geformuleerd. Echter, vervolgens ligt er het voorstel binnen de ove reenkomst om dat toch al gereserveerde geld te stoppen in de reguliere financiering van het project. Wat doet geld er toe? Wij hebben in één week tijd mogen zien dat een bedrag van 20,8 miljoen euro eigenlijk 11,4 miljoen euro voorstelt. Foutje … dat net nog kon worden hersteld. Ik bedoel dat het om zulke grote bedragen gaat, dat wij eigenlijk niet goed weten waarover wij spreken. Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Voorzitter, even voor mijn duidelijkheid. Dit heeft toch te maken met de netto contante waarde, en niet met de hoogte van het bedrag zelf? De heer MUSSCHENGA: Deze interruptie is volkomen terecht. Dat is ook al in de commissie uitgelegd. De heer ZANEN: Ik besef dat ik een onjuiste interpretatie geef van dat veranderde bedrag. Overigens is dat wel een probleem. Je praat uitgaande van de waarde die de bedragen over tien jaar hebben. Dat blijft wat tricky en ik ben hier dus ‘ingetricked’. Het punt van de volksraadpleging of het referendum. Dit is mijn hoofdpunt. Ik vind dat de situatie zodanig is veranderd door de opstelling van de provincie Friesland, dat de vraag is wat wij nu hier in Groningen moeten doen. Ik denk dat het niet zo moet zijn dat in Noord-Nederland de provincies een verschillende positie gaan innemen. Dat betekent haast dat wij gedwongen zijn om ons te scharen aan de kant van de opstelling zoals die in de Staten van Friesland is gekozen. Dat zou betekenen dat er een vraag wordt voorgelegd aan de bevolking van Groningen of zij instemmen met het bedrag dat wij bereid zijn te steken in de magneetzweeftrein of de hogesnelheidslijn. Die vraag zou worden voorgelegd – want dat is wat er in principe in Friesland gebeurt – en daarvan zegt het College dat, als de meerde rheid van de bevolking zich tegen zo’n soort uitgavenbeleid van de provincie verzet, dit dan ook voor het College reden is om de overeenkomst die nu voorligt, niet te ondertekenen. De VOORZITTER: Mijnheer Zanen, ik moet nu even interrumperen. Gisteren is in de Stuurgroep de vraag expliciet aan de orde geweest of Friesland de vraag gaat voorleggen of de bevolking vóór of tegen een bepaalde variant is en of men vóór of tegen het beschikbaar stellen is van het bedrag. Er is opnieuw meegedeeld dat beide vragen niet deel uit zullen maken van de raadpleging zoals Friesland die wenst te organiseren. U kunt dat blijven herhalen, maar dat is niet in overeenstemming met de werkelijkheid. De heer ZANEN: Over Friesland gesproken, je krijgt niet altijd hoogte over hoe het nu precies zit… De heer HOLLENGA: Maar u spreekt wel uit dat wij ons achter Friesland zouden moeten scharen! De heer ZANEN: Ik weet wel helder en duidelijk dat in Friesland de mening leeft dat de bevolking moet worden geraadpleegd over de vraag of er al dan niet een zweeftrein moet komen. Als men één stap buiten de Statenzaal doet, is het helder dat dit de bedoeling is… De heer CALON: Maar voorzitter, de besluiten worden in Friesland toch in de Statenzaal genomen? De heer ZANEN: Ja, maar soms worden die uitgesteld en dat maakt het ingewikkeld. Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Ik zou de heer Zanen willen vragen wie in Friesland zegt dat deze vraag gesteld moet worden. Ik heb dit niet in de Statenzaal horen zeggen, noch door een Collegelid. Wie in Friesland zegt dat die vraag gesteld gaat worden?
26
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Concept samenwerkingsovereenkomst Zuiderzeelijn
De heer ZANEN: Ik dacht dat er in dit debat al eerder is verwezen naar het interview met de gedeputeerde Baas uit Friesland die zich over dit punt heel nadrukkelijk uitlaat en aangeeft dat het Friese College consequenties zou trekken uit de opvatting van de Friese bevolking. Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Voorzitter, ik heb in dat interview nergens gelezen dat die vraag expliciet aan de orde zou zijn in de volksraadpleging. Nogmaals stel ik de vraag van wie u expliciet te horen heeft gekregen dat deze vraag in de volksraadpleging gesteld zal worden. De heer ZANEN: Inderdaad bestaat er onduidelijkheid in dat artikel over de exacte vraag. Ik vind ook dat als wij de kern van de opstelling van Friesland zouden volgen, wij vervolgens in overleg met hen vanuit de Stuurgroep Zuiderzeelijn de formulering van de vragen en de wijze waarop de bevolking wordt geraadpleegd, heel nadrukkelijk met elkaar opnieuw en precies moet afspreken. Naast de algemene inspraak waarover wij het hebben gehad, zou dit het element bevatten van de beoordeling van de bereidheid van de provincie om geld te steken in met name de zweeftrein of de hogesnelheidslijn … Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Ik zou er toch bij de heer Zanen op willen aandringen dat hij erkent dat het besluit over de ter beschikkingstelling van het bedrag inmiddels twee jaar geleden al genomen is. Op het moment dat u dit soort zaken blijft roepen, neemt de verwarring onder de burgers over het al of niet stellen van die vraag alleen maar toe. Ik denk de burgers serieus genomen moeten worden en dat je als Statenlid duidelijk moet zijn over wat je nu wel en niet voorlegt. Ik zou de heer Zanen willen vragen dat hij daar ook in zijn communicatie naar buiten rekening mee wil houden. De heer ZANEN: Jawel, maar ik vind dat de vraag aan de bevolking van Groningen voor zou moeten liggen of zij al dan niet in willen stemmen met het project met de mogelijke uitkomst dat men zegt dat men in meerderheid vóór is. Ik vind dat voorafgaand aan de vraag ja of nee duidelijke informatie moet worden gegeven over alle aspecten die daarbij een rol spelen. Ik vind dat wij het lef moeten hebben om een besluit dat wij hier hebben genomen, mede gezien de ontwikkelingen, voor leggen aan onze eigen bevolking. Waarom zou je dat niet durven, waarom zou je dat niet doen? Nu is er grote onduidelijkheid en onzekerheid over hoe het precies ligt en daar kunnen wij helderheid in verschaffen. Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Voorzitter, dat betekent toch niet minder dan dat u de uitkomst van de verkiezingen voor de Provinciale Staten niet serieus neemt, want tijdens deze Statenverkiezingen is dit onderwerp meerdere malen zeer intensief aan de orde gekomen en u zult mij altijd vinden in een voorstel voor een referendum, maar ook dat voorstel heeft twee jaar geleden voorgelegen bij de besluitvorming. Dat voorstel heeft het hier niet gehaald en dat was het resultaat van democratische besluitvorming. Volgens mij is dat de uitkomst van de Provinciale Statenverkiezingen. De heer ZANEN: Ik heb gelezen dat meerdere partijen vinden dat Statenverkiezingen zouden zijn gegaan over de Zuiderzeelijn. Naar mijn opvatting is dat per se niet het geval. Ik heb meegedaan aan die verkiezingen. In Friesland is dat wel nadrukkelijk wel het geval geweest. Daar heeft overigens een FNP met een standpunt tegen de zweeftrein geweldig gewonnen… Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Maar die hebben geen meerderheid in de Staten verworven ... De heer ZANEN: Nee, maar zij heeft de formulering van het programma van College in hoge mate beïnvloed, maar in Groningen is dat niet het geval…
27
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Concept samenwerkingsovereenkomst Zuiderzeelijn
De heer CALON: Voorzitter, ik zou het graag willen hebben over de partijen in Groningen en wat die gezegd hebben in hun verkiezingsprogramma’s en ik zou graag weg willen blijven van de redenering van de heer Zanen. In Friesland heeft een partij gewonnen die voor een referendum was. In Groningen hebben partijen andere standpunten in genomen en er zijn partijen die daarmee behoorlijke verkiezingswinsten hebben geboekt. De heer ZANEN: De PvhN heeft in haar verkiezingsprogramma staan dat de Zuiderzeelijn niet meegefinancierd zou moeten worden vanuit de regio en dat het zou moeten gaan om een internationale verbinding. Die twee zaken staan er zeer uitdrukkelijk in en vanuit die positie redeneer ik en vanuit de ontwikkelingen die zich hebben voorgedaan. De heer MOORLAG: Voorzitter, zojuist zei de heer Zanen dat hij niet goed hoogte kreeg over wat er zich in Friesland allemaal afspeelt. Ik krijg ook niet goed hoogte van wat nu het standpunt is van de PvhN. De bijdrage van de heer Zanen beperkt zich tot vormen van recensies, speculaties, aannames die deels onjuist zijn en wat beschouwingen. Waar kiest de PvhN nu voor? Er ligt een concreet voorstel voor en wat is nu de keuze voor de PvhN? De heer ZANEN: Voorzitter, om de heer Moorlag antwoord te geven, is het beste dat ik nu de motie indien die wij hebben voorbereid Dat geeft in hoge mate uitsluitsel. De heer VAN ZUIJLEN: Voorzitter, een punt van orde. Wij zijn als Staten hier in overleg en ik hoor voor de zoveelste keer de heer Calon zich bemoeien met de gang van zaken hier. Hij gaat ons nu zelfs vertellen waar wij het hier over moeten hebben. Ik denk dat dit niet op zijn plaats is. De VOORZITTER: Ik kan mij veel voorstellen, maar de leden van het College hebben het recht om deel te nemen aan het debat. De heer VAN ZUIJLEN: Maar om te zeggen waarover wij het moeten hebben, gaat wel heel erg ver. De VOORZITTER: Dat is weer wat anders, maar hij kan deel nemen aan het debat. Het is dan aan de heer Zanen of hij daarop wil reageren, want daarin is hij vrij. De heer ZANEN: Overigens is het goed debatteren met de heer Calon, los van de positie die wij hier innemen. Voorzitter, ik wilde onze motie indienen. De VOORZITTER: De heer Zanen stelt de volgende motie voor: "Provinciale Staten van Groningen, in vergadering bijeen op 7 juli 2004, overwegende dat: het niet acceptabel is dat in Friesland over de Zuiderzeelijnplannen een essentieel ander soort volksraadpleging georganiseerd wordt dan in Groningen, Drenthe en Flevoland GS van Fryslân hebben besloten dat de in hun provincie te organiseren volksraadpleging ook de vraag zal bevatten of individuele burgers voor of tegen de realisering van een zweeftreinverbinding (MZB/MZM) zijn, gegeven de voor de aanleg daarvan met het rijk overeengekomen bijdrage van die provincie van € 200 miljoen
28
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Concept samenwerkingsovereenkomst Zuiderzeelijn
-
GS van Fryslân verder van mening zijn dat, indien een meerderheid van de Friese bevolking zich tegen de betreffende bijdrage van de provincie Fryslân aan de zweeftrein uitspreekt, de provincie Fryslân de nu voorliggende bestuursovereenkomst niet zal tekenen
spreken uit dat: zij voor de provincie Groningen alsnog een vergelijkbare volksraadpleging wensen en ook de provincie Groningen, indien een meerderheid van de ondervraagden zich uitspreekt tegen de provinciale bijdragen voor de zweeftrein (MZB/MZM) en (anders dan in Fryslân) de HSL (respectievelijk € 245 miljoen en € 90 miljoen), de voorliggende bestuursovereenkomst niet zal tekenen en gaan over tot de orde van de dag. " De motie is mede ondertekend door mevrouw Hoekzema en krijgt nummer 5. Hij zal worden vermenigvuldigd en maakt deel uit van de beraadslaging. De heer SWAGERMAN: Voorzitter, ik zou graag een vraag willen stellen, want ik acht mij niet in staat om op deze motie mijn stem uit te brengen zonder contact te hebben gehad met de Friezen over wat er in die motie staat nu werkelijk is wat zij hebben gezegd en bedoeld. De heer ZANEN: Dan heeft u blijkbaar een probleem. Ik zou willen zeggen dat de motie in essentie betekent dat als wij inhoudelijk langs deze lijn redeneren, wij niet nu tot ondertekening van de voordracht besluiten. Dat lijkt mij helder en dat is de conclusie van de motie. Voorzitter, ik wilde nog even reageren op opmerkingen vanuit de VVD-fractie. De heer Boertjens heeft naar mijn idee wel nadrukkelijk de gevoeligheden in de verhouding tussen de provincies Groningen en Friesland naar voren gebracht en ik denk niet ten onrechte. Het is heel hinderlijk dat in deze belangrijke kwestie de posities onderling zijn gaan verschillen. Wat er dreigt te gebeuren is dat provincies weer tegen over elkaar komen te staan en dat het Rijk daar lachend mee weg kan komen. U weet dat het onze opvatting is dat dit niet zo zou moeten zijn en dat dit zou moeten worden opgeva ngen door een staatkundige verandering zodat dit soort taferelen niet meer hoeven voor te komen, want het blokkeert ons in het Noorden en dat is heel hinderlijk. Ik wil ook nog even reageren op de eerste motie van GroenLinks inzake de raadpleging. De strekking daarvan gaat in hoge mate in dezelfde richting, behalve dat onduidelijk is wat ‘serieus nemen van de bevolking’ dan precies betekent. Misschien kunnen wij daar in de tweede ronde over spreken. Voorzitter, hier laat ik het bij. De VOORZITTER: Ik stel voor dat wij vóór de lunchpauze toch nog wat doen, maar op dit moment is er behoefte aan schorsing. Ik schors de vergadering voor 15 minuten en dan beginnen wij aan de beantwoording in eerste termijn. De vergadering is 15 minuten geschorst. De VOORZITTER: De vergadering is heropend en het woord is aan gedeputeerde Musschenga. De heer MUSSCHENGA: Voorzitter, toen ik vanochtend van huis ging zei ik dat ik vandaag hoopte te kunnen antwoorden dat het College blij is dat, ondanks een x aantal vragen, er brede steun is voor het voorliggende voorstel, te meer daar dit voorstel grote impact heeft op het Noorden en zeker op deze Staten. Ik ben dan ook blij te kunnen constateren dat er inderdaad brede steun is. Er is vanochtend is veel gezegd en gesproken. Er zijn diverse beschouwingen gehouden over de diverse partijen die met ons mee doen in dit traject en ik denk dat het duidelijk is wat de diverse opvattingen zijn.
29
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Concept samenwerkingsovereenkomst Zuiderzeelijn
Ten aanzien van een aantal algemene punten dient gekeken te worden naar wat er vandaag wordt besloten. Dat zijn de wijzigingen ten opzichte van datgene dat in 2002 is besloten. Het gaat niet om de principiële keuze, maar slechts om wijzigingen. Over die wijzigingen zijn geen zodanige vragen gesteld die verhinderen dat het project doorgang zou kunnen vinden. Een aantal andere zaken verdient de aandacht. Dit is bijvoorbeeld de motie Hofstra, ingediend in de Tweede Kamer. De vraag is hoe deze gezien moet worden, hoe met die motie moet worden omgegaan en wat er precies aan de hand is. Welnu, die motie is inderdaad ingediend, er is een aantal plenaire rondes geweest en daar zijn ook voorstellen naar voren gekomen en er is door de minister antwoord gegeven. Zowel de voorstellen als de antwoorden waren duidelijk. Die liggen in de lijn zoals het project bij ons voorligt. Wij hebben natuurlijk ook kunnen constateren dat in de pers artikelen zijn verschenen die soms iets anders suggereren. Wat voorligt, is nog steeds waar wij nu over spreken en niet anders dan dat. Dat betekent dat er na ondertekening van het Programma van Eisen verder wordt gegaan met de varianten, zoals al geschetst, maar dat daa rnaast ook gewerkt gaat worden aan de andere varianten. Daar is op zich niets mis mee en er is wat dat betreft ook niets nieuws onder de zon. Dat is heel belangrijk. Daarnaast zijn er andere partijen die allemaal hun inbreng hebben gehad en die allemaal hebben gestreden voor hun eigen teksten in de Stuurgroep. Iedereen heeft gestreden voor zijn eigen zaak en nu moet slechts nog het laatste ‘vuiltje’ worden opgelost en daar gaan wij voor. Dit kenmerkt de wijze waarop wij met elkaar onderweg zijn. De belangen zijn groot, de inzet is groot en de uitkomsten zullen heel erg positief kunnen zijn. Die uitkomsten zijn ooit al geprognosticeerd in onderzoeken die vóór 2002 zijn gerealiseerd. Ik zou voor het historische besef – de heer Jaspers refereerde daar ook al terecht aan – willen oproepen om deze onderzoeken te bestuderen. Lees wat de uitkomsten zijn en hoe je daar tegen aan kunt kijken, want daar staat zwart op wit hoe een en ander in elkaar steekt. Dat is in 2002 uitvoerig aan de orde geweest. Om daarop op terug te komen, zoals de heer Zanen benadrukt, is niet aan de orde. Een ander punt dat ook al in de commissie aan de orde is geweest, namelijk doortrekking naar Duitsland, is een heel belangrijk punt en is dat niet alleen voor de PvhN, maar voor de gehele Staten en ook voor het College. Hierover bestaat geen verschil van mening, maar in dit traject moeten wij nu een handtekening zetten en moeten wij nu een eerste fase afsluiten. U mag van dit College verwachten dat het hierbij niet stil blijft staan. Op de brief van het Drents Belang is niet veel respons is geweest - dit bleek al tijdens de commissievergadering – en mij moet van het hart dat in die brief veel mitsen en maren en vraagtekens staan waar weinig mee te doen valt. Dat is waarschijnlijk mede de oorzaak geweest waarom anderen hier niet op in zijn gegaan. Dat is op zich jammer, want er is veel tijd aan besteed. De tekst had anders moeten luiden. Zo vertaal ik het niet me edoen in de discussie van de anderen over deze brief. Inzake de kwestie Sjanghai. Het zal een vraagteken blijven wat daar eventueel niet goed is gelopen. Groningen is geen Sjanghaien de afstand van Groningen naar Eelde is daar dan ook niet mee te vergelijken. Inzake de voorlichting is er inderdaad in Drenthe het een en ander op de deurmat gevallen, maar dat is ook hier in Groningen gebeurd, namelijk via een advertentie in de krant. De heer ROGGEMA: Voorzitter, ik moet even nadrukkelijk ‘nee’ zeggen. Ik heb zojuist een krant met die advertentie gezien, vooral de Eemsbode, maar die verschijnt niet in de gehele provinc ie. Het gaat mij erom – en ik heb er nadrukkelijk op gelet – dat die informatie niet overal in de provincie is verspreid. De heer MUSSCHENGA: Dit is een belangrijk punt, voorzitter. Elke inwoner dient die informatie te kunnen krijgen. Het is goed dat dit hier wordt geconstateerd. Die verspreiding moet op manco’s worden bekeken. Wij kunnen ons in dit traject geen missers veroorloven en dat willen wij ook niet. Wij willen ons hier optimaal voor inzetten op dezelfde wijze zoals dat ook in Friesland en Drenthe gebeurt. De heer JASPERS: Voorzitter, hebben wij het over deze advertentie?
30
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Concept samenwerkingsovereenkomst Zuiderzeelijn
De heer MUSSCHENGA: Ja, dat klopt. De heer JASPERS: Daar is niets mis mee, want vele malen is afgesproken en naar de Staten gecommuniceerd dat dit in deze periode zou gebeuren. De heer ROGGEMA: Maar dat bedoel ik helemaal niet te zeggen! Alleen is die advertentie kennelijk niet overal verspreid en in Slochteren zeker niet en dit is naar mijn indruk niet het enige gebied. De heer MUSSCHENGA: Het is belangrijk om dit manco nu te constateren, want dan kan het nog op tijd worden opgelost. Voorzitter, ten aanzien van de opmerkingen van de heer Jaspers en de heer Hollenga inzake waar dit project ooit om is begonnen, lijkt het inderdaad dat de achterliggende redenen naar de achtergrond zijn ve rdwenen. Het gaat nu alleen om het verschil. De oproep om terug te gaan naar het begin om helder te krijgen waar het ook weer allemaal om ging, is, denk ik, een heel belangrijke die wij de komende maanden prominent op tafel moeten leggen om duidelijk te maken wat de inzet was, welke effecten worden ve rwacht en op welke manier wij hier tegenaan kijken. Dat moet ook de informatie zijn die de burger tot zich moet nemen. Daarbij is het niet zo dat wij bij wijze van spreken er anders mee omgaan dan andere provincies, namelijk dat wij belerender zouden zijn dan anderen. Dit is absoluut niet aan de orde. Iedereen heeft zijn eigen inbreng op zijn eigen manier en er is absoluut niet gebleken – en zelfs gisteren niet bij de extra vergadering van de Stuurgroep – dat wij als belerend overkomen. Wat wel belangrijk is, is dat wij in onze stellingnamen altijd zeer duidelijk zijn en dat wij mondeling en schriftelijk weten waarvoor wij gaan en als een ander dan net een iets ander standpunt inneemt, gaat de discussie daarover. Dat is niet belerend, maar dat is het streven om te gaan voor de zaak. Voorts lopen wij niet sneller dan een ander. Integendeel, er zijn soms anderen die sneller willen en dan wijzen wij erop dat anderen ook mee moeten gaan. Als dit het idee is dat er bestaat, heb ik dat bij dezen weggenomen. Wij willen niet beleren, maar ook niet beleerd worden. Voorzitter, ten aanzien van de moties het volgende. Het College heeft geen behoefte aan motie 1, daar de zaak voldoende is afgedekt. De Intercity is niet in de prijsvraag opgenomen, maar anderszins is deze variant wel als volwaardige variant in de teksten opgenomen en daarom heeft het College ook geen behoefte aan motie 2. Bij het idee van de klankbordgroep, geformuleerd in motie 3, vraag ik mij af wat daarmee wordt bedoeld. Om naast wat in de provincie al gebeurt – de terugkoppeling naar de Staten, de terugkoppeling naar de commissies, de mogelijkheid om 24 uur per dag te raadplegen en informatie te krijgen – nog een extra mogelijkheid te creëren ziet het College niet als zinvol. Inzake motie 4, een expliciet besluit in 2009. Wij hebben een traject te gaan met zijn allen met een aantal go/no go-momenten en op die basis zijn afspraken gemaakt met de andere partijen en wij zouden geen nieuwe opening willen creëren om te onderhandelen. Dat geldt ook voor een paar andere zaken waar gesuggereerd wordt om opnieuw te onderhandelen. Wij hebben de zaken letterlijk en figuurlijk goed op de rails staan en wat ons betreft kan die trein nu van start gaan met de processen als geschetst. Tot zover, voorzitter. De heer CALON: Ik zal twee aspecten behandelen, zijnde de ruimtelijk-economische aspecten en de risico’s, waarbij één vraag betreffende art. 29 en art. 14, alsmede de brief van de minister behandeld zal worden door de voorzitter. Het is goed dat een aantal fracties hier aangegeven hebben waarom wij dit project in 2002 in grote meerderheid gewild hebben en wat het grote doel was, namelijk Noord-Nederland ‘aantakken’ bij het grootste economisch kerngebied dat Nederland rijk is, zijnde de Randstad, zoals ook Langman al zei en dit om het faseverschil op te heffen en de werkgelegenheid in het Noorden te vergroten. Dat was het grote doel.
31
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Concept samenwerkingsovereenkomst Zuiderzeelijn
Het is denk ik ook heel goed – en de heer Jaspers en de heer Hollenga refereerden daar al aan – dat dit nu ook ruimtelijk is vastgelegd, namelijk in de nota Ruimte en in de RSA. Unaniem, dus door alle twaalf provincies en door de VNG en ik mag aannemen dat die ook met haar achterban spreekt, en dus ook door de Friese gemeentes. En, als het door het IPO gebeurt, ook door de provincie Friesland. De heer Hollenga heeft aangegeven dat wij qua ruimtelijk beleid al geanticipeerd hebben via ons POP. Dat hele proces loopt in Friesland nog en dat is een zaak die zij zelf uit moeten discussiëren en daar moeten wij ons vooral niet mee bemoeien. Ik denk dat het traject er goed uitziet. Het is wel belangrijk, want wij praten hier over risico’s en over geld, maar laten wij niet vergeten dat er naast heel veel kansen, ook potentiële bedreigingen zijn en dat wij die verre van ons moeten houden. Met het POP, met het Kompasbeleid, maar ook – en dat heb ik hier vanochtend nog niet gehoord – met het Masterplan Zuiderzeelijn waarmee getracht wordt om de ruimtelijke ontwikkelingen te concentreren, zodat ons grote kapitaal, namelijk de rust en ruimte en de kwaliteit van ons landschap, gespaard kan blijven en goed gehouden kan worden. Ik denk dat dit goed is vastgezet. De risico’s en de reserveringen van de gelden. Mevrouw Gräper vraagt waarom de betreffende gelden al gereserveerd moeten worden. Als je akkoord gaat met dit contract, moet je op een gegeven moment het geld kunnen leveren. Je kunt niet slechts een handtekening zetten vanuit de gedachte dat het slechts virtueel geld is dat vast zit in onze aandelen. Daarvoor dient een inschatting gemaakt te worden of de waarde van de aandelen voldoende is. Dat is in het verleden gerealiseerd en wij hebben niet het beeld dat die waarde gereduceerd is, zodat het project in gevaar komt. De heer Jaspers vraagt of de dividenduitkering is gegarandeerd. Wij hebben dat nooit als eis gesteld, maar wij hebben wel als eis gesteld dat de bijdrage voor de Zuiderzeelijn ‘hard’ moest zijn. In het Collegeakkoord zijn afspraken gemaakt over de verdeling van de waarde van de Essent-aandelen, te weten: eerst moet het bedrag voor de Zuiderzeelijn zeker worden gesteld en van wat overblijft dient een deel te worden afgezonderd om de dividenduitkering zeker te stellen en dan van het overige deel 1/3-2/3 te bestemmen voor respectievelijk openbaar vervoer - Kolibri en het plattelandsontwikkelingsfonds. Die eis hebben wij niet gesteld, maar hij is wel in het contract opgenomen. In die zin zijn wij enigszins geholpen door onze Friese broeders om wat meer zekerheden te krijgen. Ik denk dat hier niets tegen is. Heeft het College een beeld over de waarde van de aandelen? Er worden regelmatig onderzoeken gedaan, vooral in ve rband met de discussie over het wel of niet splitsen van energiebedrijven op landelijk niveau. Ik moet u zeggen dat de beelden die wij daarvan hebben niet afwijken van de beelden die wij daar een paar jaar geleden over hadden, namelijk tussen 900 miljoen en 1,4 miljard gulden. Die range bestaat nog steeds. Waarom wil het Rijk dan toch niet, als de bijdrage eenmaal is bepaald met daarbinnen het bedrag voor de betreffende risicobuffers van 27% en 23%, de rest van die risico’s niet voor haar rekening nemen, zoals wij ook zouden kunnen doen, waardoor die risicobuffer zou zijn afgeschaft? In de commissie ben ik hier ook al duidelijk op ingegaan. Dat ligt besloten in het gegeven dat de heer Boertjes al even aankaartte, namelijk dat je samen door één deur moet kunnen komen. Ik ben begonnen met te zeggen dat dit project een groot structuurversterkend effect kan hebben voor Noord-Nederland en het zou heel jammer zijn als dat niet met Friesland zou gebeuren. Ik ben geen Fries en zelfs geen Groninger, ik woon in Groningen en ben een geboren Vlaming, dus laat ik me maar niet bemoeien met de volksaard en de ps ychologie in Noord-Nederland, maar wat ik wel weet is dat het met zijn drieën beter is en dit sterker ove rkomt dan met zijn tweeën. Ik denk dat … De heer SWAGERMAN: Voorzitter, het feit dat wij samen door één deur moeten kunnen, geldt natuurlijk niet alleen voor de partners in het Noorden, maar ook voor het Rijk die ook partner is. Als het Rijk de deurbreedte versmalt, is dat dan reden om ervoor te zorgen dat de deuropening terugkomt op de oorspronkelijke breedte door zelf meer risico te gaan lopen?
32
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Concept samenwerkingsovereenkomst Zuiderzeelijn
De heer CALON: Nee, ik ben nog niet klaar met mijn beantwoording. Uit de rest van mijn antwoord zal dit duidelijk worden. Wij vinden als College dat wij enerzijds heel duidelijk moeten maken welke afspraken er zijn gemaakt. Zoals de heer Musschenga zei: wij willen niet beleerd worden. Afspraken die wij gemaakt hebben, dienen gehandhaafd te worden en als u de Leeuwarder Courant leest van 1 juli 2004 – ik heb helaas nog niet de mogelijkheid gehad om de Handelingen van de provincie Friesland te lezen – dan is tijdens die Statenvergadering erkend dat men in het verleden, in 2002, ingestemd heeft met dekking van het “ontbrekende Friese deel in de financiering uit Kompas-gelden”. Een vertegenwoordiger van de FNP betoogde vervolgens dat als het Rijk zaken wijzigt, dat zij dat ook kunnen doen. Het eerste is erkend, maar wij weten ook dat dit een zwaar punt is in Friesland. Daarom vinden wij het als College van GS van Groningen verstandig om het geld voor die risicoreservering voorlopig te laten staan. Onze inzet zal zijn om het tekort inderdaad te dekken uit de Kompas-gelden, maar wij weten dat er bij een van onze partners, de Friezen, een zwaar probleem ligt in financieel en politiek opzicht. Wij gaan ervan uit dat wij met zijn drieen door die deur moeten kunnen, dus wij zijn ook niet bereid om nu die risicoreservering te laten vallen om daarmee ons de mogelijkheid te ontnemen om daar eventueel een (deel)oplossing te kunnen vinden. Dat is precies de reden waarom die risicoreservering blijft bestaan. Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Voorzitter. Is het dan niet zo dat wij net zo goed kunnen zeggen dat wij dit risicogeld nu niet reserveren? Wij hebben het geld immers nog niet, het zit in die aandelen. Het College gaat rustig verder met de onderhandelingen met Friesland, zodat zij daar kunnen kijken of zij die financiële dekking kunnen vinden en op het moment dat dit absoluut niet gaat, kan het College terugkomen naar de Staten om te bezien of er verruiming van die middelen mogelijk is. Ik vind het een rare gang van zaken dat wij, voorafgaand aan die onderhandelingen, al zeggen dat het geld er wel komt … De heer CALON: Dan refereer ik aan mijn eerste opmerking. Op het moment dat wij een handtekening zetten, althans een handtekening van de voorzitter accorderen, gaan wij als provincie Groningen akkoord en is men juridisch als collectief gehouden om het bedrag te leveren. Als wij reserveringen laten vallen en de onderhandelingen met Friesland zouden tot niets leiden, dan hangen wij. Onderhandelingen met zijn drieën hoe het ontbrekende bedrag moet worden betaald, lijken mij dan niet zo handig. Wij stellen als College nadrukkelijk voor om die reservering te laten staan. Wij gaan het gesprek in met de inzet … Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Maar voorzitter, er wordt toch vanuit de regionale partijen getekend voor het bedrag van 1,2 miljard euro. Dat betekent dat de regionale partijen met elkaar verantwoordelijk zijn. Lang niet alle regionale partijen zullen geld storten in dat risicofonds en als dat al gebeurt, gaat het niet om bedragen van gelijke hoogte. Dan is het nu toch raar dat nu gezegd wordt dat Groningen daarvan wel even het grootste bedrag zal bijdragen? De heer CALON: Maar dat is ook niet gezegd. Dan citeert u mij verkeerd. Ik ben begonnen met een citaat uit de Leeuwarder Courant over wat er in de Friese Staten is gebeurd. Ik zou graag de betreffende Handelingen nog eens willen nalezen. In die Statenvergadering is althans volgens dat persbericht is het bewustzijn aanwezig dat men in het verleden inderdaad heeft ingestemd met het dekken van het Friese ‘aandeel’ uit Kompas-gelden. Maar er is daar een financieel en politiek probleem en dan vind ik in de geest van de heer Boertjens dat je niet alleen vanuit Groningen moet zeggen dat er een contract ligt en dat het probleem verder maar moet worden uitgezocht. Je zult moeten proberen om samen de nooduitgang open te houden, zodat je er uit kan. Die nooduitgang willen wij als College openhouden en ik hoop u als Staten ook. De inzet is niet dat wij dat wel even betalen, maar de inzet is elkaar te houden aan de gemaakte afspraken.
33
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Concept samenwerkingsovereenkomst Zuiderzeelijn
De heer SWAGERMAN: Voorzitter, moet ik dan concluderen dat bij de vorige ondertekening eigenlijk al akkoord is gegaan dat één der deelnemende partijen niet voldoende geld op zijn rekening heeft en dat anderen daarvoor zullen inspringen? De heer CALON: Nee, bij de vorige ondertekening is gezegd dat Friesland niet meer ter beschikking had en dat toen akkoord is gegaan met de Friese vertegenwoordigers met dekking uit de Kompas-gelden of andere zaken en dat daarbij een voorbehoud is gemaakt door Drenthe, namelijk dat die gelden niet ten laste zouden komen van de Kompas-aandelen van Drenthe en Groningen. Groningen heeft daar later bij aangehaakt. Het hele debat over het Kompas-geld is heel technisch, maar het punt is dat het in Friesland heel moeilijk ligt. Wel bestaat in de Friese Staten het bewustzijn dat men die afspraak heeft gemaakt. Het stond namelijk gewoon in de betreffende brieven. Nu zijn we twee jaar verder en dan blijkt er een groot probleem te bestaan. Dan vind ik dat je gezamenlijk verantwoordelijk bent om dat op te lossen. Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Voorzitter, mag ik daar wel uit concluderen dat, gezien die bewustwording in Friesland en een mogelijke positieve afloop van de onderhandelingen, het geld wel weer ter beschikking komt van de Staten van Groningen voor eventueel andere doelstellingen? De heer CALON: Ja. De heer SWAGERMAN: En dan is de volgende vraag of wij dat zo willen, want wij geven zonder enige zekerheid Gronings geld aan een willekeurige partij. De heer CALON: Nee, dat is niet waar.Wij hebben besloten om dat geld te reserveren voor de risico’s. Die zijn er nu niet. Er is gedoe over de Kompas-bijdrage vanuit Friesland. Dus wij geven dat niet zomaar weg, maar wij laten dat nog even staan, hangende de onderhandelingen, totdat het ultieme besluit is genomen en wel ook in de Staten van Friesland. Nu over de risico’s en de waarde van de aandelen, met andere woorden: hebben zij het geld wel? Ik weet niet precies hoeveel aandelen zij hebben, maar ik dacht ongeveer 18% van de NUON-aandelen. Volgens taxaties is de inschatting van de portefeuillehouder van Groningen dat de Friezen dat geld zullen hebben en zelfs in meerdere mate dan in Groningen het geval zal zijn, maar er bestaat een theoretisch risico dat de aandelen NUON down the drain gaan – dus een gigantische decline gaan vertonen – en de aandelen Essent op niveau blijven. Wij zijn bezig met elkaar om een aandeelhoudersovereenkomst te sluiten. Daar zit het punt van het collectief of het individu. Het Rijk accepteert niet dat een individuele partij zegt dat men zich, gezien andere prioriteiten, maar even afzijdig houdt. Dat is het antwoord op de vraag waarom de partijen als collectief worden aangesproken, maar wij zijn wel gevoelig voor het argument dat als van één der partijen de waarde van de aandelen enorm afneemt en die van de andere partij op gelijk niveau blijft, men in het nauw komt. Dan moeten de partijen onder elkaar afspraken maken. Ik heb nog niet een begin van een idee hoe die afspraken eruit zouden moeten zien, maar wij zijn wel gevoelig voor dat argument. Wij vinden ook dat wij voor het betreffende debat open moeten staan voor onze Friese collega’s. Voorst ben ik heel erg blij dat, zoals uit de eerste termijn naar voren lijkt te komen, een vrij breed draagvlak voor dit project en dit akkoord aanwezig is en ik zou bij de heer Roggema aan willen sluiten die zei dat wij zouden moeten blijven staan voor wat wij willen. Dat is ook volgens mij typisch Gr onings: kop d’r veur hold’n . De PLAATSVERVANGEND VOORZITTER: Het woord is aan de heer Alders voor de beantwoording van zijn gedeelte.
34
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Concept samenwerkingsovereenkomst Zuiderzeelijn
De heer ALDERS (Voorzitter Stuurgroep): Dank u wel, voorzitter. Een aantal opmerkingen over de bestuursovereenkomst. Op de eerste plaats over de opmerking van de heer Jaspers over artikel 14, 24 en met name alles wat er staat over wet- en regelgeving. Er is de afgelopen jaren goed geanalyseerd welke wetgeving op dit moment al van toepassing is en wat mag worden verwacht als (nieuwe) wetgeving in werking zal treden in de looptijd van het proces. Daaruit is naar voren gekomen dat er één soort wetgeving is die wij op dit moment nog niet kennen, maar die in ontwikkeling is. Dat is de wetgeving met betrekking tot geluid. Waarom is dat aan de orde? De bestaande Wet Geluidhinder kent veel fenomenen en veel vormen van vervoer, maar indien je rekening houdt dat ook de magneettechniek hiervan onderdeel vormt, dient feitelijk vast te stellen dat de Wet Geluidhinder daarop niet ziet. Je kunt objectief vaststellen dat het absolute geluidsniveau lager is dan vergelijkbare verbindingen, maar dat de schrikreactie veel groter is. De Wet Geluidhinder bestaat uit die twee elementen: de hoeveelheid geluid, maar ook of je ervan schrikt of niet. Een trein die je niet hoort aankomen en er opeens is en dan geluid produceert en vervolgens weer weg is, levert een hoge schrikreactie op. Volgens de Wet Geluidhinder zou dat ertoe leiden dat de maatregelen die van toepassing zijn op het autoverkeer, ook van toepassing moeten worden verklaard op de magneetzweefbaan. Op grond daarvan is er nu internationale studie gaande over hoe met deze techniek in het kader van de Wet Geluidhinder om dient te worden gegaan. Voor de zekerheid is afgesproken om nog eens de stofkam door de regelgeving te halen en wat lopende is in Brussel op mogelijke toepassingen, zodat hiermee in de calculaties en risico-inschattingen rekening gehouden kan worden. Dit is het survey dat wordt gemaakt. Het tweede punt is dat daarmee ook afgegrensd wordt dat er nog nieuwe regelgeving zou kunnen komen. Die moet bestaan uit twee onderdelen. Het kan zijn dat er regelgeving komt waaraan al het vervoer in Nederland moet voldoen, dus generieke werking heeft. Als er regelgeving met generieke werking komt, is deze ook van toepa ssing op deze vorm van vervoer en voor rekening van het project. Maar du moment dat na ondertekening van de overeenkomst de Kamer zou denken dat een heel specifieke wet wordt gemaakt voor die vorm van techniek, is dat niet tegen te houden, maar dan wordt in de ove reenkomst bepaald dat de kosten voor rekening komen van de veroorzaker. Dat zou wel eens zo ingrijpend kunnen zijn dat de uitwerking verwoestend is en dat de partij die de kosten veroorzaakt, niet in staat is om die kosten op te hoesten. Dan is de verwijzing naar art. 24 van belang, inzake de onvoorziene omstandigheden ten tijde van het aangaan van de overeenkomst waarop partijen zich in dat geval kunnen beroepen, waar overleg over plaats moet vinden en dat er toe zou kunnen leiden dat het project strandt. Dat beroe mde over onvoorziene omstandigheden handelende artikel zult u in elke overeenkomst aantreffen en dat is meestal het artikel dat ertoe leidt dat partijen elkaar voor de rechter ontmoeten. Een tweede opmerking over de bestuursovereenkomst heeft te maken met een opmerking van de heer Moll die neergelegd is in een motie. Hij maakte een berekening dat wij nu minder geld beschikbaar he bben en dat deed hij ook bij het bedrag van 2,73 miljard euro, maar dat kan niet waar zijn, want het prijspeil is hetzelfde gebleven. Als wij twee jaar verder zijn, moet hij het bedrag vanaf prijspeil 2002 vertalen naar 2004. De waardeverandering die optreedt, zit in het systeem ingebouwd. Als de markt van vandaag bepalend is, moeten wij dus met dezelfde euro meer kunnen doen. Maar dat weet ik ook niet op het moment dat wij gaan investeren, dus doe ik daar geen uitspraak over. U vroeg feitelijk of wij straks nog wat te zeggen hebben als wij gaan gunnen, want dat is het moment in 2009. U kent de overeenkomst zoals ik die ken. Alle stappen in de prijsvraag zijn voorzien van een afsluitende besluitvorming. Dat is ook aan de orde bij de gunning conform art. 8. Daarin staat dat het bestuur de conceptbeslissing tot uiterlijk vier weken voor de datum waarop de betreffende beslissing moet worden genomen, moet voorleggen aan partijen. Dus in de regeling is voorzien in wat u vraagt. U moet dus bij het College in Groningen zijn, want van het College wordt verwacht dat zij de Staten zullen consulteren. Ik zal u zeggen, gezien de geschiedenis van dit voorstel, dat dit inderdaad in de rede ligt. Een paar opmerkingen over de discussie met Friesland.
35
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Concept samenwerkingsovereenkomst Zuiderzeelijn
Buiten datgene wat al is gezegd, is er een groot aantal moties ingediend en dat heeft ertoe geleid dat wij uiteindelijk besloten hebben om het debat op dat moment te stoppen en de zaak aan te houden en met elkaar verder te kijken naar de uitwerking ervan. Een aantal van de discussiepunten zijn puur interne discussiepunten, terwijl er een paar te maken hebben met de regeling zoals die is afgesproken. Wij hebben eigenlijk een drietrap. Punt 1 is het onderwerp dat de heer Calon zojuist heeft behandeld, namelijk het bedrag dat men beschikbaar heeft, ook voor het gat dat er nog is, namelijk die 35 miljoen euro. Punt 2 is het feit dat men de bijdrage voor de noordvleugel in mindering zou willen brengen op de bijdrage van de overige partijen en punt 3 dat men bij de aandelen niet alleen wil kijken naar het bedrag dat men verschuldigd is plus het dividend, maar dat rekening moet worden gehouden met wat men verder zou willen doen. De heer Calon heeft al gezegd dat met betrekking tot dit laatste er de afgelopen tijd al heel wat is gebeurd, omdat de regeling op dit moment impliceert dat onze verplichtingen bestaan uit de bijdrage aan de Zuiderzeelijn plus de doorwerking van het dividend in de Begroting. Er zijn zelfs jaren aangegeven die daarbij als maatstaf zullen functioneren. Van de drie elementen die in het geding zijn, zijn er dus twee in de regeling opgenomen. Dat maakt toch wel verschil uit en ik denk dat het goed is om daarover met elkaar door te praten. Wat betreft de bijdrage aan de noordvleugel heeft u gezien dat het ontbrekende deel van de bijdrage, namelijk die 1,13 miljard waarvan wij 1,02 miljard ophoesten – het Rijk heeft geaccepteerd dat wij de teller stil zetten bij 1,02 miljard – en dat betekent dat de vraag die daaruit voortvloeit voor de NoordHollandse partijen 110 miljoen is, maar wie nu naar de overeenkomst kijkt ziet dat er een voorkeursoptie inzit van de noordvleugelpartijen voor de IJmeer-variant en u hebt in de overeenkomst gezien dat die IJmeer-variant er komt als die partijen de kosten daarvoor op tafel leggen. De berekeningen luiden dan alleen voor de spoorverbinding 400 miljoen. Of het dan nog realistisch is gezien de bedragen van 110 en 400 miljoen om tegen de Noord-Hollandse partijen te zeggen dat er nog wat meer bij moet, zodat de bijdrage van de overige partijen wat omlaag kan, laat ik aan uw beoordeling over. Over de discussie in de Tweede Kamer. De motie Dijksma zegt dat datgene dat momenteel in de commissie Infrastructuur aan de orde is, van belang kan zijn om te verwerken in de overeenkomst. Ik kan u zeggen dat alle partijen die de overeenkomst hebben gemaakt, van mening zijn dat als gekeken wordt naar de stapsgewijze besluitvorming, het heel eenvoudig moet zijn om de betreffende aanbevelingen daarin te vertalen en dat het eigenlijk al gebeurd is. Men heeft feitelijk uitgesproken dat de ondertekening door het Rijk pas zal plaatsvinden, nadat dat debat heeft plaatsgevonden in november. Daarbij is een element van belang, namelijk dat de indieners van de motie hebben gezegd dat dit niet hoeft te betekenen dat de werkzaamheden stil gelegd hoeven te worden en dat pas in december weer verder kan worden gegaan. Ik denk dat dit relevant is. Het tweede punt is de motie Hofstra. Goede lezing van de motie is aan te bevelen. Hofstra zegt dat de twee andere opties pas opties zijn als het snelle opties zijn. De betreffende treinen moeten minstens 200 km/uur kunnen rijden. Hofstra stelt vast dat in de tracés voorzien is dat het bestaande tracé tussen Amsterdam en Lelystad blijft bestaan en dat daarover in ieder geval geen 200 km/uur gereden kan worden. De motie houdt in dat de alternatieven nu zodanig moeten worden uitgewerkt dat over het gehele tracé die snelheid gehaald moet kunnen worden. Dat kan niet voor de gereserveerde bedragen. Daarmee zullen de bedragen die gereserveerd zijn voor de Hanzelijn en IC+ aanzienlijk moeten worden verhoogd. Dat is ook de reden waarom de minister op dat onderdeel veel bezwaren had, want dat betekent dat de bedragen die nu gereserveerd zijn voor de HSL en de magneetzweefbaan meer realistische bedragen worden als je over de alternatieven komt te praten. Ook daar is de vraag of dit moet wachten en de minister heeft aan de Kamer toegezegd dat naast de twee voorkeursopties in de prijsvraag door de projectorganisatie beide alternatieven zullen worden uitgewerkt – dus dat geldt voor de IC+ en voor de Hanzelijn – zodat, als zou blijken dat de eerste twee niet zouden kunnen worden gerealiseerd, altijd teruggevallen kan worden op de andere twee en de Kamer heeft zich de positie voorbehouden om daar straks over te oordelen.
36
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Concept samenwerkingsovereenkomst Zuiderzeelijn
De heer SWAGERMAN: Voorzitter, wij gaan nu praten over wat personen mogelijk gezegd zouden hebben, maar ik heb begrepen dat mevrouw Dijksma ook heeft gezegd dat dit als extra meevaller zou kunnen hebben dat dan de peiling onder de inwoners meegenomen kan worden. De heer ALDERS (Voorzitter Stuurgroep) Ja, dat heeft zij ook gezegd, maar u vroeg daarstraks welke moties zijn aangenomen en ik heb u daarop een feitelijk antwoord gegeven. De heer Moll heeft gevraagd hoe het precies zit met de manier waarop dat verwerkt wordt. Besloten is dat alle vier opties worden uitgewerkt en wel twee in het kader van de prijsvraag en twee door de projectorganisatie en bovendien zullen de uitwerkingen op hetzelfde moment beschikbaar zijn. Dat leidt ook tot de vraag hoe het nu staat met de Noord-Hollandse partijen. Klaar is op dit moment een intentieve rklaring die deze dagen ondertekend zal worden door de minister, de Stuurgroep en alle partijen in de noordvleugel. Dat is de procedure die wij destijds gehanteerd hebben tussen het besluit van 21 december 2001 en de bestuursovereenkomst. Toen is ook een intentieverklaring gesloten waarbij partijen hebben gezegd dat zij dit de komende tijd met elkaar gaan bespreken. Dat heeft te maken met het Programma van Eisen en de inpassing van dit onderdeel en de financiële bijdrage. Ook heeft het te maken met de vraag hoe je dit plan inpast in wat er nog meer in qua infrastructuur in de noordvleugel van de Randstad gaat gebeuren. De minister heeft zich inmiddels beraden over de vraag of wij met de moties die in de Kamer aan de orde zijn geweest, verder kunnen gaan met de procedure. Het antwoord daarop is bevestigend. Er kan worden voorgegaan met de procedure inclusief met het Programma van Eisen, ook als wij pas in november/december ondertekenen. Dat betekent dat je feitelijk de werkzaamheden die nu voorzien waren en waarover afspraken staan in de bestuursovereenkomst, nu in het zonlicht zet door daar een aparte voorzittersovereenkomst voor te maken, betreffende deze stappen, het ruwe Programma van Eisen, de informatiebijeenkomsten, de commentaarronde op het Programma van Eisen, de definitieve vaststelling van de overeenkomst en vervolgens in januari volgend jaar het vaststellen door de gemeenteraden van het Programma van Eisen. Dit dient allemaal in die overeenkomst te staan, zodat die periode overbrugd kan worden. Het voorstel van het Rijk is dus om dat op die manier te doen. Wij kijken op dit moment hoe dat vorm gegeven kan worden. Tot slot de raadpleging. Er is al gezegd dat wij dit heel secuur moeten gaan doen. Ik kan u zeggen dat in Groningen in de Eemsbode, in de Groninger Gezinsbode, in de HS-krant, in de Kanaalstreek de Ter Apeler Courant, in de Midweek, in het Pekelder Streekblad en de Veendammer de advertentie heeft gestaan. Er hoort een garantie bij van degene die al die kranten verzorgt, dat dit het gehele gebied Groningen betreft. Als u daar buiten bent gevallen, dien ik persoonlijk een klacht in. Voorzitter, vervolgens ging het om de opzet. Ik heb al gezegd – mevrouw Gräper heeft daarnaar gevraagd in de commissie – dat bij overtekening op de avonden, er, net zoals indertijd bij het POP, meer avonden zullen komen. Zo dienen wij ons daarin op te stellen. Wij zien op dit moment ook dat er flink wordt gereageerd op de advertentie zoals die in alle gebieden is gepubliceerd. Die reacties stromen op dit moment binnen. Wij zullen overal kijken hoe dat past en het zal zeker in het gebied tussen Groningen en Assen ertoe kunnen leiden dat er meer moet gebeuren dan wij hebben voorzien en dan zal het ook op die manier gebeuren. Wederom, de opzet bestaat uit eerst een informatieronde. Die informatieronde houdt niet in dat leden van de Stuurgroep vlammende betogen gaan houden over het geheel. Dat is juist niet voorzien. Het gaat over het verstrekken van informatie via maquettes en allerlei andere zaken en het beschikbaar hebben van deskundigheid op alle thema’s, zodat iedereen alle vragen kan deponeren. Overigens worden ook mensen die andere opvattingen hebben in staat gesteld om de bijeenkomsten te gebruiken om hun informatie te verstrekken. Het tweede onderdeel vormen de werkate liers. Uit ervaring blijkt dat er aanzienlijk minder mensen zich melden voor de werkateliers dan naar de informatiebijeenkomsten komen. Voor die werkateliers dient het woord ‘werk’ serieus genomen te worden.
37
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Concept samenwerkingsovereenkomst Zuiderzeelijn
Dat betekent dat heel goed ingezoomd wordt op onderdelen van het Programma van Eisen en dat met de deskundigen over het Programma van Eisen wordt gesproken. Groepen groter dan twintig mensen zijn dan minder geschikt. De vraag of alle raads- en Statenleden daarbij aanwezig kunnen zijn, kan worden beantwoord met het advies dat u een groepje kunt vormen. Je zou afbreuk doen aan het idee van het werkatelier als dat op een andere manier wordt opgezet. Het derde punt is de feitelijke vraagstelling. Dan ben je bij het moment waarop wij daaruit afgeleid een aantal vragen gaan stellen. Dat gaat over de kennis van de plannen en de effectiviteit daarvan, de interesse en de betrokkenheid van mensen daarbij, het gaat over de voor- en nadelen van de verschillende varianten. Dus bijvoorbeeld: gegeven het feit dat er een keuze is gemaakt dat er een snelle verbinding komt , waar hecht u dan de meeste waarde aan? Dan kan worden afgezet tegenover de verschillende varianten. Je kunt ingaan op wat daarin belangrijk is, bijvoorbeeld snelheid, frequentie, locaties, inpassing in de bestaande stad of juist niet, etc. Die aspecten zullen in de vraagstelling naar voren komen, maar ik zeg erbij dat met name de werkateliers nog input kunnen leveren voor die vraagstelling, want er zou wel eens kunnen blijken dat in de interactie met mensen die mee willen praten – en dat zijn niet de orga nisaties, want daarvoor is er een apart project – relevante zaken naar voren kunnen komen voor de vraagstelling. Dat betekent dat deze raadpleging volgens deze opzet in het gehele gebied plaatsvindt, dus ook in Friesland. In Frie sland is de discussie op dit moment gaande over wat dan precies de aanvulling zou zijn, waar die op van toepassing moet zijn en dergelijke. Zojuist heb ik bij interruptie al gezegd dat dit begrensder is dan is gezegd en ik moet tegen de heer Zanen zeggen dat dit geen reden is voor Friesland om niet te tekenen, want als u even terugkijkt naar het debat van vorige week weet u dat in art. 6 van de bestuursovereenkomst de raadpleging is opgenomen en dat het laatste lid daarvan aangeeft dat aan het einde de raden en Staten en het parlement aan het woord zijn en als de raden en Staten zouden constateren in de raadpleging zoals geschetst dat daarin de draagvlakdiscussie aan de orde is, dan zou dat een argument kunnen zijn om uiteindelijk geen ‘ja’ te zeggen tegen het Programma van Eisen en dat is een no go. Dank u wel, voorzitter. De PLAATSVERVANGEND VOORZITTER: Dank u wel. Dit was de beantwoording in eerste te rmijn van de zijde van het College. Het lijkt me dat dit een goed moment is om samen de lunch te gaan gebruiken. De vergadering is geschorst tot 13.45 uur. De VOORZITTER: Ik heropen de vergadering. Wij gaan verder met de behandeling van voordracht nr. 23 over de Zuiderzeelijn. Het woord is aan de heer Jaspers. De heer JASPERS: Dank u wel, voorzitter. Ik dank ook in het bijzonder het College voor de uitvoerige en zakelijke toelichting op de vragen die zijn gesteld. Tegelijkertijd is ook een aantal antwoorden gegeven op vragen en opmerkingen die in de richting van de PvdA zijn gemaakt vanuit andere fracties. Deze zal ik daarom niet herhalen. Met betrekking tot de inbreng van de heer Boertjens: net was hij afwezig toen het charmeoffensief van het College aan de gang was, omdat hij toen overleg voerde met het College van Winsum. De burgemeester is nu niet aanwezig, ik weet niet of ik het via de wethouder mag doorgeven. De heer WERKMAN: Wij hebben gescheiden verantwoordelijkheden. De heer JASPERS: Ik zal het charmeoffensief van de heer Musschenga en de heer Calon nu niet overdoen. Het punt waar het om gaat is dat wij op de hoogte zijn van de inhoud van de zeven moties die zijn ingediend in Friesland. De afspraken die wij hebben gemaakt, moeten omwille van de bestuurlijke consistentie en continuïteit in de besluitvorming worden nageleefd. ‘De kop der veur’ is een houding die ons aanstaat. De heer Moll heeft een aantal zaken te berde gebracht. Hij sprak over ‘het braafste jongetje van de klas’. Dat is het niet. Wij staan voor de consequentie van de besluiten die wij hebben genomen.
38
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Concept samenwerkingsovereenkomst Zuiderzeelijn
De besluiten die zijn genomen willen wij graag in continuïte it houden. Wij jagen ook geen utopie na, maar een ambitie. Die ambitie hebben wij als fractie in deze Staten zeker. Het belangrijkste moment waar aan de orde komt of het doorgaat of niet is uiteindelijk de prijsvraag. Wat gaat de markt daarin doen? Wij kunnen veel met elkaar bespreken en heel veel ambities koesteren, maar gezien het traject dat wij lopen is het uiteindelijk de markt die bepaalt of het project al dan niet doorgang zal vinden. De heer MOLL: Mijnheer de voorzitter. Mag ik de heer Jaspers in dit verband een vraag stellen? In uw eerste termijn heeft u het over het project gehad, waarbij u steeds doelde op de magneetzweefbaan. Dit is de eerste keer dat u refereert aan het feit dat het eventueel ook anders kan aflopen. Hoe staat u… De heer JASPERS: Nee, het kan niet anders, mijnheer Moll. U hoort het weer niet goed. De heer MOLL: U zei zo-even iets in de trant van dat bij de aanbesteding zou moeten blijken of onze ambities kunnen worden waargemaakt. Dan gebiedt de logica om de mogelijkheid onder ogen te zien dat het eventueel niet kan worden waargemaakt. Hoe kijkt u in het licht daarvan tegen de HSL en de Intercity+ aan? Of is de PvdA van mening dat dit varianten zijn waar men geen woorden aan vuil moet maken, die men van zich af moet werpen en die – als de magneetzweefbaan het in uw ogen onve rhoopt niet wordt – een totale nederlaag voor u zouden betekenen? De heer JASPERS: Nee, mijnheer Moll. De bestuursovereenkomst gaat over de twee snelle varianten. In de bestuursovereenkomst wordt namelijk aangegeven dat wij alleen voor die twee varianten een PPSconstructie maken, niet voor de andere twee. In de bestuursovereenkomst wordt aangegeven dat wij als regionale partij een financiële bijdrage zullen leveren, niet voor die andere twee. Het hele traject van de voorlichting en de raadpleging gaat over de eerste twee varianten. Het besluit dat nu wordt herhaald en genomen gaat worden betreft de snelle varianten: de HSL en de MZB. Wij hebben toen en ook nu nadrukkelijk om een groot aantal redenen de voorkeur uitgesproken voor de MZB-variant. Ik wil daar nu niet op terugkomen, omdat ik vindt dat de heer Calon uitstekende argumenten aangaf waarom wij deze opvatting onderschrijven. Het betekent derhalve ook dat wij al die moties van u – die dat allemaal weer te n principale ter discussie stellen – niet zullen steunen. Dat in het verlengde van deze bestuurlijke continue opvatting. De SP, voorzitter. Er zijn verschillende publicaties geweest over referenda. De PvhN en de Stadspartij hebben dit ook gedaan. In deze zaal en in de commissies zijn die in het verleden, ook op 26 juni 2002, nadrukkelijk aan de orde geweest. In die context zijn ook uitspraken gedaan door de heer Hemmes, waarin hij bepleit voor het houden van een referendum, want de bevolking wil dit simpelw eg niet en de bevolking dient de mogelijkheid te krijgen om dat uit te spreken. Tegelijkertijd is vorig jaar dit verspreid, ik citeer: “Zweeftrein, nee”. Er wordt door de heer Swagerman enigszins gesuggereerd dat ik niet weet wat daar in staat, maar ik zal nu letterlijk citeren. Er zit een bon in. Die bon moet men opsturen naar de regering, naar de Tweede Kamer. De bon stelt dat het invullen en opsturen is bedoeld om “het geld voor de zweeftrein aan andere zaken te kunnen besteden”. Dat is nu precies waar het om gaat. Dit is helemaal niet mogelijk. Ik wil het hier niet allemaal opnieuw gaan herhalen, want het is al uitgelegd. De hele tekst die er verder staat over wat het besluit is, dat de bevolking dit besluit tegen zou kunnen houden en dat de bevolking dringend verzoekt het geld te besteden aan andere zaken is ten minste een niet complete voorstelling van zaken om het voorzichtig uit te drukken. Mevrouw BOS: Voorzitter. Mij is nog steeds niet duidelijk waarom de heer Jaspers stelt dat het helemaal niet mogelijk is om het geld voor de zweeftrein aan andere zaken te besteden. Legt u eens uit waarom dat niet zou kunnen. Het is een kwestie van prioriteiten stellen en keuzes maken.
39
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Concept samenwerkingsovereenkomst Zuiderzeelijn
De heer JASPERS: Ja, natuurlijk. GroenLinks heeft dit altijd zo gevonden. GroenLinks heeft daar twee jaar geleden samen met Milieudefensie ook twee bureaus voor ingeschakeld die rapporten hebben gemaakt over de vraag hoe wij met de honderden miljoenen – zowel de rijksbijdrage als de regionale bijdrage – andere zaken zouden kunnen doen, bijvoorbeeld een betere ontsluiting van het Noorden, een beter OV tussen de stedelijke kernen in het Noorden. Niet alleen ontsluiting naar het Westen, maar ook - zoals u hebt aangegeven - ontsluiting naar de rest van het land. Allemaal heel interessant, maar het geld is daarvoor niet beschikbaar a) omdat het niet is afgesproken; b) omdat ook het kabinet tot nu toe heeft gezegd dat de reservering alleen daarvoor is. Als het daar niet aan wordt besteed, komen er andere prioriteiten. Die prioriteit kan ik u aangeven, dat is de zuidelijke ontwikkelingsas van de Randstad, de Maasvlakte. Mevrouw BOS: Maar het kan dus wel. Als u anders had gestemd dan had het gekund. Daar komt het door. De heer JASPERS: Ja, u begrijpt, mevrouw Bos, dat ik wat dat betreft niet met u meelijd dat de verkiezingsuitslag toch een andere is geweest dan u had verwacht. De heer SWAGERMAN: Voorzitter, mag ik hier namens de aangesproken partij iets over mededelen? Een zweeftrein die niet doorgaat levert per saldo toch geld op? De heer JASPERS: Nee. Het is simpelweg gereserveerd. Er is nog geen geld. De heer SWAGERMAN: Als het Rijk geen 2,37 miljard euro hoeft uit te geven aan een zweeftrein, omdat de zweeftrein niet doorgaat, zoals zij dat hebben vastgelegd, dan heeft het Rijk toch 2,37 miljard euro over? De heer JASPERS: Het Rijk heeft vanaf 2010 2,7 miljard euro gereserveerd om dit project te realiseren als de besluitvorming positief afloopt. De heer MOLL: Dat is de Zuiderzeelijn, niet de magneetzweefbaan. De heer JASPERS: Sorry, de Zuiderzeelijn. Gaat dit project niet door, dan is meerdere malen door dit kabinet aangegeven, dat dit geld niet ter beschikking staat van het Noorden. Daar hebben wij het over. De heer SWAGERMAN: Kan ik mogelijk constateren dat daar waar wij nu zweeftrein hebben gezegd er een soort misverstand ontstaat over benamingen en plaatsingen van bedragen en daar waar besluiten plaatsvinden? De krant was uiteraard niet alleen voor het Noorden bedoeld, maar voor het hele land. De heer JASPERS: Dat is een nieuw gezichtspunt. De heer HOLLENGA: Voorzitter. In eerste termijn is er een discussie ontstaan tussen de PvdA en de VVD over de positie die Friesland heeft ingenomen. Wij willen vanuit onze fractie op dit moment niet op die discussie ingaan. Wij denken dat de Friese Staten op zich een keuze hebben gemaakt. Het is niet de onze. Wij gaan ervan uit dat zij er na de vakantie op een goede manier uitkomen en dat het College in Friesland zijn werk doet, want dat heeft heel wat voor te bereiden als het gaat om het formuleren van een goed antwoord op al die moties die daar liggen. De PvhN komt steeds met het punt van de verbinding met Duitsland. Dat is een optie die ook in deze Staten altijd is uitgedragen door de verschillende partijen, omdat zij iets kan toevoegen aan de snelle verbinding tussen de Randstad en Groningen. Daar waar mogelijk zullen wij dat ook bevorderen.
40
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Concept samenwerkingsovereenkomst Zuiderzeelijn
Het is echter niet zo dat wij op dit moment in staat zijn om met Duitsland een overeenkomst te sluiten die één op één loopt met de afspraken die wij hier in Nederland hebben. Laat het duidelijk zijn dat ook daar een taak blijft liggen voor regionale en centrale overheden als het gaat om de infrastructuur die voor Groningen van belang is. In de richting van het College: dank voor de beantwoording. Gedeputeerde Calon is uitvoerig ingegaan op de ‘geldstroom’, de reservering en het risico. Ik denk dat wij op dit moment akkoord zijn met die benadering. De gedeputeerde heeft aangegeven hoe het College de onderhandelingen ingaan als het gaat over het tekort en de a fspraken die daarover zijn gemaakt. Ik denk dat wij het College daarin volledig moeten ondersteunen en dat wij na afloop van die onderhandelingen opnieuw ons oordeel zullen geven over de vraag of wij tevreden zijn met de uitkomst. Wij weten in elk geval de inzet van het College. Ik denk dat dit een goede zaak is en dat wij ons daar ook voor moeten inzetten. Tot slot, voorzitter, kom ik bij de moties. Wij hebben geen behoefte aan de eerste motie: wij hebben geen uitspraak van de Staten nodig ten aanzien van de vraag hoe wij ons op moeten stellen nadat de raadpleging is geweest en hoe wij dat zullen moeten wegen in onze standpuntbepaling. De tweede motie zit in de prijsvraag. Door de heer Alders is aangegeven dat ook de andere twee varianten worden uitgewerkt en dat op dat moment ook daar de gegevens bekend van zijn. Dan ten aanzien van de extra klankbordgroep. Ik dacht dat de terugkoppeling in deze Staten zoals deze plaatsvindt voldoende is – bijvoorbeeld via de commissie Economie en Mobiliteit – en dat Statenleden volledig de kans hebben om daar te interveniëren en het College te bevragen over nadere rapportage, overleg, informatie en wat dies meer zij. Met betrekking tot het uitstel van het definitieve projectbesluit naar 2009 zijn wij van mening dat er in huidige traject voldoende go/no go momenten liggen. In de laatste motie van de PvhN wordt inbreuk gemaakt op de bestuursovereenkomst zoals deze nu voorligt. Voor ons hoeft het College die onderhandelingen niet opnieuw op dit punt in te gaan. De heer BOERTJENS: Voorzitter, ik kan kort zijn. Ik wil het College bedanken voor de beantwoording van onze eerste termijn. Wat ons betreft is dat volledig genoeg. Wij zullen de moties niet steunen. Voor de argumentatie kan ik mij naadloos aansluiten bij wat de heer Hollenga heeft gezegd. Wij staan achter het Collegevoorstel en wij zullen vóór stemmen. De heer MOLL: Voorzitter. Op zich kan mijn fractie in tweede termijn ook betrekkelijk kort zijn, zij het dat ik nog een paar opmerkingen over de motie wil maken en ook als het ware de discussie met de PvdA vanuit deze positie wil voortzetten. Op zich begint de positie van de PvdA mij steeds helderder te worden. De partij staat bol van ambitie. Dat is mooi, maar goed, ambities kennen af en toe grenzen die worden gesteld door de werkelijkheid. Het zou goed zijn als de PvdA dat ook met zich meeneemt, anders mondt de aanbesteding misschien enigszins uit in een casinoachtig proces, waarbij je of met de hoofdprijs – twee keer achter elkaar 36 maal de winst – of met niets naar huis gaat. In onze ogen moeten wij dit Zuiderzeelijnproject ingaan met verschillende mogelijkheden, genuanceerder benaderen op zijn minst gezegd. Dat betekent ook dat wij rekening moeten houden met het feit dat de door u begeerde hoofdprijs niet kan worden gehaald, maar dat het heel verstandig kan zijn om ook de varianten die de realisatie van het doel van een goede verbinding tussen de Randstad en het Noorden dichterbij brengen ook te benaderen en mee te nemen in de analyse. Uw consequente verwaarlozing van die aspecten – HSL en Intercity – illustreert als het ware de houding die ik zo-even schetste. Als u gelijk krijgt ben ik de eerste om u te feliciteren, maar ik vind het uiterst riskant, gegeven een groot aantal onzekerheden, zowel op financieel als ruimtelijk als bestuurlijk gebied. In dat opzicht heeft Groe nLinks iets minder ambitie, maar voldoende nuchterheid en dromen over het sneller in de Randstad komen, maar eventueel door middel van een Intercity+-tracé. Ik denk dat hiermee onze posities zijn geschetst. Uiteraard heeft elke partij het recht om die positie te kiezen, maar ik denk dat het ook goed is om helder te maken waar deze ligt.
41
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Concept samenwerkingsovereenkomst Zuiderzeelijn
Wij komen elkaar wel tegen, want er zijn voldoende momenten waarop dit project opnieuw wordt besproken, zij het - als ik de Staten goed heb begrepen - waarschijnlijk niet in een klankbordgroep. Plenair in de Staten is echter ook mooi, dat geef ik ogenblikkelijk toe, als ik de gedeputeerde en de voorzitter hier zo bij elkaar zie zitten rond dit majeure project. Voorzitter, de moties. De motie rond de raadpleging. De signalen gehoord hebbend in de commissie, waarbij partijen aangaven dat een raadpleging aardig is, maar dat de partijen weten wat ze willen - de PvdA voorop naar ik meen -, riep bij mijn fractie de vraag op in hoeverre de partijen überhaupt zijn geïnteresseerd in het resultaat van de raadpleging. Of vindt er alleen een raadpleging plaats omdat de Friezen dat willen? De motie dient ertoe om hier helderheid over te krijgen. Ik ben benieuwd hoe over deze motie zal worden gestemd, want dat zal duidelijk maken welke visie de meerderheid dan wel de minderheid van de Staten hebben over de rol die de raadpleging moet hebben. Ik denk dat die helderheid er vandaag zal komen. Ik daag de partijen uit om met deze argumentatie in het achterhoofd naar de motie te kijken. Dan de motie ‘alle varianten’. Ik denk dat daar op zich voldoende over is gezegd. De Tweede Kamer heeft na diepgaande studie de deur van de terugvalvarianten al opengezet. Zo is het in elk geval omschreven: die pgaande studie. Deze loopt al voor een deel mee. Het lijkt de GroenLinks-fractie – ook vanwege onze zienswijze ten opzichte van de Intercity+ – van groot belang dat niet alleen de Tweede Kamer het tempo bepaalt, maar dat wij daar ook zelf nadrukkelijk bij zijn en dat wij in de richting van de bevolking duidelijk kunnen maken dat het niet slechts gaat om de keuze van een magneetzweefbaan of niet – zoals de PvdA vaak lijkt voor te stellen – maar dat het gaat om een magneetzweefbaan, een HSL of een Intercity+. Het kunnen alledrie mogelijke uitkomsten zijn van het proces. Het is daarom verstanding om over alledrie een mening te vormen. Dat is de strekking van die motie. Wij zullen zien wat de Staten daarvan vinden. De klankbordgroep leek mijn fractie een goed idee om als het ware in een wellicht wat kleinere groep en gezien de omvang de dossiers, een groep die een geweldige uitdaging voor zich heeft, met dit onderwerp bezig te zijn. Als de Staten vinden dat wij het in deze formatie moeten doen, zullen wij dit uiteraard accepteren. Overigens viel het mij op dat het College op dit punt enigszins uit de bocht vloog, want deze motie was een motie die aan de Staten was gericht. Nu kan het College daar een mening over hebben, maar laten wij vooral als Staten beslu iten hoe wij het willen doen. In het kader van het dualisme vind ik dat ik deze opmerking moet plaatsen. Over andere moties kan ik mij voorstellen dat het College dat in het vuur van de strijd voor deze overeenkomst heeft gevochten, een duidelijke opvatting heeft. Op dit punt had ik het echter ook denkbaar gevonden dat het College had aangegeven dat de Staten bepalen hoe zij over deze stukken willen discussiëren. Ik geef het signaal even… De heer MUSSCHENGA: Denkbaar wel, voorzitter, maar ik heb vanochtend gehoord dat Collegeleden wel mee mogen doen. De heer MOLL: Ja, natuurlijk. Het njet van de heer Musschenga was echter heel kort op dit punt. Ik geef dit Collegelid aan hoe ik dat dualistisch benader. De heer CALON: Hij wil niet worden beleerd. De heer MOLL: Hij wil niet worden beleerd, maar ik ook niet. Wanneer men niet wil worden beleerd, zal men ook niets leren. De vierde motie, het eindbesluit. De voorzitter meende dat de Staten op dit punt eigen verantwoordelijkheden kunnen nemen. Aan de andere kant, als ik de stukken – en ik heb uiteraard na het betoog van de voorzitter de stukken opnieuw ter hand genomen – goed bekijk dan staat er duidelijk dat er vijf go/no gomomenten zijn gedefinieerd op bladzijde 5 van de toelichting die de Stuurgroep Zuiderzeelijn heeft gegeven.
42
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Concept samenwerkingsovereenkomst Zuiderzeelijn
Er wordt aangegeven dat voor de eerste drie een zwaardere procedure en voor de overige minder zware procedure zal worden gevolgd. Wanneer men in de uitwerking van de overeenkomst kijkt – want die telt natuurlijk – dan zijn duidelijk verschille n tussen de zwaardere procedure en de minder zware procedure te zien. Het pleidooi dat wij met deze motie geven is dat wij voor een zwaardere procedure pleiten ten aanzien van het eindbesluit dat rond 2008/2009 kan worden verwacht. Het voert te ver om op de exacte ve rschillen tussen de zwaardere en de minder zware procedure in te gaan, maar ik denk dat de boodschap van de motie hiermee op zich helder is, en als wij het College – als deze motie zou worden aangenomen – op pad sturen, dan komt het College er vast wel uit in de onderhandelingen om het voor elkaar te krijgen en de intentie van de Staten te verwoorden. Voorzitter, tot zover. Ik denk dat ik in de eerste termijn al heb aangegeven hoe wij tegen de besluitvorming va ndaag aankijken. In dat opzicht ben ik benieuwd naar het stemgedrag rond de moties. De heer MOORLAG: Voorzitter, wat is het oordeel van GroenLinks over de motie van de PvhN? De heer MOLL: Ik ben benieuwd naar de bijstelling van deze motie. De heer ROGGEMA: Voorzitter. Bedankt voor de beantwoording. Ten aanzien van de publicatie is er kennelijk sprake van een misvatting. Een aantal kranten is genoemd. Ik heb de indruk dat hier ook meerdere mensen in de zaal zitten die de informatie niet hebben gezien of niet hebben ontvangen – laten wij dat maar in het midden laten. De vraag eraan gekoppeld is of het inderdaad is verspreid en op welke termijn. Is dit in één dag gebeurd of is dit in een week gepland? Is het eenmalig of komt er nog een vervolg op? Dit lijkt mij van belang, want er gaan natuurlijk ook veel mensen met vakantie. Wij willen iedereen in de gelegenheid stellen. Aan motie 1, 2, 4 en 5 hebben wij geen behoefte. Dit zou kunnen inhouden dat wij wel behoefte hebben aan motie 3. Wij hebben motie 3 nader bekeken en eigenlijk vinden wij ook die motie overbodig omdat er voldoende terugkoppeling plaatsvindt, zowel naar de Staten als in SNN-verband. Het staat nagenoeg altijd op de agenda en wij zullen het blijven volgen. Ik dank u wel. De heer SWAGERMAN: Voorzitter, ik heb ondertussen na kunnen denken over een vraag aan de heer Jaspers als het gaat over de vraag of geld wel of niet kan worden uitgegeven. Je kunt in plaats van ‘Zuiderzeelijn’ de afkorting ‘JSF’ in de mond nemen. De rijksoverheid heeft besloten om voor acht miljard van die toestellen aan te schaffen. Daar is een contract voor. Daar zit een zekere heroriëntatie in en het lijkt erop dat die Joint Strike Fighter misschien niet door zal gaan en dat het contract de prullenbak in gaat. Bent u dan ook van mening dat die acht miljard niet meer ter beschikking is om opnieuw uit te geven of zie ik dat verkeerd? De heer JASPERS: Dat ziet u verkeerd, want dat heb ik niet gezegd. Wat ik heb gezegd is dat er dan een andere politieke afweging is met waarschijnlijk een andere prioriteitsstelling dan u wilt. Dat geldt trouwens ook voor de gelden in de regionale bijdragen voor de magneetzweefbaan hier in het Noorden. In het Collegeakkoord is namelijk ook afgesproken dat prioriteit 1 in dat geval afvalt, maar dat prioriteit 2 en 3 dan blijven staan. De heer SWAGERMAN: Ja, maar het gaat nu om het principe van gereserveerd geld voor een zweeftreinvariant. Als die variant niet doorgaat komt dat geld vrij ter besteding.
43
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Concept samenwerkingsovereenkomst Zuiderzeelijn
De heer JASPERS: Dat bestrijd ik niet. Dat is een nieuw voortschrijdend inzicht bij u, want tot nu toe was de opvatting dat dit geld dan ter beschikking zou komen voor het Noorden, en u had dan opdracht gegeven wat daar dan voor gedaan zou kunnen worden. Die koppeling is er niet. Dat is wat ik steeds zeg. De heer SWAGERMAN: Dan blijft dat denk ik van het Rijk. Dat sluit echter aan bij het feit dat wij vinden dat de aanleg van een Zuiderzeelijn een taak is van de rijksoverheid en niet… De heer MUSSCHENGA: Dat is duidelijk, maar als het niet doorgaat, dan bepaalt het Rijk wat er dan met het geld gebeurt en niet wij. Dat is het cruciale punt. Daarnaast hebben wij – wat de heer Jaspers ook zegt – onze eigen bijdragen en onze prioriteiten. Wij hebben dan niets te zeggen over het rijksgeld en dan mogen wij blij zijn als wij daar nog iets uitha len. De heer SWAGERMAN: Dat zou dan inderdaad de consequentie kunnen zijn. Mag ik de heer Calon ook een vraag stellen om helderheid te krijgen? Als het zo is dat aandelen van een van de partijen beneden een bedrag komen waarvoor zij zich hebben gecommitte erd aan de Zuiderzeelijn en de andere partij heeft een gelijkblijvend bedrag tot haar beschikking vanwege de waarde van de aandelen, betekent dit dan dat het nadeel dat ontstaat bij de ene partij wordt gecompenseerd door het voordeel van de andere partij in deze overeenkomst? De heer CALON: Dat heb ik niet gezegd, voorzitter. Het antwoord op de vraag is ontkennend. U vraagt of bij een daling bij de ene partij leidt tot compensatie van de andere partij. Dit kan ik niet bevestigend beantwoorden. Daarom is het antwoord ontkennend. De heer SWAGERMAN: Dat is dan in zoverre een helder antwoord dat ik dan… De heer CALON: Er wordt mij zelden verweten dat ik niet helder ben. De heer SWAGERMAN: Dat heb ik u volgens mij niet verweten de afgelopen anderhalf jaar. De heer HEMMES: De heer Calon ontkent nu, omdat hij het niet kan bevestigen. Volgens mij had hij moeten antwoorden: “misschien”. Volgens mij zit dat er nog steeds achter. De heer Calon is inderdaad altijd heel helder, maar in dit opzicht houdt hij iets achter de kiezen. De heer CALON: Nee, ik wil er wel iets meer over zeggen. Ik heb vanmorgen gezegd dat ik nog geen begin van een idee heb hoe een dergelijke overeenkomst er uit zou moeten zien. Het politieke punt is dat, waar wij in Groningen in het Collegeakkoord hebben gezet dat het bedrag voor de Zuiderzeelijn in zijn twee modaliteiten vastligt. Van datgene wat er meer is zonderen wij eerst het deel van af dat garant moet staan voor de dividenduitkering tot een maximum. De rest wordt verdeeld in de verhouding 1/3 – 2/3. U kent allen het Collegeakkoord, want dat is hier besproken. Wij hebben derhalve alleen dat deel voor de Zuiderzeelijn vastgezet. Friesland heeft nu de instelling dat er drie elementen moeten worden vastgezet, namelijk 1) hetzelfde als wat wij hebben gedaan; 2) dividenden – dat staat nu dus ook in het akkoord; 3) bedragen die zij zouden willen gebruiken voor andere projecten. Het Rijk heeft – terecht, naar onze mening – gezegd dat het niet kan accepteren dat elke partij individueel voor zichze lf bepaalt of het dan voldoende is, want er komen nieuwe elementen in. Wat het Rijk wel kan acce pteren is dat het totaal van de waarde van de aandelen van het collectief voldoende moet zijn voor 1) bijdrage Zuiderzeelijn in wat voor modaliteit dan ook; 2) gegarandeerde dividenden. Blijft het politieke punt in Friesland.
44
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Concept samenwerkingsovereenkomst Zuiderzeelijn
Het was in het geheel geen charmeoffensief maar een poging om gedrieën een akkoord te houden, want wij hebben dat akkoord nu. Als daar een probleem is – en theoretisch zou het inderdaad zo kunnen zijn dat de waarde van de aandelen NUON down the drain gaan en de waarde van de aa ndelen Essent constant blijft of stijgt, waardoor zij een probleem krijgen – dan vragen zij aan ons – althans daar wordt nu over gesproken – om te kijken naar een vorm van een aandeelhoudersovereenkomst tussen de regionale partijen, dus niet tussen de regionale partijen en het Rijk. Die besprekingen worden nu opgestart. Wij hebben nog geen begin van een idee hoe dat er uit zou moeten zien. Wij moeten wel zien dat daar een probleem ligt en dat je daar met elkaar over moet discussiëren. Ik heb u ook aangegeven hoe groot die waarschijnlijkheid is. Die is uiterst gering. De heer SWAGERMAN: Het betekent – vrij vertaald - nog steeds dat het antwoord in het midden hangt omdat de overeenkomst er nog niet is. Wat naar onze mening wel een zekerheid is, is dat het bedrag van 11,3 miljoen euro zal worden overgeheveld naar de post onvoorzien, waarbij naar onze mening de besteding daarvan – ook al is deze nog niet bekend, iets wat enigszins in de lijn ligt met het voorgaande verhaal – wel heel sterk een bepaalde richting uitgaat. Wij vinden het een kwalijke zaak dat dit vanuit de provincie Groningen zou moeten. Verder menen wij te mogen constateren dat, de hele discussie overziend, de bevestiging hierin moet worden gevonden dat de aanleg van een dergelijke lijn duidelijk beter door het Rijk kan plaatsvinden dan door een combinatie van alle mogelijke factoren, zeer zeker niet in een PPSconstructie of iets dergelijks. Voorzitter, ik kan onze mening over de moties aangeven. Wij zijn in principe vóór motie 1 van GroenLinks. Wij zijn het niet eens met motie 2 van GroenLinks. Wij kunnen wel met de moties 3 en 4 uit de voeten. De PvhN zullen wij niet steunen. Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Voorzitter. Ook dank voor de beantwoording. Nog kort over enkele punten en de moties die er liggen. Ten aanzien van de burgerraadpleging zijn wij zeer blij met de toezegging dat er – gezien de nu al toestromende reacties – zo nodig extra avonden worden georganiseerd. Ik denk dat dit zeer belangrijk is, want het doel van de peiling van het draagvlak onder de bevolking is zeer belangrijk. Dan over het risicogeld. Wij zijn van mening dat bij goede onderhandelingen het af en toe belangrijk is om de poot stijf te houden. Wij hebben het idee dat men hierin met name in Friesland buitengewoon goed aan het worden is. Soms is het goed om ook aan deze kant de poot af en toe stijf te houden. Wij zijn echter van mening – zeker gezien de beantwoording van het College – dat het College zeer goed is in het stijfhouden van de poot. Hoewel wij vinden dat het geld niet zou moeten worden gebruikt voor het gat van Friesland, begrijpen wij ook dat uiteindelijk het doel is dat wij met elkaar verder komen. Wij hebben er dan ook voldoende vertrouwen in dat het College er alles uit zal halen wat er in zit. Wij moeten natuurlijk niet vergeten dat wij bij de uiteindelijke defin itieve besluitvorming rondom dat geld – want dat komt nog een keer in de Staten terug hebben wij begrepen – altijd nog kunnen kijken of wij vinden dat dit College naar behoren heeft onderhandeld. Wij zullen dan ook het voorstel van het College zoals het voorligt ondersteunen. Dan ten aanzien van de moties die voorliggen. Met betrekking tot de eerste motie zou ik graag in de ric hting van GroenLinks willen aangeven dat de reden waarom de bevolking van Groningen wordt geraadpleegd niet plaatsvindt omdat dit ook in Friesland gebeurt, maar omdat wij in de Staten twee jaar geleden een discussie hebben gevoerd over het wel of niet invoeren van een referendum, mede ook in het licht van het feit dat je de burger wilt betrekken. Er was toen een meerderheid in deze Staten, waaronder GroenLinks, die daar geen voorstander van was. Daardoor zijn wij inmiddels in een ander traject gekomen. Daardoor kan de beslissing over het definitief wel of niet willen van deze lijn niet meer bij de burger worden neergelegd. Wij betreuren dat. Wij hadden dat graag anders gezien, maar wij vormen nog steeds geen democratische meerderheid in deze Staten. Het gevolg is dat daarmee een bepaald traject is afgesloten.
45
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Concept samenwerkingsovereenkomst Zuiderzeelijn
Wij hebben er veel moeite mee – ook met de motie zoals deze hier ligt – dat er een sfeer wordt gecreëerd alsof de burger er nog iets over te zeggen heeft. Daarmee wordt dusdanig veel zand in de ogen van de burger gestrooid dat je je af kunt vragen of je daarmee nog wel een eerlijk verhaal aan het houden bent. Wij zijn liever helder en eerlijk naar de burger toe… De heer MOLL: Ja, voorzitter. Je zou ook kunnen overwegen om naar de burger te luisteren en dat serieus te nemen. Ik begrijp echter dat mevrouw Gräper niet meer naar de burger wil luisteren en dat zij dat ook heel duidelijk aan de burger wil zeggen. “We luisteren niet meer naar u, we strooien u zand in de ogen.” Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWI JK: Nee, ik wil heel graag naar die burger luisteren. Sterker nog: ik wilde zo graag naar die burger luisteren dat ik daar nog wel een correctief referendum voor over had. De meerderheid in deze Staten, waaronder uw fractie, was dat niet van plan. Dat maakt het wel heel anders. Dat maakt ook dat de vraag niet langer voorligt. Ik wil graag met de burger gaan praten over de invulling van het vervolg van het traject, over de invulling van het Programma van Eisen, zoals wij toen ook met elkaar hebben afgesproke n. Het is enigszins absurd om nu tegen de burger te ze ggen: “Ja, ja, ja, wij gaan nog wel wat doen en u mag misschien nog wel een keer zeggen wat u van u van die lijn vindt”. Op het moment dat wij in de Staten niet meer de beslissing voor ons krijgen over het definitieve wel of niet van de lijn, is het absurd om tegen de burger te zeggen: “U mag daar wat over zeggen maar wij kunnen daar helaas niets mee doen, want daar hebben wij het in deze Staten niet meer over”. De heer MOLL: Bij het Program van Eisen kunnen wij de afweging nog ten volle maken. Dat is door de voorzitter van de Stuurgroep nog eens geschreven, onder andere aan de Friese Staten, maar dat kunnen wij ons ook zelf aantrekken. Als wij het Program van Eisen vaststellen dan wel verwerpen – dat is een bevoegdheid die ten volle mogelijk is, ook op grond van de overeenkomst – is dat het moment waarop de burger best weet waarover het gaat. Voor GroenLinks is ten aanzien van het referendum de afweging altijd geweest dat wij niet een referendum wensten over als het ware een samenwerkingsovereenkomst waar de uitkomst nog onduidelijk van is, maar over een concreet plan. Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Het referendum dat hier twee jaar geleden voorlag… De heer MOLL: Nee, dat was toen bij de samenwerkingsovereenkomst, en… Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Nee, het voorstel dat er toentertijd lag van het CDA was een voorstel om te komen tot een referendum, waarbij de burger nadrukkelijk ja of nee tegen de Zuiderzeelijn kon zeggen. Dat voorstel, die motie van het CDA, ondersteund door D66, heeft niet de meerderheid in deze Staten gehaald. Dit betreurt D66 ten zeerste en hadden wij graag anders gezien, maar dat is wel de stand van zaken. Bij het Programma van Eisen kan men natuurlijk – want dat geldt voor ieder go/no go moment, in feite ook voor dit moment – altijd de stekker uit het project trekken. Ik begreep echter uit uw bijdrage dat u niet de stekker uit het project wilt trekken, want u bent nog steeds voorstander van een IC+variant. U wilt graag de optie openhouden om met de burger daarover te praten. Wij willen die optie ook openhouden, maar dan moeten wij wel helder zijn tegen elkaar. Dan gaat het bijvoorbeeld over een IC+, MZB, HSL of welke andere variant dan ook, maar de vraag of er überhaupt wel of niet een Zuiderzeelijn moet komen en de vraag of er wel of niet een regionale bijdrage voor moet komen liggen simpelweg niet meer voor.
46
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Concept samenwerkingsovereenkomst Zuiderzeelijn
Mevrouw BOS: Voorzitter. Toentertijd ging het met betrekking tot het referendum om dat wij graag aan de burger wilden vragen: “Hebben jullie er zoveel geld voor over om dat te doen?” Dat kwam echter niet in voldoende mate aan de orde. Daarom hebben wij daar tegen gestemd. Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Wij hebben toentertijd ook geen voorstel van de GroenLinks fractie gehad om een referendum te houden over de regionale bijdrage. Er lag een voorstel voor een referendum met de vraag wel of geen Zuiderzeelijn, op dat moment inclusief de regionale bijdrage voor de magneetzweefvariant en de HSL. Dat voorstel heeft de GroenLinks-fractie toentertijd niet gesteund en heeft ook geen meerderheid in deze Staten gehaald. Dit betekent dat de fase van het wel of niet ja -zeggen tegen een regionale bijdrage is gepasseerd. Nogmaals, wij hadden dat graag anders gezien. Dit ligt nu echter niet meer voor, en dit ligt volgens mij ook niet meer voor bij het Programma van Eisen. Wij zullen de eerste motie dan ook niet steunen. In de tweede motie wordt aangegeven dat Intercity+ als volwaardige optie mee moet worden genomen in de gehele procedure. Voor zover wij hebben begrepen is het meenemen van de Intercity+ in de prijsvraag niet heel relevant, omdat er naar alle waarschijnlijkheid bijzonder weinig bedrijven zullen inschrijven om er een eigen investering tegenover te zetten. Wij vinden de toezegging van de voorzitter van de Stuurgroep en de Commissaris der Koningin in deze Staten - waaruit blijkt dat de variant wel degelijk wordt meegenomen in de eindbeslissing via het traject zoals het voor ligt, helemaal omdat het, voor zover ik heb begrepen, ook wordt meegenomen in de MER – voldoende om tegen die tijd een goede afweging te kunnen maken tussen die variant en de andere twee varianten. Wij hebben niet zo’n behoefte aan de klankbordgroep. Wij kregen enigszins het gevoel alsof wij een achterkamertje aan het creëren zijn. De Staten zijn volgens mij heel goed in staat om de gedeputeerde om informatie te vragen. De gedeputeerde heeft ook tot op heden zeer goed blijk gegeven van zijn actieve informatieplicht op dit punt. Bij SNN staat het bijvoorbeeld standaard op de agenda. Ik zou niet weten wat de toegevoegde waarde van deze klankbordgroep is. Ten aanzien van de motie over het eindbesluit: wij voelen wel iets voor de opmerkingen zoals deze zo-even ook zijn gemaakt door GroenLinks, dat het eigenlijk vreemd is dat bij de uiteinde lijke definitieve beslissing de Staten niet meer zijn betrokken. Kijkend naar de go/no go – dit staat ook zeer nadrukkelijk in de Stuurgroep – geldt dat de Staten betrokken zijn bij de eerstkomende drie go/no go punten. Daarna gaat het vervolgtraject door, maar komen de Staten eigenlijk niet meer aan bod. Er komen nog wel twee go/no go momenten, maar dat zijn momenten die plaatsvinden in de Stuurgroep. De heer JASPERS: Klopt, voorzitter, dat zijn de zware en de lichte momenten waarover de heer Moll het al had. Dat ben ik met u eens. De uiteindelijke beslissing ligt echter ook nog bij de Staten. Mevrouw GRÄPER-VAN KOOLWIJK: Dan zou ik graag duidelijkheid willen van het College of na het derde go/no go moment nog een definitief go/no go moment in de Staten komt, want ik begreep dat dit niet het geval was en ik begreep ook uit de argumentatie van de heer Moll in tweede termijn dat ook hij daar onduidelijkheid over ervoer. Misschien dat het College daar duidelijkheid over kan ve rschaffen. Ik denk dat ik over motie 5 van de PvhN inmiddels voldoende heb gezegd. De heer ZANEN: Voorzitter. Er liggen een paar punten. In de eerste plaats het punt van de doorverbinding naar Duitsland en de meerwaarde voor het hele project. Van de kant van de heer Hollenga van het CDA is nadrukkelijk gezegd dat dit ook voor zijn fractie een belangrijk punt is, ook voor anderen overigens in deze Staten. Overigens heeft de gedeputeerde dat in wezen ook gezegd. Kijk, als je het hele verhaal goed leest spelen de Noord-Hollandse partijen, die dus niet formeel in deze overeenkomst voorkomen, toch een rol doordat we er iets mee willen. Dit krijgt nu vorm doordat wellicht binnenkort die Noord-Hollandse partijen instappen als het gaat om ontsluiting van de noordvleugel van de Randstad.
47
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Concept samenwerkingsovereenkomst Zuiderzeelijn
Zo kun je je ook voorstellen dat er aan de oostkant een aantal partijen is met ten minste vergelijkbare intenties. Deze zouden kunnen worden betrokken bij het realiseren van de oostwest-verbinding die nu nog steeds feitelijk ontbreekt. Wanneer het iets duidelijker zou kunnen worden uitgesproken dat dit element meedoet dan zou mij dat iets waard zijn. De tweede opmerking gaat over Sjanghai. Ik wil er toch nog iets over zeggen, omdat ik vond dat de gedeputeerde daar te licht aan voorbijging. Wat daar spe elt is dat er een zweeftrein is aangelegd, dat er een financieel probleem is voor de betrokken maatschappijen en dat er ook sprake is van een eventuele aanleg van een overheidsverbinding in de vorm van een metrolijn. Volgens mij is dat enigszins te vergelijken met datgene wat hier gebeurt. Er is weliswaar een grote subsidie van het Rijk en van de regio’s voor een zweeftreinproject opzij gelegd, maar mocht het niet gaan renderen – en dan zijn het dus de marktpartijen die dit zullen zeggen – dan is de keuze voor de passagiers om simpelweg met de goedkopere bestaande verbindingen te reizen. Dan zakt het project derhalve ineen. Ik vind daarom dat wij de discussie over de vraag hoe het in Sjanghai zit, niet luchtig moeten wegwuiven. Dan de kwestie van de meefinanciering door de regio. Ik heb mevrouw Gräper daar zo-even nadrukkelijke uitspraken over horen doen, maar het is natuurlijk zo dat er op een bepaald punt – en dan gaat het ook over de vraag of je de bevolking de ruimte geeft om daar een uitspraak over te doen – een moment kan komen waarop men toch besluit de zaak voor te leggen, ondanks het feit dat wij daar dat besluit hebben genomen en ook gemachtigd waren en in een positie verkeerden om het besluit te nemen. Er is nu een extra reden ontstaan, te weten de positie die Friesland heeft ingenomen, die deze vraag opnieuw urgent maakt en waardoor wij hierover volgens mij opnieuw een uitspraak moeten doen. Het gaat niet alleen om het gelijk oplopen van de provinciale besturen van Groningen, Friesland en Drenthe, maar ook om de samenhang tussen datgene wat de bevolking over dit hele gedoe denkt en het bestuur. Ik vind dat wij die zaken enigszins op één lijn zouden moeten krijgen. Ik vind dat het de moeite waard is om die zaak open voor te leggen. Niemand hoeft bang te zijn. Als de heer Jaspers en anderen zeggen dat de Statenverkiezingen over de zweeftrein gingen en er een grote meerderheid voor de zweeftrein bestond, dan zal dit blijkbaar in een referendum ook zo zijn. Ik vind echter dat je dat dan moet aandurven en dat je specifiek op dat punt de bevolking actief betrekt. Ik wil overigens wel een compliment geven aan de Stuurgroep over de manier waarop de informatiecampagne wordt ontwikkeld, want ik vind dat daar zeer positieve, goede elementen in zitten, die er een jaar geleden in elk geval minder duidelijk geaccentueerd inzaten, bijvoorbeeld het feit dat er op de bijeenkomst geen grote verhalen door bestuurders worden gehouden, waardoor de mensen zeggen: “O ja, dat zal wel zo zijn. Ik heb nog een vraag”, maar waar actieve betrokkenheid van mensen wordt gevraagd. Dit vind ik zeer positief en dit wil ik graag uitspreken. Voorzitter, onze motie – motie 5 – gaat uit van de aanname dat in de provincie Friesland een positie is gekozen door het College van GS daar, waarin zij de principiële vraag “ja of nee” aan de bevolking willen voorleggen. De uitkomst van die stemming zal voor hen ook doorslaggevend zijn als het gaat om een meerderheid. Ik heb in de pauze nog contact gehad met degenen die betrokken zijn geweest bij het debat in de Staten in Friesland. Ten aanzien van die moties die zijn aangehouden, is het College nu inderdaad bezig is om daarop een antwoord te vinden. Je moet wel van zeer goede wille zijn om daar de mogelijkheid in te zien voor GS van Friesland om eigenmachtig een ondertekening te plegen van de voorliggende overeenkomst. De voorzitter van de Stuurgroep had het over een voorzittersovereenkomst. Het was niet geheel duidelijk hoe wij dat moeten plaatsen, mogelijk als een soort tussenstap tussen het niet ondertekend zijn en de uiteindelijke ondertekening door alle partijen. Misschien kan dat nog helder worden gemaakt. Volgens mij zal de Commissaris van Friesland politiek gezien in de Staten van Friesland nauwelijks de ruimte hebben om daar te tekenen. Vandaar, voorzitter, lijkt het mij het meest helder en duidelijk dat de motie zoals die voorligt simpelweg blijft liggen, want de strekking ervan is zo helder als maar mogelijk. Het gaat erom dat je zegt op een gelijkwaardige en vergelijkbare positie als Friesland de volksraadpleging te organiseren. Daar moeten wij eenvoudigweg ons voordeel mee doen. Ik denk dat wij dan een goede uitspraak zullen doen.
48
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Concept samenwerkingsovereenkomst Zuiderzeelijn
Voor GroenLinks: ik denk dat het nu de kans is om alsnog zich uit te spreken voor een referendum. Blijkbaar is dat de vorige keer – toen ik er nog niet bij was – mislukt, maar het zou nu wel kunnen. Daar daag ik u en overigens ook de anderen van harte toe uit. Dank u wel. De VOORZITTER: Dank u wel. Dit was de tweede termijn van de zijde van de Staten. Dan gaan wij over naar de beantwoording. De gedeputeerde Musschenga heeft het woord. De heer MUSSCHENGA: Voorzitter, ik kan kort zijn. Wederom dank voor de ondersteuning. Ten aanzien van de Sjanghai-kwestie denk ik dat hier enigszins appels met peren worden vergeleken. Daar doe ik niet luchtig over, integendeel. Je moet echter realist zijn. Wat daar gebeurt, in welke context, hoe het gebied daar is en wat ze daar in feite hebben opgetuigd is hier gans anders. Je kunt dat niet vergelijken. Ten aanzien van het meedoen van Duitsland – iets wat ik vanochtend ook al heb aangegeven en de heer Hollenga heeft er ook al aan gerefereerd – is het zo dat men op dit moment aan die zijde van de grens niet zover is om bij wijze van spreken op de dezelfde manier mee te kunnen doen als de Noord-Hollandse partijen en de noordvleugel. Wij staan voor dit punt. U weet van ons wat de inzet is, ook de andere kant op. Je moet echter wel af en toe iets markeren en van handtekeningen voorzien. Wij zullen niet schromen om dat andere te bewerkstelligen, maar het is niet praktisch en niet goed om op grond daarvan nu niet de handtekeningen te zetten. Ten aanzien van de vraag wat de voorzitter in Friesland al dan niet zelf zou kunnen ondertekenen: u moet niet vergeten dat, op het moment dat dit aan de orde is, men in Friesland in feite tot overeenstemming is gekomen en er op zijn minst een meerderheid in de Staten is, iets wat hier vandaag ook gebeurt is mijn indruk. Op dat moment is de legitimiteit er en kan er simpelweg door de voorzitter worden getekend. Dat is dan geen probleem. Dat is wel de volgorde die geldt. De raadpleging in Friesland, zo hebben wij in feite al keer op keer betoogd, is op dezelfde manier ingezet, ook in Drenthe en in Flevoland. Ook daar bestaat er derhalve weinig verschil van mening. Dat was mijn tweede termijn, voorzitter. De heer ALDERS: Voorzitter. Nog een paar opmerkingen. In de eerste plaats in de richting van de heer Moll en mevrouw Gräper waar het gaat over de opbouw van de go- en no go momenten. Het is inderdaad waar dat die procedure steeds verschuift en dat de eerste go- en no go momenten – die overigens het meest beslissend zijn, want het is ook een aanbesteding, wij zitten dan al in een wettelijke procedure – volwaardige momenten zijn waarop je besluit om al of nie t dat proces in te gaan. Dat betekent dat daarin absoluut is voorgeschreven dat besluitvorming pas heeft plaatsgevonden als de laatste partij heeft ingestemd. Het tweede is dan dat, als het gaat over de preferred tender of de gunning, de laatste twee stappen daarvan, in die gevallen het bestuur van de Zuiderzeelijn nog steeds gehouden is om het conceptbesluit kenbaar te maken aan alle deelnemers - een van die deelnemers is de provincie Groningen - en dat de provincie Groningen daar dan een reactie op moet geven. Daarvan heb ik zo-even gezegd dat wij ons hier geen van allen kunnen voorstellen dat het College zou menen dat zij dat besluit kan nemen zonder de Staten daarbij te betrekken. Dan komt het moment waar de heer Jaspers per interruptie op wees, namelijk dat ook in de aanbesteding nog deze vraag aan de orde kan zijn. Dan is hij overigens weer anders, want in de aanbesteding is het zo dat het bestuur een voorstel kan voorleggen – dus eerst terug kan gaan. Wij maken deel uit van het bestuur, dus als wij van mening zouden zijn dat dit zou moeten gebeuren is dat al reden waarom het gebeurt, waarop wederom het College voluit die bevoegdheid heeft om tot een oordeel te komen. Ook daar is het amper denkbaar dat het buiten de Staten om gebeurt. Wat u introduceert is heel iets anders, want dan gaat u voorbij aan het feit dat wij inmiddels in de aanbesteding zitten. “Het gaat de trechter in”, zoals de heer Jaspers dat ten aanzien van de aanbesteding stelt. Het betekent dat je vanaf dat moment ook heel bewust aan de regels bent gebonden die bij de aanbesteding van toepassing zijn en dat je niet meer de vrijheid hebt – nadat je volledig de procedure bent ingegaan – om dan uiteindelijk te zeggen: “Ik doe het toch maar niet”.
49
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Concept samenwerkingsovereenkomst Zuiderzeelijn
Wat dat betreft is het niet veel anders dan aanbestedingen die wij hier ook regelmatig de revue laten passeren. Als je eenmaal zover bent dan moet het verschil tussen het aanbod en de vraag zo groot zijn dat daar de legitimatie in ligt en niet meer in iets anders. Dat was eigenlijk de strekking van uw motie. Datgene wat u derhalve wilt aan betrokkenheid zit er voluit in. Datgene wat de motie zegt kan wel degelijk nog een paar stappen verder gaan. Of dat de bedoeling is waag ik te betwijfelen. In antwoord op de vraag van de heer Roggema. De verspreiding heeft plaatsgevonden tussen dinsdag 25 juni en vrijdag 2 juli. Dat was de opdracht die is gegeven. In Slochteren gaat het dan over de HS-krant heb ik mij laten vertellen. Die moet op woensdag zijn bezorgd. In die krant van woensdag moet de advertentie hebben gestaan. Ik ben nog niet in staat geweest om te verifiëren of dat het geval is, maar zoals de heer Musschenga al zei: uw opmerkingen rechtvaardigen in elk geval dat wij zullen nagaan of dat is gebeurd, want aan de hand van ook de ervaring die wij hebben met de provinciepagina hebben wij natuurlijk heel goed inzicht in de wijze waarop wij de provincie kunnen bereiken. Wij hebben hetzelfde verspreidingsgebied gehanteerd, dus met de kranten waarmee wij dit ook doen. Daarmee zou er een één op één dekking moeten zijn. Wij kijken het na, dat is vanzelfsprekend. De heer ROGGEMA: Voorzitter. Eraan gekoppeld stelde ik nog een vraag. Is de advertentie eenmalig of komt er nog een? De heer ALDERS: Deze advertentie is eenmalig, want dit is feitelijk de oproep om zich te melden. Door degenen die in het proces zitten gaat automatisch een stroom aan informatie ontstaan. Na de zomer begint echter het geheel met de informatiekrant. Die informatiekrant heeft weer dezelfde verspreiding als die verspreiding die hier nu aan de orde is. Dan in antwoord op de heer Zanen. Het was interessant om te luisteren wat er in Sjanghaihet geval zou kunnen zijn. Deze ongekend grote stad kent een metrosysteem. Daar waar het metrosysteem ophoudt – op ongeveer veertig kilometer vanaf het vliegveld – heeft Sjanghai de zweefbaan aangelegd om tussen het metrosysteem dat de stad kent in de kern – en die kern is overigens zo groot als de hele Randstad – en het tweede deel een verbinding te maken. Dat is dus niet een firma die dat heeft gedaan, maar Sjanghai zelf. Die heeft daar filosofieën bij hoe je van het ene vervoerssysteem in het andere kunt komen, en alleen daar aan kunt u zien dat de informatie die u uit het blad heeft gebruikt toch met een korreltje zout moet worden genomen. De heer ZANEN: Voorzitter. Het kan zijn dat het daar ook de overheid zelf is die voor beide vervoerssystemen verantwoordelijk is, maar dan is er het bericht zoals dit in Der Spiegel stond, dat de tegenvallende aantallen reizigers in zweeftrein vanwege de kosten argument zijn geweest om dan het bestaande metrosysteem uit te breiden met een normale lijn. Dat is toch minstens interessant in verhouding tot de discussie die wij hier voeren. De heer ALDERS: U weet dat ik nog niet zo lang geleden de mogelijkheid heb gehad om daar eens te gaan kijken hoe dat zit. Ik kan u echt zeggen dat de metro hier geen verder geen enkele rol in speelt. In die zin is het simpelweg verkeerde informatie, sterker nog: men is op dit moment bezig met de besluitvorming over de vervolgzweefbaan die daar wordt aangelegd en die precies in tegenovergestelde richting gaat. Uw vraag over de voorzittersovereenkomst probeer ik nog een keer toe te lichten. Wij hebben nu de situatie zoals deze zich heeft voorgedaan in de Tweede Kamer met de motie Dijksma, die feitelijk zegt: “Wij willen eerst het advies van de commissie Duyvesteijn hebben voordat de overeenkomst kan worden getekend”. Het advies van de commissie Duyvesteijn – dat gaat dus over de grote projecten – komt op zijn laatst in november.
50
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Concept samenwerkingsovereenkomst Zuiderzeelijn
Dan vindt het debat erover plaats en dan wordt er gekeken in hoeverre de aanbevelingen van de commissie Duyvesteijn waar de Kamer zich dan over moet hebben uitgesproken zich verhouden tot de go/no go momenten zoals die in de overeenkomst zitten. Mevrouw Dijksma heeft bij het indienen van die motie omstandig verklaard dat dit niet betekent dat de werkzaamheden die voorzien waren in de tussenliggende periode stopgezet zouden moeten worden. De motie van de heer Hofstra heeft hier geen invloed op, want die loopt correct in de procedure. Wij zien inmiddels dat een aantal partijen ook heeft gezegd dat zij hun beslissing over het tekenen van de overeenkomst pas na de zomer kunnen nemen – even afgezien van de vraag wanneer dat in Friesland gebeurt. Leeuwarden zit met het vraagstuk en ik dacht ook Lelystad. Alle anderen hebben ofwel een besluit genomen of nemen vandaag het besluit. Dat zo zijnde, is de vraag die je als partij stelt: als je dan die stappen gaat zetten die ook zijn voorzien en omgeven van zorgvuldigheidsvereisten – en ik heb ze zo-even opgesomd: het maken van een compleet concept Programma van Eisen, het sonderen over dat Programma van Eisen, de raadplegingsprocedure – op welke titel gaan wij dat nu allemaal doen? Tussen het eerste besluit – en daar heb ik het voorbeeld genomen van 21 december 2001 – en de bestuursovereenkomst hebben wij toen een intentieverklaring afgesproken en aangegeven wat wij doen tussen dit besluit en de overeenkomst. Eigenlijk wordt er nu aan gedacht om die periode wederom op die manier te overbruggen, waarin een voorzittersovereenkomst wordt gemaakt waarin deze stappen die ik net heb genoemd, worden omschreven, dat wij die gezamenlijk aangaan teneinde uiterlijk in december de bestuursovereenkomst te kunnen ondertekenen, waarna in januari – in die volgorde, er moet dus een getekende bestuursovereenkomst zijn – de definitieve uitspraken van raden en Staten en Tweede Kamer kunnen plaatsvinden over het Programma van Eisen, opdat wij dan in het eerste kwa rtaal van 2005 kunnen beginnen met de prijsvraag. Dat is waarom er gedacht wordt aan de voorzittersovereenkomst. Zou Frie sland daar in mee kunnen gaan? Ik denk dat het antwoord daarop bevestigend is. Ik heb dat gisteren ook gesondeerd, en wel om verschillende redenen. Zij zijn van mening dat de raadpleging zoals deze door de Stuurgroep is voorzien in elk geval moet plaatsvinden. Zij vinden ook dat er doorgewerkt moet worden aan het Programma van Eisen – alle zaken die ik zo-even heb genoemd – en zeggen gisteren om die reden gisteren in de Stuurgroep dat wij dat op die manier moeten doen. U beroept zich dan op de moties. Als ik die moties op een rijtje zet is er één ding dat ik vaststel: er zijn veel moties ingediend in Friesland, maar niet één over de volksraadpleging. Alle moties betreffen heel andere zaken. Die hebben uiteindelijk met de bestuursovereenkomst te maken die ook onderdeel hiervan uitmaakt, waarvan ik heb gezegd dat die dus uiterlijk in december zou moeten worden ondertekend. Dat betekent dus ook dat het afronden van de discussie zoals deze in Friesland plaatsvindt over die verschillende aspecten zoals wij ze hebben genoemd in de tussentijd kan plaatsvinden, maar dat dit niet betekent dat de overige werkzaamheden niet plaats zouden behoeven te vinden. Dat is het palet. De heer ZANEN: Voorzitter, met een punt erbij, namelijk dat de mening van GS van Friesland, zoals verwoord in het artikel in het Dagblad van het Noorden, is dat, als uit de raadpleging die men extra in Friesland voornemens is uit te voeren, blijkt dat de meerderheid van de mensen die reageren – of van de Friese bevolking, dat is natuurlijk niet exact duidelijk – tegen is, zij in december de overeenkomst niet zullen tekenen. De heer ALDERS: Nee, ook dat is onjuist. In de brief die ik heb verstuurd op 18 juni en die u ook heeft, staat dat de raadpleging is voorzien in de bestuursovereenkomst. Artikel 6.3 beschrijft de raadpleging. U weet dat aan het einde van dat artikel staat dat alle gemeenteraden, alle Staten en de Tweede Kamer moeten instemmen met het Programma van Eisen. Dat is het eerste go/no go moment. Wat is beschreven heb in de brief van 18 juni is dat op dat moment gegevens beschikbaar zijn en dus bij de vraag “Kunnen wij instemmen met het voorliggende Programma van Eisen?” mede de draagvlakvraag in ogenschouw kan worden genomen.
51
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Concept samenwerkingsovereenkomst Zuiderzeelijn
Dit zou reden kunnen zijn voor één of meerdere partijen om vast te stellen dat zij niet kunnen instemmen met het Programma van Eisen. Daarmee zou het eerste go/no go moment een invulling krijgen. Dat maakt onderdeel uit van de overeenkomst en daar hoef je dus niet op te wachten, niet in Friesland, niet in Gr oningen, niet in Emmeloord. Het debat dat in Friesland heeft plaatsgevonden gaat over alles, behalve hie rover, omdat dat nu juist in de brief van 18 juni is uiteengezet en men zich kan vinden in die interpretatie. Het ging in het debat over het bedrag – 200 miljoen of nog meer –, over het aandelenbezit en over het meerdere uit de Noord-Hollandse pa rtijen. De rest zijn interne procedures. Hoe gaan GS met PS om? Hoe doen wij een aantal van dat soort procedurele zaken? Dus moeten wij dat onderscheid op dit punt maken. Dat zal dus geen belemmering zijn. Gisteren heeft Friesland in de Stuurgroep ook dat standpunt ingenomen. De heer ZANEN: Dit betekent ook dat de motie zoals van onze kant voorgesteld geen belemmering hoeft te zijn voor de verdere voortgang van de werkzaamheden. Wij zouden dat derhalve kunnen uitspreken. De VOORZITTER: Voorzitter, die opmerking werd neem ik aan niet in mijn richting gedaan. De heer ZANEN: Nee, in de richting van de Staten. De VOORZITTER: Ik stel vast dat wij daarmee de tweede termijn hebben afgerond. Ik stel voor om de beraadslagingen over dit agendapunt te sluiten en over te gaan tot stemming. De beraadslagingen worden gesloten. De heer MOLL: Voorzitter, ik wil nog twee opmerkingen maken over de moties. Gehoord de opvatting van de Staten kunnen wij de motie 3 over de klankbordgroep intrekken. De VOORZITTER: Motie 3 wordt ingetrokken en maakt geen deel meer uit van de beraadslagingen. De heer MOLL: Ten aanzie n van motie 4 geef ik toe dat er in mijn fractie nog kleine twijfels zijn, maar aan de andere kant heeft de voorzitter van de Stuurgroep en de Staten duidelijk gemaakt dat de Staten in alle fasen in elk geval aan bod komen en dat het min of meer de assertiviteit van de Staten is om dat ook te materialiseren. Daarnaast is er de gevoeligheid bij GS. Ik neem aan uit de woorden van de voorzitter te kunnen afleiden dat de gevoeligheid van GS ten aanzien hiervan heel groot is. Dat moet voldoende zijn denk ik om dit goed te regelen. De motie is derhalve niet nodig. De VOORZITTER: Ook motie 4 wordt ingetrokken en maakt geen deel meer uit van de beraadsla gingen. Kunnen wij overgaan tot stemming? In stemming gebracht wordt motie 1, de motie ‘Raadpleging’. Motie 1 wordt bij handopsteken verworpen. Voor hebben gestemd de fracties van GroenLinks en de SP. In stemming gebracht wordt motie 2, de motie ‘Alle varianten’. Motie 2 wordt bij handopsteken verworpen. Voor heeft gestemd de fractie van GroenLinks.
52
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Concept samenwerkingsovereenkomst Zuiderzeelijn Actualisatie Regiovisie Groningen - Assen 2003
In stemmin g gebracht wordt motie 5, de motie van de PvhN. Motie 5 wordt bij handopsteken verworpen. Voor heeft gestemd de fractie van de PvhN. De VOORZITTER: Dan komen wij bij de voordracht zelf. Wenst iemand een stemverklaring over af te leggen? De heer MOLL: Ja, voorzitter. Er is al veel over gezegd, maar ook gezien de afloop van de moties moet ik constateren dat wij tegen de voordracht zullen stemmen. De heer ZANEN: Voor onze fractie geldt hetzelfde, voorzitter. In stemming wordt gebracht de voordracht nr. 23. De voordracht nr. 23 wordt bij handopsteken aangenomen. Tegen hebben gestemd de fracties van GroenLinks, SP, PvhN en de heer Kok. A.3.
Voordracht van 27 april 2004, nr. 2004-11844, RP, betreffende Actualisatie Regiovisie Groningen - Assen 2003 (nummer 17/2004) De beraadslaging wordt geopend. Mevrouw SCHOUWENAAR: Voorzitter. Wij spreken vandaag over de actualisatie van de Regiovisie, over de Nota Reactie en Commentaar, over het convenant, de Begrotingen voor 2004-2005 en over het Meerjaren-Investeringsprogramma. Wij vinden het een belangrijk onderwerp en hebben daar tot tweemaal toe in de commissie uitgebreid over gesproken. Maar is het ook een onderwerp dat leeft bij onze burgers? De Regiovisie is van belang voor de toekomst van bewoners in onze regio. Waar wordt gebouwd en wat blijft groen? Onderwerpen waarover men het in abstracte termen vrij snel eens is, maar waarvoor men niet echt warm loopt wanneer de burger niet ziet wat dit voor hemzelf betekent in zijn buurt, dorp of stad. De Regiovisie lijkt het speeltje van bestuurders. Het is voor ons dus een uitdaging om aan bewoners van onze regio duidelijk te maken waar het om gaat. Wat zou er kunnen gebeuren zonder Regiovisie en welke keuzes worden er in dit verband gemaakt en welke worden er niet gemaakt? Communicatie is daarbij van wezenlijk belang, en dan wel op een zodanig manier dat het de bewoners ook wat zegt en aanspreekt. Wij zijn daarom blij dat het College onze wens, onze suggestie om daaraan blijvend aandacht te besteden, ook in creatieve vormen, heeft meegenomen. Wij zullen de inspanningen op dit gebied nauwlettend volgen. Voorzitter, zoals gezegd, er is in de commissie uitgebreid over gesproken en dat moet niet allemaal worden herhaald. Toch is er een aantal zaken waar wij aandacht aan willen besteden. Dat betreft het draagvlak in combinatie met de financiering van Kolibri, de balans tussen grijs/rood en groen/blauw en het thema wonen. De geactualiseerde Regiovisie kan op een breed draagvlak rekenen. Er is weinig discussie over nut en noodzaak. Op zich is dat een belangrijk winstpunt, zeker ten opzichte van enkele jaren geleden. Er is in deze regio een proces op gang gebracht, waarbij gemeenten niet alleen kijken naar het eigen belang, maar ook naar wat meerwaarde kan hebben voor zichzelf en voor de buren. Wij moeten het met elkaar doen en samen staan we sterker dan ieder voor zich. Niet voor niets is er de roep om ook op de gebieden van bijvoorbeeld zorg en water tot afstemming te komen. Het vizier is gericht naar buiten in plaats van naar binnen. Niet alles moet je in de Regiovisie willen regelen, maar op zich is de wens om gezamenlijk zaken te regelen, ook op andere gebieden, winst. In die zin zou wat wij hier in de Regiov isie regelen als voorbeeld kunnen gelden voor de wijze waarop de regierol die het Rijk aan de provincies in de Nota Ruimte heeft toegedacht, ingevuld zou kunnen worden.
53
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Actualisatie Regiovisie Groningen - Assen 2003
Wij vinden het daarom jammer en ook zorgelijk dat het Rijk dit proces zo weinig ondersteunt. Een van de belangrijkste regioprojecten is Kolibri. Deze regio is bereid om zelf een substantiële bijdrage te leveren aan de aanleg van een verbeterd OV-netwerk. Het is een van de belangrijkste pijlers onder de Regiovisie, want de bereikbaarheid van de Stad is ook van belang voor het gehele Ommeland. En, ondanks eerdere toezeggingen, geeft het rijk op dit moment niet thuis. Wat is dan nog de betekenis van de aanwijzing als nationaal stedelijk netwerk? Zouden wij meer kans maken op het binnenhalen van geld wanneer wij zouden kiezen voor nieuwe wegen ? De CDA-fractie in de Tweede Kamer is daar glad voor. Wij niet. De P vdA kiest onverkort voor het vasthouden aan: eerst verbetering van OV (en natuurlijk ook de doorstroming op de bestaande wegen, zoals in het BAG-project geregeld). Wij hebben begrepen dat onze gedeputeerde deze mening deelt. Den Haag is echter nog niet zover en komt nog niet over de brug. Wij denken dat gedeputeerde Musschenga er goed aan doet eens vaker op de borrel te gaan bij Karla Peijs. Wellicht dat het informele netwerkcircuit ons meer pegels kan opleveren. En als hij daarbij gezelschap nodig heeft... bel gerust! Voorzitter, een ander thema. Er is veel commentaar geweest over de aandacht voor rood/grijs en de geringe aandacht voor groen/blauw. Ook vanuit de PvdA-fractie zijn daar vragen over gesteld. De tekst van de definitieve versie zal hierop worden aangepast. Onze fractie kan dit ondersteunen. De gedachte achter de Regiovisie is juist geweest dat men elkaar niet moet willen beconcurreren om juist het kwetsbare, de natuur en het open landschap, te bescherme n. Dan is het logisch dat je met elkaar vooral afspraken maakt op de onderdelen waarop die concurrentie plaatsvindt en dat is vooral rood/grijs. De inzet van de Stuurgroep is om de inspanningen die nodig zijn voor blauw/groen in het najaar te presenteren en dat wachten wij met belangstelling af. Dan het thema wonen. Ook uitgebreid aan de orde geweest in de commissie. Wij zijn blij met de toezegging van de gedeputeerde om niet alleen aandacht te besteden aan het thema duurzaamheid en niet alleen de kwantitatieve aspecten van de woningbouw te monitoren, maar zich ook in te willen zetten voor monitoring op kwaliteiten en fasering. Dat is van belang om voldoende woningen te bouwen van de kwaliteiten die gewenst zijn, voor starters, voor ouderen, voor woon-zorgcombinaties, et cetera. Die monitoring op kwaliteiten zit nu nog niet in het convenant. Hoe groot is de kans dat op dit aspect overeenstemming bereikt wordt binnen de Stuurgroep? Graag een reactie hierop. Dit aspect was voor de SP-fractie aanleiding om een motie aan te kondigen. Wij geven alvast een schot voor de boeg: in de eerste plaats vinden wij dat over de nadere invulling van de kwalitatieve aspecten van de woningbouw gesproken moet worden bij de behandeling van de nieuwe nota Bouwen en Wonen. Daarnaast is het voor ons maar zeer de vraag of het vastleggen op percentages, zoals de SP voorstelt, het gewenste effect oplevert. Wij denken daar genuanceerder over. Immers, het is nog niet zo lang geleden dat er op de radio reclamespotjes te horen waren: “huren kan natuurlijk ook!” De heer SWAGERMAN: Huren kan natuurlijk ook, maar tegen welke prijs dat was er niet achter gezet. Mevrouw SCHOUWENAAR: Wat ik daarmee bedoel te zeggen, mijnheer Swagerman, is dat de woningmarkt in korte tijd heel snel kan veranderen. Een aantal jaren geleden was er niet alleen het spotje “Huren kan natuurlijk ook!” maar moesten de studentenflats in Groningen worden voorzien van internetverbindingen, die toen nog niet algemeen aanwezig waren, om ze te kunnen verhuren. Tegen een acceptabele prijs, kan ik u verzekeren. Voorzitter, ten slotte de financiën. Wij kunnen instemmen met de Begrotingen 2004 en 2005 en met de Meerjarenbegroting. Wel hebben wij nog een vraag over de ruimte die er ligt tussen de gelden die in de Begroting van de provincie gereserveerd zijn voor de regiovisie, afgerond 22,2 miljoen euro voor de totale periode en het bedrag dat op dit moment nodig is voor de Meerjarenbegroting, 13,2 miljoen euro. Daar zit bijna 9 miljoen euro tussen. Blijft dat geld geoormerkt voor Regiovisieprojecten of kan dat ook anders worden aangewend?
54
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Actualisatie Regiovisie Groningen - Assen 2003
Ter afsluiting. Het zal niemand verbazen dat de PvdA -fractie, die tenslotte mede aan de wieg heeft gestaan van de Regiovisie, met veel waardering zal instemmen met de geactualiseerde Regiovisie. Voor deze regio is het van belang om de samenwerking zo optimaal mogelijk voort te zetten. Wij moeten de mal en contramal van Stad en Ommeland en van stedelijk gebied en natuur als onlosmakelijke eenheden gezamenlijk blijven ondersteunen. De heer VAN DER SP AN: Voorzitter, in aansluiting op het rapport Samen sterk in het netwerk hebben de betrokken raden en Staten hun commentaar gegeven, zoals blijkt uit de oplegnota. In deze nota is te lezen dat de deelnemende gemeenten en provincies in het algemeen vanuit een positieve houding hun commentaar hebben gegeven. Dit betekent dat er draagvlak is voor de onderliggende stukken. Dat is verheugend. Het betekent niet dat er geen punten van aandacht zijn. Voorkómen moet worden dat er een vierde bestuurslaag ontstaat, want Regiovisie is een vorm van samenwerking tussen partijen en dit blijkt uit de tekst van het convenant met betrekking tot de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden, zoals die staan omschreven. Wij vragen de voorzitter van de Regiovisie erop toe te zien dat de Stuurgroep een orgaan is voor bestuurlijke samenwerking, waarbij de besluitvorming van de plannen in raden en Staten plaatsvindt. Bij bestudering van de verslagen van de bijeenkomsten van l oktober 2003, 20 februari 2004 en 25 maart 2004 blijkt dat één van de deelnemende gemeenten op al deze drie bijeenkomsten niet vertegenwoordigd was. In de stukken staat de reden te lezen, maar het gevolg is wel dat er binnen de raad van deze gemeente vragen worden gesteld over nut en noodzaak van de Regiovisie. Bestuurders hebben in dit geval hun volksvertegenwoordigers onvoldoende ingelicht over de inhoud van de Regiovisie, zoals uit krantenpublicaties bleek. Ook één van de andere deelnemende gemeentes, die wel op alle drie bijeenkomsten was vertegenwoordigd, is kritisch en afwachtend. De CDA -fractie vraagt de gedeputeerde hier aandacht en moeite aan te besteden opdat deze twee gemeenten hun raden kunnen en zullen informeren over de inhoud van de Regiovisie en de mogelijke voorde len die uit de deelname aan de Regiovisie zijn te behalen. In deel II ‘Uitvoering’ staan de uitdagingen voor de deelnemende partijen, die door u ontwerpopgaven worden genoemd, duidelijk omschreven. Misschien is de vertaalslag naar de daaruit voortvloeiende voordelen niet voldoende duidelijk gemaakt. Nu is aan de orde dat de deelnemende partijen, dus ook onze Staten, instemmen met: de Nota Reactie en Commentaar, het convenant 2004, het Projectenoverzicht en Meerjareninvesteringsprogramma 2005-2009, de aanwending van de reserve IIE, de Begroting 2004 en 2005 en kennisnemen van de publieksenquête en programmakaart. Het feit dat er nadrukkelijker wordt gekeken naar de samenhang tussen woningbouw en openbaar vervoer zoals in de voordracht staat vermeld, heeft de instemming van het CDA. Kolibri is een punt waar wij de nodige aandacht voor vragen. Hiervoor wordt al jaren een substantiële reservering gedaan en wij vragen de gedeputeerde of het mogelijk is om hier wat meer gezicht aan te geven. Om het wat minder abstract te laten zijn en wat meer tot de verbeelding te laten spreken. Het belang van de infrastructuur is een punt van voortdurende aandacht, zoals dat in de plannen is terug te vinden. Zowel het openbaar vervoer als de mobiliteit vraagt om een passende infrastructuur. Dit komt uit de stukken duidelijk naar voren. Wat betreft de financiële zaken vraagt het CDA u om terughoudendheid als het gaat om excursies, congressen en andere communicatieve uitingen. Dat wil niet zeggen dat je het niet moet doen, maar kritisch moet kijken of doel en middel met elkaar in evenwicht zijn. Ook de gezamenlijke inspanning met betrekking tot het maken van de plannen voor de woningbouw, zorgt ervoor dat de bestaande gebiedskwaliteit tenminste wordt behouden en mogelijk wordt versterkt. De reacties van de verschillende klankbordgroepen hebben geleid tot enkele aanpassingen. Dat niet iedere deelnemer volledig tevreden is met de nu voorliggende teksten is jammer, maar niet te voorkomen.
55
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Actualisatie Regiovisie Groningen - Assen 2003
Het CDA vindt dat de huidige plannen een realistisch beeld geven van de toekomstige leefomgeving in het betrokken gebied en er terdege rekening is gehouden met de vereiste zorg voor zowel de bewoners c.q. toekomstige bewoners als met de omgeving c.q. het gebied. Voorzitter, wij stemmen dan ook in met de voordracht, zoals die nu aan de orde is. De heer LUITJENS: Voorzitter. Aan de orde is de actualisatie van de Regiovisie Groningen-Assen 2030. Een groot project qua investeringsbedrag, passend in het ruimtelijk concept waar ook het vorige onde rwerp de Zuiderzeelijn deel van uitmaakt. Besluitvorming over dit onderwerp vandaag in deze Staten en in deze periode in diverse raden en Staten en de Staten van Drenthe is een markant moment. In de commissie is al uitvoerig bij diverse details van dit onderwerp stilgestaan. Het markante moment betekent de ove rgang van de studie- en formuleerfase naar concrete, zichtbare uitvoering. Het feit dat de Regiovisie na uwelijks leefde – waar andere sprekers ook al melding van maakten – had er ook mee te maken dat er tot nu toe weinig tastbaars gebeurde. Als dat straks het geval is, is het goed om daar voldoende ruchtbaarheid aan te geven. Gebruik het dan ook in de communicatie met de Groningers en Drenten, en raden en Staten in het bijzonder. Dan wordt misschien duidelijker wat het oplevert. Ik begrijp dat er in raden en Staten een goed draagvlak is. Wat er in mijn beleving vooral uitspringt, is het feit dat de raad van Bedum een aantal aanvullende vragen heeft gesteld, een soort Friesland in dit proces. Ik vraag mij dan ook af wat de gevolgen daarvan zijn voor dit proces. De heer ZANEN: Bedum heeft ook een keurig gekozen gemeenteraad, trouwens. De heer LUITJENS: Het Investeringsprogramma 2005-2009 bevat de bekende projecten ten behoeve van doorstroming van bus, trein en auto, van groot belang voor Stad en provincie. Projecten die in de afgelopen periode van een jaar of vijf op de voorbereidingstafel hebben gelegen. De regio investeert bijna volledig zelf in deze projecten, behalve dan de 10 miljoen euro rechtstreekse bijdrage uit het Mobiliteitsfonds van het Rijk. De dure projecten, de verbinding Centraal Station-Zernike en Centraal Station-Meerstad in de tramvariant zijn nog geen C-project. Wanneer de regio dat ook volledig zelf moet financieren, moet er waarschijnlijk nogmaals naar de uitvoeringswijze worden gekeken om het binnen de dan bestaande financiële kaders te laten passen van de betrokken partners. De financiële posities, gezien de ontwikkelingen van gemeente- en provinciefondsen en de acties die nu worden ondernomen in de raden en Staten om te bezuinigen, worden er dus niet rooskleuriger op. Groningen-Assen heeft ook de status van nationaal stedelijk netwerk. Mevrouw Schouwenaar maakte daar ook al melding van. Betekent dat een extra bijdrage van het Rijk voor bijvoorbeeld de interne bereikbaarheid of mobiliteit? Mijn fractie gaat ervan uit dat GS voor de tramlijnen een rijksbijdrage weten te krijgen, vergelijkbaar met de RijnGouweLijn. Hoe schatten GS dit in? Dan nog de aangekondigde motie van de SP. Als de inhoud nog hetzelfde is als de motie die ik in de commissievergadering heb gezien, dan is mijn fractie van mening dat wij deze moeten behandelen bij de evaluatie van de nota Bouwen en Wonen. Voorzitter, ik kom tot een afronding. De VVD-fractie kan – behalve deze vragen – instemmen met de besluiten 1 tot en met 6 zoals in de voordracht aangegeven. Ik dank u wel. Mevrouw FOLKERTS: De Regiovisie Groningen-Assen 2030 is bedoeld om extra kansen te creëren op een sterke evenwichtige ontwikkeling van de regio en mede bedoeld om de achterstand van het Noorden in te lopen. GroenLinks ging hiermee akkoord. Twee centrale punten die voor ons altijd be langrijk zijn geweest, zijn de positie van natuur en landschap en de sociale accenten in de samenleving. Daar blijven we toch een beetje onze zorgen over houden. Tot nu toe ging het proces van de Regiovisie te traag, was er te weinig daadkracht en uiteindelijk ook te weinig geld. Daarvoor is de actualisatie bedoeld.
56
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Actualisatie Regiovisie Groningen - Assen 2003
Er moet dus versnelling en intensivering van het proces plaatsvinden. Ook daar is GroenLinks het mee eens, vooral als het om het Openbaar Vervoer gaat. De gedeputeerde Musschenga heeft in de commissie wat voorbeelden gegeven van waar al aan gewerkt wordt. Er moeten, wat ons betreft, nu ook zo snel mogelijk resultaten zichtbaar worden, want dat is ook bela ngrijk voor het draagvlak. Bijvoorbeeld voor het verkeer in de schakelgemeente Zuidhorn. Daarvoor zou het spoor tussen Groningen en Zuidhorn verdubbeld moeten worden. Dit laat te lang op zich wachten, er is nu alleen nog maar sprake van een studie. GroenLinks wil Kolibri gefaseerd invoeren - wij zijn het trouwens eens met de opmerkingen die de PvdA heeft gemaakt over de rol van het Rijk hierbij - en wil dat daar echt zo snel mogelijk een begin mee wordt gemaakt. Dat de tramverbinding met Meerstad pas voor 2012 gepland staat is ronduit teleurstellend. Dat loopt te ver achter bij de hopelijk eerder te realiseren woningbouw. Voorkomen moet worden dan mensen alleen maar met de auto naar de Stad kunnen. Voortgangsrapportages ten aanzien van de Regiovisie zullen resultaat moeten laten zien. Concentratie van woningbouw en bedrijventerreinen ten behoeve van het sparen van het landschap en natuur is prima, maar de aantallen woningen lijken ons echt te hoog, gezien de prognoses van de groei van de bevolking. Regelmatig monitoren en rekening houden met de wijzigende omstandigheden is geboden. Niet opnieuw bouwen voor leegstand. De grote aantallen te bouwen woningen in Haren en Tynaarlo staan op gespannen voet met de landschapsen natuurwaarden van het Drentse Aa-dal. In dit gebied zou uiterste terughoudendheid betracht moeten worden. In dat opzicht vinden wij het ministerie van VROM aan onze zijde. Op onze vraag waarom sociale cohesie, wonen, zorg en welzijn geen plek in de geactualiseerde Regiovisie hebben gekregen, terwijl dat in de eerste presentatie van Riek Bakker nog wel een onderdeel was, was het antwoord van gedeputeerde Calon: “Dat is de verantwoordelijkheid van de gemeenten en dat regelen we via de woonplannen”. Dat is volgens ons een gemiste kans, want daardoor ontstaat er mogelijk weer versnippering door individualisering, terwijl samenwerking, ook op dit punt, zeker meerwaarde genereert. Dat het kan, wordt bewezen door het KAN-gebied, regio Arnhem-Nijmegen, die hun afspraken hebben neergelegd in een gezamenlijke woonvisie en een concessiemodel hanteren. Ze willen hiermee toewerken naar een meer evenwichtige samenstelling van de stedelijke bevolking, bijvoorbeeld door in de steden naar verhouding minder en in de overige gemeenten meer goedkope nieuwbouwwoningen te realiseren, ook om ongewenste concurrentie tussen locaties te voorkomen. Sociale cohesie en de gewenste effecten van woningdifferentiatie hebben weer meer aandacht gekregen door het rapport van de commissie Blok over integratie. De commissie beveelt aan dat de randgemeenten en de regio bijdragen aan het huisvesten van mensen met een laag inkomen en dat de diversiteit van het woningaanbod in de steden wordt vergroot om de vlucht van de middenklassen naar de regio te beperken. Was de vlucht van de rijke en middenklasse uit de stad Groningen niet ook een van de aanleidingen om tot de Regiovisie te komen? Diverse politieke partijen schrijven hierover beha rtenswaardige zaken in hun eigen onlangs gepubliceerde integratie nota's. Ik citeer het CDA: “Door een gedifferentieerd woningaanbod ontstaat een meer evenwichtige samenstelling van buurten en wijken. Dit voorkomt segregatie.” De PvdA: “De overheid moet gemeenten dwingen tot sociale woningbouw. Onwillige buurgemeenten moeten ten minste dertig procent van de nieuwbouw besteden aan sociale woningbouw. Ook de randgemeenten moeten toegankelijk worden voor mensen met lage inkomens uit de stad.” De VVD: “Differentiatie van het woningaanbod in probleemwijken in de grote steden door middel van stedelijke vernieuwing. Randgemeenten moeten verplicht bijdragen aan het aanbod van goedkope woningen.” D66: “Randgemeenten bieden meer sociale woningen aan.” De ChristenUnie: “Kansarmen moeten over de stad en de regio worden verspreid. Er moet een huurverlaging komen voor woningen in de randgemeenten, zodat deze huizen beschikbaar komen voor de lagere inkomens.” GroenLinks: “Randgemeenten moeten een grotere bijdrage gaan leveren aan het huisvesten van mensen met een laag inkomen.” Voorwaar, een breed draagvlak voor de differentiatie van woningbouw.
57
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Actualisatie Regiovisie Groningen - Assen 2003
Volgens ons een gemiste kans als we de Regiovisie hier niet mee verrijken. De motie van de SP lijkt een goed vehikel om hier een start mee te maken, die steunen wij van harte. Vervolgens moeten we ook kijken hoe we de differentiatie van de woningbouw bij een volgende actualisatie integraal onderdeel kunnen laten worden van de Regiovisie. Als dat niet lukt, kan het misschien ook eerder, namelijk bij het debat over het onderzoek van het RIGO en het debat in het najaar over Bouwen en Wonen. Wat ons betreft maken we daar nu een start mee. Wij moeten leren van andere regio's. Overigens begrepen we dat er aantallen woningen van Leek zijn overgeheveld naar Hoogezand-Sappemeer. Dat zou betekenen dat het plan voor een duurzame voorbeeldwijk ergens bij Roden en Leek - waar oorspronkelijk 6000 woningen hadden moeten verschijnen - wat ons betreft alleen maar aantrekkelijker wordt, omdat er dan minder woningen gerealiseerd hoeven te worden. Goed plan, dat we in de regioaandacht aanbevelen. Overigens zijn wij van mening dat het geen goed idee is om het Transferium in Haren te gaan financieren door bedrijfswoningen te gaan bouwen in het tussengebied tussen Haren en Groningen, een gebied dat ecologisch, landschappelijk en cultuurhistorisch te bijzonder is om het te bebouwen. Nog afgezien van het feit dat er geen busbaan komt, geen extra bussen toegezegd zijn en het risico op mislukken groot lijkt. Kortom, een op zich door ons toegejuichte voorziening voor Openbaar Vervoer, echter met te grote risico's op mislukken, te laten betalen door aantasting van een waardevol gebied, dat is ons te veel van het goede. U zult begrijpen dat wij als GroenLinks met de nodige zorg akkoord gaan met de besluiten in de voordracht. Wij zullen de ontwikkelingen kritisch en op de voet blijven volgen. Mevrouw SCHOUWENAAR: Voorzitter, mag ik mevrouw Folkerts een vraag stellen. Ik begrijp dat de fractie van GroenLinks zegt dat randgemeenten ook moeten bijdragen aan de sociale woningbouw. Hoe verhoudt zich dat tot uw opmerking dat in het groene gebied bij Haren minder woningen moeten worden gebouwd dan volgens de Regiovisie wenselijk is? Dit lijkt me enigszins tegenstrijdig. Mevrouw FOLKERTS: Nee hoor, dit is helemaal niet tegenstrijdig. Het gaat erom dat met name in Haren, waar de woningsituatie ongelofelijk scheef is en het aantal goedkope woningen – zoals u waarschijnlijk wel weet – ver beneden het landelijk gemiddelde ligt, eigenlijk alleen maar duurdere woningen zijn gepland. Dat is waar wij tegen zijn. De aantallen is een ander aspect. Wij vinden ook dat er te veel woningen zijn gepland. Dat wat er wordt gebouwd ook nog alleen maar in de duurdere klasse wordt gebouwd, omdat daar de vraag naar is en dat dit de vlucht van de rijke en de middenklasse uit de Stad zou tegenhouden, omdat ze dan toch een beetje in de buurt blijven, gaat ons een enigszins te ver. Mevrouw SCHOUWENAAR: Maar als u zou willen dat in Haren meer sociale woningbouw moet komen, zou u juist moeten pleiten voor hogere dichtheden en grotere aantallen woningen. Mevrouw FOLKERTS: Daar gaat het toch helemaal niet om. Het gaat mij erom wat voor soort woningen er worden gebouwd. Ik weet ook wel dat als je in de hoogte bouwt, dit goedkoper is. Ik denk dat er in Haren ook nog zat plekken zijn waar in die grotere dichtheid zou kunnen worden gebouwd, maar daarmee heb ik niet gezegd dat het tussengebied moet worden volgebouwd. Daar blijven wij als GroenLinks tegen, zeker om op die manier milieuzaken als een transferium te financieren. De heer CALON: Waar leest mevrouw Folkerts in de actualisatie dat 1) woningen in het tussengebied worden gebouwd; 2) met deze woningen het transferium bij het Nesciopark wordt gefinancierd? Mij is daarvan niets bekend.
58
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Actualisatie Regiovisie Groningen - Assen 2003
Mevrouw FOLKERTS: Nee, dat klopt. Het staat ook niet in de actualisatie van de Regiovisie, maar daar is onlangs in de gemeente Haren een uitgebreid debat over gevoerd. Daar haal ik mijn informatie vandaan. Het stond overigens uitgebreid in het Harener Weekblad. De heer CALON: Dan ben ik in dezelfde positie als de heer Roggema. Die heb ik helaas niet ontvangen. De heer STAGHOUWER: Meneer de voorzitter, Actualisatie Regiovisie Groningen-Assen is een onderwerp dat regelmatig in deze Staten aan de orde komt en voor de toekomst van de regio van zeer groot belang is. De fractie van de Christenunie is blij dat er zoveel overeenstemming is bij de diverse partners, niet tegenwerken maar samenwerken is nu het motto. De partners zijn er bijna allemaal van overtuigd dat de plannen die er liggen een meerwaarde betekenen, al is het zo dat niet ie dereen daar in gelijke mate van profiteert. En dit moet ook niet het uitgangspunt zijn. Als het alleen gaat om welke hoeveelheid ik voor mijn gemeente kan binnenhalen, dan ben je met zo’n groot project, in zo’n gebied en met zo’n lange looptijd verkeerd bezig. Voorzitter mijn fractie heeft over de Regiovisie ook uitgebreid met de achterban gesproken en ook hier wordt de noodzaak gevoeld van een goede samenwerking op dit terrein. Zelfs in de schakelgemeenten wordt met waardering gesproken over deze Regiovisie en men ziet de noodzaak ervan in. Wel is gebleken dat niet iedereen altijd op de hoogte is van de voortgang van het proces, natuurlijk zijn er informatiebijeenkomsten en brochures maar het is maar net hoe een gemeente het oppakt en de informatie die beschikbaar is, ook beschikbaar laat zijn. Hier is zeer zeker ook voor de komende tijd een opdracht om in het bijzonder raadsleden en burgers te blijven betrekken bij dit proces. Uiteraard zijn er altijd nog vragen: - over de flinke financiële inspanningen die de partners moet plegen, - over woningbouw... hoeveelheden en waar moet wat voor welke doelgroep... - rood voor groen - het Kolibrieproject, enz. enz. - vragen die uitgebreid in de commissie naar voren zijn gekomen en hier niet weer hoeven te worden behandeld. Wel is goed dit soort vragen te blijven houden tijdens dit gehele proces zolang de Regiovisie speelt. Voorzitter. De Regiovisie betreft een proces dat uniek is, uniek in samenwerking en uniek in uitvoering en voor de uitvoering in de komende jaren, de ChristenUnie kan zich vinden in de actualisatie van deze regiovisie en wij willen uitspreken dat een blijk van waardering hier zeker op zijn plaats is voor de gedeputeerde die hier veel werk verricht om deze Regiovisie breed gedragen te krijgen. Dank u wel. De heer SWAGERMAN: Voorzitter, zoals al in de commissievergadering van 23 juli j.l. aangegeven kan de SP fractie zich goed vinden in de voorliggende actualisatie Regiovisie Groningen - Assen. Uiteraard zijn er wel enkele kanttekeningen te plaatsen en vragen te stellen. Een belangrijke opmerking die ik aantrof in het visiegedeelte met betrekking tot de actualisatie van de Regiovisie, is: “Het realiseren van ambities in de regio wordt moeilijker en vraagt om meer selectiviteit, zowel bij het besteden van het geld als ten aanzien van de ambities.” De SP zou graag zien dat dit wordt toegepast in de verdere uitwerkingen van het plan. Liever een beperkt aantal dingen goed gedaan dan vele zaken half. Een van de belangrijke punten in het regioplan, Kolibri, dreigt ten onder te gaan dan wel fors ingeperkt te worden door de ontstane nadruk op de aanleg van de snelle verbinding met de Randstad. Dit blijkt uit het achterwege blijven van verdere rijksgelden ten bate van Kolibri. Binnen de mogelijkheden van de Begroting vindt de SP dan ook dat stevig over voorfinanciering moet worden nagedacht. Maar niet alleen ten bate van Kolibri, ook voor de regiovisie in zijn geheel komt geen rijksgeld direct beschikbaar. Er is ook veel gezegd over de verhoudingen groen, blauw, roo d. Eventuele aanpassingen in deze verhoudingen zijn geformuleerd maar kunnen niet worden uitgevoerd aangezien ook hier geen geld voor is gereserveerd.
59
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Actualisatie Regiovisie Groningen - Assen 2003
Wij kunnen ons vinden in de planning van de transferia en bedrijfsterreinen zoals ingedeeld in de Regiovisie, met die kanttekening dat wij vinden dat het belang van Groningen Airport Eelde voor de noordelijke economie nogal overschat wordt. Zo mogelijk het belangrijkste thema in de Regiovisie is natuurlijk ruimte en de daarin geplande wonin gbouw. De SP wil dat mensen overal - in het rood bedoelen wij - kunnen wonen, ongeacht de inhoud van hun portemonnee en dat de provincie voorwaarden creëert waarbinnen dat ook realiteit kan worden. Dit met name ook om te bereiken dat er in de steden en dorpen een sociale structuur wordt opgebouwd waar iedereen op een fatsoenlijke en betaalbare manier met elkaar kan leven en de noodzakelijke voorzieningen ook in de dorpen kunnen blijven. De SP wil dan ook bij dezen een motie indienen waarin wordt geregeld door GS dat minimaal dertig procent wordt gereserveerd voor sociale woningbouw, ouderenwoningen en andere zorgbouw. Dit is ons nog nadrukkelijker duidelijk geworden na de constatering van 5 juli j.l. dat er op korte termijn in Nederland behoefte is aan 250.000 ouderenwoningen. Het lijkt ons daarom een noodzakelijke planning. Ondanks het schot voor de boeg van de PvdA, maar met als positief voorbeeld het lijstje van GroenLinks – waar dacht ik toch ook de PvdA in werd genoemd – wil dan ook de volgende motie indienen. De VOORZITTER: Door de heer Swagerman wordt een motie voorgesteld. Die luidt als volgt: “Provinciale Staten van Groningen, in vergadering bijeen op 7 juli 2004, constaterende dat: de provincie steden wil ondersteunen bij het realiseren van hun woonprogramma voor een passend, gedifferentieerd en wervend woonklimaat en de versnelling hiervan de provincie gemeenten wil ondersteunen bij het realiseren van woonruimte voor sociaal economische gebonden doelgroepen, met name jongeren en ouderen overwegende dat: starters en ouderen niet de meest kapitaalkrachtigste doelgroepen zijn starters en ouderen nu vaak buiten hun eigen gemeente betaalbare woonruimte moeten zoeken de leefbaarheid van wijken in de steden en de landelijke gemeenten alleen gewaarborgd kan zijn bij voldoende jongeren die in hun gemeente wonen de leefbaarheid van wijken en landelijke gemeenten bevorderd wordt door gedifferentieerde woningbouw en dat dit alleen verwezenlijkt kan worden bij voldoende sociale woningbouw verzoeken Gedeputeerde Staten: aan de steden en de landelijke gemeenten de harde voorwaarde te stellen dat van de te bouwen woningen in het kader van de gemeentelijke woonvisie minimaal dertig procent sociale woningbouw wordt gerealiseerd en gaat over tot de orde van de dag.” De motie is ondertekend door de heer Swagerman, mevrouw Bulk en mevrouw Folkerts. De motie maakt deel uit van de beraadslagingen en krijgt nr. 1. De heer DE BRUIJNE: Voorzitter, mag ik de heer Swagerman een vraag stellen? Wat verstaat u onder sociale woningbouw?
60
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Actualisatie Regiovisie Groningen - Assen 2003
De heer SWAGERMAN: Woningbouw die toegankelijk is voor mensen die bijvoorbeeld zijn aangewezen op huursubsidie, uitkeringsgerechtingen, et cetera. De heer DE BRUIJNE: Zijn dat huurwoningen of ook koopwoningen? De heer SWAGERMAN: Dat zijn huur- en koopwoningen. Koopwoningen lijken mij niet zo’n voor de hand liggende optie. De heer DE BRUIJNE: Denkt u, als het gaat om koopwoningen, aan een bepaald prijssegment? De heer SWAGERMAN: Het prijssegment is denk ik afhankelijk van datgene wat er kan worde n gevraagd en geboden. Aan de hand daarvan moet worden gekeken wat er kan worden neergezet. De heer DE BRUIJNE: Wanneer u dertig procent sociale woningbouw als criterium wilt introduceren – los van de vraag hoe men dit bestuurlijk zou kunnen afdwingen – dan is het wel van belang dat vrij nauwkeurig bekend is wat onder sociale woningbouw moet worden verstaan. De heer SWAGERMAN: De dertig procent is natuurlijk variabel in te vullen in een percentage ouderenwoningen, et cetera. Per gemeente kan dat variëren. De vraag zal in die zin ook enigszins gevarieerd zijn. Demografisch gezien kan men echter vrij gemakkelijk tot de conclusie komen dat er in het hele land, in welke gemeente dan ook, bij dertig procent van deze doelgroep waarvoor men woningen wenst neer te zetten ook werkelijk behoefte is. Dan vind ik de vraag wat deze woningen moeten kosten niet zo belangrijk, maar het feit dat die mensen simpelweg moeten wonen en op een fatsoenlijke manier moeten kunnen wonen, zowel financieel als qua woongenot. Mevrouw DEINUM-BAKKER: Voorzitter, de uitkomsten van de publieksenquête actualisatie Regiovisie Groningen - Assen duiden op een grote betrokkenheid van de inwoners van dit gebied bij de Regiovisie. Mevrouw Schouwenaar zei dat iets anders, maar als je het verslag leest van het marktonderzoek dat eind 2003 gehouden is, dan is het in elk geval bekend bij heel wat mensen in de regio. Als je je daarnaast indenkt hoe groot het gebied is, veel langer en breder dan de weg tussen Groningen en Assen en daarbij bedenkt dat 2 provincies en 12 gemeenten er in slagen om samen op vrijwillige basis een regiovisie te ontwikkelen en uit te werken, dan vindt D66 dat je mag spreken van een bijzonder project dat een breed draagvlak heeft zowel bij de inwoners als bij de bestuurders in het gebied. Dat komt niet van zelf, je moet er dan wel van overtuigd zijn dat je elkaar iets te bieden hebt op het gebied van wonen, werken en wegen. Door gezamenlijk integraal te kijken naar het gebied is de winst dat je voor de toekomst het landschap niet aan het verrommelen bent, dat je beter openbaar vervoer krijgt en je daardoor ook een beter woon en werkklimaat kunt ontwikkelen. De druk vanuit de regio zal hebben bijgedragen aan het feit dat het Rijk dit ook belangrijk vindt. Het blijkt in elk geval uit het feit dat het Regiovisiegebied als nationaal stedelijk netwerk is opgenomen in de nota Ruimte. Helaas blijkt dat nog niet uit de financiële bijdrage van het Rijk voor Kolibri. Deze regiovisie is een zaak van lange adem maar met deze actualisatie van de plannen Samen sterk in het netwerk is de gezamenlijke koers opnieuw benadrukt en uitgewerkt. De kunst is nu om gezamenlijk achter deze visie en de uitwerking te staan. Daarbij is voor het behouden van het draagvlak goed communicatie, zowel als partners onderling maar ook met de bevolking van het gebied, van groot belang. Ik denk dat je dat niet vaak genoeg kunt benadrukken. Voorzitter. D66 wil de discussie in de gezamenlijke commissievergadering van 23 juni hier niet nog eens overdoen. Wij zijn een voorstander van deze Regiovisie.
61
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Actualisatie Regiovisie Groningen - Assen 2003
Belangrijk is voor ons wel, dat de pla nnen die op papier staan niet papieren plannen blijven, maar dat ze worden gerealiseerd en dat de sne lweg voor de fiets - of de superfietsroute, zoals het in de plannen staat er komt, te beginnen tussen Haren en Groningen. Dat je er met alleen het aanleggen van transferia niet bent, maar dat er ook een snelle en comfortabele verbinding van deze transferia naar de Stad moet komen, wil je met succes de congestie op de wegen naar de Stad verminderen. Toch een belangrijk onderdeel van de Bereikbaarheid Assen Groningen. Voorzitter, verder vindt D66 het uiterst belangrijk dat er de komende periode daadwerkelijk meer huizen gebouwd gaan worden. In dat verband is de opmerking van gedeputeerde Galon in de commissievergadering wel interessant. Hij zei daar – en ik citeer uit het verslag – dat het toekomstige OV-bureau een redelijk dwingende stem krijgt in de plaats waar gebouwd zal worden. Wij kunnen ons voorstellen dat dit goed is om het openbaar vervoer zo goed en rendabel mogelijk te maken. Maar als er nog een partij is, in dit geval het OV-bureau, die een redelijk dwingende stem krijgt in de planning van de toekomstige woonwijken, hoe verhoudt zich dit dan tot de gewenste voortvarendheid om snel te gaan bouwen? Graag hoor ik een antwoord van de gedeputeerde. Wat de motie van de SP betreft: we zijn het er mee eens dat er voor de verschillende doelgroepen op de woningmarkt een goed en divers aanbod moet zijn. Geen eenheidsworst in koop- en sociale woningbouw. D66 pleit in dat verband al jaren voor de bouw van levensloopbestendige huizen. Trouwens ook minister Dekker en staatssecretaris Ross zijn er achter gekomen dat er tot 2009 minstens 255.000 aangepaste huizen bij moeten komen. Maar we twijfelen of we op dit moment als provincie de harde voorwaarde moeten stellen dat in een gemeentelijke woonvisie minimaal dertig procent sociale woningbouw gerealiseerd moet worden. Dit is ons op dit moment toch even te kort door de bocht. Volgens ons maak je zo juist een eenheidsworst. Bovendien praten we hier over wonen binnen de Regiovisie Groningen-Assen en niet over de hele provincie. Verder - en dat vinden we nog wel het belangrijkste - loopt op dit moment ook nog een onderzoek van RIGO Onderzoek en Advies naar de uitvoering van de woonplannen in de gemeenten. Dat onderzoek is ook gericht op de bouw van seniorenwoningen.Wij willen eerst wel eens weten wat er van de woonplannen terecht is gekomen en waar de problemen zitten, kortom wat de uitkomsten van dit onde rzoek zijn en dit onderzoek betrekken bij de nieuwe nota Bouwen en Wonen. D66 is er voorstander van dat gemeenten als eerste zelf verantwoordelijk zijn voor het opstellen van hun woonplannen en dat de provincie vervolgens bij het toekennen van ISV-gelden beoordeelt of voldoende aan de voorwaarde om te bouwen voor de verschillende doelgroepen is voldaan. Blijkt dat niet geval te zijn, dan horen wij graag van de gedeputeerde hoe en of wij daar als provincie verandering in kunnen aanbrengen. Voorzitter tot slot, wij kunnen instemmen met de punten zoals ze in dit besluit omschreven zijn. Mevrouw HOEKZEMA-BUIST: Voorzitter. Ik heb het genoegen en ook enigszins de zorg gehad om aan de wieg te staan van de Regiovisie in raad van Zuidhorn. Vanaf het allereerste begin af aan zijn wij een groot voorstander geweest. Als ik terugdenk aan de toenmalige strubbelingen en de problemen over financiën, woningbouw, de vraag hoe dit allemaal zou moeten en de verdediging ervan, dan vind ik eigenlijk nog dat er een geweldig product is geschapen. Niet dat je daar geen zorg meer over en geen kritiek meer op hoeft te hebben – zorg om bijvoorbeeld woningbouw en de uitvoering van Kolibri, of kritiek op de snelheid waarmee het gaat of op gemeenten die eigenlijk net niet meer mee willen werken terwijl ze wel hun belangen ergens anders hebben – maar eigenlijk is het bij elkaar een goed project, alleen zouden we het iets moeten versnellen, voornamelijk Kolibri, betaalbaar bouwen - vandaar dat ik aan wil sluiten bij de motie van de SP - en een betere verdeling van woningen zouden moeten creëren. De VOORZITTER: Dank u wel. Wenst nog iemand het woord? Dat is niet het geval. Dan stel ik voor om de vergadering te onderbreken voor een theepauze van een kwartier. De vergadering is geschorst.
62
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Actualisatie Regiovisie Groningen - Assen 2003
Pauze van 15.41-16.00 uur. De VOORZITTER: De vergadering is heropend. Het woord is aan de gedeputeerde Calon. De heer CALON: Dank u, voorzitter. Ik voelde mij - zonder de overige bijdragen te kort te willen doen bijzonder aangesproken door de bijdrage van mevrouw Deinum. Overigens dank aan de fracties die complimenten hebben uitgesproken voor het resultaat. Ik denk dat mevrouw Deinum zeer exact aangaf hoe het zit met bijvoorbeeld de communicatie. Ook de heer Van der Span heeft er iets over gezegd. Wij hebben bij de actualisatie inderdaad erkend dat communicatie een zwak punt is. In die zin heeft mevrouw Schouw enaar gelijk wanneer zij stelt dat daar meer aan moet worden gedaan. Wij hebben dat ook toegezegd en wij zullen die toezegging ook nakomen. De feiten zijn echter wel dat we vanuit de Regiovisie documentaires hebben laten ontwerpen die op TV-Noord en TV-Drenthe zijn uitgezonden. Wij hebben allerlei folders laten maken en hebben bijeenkomsten gehouden om burgers direct te informeren. Het effect daarvan is ook het bestuur van de Regiovisie – de Stuurgroep – heel erg meegevallen. Mevrouw Deinum heeft daar gelijk in: kijkend naar de publieksenquête is het eige nlijk boven verwachting in welke mate de bevolking op de hoogte is van de Regiovisie en hoe groot het draagvlak is. Ik denk ook niet dat het probleem daar zozeer zit. Het zit vooral in de communicatie tussen raadsleden en het College van B&W en soms ook Statenleden en het College van GS. Wij hebben ook op onze donder gehad in de periode van de actualisatie, toen wij in Assen een bijeenkomst hebben gehouden waar te weinig tijd was – dat was de befaamde bijeenkomst met die stemkastjes en te weinig eten. Wij hebben daar het boetekleed voor aangetrokken en zullen dat in de toekomst proberen goed te regelen. Er zit echter wel een adder onder het gras. Wij zijn een vrijwillig samenwerkingsverband. Wij zijn geen vierde bestuurslaag. Mijn vraag zo-even aan mevrouw Folkerts was dan ook “Waar leest u dat?” Het is een zaak die in Haren heeft gespeeld tussen blijkbaar de bewoners van Haren en de gemeenteraad van Haren, of tussen de raadsleden en B&W van Haren. Daar hebben wij geen macht. Wij zijn een vrijwillig samenwerkingsverband. Wij zullen alle inspanning doen om dat te verbeteren, dat hebben wij u toegezegd. Ik wil echter hierbij wel een nuance aanbrengen. En misschien doen wij het zelf ook eenvoudigweg niet goed, want ik was toch teleurgesteld in een aantal aspecten van de bijdrage van GroenLinks, met name toen mevrouw Folkerts stelde dat de actualisatie nodig is – en ik neem aan dat het ook zo in de Handelingen komt, dan kunnen wij ook nagaan of het zo is gezegd – omdat er te weinig geld is en te weinig daadkracht was. Dat is niet waar. Die actualisatie was in de eerste plaats afgesproken. In de tweede plaats is zij een jaar naar voren gehaald. Waarom is dat gedaan? Omdat de doelen die wij nastreefden eerder waren bereikt dan wij hadden verwacht en omdat de groei in dit gebied veel groter was dan wij hadden verwacht en ook omdat het aantal gebouwde woningen, het aantal getransformeerde woningen - en daar kunt u simpelweg staatjes van krijgen - hoger was dan gepland. Alleen was de groei nog veel groter, waardoor wij een probleem hebben. Daarom hebben wij gezegd: “Beste mensen, die actualisatie moet een jaar naar voren. We kunnen haar niet op het afgesproken tijdstip doen”. Het lag derhalve niet aan te weinig daadkracht of te weinig geld, maar simpelweg aan het feit dat de ontwikkelingen sneller gingen dan wij hadden verwacht. Misschien communiceren wij eenvoudigweg te wein ig over de successen van de Regiovisie, want een project als Ter Borgh – een wijk op Drents grondgebied – in de gemeente Tynaarlo ten behoeve van de woningmarkt van de stad Groningen is alleen maar mogelijk geworden doordat de Regiovisie is ontstaan. Dat zouden wij misschien vaker in de krant moeten zetten, want het wordt redelijk normaal gevonden. Een project als Meerstad is alleen maar mogelijk door de Regiovisie. Twee gemeenten, een provincie, a llemaal overheden. Misschien zijn wij iets te bescheiden en moeten wij dit meer uitdragen. Ik trek mij dat aan. De heer Swagerman zei dat selectiviteit gewenst is. Mevrouw Folkerts zei het jammer te vinden dat de ambitie met betrekking tot de sociale component en de culturele component niet is meegenomen. Dit had vanuit de Regiovisie geregeld moeten worden en niet vanuit de provincie.
63
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Actualisatie Regiovisie Groningen - Assen 2003
Ik heb ook in de commissie nadrukkelijk aangegeven dat wij een tussenevaluatie hebben gedaan. De conclusie daarvan was: concentreer je op een aantal pijlers waarvan je op voorhand weet dat het nodig is om in Regiovisieverband samen te werken. Sommige zaken als de waterberging, stroomgebiedvisies, die natuurlijk door de beide waterschappen en de beide provincies zijn gedaan, of het sociaal beleid, iets wat de beide provincies met de gemeenten doen, kun je gezamenlijk buiten de Regiovisie om net zo goed of zelfs efficiënter doen. Je moet geen dubbel werk gaan doen. Overigens zijn niet alle aanbevelingen van Riek Bakker overgenomen. Riek Bakker had ook een prachtig idee voor een Regiopark. Dat hield in dat het gebied ten zuiden van de Stad, waar al die mooie houtwalletjes en die mooie landschappen zijn – ik zeg het even in mijn eigen woorden – redelijk volgeplamuurd zou worden met dikke bakken en grote tuinen. Parkachtig wonen voor hoge inkomens. Dat idee heeft het helemaal niet gewonnen, want wij hebben gesteld de concentratiegedachte te blijven nastreven. Overigens is het wel zo – dat is ook weer een nuance op de bijdrage van GroenLinks over Haren – dat wij afspraken hebben met Haren over de 2400 woningen, zoals er door de provincie met het College van B&W van Haren over is gesproken. De gemeente Haren kan door middel van de zogenaamde netkousstrategie, wat betekent dat zij bij de Hemmenkamp tussen de houtwallen waar de oude verkeersschool heeft gelegen en op het oude terrein van het IB, samen met een aantal inbreidings locaties in de gemeente Haren, maar niet in het tussengebied, woningen gaan bouwen. Zo denken zij probleemloos aan de 2400 woningen te kunnen komen. Het enige dispuut dat er tussen ons en Haren op dit punt bestaat is dat wij vinden dat de ‘vork’ moet worden meegenomen. Ons ontgaat eerlijk gezegd welke landschappelijke waarden het tegen zouden kunnen houden dat daar gebouwd zou moeten kunnen worden. Sterker nog: in het Omgevingsplan dat de Staten in 2000 hebben vastgesteld is het ook aangewezen als toekomstig woongebied. Dit geldt ook voor Tynaarlo. Mevrouw Folkerts stelde dat er geen woningen bij Tynaarlo moesten komen vanwege landschappelijk waardevolle belangen. Voor het tussengebied accepteren wij dat. Daar hebben wij ook een overeenkomst over. Voor de ‘vork’ geldt dat dus niet. Voor Tynaarlo is het een heel debat geweest of je niet in de wig die daar tussen de weg naar Zuidlaren ligt en de A28, waar geen enkele kleur op het Drentse Omgevingsplan staat qua ‘waardevolliteit’ van het landschap, veel woningen zou moeten neerzetten, zodat daar een behoorlijk station kan worden aangelegd, waar een stoppende trein ook redelijk veel passagiers zou krijgen. Dan kom ik op het punt van mevrouw Deinum, te weten de voortgang en het redelijk dwingend advies van het OV-bureau. Het zal niet zo zijn dat het OV-bureau als een soort Politbureau woningbouwlocaties goed- of afkeurt en dat daarmee alles wordt vertraagd. Het OV-bureau zijn wij namelijk ook zelf, er is collegiaal bestuur. De portefeuillehouders van Verkeer en Vervoer gaan daar over. Wij proberen het samen vanzelfsprekend zodanig af te stemmen dat de woningbouwlocaties worden gepland langs OV-assen. Het beste voorbeeld is Meerstad. Toe n daar een discussie ontstond over de verdichting is ook gezegd dat het alleen maar kan in de zone waarlangs de OV-as komt. Tynaarlo heeft er niet voor gekozen om de woningbouwlocatie daar toe te staan. Dat heeft als consequentie dat de kans op een station of een lightrail-gebied daar veel kleiner wordt, omdat de voeding simpelweg veel geringer wordt. Dit als nuance op de bijdrage van GroenLinks op dat punt. Ik ben het met iedereen in deze Staten eens – dat is ook vaak in het College al gezegd – dat het Rijk meer zijn verantwoordelijkheid zou kunnen nemen voor het Kolibri-gebeuren, voorheen het STOV, of ook financiële verantwoordelijkheid in de uitvoering ten aanzien van de stedelijke netwerken met nationale status. Dat punt hebben wij dan ook ingebracht in het IPO en is ook ingebracht in de hoorzitting in de Tweede Kamer over de nota Ruimte en is ook overgenomen door veel fracties in eerste termijn in de Tweede Kamer bij de behandeling van de nota Ruimte. Men vond daar namelijk dat de uitvoeringsagenda niet concreet genoeg is, niet genoeg geld bevat en niet integraal genoeg is. Bas van Bochove (CDA) heeft aan de minister gevraagd wat voor de minister een stedelijk netwerk met nationale status betekent. Ik ben het van harte eens met iedereen die hier zegt dat daar geld bij moet en dat er druk moet worden uitgeoefend om er geld bij te krijgen. In dat opzicht kunnen wij samen optrekken en samen strijden om dat voor elkaar te krijgen.
64
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Actualisatie Regiovisie Groningen - Assen 2003
De gemeenten die de heer Van der Span aanduidt. De eerste gemeente waar het over ging was Slochteren. Die was inderdaad drie keer niet geweest, zelfs nadat wij een vergadering hadden verplaatst zodat zij wel zouden kunnen komen. Zij zeiden dit niet te behandelen zolang Meerstad niet gereed is. Op 28 juni he bben zij unaniem besloten om deel te nemen aan de Regiovisie, inclusief de financiële verplic htingen die daarbij horen. De andere gemeente waar de heer Van der Span aan refereerde is volgens mij Bedum. Ik heb in de krant gelezen dat de raad in overgrote meerderheid – ik dacht op één partij na – ook akkoord gaat met de Regiovisie, weliswaar onder voorwaarden die wij schriftelijk hebben ontvangen en waar wij aan kunnen voldoen. Het gaat daarbij met name om financiële voorwaarden, de duur van het committeren. Men committeert zich voor dit meerjarige investeringsprogramma dat vastligt. De tweede vraag die zij hebben is of het mogelijk is verplicht te worden tot een hogere bijdrage wanneer de gemeente dit niet wil. Het antwoord is ontkennend. Elk jaar wordt er een nieuw meerjarig investeringsprogramma vastgesteld. Dit kan alleen bij unanimiteit. Als een van de deelnemende gemeenten het er niet mee eens is dan wijken wij niet af van het meerjarig investeringsprogramma. Wanneer Bedum het er niet mee eens is, kunnen ze ook niet voor meer worden aangeslagen. De ruimte in het meerjarige investeringsprogramma. In de voorliggende actualisatie is achterin een bandbreedte opgenomen. Wij hebben reserveringen in onze Begroting inderdaad afgestemd op die bandbreedte en de actualisatie. Die bedragen zijn in onze Begroting dan ook geoormerkt, zowel uit de algemene middelen als uit de fondsen. De vraag was of deze middelen ook voor iets anders kunnen worden gebruikt. Het antwoord hierop luidt ontkennend, want de middelen zijn door de Staten al vastgelegd en dan zouden de Staten hier op terug moeten komen. Waarom? Niet alleen vanwege het formele punt dat de middelen al zijn vastgelegd – dit is een vrij sterk, maar redelijk formeel argument –, maar ook inhoudelijk zou het niet verstandig zijn omdat wij inderdaad nog een stevig debat zullen krijgen over diverse OV-projecten en omdat wij inderdaad in een situatie komen dat wij – binnen een bepaalde tijd – een misschien zwaarder Meerjaren-Investeringsprogramma zullen vaststellen. Dan moeten wij ook de ruimte hebben om in de bandbreedte aan de verplichtingen te kunnen voldoen. Ik zou ervoor willen pleiten om het geld niet voor iets anders te gebruiken, want dan niet langer worden voldaan aan datgene wat men wil. Een van de grootste punten, ook al aan de orde geweest in de commissie, betreft de dertig procent sociale woningbouw. Ik kan daar ‘gehakt’ van maken, maar dan wordt het redelijk onvriendelijk en dat lijkt mij niet goed. Laat ik het formeel houden. Wij hebben in deze provincie afgesproken om te we rken met het fenomeen woonplannen. Wij hebben aan de gemeenten de verantwoordelijkheid gegeven om in die gemeenten uit te zoeken welke typen woningen er moeten worden gebouwd en welke mensen er wonen en willen wonen en wat het aanbod van de woningen is, wat zij willen transformeren en wat zij aan nieuwbouw wensen om te voldoen aan de vraag. Wij hebben die woonplannen beoordeeld en op basis daarvan contingenten verstrekt en ook ISV-gelden als het over transformatie gaat en straks ook BLS als het over gelden binnen de Regiovisie gaat. Het is een systeem dat kan rekenen op een groot draagvlak, binnen deze Staten, maar ook bij gemeenten. Dat systeem wordt nu geëvalueerd door het RIGO. Het onderzoek schijnt bijna klaar te zijn. Het zal na de vakantie zijn voltooid. Wij bespreken het in de herfst. Ik zou het bijzonder onverstandig vinden wanneer de Staten denken het beter te weten dan de gemeenten en dan het RIGO nog voordat wij überhaupt het resultaat van het onderzoek hebben gezien - en te stellen dat er dertig procent sociale woningbouw dient te komen. Verder zal ik nu niet verder op de onderbouwing ingaan, want ook ten aanzien van de onderbouwing zouden er misschien grote vraagtekens bij de motie geplaatst kunnen worden. Ik vind echter ten principale dat wij dat debat deze herfst bij de nota Bouwen en Wonen moeten voeren. Laatste punt van financiële aard. De heer Werkman heeft niet het woord gevoerd, maar hij had het kunnen zeggen. Het congres staat dacht ik voor 60.000 euro in de Begroting. Inmiddels is het zo ver dat op initiatief van de Rijksuniversiteit Groningen – dus niet de provincie – een congres zal worden gehouden over de implicaties van de nota Ruimte in Noord-Nederland.
65
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Actualisatie Regiovisie Groningen - Assen 2003
Drenthe wenst een congres te houden over hun Omgevingsplan. Deze beide zaken zijn gecombineerd, zodat er op 14 oktober één congres zal plaatsvinden, waarin de Regiovisie, het POP Drenthe en de implicaties van de nota Ruimte voor Noord-Nederland aan de orde zullen komen. Hierdoor is het veel goedkoper geworden. Ik ken het exacte bedrag niet uit mijn hoofd, maar het ligt in de orde van grootte van een derde van datgene wat in de Begroting staat. Er wordt derhalve al gevolg gegeven aan uw oproep, mijnheer Van der Span. De heer VAN DER SPAN: Voorzitter, mag ik zeggen dat dit antwoord inderdaad conform is aan de bedoeling ervan. De heer CALON: Dat is heel mooi. Voorzitter, ik zou willen afsluiten met het nogmaals uitspreken van dank voor het vertrouwen en de waardering. Mijn beeld is dat er een heel breed draagvlak in deze regio – zelfs bij gemeenten die het niet gemakkelijk hebben met hun financiën – bestaat voor dit proces en deze Regiovisie en dat wij samen de schouders er onder zetten. Dat is een grote winst in vergelijking tot een jaar of zes à zeven geleden. Mevrouw SCHOUWENAAR: Voorzitter, mag ik de heer Calon nog een vraag stellen? Ik heb in mijn bijdrage gerefereerd aan de toezegging van de gedeputeerde om te gaan monitoren op kwaliteit en faseringen in de woningbouw, juist ook om doelstellingen als voldoende woningen voor starters, jongeren, ouderen, woon-zorgcombinaties te kunnen realiseren zonder dat wij in die keiharde criteria belanden. Denkt de gedeputeerde daar in de Stuurgroep overeenstemming voor te kunnen krijgen? Op dit moment is het namelijk nog niet in het convenant opgenomen. De heer CALON: Voorzitter, ik heb in de commissie ook al aangegeven dat wij de inzet hebben zoals mevrouw Schouwenaar deze heeft gevraagd in de commissie. Wij hebben derhalve voldaan aan uw wens. Wij hebben dat als voorzitter en als lid van de Stuurgroep ingebracht in het bestuur van de Regiovisie. Wij werden daarbij gesteund door de stad Groningen. Wij hebben nog geen meerderheid, maar wij hebben wel voor elkaar dat er een onderzoek zal plaatsvinden naar de vraag of het mogelijk is om dit in Regiovisieverband te realiseren via de beide provincies, omdat die de nota’s Bouwen en Wonen vaststellen en het bevoegd gezag zijn, want de Regiovisie is niets, de heer De Bruijne refereerde er net aan, want er is geen sprake van enigerlei macht. De provincie is echter een bestuurslaag – het voor elkaar te krijgen dat wij niet alleen op aantallen sturen, maar ook op fasering en kwaliteiten per gemeente. Dus niet per project, wat de gemeente Groningen als inzet had. Dat gaat overigens behoorlijk wat verder als datgene wat in het KANnetwerk wordt gedaan. Het zou namelijk betekenen dat volkshuisvestingsbeleid van gemeentelijk niveau binnen Regiovisieverband op een hoger niveau dan Regiovisieverband wordt gebracht. Het is derhalve nog niet toegezegd, maar er bestaat wel commitment over het onderzoek en het verder uitwerken. De VOORZITTER: Dank u wel. Dan gaan wij naar gedeputeerde Musschenga. De heer MUSSCHENGA: Dank, voorzitter. Morgenvroeg om tien uur zal ik niet aan de borrel maar op de koffie bij minister Peijs zijn. Zo wordt u weer op uw wenken bediend. Als wij het hebben over het beeld van de Regiovisie dan heeft het ook te maken met het beeld van het Kolibri waar wij al jaren over praten. Iedereen in deze Staten weet echter dat ten aanzien van ontwikkelingen infrastructuur, OV-structuren, een enigszins lange adem is vereist om de zaken voor te bereiden. Dat hebben wij de afgelopen tijden gedaan. U hebt allen het Investeringsprogramma gezien. Daarin hebt u ook een groot aantal projecten opgenomen gezien die vanaf 2005 gaan lopen. Er is zelfs al een aantal in deze Staten geweest dat u hebt geaccordeerd. Dan is het jammer dat niet zichtbaar is dat het Kolibri-projecten betreft.
66
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Actualisatie Regiovisie Groningen - Assen 2003
Kolibri is meer dan alleen maar een snelle verbinding van het Centraal Station naar Zernike. Het is aan ons om dat beter voor het voetlicht te brengen. Er zijn vele projecten die op dit moment zullen worden uitgevoerd. De grootste projecten zitten niet in Groningen, maar in de regio Groningen-Assen. De komende paar jaren zullen zeer grote proje cten het levenslicht zien. Daarnaast hebt u ook kunnen zien waar wij rondom de Stad mee bezig gaan. Wij zullen het beeld op moeten tuigen, ook naar buiten toe, maar over uitvoeringen kan geen misverstand bestaan. Daar staan ook financiën achter. Onvoldoende financiën zijn er voor de echt zware Kolibri- projecten. In de tabellen is te lezen dat wij voor het project Centraal StationZernike 95 miljoen euro nodig hebben en dat dit nog niet in de planning is opgenomen – vanwege onder andere de financiën – dan is het logisch dat wanneer het geld ontbreekt, daar voorzichtig mee wordt omgesprongen. Er speelt echter meer. Wij hebben daar ook nog de systeemkeuze te maken. Er moet goed worden nagedacht over welke varianten in Groningen de voorkeur genieten om ook hierin – vanochtend hebben wij het daar ook al uitgebreid over gehad – een systeemsprong te kunnen maken. Er is nog niet voor een systeem gekozen. Deze discussie dient nog plaats te vinden. Nu wij met zijn allen uit de perikelen van onderhandelingen met middelen en programma’s zijn, kunnen wij ten minste weer vooruit. Ook daarin zit natuurlijk de keus naar Meerstad. 2010 is aan de late kant. In feite moet het zo zijn dat eerst de infrastructuur en de OV-voorzieningen zijn aangelegd voordat er wordt gebouwd. In dat geval loopt het echter spaak met de financiën, want dan ontstaan er exploitatietekorten. Dat is het spanningsveld waarin wij ons bewegen. Wij zullen vanuit het College alle mogelijke moeite doen om langs welke weg dan ook te proberen bekende invalshoeken in te zetten: de nota Mobiliteit is hier een onderdeel van, discussies in de Tweede Kamer over de nota Mobiliteit en over de nota Ruimte. Dit betekent ook dat het College van u vraagt om bij uw Tweede-Kamerfracties hetzelfde naar voren te brengen. Het College heeft daar steun nodig om juist op die aspecten waar te weinig geld komt - vanuit de reguliere middelen GDU, straks BDU, zij het ook met ontschotting - om deze zaken uit te kunnen voeren. Derhalve moeten alternatieven worden gevonden. Als ik het dan heb over een verdubbeling naar Leeuwarden toe, dan dient dit simpe lweg met andere middelen te gebeuren. Dat zijn echt gevechten die daar worden gevoerd, niet alleen gevechten met de minister, maar in competitie met datgene wat er allemaal in de Randstad nodig is. Daar is het College volop mee bezig. Het College zet er telkens weer stevig op in. U weet echter even goed als ik hoe sterk de arm is in het Westen en hoe ook Den Haag daar tegenaan kijkt. Het is een buitengewoon la stige discussie, maar op voorhand niet verloren. Mevrouw Deinum: plannen op papier mogen geen papieren plannen blijven, dat ben ik volledig met u eens. Wij zullen daar voor zorgen. Wij gaan daar mee aan de slag. Wat dat betreft is dat uit het hart gegrepen. Dank u, voorzitter. De VOORZITTER: Dank u wel. Dat was de eerste termijn. Mevrouw SCHOUWENAAR: Voorzitter. Wij bedanken het College voor de beantwoording. Wij sluiten ons gaarne aan bij degenen die hun waardering hebben uitgesproken voor de inzet van de gedeputeerden voor deze Regiovisie. Eén van de grote discussiepunten is het verhaal wonen. In mijn eerste termijn heb ik al aangegeven dat wij op dit moment geen behoefte hebben aan de motie van de SP, niet omdat wij het voldoende aantal woningen voor starters, jongeren, ouderen, woon-zorgcombinaties niet belangrijk vinden, maar omdat wij twijfels hebben bij de vraag of deze motie dat effect kan realiseren. Er kleven bijvoorbeeld vragen met betrekking tot de bestuurlijke afdwingbaarheid aan. Wij sluiten ons graag aan bij de bijdrage van D66. Ook de gedeputeerde heeft aangegeven dat het debat dient te worden gevoerd tijdens de behandeling van de nota Bouwen en Wonen. Dank u wel. De heer VAN DER SPAN: Ik heb verder geen opmerkingen in tweede termijn. Met betrekking tot de motie die voorligt, kan ik u zeggen dat de beantwoording van de gedeputeerde, in dit geval de heer Calon, dusdanig is, dat wij als CDA geen behoefte hebben aan deze motie.
67
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Actualisatie Regiovisie Groningen - Assen 2003
De heer LUITJENS: Voorzitter. Nogmaals onze waardering voor wat er tot nu toe is bereikt op deze vrijwillige basis en de uitgebreide beantwoording die we ook nu weer hebben gehad, in aanvulling op datgene wat al in de commissie is gezegd. In de beantwoording zijn de punten die ik naar voren heb gebracht meegenomen. De motivatie van de gedeputeerde om nu geen behoefte te hebben aan de motie is ook de motivatie die onder mijn uitspraak lag om die te beschouwen en te betrekken bij de discussie over een evaluatie van de nota Bouwen en Wonen, waarbij wat ons betreft ook het principe geldt zoals mevrouw Deinum dat heeft verwoord. Ik dank u. Mevrouw FOLKERTS: Voorzitter. De gedeputeerde Calon betrapte mij op een historische onzorgvuldigheid. Ik denk dat ik daar zelf in de communicatieval ben getrapt. Mijn historisch besef was kennelijk niet groot genoeg om het enthousiasme van Riek Bakker te weerstaan, die alsmaar riep dat het sneller, harder, duurder moest. Kortom, daar zit bij mij de achtergrond van mijn opmerkingen. Voorts is het mij natuurlijk ook bekend dat gemeenten hun eigen verantwoordelijkheid blijven houden en dat daarin dan soms zaken plaatsvinden die je als Regiovisie niet met elkaar afspreekt is natuurlijk helder. Het is denk ik wel zo dat, als je je afspraken enigszins uitbreidt – en mevrouw Schouwenaar gaf dat ook al aan – en er binnen de regio draagvlak is voor meer punten waarop je samen zou kunnen werken, ik het van belang acht om op het gebied van de spreiding en de sociale cohesie en dergelijke zaken een stap verder te zetten dan u nu zegt via de woonplannen te kunnen doen. Ik denk dat wij die discussie in het najaar zeker opnieuw zullen voeren, wat ons betreft dan ook met volle inzet zoals wij daar over denken. Ik denk derhalve dat die discussie terugkomt. De heer STAGHOUWER: Voorzitter. Ik heb geen behoefte aan een tweede termijn. Ik zou nog iets willen zeggen over de motie. Hoe sympathiek de motie ook is, wij willen ook graag de motie betrekken bij de discussie over de nota Bouwen en Wonen. Wij gaan mee met de motivatie van D66. De heer SWAGERMAN: Voorzitter. Ik wil enkele zaken opmerken met betrekking tot de motie, daarna zal ik aangeven wat wij met de motie voorhebben. Met dank aan de heer Hilverts, die mij de notulen van de commissie Welzijn, Cultuur en Sociaal Beleid heeft doen toekomen. Aangezien ik niet in die commissie zit, ben ik niet in het bezit daarvan. Ik wil twee opmerkingen uit die commissie terughalen. De heer Boer heeft erin opgemerkt dat duidelijk is gesignaleerd dat er een tekort aan woningen voor ouderen is. Even later heeft de heer Hilverts aangegeven verheugd te zijn over het feit dat de PvdA dat punt heeft erkend en dat het ook verder op de agenda komt. Dit sluit natuurlijk aardig aan op datgene wat wij proberen te bereiken met de motie. Iedereen gehoord hebbende denk ik dat het verstandiger is om de motie aan te houden tot de discussie naar aanleiding van de nota Bouwen en Wonen. Dat zullen wij derhalve doen. De heer Calon heeft aangegeven dat hij over de onderbouwing van de motie hier en daar zijn twijfels heeft. Hij heeft echter in de commissievergadering ook gezegd dat de eerste gemeente die de cijfers aanleverde, aardig in de richting ging van wat ik daar zei – of hij moet het humoristisch hebben bedoeld. Ik dacht dat het de gemeente Zuidhorn betrof. Verder zullen wij uitzoeken hoe de percentages per gemeente liggen. Echter, als men kijkt naar demografische – en dat heb ik zo-even ook gesteld – opbouw van de gemiddelde Nederlandse gemeente – en dit zal dan denk ik gespecificeerd moeten worden voor de gemeenten in Groningen – dan is het percentage van dertig voor de doelgroep waar we hier over spreken, puur gekeken naar leeftijdsindelingen, naar fina nciële situaties, et cetera, in veel gevallen aan de lage kant. Dit wilde ik u nog meegeven. Ik wens GS vooral veel succes bij het ‘lospeuteren’ van reisgelden, want zoals treffend gezegd: daar zijn wij allemaal voorstander van en ik sluit mij daar graag volmondig bij aan. Dank u wel.
68
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Actualisatie Regiovisie Groningen - Assen 2003 Oikocredit
Mevrouw SCHOUWENAAR: Voorzitter, mag ik de heer Swagerman nog een vraag stellen? Het zou kunnen dat hij de suggestie wil wekken dat er verschil zit in de opvatting van de PvdA in de commissie Welzijn, Cultuur en Sociaal Beleid… De heer SWAGERMAN: Voorzitter. Dat heb ik niet bedoeld. Ik zou niet durven… Mevrouw SCHOUWENAAR: Goed, dan verstaan wij elkaar duidelijk. Dan trek ik mijn vraag in. Dank u wel. Mevrouw DEINUM-BAKKER: Voorzitter, ik heb niets toe te voegen aan wat er in eerste instantie is gezegd. Mevrouw HOEKZEMA-BUIST: Wij kunnen deze voordracht van harte ondersteunen. De beraadslagingen worden gesloten. De VOORZITTER: De heer Swagerman heeft aangegeven dat de SP de motie heeft aangehouden. Dan hoeven wij alleen nog iets te zeggen en te vinden van voordracht nr. 17. Als ik goed heb geluisterd zijn er in deze Statenzaal geen tegenstemmers. Mag ik aannemen dat deze voordracht is aangenomen? In stemming wordt gebracht voordracht nr. 17. Voordracht nr. 17 wordt met algemene stemmen aangenomen. A.4. Motie GroenLinks over het beleggen in aandelen Oikocredit De beraadslagingen worden geopend. De VOORZITTER: De vorige keer is de motie ingediend, aangehouden en aan de orde geweest in de commissie Bestuur en Financiën. Vandaag staat zij weer op de agenda. Ik geef het woord aan de heer Van der Ploeg. De heer VAN DER PLOEG: Dank u wel, mijnheer de voorzitter. Het gaat over een vrij korte motie. Het gaat over weinig geld. Dat zou kunnen betekenen dat het ook een vrij kort debat zou kunnen zijn. Dat is in elk geval onze insteek. Het is, als je kijkt hoe wij in Noord-Nederland met subsidiegeld omgaan, altijd verbazingwekkend hoeveel geld er ongeveer gemiddeld per bedrijf mee gemoeid is. Het gaat om meerdere tienduizenden euro’s die wij aan subsidie geven aan bedrijven. Met gemiddeld tweehonderd euro blijken een heleboel bedrijfjes in ontwikkelingslanden – en het wordt niet eens gegeven, het wordt terugbetaald – op een geweldige manier gesteund. Uit voorgaande debatten stellen wij vast dat de waarde van Oikocredit als instrument door in feite de hele Staten wordt ondersteund. Dat stemt ons gelukkig. Wij hebben een motie ingediend om tegemoet te komen aan he t verzoek van het COS, dat wijst op de voorbeeldfunctie die wij als provincie op dit beleidsterrein hebben. Die onderschrijven wij. Wij zien ook geen belemmering ten aanzien van de term ‘beleggen’ zoals die in de provinciale financiële problematiek vaker wordt benoemd. Wij stellen voor om deze motie met algemene stemmen aan te nemen. Daar wil ik het in eerste termijn bij laten. Mevrouw VOOGD: Voorzitter. Het gaat om een motie van GroenLinks waarbij voor tienduizend euro aandelen worden gekocht.
69
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Oikocredit
In de commissie Bestuur en Financiën bleek dat het College geen overwegende bezwaren had tegen de aanschaf. De PvdA ondersteunt het voorstel van GroenLinks en verzoekt het College dan ook om tot aanschaf over te gaan. Dank u wel. De heer HOLLENGA: Voorzitter. De motie van GroenLinks is in de commissie Bestuur en Financiën aan de orde geweest. Het is ons opgevallen – maar meer nog de andere partijen – dat het CDA daar een enigszins ander geluid liet horen dan men had verwacht. Het CDA heeft aangegeven dat het niet zou willen kiezen voor het aankopen van aandelen door de provincie. Het CDA heeft heel duidelijk het grote belang van Oikocredit aangegeven, omdat meerdere leden in onze fractie het initiatief kennen. Zij zijn er vaker mee geconfronteerd en weten ook wat het belang is van Oikocredit in ontwikkelingslanden en wat die organisatie, met geld dat in dat fonds wordt gestopt, doet. Dat is geen discussie. De discussie is de vraag of een provinciale overheid als Groningen er voor moet kiezen om publiek geld in een beleggingsfonds te stoppen. Wij hebben die discussie eerder in deze Staten gehad, een aantal jaren geleden, toen dacht ik op initiatief van wederom GroenLinks gevraagd werd om geld groen te beleggen. Ook een heel nobel streven, waar iedereen op zich misschien mee in kan stemmen. Ook toen is echter aangegeven dat het niet zal worden gedaan, omdat publiek geld hier niet bij voorbaat voor is bedoeld. Het is… De heer VAN DER PLOEG: Mijnheer de voorzitter, als ik ter interruptie mag: volgens mij is de conclusie van die overleggen met het College in de Staten een andere geweest, namelijk, op het moment dat er mogelijkheden zijn om groen te beleggen zonder dat dit veel geld zou behoeven te kosten – dat daar dan geschikte instrumenten voor moeten zijn en die zijn er op het ogenblik in de financiële markt onvoldoende – de provincie wel degelijk bereid is om het te doen. Dat is de conclusie geweest van dat debat. De heer HOLLENGA: Ik dacht dat groen beleggen op dit moment niet meer risico’s met zich me ebrengt dan beleggen bij Oikocredit. De heer VAN DER PLOEG: Maar u bent het wel met mij eens dat het dan gaat over tientallen miljoenen en niet over tienduizend euro? De heer HOLLENGA: Dat maakt niet uit. Wanneer volgende week een andere instelling zegt een interessant fonds te hebben dat is bedoeld om bijvoorbeeld voorfinanciering van de EHS te realiseren, vinden wij dat ook een belangrijk instrument en zou daar misschien ook geld in moeten worden gestoken. Het gaat erom of je de keuze wilt maken om als overheid hier geld in te steken. Wij vinden van niet, ondanks het feit dat GroenLinks zelf ook heeft gezegd dat het om heel weinig geld gaat. Ja, wij hebben misschien wel 25 miljoen euro op de rekening staan. Als je daar tienduizend euro van afhaalt om zo te beleggen, dan gaat het om een heel klein percentage. Ik denk echter dat je als provinciale overheid dat signaal op die manier niet hoeft af te geven. U kent deze kaart. De heer Hollenga toont een kaart. Als er vandaag nog 49 mensen in deze zaal – en wij zijn vandaag ma ar met 48, daarom kijk ik ook het College aan – samen met mij ook zo’n kaart invullen, dan geven wij als Provinciale Staten een heel goed signaal naar de burgers, namelijk: “Kijk, dit doen Provinciale Staten om ook de burgers in Groningen bewust te laten worden van het feit dat het een goede zaak is om Oikocredit te steunen en geld te bele ggen”. Daarnaast – en dat is denk ik veel belangrijker bij onze overwegingen – hebben wij als provinciaal bestuur een beleid Mondiale Bewustwording. Wij hebben in ons bele id mogelijkheden om iets te doen. Wij hebben er zelfs een aparte folder voor.
70
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Oikocredit
De Provinciale Staten zijn er niet voor om folders te controleren, maar goed, hij ligt hier op de balie. Het is nog een folder van voor het eurotijdperk, want daarin staat nog dat wij 50.000 gulden beschikbaar hebben. Toen ik de verantwoordelijk ambtenaar – want die staat er met naam en toenaam op, iets waar de provincie voorzichtig mee moet zijn, want dat verandert snel – belde kreeg ik iemand anders aan de lijn, die aangaf dat de betreffende ambtenaar al sinds 1988 niet meer op de afdeling werkt. Als het gaat om communicatie over mondiale bewustwording zullen er derhalve ook nog enkele andere zaken moeten worden gedaan. Het gaat om het beleid. Het beleid dat wij als provincie hebben uitgesproken als het gaat om mondiale bewustwording, is dat de provincie Groningen beschikt over een krediet Mondiale Bewustwording. Dit krediet gebruikt de provincie voor het subsidiëren van projecten en activiteiten met een voorlichtend en bewustmakend karakter op het brede terrein van ontwikkelingssamenwerking/internationale samenwerking. Dat is duidelijk geformuleerd. Daar kunnen wij als Staten mee uit de voeten. Wij moeten ons afvragen of wij de burgers de afgelopen jaren wel voldoende hebben betrokken bij ons beleidsterrein Mondiale Bewustwording. Zijn wij als provincie Groningen wel voldoende inzichtelijk geweest als het om dit beleidsterrein ging? Hebben wij ons als provincie wel goed van onze taak gekweten? Ik denk dat wanneer je vandaag via een belegging van tienduizend euro – waarvan wij vinden dat publiek geld daar niet voor moet worden gebruikt – iets zou willen bereiken, zou je moeten voorstellen gebruik te maken van het krediet dat wij hebben en laten wij dit jaar of volgend jaar een spe erpunt maken van Oikocredit. Laten wij dat eens onder de aandacht brengen van burgers en bedrijven in de provincie Groningen. Ik maak mij sterk dat wij veel meer dan tienduizend euro op die rekening van Oikocredit kunnen krijgen, zeker als de vijftig Statenleden de eerste tienduizend bereid zijn zelf op te brengen. Voorzitter, het voorstel van het CDA is om een voorlichtingscampagne te starten – en die past volledig in ons beleid – om dit te doen. Ik werd daar in gesterkt toen ik afgelopen week een prebrief kreeg van dezelfde Provinciale Staten, waarin wij akkoord gaan met een voorlichtingspromotiecampagne om één natuurdag in deze provincie te promoten. Alleen al voor de communicatie en de voorlichting over die ene natuurdag om vrijwilligers te werven kost 27.000 euro. Wij zijn bereid daar vijfduizend euro in bij te dragen, maar het gaat wel om een promotiecampagne die ook stelt: “De natuurdag is een geschikt evenement om burgers en boeren meer te betrekken bij het beheer en onderhoud van natuur en landschap in onze provincie”. Wij zijn bereid daar 27.000 euro voor uit te trekken. Dan moet het toch mogelijk zijn om tienduizend euro uit te trekken voor een bewustwordingstraject voor Oikocredit. Daarvoor dien ik de volgende motie in. De VOORZITTER: De heer Hollenga dient de volgende motie in: “Provinciale Staten van Groningen, in vergadering bijeen op 7 juli 2004, overwegende dat: het provinciale beleid Mondiale Bewustwording (productgroepnummer 8004) is gericht op voorlichting en bewustwording van de Groninger bevolking op het gebied van ontwikkelingsvraagstukken en internationale samenwerking het beoogde maatschappelijke effect hiervan is het vergroten van de betrokkenheid van een breed publiek binnen de provincie Groningen bij ontwikkelings samenwerking het financieel participeren van burgers en bedrijven uit Groningen in Oikocredit hier een heel goede invulling van is spreken uit dat: een voorlichtingscampagne in de provincie Groningen gericht op het beleggen in Oikocredit uitstekend past in het provinciale beleid met betrekking tot Mondiale Bewustwording
71
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Oikocredit
verzoeken het College van Gedeputeerde Staten: voor een dergelijke voorlichtingscampagne éénmalig een bedrag van 10.000 euro beschikbaar te stellen vanuit het krediet mondiale bewustwording en gaan over tot de orde van de dag.” De motie is ondertekend door de heer Hollenga, krijgt het nummer 2 als wij ervan uitgaan dat de motie van GroenLinks nummer 1 krijgt, en maakt deel uit van de beraadslagingen. De heer VAN DER PLOEG: Mijnheer de voorzitter. Ik heb twee vragen aan de CDA-fractie over deze motie. De eerste vraag is of de CDA-fractie het als een aanvulling ziet op de motie zoals deze al voorligt – het is overigens al motie nr. 4 bij de Voorjaarsnota. De tweede vraag is in hoeverre het CDA heeft onderzocht of er ruimte is in het bestaande krediet. De heer HOLLENGA: In antwoord op uw eerste vraag: ik weet niet wat u verstaat onder aanvulling. Wij hebben gekozen voor een andere benadering van het goede doel dat wij gezamenlijk nastreven. Wij de nken dat de benadering die wij hebben gekozen minstens datgene kan opbrengen wat ook uw motie doet, terwijl in onze ogen een nadeel van de andere motie is dat daarmee publiek geld wordt belegd in Oikocredit en wij daar niet voor zijn. De heer VAN DER PLOEG: Goed, dat laatste is duidelijk, maar ik zie geen strijdigheid tussen de moties onderling. De heer HOLLENGA: Wat is strijdigheid? De heer VAN DER PLOEG: De ene motie sluit de andere motie niet uit. De heer HOLLENGA: Op de tweede vraag zal het College beter kunnen beantwoorden. U begrijpt, ik heb ambtelijk contact gehad. Op dit moment is er nog krediet. Uiteraard zitten er altijd zaken in de pijplijn, maar het zou eventueel ook volgend jaar kunnen. Dat maakt op zich niet zo veel uit. De heer BOERTJENS: Voorzitter. Je zou bijna een beetje stil worden bij zoveel idealisme, maar ik wil er toch een paar woorden over zeggen. Kijk, Oikocredit, ik heb er via de media het een en ander over gelezen en het lijkt mij sympathiek, maar er zijn zo veel sympathieke doelen. Dan vraag ik mij altijd af waarom dit wel en een heleboel andere zaken niet. Waarom gaan wij niet als provincie Groningen in de windmolens of in de groene energie? Dit soort debatten kunnen wij dan iedere bijeenkomst hier hebben. Ik vind wel – maar daar is ook beleid voor binnen de provincie – dat wij kosjer moeten bele ggen, maar ik voel er niets voor om iedere keer hier met elkaar te bespreken welke mooie doelen er zijn waar wij ons geld in kunnen stoppen. Wij willen een dergelijke discussie dan ook helemaal niet aangaan. Wij gaan deze motie van GroenLinks ook niet steunen, met name vanwege de precedentwerking. Kijk, de campagne zoals de heer Hollenga die nu aankondigt vind ik zoiets als ‘je houdt zelf van bie fstuk, maar je gaat nu een campagne opzetten om meer vegetariërs te werven’. Je trekt dat bedrag niet uit, maar je geeft hetzelfde bedrag wel uit aan een campagne. Dat lijkt mij ook niet zo’n geweldig idee. Bovendien zijn er al zoveel organisaties – ook die wij als provincie steunen – die zich met ontwikkelingssamenwerking en voorlichting daarover bezighouden, dat ik dat niet als taak van de provincie zie om dat te doen. Ook zo’n motie zullen wij derhalve niet steunen. Dank u wel.
72
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Oikocredit
De heer ROGGEMA: Voorzitter. In de commissie Bestuur en Financiën hebben wij uitsluitend gevraagd of het verantwoord is binnen het kader van de Provinciewet en dat soort zaken. Ik heb begrepen dat dat geen probleem hoeft te zijn. Wij hebben inmiddels twee moties. Allebei klinken ze sympathiek, allebei zijn ze sympathiek, alleen welke keuze moet worden gemaakt? Beide moties beogen hetzelfde doel om mondiale bewustwording te vergroten. Aan de CDA-kant zitten meer plussen door de burgers te wijzen op die zaken en het eigen initiatief daarin te tonen. Dat is op zich een heel sterk en goed verhaal. Het betreft hetzelfde bedrag. Ik heb de PvdA al voor de motie van GroenLinks horen uitspreken. Dat is eigenlijk jammer, anders zouden wij een compromis kunnen sluiten: vijfduizend aandelen en vijfduizend voor voorlichting. Dan zou he t Statenbreed zijn geweest en waren wij er uit geweest. Ik geef het de motie-indieners in overweging. Wij zullen in elk geval daarna beraadslagen welke kant wij uit zullen gaan. Dank u wel. De heer SWAGERMAN: Voorzitter. Zoals u weet zijn wij een redelijk principiële partij. Als het begrotingstechnisch wordt toegestaan, dan zouden wij beide moties graag uitgevoerd willen zien. Mevrouw DEINUM-BAKKER: Voorzitter. In de commissie hebben wij gezegd dat wanneer er geen juridische belemmeringen zijn, wij voor deze motie zijn. Je doet met weinig geld voor mensen iets belangrijks. Laten wij dat gewoon een keer doen. Ik heb in zoverre moeite met de motie van het CDA, dat wij al het Centrum voor Ontwikkelingssamenwerking hebben. Dat is ook de instelling die ons heeft gevraagd om eventueel hier te komen met een motie en waar velen van ons contact mee hebben gehad. Dat subsidiëren wij al om de mondiale bewustwording te bevorderen. Ik vind dat dit eigenlijk al gebeurt. Het zou daar moeten liggen. Ik wil verder eerst nog horen wat er verder over de motie van het CDA wordt gezegd. De heer ZANEN: Voorzitter. De PvhN heeft in de commissie waar dit onderwerp aan de orde was laten weten dat er een interne discussie gaande was over dit onderwerp en dat wij er nog niet uit waren. Vandaar dat ik hier nu ook het woord op dit onderwerp vraag. Wij zijn van mening dat het COS op zichzelf een heel assertieve campagne heeft gevoerd door alle fracties op dit punt te benaderen en daar mee in discussie te gaan. De aarzeling die wij in de commissie vertoonden heeft er ook toe geleid dat zij nog een keer zich met ons hebben verstaan en hebben aangedrongen op een breed draagvlak. Daarvoor complimenten. Desondanks is bij ons het standpunt zo uitgevallen dat wij de benadering zoals door het CDA naar voren is gebracht, steunen. Wij zouden als provincie niet moeten beleggen op de wijze als voorgesteld in de motie van GroenLinks. Nu ligt er daarnaast een motie van het CDA. Kijk, het is mogelijk om de campagne voor het goede doel te bevorderen, maar ook dan zijn er andere mogelijkheden. Zo kent de NOVIB in dezelfde sfeer activiteiten. Maar goed, dat wordt allemaal te subtiel. Voorzitter, wij zijn tot de conclusie gekomen dat wij het beste de motie van het CDA zouden kunnen steunen, afhankelijk van het verdere overleg tussen de indieners. De VOORZITTER: Wenst het College deel te nemen aan deze discussie? De heer CALON: Nu ja, er is een vraag gesteld of het mogelijk was. Het kan. In de commissie hebben wij aangegeven dat het ons niet zoveel uitmaakt. Het kan, als de Staten het willen, dan voeren wij het uit, want de Staten kunnen simpelweg afwijken van het Treasure-instituut. Dat wat de motie van GroenLinks betreft. De motie van het CDA is de meest principiële lijn, moeten wij vanuit het College zeggen, maar het krediet Mondiale Bewustwording is wel belegd. Het zou betekenen dat er ofwel andere zaken niet kunnen plaatsvinden ofwel er volgend jaar een overschrijding is van het krediet met een bepaald bedrag van tie nduizend of minder euro. Men kan derhalv e alle kanten op redeneren over dit punt. De heer Van der Ploeg had volkomen gelijk, het debat over het beleggen in groenfondsen is afgelopen zoals hij heeft aangegeven. Sterker nog, daarna heeft hij ons bevraagd op het vragen van offertes voor groen beleggen.
73
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Oikocredit
Wij hebben dat toen drie of vier keer gedaan. Wij hebben er ook verslag van gedaan. Het is helaas nooit gelukt. Dus ook dat kan. Eerlijk gezegd maakt het ons niet zoveel uit. Wij hebben als GS een bestedingsstop aangekondigd. Dit weet u ook, want de brief is bij de laatste commissie aan de orde geweest. De Staten kunnen echter altijd zeggen daar niets mee te maken te hebben en er overheen te gaan. Ik voel mij in dit hele debat het meest aangesproken, ik weet niet hoe het komt maar het is echt zo, door de heer Roggema, die stelt dat allebei kan worden gedaan door middel van een compromis. U zoekt het maar uit, wij regelen het. De heer HOLLENGA: Voorzitter, een vraag aan de gedeputeerde. Kennelijk heeft hij meer informatie. Ik had begrepen dat er nog zaken in de pijplijn zaten voor dit jaar, maar dat er dan keuzes gemaakt zouden moeten worden. Ik heb niet begrepen dat het hele bedrag van 40.000 euro dat de provincie beschikbaar heeft voor 2005 al is weggegeven. Dat kan niet, omdat in dit krediet volgens de folder drie momenten zijn ingebouwd – en ik hoop dat de folder op dat punt nog wel actueel is – dat aanvragen kunnen worden ingediend. Dat hoeft derhalve geen beletsel te zijn. De heer CALON: Nee, maar er zijn natuurlijk zaken waar wij mee bezig zijn en verwachtingen. Dan moet inderdaad worden afgewogen of men andere zaken laat vallen. Dat is het hele punt. De VOORZITTER: Tot zover de eerste ronde. Ik begreep dat er behoefte is aan een schorsing. Ik zie dat bij verschillende fracties. Hoe lang hebt u nodig? Vijf minuten? De heer VAN DER PLOEG: Voorzitter, van deze kant is geen behoefte aan schorsing. De VOORZITTER: Nee, maar PvdA, ChristenUnie en CDA wel. Ik schors de vergadering voor vijf minuten. De VOORZITTER: De vergadering is heropend. Ik stel voor dat wij overgaan naar de tweede termijn, voor zover daar nog behoefte aan is. Het lijkt mij wel, gezien het feit dat er werd gevraagd om schorsingen. Het woord is aan de heer Van der Ploeg. De heer VAN DER PLOEG: Ja, mijnheer de voorzitter. Wij hadden niet om een schorsing gevraagd, omdat ons standpunt voor ons in elk geval zeer duidelijk was. Ik heb wel behoefte aan een korte reactie op de inbreng van het CDA. In algemene zin constateer ik dat het debat, hoe eenvoudig het ook is, toch een signaal is aan de burgers van Groningen dat wij in elk geval in de Staten iets aan mondiale bewustwording doen en de Statenleden in elk geval voldoende bewust lijken te zijn van het belang van Oikocredit. Als de heer Hollenga komt met het idee om een kaart in te sturen, dan ben ik de eerste om hier mee akkoord te gaan. Die tweehonderd euro kunt u intekenen. De heer HOLLENGA: Ik neem aan dat u dat zelf regelt. De heer VAN DER PLOEG: Oh, ik dacht dat u dat een beetje als… De heer HOLLENGA: Ik zal de kaart voor u kopiëren. U mag hem bij mij inleveren, dan stuur ik hem op. De heer VAN DER PLOEG: Als anderen dan ook meedoen… Mijnheer de voorzitter, waar het om gaat is natuurlijk dat er veel meer geld nodig is dan die tienduizend euro die de provincie Groningen zou kunnen ‘beleggen’.
74
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Oikocredit
Ik zie het niet als een beleggingsactie, maar als een voorbeeldactie voor ook ons eigen mondiaal bewustwordingsbeleid. Het gaat er ook om dat wij het in die zin internaliseren in het beleid. In die zin vind ik de motie van het CDA interessant, want het COS, en daarachter hangt dan Oikocredit afdeling provincie Groningen, heeft niet gevraagd om ondersteuning door middel van een promotiecampagne, maar de optie in de woorden van de heer Hollenga vind ik wel zodanig interessant, dat ik het toch wel verstandig vind als de provincie, bijvoorbeeld in overleg met het COS en met Oikocredit provinciale afdeling, onderzoekt hoe wij hier een versnelling aan kunnen geven en inderdaad tot een veel hoger bedrag komen. Je zou deze motie direct kunnen aannemen. Wij zijn daar in principe wel voor, maar dan nog zal dat overleg moeten plaatsvinden. Ik heb van het College nog niet begrepen of er daadwerkelijk binnen het krediet ook die ruimte is van die tienduizend euro. Dat zou ik graag van het College willen horen. Mevrouw VOOGD: Voorzitter. Wij blijven bij de steun voor de motie van GroenLinks. Wij hebben geen behoefte aan de motie van het CDA. Laten we die tienduizend euro besteden aan datgene waar het ook voor is bedoeld. Dank u wel. De heer HOLLENGA: Voorzitter. Ik ben blij met de steun van GroenLinks dat zij vinden dat er een weg moet worden gezocht om in de provincie Groningen meer bekendheid te geven aan Oikocredit, want ik heb het idee dat het als provincie beleggen van tienduizend euro in Oikocredit een onderdeel is. Daar kun je voor kiezen. Blijkbaar doet u dat. Ik denk echter dat het bewust worden van de bewoners van Groningen veel meer via de lijn zoals door ons is aangegeven, wordt bevorderd en er meer kan worden gedaan aan datgene wat wij in ons bele id hebben afgesproken. Uw persoonlijke opgave is mooi. U krijgt zo meteen de kaart. Ik was een beetje teleurgesteld in de reactie van de VVD. Dit had ook enigszins te maken met de opmerking over biefstuk en vegetariërs. Ik denk dat het onderwerp te belangrijk is – althans in onze ogen – om er op die manier mee om te gaan. Ik heb aangegeven dat er misschien extra aandacht aan mondiale bewustwording kan worden besteed. Het zou goed geweest zijn als ook de VVD daar nog eens over door had gedacht en op die manier misschien toch met ons mee was gegaan. Ik hoop dat de rest alsnog onze motie wil steunen. Mevrouw DEINUM-BAKKER: Wij kiezen niet voor een Salomonsoordeel zoals de heer Roggema voorstelde. Wij kiezen voor de motie van GroenLinks. Uit de motie van het CDA blijkt niet dat er contacten zijn geweest met de werkgroep die dit hele archief doet, derhalve is niet duidelijk of de behoefte bestaat. Wij vinden verder dat het COS hier een heel goede taak in kan vervullen. De CDA-motie steunen we dan ook niet. De heer ZANEN: Voorzitter, wij steunen de motie van het CDA. De heer CALON: Er is een vraag gesteld door de heer Van der Ploeg. Ik heb hier een zinsnede waaruit ik opmaak dat het krediet dit jaar opkomt. Er zijn derhalve bestedingsrichtingen. Wanneer de State n echter aangeven dat het bedrag van tienduizend euro er moet komen, zal het bedrag er komen. Ik had een verwarring van begrip bij de heer Hollenga in eerste termijn, omdat ik dacht dat hij tienduizend extra wilde uit de algemene middelen. Dat heeft hij niet bedoeld, hij bedoelde binnen het krediet. Op dit moment weet ik niet of de ruimte er volledig is. Het is echter ook anders af te spreken, namelijk dat er naar wordt gestreefd om die ruimte daar te vinden en dat de Staten, als dit niet het geval blijkt, accepteren dat er dan een overschrijding plaatsvindt en er dan volgend jaar bij de Rekening geen ‘gedoe’ over zal ontstaan. Zo is het volgens mij het meest praktisch op te lossen. Of u zou het weer uit moeten stellen naar een volgende keer. Dat lijkt mij ook een redelijk stupide gang van zaken als het over zo’n klein bedrag gaat. Het College zal zich niet bemoeien met de wijze waarop u het wilt regelen.
75
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Oikocredit Grondverwerving
Wij vinden de principiële redenering van het CDA zeer goed. Voor ons is het echter geen principezaak. De Staten hebben een eigen afweging daarin te maken. Wij dienen u dan vervolgens. De VOORZITTER: Ik denk dat dit een goed moment is om de tweede termijn af te sluiten. De beraadslaging wordt gesloten. In stemming wordt gebracht motie 1, op 2 juni ingedie nd door de fractie van GroenLinks. Motie 1 wordt bij handopsteken aangenomen. Tegen hebben gestemd de fracties van het CDA, de VVD en de PvhN. De heer VAN DER PLOEG: Mijnheer de voorzitter. Mag ik een korte stemverklaring geven? De VOORZITTER: U mag nog een stemverklaring geven. De heer VAN DER PLOEG: Wij zullen de motie van het CDA niet steunen vanwege de laatste woorden van de heer Calon. Wij vinden het op zich sympathiek - misschien zelfs wel noodzakelijk - om te kijken naar een bredere promotiecampagne, maar ik denk dat het verstandiger is om in overleg te treden met het COS en het Oikocredit en het College en dat wij bij de Begrotingsvergadering terug kunnen komen op de vraag hoe wij daar een bredere vorm aan kunnen geven dan alleen maar beleggen, want dat is natuurlijk niet de bedoeling. De heer HOLLENGA: Ik begrijp dat GroenLinks het onderwerp nog een keer terug wil halen. De CDAfractie is bereid om de motie dan aan te houden tot de discussie bij de Begrotingsbehandeling. De VOORZITTER: CDA houdt de motie aan, zodat wij daar op dit moment niet over hoeven te stemmen. Daarmee zijn wij klaar met dit agendapunt. A.5.
Brief van 14 mei 2004, nr. 2004-06301/20/A.16, LG (bijlage), betreffende nota provinciale voorfinanciering ecologische hoofdstructuur en grondverwerving in landinrichtingsprojecten en brief van 4 juni 2004, nr. 2004-13192/20/A.15, LG, betreffende stand van zaken grondverwerving EHS 2004 De beraadslaging wordt geopend. De VOORZITTER: Dit onderwerp is aan de orde geweest in de commissie Landschap, Water en Mil ieu en daar heeft mevrouw Drees gevraagd dit punt op de agenda te zetten. Ik geef het woord aan mevrouw Drees. Mevrouw DREES: Mijnheer de voorzitter. De voorfinanciering van aankopen EHS en landinrichting heeft al een hele geschiedenis achter zich en de PvdA is blij met het concrete voorstel dat nu voorligt in lijn met de afspraak tussen het IPO en de minister van LNV om het uiteindelijke doel van de EHS (de realisatie van de hele ecologische hoofdstructuur in 2018) te bereiken. Wij hebben echter nog twee opmerkingen bij het voorliggende voorstel. Beide opmerkingen betreffen de algemene uitgangspunten onder 2.1, die zijn doorvertaald in de prestatieovereenkomst 2004 van de provincie met de dienst Landelijk Gebied.
76
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Grondverwerving
Het algemeen uitgangspunt is dat door de verwerving van specifieke percelen de afronding van eenheden natuurgebied wordt versneld. Dat komt ons bekend voor, want dit sluit aan bij de tekst van de Motie Bakker die in de vorige periode in deze Staten is aangenomen. In december 2001 is over voorfinanciering gesproken bij de behandeling van het beleidsonderzoek Natuur en Landschap. In die tijd was de situatie echter nog een andere. De minister van LNV nam toen nog de verantwoordelijkheid voor het realiseren van de EHS in 2018 en de motie Bakker was duidelijk gericht op het versnellen van de realisatie van aaneengesloten eenheden, zodat met de inrichting begonnen kon worden van die aaneengesloten eenheden en de achteruitgang van de natuur daar gestopt kon worden. De motie ging met andere woorden om een extra inspanning die geleverd zou moeten worden. Inmiddels is wel wat veranderd door de aankoopstop in het najaar van 2002 die nu weer wordt gerepareerd. Het ministerie van LNV heeft geld beschikbaar gesteld voor de komende vier jaar, maar in een onregelmatig kasritme dat begint met weinig en daarna in deze vier jaar oploopt. De gezamenlijke provincies hebben toegezegd bij te dragen om dit aan te vullen zodat het doel in 2018 weer in zicht is. Het stuk gaat over dat kasritme om dat gelijkmatig te laten verlopen over de komende drie jaar. Daarom denken we dat dit stuk toch in een iets ander licht staat. Wij zijn blij met de extra inspanning die geleverd gaat worden – ook in de menskracht zoals in de voordacht staat – om gericht op zoek te gaan naar welke percelen dan gekocht moeten worden om tot die afronding te komen. Wij hebben echter moeite met het uitgangspunt dat dit selectief gaat gebeuren. Wij denken dat op dit moment niet duidelijk is over hoeveel percelen het gaat en hoeveel we nodig hebben voor de afronding en hoeveel ‘los’ land er ligt. Als je het uitgangspunt aanneemt van dat alleen maar afrondingsaankopen plaatsvinden, hoeveel kansen laat je dan liggen? Wij hebben eerder al gevraagd naar een overzicht van de EHS, van wat nu is gerealiseerd, wat is aangekocht en wat is ingericht. Deze kaart is onderweg, maar daar kunnen wij pas later over praten. Wij hebben dat overzicht niet en zouden graag willen dat de provincie daarom wel die extra inzet - vooral in menskracht - pleegt voor die afronding en een wat ruimere interpretatie aan het uitgangspunt geeft zodat ook andere kansen die zich voordoen, gegrepen zullen worden, als dat kan binnen het door ons vandaag vast te stellen budget. Ter toelichting van het pleidooi om geen kansen te laten lopen verwijs ik naar de GS-brief van 2 juni 2004 die is bijgevoegd over de huidige stand van zaken. Uit die brief blijkt dat het beter gaat met grondverwerving, maar dat het nog niet hard loopt. Toch willen GS de prioritering nu al toepassen, zoals blijkt uit het derde blokje op de tweede pagina van die brief. Het aanbod van grond in het zuidelijke Westerkwartier is hoger dan geschat en veel hoger dan elders. Dat vraagt om prioritering. Dan denken wij dat men nu al kansen laat liggen, juist in het zuidelijk Westerkwartier en dat moet niet gebeuren. Wij stellen nu juist dat geld beschikbaar om te zorgen dat dit doel wel bereikbaar wordt. Het land van de buurman is maar eenmaal te koop en als dat nu niet gebeurt, dan duurt het weer 2025 jaar voordat dit weer op de markt ligt. De brief, dit overzicht van de stand van zaken, is een goede manier om de Staten op de hoogte te houden van de mogelijkheden en onmogelijkheden van dit beleid en bij deze brief willen wij eigenlijk voorstellen dat we deze rapportage erin houden, maar dan voortaan aan het eind van elk jaar. Een tweede bewaar tegen het voorliggende voorstel richt zich op de zin die staat op de zesde alinea van paragraaf 2.1: “Dit kan ertoe leiden dat reeds aangekochte grond wordt afgestoten ten behoeve van agrarisch natuurbeheer.” De gedeputeerde heeft in de commissie een voorbeeld gegeven van een situatie waarin hij dit instrument, het verkopen van al aangekochte grond, wil kunnen gebruiken. Als we dat voorbeeld nog eens rustig bekijken dan meent de PvdA dat dit eigenlijk ging over een landbouwer die zit in een beekdal en daar in feite de inrichting van dit gebied in de weg zit, zo lang hij daar zijn eigendom heeft. In onze ogen zijn er twee manieren om zo’n situatie duurzaam op te lossen. Als de man verder wil gaan met zijn bedrijf moet hem ruilgrond buiten de EHS worden aangeboden zodat hij werkelijk gangbare landbouw goed kan bedrijven. Een andere mogelijkheid is particulier natuurbeheer. Door het ministerie van LNV zijn we verplicht om 30% van de natuurdoelstellingen van de EHS via particulier natuurbeheer te halen.
77
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Grondverwerving
Dit is een bar ingewikkelde sector geworden, maar ook naar dat soort gelegenheden moeten we op zoek en dat zou ook een duurzame oplossing zijn. Het voorstel zoals de gedeputeerde heeft gedaan om in zo’n situatie dan hoger gelegen grond die al eigendom is van een natuurbeschermingsorganisatie weer te gaan afstoten ten behoeve van agrarisch natuurbeheer vinden wij een stap te ver gaan. Wij begrijpen dat enige manoeuvreerruimte nodig is in dit ingewikkelde gebied, dus willen we de gedeputeerde deze ruimte wel geven. Wij willen de gedeputeerde wel heel expliciet vragen dat als zoiets gebeurt, hij er wel op moet letten dat de oorspronkelijke bestemming natuur die op deze percelen lag, gehandhaafd blijft. Ten slotte is er nog een punt dat verduidelijk behoeft en wat ik nog expliciet aan de gedeputeerde wil vragen. Dit heeft betrekking op de koopplicht, de plicht om de landen die liggen binnen de functie natuur van de EHS te kopen als ze worden aangeboden. Als ik de prestatieovereenkomst met DLG lees, dan is dit nadrukkelijk uitgesloten, maar in het verslag van de commissie Landschap, Water & Milieu zegt de gedeputeerde op bladzijde 11 dat het College gehouden is de koopplicht uit te voeren. Daarover moet in deze vergadering duidelijkheid komen. Samengevat zijn er twee zaken waarin we op deze voordracht een toelichting willen. We willen een ruimer gebruik van het instrument voorfinanciering – met als doel de realisatie van de EHS in 2018 - en alle kansen grijpen die zich voordoen. Het tweede punt is dat we vragen om terughoudendheid met de verkoop van reeds verworven stukken grond in de EHS. Mocht u toch tot verkoop overgaan, dan moet de beste mming natuur gehandhaafd blijven. De heer MEIJNDERT: Mijnheer de voorzitter. In de commissievergadering hebben we ons al voorstander van dit voorstel verklaard, uiteraard inclusief de gegeven toelichting die daarbij is verstrekt. Daar wil ik verder niet op ingaan, ik denk dat het meer zinvol is om op de punten die de PvdA heeft aangedragen in te gaan. Wat betreft de verkoop van reeds verworven gronden is naar onze overtuiging die mogelijkheid best aanvaardbaar binnen de gegeven voorbeelden die in de vergadering zijn aangegeven. Het is niet zo dat willekeurig maar weer gronden in de verkoop zouden komen, nog afgezien of dat wel mogelijk is want deze zijn meestal bijtijds ook wel overgedragen aan natuurorganisaties. Wat dat betreft hadden we ve rtrouwen in wat de gedeputeerde voorstaat. De tweede opmerking van de PvdA ging over het bieden van een ruimere kans met betrekking tot de voorfinanciering die, zoals in de nota staat, gericht is verstrekt op afronding en inrichting van gebieden. Als er nog geld resteert dan hebben wij er geen probleem mee dat het budget ook ruimer wordt aangewend, zij het dat het woord ‘co-plicht’ dan niet direct voor ons eigen geld moet gelden. We willen de gedeputeerde dan wel in staat stellen om een goede afweging te maken of het zinvol is om op dat moment op het aanbod in te gaan. De heer LUITJENS: Dank u wel, mijnheer de voorzitter. Net als het CDA hebben wij ons in de commissievergadering kunnen vinden in dit voorstel van GS, waarbij zij uitspreken dat zij als doel hebben de EHS te realiseren en dat zij met financiële limieten het instrument voorfinanciering inzet om daarin een extra actie te doen vanuit de zijde van de provincie. Als daaraan wordt gekoppeld dat een gedeelte van de EHS nu gerealiseerd dient te worden met agrarisch natuurbeheer, dan kunnen wij ons voorstellen dat inderdaad een gedeelte wordt verkocht waar dat heel duidelijk - of misschien wel beter - mogelijk is en daar een ander gedeelte weer voor wordt teruggekocht. Wij willen GS de ruimte laten om binnen de financiële mogelijkheden die zij hierin aangeven en hiervoor gereserveerd hebben, hun doel te bereiken. Mevrouw BOS: Mijnheer de voorzitter. De motie van december 2001 werd als volgt verwoord: de inzet van voorfinanciering voor versnelling van de grondverwervingprocedures voor de EHS en het creëren van mogelijk heden voor versnelling van afronding en inrichting van natuurgebieden die een beheerbare en of waterhuishoudkundige eenheid vormen. Die motie moest uitgewerkt worden en dat ligt nu voor ons.
78
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Grondverwerving
De vraag die dan opkomt is of deze voorliggende uitwerking overeenkomt met de bedoeling van de motie, zoals de PvdA ook al heeft gevraagd. Dat is niet het enige, want daarbij komt natuurlijk dat sinds 2001 heel wat is veranderd. Een aantal kabinetten is de revue gepasseerd en met name het nieuwe kabinet heeft ons met heel wat bezuinigingen opgezadeld: onder andere een aankoopstop en de bezuinigingsmaatregel dat EHS-natuurtaken worden overgenomen door agrariërs. Wij zijn voorstander van dit advies voor de voorfinanciering en het bedrag van 449.000 euro voor EHS en 100.000 euro voor landinrichtingsprojecten is ook in orde om het bedrag van de rentelasten van de lening te kunnen betalen. Ik vind het echter nog wel een probleem dat dit nu voorligt en dat daarnaast ook de herziening Gebiedsplan Groningen voorligt, welke eigenlijk een uitwerking is van wat hier staat. Het wordt aangekondigd dat dit volgt en dat is inmiddels gebeurd. Ik wil graag nog duidelijkheid van de gedeputeerde over het volgende: eerst wordt gesteld dat voorfinanciering gaat lopen via verworven gronden binnen de reeds begrensde EHS-gebieden, en soms ook buiten deze gebieden wordt er nog kort aan toegevoegd. In de volgende zin staat dat in het kader van de herziening van het Gebiedsplan Groningen zal worden bezien in hoeverre gronden die nu nog het predikaat ‘te verwerven natuurgebied’ hebben kunnen worden omgezet in gebieden voor agrarisch of partic ulier natuurbeheer. Dat gaat over nieuw te verwerven gebieden, neem ik maar aan. Daar is de voorfinanciering voor. Vervolgens lees ik echter dat dit er bijvoorbeeld toe kan leiden dat de reeds aangekochte grond wordt afgestoten, want dat stond daar niet. Dan wordt nu weer onderuitgehaald. GroenLinks is niet tegen agrarisch natuurbeheer, maar we vinden wel dat die EHS volwaardig moet worden uitgevoerd. Wij kunnen ons zelfs voorstellen dat via ruilen daar winst valt te behalen. Als je dan kijkt naar die herziening Gebiedsplan Groningen staan daar allemaal kaartjes en ruilmogelijkheden. Om dat allemaal te controleren betekent dat te veel in details wordt getreden, maar de hoofdlijnen moeten wel gecontroleerd worden. Voorts staat er dat nu een inspraakperiode gaat beginnen die in september klaar moet zijn. In overleg met de terreinbeheerders en de natuurbeheerders wordt dit vastgesteld. Niet alle mensen daar zijn er enthousiast over, hoe gaat u daar mee om? De heer BLEKER: Waar zijn ze niet enthousiast over? Mevrouw BOS: In de notulen staat dat er ook terreinbeheerders zijn die het er mee eens zijn, dan neem ik aan dat er anderen zijn die hier oneens mee zijn. De heer BLEKER: Net als bij elke eigenaar. Als die niet wil verkopen, dan gebeurt dat niet. Mevrouw BOS: Zo’n antwoord wil ik dus horen. De heer BLEKER: Natuurterreinbeheer en de Organisatie Groninger Landschap acteert net zoals elke eigenaar en boer. Hij heeft grond en als wij het handig vinden om te ruilen en zij zeggen nee, dan valt er weinig aan te doen. Dan moet u ons het instrument geven om gronden van het Groninger Landschap te onteigenen, die ruimte heb ik dacht ik niet. Mevrouw BOS: Nee, maar we make n ons toch sowieso heel erg ongerust over de kwalitatieve aspecten van die EHS. Als u zegt dat die terreinbeheerders er vlak op zitten en verstand van zaken hebben en zij stellen dat deze ruiling in orde is en overeenkomt met de begrenzing met de ondergrondse waterstroom, dan kan ik daar vrede mee hebben. Maar dat voorbehoud moet er wel zijn. Hoe je het ook wendt of keert, de EHS is niet voor niets ingesteld. Deze is juist ingesteld om zeldzame en bedreigde soorten te beschermen, wat in bepaalde gebieden absoluut moet, en daar kan een boer niet voor zorgen. Hij kan wel voor boerennatuur zorgen, maar dat is een geheel andere kwaliteit.
79
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Grondverwerving
De heer HAASKEN: Mijnheer de voorzitter. Mag ik aan mevrouw Bos vragen of zij daaronder verstaat dat die EHS volledig verworven moet worden? Mevrouw BOS: In principe ga ik ervan uit dat we verwerven in gebieden die begrensd zijn als kerngebieden en ook als verbindingszone. Maar er zijn ook andere mogelijkheden, zoals de beheersovereenkomsten met boeren in gebieden waar natuur en landbouw belangrijk is. Maar agrarisch natuurbeheer is wel heel wat anders. De heer HAASKEN: Dit kan evengoed in de EHS liggen. Mevrouw BOS: Het kan in de EHS liggen, maar ik denk niet dat je die kwaliteit kunt halen. Anders moet je zeggen: natuur me t landbouw ondergeschikt, maar zo is het niet bij agrarisch natuurbeheer. De heer ROGGEMA: Dank u wel, voorzitter. De fractie van de ChristenUnie is het eens met de brief en kan zich vinden in de richting van het College zoals omschreven in de uitgangspunten. Wij willen niet elk detail regelen en invullen, maar gaan ervan uit het College geen kansen onbenut zal laten om het land van de buren te kopen, mits het past binnen het budget in lijn met de plannen. Wij gaan ervan uit dat er jaarlijks gerapporteerd zal worden en daar komt bij dat we aardig op schema liggen. Mevrouw Drees en mevrouw Bos hadden vorige week mee moeten gaan naar Spijkerboor, want dan waren beide zó positief geweest. Het was geweldig hoe men daar reageerde op tal van onderdelen. Er is al heel veel verworven natuurlijk moet dit nog meer - maar ze liggen inderdaad op schema. Drenthe 60%, Groningen 70% en Friesland 80%, hier gaan we echt de goede kant uit. Natuurlijk moet worden gewaakt over de kwaliteit en moet het College zorgvuldig gevolgd worden, maar dat gebeurt altijd al. Mevrouw BULK: Dank u, voorzitter. In de commissie hebben we ons niet uitgesproken vóór dit voorstel, maar ook niet tegen dit voorstel. Wij hebben op dat moment helemaal niet gesproken in de zin van ‘wie zwijgt, stemt toe’. Op dat moment hadden we geen twijfels dat het College zijn uiterste best deed om die EHS met de beschikbare middelen zo goed mogelijk te realiseren. Pas tijdens de commissie en vooral daarna kwam enige aarzeling, aangekaart door mevrouw Drees, vooral over het punt van de verkochte gebieden die we al hebben en dat deze eventueel weer agrarisch natuurbeheer kunnen worden. Naar mijn gevoel gaat het hier toch weer achteruit in natuurwaarde. Dat beperkt het omringende gebied. Ik ben heel benieuwd naar de reactie van het College op de twee vragen van mevrouw Drees. Als het College duidelijk kan maken dat het niet achteruit gaat en het ook voor de omliggende gebieden binnen de EHS geen gevolgen heeft als het agrarisch natuurbeheer wordt, dan horen wij dat graag. Hierover is namelijk meer duidelijkheid gewenst. Mevrouw DEINUM-BAKKER: Mijnheer de voorzitter. Wij kunnen ons goed vinden in de pragmatische aanpak zoals die in de brief en nota staan en we hebben op dit moment geen behoefte om de discussie uit de commissies over te doen. Verder wacht ik op de reactie van het College. Mevrouw HOEKZEMA-BUIST: Wij wachten ook eerst de beantwoording van de gedeputeerde af. De heer BLEKER: Dank u wel, voorzitter. Het College is blij met de zeer brede steun voor de uitbreiding van mogelijkheden die we als provincie creëren om op een goede manier vaart in de realisatie van de EHS te houden en waar mogelijk te versnellen, want die voorfinanciering is daartoe een middel. Het gaat om een vrij groot bedrag dat we daarvoor beschikbaar stellen om daar rentelasten mee te dekken.
80
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Grondverwerving
Het toepassingsgebied van de voorfinanciering. Wij willen het vanuit het zicht op de realiteit vooral benutten voor het aankopen van percelen die we niet uit het jaarbudget van LNV kunnen bekostigen, maar welke wel heel belangrijk zijn om waterhuishoudkundige eenheden binnen dat grotere gebied van die EHS te realiseren. Dus waar aankoop absoluut noodzakelijk is omdat een zeer intensief beheer daarop van toepassing is. Daarom willen we ook geen kansen voorbij laten gaan. Als zich in de loop van het jaar buiten die strategische percelen andere mogelijkheden voordoen die we niet meer kunnen bekostigen uit het LNV-budget, dan begrijp ik van de Staten dat we het voorfinancieringbudget daarvoor zouden kunnen gaan gebruiken. Ik maak daar wel een kanttekening bij: wij willen niet graag dat het feit dat we voorfinancieren ook impliceert dat we aan de koopplicht kunnen worden gehouden, want dat kan betekenen dat we volstrekt niet-opportune en misschien ook heel dure aankopen zouden moeten doen die ons budget zouden belasten. Het is niet zozeer dat we … Mevrouw DREES: Als ik even mag, daar waren we het over eens. Ik heb de vraag vooral gesteld om dit duidelijk te krijgen. De heer BLEKER: Daar zijn we het dan over eens. De begrensde EHS is in 1995 na heel veel procedures begrensd en binnen die begrensde EHS zijn natuurdoelen en natuurdoeltypen bepaald, dat is de basis. Dat is en blijft het uitgangspunt voor elk jaar: het gestaag verder werken aan die EHS. Wij zien nu dat we in een aantal gevallen versnipperingen hebben en dat we soms percelen missen die in de kern van deze EHS wel heel belangrijk zijn voor het aanpassen van het beheer. Wij zien ook dat we percelen hebben, meer in de periferie van de EHS, die een lichter beheer veronderstellen. Wij willen eigenlijk simpelweg kijken daar waar enige winstboeking mogelijk is - of als dat een oplossing biedt voor het verwerven van die strategische percelen, we ruiling gaan plegen met die perifere percelen die wel al in bezit zijn van een van de particuliere organisaties of staatsbosbeheer, dat wij die mogelijkheid in elk geval serieus onder ogen zien. Dat perceel blijft binnen de EHS de natuurdoelen en de planologische bescherming behouden die het had. De opzet is dan om met die bewuste particulier die bereid is tot ruiling, afspraken te maken over een pakket voor agrarisch of particulier natuurbeheer wat ook die natuurdoelen dichter bijbrengt. Wij creëren op die manier de mogelijkheid om in dat nog niet in bezit zijnde perceel via die ruiling als het ware de natuurdoelen geheel te realiseren, plus in het omliggende gebied. Voorts gaan wij met de particulier die dat andere gebied overneemt via particulier of agrarisch natuurbeheer een vorm van beheer ondersteunen dat aan die wat lichtere natuurdoelen tegemoet komt. Ik verwacht niet dat dit een grote vlucht zal nemen, maar het kan ons her en der helpen om knelpunten op te lossen. We gaan daar niet terughoudend mee om, maar we doen het alleen maar als we daar in dat specifieke gebied natuurwinst kunnen boeken. De heer Haasken vroeg aan mevrouw Bos of haar een 100% verwerving voor ogen stond. Nee, uw Staten hebben al eerder uitgesproken – net als bij die motie uit 2001 met betrekking tot de voorfinanciering – dat we moeten streven naar een groter aandeel aan particulier- en agrarisch natuurbeheer bij het realiseren van de EHS-doelen. Als hier op deze manier ook een handje geholpen kan worden, maar ook bij de verdere verwerving, zullen we heel actief op zoek moeten naar particulier en agrarisch natuurbeheer dat past bij de natuurdoelen van de betreffende percelen. In de richting van mevrouw Drees: de natuurdoelen blijven gehandhaafd, net als de ruimtelijke functie. Voorzitter. Dan kom ik nu bij het laatste punt van de verhouding van particulier- en agrarisch natuurbeheer binnen de EHS en de andere eigenaren. Wij moeten af van het idee dat, als dit maar in handen is van Staatsbosbeheer, het allemaal wel goed komt. Er bestaan ook heel gemotiveerde kleine particuliere organisaties of particulieren die zeer bewust en gedreven – soms als onderdeel van een boerenbedrijf – doende zijn om natuurdoelen in de EHS te realiseren. Wij zijn toch niet voor het monopolie van Staatsbosbeheer, stichting het Groninger Landschap of de Vereniging Natuurmonumenten?
81
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Grondverwerving Europees suikerbeleid
Wij zijn hier voor de natuurdoe len en als andere particuliere organisaties of particulieren daar op goede voorwaarden diezelfde doelen kunnen bereiken en ze met aanbiedingen komen, dan dienen we daar – zo is het beleid van het kabinet – ruimte voor te bieden. Maar wel onder die voorwaarde. Mevrouw BOS: Voorzitter. Het is toch zo dat ook bij de toestand van natuur en landschap in Groningen steeds weer geconstateerd wordt dat natuur het in de reservaatgebieden het nog het beste doet? De heer BLEKER: Dat is maar goed ook! In diezelfde toestand van natuur en landschap wordt echter geconstateerd dat nogal wat natuurdoelen binnen de EHS niet binnen bereik zijn door de blijvende versnippering en het niet kunnen aanpassen van het beheer aan homogene eenheden. En dat is nu precies waar we met de voorfinanciering die u mogelijk maakt en met de andere instrumenten zoals die hier worden geschetst, proberen om verandering in aan te brengen. Het anti-verdrogingsbeleid hoort daar ook bij. De VOORZITTER: Dan gaan we nu over op de tweede termijn, voorzover daar behoefte aan is. Mevrouw DREES: Wij hebben daar geen behoefte aan. De vragen zijn heel duidelijk beantwoord en de actieve inzet van GS steunen wij van harte. Mevrouw BOS: Mijnheer de voorzitter. Ik denk dat we kunnen stellen dat het wordt vervolgd want dit is natuurlijk nog lang niet het einde. Wij krijgen hierna nog allerlei zaken, de herziening grondplan en de actualisatie natuur en landschap, genoeg mogelijkheden dus om daar nog bij te blijven. Mevrouw BULK: Wij krijgen nog heel wat gelegenheden en ik hoop dat daar dan ook die kaart, waar mevrouw Drees zo vaak om gevraagd heeft, voorligt. De VOORZITTER: Ik denk dat de gedeputeerde hier niet meer op zal willen reageren en daarom kunnen we de beraadslagingen over dit punt nu sluiten. Ik mag concluderen dat niet echt iets voorligt waar ja of nee op kan worden gezegd en dat deze brieven voor kennisgeving kunnen worden aangenomen. A.6. Europees suikerbeleid De heer JAGER: Geachte voorzitter. Met betrekking tot het punt vreemd aan de orde is het zeker niet de bedoeling van mijn fractie om discussies die in hogere Europese regionen gevoerd worden, ook hier te gaan voeren. Wij hebben geconstateerd, onder andere in een artikel in het Financieel Dagblad van 26 juni 2004, dat de Europese Commissie volgende week met haar definitieve plannen zal komen, althans met het voorstel voor de plannen om het Europese suikerbeleid aan te passen. Al jaren was duidelijk dat dit eraan zat te komen. We kunnen constateren dat er vanuit de sector, maar ook vanuit maatschappelijke organisaties - waaronder ook vakbonden - met angst is gereageerd op datgene wat is gepresenteerd, vooral waar het gaat om de werkgelegenheid in de suikerindustrie die op dit op moment zo’n 5000 mensen aan het werk helpt. Die suikerindustrie is ook voor de provincie Groningen en de stad Groningen van eminent belang en om die reden willen we ook graag namens een aantal partijen een motie indienen.
82
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Europees suikerbeleid
De VOORZITTER: Ingediend is de volgende de motie: “Provinciale Staten van Groningen, in vergadering bijeen op 7 juli 2004, constaterende dat: de Europese Commissie voornemens is om voorstellen te doen ter hervorming van het Europese suikerbeleid Nederland een zeer kapitaalintensieve suikerindustrie kent waarin ruim 5000 mensen dagelijks werkzaam zijn en waarvan ongeveer 25.000 huishoudens afhankelijk zijn overwegende dat: de suikerindustrie voor de Noordelijke economie in het algemeen en die van Groningen in bijzonder van groot belang is; Duizende n huishoudens in onze Provincie voor hun inkomen afhankelijk zijn van de twee suikerfabrieken in Groningen zijn van mening dat: de hervorming van het Europese suikerbeleid grote gevolgen kan hebben voor de werkgelege nheid in Noord-Nederland in het algemeen en voor Groningen in het bijzonder verzoeken het College van Gedeputeerde Staten: zo spoedig mogelijk de effecten van de voorstellen van de Europese Commissie op de Groninger economie inzichtelijk te maken voor Provinciale Staten het belang van de ze sector voor onze werkgelegenheid nadrukkelijk onder de aandacht van het Kabinet, de Tweede Kamer en de Nederlandse leden van het Europees Parlement te brengen en gaan over tot de orde van de dag.” De motie is ondertekend door de heer Jager (CDA), mevrouw Deinum (D66), de heer Haasken (VVD), de heer Staghouwer (ChristenUnie) en de heer Zanen (PvhN). De motie is voldoende ondertekend en gaat deel uitmaken van de beraadslagingen over dit onderwerp en krijgt van mij het nummer 1. Wie wenst verder over dit onderwerp het woord? De heer KÖLLER: Voorzitter! Ik ben het met de heer Jager eens dat de gevolgen die het Europese beleid voor suikerindustrie kan hebben op zijn minst inzichtelijk moeten worden gemaakt voor onze provincie. Dat wil niet zeggen dat wij tegen het huidige suikerbeleid - de hervormingen - zoals voorgesteld door de Europese Commissie zijn. Dat is absoluut niet aan de orde op dit moment, het is meer ingegeven door de achterstand en de monocultuur die we hier hebben, welke ons dwingen om een initiatief als dit te ondersteunen. Ik denk dat dit een lovenswaardige instelling is. Wij hebben een aantal zaken dat ons zorgen baart en hebben het gevoel dat door deze aanstaande hervormingen veranderingen zullen optreden. Wij vinden het goed dat het College het inzichtelijk voor ons maakt wat die gevolgen zullen zijn. Aan de hand van die informatie zullen we hier nog wel een discussie krijgen over hoe met deze op ons afkomende problematiek omgegaan zal moeten worden. De heer VAN DER PLOEG: Mijnheer de voorzitter. Er zijn kortgeleden Europese verkiezingen geweest en in dat kader heeft de Europese fractie van GroenLinks/Grünen het standpunt ingenomen dat het Fort Europa nodig aan revisie nodig was en dat beschermende maatregelen moeten worden afgebouwd.
83
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Europees suikerbeleid
GroenLinks is er voorstander van dat ook ten aanzien van de suiker de beschermende maatregelen die er zijn, worden afgebouwd. Dit betekent niet dat wij voor de consequenties in de regio verder geen oog hebben. Integendeel, ook wij maken ons zorgen over de werkgelegenheidseffecten die dat zou kunnen he bben. Met nadruk op zou kunnen hebben, omdat we nog geen enkel inzicht hebben in wat de echte effecten zijn voor deze regio. Dat zouden we inderdaad graag in beeld willen krijgen en met deze motie zou dat heel goed kunnen, mits het College dat ook zou willen doen. Op dit punt heb ik nog even het Landbouwstructuuronderzoek erop nageslagen - met de subtitel schaalvergroting en inrichting - waar ik over suiker heel weinig heb kunnen vinden. Een enkel grafiekje maar, waarin wordt aangegeven dat het areaal wat aan het afnemen is van 17.000 naar circa 14.000 in de afgelopen tien jaar. Één alinea wordt gewijd aan het hele suikergebeuren. Het is wat mager om daar je oordeel over te vellen hoe die maatregel zou gaan uitpakken, die er overigens nog niet eens is. Het is wel duidelijk dat effecten zullen optreden en dat daar een antwoord op moet komen. We zijn geïnteresseerd – ook in discussie met de Staten en het College – hoe dit zou kunnen worden aangepakt. Naast het onderzoek of de notitie over die effecten is het van belang om ook inzicht te krijgen wat voor de landbouw de effecten zullen zijn. Hoe staat het met de rotaties van de gewassen als een groot deel van het areaal suiker zal gaan verdwijnen? Al dat soort aspecten is van belang voor een totaalbeeld om een discussie op een later moment diepgaander te kunnen gaan voeren dan nu het geval is. Wij zullen de motie wel ondersteunen, maar wel met de kanttekening zoals gemaakt. De heer STAGHOUWER: Voorzitter. Het CDA heeft het initiatief genomen om te komen tot een motie over het Europese suikerbeleid. Een motie die zeer zeker de instemming heeft van mijn fractie en wel om de volgende redenen: als het waar is dat de Europese commissie een forse productieverlaging van de suiker wenst voor te staan en tevens de minimumprijs voor suiker en suikerbieten wil verlagen dan zal volkomen duidelijk zijn dat dit enorme gevolgen heeft voor de werkgelegenheid in onze provincie en niet alleen in de onze. Als wij praten over 1500 telers in de provincie Groningen en 2000 arbeidsplaatsen en twee suikerfabrieken, dan is sprake van een groot werkgelegenheidsprobleem. Dit is iets waar we zeker in het Noorden niet op zitten te wachten. Een onderzoek naar deze werkgelegenheidseffecten en een flink signaal richting Den Haag en zeker ook richting Brussel is op dit moment van groot belang. Daarom heeft mijn fractie deze motie ook mede ondertekend. Mevrouw BULK: Voorzitter. We hebben de motie niet mede ondertekend vanwege het tweede liggende streepje dat wij misschien anders kunnen interpreteren dan de indieners. Het eerste aandachtsstreepje om in beeld te brengen wat de effecten zijn van het Europees beleid lijkt ons van groot belang om ook verder te kunnen en te zien wat je dan zou moeten doen. Wij ondersteunen echter het tweede streepje niet direct, omdat we niet zo positief staan tegenover de verbouwing van suiker, daar dit geen duurzame landbouw is. Wij zullen waarschijnlijk in de Europese Commissie voor de hervormingsvoorstellen stemmen. Wij willen het tweede liggende streepje interpreteren als een puur onder de aandacht brengen van problemen die hier in het Noorden gaan ontstaan en zullen dus geen positief of negatief oordeel uitspreken over de suikerindustrie an sich. Als we het zo kunnen lezen dan kunnen we hier mee instemmen. De heer BLEKER: Voorzitter. Wat in de motie van het CDA en andere partijen wordt gevraagd daar kunnen wij aan voldoen, zodra er natuurlijk meer duidelijkheid is ontstaan omtrent de te nemen suikermaatregelen op Europees niveau. Nu is sprake van eerste voorstellen en mijn korte ervaring in de landbouwsector is dat eerste voorstellen altijd heel vergaand zijn. Daarna volgen de eerste onderzoeken, die ook desastreus zijn en een half tot driekwart jaar later zijn meestal al allerlei mechanismen in werking getreden die tot een misschien wat afgevlakt Europees suikerbeleid kunnen leiden. Als dat enigszins in beeld is, zullen we datgene bieden wat u vraagt. Voorts werd gesteld dat de provincie moet nadenken over wat wij gaan doen.
84
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Europees suikerbeleid
Volgens mij moeten wij gaan nadenken over de vraag wat die 1300 suikertelers en twee industrieën gaan doen en, kijkend naar de strategieën die zij volgen, voorwaarden scheppen dat dit qua werkgelegenheid en toekomst zo goed mogelijk uitpakt. Het gaat om zo’n 160.000 ha landbouwgrond waarvan zo’n 90.000 ha in de akkerbouw en van die 90.000 ha is wisselend circa 13.000 ha suikerbietenteelt. Dit is een optel- en aftreksom en wij zullen in beeld brengen hoe boeren gaan reageren op prijsdalingen en wat dit betekent voor de industrie hier. Als ergens Stad en Ommeland zich verenigd voelen dan is het wel op dit punt. Stadjers werken bij de CSM en de SuikerUnie, iedereen ruikt het ook en we zien vanuit het Groninger Land de imposante hoeveelheden bieten naar de stad vervoerd worden. Zowel qua werkgelegenheid in de stad als ook op het platteland is dit van groot belang. Wij zullen daar naders over melden als meer bekend is geworden, anders vervallen we in koffiedik kijken en dat kan niet de bedoeling zijn. De heer MOORLAG: Een vraag aan de gedeputeerde. Is het College bereid bij het uitvoeren van deze motie het accent bij het tweede aandachtsstreepje niet zozeer te leggen op het tegenhouden van de hervormingen die de Europese Unie mogelijk in voorbereiding heeft, maar vooral te pleiten voor de noodzaak van goed flankerend beleid, bijvoorbeeld naar analogie van de voorzieningen die zijn getroffen in de reconstructiegebieden? Die vraag zou ik ook graag willen richten aan de indieners van de motie of zij met die betekenis in de oproep kunnen leven. De heer BLEKER: Allereerst de vraag aan het College. Wij willen eerst weten om wat voor soort hervormingen het uiteindelijk gaat, wat er bereikt wordt met die hervormingen, waar het goed voor en minder goed voor is en wat de effecten buiten Europa zijn. Als dit er bijvoorbeeld toe leidt dat dit een kaalslag betekent in de nieuw toetredende landen – denk aan Letland, Hongarije et cetera – en het platteland daar een dreun krijgt te verwerken wanneer de maatregelen te rigoureus zijn, dan is dit een afweging die ook moet worden meegenomen. Het is Europees beleid dat zowel ons raakt, maar ook onze 24 lidstaten. Er zijn andere lidstaten waar het platteland ook heel afhankelijk is van deze branche en daar hebben we ook een solidariteit naar toe te betrachten. Wij zullen de hervormingen dus ook bezien in het licht van de internationale verhoudingen en dan zal het op zijn merites worden beoordeeld hoe daar inhoudelijk tegenaan gekeken zal gaan worden. Ik geef nu geen bevestiging dat we ons, ongeacht wat gaat komen, tegen die plannen zullen verzetten. Dat is in het moderne Europa ook niet verdedigbaar. Wij hebben nota bene een samenwerkingsverband met een Letse regio en zijn op dit moment zelfs met een Letse regio in overleg hoe we op het punt van agro-business zaken met elkaar kunnen verbinden. De heer MOORLAG: Als ik het goed begrijp zegt de gedeputeerde dat we eerst meer inzicht willen he bben in de plannen en dan pas een standpunt gaan bepalen. Dan is mijn vraag aan het College: bent u dan bereid om bij de uitvoering van deze motie - waarvan u zegt dat we eerst meer inzicht willen hebben eerst de Staten te informeren welke koers u daarin gaat varen? De heer BLEKER: Het lijkt me dat dit tegelijkertijd gebeurt. Wij zullen het effect in beeld brengen en aangeven hoe we de plannen beoordelen en hoe daar verder mee wordt omgegaan. De heer MOORLAG: Voorzitter. Ik vroeg om een iets andere volgordelijkheid en dat voordat u daar met het uitvoeren van deze motie op pad gaat, u eerst de Staten informeert over de koers en het beleid wat het College hierin wil gaan varen. De heer BLEKER: Voorzitter. Ik neem aan dat als deze motie wordt aanvaard, deze ook buiten het Provinciehuis kenbaar wordt gemaakt.
85
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Europees suikerbeleid
Daar hebben we als GS niks aan toe te voegen en wij doen vervolgens datgene wat hier staat en zullen u op enig moment informeren over de definitieve inhoud van de hervormingsvoorstellen en bij die informatievoorziening ook aangeven hoe wij daar inhoude lijk tegenaan kijken ook vanuit een breder perspectief. Voorts zullen we aangeven wat de werkgelegenheidseffecten zijn en wat ons eindoordeel is ten aanzien van die voorstellen. De heer HAASKEN: Voorzitter. Ik heb behoefte om dat tweede aandachtsstreepje wat meer in beeld te brengen, want dat behoeft niet te wachten op de effecten die onderzocht moeten worden op basis van de voorstellen van de Europese Commissie. Is de gedeputeerde bereid om het belang van de werkgelegenheid in deze sector onder de aandacht te brengen bij het kabinet, de Tweede Kamer en de Nederlandse leden van het Europees parlement? De heer BLEKER: Dat leidt natuurlijk geen twijfel! De heer HAASKEN: Ik kreeg de indruk dat u heel Letland en Hongarije erbij wilde betrekken en dat ging me op dit moment wat te ver. Dit beschouw ik als derde aandachtsstreepje, dat hier niet bij staat. De heer BLEKER: Ik dacht het wat dichter bij huis te houden, daar anderen gewag maakten van la nden die nog verder weg lagen. De heer JAGER: Voorzitter. Het is geen geheim dat het CDA in de Europese discussie een iets andere lijn heeft gekozen dan een aantal andere partijen in deze Staten, maar ik heb het idee dat wij elkaar vinden op het belang van de werkgelegenheid voor deze regio. Dat is de reden waarom we als indiener van deze motie heel nadrukkelijk ook het tweede aandachtsstreepje hebben neergezet. Op dit moment zijn er in de industrie tussen de 1000 en 2000 mensen in onze provincie werkzaam, als er ingrepen of hervormingen zijn van het suikerbeleid kunnen deze ertoe leiden dat die mensen op straat komen te staan. Waar het om gaat is dat het kabinet, de leden van de Tweede Kamer en de Nederlandse Europarlementariërs zich er zeer goed van bewust moeten zijn dat ongeacht wat zij doen met dat suikerbe leid, die mensen nu een baan hebben en hem volgend jaar en over drie jaar ook nog willen hebben. Dat is het belang van deze motie en vandaar ook het verzoek aan het College om nadrukkelijk dat belang naar voren te brengen. Volgens mij staat dat belang los van een discussie welke kant je met het suikerbeleid op wil. Ongeacht welke kant je op wil, je zult altijd moeten blijven nadenken over die 5000 man die in Nederland actief zijn in de suikerindustrie en het grote deel daarvan dat in Noord-Nederland en specifiek in Groningen werkzaam is. De heer MOORLAG: Voorzitter. Begrijp ik het goed als ik de woorden van de heer Jager beluister, dat hij zegt dat het verzoek dat in deze motie besloten ligt, met name het bepleiten van het belang van de werkgelegenheid is en niet het innemen van een standpunt ten aanzien van het hervormingsbeleid? De heer JAGER: Ik kan me indenken dat op het moment het standpunt voor het hervormingsbeleid kan betekenen dat men zegt, of de Europese Commissie voorstelt, om een bepaalde kant op te gaan. Wat men vaak ziet - zelfs nu al in de eerste voorstellen die zijn uitgelekt - is dat naast de maatregelen ook compensaties worden genoemd. Ik kan me indenken dat als men ontevreden is over die compensaties men ook een inhoudelijk standpunt inneemt over de hervormingsvoorstellen, want ook die compensaties hebben met de hervormingsvoorstellen te maken. Het lijkt me vreemd om het College op pad te sturen om krachtig die werkgelegenheid te bepleiten, maar vervolgens te stellen dat men niks mag zeggen over de hervormingsvoorstellen an sich. Dat gaat niet samen.
86
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Europees suikerbeleid
De heer VAN DER PLOEG: Mijnheer de voorzitter. In het vooroverleg zijn ook andere versies de revue gepasseerd, onder andere met een dictum waarin werd gepleit om alles in het werk te stellen om de pla nnen bij te stellen als oproep richting het kabinet. Zoals ik het nu hoor, heeft u nu nog steeds dezelfde interpretatie van feitelijk die oude tekst. Zo interpreteert u kennelijk het tweede liggende streepje. De heer JAGER: Voorzitter. Hier zit een wezenlijk onderscheid tussen. Ik kreeg bij de eerste versie die hier niet ter tafel ligt - maar bij een aantal woordvoerders wel bekend was - vrij snel de indruk dat de intentie van de CDA-fractie - die namelijk specifiek gericht is op het werkgelegenheidseffect - inderdaad breder werd vertaald, wat nu ook weer in de discussie gebeurt. Dat is nadrukkelijk niet de reden waarom wij met deze motie zijn gekomen. Het gaat ons niet om een inhoudelijke koers over het Europese suikerbeleid te bepleiten in de Staten van Groningen, maar om die duizenden mensen die werkzaam zijn in deze industrie in Noord-Nederland nadrukkelijk de aandacht te geven die ze verdienen en dat ook nadrukkelijk richting kabinet, Tweede Kamer en Europees Parlement wordt aangeven dat we veel waarde hechten aan die werkgelegenheid, daar deze in vergelijking met andere regio’s van groot belang is. De heer VAN DER PLOEG: Mijnheer de Voorzitter. Wat wij willen voorkomen is dat we hier het College op pad sturen met een boodschap of de vrijheid om zich tegen de plannen in Europa te gaan verzetten. Op het moment dat dit wel gebeurt, althans als de indieners die mogelijkheid openhouden, dan gaan we onze steun terugtrekken voor de motie. De heer JAGER: U draait het nu dus om. Dit betekent dat het College klakkeloos moet aannemen wat de Europese Commissie voorstelt. Dan heeft uw steun aan de motie sowieso geen enkel nut. Dan accepteert u klakkeloos eventuele negatieve gevolgen voor de noordelijke economie. Ik snap uw punt niet helemaal. De heer VAN DER PLOEG: U hebt goed geluisterd naar mijn eerste termijn en ik heb dat werkgelege nheidsbelang ook genoemd, maar ik heb dan meer houvast aan de bijdrage van het College die zegt in de bijdrage liever te kijken naar een breder perspectief. Maar dan wel volgordelijk nadat zij ons gerapporteerd hebben over de effecten en om dan gezamenlijk met de Staten tot een standpunt te komen. De heer JAGER: Daar zit geen verschil in, wij kunnen ons prima vinden in die lijn. Het gaat er wel om dat er een moment kan ontstaan waarop het College inhoudelijk gezien tot een standpunt kan komen. De toezegging in die zin, die bij de gedeputeerde vandaan komt, kunnen wij ons prima in vinden. De heer VAN DER PLOEG: Het gaat erom, mijnheer de voorzitter, dat deze motie niet als vrijbrief voor het College moet gelden als: ‘de Staten steunen ons om te doen naar bevind van zaken’. Dat kan pas nadat weer een discussie met de Staten is gevoerd. Dat is onze interpretatie. De heer JAGER: Als het gaat om inhoudelijke afwegingen en reacties op de voorstellen lijkt me het inderdaad logisch dat wij als Staten - die de politieke lijnen uitzetten - ook degenen zijn die de kaders voor een dergelijke reactie geven. Dat neemt niet weg dat ook nadrukkelijk staat vermeld dat in zijn algemeenheid het economische belang - wat u kunt vertalen in het aantal mensen dat op dit moment werkzaam is in een specifieke sector en dat wellicht door omstandigheden werkloos wordt en misschien wel ander werk moet hebben op dat moment - naar voren wordt gebracht. Volgens mij staat dát belang los van een keuze die we nu politiek gezien zouden maken voor de ene of de andere kant.
87
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Europees suikerbeleid
De heer ZANEN: Voorzitter. Ik heb de motie mede ondertekend, maar zoals de discussie nu verloopt, daar begin ik me toch wat unheimisch bij te voelen. In mijn oordeel kan dat tweede streepje niet anders worden opgevat dan dat tegen het kabinet, Tweede Kamer en Nederlandse leden van het Europese Parlement moet worden gesteld dat niet zo maar over het belang in Noord-Nederland moet worden heengestapt en dat goed moet worden bestudeerd wat hieraan gedaan ka n worden. Dit kan compensatie, andere afspraken of andere oplossingen betreffen, maar het gaat er per se niet om dat je impliciet stelt dat dit beleid van terugtrekken van steun aan de suikerbranche niet zou kunnen. Dan heeft deze motie niet mijn steun. De heer JAGER: Dat laatste is ook absoluut niet onze inzet. Mocht ik niet helder genoeg geweest zijn: ik kan me volledig aansluiten bij het eerste wat u stelde en dat is ook precies de bedoeling van ons bij deze motie. De heer KÖLLER: Voorzitter. Ik ben het eens met de heer Zanen dat hoe langer over deze motie gepraat wordt, des te meer ik hier ook bedenkingen tegen bepaalde zaken krijg. Ik dacht dat met name ik ook gezegd heb dat wij in deze motie geen enkel signaal geven dat we ons tégen de voorstellen die vanuit Brussel op ons afkomen uitspreken of ons erover uitspreken. Op dit moment is alleen maar aan de orde dat iets op ons af dreigt te komen en wij het College meegeven op de zaakjes te letten en de wens te kennen geven ons op tijd inlichtingen en inschattingen te geven wat eventueel de gevolgen zijn van die voorstellen waar wij niet op voorhand op tegen zijn. Dit moet wederom onder de aandacht van kabinet, Tweede Kamer en Nederlandse leden van het Europese Parlement worden gebracht. Al was het alleen maar om een signaal vanuit het Noorden te geven met betrekking tot afspraken die in het verleden met ons zijn gemaakt en die we ook wel Kompas voor het Noorden hebben genoemd. Elke vorm van aanslag op de werkgelegenheid in het Noorden moet bij deze drie instanties aanhangig gemaakt worden. Het gaat helemaal niet om de discussie die in Brussel wordt gevoerd, maar om de inzet die wij als provincie kunnen leveren om een niet onbelangrijke tak van sport in de benen te houden. Ik ben van mening dat het College best in staat is om als dat soort zaken op ons af komen, ook aan te geven in welke richting zij denkt hier te compenseren of te repareren. De heer HAASKEN: Wat leest u eigenlijk anders dan wat in die motie staat verwoord? De heer KÖLLER: Er staat ook niets anders in dan wat ik zelf zeg, maar ik heb vanaf het begin af aan gezegd: hoe meer mensen zich met deze discussie beginnen te bemoeien des te meer kan in de motie gelezen worden. Een verlenging van deze discussie maakt alles alleen maar troebeler. De VOORZITTER: Ik denk dat de opmerking van de heer Köller duidelijk is, deze werd non-verbaal in elk geval door de heer Jager begroet, maar misschien wil hij dit zelf verwoorden voor het verslag. De heer JAGER: Voorzitter. Ik ben niet van mening dat dit afwijkt van de conclusie die ik net in tweede termijn heb neergelegd. De heer VAN DER PLOEG: Voorzitter. Ik ben het helemaal eens met de manier waarop de PvdA deze motie benaderd, maar in de woorden van de heer Jager in eerdere instantie, beproefde ik toch wat anders. We moeten wel duidelijkheid hebben over de betekenis en interpretatie van het tweede liggende streepje. Dit is geen vrijbrief voor het College om in een soort van actievoerend kader naar Brussel te gaan. Als dát het geval is, dan kunnen we deze motie steunen en anders niet.
88
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Europees suikerbeleid Mondelinge vragen
Mevrouw BULK: Ik heb in eerste instantie al gesteld hoe wij dat tweede streepje interpreteren, als het puur onder de aandacht brengen van een probleem die hier gaat ontstaan en iets anders wil ik er niet in zien. Dus zeker geen oordeel geven over de Europese hervormingsplannen van het suikerbeleid. De heer BLEKER: Voorzitter. De motie eindigt met twee verzoeken, het tweede verzoek is het nadrukkelijk onder de aandacht brengen van het belang van deze sector voor onze werkgelegenheid van kabinet, Tweede Kamer en Nederlandse leden van het Europese Parlement. Ik begrijp dat - zo gesteld als hier - u ons opdraagt als de motie wordt aanvaardt, wij het komende anderhalf jaar de mensen die een besluit moeten nemen zo nu en dan (hoe die besluiten er verder ook uit zullen zien) het belang van deze sector voor onze werkgelegenheid onder de aandacht zullen moeten brengen. Dat zullen wij vanaf nu, als deze motie wordt aanvaardt, door u gesteund doen. Ten tweede zullen wij als de voorstelle n meer contouren hebben gekregen u informeren over de effecten van die voorstellen voor de Groninger economie. In datzelfde stuk zullen wij ook tot een beoordeling komen, niet alleen vanuit het perspectief van de werkgelegenheid, maar ook vanuit het perspe ctief van de agro-ontwikkeling in Noord-Nederland en vanuit een breder perspectief zullen wij tot een beoordeling komen van de meer definitief geworden voorstellen van de Europese commissie en nadat wij daarover met u hebben gesproken, zullen wij dat oordeel uitdragen. Dit zal dan een gedragen oordeel van de Staten zijn. Zo kan het op een verantwoorde wijze, voorzitter. De beraadslaging wordt gesloten. DE VOORZITTER: Ik stel voor over te gaan tot stemming over deze motie. Aan de orde is de motie van CDA en andere fracties over de suikerindustrie. In stemming wordt gebracht motie nr. 1. Motie nr. 1 wordt bij handopsteken met algemene stemmen aangenomen. Mondelinge vragen
89
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Europees suikerbeleid Mondelinge vragen
De VOORZITTER: Nu rest ons nog een agendapunt en dat betreft de mondelinge vragen. Er zijn vragen aangekondigd door de heer Luitjens in de richting van het College en de CDA-fractie. Wij hebben onlangs het Reglement van Orde op dit punt aangepast. Voor alle duidelijkheid: de heer Luitjens krijgt de gelegenheid om vragen te stellen, dege ne die hij daarbij aanspreekt krijgt vervolgens de gelegenheid om te antwoorden, vervolgens mag de heer Luitjens daarop reageren en dan weer degene die hij heeft aangesproken en daarna is er kort gelegenheid voor de rest van de Statenleden als daar behoefte aan is om zich met de materie bezig te houden. Ik geef het woord aan de heer Luitjens. De heer LUITJENS: Dank u wel, voorzitter. Op 9 juni 2004 hebben diverse fracties en de gedeputeerde in deze Staten hun opvatting gegeven over het rapport van de comm issie Meijer aangaande gaswinning onder de Wadden. De kabinetsreactie daarop was op dat moment nog in voorbereiding. Ondertussen heeft het kabinet op 25 juni 2004 gereageerd en besloten - mede op basis van extra wetenschappelijk onderzoek - om tot gaswinning onder de Wadden over te gaan en om een Waddenfonds van 500 miljoen euro in te stellen. Dit fonds moet worden besteed aan vier categorieën investeringen in overleg met de regio. De interdepartementale Waddenzeecommissie onder leiding van het ministerie van VROM zal voor de zomer van 2005 de investeringspot klaar hebben volgens de brief van de Kamer. Mijn vraag aan GS is de volgende: wat is nu de opstelling van het College nu het kabinet dit besluit heeft genomen, mede op basis van aanvullend wetenschappelijk onderzoek? Heeft het extra onderzoek ertoe geleid dat u pro-gaswinning bent geworden? Gaat u meedoen met dat wensenlijstje en erover onderhandelen, et cetera? Vervolgens nog een technische vraag aan GS, namelijk over de ontpoldering. Is volgens GS het ontpolderen van de baan op grond van de kabinetsbrief? Vervolgens nog een vraag aan de CDA-fractie. Direct na het kabinetsbesluit liet deze fractie bij monde van haar voorzitter een reactie in de krant optekenen die de indruk wekte dat de fractie pro-gaswinning is geworden. CDA-fractie, bent u nu, mede op basis van extra onderzoek van wat het kabinet heeft laten uitvoeren teruggekomen op uw standpunt van 9 juni 2004 en gaat u met uw Tweede Kamer-fractie volgens een artikel in de Leeuwarder Courant van 1 juli 2004 een wensenlijstje voor financiering aan het Waddenfonds opstellen? Of CDA-fractie, als het over het wensenlijstje gaat: vindt u dat het Rijk en dus de Tweede Kamer niet verder moet gaan dan categorieën aangeven en de regio en direct betrokkenen de projecten verder laten definiëren? De heer BLEKER: Dank u wel, voorzitter. Heeft het College van GS een ander standpunt dan ve rwoord in de brief zoals die op 9 juni 2004 in de Staten is besproken? Het antwoord daarop moet nee luiden. Is het ontpolderen met het kabinetsstandpunt van de baan? Het ontpolderen lijkt grotendeels van de baan. Is het College nu pro-gaswinning? Het College is pro-gaswinning waar nu gas gewonnen wordt en tegen gaswinning waar nog geen gas gewonnen wordt in de Waddenzee. Doen we mee aan een wensenlijstje? Daar doen we op dit moment niet aan mee. Kan het zover komen dat we daaraan mee gaan doen? Het antwoord daarop moet ja luiden. De heer HOLLENGA: Ik geloof dat twee vragen aan de CDA-fractie zijn gesteld. De eerste vraag was naar aanleiding van een artikel in het Dagblad van het Noorden waarin de fractie de indruk wekte voor gaswinning zijn. Dat liet de fractie echter niet optekenen, want de fractie was niet aan het woord. De fractievoorzitter heeft daar op persoonlijke titel op vragen gereageerd die hem op dat moment werden gesteld. De tweede vraag was naar aanleiding van een artikel in de Leeuwarder Courant. Dit zal ongetwijfeld in de Knipselkrant hebben gestaan. Ik kan het me niet herinneren, maar ik heb het wel zo opgepikt dat de Tweede Kamerfractie van het CDA in gesprek wil met de regio over het fonds. Ik kan me voorstellen dat we te zijner tijd een uitnodiging krijgen van die Tweede Kamerfractie om daarover te praten.
90
VERGADERING VAN 7 JULI 2004 Mondelinge vragen
Ik heb dacht ik in dat interview met de Courant aangegeven dat we in gesprek blijven met onze Tweede Kamerfractie als het gaat om het dossier gasboringen in de Wadden en alles wat daarbij hoort, want dat heeft de fractie ook nadrukkelijk op 9 juni uitgesproken. Toen betrof het de boringen zelf, maar betrof het ook de te hanterende maatregelen. De heer LUITJENS: De gedeputeerde Bleker noemde als laatste in zijn staccatobeantwoording dat het zover zou kunnen komen dat GS zouden gaan meewerken aan een wensenlijstje. Mijn vraag is dan wanneer dit het geval zal zijn. De heer Hollenga gaf aan op persoonlijke titel te hebben gesproken in het Dagblad van het Noorden, dan is het voor mij interessant wat de CDA-fractie hiervan vindt. Wat betreft het artikel in de Leeuwarder Courant heb ik er nog een vraag aan toegevoegd. Wat bepaalt het Rijk en wat bepaalt de regio? In mijn optiek bepaalt het Rijk de strategie en categorieën en betrokkenen en regio bepalen de projecten. De heer BLEKER: Het College verwacht in september standpunten te kunnen innemen over de bodemdalingstudie die op 14 juni is gepresenteerd en waarop het kabinetsbesluit is gebaseerd. We hebben tijdens de vergadering op 9 juni gezegd dat we die studie die in aantocht was nauwkeurig zullen bestuderen en analyseren en dan opnieuw ons standpunt tegen het licht gaan houden. Daarvan zullen wij u vanzelfsprekend direct op de hoogte stellen. Wij hebben in het verband van de Stuurgroep Duurzame Economische Ontwikkeling - die anderhalf jaar geleden is ingesteld - geheel los van het proces wat met de commissie Meijer op gang is gekomen, me egewerkt aan het bedenken van projecten voor duurzame economische en sociale ontwikkeling in het Waddengebied. Dat zal ook in september naar buiten komen en ik verwacht dat daar, als die projecten allemaal bij elkaar worden opgeteld, wel eens voldoende projecten in zouden kunnen zitten om het jaarlijkse bedrag van 20 miljoen euro mee te vullen. Wellicht komen ook nog andere Groningse projectideeën in de loop van dit najaar op tafel. Als wij een standpunt hebben ingenomen over het onderzoek in september, zullen we u daarvan op de hoogte stellen en misschien zal dit ook wel aanle iding zijn voor een hernieuwd debat. Wij zullen onze kop niet in het zand steken op het moment dat we rond de tafel moeten om over projecten te spreken voelen we ons niet geblokkeerd om dat te doen in het belang van de ecologie en economie in Noord-Nederland. De heer HOLLENGA: De CDA-fractie heeft dit onderwerp nog niet besproken op het moment dat ik werd geïnterviewd. De avond voor het interview had de laatste fractievergadering plaatsgevonden en ik heb gereageerd op basis van de hoofdlijnen uit dat stuk. Middels een samenvatting van dit omvangrijke stuk zal de fractie opnieuw een oordeel kunnen vellen, maar op dit moment is het fractiestandpunt datgene dat op 9 juni 2004 hier in deze Statenzaal is verwoord. Wie bepaalt: het Rijk of de regio? Wij stellen voor zo dicht mogelijk in de regio beslissingen te nemen als het gaat om dit soort zaken. Wij pleiten voor zoveel mogelijk regionale inzet en voor het mee te laten bepalen door de regio aan welke projecten het geld besteed zal worden, mocht deze discussie er komen. De VOORZITTER: Zijn er nog andere Statenleden die zich in deze discussie willen mengen? Dit is niet het geval. Ik wens u allemaal een prettige vakantie toe en komt u allemaal gezond weer terug. en daarmee sluit ik deze vergadering om 18.36 uur.
91