4-001
VERGADERING VAN DONDERDAG 12 FEBRUARI 2004 ___________________________ 4-002
VOORZITTER: MEVROUW CEDERSCHIÖLD Ondervoorzitter 1
(De vergadering wordt om 10.00 uur geopend) 4-003
Afghanistan 4-004
De Voorzitter. − Aan de orde is het verslag (A50035/2004) van de heer Brie, namens de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid, over Afghanistan: uitdagingen en toekomstperspectieven (2003/2121(INI)). 4-005
Brie (GUE/NGL), rapporteur. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, beste collega’s, wie Afghanistan bezoekt of zich iets beter over het land heeft geïnformeerd, weet hoe afschuwelijk en hoe enorm de verwoestingen daar zijn op materieel, cultureel, sociaal en vooral humanitair vlak. Burgeroorlogen, de machtsstrijd tussen plaatselijke krijgsheren, de oorlog met en de bezetting door de Sovjetunie, de dictatuur van de Taliban, maar ook de bombardementen door de Noordelijke Alliantie hebben miljoenen doden en gewonden gekost en de economie en samenleving van een toch al straatarm land nog verder verwoest en verscheurd. Afghanistan was eeuwenlang een speelbal van strategische belangen van buitenlandse mogendheden. De huidige situatie vloeit in mijn ogen vooral voort uit de oorlogen die door de inval van de Sovjets zijn ontketend en door een kortzichtig beleid van de Verenigde Staten, die van de Taliban eerst een cruciale militaire en politieke machtsfactor hebben gemaakt. Met steeds als slachtoffers de vrouwen, de kinderen en de mannen in Afghanistan, miljoenen in getal. In dit verslag dient het echter niet te gaan om onze meningsverschillen over het verleden, die we zeker hebben, maar om ons gemeenschappelijk standpunt, dat inhoudt dat de internationale gemeenschap haar verantwoordelijkheid moet nemen om intensieve politieke, financiële en economische steun te bieden aan het Afghaanse volk op zijn weg naar een vreedzame, democratische en sociale toekomst. Deze hulp en met name ook de financiële steun door de Commissie mag niet worden verminderd, maar moet worden geïntensiveerd, zoals de situatie vereist. Het zou onverantwoord zijn als het internationale engagement voor Afghanistan en de solidariteit met het Afghaanse volk te lijden zouden hebben onder de oorlog met Irak en de dramatische problemen aldaar. Naar mijn mening dient Afghanistan juist in het licht van de situatie in Irak en het daar toegepaste unilateralisme een succesvol project van de internationale gemeenschap te worden, op 1 Ingekomen stukken – Verklaring over de gemeenschappelijke standpunten van de Raad – Ingediende ontwerpresoluties: zie notulen.
basis van het Handvest van de Verenigde Naties en een centrale rol van die organisatie. Sinds de val van het Taliban-regime hebben zich belangrijke veranderingen ten goede voorgedaan. Dit is met name de verdienste van de politieke krachten in Afghanistan zelf. De zojuist aangenomen grondwet is een belangrijke vooruitgang. Deze waarborgt de fundamentele democratische rechten en mensenrechten, houdt rekening met alle bevolkingsgroepen en benadrukt de gelijke behandeling van mannen en vrouwen. Dat laatste is niet alleen van bijzonder groot belang vanwege de wrede onderdrukking van vrouwen en meisjes door het ten val gebrachte regime, maar ook in het licht van de ook nu nog uiterst onbevredigende realiteit dat vrouwen en meisjes nog steeds enorm worden achtergesteld, nog steeds vaak worden uitgesloten van deelname aan het maatschappelijk leven en veelvuldig ernstige gewelddadigheden moeten dulden. De internationale gemeenschap moet eisen dat de universele rechten van de mens en de vrouwenrechten als mensenrechten worden gerespecteerd – en dat doen wij in ons verslag. Ze mag dit niet doen met een imperialistische houding, maar ze dient consequent te zijn. Ondanks deze en andere vorderingen is de situatie in Afghanistan uiterst labiel. De grootste problemen zijn de in veel regio’s ontbrekende of geringe veiligheid, de ongebroken en explosieve militaire macht van de krijgsheren, gouverneurs en drugshandelaren, het haperende proces van hun ontwapening en van een zo sociaal mogelijke demobilisatie van de soldaten uit privé-legers, de hergroepering van de Taliban in enkele gebieden in het zuiden en zuidoosten en de dramatisch toenemende verbouw van papavers alsmede de handel in verdovende middelen. De aanstaande presidentsverkiezingen in Afghanistan moeten ondanks deze problemen een succes worden. In dit verband doe ik een beroep op alle afgevaardigden, met name die van de Europese Volkspartij, niet voor amendementen te stemmen die de beschrijving van dergelijke moeilijkheden willen schrappen. Daarmee bewijzen we naar mijn mening het Afghaanse volk geen dienst. En we bewijzen onszelf geen dienst, gezien onze wens om Afghanistan te handhaven als prioriteit binnen het internationaal beleid. In dat verband wil ik er ook aan herinneren dat we bij de recente uitreiking van de Sacharov-prijs aan de secretaris-generaal van de VN de gedode medewerkers van de Verenigde Naties in Irak hebben herdacht. De waarschuwing van de toenmalige speciale gezant in Afghanistan, en nu in Irak, Brahimi, op 15 januari – pas geleden dus – dat de situatie verslechtert, moet serieus worden genomen. Mijn dank gaat uit naar alle collega’s in de commissie en naar alle fracties. Ik geloof dat wij de gemeenschappelijke wil hadden om Afghanistan als prioriteit in de schijnwerpers te zetten. Ook wil ik de
12/02/2004 Commissie, haar medewerkers in Kaboel en de speciale gezant Vendrell heel hartelijk danken. (Applaus) 4-006
Patten, Commissie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik wil me allereerst bij de geachte afgevaardigde verontschuldigen voor het feit dat ik de eerste minuut van zijn toespraak heb gemist. Met datgene wat ik niet gemist heb ben ik het echter volledig eens, vooral met zijn opmerking dat we prioriteit moeten blijven geven aan Afghanistan en met wat hij zei over de bijzondere toewijding en moed van sommige van de mensen die onze programma’s in Afghanistan uitvoeren. Ik grijp deze gelegenheid met beide handen aan om het over Afghanistan te hebben in de week vóór mijn nieuwe bezoek aan dit land, in de aanloop naar de grootste uitdaging van de Overeenkomst van Bonn uit 2001 – de vrije en eerlijke verkiezing van een democratische regering in Afghanistan. In Bonn heerste enorm optimisme over de opbouw van een sterk en democratisch Afghanistan, en het uitkeren van een vredesdividend aan de gehele bevolking. Hoewel er sindsdien grote stappen voorwaarts zijn gemaakt, liggen er nog immense uitdagingen vóór ons. Afgelopen jaar heb ik aangegeven dat Afghanistan op een kritieke tweesprong stond en dat de internationale gemeenschap een veel grotere inspanning moest leveren om president Karzai te helpen zijn gezag over het gehele land uit te breiden. Het wordt steeds duidelijker dat dit ook betekent dat de opiumproductie moet worden uitgebannen. Het opiumonderzoek van de VN over 2003 geeft een alarmerend beeld: de productie is niet alleen met 6 procent gestegen ten opzichte van de recordniveaus van 2002, maar heeft inmiddels ook nieuwe gebieden bereikt, zodat op dit moment in bijna 90 procent van alle provincies opium wordt verbouwd. Deze funeste handel, waarvan de waarde op ongeveer 2,5 miljard euro wordt geschat, ondermijnt de pogingen om een functionerende, pluralistische en democratische staat te vestigen en is er mede debet aan dat instabiliteit en conflicten voortduren. Voordat ik echter inga op hoe de internationale gemeenschap samen met de Afghaanse regering werkt aan een oplossing voor dit probleem, wil ik eerst benadrukken wat Afghanistan allemaal heeft bereikt in de afgelopen twaalf maanden. In de eerste plaats heeft de constitutionele Loya Jirga een grondwet goedgekeurd waarin het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen is vastgelegd. Daarnaast is er een begin gemaakt met het proces van ontwapening, demobilisatie en reïntegratie, en zijn er al bemoedigende resultaten geboekt voor wat betreft de vermindering van het aantal zware wapens in Kabul en de Pansjir-vallei. Ook de registratie van kiezers is op gang gekomen, hoewel er nog wat meer vaart in dit proces moet komen. Wat de economie aangaat, steeg het BBP in 2002 explosief met 30 procent, terwijl de uiteindelijke groei in
2003 naar verwachting nog altijd op 20 procent zal uitkomen. De in het najaar van 2002 ingevoerde nieuwe munt is stabiel gebleven en de Afghaanse regering is erin geslaagd de belastinginkomsten voor Kabul te verhogen. De internationale gemeenschap heeft opnieuw meer gedaan dan we in Tokio hebben beloofd. Het door de Europese Unie voor 2003 toegezegde bedrag beliep in totaal ruim 835 miljoen euro, waarvan iets meer dan 300 miljoen van de Commissie kwam. Evenals in 2002 is voor meer dan 70 procent van de steun van de Commissie een verbintenis aangegaan, wat een buitengewoon hoog percentage is. Dankzij het ontwikkelingsprogramma van de Commissie is er nu in zes provincies gezondheidszorg beschikbaar, die 20 procent van de bevolking bereikt; de reistijd op de weg Kabul-Jalalabad is vrijwel gehalveerd en met de volledige reconstructie van deze weg wordt zeer binnenkort een begin gemaakt. De belangrijkste werkers in de publieke sector – zoals artsen, docenten en politieagenten – zijn teruggekeerd op hun post. De plattelandseconomie blijft groeien, wat het logische gevolg is van het gebruik van beter zaaigoed, de vaccinatie van dieren en het herstel van irrigatiewerken in een groot aantal gebieden. Het opruimen van mijnen gaat door om zoveel mogelijk mensen naar huis te kunnen laten terugkeren. Mede dankzij de via ECHO verleende financiële hulp van 127 miljoen euro hebben sinds 2002 2,5 miljoen vluchtelingen naar Afghanistan kunnen terugkeren. Toch hangt de toekomst van Afghanistan vóór alles af van de veiligheidssituatie. Zoals de geachte afgevaardigde al zei, heeft het oplaaiende geweld in 2003 veel slachtoffers geëist onder medewerkers van hulporganisaties, ISAF-manschappen en Afghaanse burgers. Grote delen van het zuiden en zuidoosten zijn door het geweld onbereikbaar gebleven voor medewerkers van internationale organisaties. Eind 2003 waren er Commissieprojecten ten bedrage van 13 miljoen euro opgeschort in gebieden met een hoog risico. We moeten onderkennen dat de onveiligheid en de als een paddestoel uit de grond schietende opiumproductie twee kanten van dezelfde medaille zijn. Zonder een betere veiligheid zal de wederopbouw zeker stagneren, en zal het nog een hele opgave worden om open en geloofwaardige verkiezingen te houden. Ik sta dan ook zeer positief tegenover de participatie van de lidstaten in de provinciale wederopbouwteams en de voortzetting van hun steun aan ISAF. Ook hoop ik van ganser harte dat de NAVO meer troepen zal kunnen leveren. Verder ben ik zeer te spreken over de rol die Frankrijk, Duitsland, Italië en het Verenigd Koninkrijk spelen bij de ondersteuning van de Afghaanse regering in haar pogingen om een efficiënt leger, een efficiënte politiemacht en een efficiënt rechtsstelsel op te bouwen en een effectief antidrugsbeleid te voeren. Zonder sterkere instellingen en een betere wetshandhaving bereiken we niets in de strijd tegen drugs. Daarom heeft
12/02/2004 de Commissie eind 2003 een extra bedrag van 50 miljoen euro beschikbaar gesteld ter ondersteuning van de politie, en zullen we onze inspanningen op veiligheidsgebied voortzetten, waarbij een bijzondere plek zal worden ingeruimd voor de aanpak van de opiumproductie. Zoals het Parlement naar ik aanneem weet, is de Afghaanse regering het in mei 2003 eens geworden over een krachtig antidrugsbeleid met als pijlers het bieden van alternatieven voor de opiumteelt, institutionele capaciteitsopbouw, effectieve wetshandhaving en terugdringing van de vraag. De Commissie heeft nauw samengewerkt met de Afghaanse regering, het Verenigd Koninkrijk – als belangrijkste donor op het gebied van drugsbestrijding – en de VN om deze strategie te ontwikkelen en uit te voeren. Zo heeft de Commissie in 2003 9 miljoen euro uitgetrokken voor de bevordering van economische alternatieven in de oostelijke regio, 3 miljoen euro voor de verbetering van de controle langs de AfghaansIraanse grens en 65,5 miljoen euro voor de ondersteuning van de politie bij de daadwerkelijke wetshandhaving in heel Afghanistan. Bovendien zal het bedrag van 100 miljoen euro dat voor de periode 20032004 is uitgetrokken voor plattelandsontwikkeling, bijdragen tot het creëren van legale werkgelegenheid op de lange termijn voor degenen die momenteel werkzaam zijn in de opiumteelt. Hieruit blijkt eens te meer dat wij groot belang hechten aan de bestrijding van de drugseconomie. Ik heb de Commissiediensten verzocht te zijner tijd verslag uit te brengen over het vervolg dat hieraan wordt gegeven na de drugsconferentie die een paar dagen terug, op 8 en 9 februari, werd gehouden. Ik hoop deze kwestie volgende week uitvoerig te kunnen bespreken als ik samen met de ministerstrojka in Kabul ben. Afghanistan zal niet zomaar van de ene op de andere dag veilig zijn. We weten allemaal dat deze missie verre van eenvoudig is. We kunnen ons echter geen mislukking veroorloven met de wederopbouw in Afghanistan, en het is dan ook, van het hoogste belang dat de internationale gemeenschap bij de komende internationale conferentie haar krachtige en niet-aflatende steun betuigt aan president Karzai. Tot slot zou ik het Parlement willen bedanken voor zijn permanente betrokkenheid bij Afghanistan, die vooral tot uitdrukking komt in de begroting. Ik zie ernaar uit om daar dit jaar op te kunnen voortbouwen, en om het Parlement te zijner tijd te informeren over mijn conclusies naar aanleiding van het komende bezoek aan Afghanistan. 4-007
Zissener (PPE-DE), rapporteur voor advies van de Commissie rechten van de vrouw en gelijke kansen. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, zoals we allemaal weten is Afghanistan een land dat meer problemen heeft dan bergen en dalen. Het kent, van Pashtun en Hazara’s tot Tadzjieken, meer dan dertig verschillende etnische
groepen, en zij leven met elkaar in een historisch gegroeid, maar uiterst wankel evenwicht. Daardoor begrijpen wij allemaal dat de problemen van Afghanistan alleen kunnen worden opgelost als de voorgestelde oplossingen en de hulpprogramma’s zijn afgestemd op de Afghaanse cultuur en geschiedenis. De rapporteur heeft het al gezegd: de situatie van de vrouwen in Afghanistan is bijzonder dramatisch. Het sterftecijfer van moeders, zuigelingen en kinderen is een van de hoogste ter wereld. Volgens officiële schattingen is negentig procent van de Afghaanse vrouwen analfabeet. In mijn ogen kan de situatie van de vrouwen in Afghanistan alleen worden verbeterd als we de mannen erbij betrekken. Wanneer we vrouwen willen helpen moeten eerst hun echtgenoot, vader en broers, maar ook de clan-oudste van het nut daarvan zijn overtuigd. Wanneer wij de Afghaanse vrouwen willen helpen, dan moeten we hun cultuur respecteren, en we moeten in dit land waar vrouwen jarenlang zijn onderdrukt juist de mannen ervan overtuigen dat het ook hun goed gaat als het hun vrouwen en kinderen goed gaat, en dat dan dus ook de toestand van de samenleving als geheel verbetert. Vrouwen en mannen – dat is al gezegd – dienen dezelfde rechten te krijgen. Het is tevens van belang dat we meisjesscholen, maar ook jongensscholen bouwen, zodat er iets aan de mentaliteit verandert. Er is gesproken over de Afghaanse grondwet waarin vrouwen en mannen gelijke rechten krijgen en iedere vorm van discriminatie wordt verboden. De Europese Unie dient dit alles in haar activiteiten te blijven respecteren en haar steunmaatregelen aan de gehele bevolking ten goede te blijven laten komen. Ik dank de rapporteur voor de goede samenwerking inzake deze kwestie en steun hem en de Europese Commissie in het voornemen Afghanistan als prioriteit op onze politieke agenda te blijven beschouwen, teneinde de mensen daar te helpen. (Applaus) 4-008
De Sarnez (PPE-DE). – (FR) Mevrouw de Voorzitter, allereerst wil ik onze collega André Brie bedanken voor zijn verslag, dat ons een goed beeld verschaft van de situatie in Afghanistan en dat goed aansluit bij hetgeen wij samen ter plaatse hebben kunnen zien tijdens ons bezoek in juni, onder de bezielende leiding van Philippe Morillon. Vanaf 2001 en na de val van het Taliban-regime, stond Afghanistan, geholpen door de Europese Unie en met internationale hulp, voor een groot aantal opgaven met het oog op materiële opbouw van het land enerzijds en de politieke wederopbouw anderzijds. Uiteraard vind ik het verheugend dat de Loya Jirga op 4 januari een nieuwe grondwet heeft aangenomen. Deze nieuwe Grondwet is een stap op weg naar democratie en tegelijkertijd een essentiële voorwaarde voor het organiseren van de komende presidents- en parlementsverkiezingen.
12/02/2004 Voor het realiseren van de wederopbouw en voor een geslaagd politiek proces is echter een veilig kader vereist, zodat de overheidsorganisaties, de spelers van de internationale hulpinstanties en de burgermaatschappij hun krachten kunnen bundelen voor de wederopbouw van de infrastructuur en de civiele instellingen van het land. Zonder veiligheid komt wederopbouw niet van de grond. Wij moeten daarom zorgen voor het instellen van de geplande teams, die als het goed is binnenkort naar het gebied buiten Kabul worden gestuurd en die vanuit de provincie werken aan de wederopbouw, de zogenaamde PRT’s. Deze teams moeten niet alleen zorgen voor veiligheid maar tevens hulp bieden bij de wederopbouw van het land. Wij moeten verder hulp bieden bij het proces van ontwapening, demobilisatie en herintreding van voormalige strijders in het burgerleven. Ten slotte moeten wij de Afghaanse regering steunen in haar strijd tegen de opiumteelt, zodat alternatieve, efficiënte oplossingen kunnen worden gevonden. Laten we niet vergeten dat de opiumproductie sinds 2002 met 6 procent is toegenomen, waarmee het land, met 77 procent van de wereldproductie, de grootste opiumleverancier ter wereld is. Verder moeten de Europese Unie en de internationale gemeenschap actief de talrijke NGO’s blijven steunen die een belangrijke steun betekenen voor de burgers in Afghanistan, ook al is het daar onveilig. Wij dienen er uit humanitair oogpunt op te blijven hameren dat er voorlichtings- en gezondheidscentra komen voor vrouwen, zwangere vrouwen en kinderen. We weten immers dat de situatie van vrouwen kwetsbaar is en dat naleving van de fundamentele rechten van vrouwen alleen mogelijk is met steun van de internationale gemeenschap en door intensieve informatie- en voorlichtingscampagnes. Ondanks de verwijzing in de nieuwe Grondwet naar het principe van gelijke rechten van mannen en vrouwen, waar we overigens wel blij mee zijn. Afghanistan heeft meer dan ooit financiële hulp en logistieke steun nodig van de Europese Unie. Het democratiseringsproces is in gang gezet, maar blijft kwetsbaar. Het is van belang dat de Commissie snel de nodige middelen vindt om te zorgen voor een efficiënte financiële steun. Daarom ben ik van mening dat het opzetten van een Europees agentschap, naar het voorbeeld van Kosovo, voor de wederopbouw van Afghanistan onze volle steun verdient. Als laatste punt wijs ik er nog eens op dat wij een schuld hebben jegens Afghanistan. Wij hebben het jarenlang, te lang laten afweten toen het land ons nodig had. Wij moeten van nu af aan onze verantwoordelijkheid nemen en alles doen om ervoor te zorgen dat Afghanistan eindelijk in vrede kan leven. 4-009
Poos (PSE). – (FR) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, geachte afgevaardigden, de bezetting van Afghanistan steunt op een solide juridische basis en dat
is niet het geval met Irak. De door de Veiligheidsraad gefiatteerde militaire interventie was gericht op het uitroeien van de terroristenkampen waar de aanvallen tegen de Verenigde Staten in Kenia, Jemen, New-York en Washington werden bekokstoofd. Ook in tegenstelling tot Irak, dat een niet-religieus bewind kende, had Afghanistan door het Taliban-regime de vorm aangenomen van een door geestelijken geleide, ultraconservatieve staat, waar een van de ergste uitwassen van onderdrukking was dat vrouwen werden gedegradeerd tot rechteloze wezens. Ondanks deze duidelijke verschillen tonen de economische en politieke wederopbouw van deze beide landen zekere parallellen. Zowel in Afghanistan als in Irak is sprake van een toenemende onveiligheid, waardoor civiel en militair personeel, zowel uit eigen land als van daarbuiten, veel energie en tijd moet besteden aan eigen veiligheid. Afghanistan en Irak zijn landen met een stammenstructuur, waar lokale krijgsheren, stamhoofden en religieuze voormannen er slechts op uit zijn om een zo groot mogelijk deel van de nationale koek binnen te halen. In het verleden bestond het land als zodanig bij de gratie van een dictatuur, en worden de buitenlanders of bezettingstroepen alleen als bondgenoot gezien als zij de belangen dienen van deze of gene clan of leider. Met het verstrijken van de tijd echter wordt hun aanwezigheid een steeds lastiger probleem, en hinder kan op ieder moment omslaan in haat met als volgend station een vrijheidsoorlog. Het verslag van collega Brie over Afghanistan drukt ons met de neus op die feiten en herinnert ons aan enkele fundamentele zaken waar we niet omheen kunnen, zoals de noodzakelijke versnelling van het tempo van de hervormingen en van de wederopbouw. Terecht heeft hij commentaar op de onduidelijkheden in de nieuwe grondwet die door de grote raad van stammen is aangenomen, zeker waar het gaat om vrijheid van meningsuiting en de positie van de vrouw. Nu we, anno 2004, nog steeds vrouwenfiguren in hun burka zien rondlopen tegen een achtergrond van puinhopen en ellende, dan is niet direct duidelijk dat de situatie er veel beter op is geworden in vergelijking met het vorige regime. Nu we ons concentreren op nation building wil dat nog niet zeggen dat het we het daarmee ook redden. Toch ben ik het op dit moment met onze rapporteur eens dat de Verenigde Naties, de Europese Unie en de NAVO niet veel anders kunnen doen dan met inzet van alle krachten blijven werken aan de opbouw van een democratisch Afghanistan dat zowel de mensenrechten als de rechten van de vrouw eerbiedigt. In ieder geval moet er vaart worden gezet achter het opzetten van decentrale instituties en het terugtrekken van buitenlandse troepen. Daarna kan Afghanistan zelf bepalen hoe haar toekomst eruit zal zien. 4-010
Vallvé (ELDR). – (ES) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, mijnheer de rapporteur, ik zou graag allereerst de rapporteur willen complimenteren met zijn voortreffelijk verslag over Afghanistan, het land dat op elke voorpagina stond in de herfst van 2001.
12/02/2004 In die periode viel het Taliban-bewind. Dit resulteerde echter in een ware burgeroorlog met volksverhuizingen, ontheemden en een hele reeks vernielingen als gevolg. Wat voor situatie treffen we vandaag de dag aan? Afghanistan is een land dat niet alleen een politieke en sociale wederopbouw nodig heeft, maar ook een economische. Ik wil hierbij refereren aan het verslag van de bijzondere vertegenwoordiger van de Europese Unie in Afghanistan, Francesc Vendrell, dat hij ongeveer een jaar geleden heeft voorgelegd aan de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid. Hij was als afgevaardigde van de Verenigde Naties naar Afghanistan gezonden en vertelde over het gebrek aan veiligheid dat in het grootste gedeelte van het gebied heerste. Vandaag de dag is de drugshandel een zeer ernstig probleem in Afghanistan. De handel wordt volgens commissaris Patten op tweeënhalf miljoen dollar per jaar geschat. Dit komt overeen met ongeveer de helft van het bruto binnenlands product van Afghanistan. Er wordt gezegd dat 70 tot 80.000 hectare bebouwde grond in handen is van de krijgsheren die het gebied controleren. Deze bebouwing gaat verder dan slechts onbewerkte productie; er bestaan ook al "raffinaderijen", zodat de drugs direct geëxporteerd kunnen worden. Volgens het verslag van het Bureau van de Verenigde Naties voor drugs- en misdaadbestrijding (UNODC) wordt twee derde van de heroïne in de wereld geproduceerd in Afghanistan. Dit bezorgt het land vanzelfsprekend ernstige moeilijkheden. Ik hoop dan ook dat de steun vanuit de Europese Unie en de internationale gemeenschap voortgezet wordt om ook het gebruik van heroïne uit te roeien. Dit is namelijk, zoals de commissaris zei, de andere zijde van de heersende onveiligheid. 4-011
Fraisse (GUE/NGL). – (FR) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, geachte afgevaardigden, ik wil eerst onze rapporteur bedanken voor zijn zeer volledige verslag. In dat verslag heb ik alles kunnen vinden wat ik zocht, ik heb het met plezier gelezen en steun het van ganser harte. Ik maak van de gelegenheid gebruik om er nog eens met nadruk aan te herinneren dat wij van de vrouw het symbool van de onderdrukking van het Afghaanse volk hebben gemaakt. Wij hebben de vrouw inzet gemaakt van de strijd tegen de Taliban. Wordt de vrouw nu inzet voor de wederopbouw van Afghanistan? Dat is niet zeker en desondanks – zoals zojuist werd opgemerkt toen de situatie van Afghanistan werd vergeleken met die van Irak – is in bepaalde landen het vrouwenvraagstuk in tijden van oorlog of vrede een bijzonder acuut probleem. De positie van de vrouw in Irak is derhalve zorgwekkend. Waarom buigen wij ons dan nu niet over het vrouwenvraagstuk in Afghanistan?
Mijnheer de commissaris, de Commissie rechten van de vrouw en gelijke kansen heeft inmiddels met u heeft gecorrespondeerd over de aandacht die aan het vrouwenvraagstuk is gegeven in het kader van de wederopbouw en aan de hoeveelheid kredieten die de Europese Unie in dat kader heeft verstrekt. Wij vroegen 20 procent. Dat is erg veel en ik geef toe dat het cijfer misschien willekeurig is. Nu blijkt dat er in feite 2 procent aan dat hoofdstuk wordt besteed. Natuurlijk is mainstreaming in volle gang, zeker op het gebied van de gezondheid. We zullen het dus niet over cijfers hebben. Wat mij verder echt verbaast, los van het feit dat het vrouwenvraagstuk weinig aandacht heeft gekregen, is vooral het ontbreken van een onderwijsdossier in het werk van de commissie en binnen de voorgestelde budgetlijnen. Welnu, iedereen weet dat het onderwijsvraagstuk, en met name onderwijs aan meisjes van wezenlijk is belang is in de context van de vrouw als symbool voor de wederopbouw. Dat is de eerste opmerking die ik wilde maken. Mijn tweede opmerking betreft het feit dat wij natuurlijk zeer verheugd zijn dat het beginsel van de gelijkheid tussen mannen en vrouwen in de grondwet is opgenomen. Wij knokken er in dit gremium zèlf voor om dit principe opgenomen te krijgen in de Europese grondwet. Die vraag speelt dus niet alleen dáár, maar ook hier. Dat neemt niet weg dat wij hier maar al te goed weten dat een principe alleen niet voldoende is maar dat het ook moet worden toegepast. Wij zijn verheugd over wat er in Marokko op het gebied van de vrouwenrechten is gebeurd en nu is het maar afwachten of er iets van terechtkomt. Datzelfde geldt natuurlijk net zo goed voor Afghanistan als voor onszelf. 4-012
Lagendijk (Verts/ALE). – Voorzitter, over het uitstekende verslag van de heer Brie kan ik kort zijn. Dat geeft in mijn ogen goed weer wat de haken en ogen aan de nieuwe grondwet zijn. Het maakt duidelijk waarom er goede argumenten zijn om de verkiezingen toch wellicht een aantal maanden uit te stellen en het benadrukt nog een keer de noodzaak van de verdere verbetering van de positie van vrouwen. Het tragische is alleen dat we met dat verslag in de hand en met de goede bedoelingen van de Commissie helaas in een situatie zijn beland dat we als Parlement, maar ook als Commissie weliswaar vol goede bedoelingen zijn, dat we prima plannen hebben, maar dat we geen invloed hebben op de omstandigheden waaronder die plannen moeten worden uitgevoerd, namelijk een gebrek aan veiligheid. Er zijn een toenemend aantal rapporten van NGO’s die aangeven dat er vorig jaar bijvoorbeeld twaalf hulpverleners zijn omgekomen. Uit een groeiend aantal rapporten van NGO’s blijkt dat ze een zeer groot aantal goede projecten niet kunnen uitvoeren. Ook de Commissaris heeft gerefereerd aan 30 miljoen euro aan plannen die helaas niet kunnen worden uitgevoerd vanwege het gebrek aan veiligheid. Collega’s, we hebben deze week de kranten weer vol zien staan over prachtige plannen voor snelle
12/02/2004 interventiemachten. Prima, als het gaat om het voorkomen van bloedvergieten in Afrika maar dat mag niet ten koste gaan van de – zou ik zeggen – minder sexy projecten zoals het moeilijke opbouwwerk in Afghanistan. Want nu hebben de lidstaten van de Europese Unie de mond vol over toezeggingen, over prachtige dingen die zouden moeten gebeuren, maar soldaten gaan er niet naar toe, soldaten gaan er veel te weinig naar toe en dat is het grote probleem.
Daar zou interim-president Karzai toch alle belang bij moeten hebben. Het tegendeel lijkt waar volgens het geschetste scenario. Want met de hulp van ISAF en NAVO streven de technocraten in Kaboel naar de militaire en politieke uitschakeling van de antiTalibankrachten in de provincies. Precies die Pashtunse agenda roept het grote gevaar op van een algemene opstand tegen een van buitenaf opgelegd regime. Een Afghaanse traditie.
Hoewel er nu, geloof ik, bijna geen enkele collega van de Christen-democraten meer is, zou ik hen willen aanspreken op een fout die zij volgens mij in december hebben gemaakt. Zij hebben het Parlement ervan overtuigd dat wij zouden moeten korten, moeten korten – u hoort het goed – op de hulpverlening voor Afghanistan omdat de drugshandel niet wordt aangepakt. Collega's, het feit dat de drugshandel niet wordt aangepakt, is een direct gevolg van het feit dat Europese lidstaten geen troepen naar Afghanistan sturen en dat de troepen die er zitten mede daardoor de krijgsheren nodig hebben om de orde te bewaren en daarom de opiumhandel niet willen aanpakken. Collega's, Commissaris, het kan niet zo zijn dat wij onze beloften weer eens een keer niet nakomen, dat Afghanistan afzakt naar een opiumeconomie, geleid door krijgsheren, en – wat mij het meeste aan het hart gaat – dat de hoop die veel Afghanen, voornamelijk Afghaanse vrouwen, hadden, wederom de bodem wordt ingeslagen. Dat mag niet gebeuren!
De toekomst van Afghanistan als een natiestaat is in de visie van Jennings veel meer gebaat bij een voorzichtige geleidelijke opbouw van onderop, bij politieke consensus tussen de de facto regionale autoriteiten, die uiteindelijk ook een zwak centraal gezag gedogen. Verstoring van dit fragiele proces zou de Talibankrachten een tweede kans geven en ook hun antiwesterse Pakistaanse beschermheren. Een regelrechte nederlaag voor het westen in de strijd tegen het islamistische terrorisme.
4-013
Belder (EDD). – Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de Commissaris, zeer recent verscheen in het Middle East Intelligence Bulletin een prikkelende analyse van de Afghaanse politieke situatie onder de titel: Afghanistan: The Gulf between Report and Reality. De auteur, een bereisde journalistieke Afghanistan-veteraan, zet daarin het gangbare westerse beeld van Kaboel en omstreken op zijn kop. Geachte collega’s en commissaris, u mag best van me weten dat ik naar aanleiding van dit verslag hierover nogal wat heb nagedacht. Ik wil het artikel dan ook kort voor u weergeven en daaraan een vraag verbinden over onze strategie in Afghanistan. Ik hoop ook het artikel straks nog even aan de commissaris te geven en dat hij de tijd heeft om dat door te nemen. Op grond van zijn eigen waarnemingen ontzenuwt John Jennings, deze journalist, het schrikbeeld van het Afghaanse platteland als een oriëntaals “Wilde Westen”. Op enkele lokale uitzonderingen na neemt hij een veilige en vreedzame samenleving waar. Kortom, geen provinciale warlords die onafgebroken elkaar en de bevolking het leven ondraaglijk maken. Integendeel, bemoedigende signalen van wederopbouw alsmede de terugkeer van honderdduizenden Afghaanse vluchtelingen uit de buurlanden Pakistan en Iran. “De overgrote meerderheid van gewone Afghanen die in streken wonen waar geen Taliban-restanten actief opereren, hebben het vandaag beter dan ooit sinds 1978”, oordeelt Jennings.
Mevrouw de Voorzitter, uit de paragrafen 12 en 13 van zijn verslag blijkt dat collega Brie het acute probleem, dit spanningsveld, onderkent. Jammer genoeg diept hij dit fundamentele probleem voor Afghanistans staatkundige toekomst niet uit. Het staat onder elkaar. Daar moeten we het mee doen. Hoe kijken Raad en Commissie er tegenaan? Zeker nu Commissaris Patten binnenkort hoopt af te reizen naar Kaboel zou ik dit artikel onder zijn aandacht willen brengen. Ik zal het u ook straks overhandigen. Het gaat toch over geen kleine zaak: een juiste en wijze internationale strategie voor een broedplaats van internationale terreurnetwerken. 4-014
Brok (PPE-DE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, het onderwerp Afghanistan is van cruciaal belang omdat bewezen moet worden dat na de strijd tegen het terrorisme, die zich ook tegen bepaalde landen richtte, een toestand van vrede kan worden bereikt. Momenteel ziet het er in Afghanistan niet erg goed uit. We horen dat Taliban-groepen in het zuiden steeds meer terrein winnen, we horen – dat heeft de Russische minister van Defensie Ivanov vorige week in München gezegd – dat de drugsproductie sinds het begin van de oorlog met een factor negen is gegroeid. We constateren dat militairen uit Europa die daar de toekomstige veiligheid moeten waarborgen niet in staat zijn om tegen deze drugsproductie op te treden. Het heeft er de schijn van dat zij de drugsroutes bewaken via welke de verdovende middelen naar Europa en naar onze kinderen worden gesluisd. Naar mijn mening gaat het hier om een buitengewoon lastige situatie en is het om die reden dringend noodzakelijk alles in het werk te stellen om Afghanistan de mogelijkheid te bieden tot een rechtstaat en democratie uit te groeien. Dit onder de hoede van een sterk centraal gezag, dat echter de etnische verschillen en verscheidenheid respecteert. Er zal in Afghanistan geen vrede komen als we in de steunverlening en in de machtsverdeling te eenzijdig opereren, en wel ten koste van de Pashtun. Ik vind dat we hier meer op moeten letten.
12/02/2004 Het is noodzakelijk dat de verkiezingen behoorlijk worden voorbereid, opdat de kiezersregisters helder zijn en de verkiezingen legitimiteit verleend wordt. Tevens is het noodzakelijk dat de nieuwe grondwet wordt gebruikt om tot deze gelijkmatige verdeling te komen. De nieuwe grondwet brengt niet alleen kansen, maar ook moeilijkheden met zich mee, want hij maakt de sharia mogelijk. Zolang het huidige gerecht zo conservatief bezet blijft als nu, kan dat niet tot iets leiden wat onze goedkeuring kan wegdragen in het licht van ons rechtsstaatbeginsel. Naar mijn mening moeten wij ons in de komende weken en maanden zeer intensief met dit land bezighouden. 4-015
Zrihen (PSE). – (FR) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, geachte afgevaardigden, ik wil de heer Brie namens mijn fractie bedanken voor het voortreffelijke werk dat hij heeft verricht en dat ons een duidelijk en nauwkeurig beeld verschaft van het werk dat er in Afghanistan verzet moet worden en van de opgaven waar dat land in de komende jaren voor komt te staan. Ik wil hem met name bedanken voor de bijzondere aandacht die hij heeft geschonken aan de naleving van de rechten van de vrouw, voor de waakzaamheid die hij van ons vraagt, omdat hetgeen is bereikt nog zo kwetsbaar is. Inderdaad is de vooruitgang aanzienlijk, althans in de tekst voor de grondwet. Er is politiek gezag dat wordt uitgeoefend door constitutionele vertegenwoordigers, een vertegenwoordiging van vrouwen, gelijkheid van mannen en vrouwen is opgenomen in de wetgeving, naleving van de diversiteit in talen wordt beschouwd als een sterk punt en niet als een bedreiging en, tenslotte, een Grondwet die tevens steunt op naleving van het Handvest van de Verenigde Naties en op de Universele verklaring van de rechten van de mens. Al is de moslimstaat uitgesproken, toch vind ik dat een dergelijke ontwikkeling voor dat deel van de wereld bijzonder is. Deze uitdaging wordt echter evenzeer door de internationale gemeenschap als door de Europese Unie gedeeld. Wij moeten doen wat we zelf hebben toegezegd en ervoor zorgen dat die overgang naar de democratie er komt en het is van het allergrootste belang dat wij duidelijk acte de présence geven en steun bieden overal waar structuren worden opgezet voor het civiel en economisch herstel van Afghanistan. Het onveilige klimaat mag er niet toe leiden dat de bereikte resukltaten worden verstoord. Daarom is er wellicht een meerjarig kaderprogramma nodig, dat niet alleen kan zorgen voor structuur binnen het rechtssysteem en het instellen van speciale regelingen voor verzoening, maar ook voor een onderwijssysteem. Tevens lijkt het mij van cruciaal belang dat aan dit vredesproces als geheel een economisch en sociaal herstelprogramma wordt gekoppeld. Wij moeten er trouwens voor oppassen dat die wederopbouw niet te traag verloopt want dat kan de stabiliteit in gevaar brengen die nodig is voor de ontwikkeling van het land.
Wij hebben veel beloofd, wij moeten onze beloften snel waarmaken, en vooral goed begrijpen dat de minste aarzeling onzerzijds door anderen wordt uitgebuit om zeggenschap te krijgen over kwetsbare structuren, met behulp van geld dat afkomstig is uit de drugshandel. We moeten er ook voor zorgen dat de bereikte resultaten duidelijk zichtbaar worden voor de mensen, zodat ze niet wanhopig worden na vijfentwintig jaar oorlog. Als ons dat niet lukt, verliezen we niet alleen al onze geloofwaardigheid maar gaat er ook stukje fundamentele vrede teloor voor het evenwicht in die regio. 4-016
Nicholson of Winterbourne (ELDR). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik feliciteer de rapporteur met zijn uitstekende verslag, dat naar mijn overtuiging door ons allen zal worden gesteund. Ook wil ik de commissaris en zijn team bedanken voor het eveneens uitstekende werk dat zij op dit terrein hebben verricht. Ik herinner mijn collega’s er nog eens aan dat in oktober 2001 alle schijnwerpers gericht waren op de onderdrukking van Afghaanse vrouwen. De veronderstelling was toen dat de positie van vrouwen zou verbeteren met de val van het Taliban-regime. Maar vandaag, tweeënhalf jaar later, stelt Amnesty International dat de internationale gemeenschap en de Afghaanse overheid niet in staat zijn gebleken de rechten van vrouwen te beschermen. Verkrachting en seksueel geweld door leden van de bezettende strijdkrachten zijn nog steeds aan de orde van de dag. In de westelijke provincie Herat worden er nog steeds op grote schaal Taliban-achtige besluiten genomen en plegen er als gevolg van deze onderdrukking meer Afghaanse vrouwen zelfmoord dan onder het Talibanregime. Human Rights Watch meldt dat seksueel misbruik van kinderen veelvuldig voorkomt. Alle retoriek en de oprichting van het ministerie van Vrouwenrechten ten spijt, volhardt de regering-Karzai in haar vrouwonvriendelijk beleid zonder enige wettelijke bescherming voor vrouwen, terwijl oudere regelgeving die nog steeds van kracht is, hen belet hulp te zoeken. Vrouwen moeten nog steeds ondergronds oppositie voeren tegen het bewind. De Revolutionary Association of the Women of Afghanistan mag geen kantoor openen of haar blad verspreiden. Mensen die worden betrapt terwijl ze materiaal van deze vereniging lezen, worden nog altijd fysiek bedreigd. Commissaris Patten zei dat Afghanistan op een tweesprong is beland. Net zoals Amnesty International, Human Rights Watch en de Revolutionary Association of the Women of Afghanistan geloof ik dat de regering de verkeerde weg is ingeslagen en dat de positie van vrouwen nog slechter is dan voorheen. (Applaus) 4-017
Patakis (GUE/NGL). – (EL) Mevrouw de Voorzitter, de huidige situatie is het resultaat van de ononderbroken en veelvormige interventies die de Amerikanen en hun
12/02/2004 bondgenoten gedurende de afgelopen jaren hebben gepleegd en die hebben geleid tot zowel de omverwerping van het volksdemocratisch regime in Afghanistan als de machtsgreep van de Talibanhuursoldaten en het rechtstreeks militair ingrijpen en de bezetting van Afghanistan onder het voorwendsel van de bestrijding van het terrorisme. In de onderhavige ontwerpresolutie wordt hierover helaas gezwegen. Er wordt met geen woord gewag gemaakt van de criminele verantwoordelijkheid van de Amerikanen. In feite wordt steun betuigd aan de van buitenaf opgelegde regering-Karzai, die zoals bekend geen enkel prestige geniet. Het verslag aanvaardt deze interventies en probeert oplossingen te vinden zonder de huidige situatie te betwisten. Het verslag is van mening dat de overheveling van de verantwoordelijkheid van de bezettingsmacht naar de NAVO een goede zaak is en stelt voor nieuwe financiële middelen ter beschikking te stellen om de positie van de NAVO in de gecontroleerde gebieden te versterken. Op geen enkele manier wordt echter gegarandeerd dat deze middelen het Afghaanse volk en met name de vrouwen ten goede zullen komen. Er wordt instemming betuigd met de nieuwe, door de Loya Jirga goedgekeurde grondwet, maar tegelijkertijd wordt gewezen op de negatieve aspecten daarvan, die de grondwet eigenlijk onaanvaardbaar maken. In het verslag wordt ook de hoop geuit dat er democratische verkiezingen kunnen plaatsvinden. Dat is echter een vrome wens, want tegelijkertijd wordt toegegeven dat de omstandigheden dergelijke verkiezingen niet toelaten. Ook wordt vastgesteld dat ook nu nog de belangrijkste bron van inkomen de opiumproductie is, die de zakken van de lokale krijgsheren spekt. Men maakt zich echter in het geheel niet druk over de handel en de betrokkenheid van de CIA. Daarom danken wij weliswaar de rapporteur, de heer Brie, die enorme inspanningen heeft ondernomen, maar helaas kunnen wij niet voor zijn verslag stemmen. Zoals uit het bovenstaande blijkt wordt in dit verslag niet de vinger op de zere plek gelegd. Het Afghaanse volk is het slachtoffer van de nieuwe orde en zal alleen een eigen weg kunnen vinden als het zich verzet tegen de krachten die deze nieuwe orde willen opleggen, door middel van religieus fanatisme, via de bevordering van een op westers model geënte democratie, en met militaire middelen en bezetting. Wij moeten de strijd van dit volk onze volledige steun geven. 4-018
Maes (Verts/ALE). – Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de Commissaris en geachte collega's, eerst en vooral dank aan de rapporteur voor zijn uitstekende verslag dat een goed overzicht geeft van de vele problemen waarmee Afghanistan nog te maken heeft. Maar sta me toe toch even dieper in te gaan op de mededeling van de Commissaris. Mijnheer de Commissaris, u heeft ons een beetje overdonderd met cijfers en ze zijn indrukwekkend, dat geef ik toe. Ik stel mij echter de vraag: wij staan hier voor een land dat moet worden gereconstrueerd, dat op de eerste plaats zichzelf moet
reconstrueren en daarvoor is een economische basis nodig. Zoals u onderstreept, is de strijd tegen de opiumteelt een heel belangrijk aspect maar ik heb in de verschillende maatregelen in het kader van de strategie tegen die opiumteelt eigenlijk niet gehoord welke alternatieven de producenten hebben. Ik heb in documentaires gezien hoe militairen in agrarische gemeenschappen binnenvallen en alles vernietigen voor de opiumteelt. Ik begrijp wel dat dat noodzakelijk is, maar hoe wil je dat het ophoudt als de mensen geen ander inkomen hebben? Hetzelfde met de krijgsheren. Hoe kunnen zij als krijgsheer, wanneer zij voortdurend gevoed worden met een stroom aan geld uit het opiumcircuit, ooit stoppen? Tenslotte wou ik eigenlijk spreken over de vrouwen maar ik mag niet meer want mijn tijd is om. Maar ik wil één voorbeeld geven: de constructie van een vrouwencentrum in Kaboel waaraan men slechts enige maanden heeft gewerkt. Het stond er, het werd overspoeld door vrouwen op zoek naar onderwijs en gezondheidszorg, een plaats waar ze de burka in alle rust konden afleggen. Het is mogelijk. Hoe komt het dan dat men met de internationale middelen zo traag tot resultaten komt? 4-019
Sandbæk (EDD). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, allereerst wil ik de heer Brie feliciteren met zijn uitstekende verslag. Ik wil aan commissaris Patten vragen om twee onderwerpen ter sprake te brengen. In november 2003 gaf de regering-Karzai toestemming voor de handhaving van een wet uit 1970, op grond waarvan de schoolklas verboden terrein is voor getrouwde vrouwen. Volgens de onderminister van Onderwijs heeft deze wet twee- tot drieduizend vrouwen getroffen. Zou u deze kwestie aan de orde willen stellen? Volgens artikel 3 van de Afghaanse grondwet mag geen enkele wet in strijd zijn met de geloofsovertuiging en leer van de heilige religie van de islam. Deze formulering, die bedoeld is om de goedkeuring van de nieuwe Afghaanse grondwet zo soepel mogelijk te laten verlopen, kan de vrouwen in de toekomst duur komen te staan. De controle van de religieuze autoriteiten over het onderwijs is zeer zorgwekkend en moet tijdens het bezoek aan de orde komen. In talrijke rapporten wordt bevestigd dat er in diverse Afghaanse regio’s sprake is van een onveilige situatie voor vrouwen en dat het onderwijs voor meisjes wordt bedreigd. Sinds september 2002 zijn er 16 aanslagen gepleegd op meisjesscholen, variërend van raketaanvallen tot brandstichting en gedwongen sluiting door gewapende benden. Met desastreuze gevolgen: volgens recente gegevens van het ontwikkelingsprogramma van de VN volgt 39 procent van de jongens basisonderwijs, tegen slechts 3 procent van de meisjes. Het in maart 2002 gestarte UNICEF-programma 'Back to School' wekte grote verwachtingen. Meer dan drie
12/02/2004 miljoen kinderen, waarvan eenderde meisjes, stroomden de Afghaanse klaslokalen in. In Kandahar werden echter vlugschriften verspreid met de boodschap: “Laat uw vrouwen niet langer naar kantoor en uw dochters niet langer naar school gaan. Deze verspreiden slechts obsceniteit en vulgariteit. Houd rekening met de gevolgen als u deze raad niet opvolgt”. Vijf maanden later begonnen de gewelddadige aanvallen op de meisjesscholen. We zijn ons bewust van de enorme uitdagingen waar het Afghaanse Overgangsbestuur op dit moment voor staat. De Europese Unie en de internationale gemeenschap moeten de economische, sociale en politieke wederopbouw krachtig ondersteunen. Veiligheid voor vrouwen in het hele land moet echter de allerhoogste prioriteit zijn voor donoren en de Afghaanse regering. Als we daar niet in slagen, ziet de toekomst er zeer somber uit. 4-020
Tannock (PPE-DE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, jammer genoeg is Afghanistan een beetje naar de achtergrond gedrongen door de nasleep van de oorlog in Irak. Voor de wederopbouw van het land is heel veel geld nodig, en de EU is een grote donor. Daarom mogen wij naar mijn mening ook belangrijke politieke voorwaarden aan die steun verbinden, zoals het boeken van vooruitgang op mensenrechtengebied, en dan met name het recht van vrouwen op onderwijs en werk. Ik betreur het ook dat de nieuwe grondwet de sharia boven de verplichtingen op grond van internationale, civiele, politieke en VN-verdragen stelt: dit kan aanleiding geven tot conflicten over ernstige zaken als vrouwensteniging. Ik ben bezorgd over het gebrek aan veiligheid en over het feit dat er ISAF-troepen in Kabul moeten worden samengetrokken om de regering te beschermen. Er zijn omvangrijke hergroeperingen geweest van Taliban- en Al-Qaeda-strijders, die uit zijn op het vermoorden van medewerkers van internationale hulporganisaties in de provincies, wat een terugslag betekent in het wederopbouwproces. Ik vind dat president Musharraf te weinig doet om terroristengroeperingen in de Pakistaanse regio’s waar de verschillende facties de overhand hebben, en in de noordwestelijke grensprovincies te beteugelen; ogenschijnlijk komt dit omdat het gezag van Islamabad niet tot zover reikt. Hij zal meer moeten doen om een geloofwaardige partner te zijn in de strijd tegen het internationale terrorisme. Ik was zeer blij te horen dat de goudschatten van Bochara weer daar zijn waar ze thuishoren, en ik zou het toejuichen als er geld beschikbaar komt om het Nationaal Museum in Kabul weer in zijn oude luister te herstellen als symbool van nationale trots onder het beschermheerschap van de koninklijke familie, die een inspirerende bindende kracht vormt in het land. Tot slot wil ik nog even ingaan op mijn amendement over de opiumteelt: het is misschien een goed idee om de opbrengsten op te kopen en te verbranden of ze, als
pijnstiller, voor medische doeleinden te gebruiken, omdat dit goedkoper is dan de maatregelen die internationale organisaties nemen ter bestrijding van de drugshandel. Verbranding en compensatie voor de boeren zou de internationale gemeenschap veel geld besparen en een goed alternatief zijn voor de miljarden dollars die we nu aan die bestrijding uitgeven. 4-021
Stihler (PSE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, de situatie in Afghanistan ligt het Parlement na aan het hart. Dit belangrijke verslag komt precies op het juiste moment gezien de ontwikkelingen op het gebied van de democratie in Afghanistan. Zoals in het verslag wordt benadrukt, is de situatie weliswaar verbeterd na de val van het Taliban-regime, maar er moet nog veel gebeuren. Vooral de positie van de Afghaanse vrouwen moet speciale aandacht krijgen, zoals velen al vóór mij hebben gezegd vanochtend. Het alfabetismepercentage ligt, met slechts 10 tot 15 procent onder vrouwen, nog steeds ongelooflijk laag,. Meisjes maken maar eenderde uit van de schoolgaande kinderen. Vaak mogen ze niet terug naar school. En als er al vrouwen zijn die naar school gaan, worden ze alleen al om dit simpele feit geconfronteerd met geweld. Dit is vooral het geval buiten Kabul, in het zuiden en oosten van het land, waar minder bekend is over de situatie van de vrouwen, die daar echter veel slechter is dan in het politieke centrum. In de in januari opgestelde grondwet wordt de gelijkheid van mannen en vrouwen uitdrukkelijk erkend. Van de parlementszetels is 25 procent gereserveerd voor vrouwen, maar het is zeer de vraag of deze en andere bepalingen die rechten aan vrouwen verlenen, er in de praktijk voor zullen zorgen dat vrouwen die rechten ook daadwerkelijk kunnen doen gelden of dat er ook werkelijk vrouwen worden gekozen bij de komende verkiezing. Veel leden hebben al iets gezegd over het drugsprobleem. We leven in een wereld waarin een in Afghanistan geteelde papaver uiteindelijk illegaal als heroïne verkocht kan worden in Schotland. Het menselijk lijden door het drugsprobleem en het verband tussen drugs en criminaliteit in onze samenlevingen raakt ons allen. Daarom moeten we de Afghaanse nationale drugsbestrijdingsstrategie ondersteunen, die mikt op de volledige uitbanning van de papaverteelt in 2013. Ik ben blij dat de Britse regering tegen het eind van het jaar een versterkt drugsteam naar Kabul en Kandahar wil sturen en voor een periode van drie jaar 70 miljoen pond sterling beschikbaar stelt voor wetshandhaving, capaciteitsopbouw, alternatieven voor degenen die werkzaam zijn in de opiumteelt en initiatieven om de vraag terug te dringen. Ook moeten we blijven werken aan een betere en efficiëntere overheid op centraal en provinciaal niveau. 4-022
Gahrton (Verts/ALE). – (SV) Mevrouw de Voorzitter, de ISAF-troepen en vele andere hulporganisaties leveren nuttig werk in Afghanistan. Hun werk wordt door de
12/02/2004 aanwezigheid van de Amerikaanse strijdkrachten echter gesaboteerd. Vorig jaar kreeg ik de kans samen met een EU-delegatie het VS-hoofdkwartier in Bagram te bezoeken. Daar bleek duidelijk dat de Amerikanen absoluut geen plannen hebben op het gebied van de rechten van de vrouw, de democratie of drugsbestrijding. Volgens hun eigen uitspraken willen zij alleen dat elke regering in Afghanistan erkent dat de VS-strijdkrachten steeds het recht hebben terug te keren naar Afghanistan als ze ooit vertrekken. Dit zegt genoeg over wat voor hen belangrijk is. Toen wij in Bagram waren, was er iets dat wij niet mochten zien. Een Amerikaanse journaliste vertelde ons over de gevangenis in Bagram. De verhalen over Guantanamo zijn braaf in vergelijking met de verhalen over deze gevangenis. Zij was te weten gekomen dat er in de gevangenis van Bagram toen honderden gevangenen verbleven en gefolterd werden. Ze werden niet geslagen, maar ze werden gedwongen urenlang naakt te staan, dag in dag uit, terwijl ze verhoord werden. Toen er uiteindelijk twee gevangenen stierven, slaagde men erin een eerlijke Amerikaanse dokter in het overlijdensattest te doen schrijven dat de doodsoorzaak moord was. Het duurde meerdere maanden vooraleer de New York Times dit artikel durfde publiceren. Het is dus duidelijk dat de Amerikaanse soldaten in Afghanistan, zoals op vele andere plaatsen, gangsters zijn, die de Amerikaanse belangen met alle middelen verdedigen en voor wie de lokale bevolking absoluut van geen tel is. Laat ons deze Amerikanen vervangen door verstandige mensen van ISAF en van de hulporganisaties. Er zijn zoveel anderen die een constructieve bijdrage kunnen leveren. Met de Amerikanen gaat het van kwaad naar erger. 4-023
Stenzel (PPE-DE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, het rapport over Afghanistan valt in zoverre toe te juichen dat het bewijst dat het land in het Hindukush-gebergte, dat na 11 september 2001 in het brandpunt van de internationale belangstelling is komen te staan, niet opnieuw wordt vergeten en dat de Europese Unie zich financieel en politiek blijft inzetten om een bijdrage aan de stabilisatie te leveren. Het verslag schetst in wezen een zeer somber beeld, dat in mijn ogen te weinig recht doet aan de positieve elementen. Een van die positieve elementen was zonder twijfel de goedkeuring van de grondwet door de Loya Jirga in december vorig jaar. Het is een grondwet die in eerste instantie het centraal gezag dient te versterken, zonder welke de opbouw van een natie in dit door etnische strijd, decennialange oorlogen en de Sovjetbezetting nauwelijks de kans krijgt om normaal te verlopen. De volgende noodzakelijke stap zijn democratische verkiezingen, wat – toegegeven – in dit land een moeizaam proces is. De voorbereidingen beginnen te
laat, maar de verkiezingen dienen niettemin zo spoedig mogelijk plaats te vinden, mits zij het stabiliseringsproces versterken. Ik ben me ervan bewust dat de Verenigde Staten op verkiezingen in juni aandringen. Echter, om een kalmerend effect te bereiken hoeft niet per se te worden vastgehouden aan deze datum als de voorwaarden nog niet zijn geschapen voor democratisch enigszins legitieme verkiezingen. Het zou niet erg zijn als ze iets later plaatsvonden, laten we zeggen in augustus. Alle andere maatregelen die moeten bijdragen aan de vrede in dit land zijn te vergelijken met het beroemde glas water: is het half vol of half leeg? De veiligheidssituatie is nog steeds catastrofaal. De militante Taliban in het zuidoosten van het land hebben zich kennelijk gehergroepeerd, en de Amerikanen sluiten niet uit dat ze bij het voorjaarsoffensief ook grondtroepen zullen inzetten. De uitbreiding van ISAF buiten Kabul is verheugend. Wel is het mandaat hiervan dusdanig beperkt dat Duitse troepen die in Kundus zijn gestationeerd – overigens het veiligste gebied – in feite alleen maar toekijken bij de drugssmokkel, een van de voornaamste inkomstenbronnen van dit land, dat opnieuw de grootste opiumproducent van de wereld is geworden. De wisselwerking tussen de opiumproductie en de instandhouding van de krijgsheren en hun legers is daarmee in volle gang, en dat is een van de belangrijkste problemen. 4-024
VOORZITTER: DE HEER COLOM i NAVAL Ondervoorzitter 4-025
Ford (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil me eerst verontschuldigen bij het Parlement voor het feit dat ik een groot deel van dit debat heb gemist, maar ik moest helaas aanwezig zijn bij een stemming van het STOA-Panel om te proberen te voorkomen dat een wetenschappelijk rapport over niet voor consumptie geschikte ingrediënten in levensmiddelen wordt weggemoffeld op aandringen van de Europese multinationals in de chocoladebranche. Helaas verloren mijn medestanders en ik de stemming met 11 tegen 8. Maar nu Afghanistan. Ik wil eerst de heer Brie gelukwensen met zijn verslag over een moeilijk onderwerp in een moeilijk land. Ik had het voorrecht deel te mogen uitmaken van de delegatie van de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid die Afghanistan in juni 2003 bezocht. Toen is duidelijk geworden dat veiligheid het allerbelangrijkst is. Jammer genoeg lijkt het er steeds meer op dat het glas eerder half leeg is dan half vol. De plaatselijke troepen van de bezettingscoalitie en de Verenigde Staten zitten hun tijd uit in hun vaste en mobiele vestingen, terwijl ze op straat even onbeholpen optreden als hun tegenhangers in Irak. ISAF is zo sterk op Kabul georiënteerd dat hij slechts op 2 procent van het Afghaanse grondgebied actief is. De rest van het land is overgeleverd aan feodale krijgsheren, die zich alle inkomsten toe-eigenen en op volstrekt willekeurige
12/02/2004 wijze voor rechter spelen in hun privé-gevangenissen, zodat president Karzai soms niet veel meer is dan de door de Verenigde Staten gesteunde burgemeester van Kabul. Nadat mariniers drie soldaten van het Afghaanse nationale leger doodden bij een onopzettelijke schotenwisseling, kwam ISAF tussenbeide om de vrede tussen beide groepen te bewaren, maar schaarde zich ogenschijnlijk aan de zijde van de Amerikanen. Voor velen in het Afghaanse leger zijn ISAF en de Amerikaanse troepen sindsdien van hetzelfde laken een pak. Campagnes om de aanwezigheid van ISAF tot buiten Kabul uit te breiden vallen onder de categorie “wishful thinking” als er geen geld voor wordt uitgetrokken. Niemand lijkt in staat of bereid geld uit te geven voor meer troepen – om het hele land te bestrijken zouden er zo’n 40.000 manschappen nodig zijn. In het zuiden zijn buitenlanders het voornaamste doelwit voor wat er over is van de Taliban, maar zonder wederopbouw zal de plaatselijke bevolking snel geneigd zijn de situatie als even slecht, zo niet slechter te beschouwen dan onder de Taliban. Er zijn nogal wat mensen die aanvoeren dat grote delen van de Taliban weer in de burgermaatschappij opgenomen kunnen worden, maar dat zou dan wel betekenen dat het maatschappelijk zwaartepunt weer komt te liggen bij islamitisch conservatisme, een slecht voorteken voor de vrouwenemancipatie. Mensenrechten zijn belangrijk, met name de positie van de vrouw. Formeel gezien mogen er dan rechten worden toegekend, het is zeer de vraag of vrouwen daar ook op het platteland daadwerkelijk gebruik van kunnen gaan maken. De grootste hoop voor de toekomst is wellicht algemeen onderwijs, dat nog geen verandering zal brengen in de denkbeelden van de huidige generatie, maar wel in die van de volgende. De Verenigde Staten en de EU streven resultaten na die in de praktijk waarschijnlijk niet haalbaar zijn. Zoals de speciale vertegenwoordiger van de Verenigde Naties al zei, is elke poging om in Afghanistan een democratie op zijn westers in te voeren, zonde van de tijd. 4-026
Sacrédeus (PPE-DE). - (SV) Mijnheer de Voorzitter, ik dank rapporteur Brie voor de vlot geschreven en treffende beschrijving van de situatie in Afghanistan en van de mogelijkheden die er zijn om ze te verbeteren. Ik wil graag de aandacht van het Parlement en commissaris Patten vragen voor vier punten. Ten eerste drugs. Terwijl de internationale samenleving de drugsbestrijding heeft aangevat, heeft de illegale opiumproductie in Afghanistan tot gevolg dat de regeringen in de wereld weigeren de heropbouw van het land financieel te steunen. Volgens een onderzoek van het VN-orgaan voor drugsbestrijding en misdaadpreventie nam Afghanistan in 2003 drievierde of
vijfenzeventig procent van de totale wereldproductie van illegaal opium voor zijn rekening. Dit is op zijn zachtst gezegd onrustwekkend. Het tweede punt betreft de situatie van vrouwen. Het anti-democratische en islamitische Talibanregime heeft zich destijds schuldig gemaakt aan een zeer bewuste schending van de rechten van de vrouw in een moderne tijd. Het regime heeft een genderscheiding ingevoerd die de identiteit van de vrouw totaal miskende. Het Talibanregime is verdwenen, maar de benadering van vrouwen is nog grotendeels dezelfde gebleven. De nationale autoriteiten, de internationale samenleving en de EU moeten daarom met vereende krachten streven naar een verandering van deze benadering. Het derde punt betreft de godsdienstvrijheid. De eerste Afghaanse grondwet na het Talibanregime geeft aanleiding tot ongerustheid op grond van bepaalde formuleringen over de overheersende rol van de islamitische wet, over beperkingen van bepaalde mensenrechten en individuele rechten en over beperkingen van de rechten van de vrouw. Het laatste punt gaat over het onderwijs. Het Europees Parlement vraagt een open onderwijssysteem als alternatief voor de koranscholen, die bolwerken van moslimextremisme en van haatdragende cultuur zijn en waar de Talibaanse militanten worden gerekruteerd. 4-027
Deva (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de heer Brie gelukwensen met zijn uitstekende verslag. Ook ik had de eer deel uit te maken van de delegatie naar Afghanistan. Ik weet dat sommigen mij hebben gefeliciteerd omdat ik in een aantal dingen de eerste was. Een andere primeur die ik nu op mijn conto kan schrijven, is dat ik aan de thee heb gezeten met enkele van de grootste drugsdealers en drugsproducenten ter wereld. Ik richt mij in het bijzonder tot de geachte afgevaardigde, die, ik weet het, te lang van het toneel gaat verdwijnen, maar misschien kan hij een grote bijdrage leveren aan de Europese veiligheid als hij in de paar maanden die hem hier nog resten, enkele van de onderwerpen meeneemt die ik ter sprake heb gebracht. De totale waarde van de papaveroogst op de productieplaatsen in Afghanistan wordt geschat op 700 miljoen euro. De overeenkomstige straatwaarde van de heroïne wordt geschat op 12,5 miljard euro. Het bedrag dat de lidstaten uitgeven aan politie, douane en antidrugseenheden om invoer en gebruik van heroïne tegen te gaan, bedraagt alleen al 4 miljard euro per jaar. In de gehele EU worden jaarlijks ongeveer 700.000 mensen gearresteerd wegens drugsvergrijpen. Ieder jaar belanden er 60.000 mensen in de gevangenis wegens drugsmisdrijven, wat neerkomt op een jaarlijkse bewakingskostenpost van 1,5 miljard euro. We hebben behoefte ontwikkelingsaanpak voor
aan een andere Afghanistan, die het
12/02/2004 drugsbeleid van de EU integreert in haar ontwikkelingsbeleid. We moeten de plattelandsbevolking andere, economisch levensvatbare en stabiele middelen van bestaan bieden. Is het daarom niet veel beter om deze handel meteen bij het begin, de teelt zelf, aan te pakken in plaats van aan het eind, bij de distributie en het gebruik? Op die manier zullen we alleen aan politie- en aanverwante kosten al 4 miljard euro besparen, en 1,5 miljard euro aan bewakingskosten.
hoofdverantwoordelijkheid voor de bevordering en bescherming van mensenrechten en rechtsstaat bij de regeringen ligt. Een strategie die hier geen rekening mee houdt, is gedoemd tot mislukken. Daarom was de conferentie van Sana’a een echte doorbraak. We moeten hierop voortbouwen. Het Parlement was op deze zeer belangrijke conferentie vertegenwoordigd en het doet mij genoegen dat ook de directeur-generaal van mijn eigen afdeling, mijnheer Landaburu, aanwezig kon zijn.
Ik stel de geachte afgevaardigde voor dat we met die overgang, van papaverteelt naar fruitteelt, op dezelfde manier te werk gaan als bij de Griekse tabak, die we opkopen en verbranden. We zouden hetzelfde kunnen doen met de papaveropbrengst in Afghanistan, en ik zou de geachte afgevaardigde willen verzoeken hier eens serieus over na te denken.
Er zal geen wezenlijke vooruitgang kunnen worden geboekt zonder een flexibel en krachtig maatschappelijk middenveld. Het Europees Initiatief voor democratie en de mensenrechten speelt op dit vlak een belangrijke rol. Voor de periode 2002-2004 is aan deze regio 25 miljoen euro toegewezen. Daarnaast heeft dit Huis eind vorig jaar nog eens 17,5 miljoen euro voor het Europees Initiatief gevoteerd. Hiervan zal een groot deel gebruikt worden ter versterking van de steun aan maatschappelijke organisaties voor bescherming van de mensenrechten en democratisering in het gebied.
4-028
De Voorzitter. − Het debat is gesloten. De stemming vindt om 12.00 uur plaats. 4-029
Nieuwe impuls voor de acties van de Europese Unie op het gebied van de mensenrechten en democratisering in samenwerking met de mediterrane partners 4-030
De Voorzitter. − Aan de orde is de verklaring van de Commissie: Nieuwe impuls voor de acties van de Europese Unie op het gebied van de mensenrechten en democratisering in samenwerking met de mediterrane partners. 4-031
Patten, Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik stel het zeer op prijs dat ik de gelegenheid krijg om het Parlement te vertellen waarom deze mededeling zo belangrijk is. We hebben een coherente strategie ontwikkeld. Hierbij wordt maximaal gebruik gemaakt van al onze instrumenten voor de eerbiediging van democratie, rechtsstaat en mensenrechten in een regio die op dit vlak enorme uitdagingen biedt. In de mededeling wordt voorgesteld om via de politieke dialoog met partnerlanden veel beter gebruik te maken van de clausule over “essentiële bestanddelen”. Ook wordt erin toegelicht hoe het maatschappelijk middenveld een belangrijker rol kan gaan spelen. Onze mediterrane partners worden er bovendien toe uitgenodigd om op nationaal niveau strategieën voor mensenrechten te ontwikkelen. Dit is nieuw. Een andere vernieuwing is dat landen die vooruitgang boeken, zullen worden beloond met aanvullende MEDAmiddelen. Dit is een aanvulling op de al lopende MEDA-projecten ter ondersteuning van hervormingen binnen het rechtswezen en ter bevordering van good governance. Hier gaat momenteel honderd miljoen euro naartoe. Het is gemakkelijk om deze projecten bij voorbaat af te schrijven. Maar we weten allemaal dat de
De mededeling heeft al tot bemoedigende resultaten geleid, met name in Marokko en Jordanië. De Raad heeft er zeer verheugd op gereageerd. Ook belangrijke maatschappelijke partners hebben de waarde ervan erkend. De volledige steun van het Europees Parlement zal van doorslaggevend belang zijn voor het welslagen van deze baanbrekende benadering in een van de meest problematische regio’s ter wereld op het gebied van mensenrechten en democratie. De resolutie van het Parlement gaat onder meer in op beheersaspecten van het Europees Initiatief voor democratie en de mensenrechten. Ook de rol van het Parlement bij de totstandkoming van het Initiatief komt aan bod. In deze context zou ik erop willen wijzen dat we sinds 1994 al heel wat hebben bereikt. In dat begrotingsjaar werden voor het eerst negen afzonderlijke begrotingsplaatsen samengebracht onder een begrotingsonderdeel. Vijf jaar later, in 1999, werd de tenuitvoerlegging van deze begrotingsplaatsen van een stevige rechtsgrond voorzien via twee verordeningen. Een voor ontwikkelingslanden en een voor ‘overige landen’ – Wijder Europa, MEDA, de Balkan en andere. Zij vormen het kader van de doelstellingen, de instrumenten en de administratieve procedures van het Europees Initiatief. Het Europees Parlement was volledig betrokken bij de totstandkoming van deze verordeningen. Ik vertrouw erop dat het Parlement de verlenging van het Initiatief tot na 2004 zal steunen, overeenkomstig zijn huidig wetgevend kader. De Commissie heeft het Parlement altijd volledig op de hoogte gehouden van haar standpunten. Onze mededeling van mei 2001 over de rol van de Europese Unie in het bevorderen van mensenrechten en democratisering in derde landen, waarin een strategisch sterkere benadering voor het Initiatief werd voorgesteld, werd door het Europees Parlement gunstig ontvangen en volledig gesteund. Ook heeft de Commissie sinds 2002
12/02/2004 het Parlement op de hoogte gehouden over het meerjarenprogramma van het Initiatief en de jaarlijkse aanpassingen. We hebben met het Parlement een constructieve dialoog willen voeren over onze prioriteiten.
zorgen dat we in de hele regio doelgerichter en efficiënter werken? Ik wil benadrukken dat de Commissie openstaat voor ideeën van Parlementsleden en wil garanderen dat we zo efficiënt mogelijk te werk gaan.
De afgevaardigden weten heel goed aan welke procedurele beperkingen de Commissie gebonden is. Deze zijn vastgelegd in de mensenrechtenverordeningen, het Financieel Reglement, de comitologie etcetera. De Commissie is niet bij machte om deze voorschriften te veranderen. Maar mijn diensten en ik zullen er alles aan doen om de vruchtbare dialoog die we tot nu toe hebben gevoerd over mensenrechten en democratisering verder te zetten. Hiermee bedoel ik ook de strategie en de doelstellingen van onze bijstand aan derde landen. Daarom wil ik het Parlement oproepen zijn volledige steun te geven aan een snelle verlenging van de verordeningen voordat dit Parlement wordt ontbonden. Zo kunnen we een stabiel kader scheppen voor het volgende Parlement en de volgende Commissie.
In twee voortreffelijke verslagen van het UNDP is het belang van dit werk duidelijk naar voren gekomen. Ik wil er in elk geval voor zorgen dat wij in Europa de uitdaging aangaan. We mogen deze verslagen niet beschouwen als een paar goede ideeën die we zo nu en dan uit de kast halen om ze direct weer te vergeten.
Ik zou nog twee opmerkingen willen maken. Wat wij doen op het gebied van democratisering en mensenrechten in het Midden-Oosten in ruimere zin is niet alleen van cruciaal belang voor de duurzame economische en politieke ontwikkeling van landen in die regio, maar ook voor de betrekkingen tussen Europa en de islamitische wereld. Het gaat hierbij vooral om de naburige gebieden van de islamitische wereld. We zijn al geruime tijd in algemene zin actief op dit gebied. Onlangs las ik de verklaring van een zeer vooraanstaand Amerikaans functionaris over wat nodig is om van het Midden-Oosten een stabieler, veiliger en meer pluralistische regio te maken. Ik heb deze verklaring met veel interesse gelezen. Ik had tegen hem willen zeggen dat hij heel goede ideeën naar voren bracht, namelijk de ideeën van het proces van Barcelona, waaraan wij al sinds halverwege de jaren negentig werken. We moeten ons realiseren dat het hier gaat om meer dan een pienter idee voor een maandagochtend dat tegen het einde van de week weer is vergeten. Het is een proces van de lange termijn. We moeten er volledig achter staan en ons krachtdadig en nuchter opstellen. We moeten inzien dat financiële steun gekoppeld dient te worden aan gedrag in de praktijk. We moeten ons ook realiseren dat we werken met de kiem van samenlevingen en verlangens van mensen. Mijn tweede opmerking is dat een aantal afgevaardigden van dit Huis een aanzienlijke autoriteit heeft op dit gebied. Ik denk aan de voorzitter van de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid, aan de afgevaardigde die in het verleden vanaf deze plaats het woord heeft gevoerd, en aan mijn vriend die hopelijk verderop in het debat uw aandacht zal krijgen, mijnheer de Voorzitter. Zij hebben een belangrijke rol gespeeld bij de ontwikkeling van EU-beleid inzake democratie en mensenrechten. Het spreekt vanzelf dat we aandachtig moeten luisteren naar hun opvattingen. Welke institutionele wijzigingen zijn noodzakelijk? Hoe kunnen we beter presteren en ervoor
4-032
Brok (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, geachte collega’s, mijn fractie omarmt de verklaring van de Commissie. Naar mijn mening vormt deze een belangrijke stap en kan zij ook een uitgangspunt zijn om verschillende beleidslijnen te integreren. Zoals de commissaris reeds opmerkte gaat het hierbij om de integratie van het Barcelona-proces met de strategie ‘uitbreiding van Europa’ en de kwesties die in verband staan met de financiering van MEDA en andere programma’s. Ik ben van mening dat in een dergelijke constellatie ook de mensenrechten en democratie thuishoren. Want duurzame vrede kan alleen ontstaan als de overheid en de burgermaatschappij, de politieke krachten en de partijen aldaar op den duur ook worden ingebed in een diepgewortelde democratische rechtsstaat, omdat die de belangrijkste garantie vormt voor een vreedzame ontwikkeling. Dit is voor ons van groot belang, en niet alleen vanwege de mensenrechten, die overal gewaarborgd dienen te zijn. De vorming van een dergelijke stabiele regio op basis van democratie en het rechtsstaatbeginsel is ook het beste veiligheidsbeleid dat wij in ons eigen belang kunnen voeren. Want we moeten ervoor zorgen dat er in deze regio’s stabiliteit heerst, zodat de mensen een perspectief hebben en niet ten prooi vallen aan een of ander fundamentalisme. Dit laatste ligt ook ten grondslag aan vele politieke problemen van landen in het Midden-Oosten, wat het moeilijker maakt om ze naar een betere toekomst te leiden. Naar mijn mening, mijnheer de commissaris, is het van belang dat vooral ook non-gouvernementele organisaties bij deze problematiek worden betrokken. Staat u mij echter nog een kanttekening toe over wat u zojuist tot slot zei: bij dergelijke democratiseringsprogramma’s is van belang – net als vroeger in Midden- en Oost-Europa – om meer te doen met de ervaringen van het Europees Parlement en zijn leden. Dat betekent dat deze niet alleen gehoord moeten worden, maar dat zij ook bij het besluitvormingsproces moeten worden betrokken. Hiermee wil ik niet de scheiding der machten ter discussie stellen. Maar het is nu eenmaal zo dat wij op grond van de ervaringen die wij hebben opgedaan in ons dagelijks werk aan de opbouw van de democratie, van de partijen en van een basisdemocratie, meer weten dan ambtenaren kunnen weten. Die zijn vanuit een heel ander perspectief opgeleid. En volgens mij kan het niet de bedoeling zijn dat we op dit punt alleen theoretische
12/02/2004 concepten het levenslicht doen zien die een hoop geld verslinden maar geen resultaat opleveren. Het is veel belangrijker om ter plaatse praktische structuren op te zetten. Wellicht moeten wij naar deze praktijk uit het verleden terugkeren. Dit is een mooi experimenteerveld om te kijken of we op deze manier iets tot stand kunnen brengen. Nog een laatste opmerking: ik vind dat noch de Commissie noch het Europees Parlement er in het verleden voldoende op heeft gelet of onze besluiten ten aanzien van mensenrechten en democratie ook werkelijk ten uitvoer werden gelegd. Onze zwakke punten waren wat dit betreft controle en uitvoering. We hebben fantastische besluiten genomen, en daar bleef het bij. Ik ben van mening dat het steeds belangrijker wordt om te controleren of onze besluiten ook ten uitvoer worden gelegd. Dit houdt weer verband met het integratieproces waar ik het in het begin over had. Ik vind dat er een link moet worden gelegd tussen het sluiten van sommige verdragen en de verwezenlijking van de mensenrechten, tussen het bieden van financiële steun en de ontwikkeling van de democratie, teneinde zo ook checks and balances te realiseren die het mogelijk maken dat democratie en mensenrechten ook in de praktijk dienen als de belangrijkste fundamenten van stabiliteit, en dat het niet alleen mooie woorden blijven. 4-033
Napoletano (PSE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, het is van belang dat we het thema mensenrechten en democratie weer in het middelpunt plaatsen van onze discussie over de betrekkingen tussen de Europese Unie en de mediterrane landen. Bijna tien jaar na het proces van Barcelona zien we feitelijk dat het ernstige democratische tekort zich in die landen hardnekkig heeft gehandhaafd. Dit is ook naar voren gekomen in meerdere verslagen van de UNDP. Het is dus maar de vraag of ons beleid tot op heden en met name de instrumenten die we hebben ingezet toereikend zijn geweest in het licht van de ambitieuze doelstellingen die in het kader van de strategie van Barcelona zijn afgesproken. Artikel 2 van de clausule inzake de bilaterale associatieovereenkomsten is duidelijk ontoereikend gebleken. Ik wil u echter wijzen op een nog dieper liggend probleem: zijn die bilaterale overeenkomsten wel toereikend om de ontwikkeling van de mensenrechten te kunnen bevorderen? In mijn optiek hebben deze overeenkomsten bijgedragen tot de internationale erkenning van regimes die anders nooit legitimiteit zouden hebben verkregen. We moeten op dit punt bijzonder waakzaam zijn, en dat is dan ook waar de mededeling van de Commissie ons op wijst. De tien prioritaire maatregelen zijn lovenswaardig; het door het Europees Parlement beoogde initiatief voor democratie is een interessant instrument. Het is immers een van de weinige instrumenten die het ons mogelijk maken autonoom op te treden ten opzichte van de nationale regeringen. Feitelijk valt al het andere binnen de intergouvernementele dimensie, ook al hebt u gelijk,
mijnheer de commissaris, wanneer u erop wijst dat we niet uit het oog mogen verliezen dat een deel van deze dialoog ook op de leidende klasse betrekking zou moeten hebben. Hoe het ook zij, ik zou graag meer samenhang zien tussen dit instrument en onze overige beleidslijnen, om te vermijden dat het wordt gebruikt voor het legitimeren van de alternatieve beleidsvormen, die in wezen een soort realpolitik vormen. Ik ben dus bijzonder te spreken over deze positieve prikkel voor landen die wel genegen zijn stappen te ondernemen, en ook over de Euro-mediterrane parlementaire vergadering, die heel interessante mogelijkheden biedt. Ook de conferentie van Sana’a is van eminent belang geweest, want daar is het probleem immers onder de aandacht van de regeringen en maatschappelijke organisaties gebracht. Ik vraag me wel af of een permanent en eenduidig democratisch offensief van de Europese instellingen niet dienstig zou zijn. Daar zouden ook nieuwe instrumenten voor gebruikt kunnen worden. Waarom zouden we met deze landen niet een poging kunnen wagen, mijnheer de commissaris, om bijvoorbeeld een multilaterale conventie in het leven te roepen over de rechten van het individu en daarbij uit te gaan van instellingen die het vermogen hebben om dergelijke rechten ook te garanderen? Hiermee zouden we in vergelijking tot de huidige situatie een alternatieve dynamiek op gang kunnen brengen. Ten slotte heb ik een amendement ingediend op artikel 11. Als we dit beleid uitbesteden aan een extern agentschap zouden we immers in zekere zin geen recht doen aan wat we tot op heden hebben betoogd, namelijk dat juist de Europese instellingen het vermogen moeten hebben om dit beleid tot stand te brengen. Ik vraag u dan ook of de Commissie zich ten aanzien van de financiële procedures niet zou moeten bedienen van instrumenten die op deze doelstellingen zijn toegesneden. 4-034
Van den Bos (ELDR). – Voorzitter, het is nog steeds droevig gesteld met de democratie en de mensenrechten in de mediterrane landen. Hoofdoorzaak is dat de machthebbers hun macht nooit afstaan en zelfs niet willen delen. Autocratische regimes kunnen alleen met repressie en vrijheidsbeperking in het zadel blijven. Het grootste slachtoffer is de bevolking die slecht bestuurd wordt, en economisch en sociaal achterblijft. Hier ligt de voedingsbodem voor radicalisme van ontevredenen waaronder niet alleen de regio maar ook de rest van de wereld te lijden heeft. De Europese Unie moet derhalve alles doen dat in haar vermogen ligt om de situatie ten goede te keren. De partnerschappen bieden hiervoor een goed kader dat echter tot nu toe onvoldoende en veel te vrijblijvend aangewend. Alleen financiële hulp zonder politieke voorwaarden leidt slechts tot een verslechtering van de situatie, daarom juich ik de impuls voor een beleidsintensivering van harte toe. De mededeling van de Commissie met tien prioriteiten is echt uitstekend. Veel van de voorgestelde maatregelen komen overeen met de concrete suggesties die ik in mijn verslag over de mensenrechten van het afgelopen jaar heb gedaan. De intenties en aanpak zijn goed maar
12/02/2004 resultaat is natuurlijk allerminst verzekerd. Uiteindelijk willen we de regimes tot ingrijpende gedragsveranderingen brengen die zij niet uit zichzelf hadden willen doorvoeren. De nieuwe maatregelen moeten niet tot bureaucratisering leiden maar tot concrete doelstellingen die systematisch getoetst worden. Positieve impulsen zijn heel belangrijk. Kan de Commissaris aangeven hoe de partners tot nu toe hebben gereageerd, behalve Marokko en Jordanië die hij al noemde? Kan de Commissaris ook uitleggen hoe de benadering van de Europese Unie zich verhoudt tot het Amerikaanse beleid ten aanzien van de regio? In hoeverre is er sprake van een transatlantische coördinatie? De voorgestelde beleidsimpuls komt geen dag te vroeg. Een verder afglijden van de regio kan enorme consequenties hebben. Veel regimes zeggen dat veiligheid belangrijker is dan democratie. Een onjuistere tegenstelling is nauwelijks denkbaar. Juist gebrek aan democratie maakt de situatie uitzichtloos en gevaarlijk. Wie veiligheid en welvaart nastreeft moet allereerst de democratie en de mensenrechten waarborgen. Graag antwoorden van de Commissaris op mijn vragen. 4-035
Flautre (Verts/ALE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, wat volgens mij de zaken buitengewoon compliceert, is dat wij nooit ergens zeker van kunnen zijn. U liet zich zojuist lovend uit over de inzet van de Marokkaanse overheid. Zelf heb ik zojuist een zeer recent rapport gelezen van de Internationale Federatie van de rechten van de Mens dat gisteren is aangeboden en waaruit blijkt hoe vreselijk de gebeurtenissen van 11 september uitwerken in die landen. Zo worden mensen zonder opgaaf van reden gevangen gezet, waarbij niemand wordt ontzien en dat druist regelrecht in tegen de naleving van de mensenrechten. En al zien we dat er waardevolle en duidelijk vorderingen worden gemaakt op het gebied van het familierecht – en daar zijn wij enthousiast over -, dan neemt dat niet weg dat er zaken blijven bestaan die buitengewoon verontrustend zijn. Ik wijs hierop omdat de zeer aanzienlijke inzet van de commissie en dit Parlement – zoals u dat ook zelf aangeeft – om een bijdrage te leveren aan processen die zijn gericht op het in gang zetten en controleren van de naleving van de rechten van de mens teveel aandacht krijgt, niet alleen in internationaal verband maar ook door de betrekkingen die de lidstaten van de Unie zelf onderhouden met die verschillende landen. Hoeveel programma’s zijn er niet nodig om het rampzalige effect ongedaan te maken van het bezoek aan Tunesië van president Chirac die verklaart dat er geen problemen zijn op het gebied van de mensenrechten en die, terwijl een bekende advocaat midden in een hongerstaking zit, beweert dat het eerste recht het recht op eten is? Hoeveel programma’s zijn er nodig om dat weer ongedaan te maken? Uit de evaluatie van associatieverdragen weten we duidelijk dat door de lidstaten gevoerde Realpolitik de mensen ontmoedigt. Waar het wezenlijk om gaat is het
versterken van de communautaire inzet, via de steun van de associaties, de NGO’s, de burgerbevolking en uiteraard van de leden van het Parlement en de Commissie. Dat zijn allemaal mensen die deze belemmering mogelijk kunnen wegnemen. Mijnheer de commissaris, ik wil u eigenlijk een directe vraag stellen, over uw mogelijke verantwoordelijkheid in dat verband. Hoe valt het te rijmen dat de Commissie in Tunesië, terwijl de regering van Ben Ali nu juist de aan de Tunesische Liga voor de mensenrechten toegekende fondsen vasthoudt, een programma in gang zet – dat natuurlijk niets om het lijf kan hebben – om de media te ondersteunen die er niet zijn of die volledig zijn dichtgetimmerd en geheel in handen zijn van Ben Ali? Het is voor iedereen duidelijk dat Ben Ali dat niet onaanzienlijke bedrag zal aanwenden voor zijn eigen presidentspropaganda. Weet u dat of weet u dat niet? Hoe is dat mogelijk? Dat laatste vraag ik me juist af, aangezien een dergelijk besluit immers van òns afhangt. 4-036
Claeys, Philip (NI). – Mijnheer de Voorzitter, de Europese Unie heeft er inderdaad alle belang bij dat aan de overzijde van de Middellandse Zee een zone van stabiliteit, veiligheid en democratie gaat ontstaan. Alle inspanningen van de Europese Unie in die richting zijn dan ook goed besteed. Maar er is nog veel werk aan de winkel. De situatie in deze regio blijft precair. Hulp mag trouwens ook niet misbruikt worden om toestanden verder te blijven gedogen, om regimes in het zadel te houden die al jarenlang de mensenrechten schenden. We mogen als Europese Unie geen taboes in stand blijven houden. Grote belemmeringen om tot onze doelstellingen te komen zijn onder meer de verdere opkomst van de islam enerzijds en het aanhoudende immigratieprobleem anderzijds. We moeten duidelijk stellen dat verdere immigratiegolven noch in het belang van de Maghreblanden, noch in het belang van Europa zijn. Van brain drain en andere fenomenen worden die landen helemaal niet beter. Verdere immigratie bemoeilijkt trouwens ook de integratie van de nu al aanwezige allochtonen in Europa. We moeten hier blijvend een punt van maken. Het komt erop aan om onze inspanningen voort te zetten om tot meer democratie en stabiliteit in deze landen te komen zowel in hun belang, als in ons belang onder andere ook in het kader van het goed nabuurschapsbeleid dat nu in de steigers staat. 4-037
McMillan-Scott (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben op de stoel gaan zitten van onze vicevoorzitter, mijnheer Dimitrakopoulos. Democratie in het mediterrane gebied is immers niet met dit debat begonnen. Ik wil de commissaris bedanken omdat hij als gouverneur van Hongkong de continuering van de democratie in dat gebied heeft gegarandeerd. Ik hoop dat dit veranderingen zal uitlokken in het grotere China. Ik heb het genoegen rapporteur te zijn van de mededeling “Nieuwe impuls voor de acties van de Europese Unie op het gebied van de mensenrechten en democratisering in samenwerking met de mediterrane
12/02/2004 partners”. We verheugen ons over de mededeling en de tien actiepunten. We willen er echter op wijzen dat dit document in 2003 is gepubliceerd. Het MEDA-proces is inmiddels een nieuwe fase ingegaan. In december is er namelijk overeenstemming bereikt over de oprichting van het Euro-mediterraan Parlementair Forum. In dezelfde maand werd de Raad het niet eens over de Europese grondwet, maar wel is besloten dat de nota van de commissaris en de Hoge Vertegenwoordiger over de versteviging van de betrekkingen van de Europese Unie met de Arabische wereld in maart zou worden goedgekeurd. Dit is positief. Ik ben ook rapporteur van de twee verordeningen over het verderzetten van het Europees Initiatief voor democratie en de mensenrechten in 2005 en 2006. We steunen de mededeling “Nieuwe impuls voor de acties van de Europese Unie op het gebied van de mensenrechten en democratisering in samenwerking met de mediterrane partners” en bestuderen dan ook deze twee verordeningen. Het Parlement zal vandaag zijn standpunt bepalen over de prioriteiten en de activiteiten van het Europees Initiatief voor democratie. De resolutie van de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid wijst er namelijk op dat deze steun, waarvoor bij wijze van uitzondering geen toestemming van de plaatselijke regering is vereist, vooral gericht zou moeten zijn op de zogenaamde ‘onstabiele boog’ van Rusland tot Marokko, waar de democratie broos is, of op de Arabische wereld, waar geen democratie bestaat. De verwijzingen van de commissaris naar het UNDPverslag benadrukken het belang dat de Commissie eraan hecht. Maar de Commissie moet wel de daad bij het woord voegen. We moeten goed bekijken hoe de Europese Unie programma’s in deze regio financiert. De commissaris noemde bijvoorbeeld een bedrag van honderd miljoen euro voor good governance in de MEDA-regio. Ik heb begrepen dat hiervoor vijfhonderd miljoen euro per jaar beschikbaar is in het ruimere mediterrane gebied. Maar hiervan loopt momenteel slechts zeven miljoen euro via het Europees Initiatief voor democratie en de mensenrechten. Vanmorgen is in dit Huis gesproken over de aanstaande verkiezingen in Algerije en Tunesië. In deze landen bereikt maar heel weinig geld de NGO’s en activisten die zich inzetten voor vrije media en de ontwikkeling van mensenrechten. Helaas is het democratieprogramma momenteel nogal bureaucratisch en zijn we te voorzichtig. Als initiatiefnemer spreek ik uit ervaring. Daarom moeten we het programma absoluut realistischer maken. We moeten gericht actie ondernemen tegen de instabiliteit in het Oosten en het Zuiden. In de jaren negentig heb ik op dit terrein samengewerkt met de voormalige SovjetUnie. Ik deed dit via een extern agentschap, dat over een alertheid en bewegingsvrijheid beschikte die de Commissie ontbeert. Ook kon het zich veel onopvallender opstellen dan de Raad. Dankzij de betrokkenheid van het Parlement hebben we nu een veel doelmatiger programma.
Ik waardeer de open opstelling van de Commissaris tegenover verdere suggesties van het Parlement. Ik zal nog wel een paar suggesties doen, want ik heb vanmorgen begrepen dat de Raad heeft besloten de voorgelegde verordeningen in te trekken en opnieuw te formuleren. Hierdoor zal de goedkeuring van de verordeningen alleen nog maar langer op zich laten wachten. Dit debat is dus nog niet ten einde. 4-038
Obiols i Germà (PSE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, wij sluiten ons van harte aan bij de mededeling van de Commissie betreffende de nieuwe impuls voor de acties van de Europese Unie inzake mensenrechten en democratisering in het zuiden en oosten van het Middellandse-Zeegebied. De ontwikkeling van deze buurregio’s stelt ons voor een gigantische uitdaging. Wat de Europese verantwoordelijkheid daarin betreft, zijn wij ervan overtuigd dat we die uitdaging alleen kunnen aangaan wanneer verantwoordelijkheid wordt gecombineerd met beleid. Dat wil zeggen een goede tenuitvoerlegging van de associatieovereenkomsten met een sterke politieke en culturele impuls, tegen een achtergrond waarin de geluiden en beelden van ellende, en fanatisme en terrorisme, steeds meer de norm lijken te worden, in plaats van daadwerkelijke stappen richting vrijheid, sociale samenhang en vrede. Daarom steunen we dit initiatief. We hopen dat Europa in zijn algemeen beleid op het punt van de mensenrechten niet enerzijds de ogen sluit ter wille van een valse realpolitik, en evenmin genoegen neemt met louter een aanklacht of protest. We moeten wat betreft de zuidelijke en oostelijke landen van het MiddellandseZeegebied een zeer goed doordacht beleid voeren. Daarmee bedoel ik dat we altijd eerst de gevolgen van ons beleid moeten overzien. Zoals de commissaris al terecht opmerkte, bestaat de Verklaring van Barcelona binnenkort tien jaar. Barcelona is een Olympische stad, en we moeten dus niet vergeten de toegangspoorten tot de Commissie te voorzien van het Olympisch motto "Citius, altius, fortius" ter bevordering van de ontwikkeling van ons Euro-mediterrane beleid. 4-039
Mayol i Raynal (Verts/ALE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, het zogenaamde proces van Barcelona heeft uiteraard alle sympathie van de goedwillenden onder ons. De Catalaanse hoofdstad was een meer dan waardige locatie voor de presentatie van een beleid dat tot doel heeft beide zijden van de Middellandse Zee nader tot elkaar te brengen. Dat doet me onwillekeurig terugdenken aan twee illustere Catalanen die in de Middeleeuwen ieder op hun manier de voorlopers waren van dit beleid: Raymond Lulle en Anselme Turmeda. Ik ben zeer te spreken over de intelligente en begripvolle aanpak die in dit beleid tot uiting komt, met name in de documenten waarop ons debat betrekking heeft.
12/02/2004 Toch vraag ik me gezien de algemene situatie af, of dit beleid kans van slagen heeft,. Als wij de democratie en de mensenrechten willen prediken, moeten we zelf voorbeeldig zijn. En dat is allerminst het geval. Gisteren nog legden de advocaten van deze mooie stad Straatsburg publiekelijk een rouwkrans voor de prefectuur om hun droefheid te betuigen over de afschaffing van het vermoeden van onschuld als gevolg van een wet die onlangs is aangenomen in Frankrijk. Een jaar geleden beval een Spaanse rechter de sluiting van Egunkaria, het enige dagblad in de Baskische taal, en liet verscheidene journalisten gevangen nemen, van wie sommigen nog altijd vastzitten. Tot op de dag van vandaag, een jaar later, heeft geen enkel democratisch debat plaatsgevonden om deze flagrante schending van de persvrijheid te rechtvaardigen. De criminele oorlog van de Verenigde Staten tegen Irak heeft de steun gekregen, actief of passief, van de meeste lidstaten uit de toekomstige Unie. Deze vreselijke wond bloedt nog altijd, en zal nog lang blijven bloeden. Voor veel moslims in de wereld is dit een extra vernedering. Deze lijst is helaas verre van volledig. Als we niet oppassen zal dit beleid net als vele andere initiatieven uitgehold worden door de obsessie voor veiligheid en het bekrompen misbruik van de strijd tegen het terrorisme, ondanks alle intelligentie en goede wil van diegenen die het ten uitvoer proberen te leggen. 4-040
Bonino (NI). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, als we op dit terrein een beleid willen doorvoeren mogen we niet uit het oog verliezen wat er in de landen van het Middellandse Zeegebied en in de Arabische wereld aan de hand is. De afgelopen twee jaar zijn er signalen geweest – al waren het maar minimale of zelfs cosmetische signalen, afgegeven met de bijgedachte verder niets te ondernemen – maar er zijn ontegenzeggelijk signalen afgegeven die we moeten opvangen en koesteren. Dat is in ons eigen belang. Ik zeg dit omdat het mij voorkomt dat men zich daar in veel van onze lidstaten eigenlijk amper van bewust is. Een van de voorgaande sprekers, mevrouw Flautre, heeft bijvoorbeeld met een reeks volstrekt tegenstrijdige beweringen de aandacht gevestigd op de problematiek in Tunesië. Het is wellicht geen toeval dat juist twee exponenten van het maatschappelijk middenveld in Tunesië geen toestemming hebben gekregen om deel te nemen aan die conferentie van Sana’a. Dit is het enige geval dat mij ter kennis is gekomen bij de organisatie van deze conferentie. Vanuit deze optiek, mijnheer de commissaris, dierbare collega’s, denk ik dat we niet al te angstvallig moeten optreden, omdat het juist belangrijk is de feiten geloofwaardig te presenteren. En geloofwaardig zijn we in ieder geval niet als we bijvoorbeeld geen recht doen aan de clausules van artikel 2. Dat is niet geloofwaardig jegens de regeringen – die ons in feite als wel erg buigzame partners beschouwen – en evenmin jegens onze niet-gouvernementele gesprekspartners, die zo
immers hun vertrouwen in ons verliezen. Dit zeg ik bijvoorbeeld in het zicht van de bijeenkomst voor de evaluatie van de overeenkomst met Libanon. Mijnheer de commissaris, ik geloof dat het belangrijk is bij die gelegenheid melding te maken van het feit dat er in dat land geen vooruitgang is geboekt wat betreft de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, en dat de betrekkingen met de Europese Unie desalniettemin van die vooruitgang afhankelijk gesteld zouden moeten worden. Afgezien van afzonderlijke verwijzingen naar specifieke standpunten hecht ik belang aan een optreden van de Europese Commissie of van Europa in het algemeen: er is zo veel vraag naar Europa – mogelijk ook als tegenwicht – en de verwachtingen zijn hoog gespannen. Er is hier al gewezen op het belang van Sana’a. Waarom is Sana’a zo belangrijk, mijnheer de commissaris? Inmiddels ook vanwege de omvang van de conferentie: regeringen en niet-gouvernementele actoren hebben elkaar voor het eerst op gelijke voet ontmoet, niet alleen om met elkaar in discussie te gaan maar ook om tot een afsluitende verklaring te komen die naar mijn inzicht de voorwaarden schept voor een raadplegingsproces dat zelfs door onze Amerikaanse vrienden minder wordt onderstreept en waar zij minder waarde aan hechten. Ik denk dat het in het kader van onze discussie een belangrijk signaal zou zijn, mijnheer de voorzitter, als we zouden zorgen voor een follow-up van Sana’a. Op die manier kunnen we voorkomen dat Sana’a slechts een van de vele episodes in dit verhaal blijft en ervoor zorgen dat het zich ontwikkelt tot een echt monitoringproces. Ook de deelname van vrouwen maakte Sana’a tot een uitzonderlijke gebeurtenis. De vrouwenorganisaties blijken over een geweldige vitaliteit te beschikken, en verdienen absoluut onze steun. We hebben dus een aanknopingspunt, mijnheer de commissaris, gebaseerd op de raadpleging van onze partners en op hun uitwerking daarvan, die niet van bovenaf wordt opgelegd. Zij zelf immers zijn degenen die er om vragen. Ik geloof dat dit een buitengewoon consistente follow-up verdient. 4-041
Sacrédeus (PPE-DE). – (SV) Mijnheer de Voorzitter, ik heb enigszins te doen met commissaris Patten, die de ene toespraak na de andere moet aanhoren zonder dat hij commentaar kan geven. Misschien zou dit soort debatten, of beter gezegd monologen, die wij in het Europees Parlement houden, wat levendiger moeten zijn. Als een van de laatste sprekers hoop ik dat de commissaris het nog ziet zitten om nog naar mij te luisteren. Ik wil graag inhaken op twee punten uit de toespraak van de commissaris voor externe betrekkingen. Ten eerste beklemtoonde hij dat wij de relatie tussen Europa en de islamitische wereld moeten verbeteren. De landen in het Midden-Oosten en in het Middellandse-Zeegebied moeten stabieler, veiliger en pluralistischer worden.
12/02/2004 Ten tweede zei de commissaris dat er een samenhang moet zijn tussen onze financiële steun en het gedrag aan de basis, namelijk de naleving van de mensenrechten in de steden, de samenlevingen en de dorpen. Ik wil het nu hebben over een onderwerp dat in de politiek bijna zo goed als taboe is, namelijk het samenspel tussen godsdienst en politiek. Zoals de commissaris zei, liggen onze betrekkingen met de islamitische wereld gevoelig, zowel intern in de Europese Unie als in de afzonderlijke lidstaten. Naar mijn mening zijn godsdienst en godsdienstvrijheid bepalend voor de ontwikkeling van de mensenrechten en zeker voor de democratie. Godsdienst mag het politieke systeem uiteraard niet overheersen, maar het godsdienstige leven kan ook niet los worden gezien van de rest van de samenleving. Naar mijn mening zijn de oplossingen die in bepaalde landen bestaan, bijvoorbeeld in Iran waar een islamitische Raad van Hoeders bepaalt wie zich kandidaat mag stellen voor de verkiezingen en wie niet, totaal onaanvaardbaar. Ik ben er echter van overtuigd dat de Franse of Turkse houding met het verbod op hoofddoeken, evenmin de juiste is. Ik wil daarom aanknopen bij de woorden van commissaris Patten over onze betrekkingen met de moslimwereld en over het verslag-van den Bos inzake de mensenrechten, dat het Parlement in juli 2003 heeft aangenomen. Daarbij zijn een aantal amendementen goedgekeurd over het recht van de mens om zijn eigen godsdienst te zoeken, van godsdienst te veranderen en de staatsgodsdienst af te wijzen. Voorts werd het belang van vrij zendingswerk beklemtoond, om het even of het land overwegend christelijk, islamitisch of joods is. De belangrijkste principes zijn de gelijkheid van alle mensen ongeacht godsdienst, geslacht of etnische identiteit, het principe van non-discriminatie en het principe dat godsdienst staat voor geweldloosheid, liefde en verzoening. De gelijkheid van de mens ongeacht de godsdienst wordt beklemtoond. De dialoog over de rol van godsdienst in een goede samenleving en in de strijd tegen misbruiken, – waarbij godsdienst gebruikt wordt om dreigingen, geweld en onderdrukking goed te praten alsook om terrorisme en discriminatie van mensen te rechtvaardigen – is naar mijn mening een belangrijk en essentieel onderdeel van onze relaties met de islamitische landen in het Middellandse-Zeegebied. De dialoog over godsdienst en een positieve aanwending van godsdienst moet een belangrijke plaats innemen in onze relaties met deze landen. 4-042
Baltas (PSE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, het belang dat het Europees Parlement altijd en overal hecht aan de eerbiediging en verankering van de democratie en de mensenrechten, is iedereen bekend en zal ook nooit onderwerp van onderhandelingen kunnen zijn.
Voor ons is dit een algemeen beginsel dat niet verkeerd, gedifferentieerd of selectief geïnterpreteerd en toegepast mag worden. Wij eisen ook van al onze partners dat zij zich hieraan houden. Afgezien daarvan dringen wij echter ook aan op toetsing van de toepassing en werking van de beginselen van democratie, mensenrechten, minderheidsrechten en gelijkheid van vrouwen en mannen, waarbij voor niets en niemand een uitzondering wordt gemaakt. Ook bij de koppeling van de Europese economische steun aan de volledige eerbiediging van bovengenoemde rechten maken wij voor niets en niemand een uitzondering. Deze waarheid wordt nog eens nadrukkelijk onderstreept in de resolutie die het Europees Parlement richt tot zijn partners van de mediterrane samenwerking om misverstanden en afwijkende interpretaties te vermijden. Goede rekeningen, goede vrienden! Een versterking op elk niveau van de politieke dialoog over democratie en mensenrechten zal ongetwijfeld bijdragen aan de versterking van onze bilaterale betrekkingen en uitwisselingen, en deze verder uitdiepen. De uitwisseling van informatie, kennis en ervaringen tussen alle partners zal, zoals in de resolutie staat, steun geven aan een juiste benadering van de voor iedereen aanvaardbare en door iedereen geëerbiedigde beginselen en regels. De contacten van de Commissie met het maatschappelijk middenveld en de voortgangsverslagen die de Commissie tot alle partners richt, zijn een eenvoudig en helder instrument voor de beoordeling van de bestaande situatie, voor het uiten van lof of voor het aanzetten tot correctie. Met de recente opwaardering van het Mediterraan Forum tot Parlementaire Vergadering is een belangrijke stap gezet in de richting van een democratische dialoog en van creatief overleg en begrip tussen de partners aan beide kanten van de Middellandse Zee. Dit politieke doel zal een enorme bijdrage kunnen leveren aan de oplossing van eventuele problemen en misverstanden, het toenaderings- en samenwerkingsproces kunnen ondersteunen en de stabiliteit en de vreedzame ontwikkeling en samenleving van alle volkeren in het Middellandse-Zeegebied kunnen bevorderen. Laten wij daarom hopen, mijnheer de Voorzitter, dat de ontwikkelingen in het Israëlisch-Palestijns conflict, dat nog steeds een hinderpaal is voor een onbelemmerde toenadering, eindelijk een halt kunnen worden toegeroepen, en dat er spoedig geen muren en scheidslijnen meer zullen zijn, in het belang van heel het gebied en al zijn inwoners. 4-043
Karamanou (PSE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, het is een feit dat de landen van het zuidoostelijk gedeelte van het Middellandse-Zeegebied en heel het Midden-
12/02/2004 Oosten een belangrijk actieterrein zijn voor de externe betrekkingen van de Europese Unie. Dat wordt ook bevestigd in de onderhavige mededeling van de Commissie. Het is een positieve zaak dat de Commissie erkent dat door de marginalisering van de vrouwen de politieke vertegenwoordiging wordt ondermijnd en de economische en sociale ontwikkeling van het gebied wordt belemmerd. Ondanks het feit dat de situatie de afgelopen jaren enigszins is verbeterd, zijn de vrouwen in het Middellandse-Zeegebied en de Arabische landen nog steeds het slachtoffer van discriminatie en ongelijkheid op grond van geslacht. Analfabetisme, armoede, geweld in het gezin, ontoereikende medische zorg, lage participatie in het beroepsleven en de politiek: ziehier de belangrijkste kenmerken van het leven van de vrouwen aan de overkant van de Middellandse Zee en in de landen van het Midden-Oosten. Het ergste is evenwel dat vrouwen nog steeds het belangrijkste slachtoffer zijn van religieus en politiek fundamentalisme, van superconservatieve en autoritaire regimes die hun macht voor een groot deel uitoefenen via controle op het seksueel gedrag van de vrouwen, op hun levenswijze en hun reproductieve functies en zelfs op hun manier van kleden. De beste manier om zich tegen de krachten van de achteruitgang en de intolerantie te verdedigen is het seculier karakter van de staat en het democratisch rechtsbestel te versterken. Daarom moeten wij een duidelijke boodschap afgeven: geen enkel politiek bestel, geen enkele religieuze beweging, traditie of gewoonte mag boven de eerbiediging van de fundamentele vrijheden van de vrouwen, de mensenrechten en de rechtsstaat komen. Zolang deze fundamentele elementen van het democratisch staatsbestel in zoveel landen van het Middellandse-Zeegebied ontbreken, is er nauwelijks enige hoop op economische en sociale ontwikkeling en verbetering van de positie van de vrouwen, en dan zullen ook de resoluties van de conferenties die in het kader van het proces van Barcelona plaatsvinden, weinig zoden aan de dijk zetten. Daarom vragen wij de Commissie en de delegatie in de Euro-Mediterrane Parlementaire Vergadering alle beschikbare mechanisme te gebruiken om ervoor te zorgen dat er duidelijke clausules en verplichtingen komen voor de erkenning en bescherming van de mensenrechten, de vrouwenrechten en de beginselen van de rechtsstaat. Deze zijn namelijk een absolute voorwaarde voor de ontwikkeling van de mediterrane landen en de verandering van het MiddellandseZeegebied in een gebied van vrede en samenwerking. 4-044
Patten, Commissie. – (EN) Ik wil het Parlement niet te veel ophouden terwijl het zich opmaakt om zijn democratische plicht te gaan vervullen. Toch wil ik graag ingaan op een paar vragen die in dit belangrijke en zinvolle debat naar voren zijn gekomen.
Er is mij gevraagd hoe onze voorstellen door onze partners zijn ontvangen. Het eerlijkste diplomatieke antwoord is dat sommige landen enigszins behoedzaam hebben gereageerd, maar andere veel positiever – waarbij ik vooral denk aan Jordanië en Marokko. Maar hoe de reacties ook zijn, de ideeën die wij op tafel hebben gelegd zijn niet meer weg te denken uit het debat en uit de dialoog met deze landen. Men moet niet vergeten dat we het niet over negatieve voorwaarden hebben, maar over positieve stimulansen. Het gaat erom dat we jaarlijks een deel van de MEDAmiddelen apart houden en toekennen aan die landen die een specifiek partnerschap met ons aangaan om de democratie en de naleving van de mensenrechten te verbeteren. Dat is een belangrijke accentverschuiving en een belangrijke manier om te proberen onze ontwikkelingshulp en ontwikkelingssamenwerking in te zetten voor politieke doelen. We weten allemaal dat zulke doelstellingen cruciaal zijn, niet alleen voor de stabiliteit en het welzijn van de samenleving in de betrokken landen, maar ook voor hun economische ontwikkeling op lange termijn. Bij het uitdragen van onze opvattingen over kwesties zoals de mensenrechten in Tunesië – waarnaar de geachte afgevaardigde terecht verwees – moeten we krachtdadig optreden en voorkomen dat we een averechts effect sorteren. Toen ik een paar weken geleden in een ander deel van de wereld aandrong op respect voor het rechtsstaatbeginsel en de burgerlijke vrijheden, werd ik beschuldigd van neokolonialisme. Ik moest uitleggen dat ik dat een vreselijke belediging vond, dat ik een echte koloniale onderdrukker was geweest en niet zomaar een uitgerangeerde neokolonialist. (Gelach) We moeten goed nadenken over de voortzetting van dit debat. Ook is het belangrijk om te erkennen dat het hier gaat om een langdurig proces en dat we, zoals mevrouw Bonino zei, consequent moeten zijn. We moeten laten zien dat we menen wat we zeggen. We moeten onze geloofwaardigheid niet op het spel zetten en we moeten ervoor zorgen dat we in dit debat uitgaan van wederzijds respect, van het principe dat we op gelijke voet met elkaar omgaan. Verder werd mij gevraagd hoe onze argumenten en ideeën aansluiten bij de Amerikaanse visie op democratie en het bredere Midden-Oosten. Ik mag wel zeggen dat dit een thema is waarmee we al tien jaar ervaring hebben. Wij zijn blij met de belangstelling van de Verenigde Staten. Ik weet echter zeker dat er nog heel wat discussies zullen volgen, zoals ook afgelopen weekeinde op de veiligheidsconferentie in München het geval was. Ik hoop dat het eigen karakter van onze benadering niet verloren gaat. Ik hoop dat we niet uit het oog verliezen dat dit een zaak van lange adem is en, zoals de geachte afgevaardigde aan het einde van het debat zei, dat we
12/02/2004 evenmin uit het oog verliezen hoe relevant het MiddenOosten-conflict of de relatie tussen Israël en Palestina is voor de discussie over democratie in de hele regio. Momenteel zijn er ongetwijfeld mensen in de Arabische wereld die twijfelen aan onze geloofsbrieven en aan onze goede wil, omdat ze vinden dat we niet genoeg doen om de problemen van Palestina op te lossen. Tot slot zou ik nogmaals tegen de heer McMillan-Scott willen zeggen dat we deze debatten onbevooroordeeld ingaan. Wij erkennen de ervaring en de wijsheid van het Parlement en wij zijn ervan overtuigd dat het Parlement, de Commissie en de Raad er samen in zullen slagen een beleid te bepalen dat niet alleen de aandacht van het hele Parlement zal blijven opeisen, maar ook daadwerkelijk zal leiden tot het soort positieve resultaten dat ons voor ogen staat. (Applaus) 4-045
De Voorzitter. − Hartelijk dank, mijnheer Patten, voor uw bijdrage en uw inspanningen in een klimaat dat niet altijd gemakkelijk is geweest. Ik heb ontwerpresolutie B5-0049/2004 ontvangen, ingediend overeenkomstig artikel 37, lid 2 van het Reglement. Het debat is gesloten. De stemming vindt vandaag, donderdag, plaats. 4-046
VOORZITTER: DE HEER PODESTÀ Ondervoorzitter 4-047
Ford (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik heb een motie van orde overeenkomstig artikel 9 bis en bijlage XI van het Reglement. Ik zou de Voorzitter willen verzoeken om de gang van zaken van vanmorgen in het beheercomité van STOA voor te leggen aan het Europees Bureau voor fraudebestrijding. Het comité heeft namelijk met 11 stemmen voor en 8 tegen besloten om een wetenschappelijk verslag over niet voor consumptie geschikte producten te schrappen, terwijl het raadgevend comité van de Europese Academie van Wetenschappen over dit verslag zei dat het “over het geheel genomen een verstandig, onpartijdig en evenwichtig werkstuk over een zeer moeilijk onderwerp” was. Op grond van dit oordeel van deskundigen zou ik denken dat dit verslag absoluut gepubliceerd moet worden. Het grote publiek moet beseffen dat dit besluit is genomen op basis van ernstige politieke fouten. De mensen moeten niet gaan denken dat de Europese chocoladefabrikanten een meerderheidsbelang in het comité hebben verworven. (Applaus van links)
De Voorzitter. − Wij zullen de Voorzitter van uw opmerking op de hoogte stellen, mijnheer Ford.1 4-049
Stemming 4-050
De Voorzitter. − Wij gaan nu over tot de stemming. Verslag (A5-0027/200) van de heer Vattimo, namens de Commissie cultuur, jeugd, onderwijs, media en sport, over het voorstel voor een beschikking van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Besluit nr. 163/2001/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 januari 2001 betreffende de uitvoering van een opleidingsprogramma voor vakmensen van de Europese audiovisuele programma-industrie (Media-Opleiding) (2001-2005) (COM(2003) 188 – C5-0176/2003 – 2003/0064(COD)) (Het Parlement keurt het voorstel goed) *** Verslag (A5-0028/2004) van de heer Veltroni, namens de Commissie cultuur, jeugd, onderwijs, media en sport, over het voorstel voor een beschikking van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Besluit 2000/821/EG van de Raad van 20 december 2000 betreffende de tenuitvoerlegging van een programma ter bevordering van de ontwikkeling, de distributie en de promotie van Europese audiovisuele werken (Media Plus – Ontwikkeling, distributie en promotie) (COM(2003) 191 – C5-0177/2003 – 2003/0067(COD)) (Het Parlement keurt het voorstel goed) *** Verslag (A5-0021/2004) van de heer Mastorakis, namens de Commissie regionaal beleid, vervoer en toerisme, over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1406/2002 tot oprichting van een Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (COM(2003) 440 – C5-0393/2003 – 2003/0159(COD)) (Het Parlement neemt de wetgevingsresolutie aan) *** Verslag (A5-0016/2004) van de heer Stockmann, namens de Commissie regionaal beleid, vervoer en toerisme, over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende intermodale laadeenheden (COM(2003) 155 – C50167/2003 – 2003/0056(COD)) (Het Parlement neemt de wetgevingsresolutie aan)
4-048 1
Indieningstermijn ontwerpresoluties: zie notulen.
12/02/2004 *** (Het Parlement neemt de resolutie aan) Verslag (A5-0042/2004) van de heer Gil-Robles GilDelgado, namens de Commissie juridische zaken en interne markt, over het voorstel voor een besluit van de Raad houdende machtiging van de lidstaten om in het belang van de Europese Gemeenschap het Protocol van 2003 bij het Internationaal Verdrag betreffende de instelling van een Internationaal Fonds voor vergoeding van schade door verontreiniging door olie van 1992 te ondertekenen, te bekrachtigen of ertoe toe te treden, en houdende machtiging van Oostenrijk en Luxemburg om in het belang van de Europese Gemeenschap toe te treden tot de basisakten (14389/2003 – COM(2003) 534 – C5-0002/2004 – 2003/0209(AVC))
*** Ontwerpresolutie (B5-0049/2004) over de nieuwe impuls voor de acties van de Europese Unie op het gebied van de mensenrechten en democratisering in samenwerking met de mediterrane partners (Het Parlement neemt de resolutie aan) *** STEMVERKLARINGEN - Verslag-Vattimo (A5-0027/2004)
(Het Parlement neemt de wetgevingsresolutie aan) *** Gezamenlijke ontwerpresolutie1 over de crisis in de staalindustrie (Het Parlement neemt de resolutie aan) *** Gezamenlijke ontwerpresolutie2 over bedrijfsbeheer en supervisie van de financiële diensten (de zaak Parmalat) (Het Parlement neemt de resolutie aan) *** Verslag (A5-0041/2004) van de heer Gargani, namens de Commissie juridische zaken en interne markt, inzake de vooruitzichten voor de onderlinge aanpassing van het burgerlijk procesrecht in de Europese Unie (COM(2002) 654 – COM(2002) 746 – C5-0201/2003 – 2003/2087(INI)) (Het Parlement neemt de resolutie aan) *** Verslag (A5-0035/200) van de heer Brie, namens de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid, over Afghanistan: uitdagingen en toekomstperspectieven (2003/2121(INI)) 1 Ingediend door de leden Tajani, namens de PPE-DE-Fractie, Napoletano e.a., namens de PSE-Fractie, Rutelli e.a., namens de ELDR-Fractie, Frassoni en Celli namens de Verts/ALE-Fractie, Bertinotti e.a., namens de GUE/NGL-Fractie, Angelilli, namens de UEN-Fractie ter vervanging van de ontwerpresoluties B5-0076, 0089, 0090, 0091, 0092 en 0093/2004. 2 Ingediend door de leden Lehne en Fiori, namens de PPE-DE-Fractie, Goebbels, namens de PSE-Fractie, Riis-Jørgensen, namens de ELDRFractie, Jonckheer e.a., namens de Verts/ALE-Fractie, Vinci, namens de GUE/NGL-Fractie, Muscardini,namens de UEN-Fractie ter vervanging van de ontwerpresoluties B5-0053, 0054, 0055, 0056, 0057 en 0077/2004.
4-051
Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) Gezien het belang van de doelstellingen van het MEDIAprogramma steunen wij de grote lijnen van dit verslag en de voortzetting van dit programma tot 2006. Dat is waar de Commissie om vraagt. Net als de rapporteur betreuren ook wij het dat er nog steeds geen definitief verslag is opgesteld met een beoordeling van de tenuitvoerlegging van dit programma. We hopen dat het Parlement spoedig zo’n verslag zal opstellen. Het is van groot belang dat er een debat wordt gevoerd over de vraag welke benadering we moeten aanhouden om een alomvattend en kwalitatief sterk Europees beleid op audiovisueel gebied te ontwikkelen, en wel voordat er fundamentele beslissingen over het toekomstige programma worden genomen. Het is daarom ook heel belangrijk dat we ons niet alleen van de participatie van de gehele audiovisuele sector – de operators, netwerken en verenigingen – verzekeren, maar ook van die van de werknemers en de vertegenwoordigers van het publiek. 4-052
Ribeiro e Castro (UEN), schriftelijk. – (PT) Zoals bekend behoren de programma’s MEDIA PLUS en MEDIA Opleiding tot de hoekstenen van het Europees beleid op audiovisueel gebied. Het zijn de opvolgers van MEDIA I (uit 1991) en MEDIA II (1996), en ze bevatten mechanismen voor communautaire ondersteuning van de audiovisuele sector. De ervaringen die met MEDIA I en II zijn opgedaan vormen een uitstekend uitgangspunt voor het verbeteren van de nieuwe MEDIAprogramma’s. Wat het programma MEDIA-Opleiding betreft: dit programma heeft betrekking op het leren gebruiken van nieuwe technologieën, economisch, commercieel en financieel beheer, de verschillende methoden voor het produceren en distribueren van audiovisuele programma’s, manieren voor het ontwikkelen van nieuwe audiovisuele programma’s en het schrijven en in scène zetten van verhalend materiaal. Net als de parlementaire commissie vind ook ik het een goed idee van de Commissie om te garanderen dat operators en andere vakmensen voor wie het programma MEDIA-Opleiding van belang is, tot 2006 van dit
12/02/2004 programma gebruik kunnen maken. De structuur ervan zou dan tot december 2006 ongewijzigd blijven. Er zouden wel meer middelen beschikbaar worden gesteld. Dat idee wordt door de parlementaire commissie gesteund, wat blijkt uit het feit dat de voorstellen betreffende de uitvoering van een opleidingsprogramma voor vakmensen van de Europese audiovisuele programma-industrie unaniem zijn goedgekeurd. Ik heb dus voor gestemd. 4-053
- Verslag-Mastorakis (A5-0021/2004) 4-054
De Rossa (PSE), schriftelijk. – (EN) Ik heb voor dit verslag gestemd omdat ik het toejuich dat het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid ook bevoegdheden krijgt op het gebied van maritieme beveiliging en de diplomering van zeevarenden. Het Parlement heeft volkomen gelijk dat het de nadruk legt op de noodzaak om het zeevervoer veiliger te maken, het zeemilieu beter te beschermen en de veiligheid van de zeevaart te vergroten. Na de ramp met de Prestige en de vele andere catastrofes die we hebben gezien, kunnen we het erover eens zijn dat de veiligheid van het zeevervoer sterk moet worden verbeterd en dat de maatregelen in alle lidstaten veel beter op elkaar moeten worden afgestemd. Het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid zou – mits voorzien van de nodige middelen – voor die afstemming kunnen zorgen, met als uitgangspunten dat het subsidiariteitsbeginsel in acht moet worden genomen en dat de primaire verantwoordelijkheid bij de kuststaten moet liggen. Ik schaar mij ook volledig achter het voorstel om het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid te betrekken bij de erkenning van diploma’s voor zeevarenden, en ik hoop dat het Agentschap prioriteit zal geven aan dit specifieke punt, omdat op die manier de veiligheid van werknemers en burgers kan worden vergroot. Ik vind echter niet dat het Agentschap verantwoordelijkheden moet krijgen op het gebied van terrorismebestrijding. Dat moet de verantwoordelijkheid van de lidstaten blijven. Ik verwelkom de duidelijkheid die het verslag in dit opzicht geeft. 4-055
Marques (PPE-DE), schriftelijk. – (PT) Ik wil de heer Mastorakis graag gelukwensen met het verslag dat hij ons voorlegt. Ik kan het zonder meer steunen. Ik wil graag wijzen op de twee punten, die me bijzonder belangrijk toeschijnen: - ik steun het idee om de bevoegdheden van het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid uit te breiden en dit Agentschap in te zetten bij de bestrijding van vervuiling. Het kan heel gunstig zijn als we de communautaire acties op dit gebied coördineren. Het Agentschap kan daarbij een sleutelrol spelen. Het kan de
beschikbare middelen integreren en de opruimingsacties van olievlekken zo efficiënter laten geschieden. - ik ben het er verder mee eens dat dit Agentschap zich in de toekomst ook met veiligheid moet bezig houden. Dat kan nu, aangezien de lidstaten het Agentschap de daarvoor benodigde bevoegdheid hebben verleend (Richtlijn inzake de veiligheid van schepen en havens). 4-056
Ribeiro e Castro (UEN), schriftelijk. – (PT) Verordening nr. 1406/2002 tot instelling van het Europees Agentschap voor Maritieme Veiligheid is op 27 juni 2002 door het Parlement en de Raad goedgekeurd, en na publicatie in het Publicatieblad in augustus van datzelfde jaar van kracht geworden. De belangrijkste taak van deze instelling bestaat in het verlenen van technische en wetenschappelijk assistentie aan de lidstaten en de Commissie, het helpen bij de juiste toepassing van de communautaire wetgeving inzake het vervoer over zee en het voorkomen van vervuiling door schepen. Het Agentschap is verder bevoegd toezicht te houden op toepassing van de gemeenschapswetgeving. Als reactie op de recente scheepsrampen stelt de Commissie nu voor de bevoegdheden van bovengenoemd Agentschap uit te breiden om het in staat te stellen – na het daartoe van de nodige middelen te hebben voorzien – om oplossingen te vinden voor bepaalde aspecten van de veiligheid op zee. Het gaat dan vooral om aanvullende taken bij het ondersteunen van de activiteiten die de Commissie onderneemt in het kader van de bestrijding van terroristische acties tegen schepen en havens, de opleiding van zeelieden en de bestrijding van vervuiling op zee. Er bestaat op laatstgenoemd terrein een juridisch kader met een systeem voor samenwerking bij de bestrijding van vervuiling en een mechanisme voor nauwere samenwerking bij interventies voor het beschermen van, dan wel het verlenen van hulp aan de burgerbevolking. Dit voorstel, dat door de Commissie regionaal beleid, vervoer en toerisme aanzienlijk verbeterd is, krijgt mijn steun. 4-057
Vairinhos (PSE), schriftelijk. – (PT) We staan geheel achter het verslag van de heer Mastorakis. Het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid dient over de bevoegdheden en de middelen te beschikken om vervuiling door schepen en andere vaartuigen te bestrijden. We moeten ervoor zorgen dat dit Agentschap in Portugal gevestigd wordt. Uit oogpunt van decentralisatie – maar ook om de asymmetrische ontwikkeling van dit land (met Lissabon als waterhoofd) tegen te gaan – dient Sagres, in de Algarve, in het zuiden van Europa, als vestigingsplaats van de zetel van het Agentschap (of een filiaal daarvan) te worden gekozen.
12/02/2004 4-058
- Verslag-Stockmann (A5-0016/2004) 4-059
Ribeiro e Castro (UEN), schriftelijk. – (PT) De duurzame ontwikkeling van het vervoer vraagt om een geïntegreerde benadering van deze sector om zo het potentieel van de beschikbare modaliteiten te verwezenlijken. Op grond van dit uitgangspunt heeft de Commissie aangegeven welke problemen de gebruikers van de bestaande intermodale laadeenheden (containers of standaardkisten) ondervinden. Die problemen hebben te maken met het feit dat bij het stouwen en verplaatsen van laadeenheden elementen van veel verschillende typen worden gebruikt. Verder zijn er vragen op het gebeid van veiligheid en controle. Het doel van dit voorstel is om één uniforme Europese intermodale laadeenheid in te stellen, waarvan het gebruik facultatief is. Dat zou een einde maken aan opgemelde problemen en verder alle voordelen van het gebruik van kisten en containers bieden. Deze laadeenheden kunnen in alle vier de vervoersmodaliteiten (weg-, spoor-, zeeen riviervervoer) ingezet worden. Deze maatregel geeft de vervoerssector volledige vrijheid om wel of niet te kiezen voor dit door de Commissie voorgestelde alternatief, dat beslist voordelen biedt. Ik vind de voor de promotie van dit systeem gekozen vorm heel goed. Het systeem zou in de lidstaten niet verplicht zijn, maar er zouden voor communautaire projecten en programma’s die aangeven van deze Europese intermodale laadeenheden gebruik te willen maken wel belastingvoordelen en andere aanmoedigingsmaatregelen gelden. Gelet op al deze potentiële voordelen voor het vervoer heb ik voor gestemd. 4-060
- Verslag-Gil-Robles Gil-Delgado (A5-0042/2004) 4-061
Berthu (NI), schriftelijk. – (FR) We kunnen alleen maar blij zijn met het nieuwe protocol, waarin het plafond van het Internationaal Fonds voor vergoeding van schade door verontreiniging door olie (FIPOL) wordt verhoogd naar 930 miljoen euro. Ik heb dan ook voor het verslag van Gil-Robles Gil-Delgado gestemd. Laten we echter niet vergeten dat de schade veroorzaakt door het zinken van de Prestige geschat wordt op minstens 5 miljard euro. Gezien de omvang van de olietankers, en dus de ernst van de rampen die ze kunnen veroorzaken, moet er nog heel wat gebeuren. Daarom lijkt het me noodzakelijk om het vergoedingenplafond van het FIPOL geleidelijk verder te verhogen, en indien nodig tussen de Europese lidstaten een aanvullend fonds te creëren, mits dit geen
excuus vormt om de vereiste aanpassingen van het FIPOL uit te stellen. Ook moeten we internationale overeenkomsten sluiten die niet alleen de eigenaar van het schip verantwoordelijk stellen, zoals nu het geval is, maar ook alle partijen in de vervoersketen, zoals reders, bevrachters en uiteraard de eigenaren van de lading, die daardoor zouden moeten worden aangespoord haast te maken met het kiezen van veilige schepen 4-062
De Rossa (PSE), schriftelijk. – (EN) Ik wil bevestigen dat dit verslag, waarin Oostenrijk en Luxemburg worden gemachtigd om het Protocol van 2003 vóór 30 juni 2004 te ondertekenen, mijn steun heeft. Naar aanleiding van het ongeval met de Prestige vind ik het beslist noodzakelijk dat slachtoffers van toekomstige olielozingen volledig en snel schadeloos kunnen worden gesteld, wat overigens niets afdoet aan onze plicht om al het mogelijke te doen om dergelijke incidenten in de toekomst te voorkomen. Ik roep alle lidstaten op om het protocol zo spoedig mogelijk te ondertekenen, te bekrachtigen of ertoe toe te treden. 4-063
Esclopé (EDD), schriftelijk. – (FR) Ik heb voor dit verslag gestemd omdat het belangrijk is het huidige systeem voor schadeloosstelling van de slachtoffers te verbeteren. Zo moet het aanvullende fonds een doeltreffende, snelle en billijke vergoeding van de slachtoffers van toekomstige olielozingen mogelijk maken. Daarom moeten de lidstaten zo snel mogelijk het protocol met betrekking tot dit fonds ondertekenen of ratificeren. Ik plaats hierbij echter enkele kanttekeningen. Allereerst is het onaanvaardbaar dat bij het verhogen van de vergoedingen geen rekening wordt gehouden met de menselijke, economische en ecologische schade als gevolg van de ramp met de Prestige. Daarnaast is het jammer dat we geen beroep hebben gedaan op het COPE-fonds, een aanvullend Europees schadefonds met een plafond van één miljard euro, want dit had de schadeloosstelling kunnen bespoedigen van slachtoffers die geen volledige vergoeding hebben weten te verkrijgen in het kader van de internationale regeling. Dit fonds, waaraan niemand gedacht heeft, lijkt verdacht veel op het aanvullende fonds! Verder moeten de lidstaten de Europese en wereldwijde maatregelen die zijn voorgesteld naar aanleiding van de rampen met de Erika en de Prestige, zo snel mogelijk omzetten in hun nationale wetgeving. Tot slot wil ik benadrukken dat voorkomen minstens even belangrijk is als genezen, en daarbij is doortastend preventief optreden geboden. De vervuilers moeten zwaar worden gestraft en elke bij het vervoer van goederen betrokken partij moet worden aangesproken op haar verantwoordelijkheden. 4-064
12/02/2004 Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) Wij hebben voor dit verslag gestemd omdat we geloven dat een aanvullend fonds kan bijdragen tot een hogere en rechtvaardigere schadevergoeding aan de slachtoffers van olievlekken. Die vergoeding zou zo bovendien sneller kunnen worden uitgekeerd. Dit voorstel volgt uit een besluit van de Raad om in het belang van de Europese Gemeenschap de lidstaten te machtigen tot ondertekening of ratificatie van het Protocol van 2003 bij het Internationaal Verdrag betreffende de instelling van een Internationaal Fonds voor vergoeding van schade door olie van 1992. Dit Protocol van de Internationale Maritieme Organisatie stelt extra financiële middelen beschikbaar om de slachtoffers van olievlekken schadeloos te stellen. De lidstaten zouden dit Protocol binnen een redelijke termijn moeten ratificeren – indien mogelijk vóór 30 juni 2004. Dit besluit volgt op de ramp met de Prestige van november 2002. De Raad heeft toen een sterker standpunt willen innemen over de noodzaak aanvullende schadevergoedingen uit te keren. Hij heeft daarom op 21 maart 2003 de lidstaten verzocht “om bij de volgende, in mei te houden diplomatieke IMO-conferentie over de schadevergoeding aan de slachtoffers van vervuiling (waaronder milieuschade), voor te stellen om het nu geldende plafond voor schadevergoedingen te verhogen tot één miljard euro”. De Internationale Maritieme Organisatie heeft op 16 mei 2003 het nieuwe Protocol bij de bestaande overeenkomsten over aansprakelijkheid en schadevergoeding ingeval van vervuiling door olie goedgekeurd, en een aanvullend fonds ingesteld, waarmee het plafond vijfmaal … (Stemverklaring ingekort overeenkomstig artikel 137, lid 1, van het Reglement) 4-065
Marques (PPE-DE), schriftelijk. – (PT) Ik wil de heer Gil-Robles graag gelukwensen met zijn aanbeveling met betrekking tot de instelling van een Internationaal Fonds voor de vergoeding van schade door verontreiniging door olie. Ook ik ben van oordeel dat de maximumbedragen die uit hoofde van het Internationaal Fonds kunnen worden uitgekeerd onvoldoende zijn om de slachtoffers van een ernstige olieramp op een adequate wijze te beschermen. Slachtoffers kunnen uit het Aanvullend Fonds schadevergoeding ontvangen indien het daartoe strekkende verzoek gerechtvaardigd wordt geacht en het onmogelijk is volledige en afdoende schadeloosstelling te krijgen uit hoofde van de IOPCF-overeenkomst uit 1992. Ik voeg hieraan toe dat het verhogen van het plafond voor de schade-uitkeringen nooit als rechtvaardiging kan dienen voor het veronachtzamen van om het even welke preventieve maatregelen. 4-066
Queiró (UEN), schriftelijk. – (PT) Het voorstel voor een besluit zoals dat nu aan het EP wordt voorgelegd machtigt en stimuleert lidstaten om toe te treden tot het Protocol inzake een aanvullend fonds van de Internationale Maritieme Organisatie. Er zullen zo meer middelen beschikbaar komen voor het schadeloos stellen van slachtoffers van olierampen. De plafonds voor schadevergoedingen zoals die thans internationaal gelden worden zo aanzienlijk verhoogd. Het Protocol inzake een aanvullend fonds vult daarmee een van de belangrijkste lacunes in de internationale regelingen met betrekking tot aansprakelijkheid bij olierampen. Het nieuwe aanvullende fonds kan een heel belangrijke bijdrage leveren bij het verzekeren van een snelle en concrete schadevergoeding aan slachtoffers van rampen met vervuilende stoffen. Situaties als die welke op de ramp met de Erika en de Prestige volgden kunnen dan voorkomen worden. Aangezien bepaalde onderdelen van het Protocol onder de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap vallen, moeten de lidstaten voor ze ertoe kunnen toetreden eerst gemachtigd worden. En dat is wat nu gebeurt. Wij stemmen daar uiteraard voor. 4-067
Ribeiro e Castro (UEN), schriftelijk. – (PT) Het voorstel voor een besluit zoals dat nu aan het EP wordt voorgelegd machtigt en stimuleert lidstaten om toe te treden tot het Protocol inzake een aanvullend fonds van de Internationale Maritieme Organisatie. Er zullen zo meer middelen beschikbaar komen voor het schadeloos stellen van slachtoffers van olierampen. De lidstaten worden aangespoord dit Protocol zo spoedig mogelijk te ondertekenen. Met dit Protocol wordt een Internationaal Fonds voor de vergoeding van de schade door de verontreiniging door olie ingesteld (overeenkomst van 1992). De bedoeling is om slachtoffers van rampen met olietankers snel en adequaat schadeloos te stellen. De schadevergoedingsplafonds zoals die thans internationaal gelden zouden aanzienlijk worden verhoogd. Het Protocol inzake een aanvullend fonds vult daarmee een van de belangrijkste lacunes in de internationale regelingen met betrekking tot aansprakelijkheid bij olierampen. Die plafonds worden nu in de bepalingen betreffende het aanvullende fonds vastgelegd. Het aantal leden van dit nieuwe fonds zal vermoedelijk lager liggen dan dat van het fonds van 1992, aangezien veel staten die zich in dat jaar bij het fonds aansloten menen dat ze geen behoefte hebben aan aanvullende bescherming. Ik geloof echter dat het nieuwe aanvullende fonds een heel belangrijke bijdrage leveren kan aan het verzekeren van een snelle en concrete schadevergoeding aan de slachtoffers van olierampen. Ik heb voor gestemd. 4-068
- Resolutie (B5-0076/2004) 4-069
Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) De metaalsector maakt zoals bekend een uiterst moeilijke tijd door en er bestaat op Europees niveau geen plan
12/02/2004 voor het stimuleren van de sector. Portugal is van deze combinatie van omstandigheden het slachtoffer geworden. Vandaar onze solidariteitsbetuiging met de werknemers, de vakbonden en de bevolking van Terni. Het is de bedoeling dat deze productie-eenheid voor hoogwaardige technologie behouden blijft. Wij betreuren de verwerping van onze voorstellen om de verplaatsingen van bedrijven aan beperkende voorwaarden onderhevig te maken. Portugal heeft van dit verschijnsel al ernstig te lijden gehad. Het is dan ook van cruciaal belang dat de Commissie een adequate wetgeving voorstelt om werknemers te beschermen tegen de onaanvaardbare gevolgen van de verplaatsing van bedrijven. De Commissie moet regelingen ontwerpen met sociale clausules ter bescherming van banen en de levensstandaard van de van deze banen afhankelijk gezinnen. Ondernemingen moeten verplicht worden in voorkomende gevallen zorg te dragen voor herscholing. Het is verder van belang dat er een ander beleid wordt gevoerd met betrekking tot de uitkering van financiële steun aan multinationals, inzonderheid die multinationals die weigeren hun sociale verantwoordelijkheden te aanvaarden. Deze zouden gedwongen moeten worden de uitgekeerde steun terug te betalen. 4-070
- Resolutie (B5-0053/2004) 4-071
De Rossa (PSE), schriftelijk. – (EN) Ik ondersteun deze oproep aan de Commissie en de lidstaten om lering te trekken uit Europa’s grootste bedrijfsschandaal sinds jaren en om de Europese regels voor accountantscontroles aan te scherpen, vooral in het belang van de werknemers. Naar aanleiding van het boekhoudschandaal rond het Italiaanse levensmiddelenconcern Parmalat, dat in december 2003 losbrak met de onthulling dat er vier miljard euro zoek was en dat er een schuld was van veertien miljard euro, vind ik dat de Commissie beslist moet komen met een herziene richtlijn inzake corporate governance, waarin de regels voor accountantscontroles worden aangescherpt. Bij bedrijfsschandalen zijn het telkens weer de werknemers en pensioengerechtigden die aan het kortste eind trekken. Het mag dus voor iedereen duidelijk zijn dat er dringend behoefte is aan beter bedrijfsbeheer en betere wapens tegen misstanden in het bedrijfsleven. Goed vennootschapsrecht en goede corporate governance zijn essentieel om de werkgelegenheid van alle werknemers en de toekomst van deelnemers aan bedrijfspensioenregelingen veilig te stellen. De financiële-dienstensector moet beslist schoon schip maken, ethisch verantwoord gedrag aan de dag leggen en zich inzetten om de banen en besparingen van miljoenen mensen te beschermen. Het is een schande dat
er niet aan de bel is getrokken terwijl er geld van Parmalat werd verduisterd. (Verklaring ingekort overeenkomstig artikel 137, lid 1, van het Reglement) 4-072
Krivine en Vachetta (GUE/NGL), schriftelijk. – (FR) Het bedrijf Parmalat is ons voorgeschoteld als het schoolvoorbeeld van de weldaden van de liberale mondialisering. Parmalat was een klein familiebedrijf voor gepasteuriseerde melk dat deels dankzij subsidies uit de Europese Unie wist uit te groeien tot een multinational. Sinds 1974 had dit bedrijf talloze filialen geopend en lege vennootschappen opgericht in belastingparadijzen. Het systeem heeft stand gehouden tot 11 november 2003, de dag waarop accountants vraagtekens plaatsten bij een investering van 500 miljoen euro op de Kaaimaneilanden. Parmalat – evenals Enron, Tyco, World Com of Ahold – is feitelijk slechts het prototype van dit boevenkapitalisme. Dertig jaar lang hebben de directeuren van Parmalat subsidies ontvangen, inkomsten en uitgaven verzwegen en fictieve winsten aangekondigd. Deze praktijken hebben duizenden banen gekost. De voorgestelde resolutie pakt deze maffiapraktijken niet aan en beperkt zich te zeer tot een analyse. Daarom hebben wij ons van stemming onthouden. In de eerste plaats zou de Unie er alles aan moeten doen om te garanderen dat alle verantwoordelijken snel worden uitgeleverd en berecht. Daarnaast moet de Unie ophouden met het verstrekken van subsidies aan dit soort bedrijven. Ook moeten de werknemers en hun organisaties in staat worden gesteld om de financiële administratie te controleren. Tot slot moeten de Europese belastingparadijzen (San Marino, Monaco, Luxemburg enzovoort) worden ontmanteld. 4-073
Meijer (GUE/NGL), schriftelijk. − Aan het slot van het gisteren gevoerde debat is commissaris Bolkestein voorbijgegaan aan de twee kernproblemen. Dat zijn de legale belastingparadijzen en de gevolgen van fraude voor werknemers en kleine spaarders. Het is mooi als hij in september komt met strenge publicatie-eisen die leiden tot opname van speciale operaties en transacties in de rekening en uitleg van het gebruik van speciale instrumenten. Dat had al veel eerder moeten gebeuren. Een boekhouding die de werkelijke gang van zaken en de motieven daarvoor niet aan het zicht onttrekt is hard nodig. Wat mij nu het meest verontrust is dat Europese staten aan bedrijven de gelegenheid bieden om door andere staten gestelde regels te omzeilen. Ik dacht altijd dat problemen met bankgeheim, brievenbusondernemingen en belastingparadijzen beperkt waren tot Luxemburg, Oostenrijk en de Zwitserse kantons Zug en Schwyz, maar het blijkt nu dat Parmalat via 181 trustkantoren, vijf besloten vennootschappen en een stichting miljarden van zijn
12/02/2004 bezittingen in Nederland had ondergebracht. Het door de Nederlandse regering in de jaren negentig bewerkstelligde gunstige investeringsklimaat voor buitenlandse bedrijven biedt ruimte voor zwendelaars en belastingontduikers. Ik heb van de Nederlandse commissaris niet gehoord wat hij onderneemt tegen dit mede door zijn partij gestimuleerde beleid. Ik zal het daarom binnenkort in vragen aan de Europese Commissie aan de orde stellen.
4-078
4-074
Wat het Taliban-regime heeft aangericht was verschrikkelijk. Maar dat geldt ook voor de oorlog die de regering van de VS onder het voorwendsel van terrorismebestrijding is gestart. Er zijn nu twee jaar verstreken, en het is duidelijk dat die oorlog niets heeft bijgedragen tot de oplossing van de fundamentele problemen van het Afghaanse volk of de democratisering van het land.
- Verslag-Gargani (A5-0041/2004) 4-075
Ribeiro e Castro (UEN), schriftelijk. – (PT) Ik steun dit verslag over de onderlinge aanpassing van het burgerlijk procesrecht in de Europese Unie. Het is de bedoeling om op het gebied van het internationaal privaatrecht met betrekking tot contractuele verplichtingen tot een harmonisering te komen. Ik ben het met de rapporteur eens dat maatregelen met directe werking in alle lidstaten op dit terrein te verkiezen zijn boven een richtlijn die eerst omzetting in nationaal recht behoeft. Dat zou tot onzekerheid kunnen leiden. De te ontwerpen regeling zal dus de vorm van een verordening moeten krijgen. Ik ben het ook met de rapporteur eens dat de onderlinge aanpassing van het burgerlijk procesrecht van de Europese Unie op het gebied van betalingsbevelen alleen kan functioneren als er een uniform systeem bestaat voor de kennisgeving en betekening van gerechtelijke en buitenrechtelijke documenten. Met betrekking tot geschillen waarmee slechts een gering bedrag is gemoeid zullen we moeten zoeken naar alternatieve methoden voor geschiloplossing, met een vereenvoudigde regeling voor bewijs en beperkte beroepsmogelijkheden. Ik ben verheugd over een aantal suggesties van de rapporteur om te verhinderen dat het Hof van Justitie van de Gemeenschappen te ruime bevoegdheden krijgt op dit gebied. Ik heb voor gestemd. 4-076
- Verslag-Brie (A5-0035/2004) 4-077
Arvidsson, Cederschiöld, Grönfeldt Bergman, Stenmarck en Wachtmeister (PPE-DE), schriftelijk. – (SV) Wij staan achter de eis dat de gevangenen op Guantanamo een rechtvaardig proces moeten krijgen. Daarom stemmen wij voor dit verslag. Wij vinden echter niet dat men er zomaar kan van uitgaan dat de gevangenen voldoen aan de voorwaarden om als krijgsgevangenen in de zin van de Conventie van Genève beschouwd te worden. Het is dan ook niet correct dat de regels van genoemd verdrag inzake de behandeling van gevangen genomen soldaten in het verslag worden opgeëist als rechten van de gevangenen op Guantanamo.
Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) Wat er de afgelopen jaren in Afghanistan is gebeurd, is uiterst zorgwekkend. De wereld mag niet vergeten dat de bevolking van dit land nog steeds de gevolgen ondervindt van oorlogen die zijn ontketend door mensen die er alleen op uit zijn hun economische en geostrategische belangen veilig te stellen, en zich aan het welzijn der volkeren weinig gelegen laten liggen.
In het verslag wordt het volgende gesteld: “de verslechterende veiligheidssituatie [vormt] de grootste bedreiging […] voor de bevolking van Afghanistan en voor de inspanningen van de Afghaanse en internationale NGO’ss die steun verlenen voor de wederopbouw, rehabilitatie en ontwikkelingsinitiatieven, en voor het vredesproces in het algemeen.” Wat op dit moment in Afghanistan gebeurt (en nu ook in Irak) toont duidelijk aan dat oorlog als middel niet deugt. We dienen allemaal de regering-Bush te veroordelen voor de onaanvaardbare situatie in deze landen en het lijden van de meerderheid van de bevolking. 4-079
Meijer (GUE/NGL), schriftelijk. − Er bestaat een groot verschil tussen de werkelijkheid binnen Afghanistan en de manier waarop van buiten tegen dat land wordt aangekeken. Het is een verzameling van geïsoleerde bergdalen met verschillende talen en culturen, die weinig meer met elkaar gemeen hebben dan dat de islam hun godsdienst is, dat vrouwen worden onderdrukt en dat ze in de 19de eeuw in één staat zijn bijeengedreven om een neutrale bufferzone te vormen tussen de Engelse en de Russische invloedssfeer. Terwijl de Tadzjieken, Oezbeken en Baluchi's óók in de buurlanden wonen, wordt bij het vaststellen van de Afghaanse grondwet besproken of hun talen binnen Afghanistan verboden moeten worden. De buitenwereld dringt het land een oppermachtige president en een centraal leger op met de taak om eenheid te scheppen, terwijl in de praktijk de president en het leger buiten de hoofdstad geen macht hebben. Zulke illusies over eenheid zullen de buitenwereld ertoe nopen om permanent militair aanwezig te blijven in de strijd tegen volkeren die zo'n eenheid helemaal niet willen. Pas met een Zwitserse staatsregeling van in hoge mate zelfstandige kantons met verschillende talen lijkt een duurzame vrede mogelijk. Ik ben blij dat blijkens de voorgestelde tekst de Commissie buitenlandse zaken hiervan iets begint te begrijpen en aandringt op decentralisatie, een sterker parlement en een onafhankelijke rechtspraak. Alleen zonder de daartegen gerichte EVP-amendementen kan ik het voorstel steunen.
12/02/2004 4-080
Ribeiro e Castro (UEN), schriftelijk. – (PT) Ik heb dit verslag over de situatie in Afghanistan gesteund. De situatie in land wordt bepaald door onveiligheid en een veel te traag verlopende wederopbouw. De Europese Unie dient haar standpunten met betrekking tot deze toestand te bepalen. Wat de positie van vrouwen in Afghanistan betreft, ben ik het met de rapporteur eens dat de situatie op dit uiterst gevoelige terrein heel zorgwekkend is. De Europese Unie moet erop aandringen dat de verbetering van de positie van vrouwen voor dit Afghanistan een prioriteit dient te zijn. We zien intussen dat er enige vorderingen zijn gemaakt, zoals de ratificatie van het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen door het Afghaanse Overgangsbestuur en de in de onlangs (op 4 januari) goedgekeurde Grondwet opgenomen verwijzing naar de gelijke behandeling van mannen en vrouwen. Dat zijn belangrijke stappen in de goede richting, maar ze volstaan niet. Het is namelijk ook heel belangrijk dat het Afghaanse Overgangsbestuur regelmatig in het openbaar op ondubbelzinnige wijze zijn veroordeling uitspreekt van alle geweld tegen vrouwen en kinderen. Ik ben het met de rapporteur eens dat er in de gemeenschapsbegroting meer middelen opzij moeten worden gezet voor het Afghaanse Overgangsbestuur. Als we minder middelen zouden toekennen zou dat kunnen worden uitgelegd als een afwijzing van de tot nu gemaakte vorderingen en dat zou ontmoedigend kunnen werken bij de voortzetting van de wederopbouw. Het idee om een Europees Agentschap voor wederopbouw op te richten volgens het Kosovo-model, is het overwegen waard.
Ondervoorzitter 4-085
Goedkeuring van de notulen van de vorige vergadering 4-086
De Voorzitter. − De vergadering is hervat. De notulen van de vergadering van gisteren zijn rondgedeeld. Zijn er opmerkingen? 4-087
Rübig (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik wilde alleen zeggen dat de heer Hans-Peter Martin heeft meegedeeld dat het verslag over de rol van Europese bedrijfschappen bij de bepaling van communautair beleid op grond van zijn persoonlijk belang van de agenda is gehaald. De Commissie industrie, externe handel, onderzoek en energie is hier niet blij mee. Het is tegen de zin van de verantwoordelijke commissie en de coördinatoren gebeurd. Ik zou graag in de notulen zien opgenomen dat dit verslag tegen de zin van de verantwoordelijke commissie door hem van de agenda is gehaald. 4-088
Swoboda (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik wilde ook alleen zeggen – en ik hoop dat collega Rübig hiermee akkoord is – dat dit verslag zo snel mogelijk in deze plenaire vergadering kan worden behandeld. 4-089
De Voorzitter. − Wij nemen nota van de opmerkingen over de notulen. (De notulen van de vorige vergadering worden goedgekeurd) 4-090
Strategie van de Commissie met betrekking tot diensten van algemeen belang (DAB)
4-081
De Voorzitter. − Hiermee is de stemming beëindigd. *** 4-082
Gröner (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik wil erop wijzen dat hier boven zojuist een fotograaf opnamen heeft gemaakt, kennelijk om een collega in diskrediet te brengen. Mijn verzoek is om de camera van deze fotograaf af te pakken en de opnamen in beslag te nemen. 4-083
De Voorzitter. − Ik zal de diensten vragen alles te doen wat zij kunnen, mevrouw Gröner.1 (De vergadering wordt om 12.25 uur onderbroken en om 15.00 uur hervat) 4-084
VOORZITTER: DE HEER PUERTA 1
Samenstelling fracties: zie notulen.
4-091
De Voorzitter. − Aan de orde is de mondelinge vraag (B5-0012/2004) van de heer Herzog, namens de Confederale Fractie Europees Unitair Links/Noords Groen Links, aan de Commissie, over de strategie van de Europese Commissie voor de diensten van algemeen belang (DAB). 4-092
Herzog (GUE/NGL). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, Commissaris, wij zijn buitengewoon bezorgd over de strategie die de Commissie hanteert inzake de diensten van algemeen belang. Allereerst betreuren wij een gebrek aan transparantie, en zelfs respect, voor de burger en het Parlement. Over de diensten van algemeen belang heeft de Commissie gedurende heel 2003 namelijk raadplegingen gehouden, maar het ging daarbij om gescheiden raadplegingen. Het DG Concurrentie heeft een pakket opgesteld inzake de financiële tegemoetkomingen, waarvan ik via de
12/02/2004 media kennis heb genomen, en in wezen gaan deze teksten geheel voorbij aan de meningen en de verzoeken vanuit ons Parlement. Diensten van algemeen belang kunnen niet bestaan zonder financiële tegemoetkomingen. De Commissie moet zich niet op het terrein van de definities en regels inzake tegemoetkomingen wagen, aangezien dit buiten het bereik van haar bevoegdheden valt. De rol van de Commissie is om toe te passen en niet om wetten te maken. Juist om een eind te maken aan de wirwar van verdragen en jurisprudentie verzoekt ons Parlement om een rechtshandeling waarin de financieringsprincipes worden vermeld. Hierbij valt een legitiem en levensvatbaar compromis alleen via een medebeslissingsprocedure te bereiken. In het witboek dat zij voor april geacht wordt te presenteren moet de Commissie eenduidig ja of nee zeggen op dit verzoek om een rechtshandeling. Door nee te zeggen, door niet duidelijk te antwoorden en door zich het recht toe te eigenen om wezenlijke definities en regels op te leggen, zou ze zich bezondigen aan machtsmisbruik. Voorlopig constateer ik, op basis van de informatie waarover ik beschik, dat de Commissie zich in het pakket het recht toe-eigent om regels af te kondigen, en dat veel van haar keuzes formeel in tegenspraak zijn met de resolutie van het Europees Parlement. Onze resolutie, aangenomen op 14 januari van dit jaar, stelt dat “de op communautair niveau te ondernemen actie eruit bestaat hun uitoefening binnen de interne markt te garanderen en met name ervoor te zorgen dat de mededingingsregels verenigbaar zijn met de verplichtingen tot het verlenen van openbare diensten”. Ik constateer echter dat het pakket Monti, waarvan ik kennis heb genomen, de financieringsmogelijkheden beperkt met het oog op volledige naleving van de mededingingsregels. Onder deze omstandigheden benadruk ik, en we hebben het hier al eerder gezegd – ik herinner me met name de interventies van de heer Langen en van mevrouw Flautre vorig jaar – het feit dat we geen nieuw communiqué willen over de interpretatie van het Verdrag en de jurisprudentie. Wij willen dat de Commissie een rechtshandeling voorbereidt die berust op de medebeslissingsprocedure. De Commissie is daarentegen bevoegd als het gaat om de toepassing van de regels. Ze kan dus een beslissing en een kader voorbereiden, maar deze uitvoerende handelingen worden, zoals iedereen weet, ingegeven door de interpretatie van de regels. Daarom vragen wij u vandaag expliciet te zeggen dat deze teksten, wanneer u ze na raadpleging heeft gecorrigeerd, slechts tijdelijk in werking zullen treden, in afwachting van de goedkeuring van een rechtshandeling. Overigens wil ik u erop attent maken dat de voorstellen van de heer Monti ook inhoudelijk indruisen tegen onze resolutie. In plaats van de juridische zekerheid te vergroten, dragen ze bij aan onzekerheid. Vele diensten van algemeen economisch belang, met name op sociaal terrein, waarvoor tot op heden geen kennisgevingsplicht gold, zouden die plicht voortaan wel moeten hebben.
Om in aanmerking te komen voor financiële steun zou de eis van aanbestedingsprocedures worden aangescherpt. Het pakket Monti gaat niet in op onze verzoeken om criteria voor het berekenen van de kosten. De notie van oververgoeding zou danig worden uitgebreid. Wat de voornamelijk aan bedrijven geleverde diensten betreft, deze zouden niet onder diensten van algemeen economisch belang vallen, hetgeen een typisch voorbeeld is van de manier waarop de Commissie zich bemoeit met de definities zonder hiertoe gerechtigd te zijn. Vandaar mijn vragen. Welk tijdschema hanteert de Commissie? Gaat u in het witboek dat wij u hebben gevraagd te presenteren tussen nu en april, op samenhangende wijze reageren op de raadpleging en de voorstellen inzake tegemoetkomingen? Gaat u duidelijk ja of nee zeggen op een rechtshandeling via een medebeslissingsprocedure? Gaat u zeggen dat uw uitvoerende teksten een tijdelijk karakter dragen, totdat een bijbehorende rechtshandeling wordt aangenomen? 4-093
Patten, Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil graag even zeggen wat een genoegen ik het vind om vanmiddag hier te zijn. Met nog een aantal uren van verdere debatten te gaan, heb ik straks de hele dag in deze zaal mogen doorbrengen. Wat kan een mens nog meer wensen – behalve misschien op het strand liggen op Langkawi?! De geachte afgevaardigde stelt enkele uiterst belangrijke kwesties aan de orde, en op een aantal van zijn punten zal ik dadelijk ingaan. Ik begrijp uit zijn vraag dat er nog altijd enige verwarring bestaat over de bedoelingen van de Commissie. Daarom wil ik allereerst zo duidelijk mogelijk zeggen dat de Commissie niet van plan is om een definitief pakket vast te stellen voordat zij politieke conclusies heeft getrokken uit de openbare raadpleging over het Groenboek over diensten van algemeen belang. De diensten van de Commissie hebben de binnengekomen reacties met betrekking tot de financiering van diensten van algemeen belang zeer zorgvuldig beoordeeld. Deze reacties zijn gevarieerd en interessant. Als het Parlement dat wil, kan ik er kort op ingaan. De openbare raadpleging heeft duidelijk bevestigd dat er behoefte is aan meer rechtszekerheid en duidelijkheid over de toepassing van de staatssteunregels op dit terrein. In feite blijkt zowel uit het commentaar van belanghebbende partijen als uit de discussie over het Groenboek in het Parlement dat er brede overeenstemming bestaat dat een dergelijke verduidelijking niet alleen noodzakelijk is, maar ook urgent. Een besluit om bepaalde soorten steun vrij te stellen van de aanmeldingsplicht zou naar onze mening een passend instrument zijn om meer rechtszekerheid te bewerkstelligen. Gezien de dringende behoefte aan meer duidelijkheid overweegt de Commissie om het raadplegingsproces dat in het kader van het Groenboek in gang is gezet, uit te
12/02/2004 breiden naar het specifieke aspect van financiële vergoedingen voor openbare-dienstverplichtingen. Dat kan men bijvoorbeeld doen door geschikte voorstellen voor zo’n raadpleging in te dienen. Tot slot wijs ik er nogmaals met nadruk op dat de Commissie geen definitieve conclusies zal trekken op het gebied van diensten van algemeen economisch belang voordat zij haar conclusies over de raadpleging over het Groenboek heeft gepresenteerd. Zij is voornemens dat in april te doen, en dat is precies wat het Parlement heeft gevraagd. 4-094
Karas (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte commissaris, geachte dames en heren, ik wil direct op dat laatste ingaan. Het Europees Parlement heeft besloten de vorming van een rechtskader te eisen, volgens de medebeslissingsprocedure en met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, als de voorschriften voor de interne markt en de mededinging ten uitvoer worden gelegd en als het gaat om de verenigbaarheid van mededinging en interne markt met de diensten van algemeen belang. We hebben de Commissie opgeroepen om uiterlijk voor april – we horen nu dat zij de gehele periode zal benutten – een vervolgdocument te presenteren, lering uit de consultaties voor het Groenboek te trekken en haar standpunt ten aanzien van een mogelijk rechtskader en de verdere gang van zaken duidelijk vast te leggen. Dat is ons standpunt. En alles wat in strijd is met de medebeslissingsprocedure, de subsidiariteit en een voldoende inachtneming van de diensten van algemeen belang kan niet op de steun van dit Parlement rekenen. Verder zijn wij niet alleen zulke felle pleitbezorgers van de medebeslissingsprocedure omdat deze onze invloed vergroot, maar omdat de diensten van algemeen belang in de ogen van de burgers een essentiële kwestie in het Europees beleid zijn. En verder omdat wij alles willen doen om te voorkomen dat bij de burgers de misvatting ontstaat dat liberalisatie, mededinging en interne markt haaks staan op de diensten van algemeen belang en continuïteit van de voorziening. Wij willen deze twee zaken niet combineren. Wij zeggen: mededinging, liberalisatie en interne markt sluiten de sociale samenhang niet uit, maar vormen een voorwaarde daarvoor. Er zijn aanvullende maatregelen nodig. De manier waarop wij omgaan met de diensten van algemeen belang beïnvloedt dus ook het vertrouwen van de burger in het mededingings- en interne-marktbeleid en in de Europese bevoegdheden. En daarom willen wij als vertegenwoordigers van de burgers, als Parlement van de burgers, die dagelijks vragen krijgen over dit spanningsveld, kunnen meebeslissen en meebepalen. Het volgende punt: het is belangrijk dat het subsidiariteitsbeginsel wordt gehandhaafd omdat de definitie per lidstaat verschilt, omdat de geografische ligging verschilt en omdat de problemen op sociaal en demografisch terrein en in de volksgezondheid verschillen. Daarom zijn wij ook fervente voorstanders
van de Europese grondwet, omdat in het ontwerp een formulering is gevonden over de handhaving van het subsidiariteitsbeginsel waarin wij ons konden vinden. Ik wil nog één onderwerp aansnijden. Volgens de Grondwet streeft de Europese Unie naar een sociale markteconomie en sociale samenhang. Een sociale markteconomie en sociale samenhang op basis van concurrentie en interne markt kunnen pas dan gestalte en inhoud krijgen, als diensten van algemeen belang niet worden behandeld alsof zij strijdig zijn met het concurrentiebeginsel en de interne markt. Ik pleit er nadrukkelijk voor dat potentiële aanbieders van diensten onpartijdig behandeld worden en dat de continuïteit van de voorzieningen gewaarborgd wordt, ook als daarvoor financiële steun vereist is. Want we hebben de diensten van algemeen belang alleen daar nodig waar de markt niet in staat is om deze diensten breed en betaalbaar te leveren, met inachtneming van hoge kwaliteitsnormen. (Applaus) 4-095
Swoboda (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte commissaris, ik moet toegeven dat ik met u liever over buitenlands beleid discussieer, omdat dat u nader aan het hart ligt. Maar u moet deze taak nu eenmaal ook verrichten. Wat mij aan de verklaring die u moest voorlezen niet bevalt, is dat daarin de ogen worden gesloten voor het feit dat het om een Europees maatschappelijk model gaat dat door de meerderheid van dit Parlement wordt gesteund. Weliswaar een krappe meerderheid, maar het is een meerderheid. Ik denk dat ook de meerderheid van de Europese bevolking anders aankijkt tegen deze diensten dan tegen andere goederen en diensten. Ik denk dat we juist bij deze diensten van algemeen belang – wat dat betreft ben ik het volledig met de heer Karas eens – de concrete belangen van de burgers als uitgangspunt moeten nemen. Vooral als het gaat om diensten die op regionaal en lokaal niveau worden aangeboden hebben de burgers ook de mogelijkheid om via de stembus mede te beïnvloeden welke dienst er wordt aangeboden, iets wat op veel andere terreinen niet het geval is. Zij willen voldoende, kwalitatief goede openbare diensten voor een redelijke prijs. De markt kan zeker een instrument zijn – en ik sluit volstrekt niet uit dat de markt ook een instrument is om dit doel te bereiken – als de kaderrichtlijnen kloppen. De kaderrichtlijnen zouden moeten worden vastgesteld via een wet waarover dit Parlement volledig meebeslist. Hierop kan ook de Commissie in mijn ogen alleen maar ja zeggen. Het is nog wel voor discussie vatbaar hoe dat rechtskader er in detail uit moet zien, maar het dient een rechtskader te zijn waarin rekening wordt gehouden met de bijzondere situaties en behoeften die zich bij diensten van algemeen belang voordoen. Natuurlijk hadden wij het liefst het kader gezien waarop in de grondwet werd aangestuurd. Al is die grondwet er nog niet, die kant moeten we op. Veel te veel burgers ondervinden dat liberalisering – die, toegegeven, vaak hand in hand gaat met privatisering – vaak leidt tot een versnippering van de diensten. In
12/02/2004 Manchester schijnen er na de liberalisering bijvoorbeeld 28 busmaatschappijen te zijn. Ook leidt liberalisering vaak slechts tot kortstondige prijsverlagingen en ontstaan er vaak nieuwe monopolies, nu particuliere monopolies, die niet beter zijn dan de oude overheidsmonopolies. In tegendeel, deze zijn slechter omdat ze niet via de stembus kunnen worden beïnvloed. Ik vind ook dat we – volledig in de geest van het subsidiariteitsbeginsel, een beginsel dat u eigenlijk erg welkom is – de Commissie moeten verzoeken een rechtskader op te stellen voor diensten van algemeen belang, om volgens het motto ‘vrijheid, blijheid’ de invulling verder over te laten aan de lokale en regionale gemeenschappen en organen die het beste weten hoe publieke diensten het best aan de burger kunnen worden aangeboden. Daarvoor zou de Commissie zich sterk moeten maken. 4-096
Figueiredo (GUE/NGL). – (PT) Mijnheer de Voorzitter, we hebben er hier al diverse malen op gewezen dat we het niet eens zijn met de strategie van de Commissie met betrekking tot de diensten van algemeen belang. Het is niet aanvaardbaar dat de Commissie op dit gebied blijft interveniëren en zo het voortbestaan van goede openbare diensten op losse schroeven zet. Dit soort diensten zijn essentieel bij de bestrijding van armoede, het garanderen van sociale insluiting en het verzekeren van een behoorlijke kwaliteit van leven voor de gehele bevolking. Heel belangrijk is dat de liberaliseringen worden stopgezet en dat er een diepgaand onderzoek wordt verricht naar de gevolgen die deze liberaliseringen tot nu toe hebben gehad voor de verschillende economische en sociale sectoren, vooral in termen van werkgelegenheid, kwaliteit van de verleende diensten, tevredenheid bij de gebruikers, de algemene toegankelijkheid van de diensten, de vorderingen bij de democratisering van de wijze waarop deze diensten functioneren en het beheer ervan. Wij hebben daar al vaker om verzocht. Zolang dat alles niet gebeurd is mag de Commissie niet verder gaan met maatregelen die in de praktijk neerkomen op een aanslag op het bestaan en naar behoren functioneren van goede openbare diensten in diverse landen van de Europese Unie. 4-097
Flautre (Verts/ALE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik geloof dat het er bij dit debat niet zozeer om gaat opnieuw te zeggen wat we al menigmaal hebben gezegd over de zin en de essentie van diensten van algemeen belang, maar om de zekerheid en het raamwerk, en meer in het bijzonder de democratische zekerheid en het democratische raamwerk. Uw woorden, meneer Patten, zijn weliswaar geruststellend, maar de woorden van de heer Lamy een maand geleden waren net zo geruststellend. We hadden het toen over discussie, een brede raadpleging – driehonderd bijdragen -, we wilden een analyse uitvoeren, we hadden het over opties die zich aandienden, over een kaderrichtlijn, over consensus binnen de Conventie ten faveure van een Europese wet. En de Commissie dacht na en dacht na...
Persoonlijk heb ik het gevoel dat zo een soort debat is ontstaan dat min of meer voortkabbelt tot het witboek in april, terwijl de heer Monti ondertussen zijn “pakketten” presenteert waarin hij de kwesties in de gauwigheid regelt, zonder debat en zonder discussie. Deze handelwijze is in mijn ogen onaanvaardbaar, want het is niet de heer Monti maar wij die de campagne voor een democratisch Europa gaan voeren om de meerwaarde van het communautaire beleid uit te dragen. Maar als dat is wat hij wil, laat de heer Monti dan onze plaats innemen bij het voeren van de verkiezingscampagne om het sociale Europa te verdedigen! 4-098
Berthu (NI). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, één maand na de goedkeuring van het verslag Herzog over de diensten van algemeen belang, waarin werd aangedrongen op de invoering van een Europees wettelijk raamwerk via medebeslissing, zijn we het spoor al volledig bijster, zoals blijkt uit de mondelinge vraag van Philippe Herzog. De rapporteur ontdekt namelijk dat de Commissie op eigen houtje en eigenmachtig een reglement voorbereidde over de financiële steun waarvoor de diensten van algemeen belang in aanmerking kunnen komen. De Commissie bekent vandaag gedeeltelijk schuld en belooft het einde van de raadplegingen over het Groenboek te zullen afwachten alvorens wat dan ook te beslissen. Des te beter! Maar ik kan de heer Herzog verzekeren dat hij in de komende jaren nog heel wat groenboeken te zien zal krijgen, en nog slechtere ook. We hadden ons simpelweg niet moeten wagen aan een Europees juridisch raamwerk. Eenvoudig gezegd was de bemoeienis met de werking van het Europees wettelijk kader onnodig. Dit concept, evenals dat van een kaderrichtlijn, is dubbelzinnig, want niemand weet precies wat erbinnen valt. De toegestane subsidies, de omschrijving van de dienst zelf, de organisatieprincipes, de verplichtingen tegenover en relaties met de gebruikers? En een wettelijk raamwerk dat overeenstemt met het subsidiariteitsbeginsel, bedacht door het Europees Parlement, is nog dubbelzinniger, en zelfs tegenstrijdig, want echte subsidiariteit op dit terrein zou inhouden dat men erkent dat de openbare diensten, die inderdaad essentieel zijn voor onze samenleving, zo dicht mogelijk bij de burger moeten worden gedefinieerd en georganiseerd, op nationaal niveau. Eén enkele regel volstaat: elke lidstaat mag zelf zijn openbare diensten regelen. Waaruit voortvloeit dat de plicht om openbare diensten te verlenen zwaarder weegt dan de communautaire mededingingsregels. 4-099
Langen (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, als ik de discussie hier zo hoor dan vraag ik me af waarover we het eigenlijk hebben. Het Parlement eist sinds twee jaar meer juridische duidelijkheid, en commissaris Monti wil juridische duidelijkheid scheppen in belangrijke kwesties. Het is een toch een illusie om te denken dat we nu ineens de grondwetswijzigingen zelfstandig kunnen doorvoeren en het mededingingsrecht kunnen bijstellen op basis van het interne-marktartikel. Daarover hebben
12/02/2004 we toch maandenlang gediscussieerd, mijnheer Herzog, en u hebt geen meerderheid gekregen voor uw voorstellen. U hebt geen meerderheid gekregen om de sectorale liberalisering terug te draaien. U hebt geen meerderheid gekregen om opnieuw een kaderrichtlijn te eisen. U hebt geen meerderheid gekregen voor uw eis om tot uniforme diensten van algemeen economisch belang in Europa te komen. Nu komt u nog een keer. Ik kan alleen zeggen: of u weet niet wat de heer Monti van plan is, of u wilt uw nederlaag van vier weken geleden goedmaken. Meer kan ik er niet van maken. De heer Swoboda – hij zei het zelf al – is echt een expert op het terrein van het buitenlands beleid. Maar ten aanzien van het mededingingsrecht, collega Swoboda, kunt u zich maar beter op de achtergrond houden, want u hebt nog niet begrepen hoe de tot stand gekomen meerderheden functioneren. Als we hier juridisch duidelijkheid eisen, wat we hebben gedaan, en de heer Monti komt met een voorstel – en dat doet hij vanuit het oogpunt van de subsidiariteit, mevrouw Flautre – dan begrijp ik niet wat u eigenlijk wilt. Wat is ertegen als de heer Monti voorstelt om subsidies van minder dan 15 miljoen euro per jaar aan bedrijven met een omzet van minder dan 40 miljoen euro onder de bevoegdheid van de lidstaten te laten vallen? Als deze subsidies niet meer bekrachtigd worden, dan betekent dat toch meer vrijheid voor de lidstaten? Wij willen deze juridische duidelijkheid toch? Ik begrijp helemaal niets van deze discussie. De steun aan de woningbouw en aan de ziekenhuizen hoeft voortaan niet meer bekrachtigd te worden. Ik begrijp deze discussie niet, want dat hebben wij geëist. Daarom kan ik alleen maar zeggen: als het voorstel van de heer Monti – zoals ik het opvat – in deze vorm van kracht wordt, dan gebeurt dit op basis van het geldende EU-Verdrag. Dat geeft hem namelijk de bevoegdheid dit zonder medebeslissingsprocedure te doen. Hij handelt zo dat de subsidiariteit wordt versterkt, en hij handelt zo dat hij voor het einde van de zittingsperiode van het Europees Parlement juridische duidelijkheid in belangrijke zaken schept. Laten we hier niet onze zegen geven aan de subsidies aan Electricité de France of aan Volkswagen. Maar subsidies aan het midden- en kleinbedrijf – ook regionale subsidies – moeten straks onder de bevoegdheid van de lidstaten gaan vallen, en deze mogelijkheid wil de heer Monti bieden. Terwijl wij ons opmaken om nog drie jaar verder te discussiëren over het witboek en het kaderrecht, slaat hij spijkers met koppen. Ik ben zeer verheugd dat er voor het einde van de zittingsperiode eindelijk meer juridische duidelijkheid komt in deze zaken. (Applaus) 4-100
Désir (PSE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, geachte Commissaris, ik ben blij dat u zich van uw dagelijkse beslommeringen heeft kunnen vrijmaken om u te buigen over het probleem van de diensten van algemeen belang, dat zo belangrijk is voor de Europese burger. U heeft na de raadpleging over het Groenboek gewag gemaakt van
een algemene consensus over de noodzaak tot verheldering en wettelijke helderheid, zoals de heer Langen zojuist heeft gezegd. Maar hebben we consensus bereikt over de noodzaak van democratische helderheid waarover mevrouw Flautre sprak? Wat het Parlement inderdaad heeft gevraagd in zijn resolutie – die in werkelijkheid niet kon rekenen op unanieme steun, daarover zullen we het allemaal eens zijn – is dat de interpretatie van het Hof van Justitie of van de Commissie niet de enige maatstaf is om het concept te verhelderen of om te bepalen wat de juiste interpretatie van artikel 86 is. Wat we nodig hebben is een debat, in het kader van de medebeslissingsprocedure, waarbij per geval een oordeel kan worden geveld, ofschoon iedereen zijn afweging maakt, afhankelijk van zijn historische of nationale ervaring. Zo is het vanzelfsprekend dat de Unie zich niet moet bemoeien met alle diensten van algemeen belang waarvoor regionale of lokale overheden verantwoordelijk zijn. Maar beseft men dat in andere landen, lidstaten maar ook derde landen, de nationale diensten van algemeen belang tot op heden prima gefunctioneerd hebben? En dat het voor veel burgers helemaal niet vanzelfsprekend is de mededingingsregels te verheffen tot het abc van de openbare dienstverlening, gezien de gevolgen waartoe de liberalisering heeft geleid in sectoren als het spoorwegvervoer – onder meer in een land dat u goed kent – of energie en elektriciteit. En het is evenmin vanzelfsprekend dat de staatssteun en tegemoetkomingen, al dan niet legitiem, ter discussie moeten worden gesteld. Wij denken dus dat een democratisch debat moet plaatsvinden. De heer Langen en zijn medestanders citeren te pas en te onpas artikel 86, lid3 om aan te tonen dat het een bevoegdheid van de Commissie betreft, maar ze verzuimen artikel 86, lid 2 te citeren, dat bepaalt dat ondernemingen die diensten van algemeen economisch belang aanbieden vallen onder mededingingsregels voorzover de toepassing daarvan niet ten koste gaat van de vervulling, in feite of in rechte, van de hun toevertrouwde bijzondere taak. Dat is het onderwerp van onze discussies, en dat moet ook het onderwerp zijn van een debat tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, sector per sector. 4-101
Rübig (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte dames en heren, allereerst wil ik commissaris Monti complimenteren omdat ik vind dat hij veel doet voor de rechten van de consumenten en de burgers in Europa. Die hebben er recht op om diensten van fatsoenlijke kwaliteit te krijgen, vooral ook tegen een fatsoenlijke prijs. Een van de basiskenmerken van met name de diensten van algemeen belang is dat er sprake is van transparante openbare aanbestedingen voor deze diensten. Naar mijn mening wordt liberalisering te vaak gelijkgesteld met privatisering. Ik vind dat liberalisering een eerlijk kader voor de mededinging vormt. We hebben bijvoorbeeld in Zweden gezien dat veel steden,
12/02/2004 die vaak door een en dezelfde partij worden geleid, elkaar beconcurreren en proberen zo goed mogelijke diensten aan te bieden, en dat vervolgens die stad of dat stadsbestuur die het gunstigste aanbod doet voor de burgers en consumenten deze diensten ook in andere steden mag leveren. Bij openbare aanbestedingen kun je precies vastleggen wat je wilt. Als je bijvoorbeeld een aanbesteding uitschrijft voor een spoorwegdienst, kun je zeggen: ’s morgens om zes uur is er drie man bezetting aanwezig, om tien uur is dat twaalf man en om twaalf uur ’s nachts weer drie man. Zo kan de dienst van A naar B correct en goed worden uitgeschreven. Ik ben er ook voor dat daarvoor publieke middelen worden ingezet, omdat wij allemaal voorstander van de sociale component zijn. We willen dat de burgers die geen rijbewijs hebben of die financiële problemen, mobiliteitsproblemen of andere problemen hebben, de kans krijgen om gebruik te maken van diensten van algemeen belang. Maar ik moet er wel bij zeggen: liberalisering en eerlijke concurrentie zijn één spoor, privatisering is het tweede spoor. Ik zou graag zien dat men deze twee niveaus niet met elkaar verwart, maar heel consequent de strategie van het mededingingsrecht volgt. Ik wil commissaris Monti complimenteren met het feit dat hij de zaken ook zo organiseert. Dat de steden en publieke dienstverleners die diensten van algemeen belang aanbieden dan met ons midden- en kleinbedrijf moeten concurreren, is een vanzelfsprekendheid. Daarom zijn er openbare aanbestedingen. Op dit moment is tweederde van alle werknemers werkzaam in het midden- en kleinbedrijf. Er zijn achttien miljoen bedrijven die kunnen dingen naar publieke diensten in het belang van de consument. Het midden- en kleinbedrijf betaalt tachtig procent van de belastingen. Dat wil zeggen dat zij uiteindelijk ook het geld opbrengen waardoor wij ons deze sociale diensten van publiek en algemeen belang kunnen permitteren. Daarom ben ik ook van mening dat het begrip ‘sociale economie’ – zoals dat vroeger ooit heette – de lading niet dekt, evenmin als het begrip ‘diensten van algemeen economisch belang’. We willen de beste dienstverlening voor onze burgers, en dat is alleen mogelijk in een situatie van correcte mededinging.
de Griekse taal dienen te beheersen. Die procedure is onzinnig, mijnheer de commissaris. Ik herinner u eraan dat heel recent, nog maar een paar jaar geleden, enige tientallen Portugese zeelieden hun baan bij Noorse scheepvaartmaatschappijen verloren omdat ze geen Noors spraken, ondanks het feit dat aan Noorwegen verzocht is om de regels van vrije concurrentie te respecteren. Ik vind dat heel jammer voor deze mensen, maar ik kan de motivering van dat besluit – veiligheid – wel begrijpen. Het is voor de veiligheid van groot belang dat de bemanningen van lijndiensten, zeker als het een dienst tussen eilanden betreft, de taal van het land spreken. De Commissie laat met deze procedure inzake de diensten tussen de Griekse eilanden zien dat ze een fanatieke houding inneemt. Ze voert in andere delen van Europa vergelijkbare procedures en ze geeft zo aan dat ze niet begrijpt waar vrije mededinging ophoudt en veiligheid en andere even belangrijke waarden beginnen. Het gaat hier om het vinden van een evenwicht en het gebruik van gezond verstand. En dat ontbreekt bij de Commissie. De Commissie zal haar houding op dit gebied ingrijpend moeten veranderen. 4-103
Herzog (GUE/NGL). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ik de heer Langen van repliek dienen. Met uw – zoals gewoonlijk – vurige betoog probeert u uw eigen falen te verdoezelen, want ik herinner u eraan dat u uw eigen resolutie van 2001, waarin u positief stond tegenover een kaderrichtlijn, heeft verloochend en dat u in januari lijdzaam moest toezien dat wij wederom een verzoek indienden voor een wetgevingsbesluit met gebruikmaking van de medebeslissingsprocedure. Probeer uw fiasco dan ook niet in de doofpot te stoppen. Mijnheer Patten, u bent diplomaat en hebt gevoel voor taal. U sprak over onduidelijkheid. Waar is echter de onduidelijkheid wanneer de Commissie zich in haar Groenboek volledig in nevelen hult over het essentiële vraagstuk van de financiering, en op de valreep, een paar weken voor het debat wordt afgesloten, advies over de financiering gaat inwinnen? Waar is de onduidelijkheid? Waar is de transparantie? Waar is de democratie?
4-102
Casaca (PSE). – (PT) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, ik ben het met u eens dat de markt en vrije mededinging belangrijke waarden vertegenwoordigen. Maar ook op dit punt is het van belang dat we niet fundamentalistisch denken. We mogen ons niet fanatiek of – als u wilt – als ayatollahs opstellen. Dat is het ergste wat er kan gebeuren. We zullen dat zo meteen tijdens het debat over Iran zien. En ik geloof, mijnheer de commissaris, dat de Commissie zich steeds vaker zo opstelt, op steeds meer beleidsterreinen. Ik geef u een voorbeeld: dDe Commissie heeft een procedure tegen Griekenland ingesteld omdat dit land bepaald heeft dat mensen die werken op schepen die tussen de Griekse eilanden cabotagediensten verrichten
Het enige wat wij u vragen is niet om op de valreep advies in te winnen over de financiële compensaties, maar om met een tekst te komen die voldoet aan de wensen van het maatschappelijk middenveld en het Europees Parlement. De tekst die u over drie dagen bij het College zal indienen, voldoet hier echter niet aan. U had het ook over zekerheid, rechtszekerheid. Bravo! Er is echter sprake van een misverstand. Met de Monti-tekst zal de rechtszekerheid inderdaad verbeteren in die zin dat de regels duidelijker zullen worden. De financiële compensaties worden echter aangescherpt. Dat geeft meer zekerheid, maar de financieringsmogelijkheden voor de diensten van algemeen belang worden aan banden gelegd. Dat is nu de strekking van deze tekst! We moeten ons geen rad voor ogen draaien.
12/02/2004 U spreekt over vrijstellingen. Het gros van de diensten van algemeen economisch belang heeft een maatschappelijk karakter. De diensten die zich niet hoefden aan te melden, zijn hier nu wel toe verplicht. De instellingen voor sociale huisvesting proberen de Commissie momenteel aan het verstand te peuteren dat zij nu moeten aanmelden wat zij nooit eerder hebben aangemeld. Applaus voor de zekerheid! Tot slot moet u in het Witboek vooral aangeven of u nu al dan niet voornemens bent een wetgevend besluit met gebruikmaking van de medebeslissingsprocedure voor te bereiden. Het is toch een basisbeginsel van een goede democratie om na zoveel jaren eindelijk eens duidelijkheid te verschaffen. 4-104
De Voorzitter. − Hartelijk dank, mijnheer Herzog. Het debat is gesloten. 4-105
Uitvoering van Richtlijn 73/239/EEG door het Verenigd Koninkrijk tussen 1978 en 2001 (Lloyd's) 4-106
De Voorzitter. − Aan de orde is de mondelinge vraag (B5-0010/2004) van de heer Perry, namens de Fractie van de Europese Volkspartij (christen-democraten), over de uitvoering van richtlijn 73/239/EEG door het Verenigd Koninkrijk tussen 1978 en 2001. 4-107
Perry (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, terwijl wij – alweer – debatteren over de regelgeving inzake Lloyd’s of London, zijn 63 leden van Lloyds momenteel verwikkeld in een faillissementsprocedure voor een Engelse rechtbank. Voor deze Names is dit geen abstracte kwestie, en ook geen zaak die allang is opgelost. Het is een zeer reële kwestie, die nog jarenlang van wezenlijk belang zal blijven. Die 63 mensen hebben zich niet onder het huidige regelgevingsregime bij Lloyd’s aangesloten, maar in de periode vóór 2001. De verliezen waarmee zij nu worden geconfronteerd en die hen klaarblijkelijk het faillissement injagen, zijn ontstaan onder het regime dat tussen 1978 en 2001 is toegepast. Deze 63 personen, de indieners van verzoekschriften aan dit Parlement en duizenden andere Names uit tal van Europese landen hebben één simpele vraag, de vraag die ook in onze resolutie van afgelopen september werd gesteld en die vandaag nog eens wordt herhaald: heeft het Verenigd Koninkrijk tussen 1978 en 2001 richtlijn 73/239/EEG met betrekking tot Lloyd’s volledig en correct uitgevoerd? Deze vraag is door rekwestranten aan het Parlement gesteld. Het is een legitieme vraag. Wij hebben deze vraag ook herhaaldelijk aan de Commissie voorgelegd. Merkwaardig genoeg lijkt de Commissie tot dusver nauwelijks bereid om haar te beantwoorden. Het dossier dat in december aan het Parlement is voorgelegd in reactie op onze resolutie van september 2003, is
volstrekt inadequaat en onderscheidt zich vooral door het ontbreken van een antwoord op die centrale vraag. Commissaris Bolkestein, die tweemaal een nietnakomingsprocedure tegen het Verenigd Koninkrijk heeft ingesteld in verband met de regelgeving ten aanzien van Lloyd’s, houdt ons regelmatig voor dat zijn verantwoordelijkheid zich ertoe beperkt om een lidstaat tot naleving te dwingen. Dat is juist, maar slechts ten dele. Hij heeft namelijk ook nog andere verantwoordelijkheden. Het leven zou voor iedereen gemakkelijker zijn als we slechts één verantwoordelijkheid hadden. Dat is nooit het geval. Ik wil de Commissie er graag aan herinneren dat zij op grond van artikel 197 van het Verdrag de verplichting heeft om vragen van het Parlement te beantwoorden. Dat artikel is er niet om slimme spitsvondigheden mogelijk te maken, zoals de vraag die ooit tijdens een toelatingsexamen voor een universiteit in Oxford werd gesteld, namelijk: “Is dit een gepaste vraag?”, waarop de gewiekste reactie was: “Ja, als dit een gepast antwoord is.” Dat kan misschien bij een universitair toelatingsexamen, maar niet in het Parlement. Als een non-antwoord zou volstaan, zou de verdragsverplichting krachtens artikel 197 geen zin hebben. Het Verdrag geeft burgers het recht om het Parlement via een verzoekschrift te vragen of de regels worden nageleefd. De Commissie heeft op grond van het Verdrag de verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat de regels en richtlijnen van de EU correct worden nageleefd. Het Parlement heeft volgens het Verdrag recht op een behoorlijke beantwoording van zijn vragen. Ik kan dus alleen maar veronderstellen dat, om mij onbekende redenen, de Commissie het gênant vindt om deze vraag te beantwoorden. De Britse regering is natuurlijk ernstig in verlegenheid gebracht. Ik, als Engelsman, vind het beschamend dat de Britse regering zo ver gaat in haar geheimzinnigheid hierover dat zij alle Britse antwoorden heeft laten verwijderen uit het dossier dat de Commissie aan het Parlement heeft vrijgegeven. Wat heeft zij in vredesnaam te verbergen? De Commissie mag niet meegaan in deze geheimzinnigheid, noch er medeplichtig aan worden. Toen dit verzoekschrift aan de Commissie werd voorgelegd, heeft de Commissie volgens mij correct gehandeld. Zij heeft de klachten van de rekwestranten onderzocht. Omdat zij duidelijk niet tevreden was met de situatie, heeft zij een gedetailleerde vragenlijst aan de Britse regering gestuurd. Hoewel dit Parlement de antwoorden nooit heeft mogen inzien, is het duidelijk dat de Commissie nog steeds niet tevreden was, want zij heeft een niet-nakomingsprocedure ingesteld. Vervolgens heeft zij ook nog een afzonderlijke inbreukprocedure ingesteld met betrekking tot het regelgevingsregime van na 2001. De Commissie oordeelt nu dat het huidige regime aan de regels voldoet. Welnu, zij kent de feiten en wij niet, dus daar kunnen wij op dit moment niets over zeggen. Dat
12/02/2004 de Commissie tevreden is over het regime van na 2001, ontneemt ons echter niet het recht om de Commissie vragen te stellen over de situatie vóór 2001, en ontslaat de Commissie evenmin van de verantwoordelijkheid om daar antwoord op te geven. De EU moet berusten op een stelsel van regels en wetten. Er mag geen sprake zijn van een selectief stelsel. Verzekerden van Lloyd’s hebben het recht en de behoefte te weten of de solventieregels zijn nageleefd. Mensen die geld hebben gestoken in Names van Lloyd’s, hebben dat recht eveneens. Zoals een van hen tegen mij zei: “Wij mochten er toch van uitgaan dat de solventieregels werden nageleefd en dat we niet opereerden in het Wilde Westen, waar regels konden worden genegeerd.” Als de Commissie volhardt in haar weigering om het Parlement een duidelijk antwoord te geven, dan hebben we een ernstig verschil van mening over de interpretatie van artikel 197 van het Verdrag en een ernstig interinstitutioneel probleem. Ik vind dat het Parlement zich dan tot het Europese Hof van Justitie moet wenden op grond van artikel 232 van het Verdrag. Dat artikel houdt in dat het Parlement, indien het van mening is dat de Commissie in strijd met de haar door het Verdrag toegekende verplichtingen heeft nagelaten om actie te ondernemen, het Hof kan verzoeken hierover een uitspraak te doen. Ik hoop dat de commissaris, voor wie ik overigens de grootste achting heb, evenals trouwens voor commissaris Bolkestein, ons nu ten langen leste een rechtstreeks antwoord zal geven op een rechtstreekse vraag. Heeft het Verenigd Koninkrijk tussen 1978 en 2001 richtlijn 73/239/EEG volledig en correct uitgevoerd? Ja of nee? 4-108
Patten, Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, hoewel ik erken dat de Commissie en de geachte afgevaardigde het niet volledig eens zijn over deze hoogst belangrijke kwestie, wil ik graag meteen zeggen dat wij waardering hebben voor zijn voorbeeldige inzet voor een zaak die voor zoveel mensen van aanmerkelijk belang is. Hij heeft zich zeer consciëntieus met deze zaak beziggehouden en ik weet zeker dat veel van de Names van Lloyds hem dankbaar zijn. Laat ik een paar woorden zeggen over de achtergrond van deze zeer ingewikkelde kwestie. Na klachten over de Britse regeling en het toezicht op de Lloyd’s-markt in diverse verzoekschriften aan het Europees Parlement en een aantal afzonderlijke klachten, heeft de Commissie zoals het Parlement weet in december 2001 besloten om een niet-nakomingsprocedure tegen het Verenigd Koninkrijk in te stellen. Naar aanleiding daarvan heeft het Verenigd Koninkrijk het wetgevingskader voor het toezicht en de regelgeving inzake Lloyd’s aangepast en ondergebracht in de Financial Services and Markets Act 2000. Nadat de Commissie in januari 2003 een tweede formele kennisgeving had verzonden om duidelijkheid te krijgen
over de concrete werking van het nieuwe regime, concludeerde zij in oktober 2003 dat alle aspecten van het onderzochte regime nu aan de eisen van de desbetreffende verzekeringsrichtlijnen van de Europese Unie voldoen. Meer in het bijzonder heeft de Commissie in een persbericht van 15 oktober 2003 bevestigd dat het regelgevings- en toezichtregime ten aanzien van Lloyd’s, zoals ingesteld bij de Financial Service and Markets Act, voldeed aan de eisen van artikel 8, lid 1, sub e, artikel 13, lid 2 en 3, artikel 15, lid 1, artikel 16, lid 1, artikel 19, lid 1, en artikel 19, lid 2, van de gewijzigde richtlijn 73/239/EEG. Wat betreft het regime dat vóór de inwerkingtreding van de Financial Services and Markets Act voor Lloyd’s gold, heeft de Commissie altijd consequent volgehouden dat een niet-nakomingsprocedure krachtens de EUwetgeving ertoe dient om bestaande nationale wetgeving verenigbaar te maken met de EU-wetgeving, en niet om te beslissen over de eventuele vroegere onverenigbaarheid van nationale wetgeving die inmiddels wel in overeenstemming is met de Europese wetgeving. Dat alles is volledig conform de jurisprudentie van het Hof van Justitie. Ik denk dat mijn waarde vriend wel zal aannemen dat de ombudsman het eens is met de juridische interpretatie die ik hier heb uiteengezet en die wij ook in het verleden al hebben uiteengezet. Aanhakend bij zijn anekdote over de examenvraag op een mij bekende universiteit, wil ik alleen vragen of dit een passend antwoord is. Ik zou zeggen dat het een passend antwoord is voor wie een antwoord wil dat conform de relevante jurisprudentie is. In zijn resolutie van 25 september 2003 eiste het Parlement toegang tot het dossier van de Commissie op grond van Verordening (EG) nr. 1049/2001, dat wil zeggen op grond van de bepalingen inzake toegang van het publiek. Tevens verlangde het een verklaring van de Commissie over de rechtmatigheid van het regelgevingsen toezichtregime voor Lloyd’s in de periode 19782001, dus vóór de inwerkingtreding van de wet van 2000. Aangezien de niet-nakomingsprocedure intussen was afgesloten, heeft het college van commissarissen mijn collega en vriend commissaris Bolkestein opdracht gegeven om de bewuste documenten naar voorzitter Cox te sturen, hetgeen bij brief van 15 december 2003 is gebeurd. Wat de beoordeling van het vroegere regime van het Verenigd Koninkrijk betreft, staan de standpunten van de Commissie uitvoerig beschreven in de eerste formele kennisgeving, van december 2001, die deel uitmaakt van het dossier dat aan het Parlement is gestuurd. Na het antwoord van de Britse regering, waarin melding werd gemaakt van de inwerkingtreding van de nieuwe wet in december 2001, heeft het onderzoek van de Commissie zich uitsluitend op het nieuwe regime van het Verenigd Koninkrijk gericht. Omdat het regime dat tussen 1978 en 2001 gold, niet langer van toepassing is, ziet de Commissie dus geen ruimte voor verdere stappen.
12/02/2004 Ik herhaal nog eens dat ik waardering heb voor de toewijding waarmee mijn geachte vriend deze zaak heeft behartigd. Het spijt mij dat ik hem, om de redenen die ik zojuist heb genoemd, geen antwoord kan geven dat hem, naar ik vermoed, volledig of ten dele tevreden zal stellen. 4-109
Medina Ortega (PSE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik ken de heer Perry al een hele tijd binnen dit Parlement en beschouw hem als een van mijn beste vrienden. Ik heb de kwestie die hij in de Commissie juridische zaken en interne markt aan de orde heeft gesteld, dan ook zeer aandachtig gevolgd. Ik heb echter het dossier bestudeerd en kan dan ook niet naders dan instemmen met de woorden van de heer Patten van zojuist. Dat wil zeggen, wanneer het een inbreukprocedure betreft, is de Commissie geen Hof van Justitie, maar een vertegenwoordiger van het Gemeenschapsrecht die moet verzekeren dat dit recht ook wordt toegepast en dus van de staat eist dat zij de communautaire wetgeving ten uitvoer legt. En in dit geval ben ik van mening dat de Commissie dit inderdaad heeft gedaan, al was het misschien wat aan de late kant. Zodra de staat in kwestie zich bij een inbreukprocedure aan het Gemeenschapsrecht houdt, wordt het dossier gesloten. Er bestaat namelijk – zoals de heer Patten ook zei – een vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie, uit hoofde waarvan een inbreukprocedure als rechtsmiddel onbruikbaar is wanneer de staat in kwestie zich aan het Gemeenschapsrecht heeft gehouden. Ik vind dat de heer Perry een lovenswaardige interesse heeft in het functioneren van de communautaire instellingen. Die zouden we allemaal moeten hebben als het gaat om richtlijnen die niet worden omgezet door de nationale staten. Wat echter niet werkt, is een door de Commissie opgelegd systeem van straffen en boetes. De Commissie heeft niet de desbetreffende bevoegdheden. Alleen het Hof van Justitie zou daartoe bevoegd moeten zijn en ik verwijs de heer Perry dan ook in concreto naar het Britse recht. Onder het continentale recht inzake administratiefrechtelijke geschillen kan een staat in gebreke worden gesteld wanneer die niet aan een verplichting voldoet, inclusief het niet op tijd omzetten van een communautaire richtlijn. Ik krijg echter de indruk dat de procedure die men momenteel voor ogen heeft, nergens toe zal leiden, omdat ik niet inzie hoe de Commissie op enig moment een staat ter verantwoording zou kunnen roepen door die staat in gebreke te stellen ten aanzien van het omzetten van een communautaire richtlijn. Dit is vanuit juridisch oogpunt niet mogelijk. Met andere woorden, de bezorgdheid van de heer Perry is waarschijnlijk volkomen terecht wat betreft het nakomen van communautaire wetgeving, en er is waarschijnlijk ook schade berokkend aan burgers. Een herhaling van het optreden van de Commissie is echter niet de juiste juridische procedure, want de Commissie is haar verplichtingen nagekomen. Als individuele burgers
inderdaad zijn benadeeld door het niet tijdig omzetten van een communautaire richtlijn, overeenkomstig het Britse recht, dan is het nationaal Brits administratief recht van toepassing. Daarom ben ik van mening dat de Commissie op dit moment haar verplichtingen geheel is nagekomen en vanuit het Europees Parlement kunnen we niet eisen dat zij op een andere manier handelt. 4-110
Wallis (ELDR). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de commissaris bedanken voor zijn zeer behoedzame antwoord, dat hij in hoge mate relateert aan deze ene kwestie, de kwestie inzake Lloyd’s. Ik zou mijn gedachten in termen van twee zeer algemene beginselen over deze kwestie willen laten gaan: ten eerste de tenuitvoerlegging van wetgeving door de lidstaten en de actie die door de Commissie wordt ondernomen om ervoor te zorgen dat deze tenuitvoerlegging ook daadwerkelijk plaatsvindt; en ten tweede het recht van het Parlement om door de Commissie op de hoogte te worden gesteld van dergelijke uitvoeringsmaatregelen. Ik zou daarnaast op deze twee beginselen nog enig gezond verstand willen toepassen. Als men met gezond verstand kijkt naar de manier waarop de onderhavige zaak is verlopen, dan kan het niet anders of men blijft achter met het gevoel dat er iets niet klopt, dat er een periode van twintig jaar is waarin er niets lijkt te gebeuren en waarin geen sprake is van tenuitvoerlegging. Ik vind het jammer, commissaris, dat uw collega, commissaris Bolkestein hier niet aanwezig is. Ik weet dat hij onze diepe zorgen over de tenuitvoerlegging van de wetgeving door de lidstaten deelt, evenals over de garantie dat tenuitvoerlegging op effectieve wijze plaatsvindt zodat de interne markt, waarop we allemaal zo trots zijn, soepel functioneert. Als een lidstaat echter twintig jaar doet over de tenuitvoerlegging van een richtlijn en een lidstaat daarmee zo lang kan wegkomen, dan zegt ons gezond verstand toch dat er iets niet klopt. Ik maak mij ernstige zorgen – en ik ben ongetwijfeld niet de enige – over de boodschap die wij hiermee aan de vooravond van de uitbreiding doen uitgaan aan de toetredingsstaten ten aanzien van de manier waarop we hier werken en de manier waarop we van lidstaten verwachten dat zij zich houden aan de communautaire wetgeving. Het is allemaal leuk en aardig om te zeggen dat er geen sprake is van vroegere onverenigbaarheid. Als advocaat klinkt mij dat in de oren als een heel aardig advocatenantwoord. We zijn hier echter op zoek naar antwoorden die gebaseerd zijn op het gezond verstand en naar een antwoord op de vraag hoe het kan dat een lidstaat zo lang in gebreke blijft en hoe het kan dat wij, als Parlement, geen eenvoudig antwoord kunnen krijgen op een eenvoudige vraag hierover. (Applaus) 4-111
Cashman (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil om te beginnen ingaan op de beschuldiging die het
12/02/2004 verslag van de heer Perry bevat, namelijk dat bepaalde richtlijnen niet ten uitvoer zijn gelegd. Dit lijkt in dit Parlement algemeen voor waar te worden aangenomen, hoewel die constatering en beschuldiging niet bewezen zijn.
Debatten over gevallen van schending van de rechten van de mens, de democratie en de rechtsstaat (Artikel 50 van het Reglement) 4-114
Verkiezingen in Iran De heer Bolkestein heeft bij diverse gelegenheden – zowel tegenover de commissie als tegenover het Parlement – verklaard dat hij niet kon kijken naar vroegere systemen: hij kon alleen maar beoordelen of de geldende wetgeving aan de richtlijn voldeed. Sommigen van ons hebben dat gehoord, anderen niet. Als er sprake is van vermeende tekortkomingen in het verleden, dan zijn de nationale gerechtshoven de aangewezen instanties om verhaal te gaan halen. Deze zaak is diverse malen voorgelegd aan de nationale gerechtshoven en de eisers zijn steeds in het ongelijk gesteld. Het is zelfs zo dat er op dit moment een zaak dient voor het Engelse hooggerechtshof wegens vermeend verzuim van wettelijke plichten door het Britse ministerie van Financiën en de minister van Handel en Industrie. De heer Perry vraagt om de documenten die de Britse regering naar de Commissie heeft gestuurd, maar hij gaat daarbij voorbij aan het feit dat die documenten deel kunnen uitmaken van de verdediging van de Britse regering. Iedere verdediging moet haar zaak immers bepleiten voor het relevante hof. Daarnaast heb ik, in mijn hoedanigheid als lid van de Commissie verzoekschriften, vernomen dat een van de rekwestranten op het punt staat een zaak aanhangig te maken bij het Hof van Justitie. Dan kom ik nu bij verordening (EG) nr. 1049/2001. Er is hier sprake van een schrikbarende mate van onwetendheid of naïviteit. Parlementsleden hoeven namelijk niet te verwijzen naar verordening (EG) nr. 1049/2001 om toegang te krijgen tot documenten. Er bestaat immers een interinstitutioneel kaderakkoord inzake parlementaire toegang. Maar, als men de verordening zou lezen, dan zou men zien dat inbreukprocedures onder de uitzonderingen vallen die zijn opgenomen in artikel 4. Ik wil nog even stilstaan bij iets wat de heer Perry zei. Ieder van ons in het openbare leven moet consequent zijn in het toepassen van zijn of haar principes. De heer Perry heeft gezegd dat hij het schandalig vindt dat de Britse regering zo geheimzinnig doet en documenten achterhoudt. Wat heeft zij te verbergen? Vanochtend heb ik in het STOA-panel een discussie gevoerd en gestemd over een studie naar non-food producten in verpakkingen van voedingsmiddelen. De heer Perry stemde toen voor een verbod op de publicatie van een openbaar document. Ik kan daar met mijn verstand niet bij. We moeten onze principes consequent toepassen. De Commissie is haar verplichtingen nagekomen. Als het Parlement de doodlopende weg naar het Hof van Justitie wil inslaan, dan moet zijn dwaasheid daar maar blijken. 4-112
De Voorzitter. − Het debat is gesloten. 4-113
4-115
De Voorzitter. − Aan de orde is het gecombineerd debat over de volgende ontwerpresoluties: - B5-0080/2004 van de heer Van den Bos, namens de ELDR-Fractie, over de verkiezingen in Iran; - B5-0083/2004 van de heer Collins, namens de UENFractie, over de algemene verkiezingen in Iran; - B5-0084/2004 van de leden Marset Campos en Seppänen, namens de GUE/NGL-Fractie, over de verkiezingen in Iran; - B5-0088/2004 van de leden Barón Crespo, Karamanou, Sakellariou, Swoboda en Van den Berg, namens de PSEFractie, over de politieke situatie in Iran voorafgaand aan de parlementsverkiezingen van 20 februari 2004; - B5-0094/2004 van de leden Gahler, Oostlander, Posselt, Sacrédeus en Suominen, namens de PPE-DEFractie, over de parlementsverkiezingen in Iran; - B5-0098/2004 van de leden Boumediene-Thiery, Cohn-Bendit, Frassoni, Gahrton, Isler Béguin, Maes, Wuori en Wyn, namens de Verts/ALE-Fractie, over de verkiezingen in Iran; - B5-0099/2004 van de heer Belder, namens de EDDFractie, over de parlementsverkiezingen in Iran. 4-116
Gahler (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik wil ook als rapporteur van het Parlement voor Iran onderstrepen dat de politieke ontwikkeling van dit land voorafgaand aan de verkiezingen een aantal fracties zorgen baart. De twee grootste fracties en nog een andere fractie hebben pas geleden afzonderlijk van elkaar Iran bezocht. Ik stel vast dat onze beoordeling van de situatie en de politieke conclusies die we daaruit trekken in essentie overeenkomen. We moeten tot onze spijt constateren dat het democratiseringsproces zware tegenslag heeft ondervonden. Want deze verkiezingen zijn vanuit democratisch oogpunt een achteruitgang ten opzichte van de laatste verkiezingen. De voorzitter en de meerderheid van het parlement in Teheran zijn het erover eens dat deze verkiezingen niet als vrij en eerlijk kunnen worden betiteld. Wij delen die opvatting. De kiezers, die zich dusdanig zich gefrustreerd voelen dat ze de hervormers niet eens steunen, zullen op een andere manier stemmen, namelijk door thuis te blijven. Daar schiet werkelijk niemand iets mee op, zelfs de bekende krachten in Iran niet die daar blij mee zijn en die al dingen naar de gunst van Europa ten koste van de hervormers.
12/02/2004 Mijn vraag aan de Commissie is nu: gaan wij na deze politieke achteruitgang over tot de orde van de dag? Namens de Fractie van de Europese Volkspartij kan ik dit zeggen: we moeten nu de politieke contacten aanhalen met de Iraanse instituties, maar tevens met alle politieke krachten en de burgermaatschappij. We mogen niet alleen met de hervormers spreken, maar moeten juist ook in gesprek komen met degenen die de macht bezitten bij justitie en in de Raad van Hoeders. We dienen de lastige dialoog met hen aan te gaan en hun duidelijk maken dat zij het potentieel van het land slecht benutten als ze zo doorgaan, dat ze het sluiten van een handels- en samenwerkingsverdrag bemoeilijken en vooral dat ze in hun beleid voorbij gaan aan de hoop en de verwachtingen van de mensen. Maar wie tegen de mensen probeert te regeren, zal op den duur mislukken. Dat is in de wereldgeschiedenis van de afgelopen decennia wel aangetoond. Daarom doe ik een beroep op degenen in Iran die het daar voor het zeggen hebben: sla een andere weg in, keer nog tijdig op uw schreden terug! Misschien kunt u de dialoog over de binnenlandse politiek toch weer op een spoor zetten waarop ook in dit land de democratie zich kan ontwikkelen. 4-117
Van den Bos (ELDR). – De ayatollahs in de Raad van Hoeders doen er alles aan om hun religieuze, politieke en economische macht vast te houden. Hun exclusieve bevoegdheid om de Koran te interpreteren wordt voortdurend misbruikt voor politieke doeleinden. Ze houden alles tegen wat hun niet zint of wat hun eigen machtspositie kan aantasten. Over meer dan een derde van de door het parlement goedgekeurde wetten hebben zij inmiddels hun veto uitgesproken. Nu worden zelfs ruim 2500 hervormingsgezinde kandidaten van de verkiezingen uitgesloten, inclusief zo'n tachtig zittende parlementsleden. Terwijl grote delen van de samenleving, vooral jongeren, moderniseringen en vrijheid verlangen, klampt de harde machtskern zich vast aan middeleeuwse opvattingen en repressieve activiteiten. De jonge generatie is in Iran veruit in de meerderheid. Bovendien zijn veel voormalige revolutionairen zelf gedesillusioneerd door het machtsmisbruik van de geestelijkheid. President Khatami zelf noemt de uitsluiting van kandidaten een bedreiging van de natie en van het systeem. De strijd tussen hervormers en conservatieve geestelijken wordt steeds meer op de spits gedreven. Als er niets verandert, lijkt het een kwestie van tijd totdat het tot een uitbarsting komt met alle gevolgen van dien. De situatie van de mensenrechten en de democratie in Iran is nog steeds hoogst bedenkelijk. Als er geen ingrijpende verbeteringen plaatsvinden, kan de Europese Unie geen samenwerkingsverband sluiten. Het is zeer de vraag of voortgaan met onderhandelingen nog wel zinvol is. Wat is de mening van Commissaris Patten hierover? Ziet hij nog perspectieven voor een EU-partnerschap, nu de situatie zo dramatisch verslechtert? Ook de mensenrechtendialoog met Iran stelt weinig voor, zo weet ik uit eigen ervaring. Dat wordt er niet beter op als de parlementsverkiezingen een farce blijken te zijn. De Europese Unie moet zich niet lenen voor een dialoog die
als alibi gebruikt wordt om juist geen hervormingen door te voeren. Iran is een potentieel rijk land met een oude beschaving. Het kan een hele belangrijke constructieve rol in de regio spelen maar zolang de ayatollahs hun onbeperkte macht blijven misbruiken zal het geen nieuwe beschaving worden, maar is het gedoemd een internationale paria te blijven. 4-118
Isler Béguin (Verts/ALE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, door het huidige conflict in Iran tussen conservatieven en hervormers dreigt een heel volk in het grote Midden-Oosten opnieuw te worden overgeleverd aan obscurantisme, fundamentalisme en schadelijke, extreme machtswillekeur. Meer dan ooit, en zeker meer dan in het verleden, moeten onze communautaire instellingen zich kenbaar maken en druk uitoefenen op de met elkaar in de clinch liggende partijen in het Iraanse Parlement, het Iraanse Islamitische Participatiefront van president Khatami en de Raad van Hoeders van ayatollah Khamenei, om de universele waarden van de rechtsstaat, de democratie en de rechten van de mens te waarborgen. Deze beginselen moeten ten grondslag liggen aan de onderhandelingen en uitwisselingen tussen de twee kampen, omdat we anders het risico lopen te vervallen in een rechteloze staat en nog ergere scenario’s uit de kast kunnen halen inzake de cohesie van de Iraanse maatschappij en de geopolitiek in dit uitermate geteisterde gebied. De tijd is rijp om te verijdelen dat de Raad van Hoeders hervormingsgezinde parlementsleden proberen uit te sluiten van deelname aan de volgende algemene verkiezingen. De politieke leiders zullen uiteindelijk in diskrediet worden gebracht en ten val komen aangezien is gebleken dat regels op het gebied van democratie en transparantie van procedures momenteel ontbreken. De leiders hebben nu al toegegeven aan de censuur van vrijheden, waaronder de vrijheid van meningsuiting, en zijn verantwoordelijk voor het falen van de economische en sociale ontwikkeling. Als het Iraanse volk, dat door jarenlange oorlogen en revoluties al murw is gemaakt, elk democratisch middel wordt ontnomen, kunnen extreme ideologieën en radicalisme de vrije hand krijgen en vervliegen de laatste hoop en idealen. Het is van het grootste belang dat de Europese Unie zich op geëngageerde en daadkrachtige wijze mobiliseert en voet aan de grond krijgt bij de besluitvormers en alle maatschappelijke en beroepscategorieën. Als de buitenlandse diplomatieke diensten worden teruggehaald of vleugellam worden gemaakt, zou dit de reactionaire en ontwrichtende krachten in de kaart spelen in een gebied in het Midden-Oosten dat geografisch net zo ver van ons verwijderd is als dat het geopolitiek gevoelig is. Elk argument met betrekking tot een culturele breuk tussen Europa en het Midden-Oosten moet ook worden verworpen. Dit wordt gestaafd door de instelling van een speciale delegatie van het Parlement met Iran en de ondertekening van een aanvullend protocol inzake de veiligheidscontrole van nucleair materiaal. De
12/02/2004 voorbereidingen voor een dialoog tussen de Europese Unie en Iran over de mensenrechten moeten ons hiervan overtuigen. Deze eerste stappen moeten de acties van de Europese Unie bij de Iraanse autoriteiten ondersteunen en stimuleren om zo spoedig mogelijk een missie verkiezingswaarnemers te sturen en samen te werken op het gebied van gerechtelijke hervormingen en bestrijding van de drugshandel. Nu gaat het om Iran, en Brussel heeft in het verleden al zoveel München op zijn bord gehad dat het op dit moment zijn stem wel moet laten horen in Teheran. 4-119
VOORZITTER: DE HEER ONESTA Ondervoorzitter 4-120
Meijer (GUE/NGL). – Voorzitter, Europa en Amerika streven reeds lang naar grote invloed op de onwikkelingen in Iran, Irak en Afghanistan. Vaak leidt die invloed tot heel andere resultaten dan vooraf was verwacht. De moslimfundamentalisten in Afghanistan en het regime van Saddam Hoessein in Irak konden nog niet zolang geleden overleven, omdat ze door het westen tegen anderen werden gesteund. Ook in Iran is lang geprobeerd om omstreden vrienden in het zadel te houden. Een halve eeuw geleden werd het bewind van Mossadeq opgeruimd omdat het te links was en wel eens zou kunnen gaan samenwerken met de toen nog Russische noorderburen. Een autoritaire vorst, de sjah, keerde terug aan de macht maar maakte daarna door zijn grootheidswaanzin en het verwaarlozen van zijn volk steeds meer binnenlandse vijanden. Toen linkse nationalisme en socialisme geen kans meer kregen om het alternatief te worden, kreeg een middeleeuwse variant van de islam nieuwe kansen om het volksverzet te organiseren. Een kwarteeuw geleden leidde een volksopstand tot het einde van een regime dat steeds militaire en economische samenwerking met het westen had gezocht. De buitenwereld heeft de nieuwe machthebbers nooit vertrouwd. Na enkele jaren van groot enthousiasme, sociaal beleid en democratische experimenten heeft dit regime zich ook binnenslands gehaat gemaakt. De grote jonge generatie wil geen uitsluiting van politici met de van de conservatieve geestelijkheid afwijkende standpunten, noch beperkende regels voor vrouwen, het wegjagen van studenten, het veelvuldig amputeren, ophangen of stenigen van mensen die niet passen in het wereldbeeld van de machthebbers. Velen zijn de dwingelandij ontvlucht, vaak naar Europa. Toch is de afgelopen jaren vanuit Europa op grond van economische belangen toenadering tot dit regime gezocht. Amerika aarzelde maar leek hetzelfde te gaan doen na de aardbeving in Bam en de bereidheid om atoomprojecten te laten inspecteren. Een deel van de oppositie die opkomt voor de rechten en vrijheden zoals wij die in Europa vanzelfsprekend vinden, werd in 2002 op een lijst van terroristische organisaties gezet. Dat heeft de echte machthebbers zelfverzekerder gemaakt bij het stoppen van eerdere aanzetten tot democratisering en normalisering. Door uitsluiting van de meest kritische kandidaten wordt de politieke samenstelling van het
parlement bij voorbaat omgekeerd zodat de grote meerderheid tot kleine minderheid wordt. Mijn fractie hoopt dat Europa daarvan zal leren en voortaan partij zal kiezen voor het Iraanse volk en zijn verzetsorganisaties. 4-121
Belder (EDD). – Mijnheer de Voorzitter, een helder geluid uit Teheran is altijd welkom en daarvoor zorgde gisteren president Khatami hoogst persoonlijk. In een rede ter gelegenheid van de 25ste verjaardag van Irans islamitische revolutie bekritiseerde het staatshoofd bijzonder scherp de uitsluiting van een grote schare hervormingsgezinden van de komende parlementsverkiezingen van 20 februari. Khatami zei dat verkiezingen – en collega Van den Bos heeft dat ook gezegd – een symbool zijn van democratie. Hij waarschuwde vervolgens dat "wanneer dit recht wordt beperkt dit een bedreiging is voor de natie en het systeem". Zijn boodschap aan de conservatieve krachten in de islamitische republiek valt niet mis te verstaan. Hun repressieve optreden destabiliseert staat en maatschappij. De publieke bitterheid is reeds groot en zal alleen maar toenemen. Welke les moet het Europees Parlement uit deze oneerlijke stembusgang voor het Iraanse parlement, de Majlis, trekken? Als de nieuwe Majlis voor de overgrote meerderheid uit aartsconservatieve, zeg radicale islamisten, blijkt te bestaan dienen wij geen prijs op nauwe betrekkingen te stellen. Puur weggegooid belastinggeld, voegde een uur geleden een Duitse Iranspecialist, ook een kiezer, mij toe. Ik geef hem groot gelijk. 4-122
Swoboda (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, beste collega’s, toen een delegatie van onze fractie pas geleden in Iran was, stonden we er eigenlijk van te kijken hoe uitgebreid en enthousiast de discussie werd gevoerd door de vele jonge vrouwen die de meerderheid van de studenten in Iran vormen. De meerderheid dus van hen die aan de universiteiten en hogescholen studeren. Waarschijnlijk heeft dat de Raad van Hoeders juist op het idee gebracht om de ontwikkeling die daaruit zou kunnen voortvloeien – een vanuit ons oogpunt positieve ontwikkeling – af te remmen en een halt toe te roepen. We spreken vandaag over de Iraanse verkiezingen, en we kunnen met recht zeggen dat de Iraniërs zelf moeten beslissen. Wat bemoeien we ons toch met de situatie? Ik zou zeggen: Iran, de bevolking van Iran, moet zelf beslissen. Maar daar wil de Raad van Hoeders juist een stokje voor steken. Het gaat niet om de kwestie hervormers of niet-hervormers. We moeten er notitie van nemen als de niet-hervormers worden gekozen. Echter, de Raad van Hoeders bepaalt vooraf wie zich kandidaat mag stellen, en deze selectie maakt een vrije keuze door het Iraanse volk onmogelijk. Uit deze verkiezingen kan geen werkelijk legitiem en vrij gekozen parlement voortkomen omdat de selectie vooraf heeft plaatsgevonden. Wij in de Europese Unie kunnen alleen maar blijven hameren op de belangrijkste punten die in Iran verandering behoeven. Daarbij denk ik aan de doodstraf.
12/02/2004 Het bestaande moratorium ten aanzien van een buitengewoon gruwelijke vorm van doodstraf, de steniging, dient strikt te worden nageleefd en zelfs in een wettelijke regeling worden veranderd. Ook denk ik aan de ratificatie van het additioneel protocol bij het verdrag met het Internationaal Atoomagentschap. Waarschijnlijk zal het nieuwe parlement dit additioneel protocol moeten opstellen. Wie er ook wordt gekozen, we moeten er krachtig op aandringen dat deze ratificatie er ook werkelijk komt. Ik denk ook aan de situatie in het Midden-Oosten, waar wij de steun van Iran nodig hebben. We moeten onze kritiek niet onder stoelen of banken steken, maar deze toestanden in Iran juist genadeloos bekritiseren! Anderzijds zal de Commissie Iran zo ver moeten zien te krijgen dat het land zich in deze regio op de belangrijke punten van zijn beste kant laat zien. Maar feit blijft: de manier waarop de Raad van Hoeders is opgetreden kunnen wij niet anders dan uiterst scherp veroordelen. 4-123
Rübig (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte dames en heren, ook ik heb deelgenomen aan de reis naar Iran. Ik ben blij dat Iran streeft naar een dialoog en naar samenwerking. De nationale veiligheidsraad van dit land heeft ons Europeanen een voorstel gedaan om gezamenlijk een commissie in het leven te roepen, die zich in het kader van een bilaterale dialoog tussen Europa en Iran concentreert op de drugsbestrijding. Iran telt momenteel ongeveer twee miljoen drugsverslaafden en acht miljoen mensen die af en toe drugs gebruiken. Op een bevolking van zestig miljoen is dat een zeer groot percentage. De meeste drugs gaan momenteel richting Amerika. Wij moeten echter binnenkort rekening houden met een massale stroom van drugs richting Europa. Daarom ben ik zeer blij dat het hoofd van de veiligheidsraad heeft voorgesteld dat de Europese Unie met hem en zijn orgaan samenwerkt om vat te krijgen op die drugs van de war lords uit Afghanistan. Naar mijn mening moeten we het tweede voorstel om gezamenlijk het terrorisme te bestrijden – eveneens met een bilaterale commissie – niet afwijzen. Hetzelfde geldt voor het voorstel van de justitiële autoriteiten om samen met het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg rechters in Iran op te leiden en hun ook te laten zien welke voor- en nadelen de verschillende stelsels hebben. Hierop moeten wij de nadruk leggen. Ook de handels- en samenwerkingsovereenkomst alsmede de bevordering van de samenwerking tussen kleine en middelgrote bedrijven in Iran en de Europese Unie zijn factoren die de democratie versterken. Tevens denk ik dat de economische contacten op dit terrein een voorbeeldfunctie zouden kunnen hebben voor een betere samenwerking op het gebied van de dialoog en de democratie. Het partnerschap op het gebied van de energie is vanzelfsprekend ook een zeer belangrijk punt voor Europa. Het waarborgen van de energievoorziening is het onderwerp van de toekomst.
(Applaus) 4-124
Karamanou (PSE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, Iran viert de vijfentwintigste verjaardag van de islamitische revolutie maar zit in een diepe politieke crisis. Duizenden progressieve kandidaten zijn uitgesloten van de komende verkiezingen, en miljoenen hervormingsgezinde Iraanse burgers vragen zich af waar het land naar toe gaat. Van deze uitsluitingen zijn ook vrij veel belangrijke vrouwen het slachtoffer, vrouwen die het voortouw hadden genomen in de legislatieve hervormingen. Daardoor is de positie van de vrouwen in Iran nog slechter geworden. Wij hebben met die vrouwen een opbouwende samenwerking gehad in het kader van de Commissie rechten van de vrouw van ons Parlement. “Verkiezingen zijn enkel een symbool van de democratie als zij op vlekkeloze wijze worden gehouden”, verklaarde president Khatami. Naar het schijnt staat boven president Khatami en boven de democratisch gekozen volksvertegenwoordigers de overmachtige Raad van Hoeders van de Revolutie die het uit de verkiezingen van 20 februari resulterend parlement elke democratische en hervormingsgezinde stem probeert te ontnemen. Het is bekend dat deze Raad in het jaar 2000 meer dan eenderde van de door het parlement uitgevaardigde wetten niet heeft geratificeerd. Ongetwijfeld kan Iran, een land met een grote geschiedenis en een belangrijke geopolitieke positie, een strategische rol spelen in de stabiliteit van het gebied, met name met het oog op Irak en Afghanistan. Ik vrees echter dat de pogingen die de conservatieve geestelijken ondernemen om de wil van het Iraanse volk te manipuleren, niet alleen kunnen leiden tot een parlement zonder democratische legitimiteit maar ook tot een verzwakking van de positie van Iran in de wereld. Het hoofdprobleem in Iran is ongetwijfeld de machtsstructuur. Er zal echter van hervormingen en vooruitgang op het gebied van de mensenrechten geen sprake kunnen zijn zolang de hoeders van de islamitische revolutie de democratische genomen besluiten aan hun laars lappen. Het recent moratorium op steniging moet worden omgezet in wetgeving, opdat definitief een einde wordt gemaakt aan deze afschuwelijke straf. Ik wil hier bij deze gelegenheid nog iets aan toevoegen. Ik hoop dat Iran ook vrouwen zal opnemen onder de sportlieden die aan de Olympische Spelen 2004 van Athene zullen deelnemen. 4-125
Sandbæk (EDD). – (DA) Mijnheer de Voorzitter, ik ben ongelooflijk ontgoocheld over de gezamenlijke ontwerpresolutie. Het zou voor iedereen duidelijk moeten zijn dat de beslissing van president Khatamis om in februari verkiezingen te houden, elk sprankje hoop op hervormingen in Iran doet verdwijnen. De kritische dialoog wordt in Iran blijkbaar zo uitgelegd dat deze dialoog de EU toelaat het onderdrukkend
12/02/2004 regime in Iran beter te begrijpen en te aanvaarden. Wanneer zal de EU inzien dat deze dialoog een grap is? Is er dan niets in de daden van het ayatolla-regime van Iran, dat ons ertoe kan aanzetten onze eigen hooggeprezen waarden inzake democratie en mensenrechten in te roepen en er ook naar te handelen? En wat zullen wij doen als de Iraanse mullahs hun regime naar Irak exporteren? De EU moet de krachten die voor een democratisch en pluralistisch Iran ijveren, met alle middelen steunen. De bestaande verzetsbewegingen, bijvoorbeeld de moedjahedien, zijn door de VS en de EU op de lijst van terroristen gezet om het regime in Iran ter wille te zijn, ook al hebben ze nog nooit burgers aangevallen. De eerste stap die de EU moet zetten, is ervoor zorgen dat de leden van de moedjahedien niet aan Iran worden uitgeleverd, waar ze zo goed als zeker de dood tegemoet gaan, alsook dat ze zo snel mogelijk van de terroristenlijst geschrapt worden en dat hun eis voor een volksraadpleging in Iran gesteund wordt. 4-126
Beysen (NI). – Voorzitter, iedereen die begaan is met de democratie maakt zich ernstige zorgen over de recente politieke ontwikkelingen in Iran. De uitsluiting van hervormingsgezinde parlementsleden van deelname aan de verkiezingen dreigt te leiden tot een massaal aantal niet-stemmers vooral bij de jongeren. Het is voor hen de enige manier om uiting te geven aan hun ontgoocheling. Ze vrezen meer dan ooit het slachtoffer te worden van de behoudsgezinde machten. Het voortdurend flagrant ondermijnen van de hervormingsgezinde krachten, houdt een gevaar in voor een nieuwe revolutionaire beweging. Voorts dreigt Iran zich op internationaal vlak verder te isoleren. Dit is bijzonder verontrustend vooral met betrekking tot de conflicten in de regio van MiddenOosten. Met zijn positionering maakt Iran het MiddenOosten kwetsbaarder dan ooit. De Europese Unie dient alle diplomatieke kanalen in te zetten om vooralsnog te trachten het regime in Iran ertoe te bewegen terug te komen op de uitsluiting van de hervormingsgezinde parlementsleden van de verkiezingen. Het dient als voorwaarde te worden gesteld om de reeds bestaande samenwerking tussen de Europese Unie en Iran nieuwe impulsen te geven op terreinen van wederzijds belang. Los daarvan dient de Europese Unie onverwijld nieuwe initiatieven te ontwikkelen met als doel de drugsroute tussen Iran en Europa af te snijden. 4-127
Tannock (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, Iran is een belangrijk land met een glorieus verleden. Verder ben ik van mening dat het een van de hoogst ontwikkelde samenlevingen in het Midden-Oosten is, met een diepgewortelde hang naar vooruitgang en moderniteit. Misschien zal de fundamentalistische islamitische revolutie, met het verstrijken der jaren, nog slechts gezien worden als een korte onderbreking in zijn lange historische staat van dienst ten aanzien van de vooruitgang. Precies om die reden moet de EU, op dit beslissende moment in de voortdurende machtsstrijd, een open en
ondersteunende dialoog handhaven met zowel de regering als de hervormers, en in het bijzonder met de vernieuwers binnen de regering. We hebben inmiddels al de verheugende opschorting gezien van de barbaarse en middeleeuwse straf om vrouwen te stenigen voor overspel. Daarnaast heeft Iran nu ingestemd met de ondertekening van het aanvullend protocol op het NPV om een einde te maken aan zijn geheime kernwapenprogramma, dat nu, na de bekentenis van Abdul Qadeer Khan in Pakistan, in zijn volle omvang bekend is geworden. Uiteindelijk zal de democratie zegevieren en zullen de mullahs van de Raad van Hoeders hopelijk hun spirituele en pastorale rol weer oppakken. 4-128
Casaca (PSE). – (PT) Mijnheer de Voorzitter, het lijkt me overduidelijk dat alle hoop op een democratie in Iran ijdel is gebleken. Alleen als het politieke systeem in dit land volledig wordt omgegooid kan er hier ooit weer een democratie worden opgebouwd. Ik wil mij graag aansluiten bij mevrouw Sandbæk en erop aandringen dat de dialoog niet met de religieuze hiërarchie wordt gevoerd. Die is immers verantwoordelijk voor dit misdadige regime dat de mensen in Iran onderdrukt. De dialoog moet nu juist met de oppositie gevoerd worden. Het is dus van belang dat de in Iran verblijvende moedjahedien van de lijst van terroristische organisaties wordt afgevoerd, en dat geen van hen aan Iran wordt uitgeleverd. We moeten de dialoog voeren met degenen die werkelijk naar democratie streven – de nietreligieuze groeperingen. Pas dan kan de situatie veranderen en er in dit zo belangrijke land een democratie tot stand gebracht worden. We zijn het daar allemaal over eens. 4-129
Sacrédeus (PPE-DE). – (SV) Mijnheer de Voorzitter, de islamitische Raad van Hoeders is een niet-verkozen lichaam, dat bestaat uit theologen die de taak hebben erover te waken dat de erfenis van de revolutie die 25 jaar geleden plaatsvond, aan de moslimprincipes blijft voldoen. De vraag is of de toezichtsraad de godsdienst zelf, de rol van de theologen en priesters en in dit geval de overheersende godsdienst, de sjiitische islam, juist niet in diskrediet brengt door zijn optreden, door de wetgeving die hij tot stand heeft gebracht en door andere wetgeving die hij geboycot heeft. Wij als Europeanen en leden van het Europees Parlement moeten zeggen dat wie stemrecht heeft, ook het recht heeft om zich kandidaat te stellen. Het is totaal onaanvaardbaar dat theologen mensen kunnen verbieden te stemmen en zich kandidaat te stellen. 4-130
De Keyser (PSE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, Iran confronteert ons met onze eigen tegenstrijdigheden. Zoals de heer Tannock heeft gezegd, is Iran ontegenzeglijk een groot land met een roemrijk verleden. Het is ook een potentieel rijk land vanwege zijn oliebronnen en het heeft de wens geuit om op internationaal niveau weer aansluiting te vinden, door zijn kernwapenprogramma stop te zetten en de doodstraf
12/02/2004 op te schorten. Iran is strategisch gelegen: het grenst zowel aan Afghanistan als aan Irak. Kortom, Iran is voor ons onmisbaar, hoewel in een maand tijd al onze hoop op democratische vooruitgang in dit land in rook is opgegaan. Aan de vooravond van de parlementsverkiezingen ziet het ernaar uit dat de staatsgreep van de conservatieven zal slagen: slechts vijftien van de van verkiezingsdeelname uitgesloten hervormingsgezinden hebben van de Raad van Hoeders van de Revolutie een nieuwe kans gekregen. De provinciale gouverneurs die met aftreden hadden gedreigd, doen dit uiteindelijk niet. President Khatami zal aanblijven. De studenten komen niet in opstand en de lidstaten, die merken dat het tij gaat keren, staan niet helemaal onwelwillend tegenover de neoconservatieven die, zo menen zij, afstand kunnen bewaren tot het religieuze fundamentalisme. Dit is dus de hypocrisie ten top. Mijnheer de commissaris, ik wil graag van u weten of wij in naam van economische en geopolitieke belangen ook de ogen sluiten voor deze ernstige aantasting van de rechten van de mens waardoor de hoop van zoveel Iraniërs de bodem is ingeslagen? Wat is onze houding ten aanzien van de samenwerkingsovereenkomst? 4-131
Patten, Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben ervan overtuigd dat de meeste leden van dit Parlement het met mij eens zullen zijn dat het van essentieel belang is om als Europese Unie te proberen een langdurige en constructieve relatie te ontwikkelen met Iran. Waarom? Ten eerste is Iran, zoals de heer Tannock zei, een belangrijke pre-islamitische beschaving; een beschaving waarmee wij in het Westen ons af toe bemoeid hebben op manieren die – op zijn zachtst gezegd – niet altijd even doordacht waren. Ten tweede is Iran een buitengewoon belangrijke regionale partij. Men hoeft slechts te kijken naar zijn omgeving om te zien hoe belangrijk het land is en om te onderkennen dat we geen geloofwaardig Midden-Oostenbeleid in bredere zin kunnen voeren zonder Iran hierbij te betrekken en hierin een plaats te geven. Ten derde – en ik heb dit gevoel heel sterk – zien we in Iran, naar mijn mening, de eerste trekken van een daadwerkelijke islamitische democratie. Voor de conservatieve hardliners is dat immers juist het probleem. Ik ben werkelijk van mening dat de demografie in Iran sterk in het voordeel van de democratie werkt. De theologen, die proberen de vooruitgang tegen te houden, zijn niet de eerste theologen die we hebben gezien – zelfs in onze eigen Europese geschiedenis niet – die niet veel ophebben met de democratie en toenemende burgerlijke vrijheden. Ik zal hier straks op terugkomen. Vanwege het belang van Iran, heb ik – evenals de Europese Unie – gepleit voor constructieve, realistische betrekkingen met dat land. Die hebben een aantal vormen aangenomen. We hebben geprobeerd een politieke dialoog te ontwikkelen, die zich recentelijk
heeft toegespitst op onze begrijpelijke zorgen over de vraag of de nucleaire ambities van Iran op energiegebied veranderd waren in nucleaire ambities voor militaire doeleinden. Wij maakten ons zorgen over de IAEA-rapporten van afgelopen zomer en herfst. Wij zijn tevreden over de vooruitgang die is geboekt naar aanleiding van het bezoek van de drie ministers van Buitenlandse Zaken van de Europese Unie aan Teheran, maar kijken nu uit naar het volgende rapport van de heer El-Baradei, naar de besprekingen in Wenen en naar een duidelijke toezegging van Iran om zich te houden aan de beloften die het heeft gedaan in Teheran tijdens het bezoek van de Europese ministers van Buitenlandse Zaken. Wij hopen verder dat we een dialoog kunnen ontwikkelen over terrorisme, evenals over massavernietigingswapens en over het vredesproces in het Midden-Oosten. Wij zijn een dialoog aangegaan over de mensenrechten, wat een uitermate belangrijk aspect is binnen onze betrekkingen met Iran. We kunnen eerlijk zeggen dat we op bepaalde terreinen vooruitgang hebben geconstateerd, nu er thematische rapporteurs tot Iran worden toegelaten. Aan bepaalde – ronduit barbaarse – straffen die er werden voltrokken lijkt, althans voorlopig, een einde te zijn gemaakt. Iemand zei tijdens het debat dat we zouden moeten gaan praten met rechters en anderen: dat heb ik gedaan. Ik had, terwijl ik met enkelen van hen sprak, het gevoel dat ik aantal eeuwen terug in de tijd gereisd moest zijn om aan dit soort gesprekken deel te nemen. Het is echter van belang dat we dit soort gesprekken aangaan en ze op openhartige wijze voeren. We zeggen tegen onze gesprekpartners in Iran dat een mensenrechtendialoog niet simpelweg een alternatief is voor het daadwerkelijk ondernemen van actie op het terrein van de mensenrechten. We willen dus ook zien dat onze dialoog tot vooruitgang leidt op dat terrein. We hebben met de Iraanse regering eveneens gesprekken gevoerd over handel, investeringen en economische kwesties. We hebben een aantal onderhandelingsronden achter de rug die moeten uitmonden in een handelsen samenwerkingsovereenkomst – een vrij basale overeenkomst volgens het beginsel van de meest begunstigde natie. Er hebben al enige tijd geen besprekingen meer plaatsgevonden. Een dergelijke overeenkomst is belangrijk voor Iran, niet in de laatste plaats vanwege het aantal jongeren dat ieder jaar de arbeidsmarkt betreedt en de noodzaak aan Iraanse zijde om meer buitenlandse investeringen aan te trekken, teneinde de werkgelegenheid en de economische ontwikkeling te creëren die nodig zijn om met die demografische druk om te gaan. De Iraniërs zijn zich er terdege van bewust dat al deze kwesties – de politieke, nucleaire, handels- en mensenrechtenkwesties – nauw met elkaar verbonden zijn. We kunnen niet simpelweg de problemen op één bepaald terrein vergeten en denken dat we daardoor op alle andere terreinen snel vooruitgang kunnen boeken.
12/02/2004 4-132
Ik herhaal dat ik voorstander ben van het onderhouden van contacten, maar deze contacten moeten niet worden gezien als een soort substituut voor verantwoordelijk optreden op deze terreinen, waaraan men in het Parlement, de Unie en daarbuiten zo veel waarde hecht. In dat verband wil ik het volgende zeggen over democratie: uiteraard heeft het ons tevreden gestemd dat de democraten en gematigden het de afgelopen jaar zo goed hebben gedaan. Toch zijn we enigszins teleurgesteld dat zij, desondanks, niet meer vooruitgang hebben weten te boeken in de regering. Dit wordt deels veroorzaakt doordat zo veel van wat zij wilden is tegengehouden door de conservatieve geestelijken, door de Raad van Hoeders. Dat heeft geleid tot een zekere teleurstelling van de kant van de burgers, hetgeen vervolgens weer heeft geleid tot een lage opkomst bij de verkiezingen en een uitslag die minder tot tevredenheid stemt dan anders misschien het geval zou zijn geweest.
De Voorzitter. commissaris.
–
Hartelijk
dank,
mijnheer
de
Het gecombineerd debat is gesloten. De stemming vindt tot besluit van het debat plaats. 4-133
Politieke moorden in Cambodja 4-134
De Voorzitter. – Aan de orde is het gecombineerd debat over de volgende ontwerpresoluties: – (B5-0095/2004) van de leden Mann, Nassauer en Posselt, namens de PPE-DE-Fractie, over politieke moorden in Cambodja; – (B5-0082/2004) van de heer Van den Berg, namens de PSE-Fractie, over Cambodja;
Ik twijfel er niet aan dat wat we op het moment zien een poging is van de conservatieve geestelijken om het verkiezingsproces te verstoren. Waarom proberen ze dat? Ze proberen het verkiezingsproces in ieder geval niet te verstoren omdat ze denken dat ze een goede uitslag zullen behalen. Ze denken juist dat als ze dat niet doen, de gematigden, de hervormers en de echte democraten een goede uitslag zullen neerzetten. Dit is een poging om de democratische impuls die we op het moment in Iran zien de kop in te drukken.
– (B5-0079/2004) van de leden Watson en Van den Bos, namens de ELDR-Fractie, over politieke moorden in Cambodja;
Ik moet zeggen – en ik hoop dat ik nu niet al te veel klink als de leider van een groep padvinders – dat het democratische proces in Iran niet tot in het oneindige geblokkeerd kan worden. Dat is namelijk hetzelfde als proberen het opkomende tij te keren. Ik hoop dat de conservatieven dat zullen beseffen en zullen begrijpen dat Iran er juist baat bij heeft als men toestaat dat mensen meer zeggenschap krijgen over het bestuur van hun eigen land. Zodra we echte democratie zien in plaats van de Potemkin-variant op de democratie, zal dat een van de beste manieren zijn om de betrekkingen tussen Europa en Iran te onderbouwen en iedereen hier kijkt daar dan ook naar uit.
4-135
Ik herhaal dat als we een creatief en constructief beleid voor het Midden-Oosten in bredere zin serieus nemen, Iran hierin een rol moet spelen. We hebben er niets aan om Iran op voorhand al te veroordelen en te beschouwen als een land dat wordt geleid door de manicheïstische machten van het kwaad en de duisternis. We moeten constructief zijn en de echte democraten steunen. Velen van ons hebben hen ontmoet en zij hebben indruk op ons gemaakt met hun moed. Ik hoop dat we er in de loop van de komende maanden en jaren getuige van mogen zijn dat Iran de moeilijke overgang voltooit naar een islamitische democratie die een constructieve leiderschapsrol kan vervullen binnen de zaken die in de regio spelen. (Applaus)
– (B5-0097/2004) van de leden Isler Béguin, McKenna en Wuori, namens de Verts/ALE-Fractie, over Cambodja; – (B5-0085/2004) van de leden Schmid en Vinci, namens de GUE/NGL-Fractie, over Cambodja. Mann, Thomas (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, in de afgelopen weken zijn drie politici van de Sam Rainsy-partij vermoord. Chea Vichea, een van de oprichters van deze partij en voorzitter van de vrije vakbonden, is op 22 januari doodgeschoten. Hij is het laatste slachtoffer van een lange reeks aanslagen. Als politieke moorden niet worden bestraft, wordt de deur opengezet voor nog meer aanslagen. De Fractie van de Europese Volkspartij veroordeelt niet alleen deze moordaanslagen zeer scherp, maar ook het tergend langzame onderzoek. Cambodja heeft sterke politieke leiders nodig. Die moeten hervormingen uitvoeren die definitief een einde maken aan de voortdurende schendingen van de mensenrechten. Ik noem in dit verband ook de kinderprostitutie en dwangarbeid. De regering heeft enige tijd geleden een verdrag gesloten met de VN over de oprichting van een tribunaal voor oorlogsmisdadigers. Dat verdrag hoeft alleen nog maar geratificeerd te worden door het parlement. Dit moet snel gebeuren. Wij eisen derhalve dat een EU-delegatie naar Cambodja wordt gestuurd. Wij moeten en willen een bijdrage leveren aan een duurzaam normalisatieproces. 4-136
Junker (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte dames en heren, Cambodja is helaas zeker niet op de goede weg. Tijdens de verkiezingen heeft de Cambodjaanse bevolking meer blijk gegeven van politieke en democratische rijpheid dan de politieke leiders van dit land. Er worden trouwens niet alleen
12/02/2004 politici van de Sam Rainsy-partij zomaar op straat doodgeschoten, mijnheer Mann. Uit mijn onderzoek blijkt namelijk dat ook drie vertegenwoordigers van de regeringspartij Funcinpec slachtoffer zijn geworden. Er heersen dus tamelijk ruwe zeden, waarbij men zich blijkbaar niet aan de normaal tussen regering en oppositie geldende spelregels houdt. Iemand die om welke reden dan ook uit de gratie is geraakt, loopt dus groot gevaar. Straffeloosheid is inderdaad ook een vrijbrief om zich te ontdoen van gehate politici, van welke partij dan ook, omdat de daders geen rekening hoeven te houden met sancties. De bevolking heeft amper nog vertrouwen in de politiek. Zelfs al wordt een dader ten tonele gevoerd, dan gelooft doorgaans niemand dat hij ook werkelijk de moordenaar is. Daarom heeft dit niet alleen gigantische effecten op de stemming in het land, maar ook een zeer negatieve invloed op de internationale hulp. De Aziatische Ontwikkelingsbank is niet bereid haar betalingen te hervatten wanneer niet snel een nieuw parlement bijeenkomt, dat in feite al lang gekozen is, en een nieuwe regering wordt gevormd. Dit is echter ook de crux. Wij moeten onze invloed aanwenden zodat de situatie verandert. De VN hebben indertijd in het kader van het vredesproces bepaald dat een tweederde meerderheid vereist is voor de vorming van een regering en van een coalitie. Dit leidt ertoe dat nu niemand bereid is hieraan invulling te geven. In de praktijk is dit een hindernis geworden die een normaal politiek leven in Cambodja onmogelijk maakt. Wij moeten onze invloed aanwenden zodat een politieke situatie wordt gecreëerd waarin ook werkelijk verbeteringen mogelijk zijn. In die zin dienen de gesprekken van de geplande delegatie gevoerd te worden. 4-137
Watson (ELDR). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, een politieke moord is in het donker al een gruwelijke misdaad, maar op klaarlichte dag is zoiets zelfs nog angstaanjagender. De heer Chea Vichea, vakbondsleider en lid van de Cambodjaanse oppositie, werd op 22 januari midden op de dag langs de kant van de weg in Phnom Penh doodgeschoten. Zijn moordenaar was zo brutaal dat voorbijgangers dachten dat de schoten vuurwerk waren. De heer Vichea is het vijfde lid van de democratische oppositie dat in 2004 vermoord is, en het laatste slachtoffer dat is gevallen in een jaar vol geweld. Naar aanleiding van zijn begrafenis ging een menigte van naar schatting 30.000 mensen de straat op. Ik weet waarom. Ik heb de heer Vichea afgelopen april namelijk mogen ontmoeten en ik was diep onder de indruk van zijn inzet voor democratie, behoorlijk bestuur en het verbeteren van de levens van zijn medeburgers. De heer Vichea was een van de medeoprichters van de Sam Rainsy Partij en een toegewijd pleitbezorger van de rechten van de 200.000 textielarbeiders in Cambodja. De moord op hem, in combinatie met de moorden op
activisten van de Funcinpec-partij, dragen bij aan een klimaat van politieke intimidatie in Cambodja dat nog wordt verergerd door het onvermogen van de waarnemende regering om iets te ondernemen tegen deze moorden. Of de Cambodjaanse Volkspartij nu verantwoordelijk is voor deze moorden of niet, haar voortdurende onvermogen om de moordenaars aan te houden en te straffen maakt haar aansprakelijk voor de aanzwellende golf van angst die de Cambodjaanse politiek overspoelt. De regering van Hun Sen blijft Cambodja besturen zonder volledige wettelijke en grondrechtelijke autoriteit. Het is van het grootste belang dat er overeenstemming wordt bereikt over een overeenkomst die het mogelijk moet maken een legitieme regering te vormen. De onderhandelingen hierover kunnen echter onmogelijk plaatsvinden in de schaduw van een politieke moord die de pogingen om een levensvatbare coalitie te vormen bemoeilijkt en gewelddadige vergeldingsacties dreigt uit te lokken. Het Europees Parlement moet niet alleen deze moord veroordelen, maar ook het klimaat van intimidatie en straffeloosheid dat de Cambodjaanse autoriteiten laten voortbestaan. In onze resolutie wordt opgeroepen tot de opschorting van alle niet-humanitaire hulp aan Cambodja en wordt de Europese Commissie gevraagd te weigeren nog langer zaken te doen met de regering van Hun Sen. De EU zou immers geen zaken moeten doen met een regering die de levens van democratische leiders niet kan beschermen. Tot slot roepen we de Raad op een sterke veroordeling uit te spreken. 4-138
Isler Béguin (Verts/ALE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, Cambodja schreeuwt wederom om hulp, maar de noodkreet van de wanhopige bevolking en de democratische, verenigde activisten dringt pas tot ons door als er doden zijn gevallen. Zo kwam de steun van de Europese Unie voor de vermoorde Chea Vichea, voorzitter van het Cambodjaanse Vrije Vakverbond van arbeiders en medeoprichter van de Sam Rainsy-partij, als mosterd na de maaltijd. Deze vakbondsleider kwam op voor de rechten van meer dan 38.000 arbeiders in de textielindustrie in Zuidoost-Azië, die het slachtoffer zijn van nieuwe vormen van slavernij die uit de mondialisering voortvloeien. Het wekt geen verwondering dat de politie en de Cambodjaanse regering de bedreigingen aan zijn adres niet serieus namen, gezien de abominabele toestand van de rechtsstaat en de democratie in Cambodja. Het moet ons te denken geven dat de integriteit van de leiders van de maatschappelijke, politieke en vakbondsorganisaties niet beter gewaarborgd is dan via de dialoog tussen de Europese Unie en dit gebied in Azië waar de politieke situatie kritiek is. Moet ik hier in herinnering brengen dat de moord op Chea Vichea de laatste is in een lange
12/02/2004 reeks van moorden op oppositieleden en dat 2003 sinds 1998 het meest gewelddadige jaar was? Moet ik hier nog aan toevoegen dat deze misdaden niet zijn berecht en de daders dus ook niet zijn veroordeeld? Hoe kunnen we in een dergelijke context de 25ste verjaardag van de val van de alleenheerschappij van de Rode Khmer vieren, als het martelaarsvolk van Cambodja nog steeds onder zoveel geweld en terreur gebukt gaat? Gezien de geloofwaardigheid van onze Europese Unie op het internationale toneel en de voorrang die zij geeft aan het internationale recht en de democratie boven geweld en realpolitik, kunnen wij niet anders dan de Cambodjaanse politieke leiders op het matje roepen om hen te laten inzien dat politieke en economische hervormingen noodzakelijk zijn en dat zij hun verantwoordelijkheden ten aanzien van de grond- en burgerrechten moeten nemen. Het Cambodjaanse parlement moet zijn taken weer oppakken en er moet een serieuze overeenkomst worden geratificeerd – en geen compromis dat meer weg heeft van een schijnvertoning tussen de Verenigde Naties en de regering – om een speciaal tribunaal in te stellen om de door de Rode Khmer begane misdaden tegen de menselijkheid te berechten. De voorbereiding hiervan sleept overigens al vijf jaar. Ik zou er ook graag op willen hameren, mijnheer de Voorzitter, dat we de onacceptabele en afschuwelijke gedwongen kinderarbeid de kop in moeten drukken, zowel ten aanzien van de kinderen op de vuilnisbelt van Phnom Penh die wij allemaal kennen, als de kinderen die voor de prostitutie worden verkocht of die het slachtoffer worden van mensenhandel en in handen vallen van een van de meest weerzinwekkende netwerken. Als aanvangsmaatregel moet dringend een Europese ad hoc-delegatie naar Cambodja worden gestuurd, maar we moeten niet vergeten dat het de fundamentele taak van de Europese Unie is om al deze betrokkenen in Phnom Penh op permanente en daadkrachtige wijze terzijde te staan. 4-139
Posselt (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, nadat de Rode Khmer miljoenen mensen van haar eigen volk heeft vermoord, vecht Cambodja voor stabiliteit en evenwicht. Dit land balanceert tussen de koning en de partijen, er is sprake van evenwicht tussen de partijen – soms meer, soms minder – en van pogingen om de verschillende externe invloeden in evenwicht te houden. Duurzame stabiliteit kan echter niet door evenwicht worden bereikt, maar alleen door versterking van de rechtsstaat. Daarom zijn de artikelen 4 en 6 van de resolutie van doorslaggevend belang. Plegers van aanslagen en moordenaars, die een gevaar vormen voor de fundamenten van het democratische bestel, dienen vervolgd te worden volgens de regels van de rechtsstaat. Tevens moet samen met de Verenigde Naties eindelijk het speciale strafhof worden opgericht. Wanneer Cambodjaanse en internationale juristen samenwerken, kunnen de misdaden tegen de menselijkheid, die hebben plaatsgevonden, eindelijk naar behoren worden bestraft. Tevens kan dit land dan na een bloedig en bewogen
verleden eindelijk een stabiele rechtsstaat worden, zodat het een belangrijke partner kan zijn van de Europese Unie. (Applaus) 4-140
Dupuis (NI). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, allereerst zou ik de Commissie willen bedanken voor het feit dat zij zich kranig heeft geweerd. Ik denk dat de Europese Unie, met name via de Commissie, sinds de verkiezingen in Cambodja heeft aangetoond dat zij in staat is voet bij stuk te houden. Ik ben echter van mening dat de huidige situatie uitermate complex is en ik sta achter de analyse van de heer Watson. Ook al weten we niet of de heer Hun Sen en zijn partij het brein achter de veel te lange lijst gepleegde misdrijven zijn, we weten wel dat ze geen poot hebben verzet – noch zij, noch de regering van Hun Sen – om ook maar één dader bij de kladden te grijpen. Wij weten ook dat het Cambodja van tegenwoordig niet veel rijker is dan het Cambodja van tien jaar geleden, hoewel de Europese Unie en de internationale gemeenschap miljoenen en miljoenen euro’s in dit land hebben gepompt. Als we dit allemaal weten, moeten we daar misschien conclusies uit trekken. De persoon die als regeringsleider geen vinger heeft uitgestoken om deze misdaden te voorkomen, de schuldigen in de kraag te vatten en Cambodja ook maar een minimaal niveau aan welvaart te brengen, heet Hun Sen. Als de Commissie de Raad een mandaat zou vragen om met de Amerikanen, Australiërs en Japanners te overleggen om de afzetting van de heer Hun Sen afhankelijk te maken van de voorwaarde om de leningen van de Aziatische Bank, het Internationaal Monetair Fonds en de Wereldbank over te nemen, zou het mijns inziens mogelijk zijn de Vietnamezen en de Chinezen, die dit grotendeels al inzien, ervan te overtuigen dat verandering in Cambodja samenhangt met de afzetting van Hun Sen en het verlenen van een mandaat aan een ander lid van zijn partij die de verkiezingen heeft gewonnen, ook al verliepen deze op verre van democratische wijze. 4-141
Patten, Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik zal het heel kort houden omdat de gevoelens die ik zal vertolken grotendeels overeenstemmen met de hartstochtelijke en deskundige woorden van de afgevaardigden die het woord reeds hebben gevoerd. Het was erg interessant om het verslag van de EU-missie voor waarneming bij de nationale verkiezingen in Cambodja van vorig jaar juli nog eens te herlezen. Ik wil er tussen haakjes nogmaals op wijzen wat voor een buitengewoon belangrijke rol deze waarnemingsmissies spelen in de ontwikkeling van de democratie overal ter wereld. In het verslag werd opgemerkt dat, in vergelijking met voorgaande verkiezingen, de sfeer minder gespannen was en dat er minder gewelddadige
12/02/2004 incidenten plaatsvonden – hoewel dergelijke incidenten dus wel voorkwamen. Er bleven gedurende de aanloop naar de verkiezingen zorgen bestaan over een aantal vermeende politieke moorden. Zoals de heer Watson zei, hebben we gezien dat enkele mensen die betrokken waren bij de partij van prins Norodom vermoord zijn, en zeer onlangs hebben we gehoord over de ontstellende moord op Chea Vichea. Ik sluit mij volledig aan bij wat er gezegd is over het belang van zijn politieke rol als een van de medeoprichters van de Sam Rainsy-partij en de belangrijke rol die hij vervulde als bekende en moedige vakbondsleider. Ik veroordeel deze moord in de strengste bewoordingen. Ik sta volledig achter de roep van het Parlement om een diepgaand onderzoek en om vervolging van de daders in overeenstemming met de relevante juridische procedures. Ik wil verder nogmaals van deze gelegenheid gebruik maken om een beroep te doen op alle politieke partijen in Cambodja om onderhandelingen te blijven voeren die moeten leiden tot de snelle vorming van een nieuwe regering. Wij zouden de vorming van een dergelijke regering allemaal zo snel mogelijk zien plaatsvinden. Het Parlement blijft terecht actief betrokken bij de zaken die in Cambodja spelen en ik zal ervoor zorgen dat deze betrokkenheid wordt weerspiegeld in wat ik tegen de Raad zeg, evenals in het werk van de Commissie. 4-142
De Voorzitter. – Bedankt, mijnheer Patten. De gecombineerde behandeling is gesloten. De stemming vindt tot besluit van het debat plaats.
4-145
Hatzidakis (PPE-DE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik moet uiting geven aan mijn verbazing en ook woede over de situatie waarin vier Griekse en drie Filippijnse zeelieden van de tanker Tasman Spirit verzeild zijn geraakt. Deze tanker liep vorig jaar aan de grond buiten de haven van Karachi, in Pakistan, door een fout van de Pakistaanse loods die het schip de haven moest binnenloodsen. De Pakistaanse autoriteiten maakten deze fout op het moment waarop het eb was, en daardoor kon zich dit dramatische ongeluk voordoen. Natuurlijk kwam toen een grote hoeveelheid olie in zee terecht, maar het optreden van de Pakistaanse autoriteiten daarna was onbegrijpelijk. De enige slachtoffers van dit ongelukkig voorval waren de Griekse en Filippijnse zeelieden. Er vond geen totaalaanpak van het probleem plaats om na te gaan hoe de verantwoordelijkheden lagen van de reder, de Pakistaanse loods, enzovoort. De Griekse en Filippijnse zeelieden werd alle schuld in de schoenen geschoven. Zij werden in de gevangenis gezet en op onaanvaardbare wijze behandeld. Enkele dagen geleden heeft een van hen zelfs een zelfmoordpoging gedaan. Dat was echter nog niet het enige. Het hoofd van de reddingsploeg die naar het land is gegaan om te helpen, wordt momenteel ook vastgehouden door de Pakistaanse autoriteiten. De situatie is ongetwijfeld tragisch. Ik heb ontmoetingen gehad met de familieleden van de zeelieden. Zij zijn in een wanhopige situatie en daarom moet het Parlement hier iets aan doen. Ik hoop dat wij zullen optreden want dit is eerst en vooral een kwestie van menselijkheid. 4-146
4-143
Griekse mariniers gevangen gehouden in Karachi 4-144
De Voorzitter. – Aan de orde is het gecombineerd debat over de volgende ontwerpresoluties: – (B5-0096/2004) van de leden Mann en Zacharakis, namens de PPE-DE-Fractie, over de Griekse zeelieden gevangen in Karachi; – (B5-0081/2004) van de leden Katiforis en Van den Berg, namens de PSE-Fractie over de Griekse zeelieden in Karachi; – (B5-0078/2004) van de heer Van den Bos, namens de ELDR-Fractie, over de Tasman Spirit en haar bemanning; – (B5-0086/2004) van de leden Alavanos, Bakopoulos en Korakas, namens de GUE/NGL-Fractie, over de Griekse zeelieden gevangen in Karachi; – (B5-0087/2004) van mevrouw Muscardini, namens de UEN-Fractie, over de Griekse zeelieden gevangen in Karachi.
Mastorakis (PSE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik wil afgezien van hetgeen de heer Hatzidakis zei, duidelijk maken dat het bevoegd ministerie van Pakistan kortgeleden een rapport heeft opgesteld over het scheepsongeluk. Daarin staat niets dat aanleiding zou kunnen zijn tot een officiële aanklacht tegen de zeelieden. De verzekeringsmaatschappij van het schip heeft trouwens al geruime tijd geleden voorstellen gedaan voor schadeloosstelling maar daarop is nooit officieel geantwoord door de Pakistaanse autoriteiten, alhoewel die maatschappij meer dan 20 miljoen dollar heeft uitgegeven in verband met dit ongeluk, voor het vervoer van het wrak, enzovoort. Wij weten dat de Trojka van de Europese Unie samen met de heer Patten naar Islamabad gaat en er in geslaagd is dit thema als eerste punt op de agenda van de betrekkingen tussen de Europese Unie en Pakistan te plaatsen. Wij hopen dan ook dat dit debat resultaten zal opleveren. Onze gevoelens en logica worden nu al zo lang getart, maar het gaat mij vooral om deze zeearbeiders die een lijdensweg gaan. Ik wil hierbij aantekenen dat reeds stappen zijn ondernomen door het Griekse ministerie van Buitenlandse Zaken, door de heer Papandreou, de minister van Buitenlandse Zaken en door de
12/02/2004 staatssecretaris, maar daarop is nooit echt gereageerd door de collega’s van het Pakistaanse ministerie. De situatie is afschuwelijk. De heer Hatzidakis zei al iets over de Griekse zeeman die geprobeerd heeft zelfmoord te plegen. De zaak zou komisch zijn als zij niet zo tragisch was: deze man wordt nu strafrechtelijk vervolgd omdat hij een zelfmoordpoging heeft gedaan. Nu is dit wrak van een mens dus zelfs aangeklaagd omdat hij zelfmoord wilde plegen. Hopelijk is een gelukte zelfmoordpoging niet strafbaar. Als autoriteiten zich zo gedragen, zullen talentvolle jongeren de zee de rug toekeren. Wie zal dan echter morgen het leven van de reizigers op zee en het mariene milieu beschermen? Daarom willen wij, mijnheer de Voorzitter, dat in deze zaak eindelijk menselijkheid, logica en wetmatigheid zullen zegevieren. Wij koesteren hoge verwachtingen van de inspanningen die commissaris Patten overmorgen in Islamabad zal ondernemen. 4-147
Patakis (GUE/NGL). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, ook ik wil enkele opmerkingen maken namens de Europese afgevaardigden van de Communistische Partij van Griekenland en namens heel de GUE/NGL-Fractie die samen met andere fracties de gezamenlijke ontwerpresolutie heeft ondertekend waarin wordt aangedrongen op de onmiddellijke vrijlating van de bemanningsleden van de Tasman Spirit die sedert juli 2003 op onrechtmatige wijze worden vastgehouden door de Pakistaanse autoriteiten in Karachi. Dit is pure gijzeling met als doel economisch voordeel. Tekenend is het feit dat afgezien van de bemanning ook een ingenieur, de heer Pappas, in Pakistan wordt vastgehouden, alhoewel hij twintig dagen na het stranden van het schip naar Pakistan is gegaan als hoofd van een – overigens succesvolle – reddingsploeg. Het is onvoorstelbaar dat heel de bemanning wordt vastgehouden omdat door het stranden van het schip voor de ingang van de haven van Karachi milieuschade werd veroorzaakt en daarvoor de bemanning en zelfs de kok verantwoordelijk wordt gesteld. Het schip strandde trouwens toen het in handen was van een plaatselijke loods en dus onder de verantwoordelijkheid stond van de havenautoriteiten. De gezondheidstoestand van de vastgehouden zeelieden is zeer onrustbarend, alhoewel zij geen enkele verantwoordelijkheid hebben. Zij mogen niet naar huis, hetgeen een van hen ertoe aanzette een zelfmoordpoging te doen. Wij moeten er nogmaals op wijzen dat een eind moet worden gemaakt aan deze onaanvaardbare tactiek waar veel regeringen gebruik van maken. Het komt trouwens ook de reders en de verzekeringsmaatschappijen goed uit dat zeelieden als zondebok worden gebruikt voor het oplossen van financiële geschillen, en verantwoordelijkheden moeten dragen die zij niet hebben.
Wij vragen de Commissie en vooral het voorzitterschap en de Griekse regering om vastberaden op te treden en de onmiddellijke vrijlating van de in Karachi vastgehouden zeelieden te bewerkstelligen. Deze gijzeling mag niet langer duren en moet onmiddellijk worden stopgezet. 4-148
Mann, Thomas (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, reeds acht maanden worden Griekse en Filippijnse zeelieden vastgehouden door de Pakistaanse autoriteiten. Hun tankschip is voor de haven van Karachi aan de grond gelopen en heeft de grootste milieuramp uit de geschiedenis van Pakistan veroorzaakt. Er is 30.000 ton ruwe olie in zee gestroomd, die de kust heeft verontreinigd en de vissers heeft beroofd van hun middelen van bestaan. Volgens de Pakistaanse regering is deze ramp het gevolg van incompetentie en nalatigheid van de bemanning. Het staat echter buiten kijf – de heer Hatzidakis en de vorige sprekers hebben hierop gewezen – dat de tanker onder het bevel van een Pakistaanse loods stond toen het ongeluk gebeurde. De schuldvraag is dus nog niet opgehelderd. De Pakistaanse ambassadeur heeft mij laten weten dat binnenkort een gerechtelijke procedure tegen de zeelieden aanhangig wordt gemaakt. Binnenkort? Volgens berichten in de media staan zij sinds oktober 2003 onder huisarrest en mogen zij Pakistan niet verlaten. Van de kant van de regering is mij verzekerd dat zij zich zonder enige beperking in het gehele land kunnen verplaatsen. Dat moet worden gecontroleerd. Het internationale recht regelt nog niet opgehelderde vergoedingskwesties. Op het gebied van de olievervuiling bestaat er bijvoorbeeld een verdrag ter vaststelling van de aansprakelijkheid, waartoe intussen 124 landen zijn toegetreden. Ik hoop dat Pakistan binnenkort een van die landen zal zijn. De Fractie van de Europese Volkspartij pleit er om humanitaire en juridische redenen voor de matrozen naar hun eigen land en hun gezinnen te laten gaan, maar dan wel met de vrijwillige verplichting dat ze naar Pakistan teruggaan wanneer de rechtszittingen beginnen. Dat is een erewoord, waaraan ze zich moeten houden. (Applaus) 4-149
Patten, Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, laat één ding duidelijk zijn, dit is een zeer betreurenswaardige zaak. Het zou bijzonder jammer zijn als de Pakistaanse autoriteiten denken de zaak van de Tasman Spirit te kunnen oplossen door de bemanning gevangen te nemen. Zoals de geachte afgevaardigde eerder al opmerkte, zal de EU-trojka volgende week een bezoek brengen aan Islamabad, en ik zal daar wederom bij de Pakistaanse autoriteiten aandringen op vrijlating van de bemanning op humanitaire gronden, overeenkomstig een garantie die, naar ik begrepen heb, door de Griekse regering is gegeven, namelijk dat de bemanning meewerkt aan ieder onderzoek dat vervolgens zal plaatsvinden. Dat lijkt een verstandige handelwijze en ik weet niet wat de Pakistaanse
12/02/2004 autoriteiten verder nog van de Griekse regering zouden mogen verwachten. De Commissie raadt arbitrage aan volgens de internationaal overeengekomen normen op basis van het Internationaal Verdrag inzake de wettelijke aansprakelijkheid bij schade door olieverontreiniging uit 1992. We moedigen Pakistan aan de voordelen van ratificatie van dit verdrag te bespreken met functionarissen van de Internationale Maritieme Organisatie. In de tussentijd zou het constructief zijn schadeclaims af te handelen overeenkomstig de bepalingen die in het verdrag zijn opgenomen, alsof Pakistan het verdrag reeds ondertekend had. Dat is wat de verzekeraars hebben voorgesteld. Ik heb de kwestie van de Tasman Spirit aan de orde gesteld bij de minister van Buitenlandse Zaken van Pakistan, de heer Kasuri, tijdens zijn bezoek aan Brussel op 5 november 2003. De hoofden van onze EU-missies in Islamabad hebben de kwestie bij verschillende gelegenheden besproken met de Pakistaanse autoriteiten, onder andere met de heer Kasuri. Zoals ik eerder al heb gezegd, hebben de ministers van Buitenlandse Zaken van Ierland en Nederland ermee ingestemd dat we deze kwestie opnieuw aan de orde stellen tijdens ons bezoek aan Pakistan op 18 februari, mocht de situatie tot die tijd onveranderd blijven. Het zou uiteraard uitstekend zijn als deze zaak zelfs al voor volgende week geregeld zou kunnen worden. Ik herhaal dat dit een betreurenswaardige situatie is die al veel te lang duurt. Hoe eerder deze kwestie wordt opgelost, hoe beter, en onze gedachten gaan uit naar de gezinnen van de bemanningsleden en naar de bemanningsleden zelf, die al veel te lang onder deze omstandigheden worden vastgehouden. (Applaus) 4-150
De Voorzitter. – Bedankt, mijnheer de commissaris. De gecombineerde behandeling is gesloten en wij gaan nu over tot de stemming over de ontwerpresoluties1. 4-151
Stemming
Vóór de stemming over paragraaf 5 4-154
Gahler (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, volgens mij gaat het om artikel 5 van de resolutie. In de tekst staat dat de verkiezingswaarneming niet plaats vond omdat de Iraanse autoriteiten dit weigerden. Dat moet om zakelijke redenen worden gecorrigeerd omdat ook het Parlement hierom had gevraagd. Daarom moeten we dit ietwat neutraler formuleren en in plaats van the authorities dan the Iranian side zeggen, de Iraanse zijde dus. Gelieve dit nog te corrigeren. Het gaat slechts om een feitelijke rectificatie. 4-155
(Het Parlement stemt in met de indiening van het mondelinge amendement) (Het Parlement neemt de resolutie aan) 4-156
Gezamenlijke ontwerpresolutie3 over Cambodja Vóór de stemming 4-157
Swoboda (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, het gaat hier om overweging D en overweging F. Bij overweging D en ook in artikel 7 zou niet “persoonlijkheden uit de oppositie” moeten staan maar “persoonlijkheden uit de politiek”, omdat drie van de vijf gedode personen lid waren van een regeringspartij. In overweging F moet niet 4 februari, maar 7 januari staan. Dit zijn eerder technische dan inhoudelijke wijzigingen. 4-158
Watson (ELDR). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, mijn fractie heeft geen problemen met het tweede van deze amendementen, maar wij zijn van mening dat het eerste de tekst zwakker maakt en om die reden maken wij hier bezwaar tegen. 4-159
(Het Parlement stemt in met de indiening van de mondelinge amendementen) (Het Parlement neemt de resolutie aan) 4-160
Gezamenlijke ontwerpresolutie4 over het lot van de Griekse zeelieden in Karachi
4-152
Ontwerpresoluties over gevallen van schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat (artikel 50)
Vóór de stemming 4-161
4-153
Gezamenlijke ontwerpresolutie2 over Iran
1 Bekendmaking van gemeenschappelijke standpunten van de Raad: zie notulen. 2 Ingediend door de leden Suominen e.a., namens de PPE-DE-Fractie, Barón Crespo e.a., namens de PSE-Fractie, Van den Bos, namens de ELDR-Fractie, Lagendijk e.a., namens de Verts/ALE-Fractie, Marset Campos en Seppänen, namens de GUE/NGL-Fractie, en Belder, namens de EDD-Fractie, ter vervanging van de ontwerpresoluties B50080, 0084, 0088, 0094, 0098/en 0099/2004.
3 Ingediend door de leden Nassauer e.a., namens de PPE-DE-Fractie, Van den Berg e.a., namens de PSE-Fractie, Watson en Van den Bos, namens de ELDR-Fractie, Isler Béguin en McKenna, namens de Verts/ALE-Fractie, Schmid, namens de GUE/NGL-Fractie, en Bonino e.a. namens de NI-Fractie, ter vervanging van de ontwerpresoluties B5-0079, 0082, 0085, 0095 en 0097/2004. 4 Ingediend door de leden Zacharakis en Mann, namens de PPE-DEFractie, Van den Berg en Katiforis, namens de PSE-Fractie, Van den Bos, namens de ELDR-Fractie, Alavanos e.a., namens de GUE/NGLFractie, Bouwman, namens de Verts/ALE-Fractie, en Muscardini, namens de UEN-Fractie, ter vervanging van de ontwerpresoluties B50078, 0081, 0086, 0087 en 0096/2004.
12/02/2004 Posselt (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, het gaat slechts om een kleine technische wijziging, die ik echter belangrijk vind omdat het per slot van rekening om gevangenen gaat. In de tekst is sprake van Griekse en Filippijnse zeelieden, maar in de kop alleen van Griekse zeelieden. Ik denk dat wij het erover eens zijn dat ook de Filippijnse zeelieden vrijgelaten moeten worden. Daarom verzoek ik de kop dienovereenkomstig te wijzigen. (Applaus) 4-162
(Het Parlement stemt in met de indiening van het mondelinge amendement op de titel) (Het Parlement neemt de resolutie aan) 4-163
Onderbreking van de zitting 4-164
De Voorzitter. – Hiermee is de agenda afgehandeld.1 Ik verklaar de zitting van het Europees Parlement te zijn onderbroken. (De vergadering wordt om 17.10 uur gesloten)
1 Samenstelling Commissies – Aanwijzing commissies – Besluit tot het opstellen van initiatiefverslagen – In het register ingeschreven schriftelijke verklaringen (artikel 51 van het Reglement) – Verzending van de tijdens deze vergadering aangenomen teksten – Rooster van de volgende vergaderingen: zie notulen.