Vel 331.
1243
Tweede Kamer.
7 7 S T E Z I T T I N G . — 29 M A A K T .
Mededeel ing van ingekomen stukken.
— Behandeling
van onderscheidene
Do i m n i . l l l i i
wels-onlwerpen.
deelt mede:
1°. dat zijn ingekomen de navolgende verzoekichriften, a l s : van den gemeenteraad van Edam, houdende bezwaar tegen de opheffing van het kanton Edam ; en
778te Z I T T I N G .
van J . Wijghau, geneer* en balansenmakerte Leeuwarden, houdende verzoek om het ijkkantoor aldaar aan te wijzen voor het ijken van balansen. Deze adressen zullen worden verzonden naar de Commissie voor de Verzoekschriften.
ZITTING VAN WOENSDAG 2 9 MAArTT.
(OEOPEND TEM 11 ORE.)
2°. dat het verslag gereed is van de Commissie van Rapporteurs voor het wetsontwerp tot het verleenen van toestemming au, de Amsterdarasche Kanaalmaatschappij voor het opnemen van gelden. Dit Verslag is reeds gedrukt en rondgedeeld en de dag der beraadslaging over het wets-ontwerp zal later bepaald worden.
Aan de orde is de behandeling v a n :
Ingekomen : adressen. — Verslag omtrent een wetsontwerp uitgebragt. — Beraadslaging over en a a n nemiog van verschillende wets-ontwerpen. — Voortzetting der beraadslaging over het we1s-ontwerp tot regeling van het hooger onderwys. — Interpellatie van den heer Mackay betreffende de verdere onderhandelingen omtrent eene Buikerconventie. — Regeling van werkzaamheden.
I. D e WETS-ONTWERPEN TOT NATURALISATIE VAN F . E . SlEBERS, L . SlEBERS, H . B . STEGEMANN , G. B . BRINKMANN , P . H. MAAS , C. H . O. BARTSCH , F . J . E . VON W E Y H R O T T E R , A . H. BRENNINKMEIJER, C. G. J A H N , C. L . E . KAUFMANN, F . W. CORDING, H . D. H E N N I N G S , H . W . M U L L E R , J . P . C GOGELEIN en E. D. M. G. SANCTORUM.
Deze wets-ontwerpen worden achtereenvolgens zonder beraadslaging met algemcene stemmen aangenomen. II. HET WETS-ONTWERP TOT WIJZIGING VAN DE ARTT. 2 0 EN 4 6 DER W E T VAN 9 J Ü L U 1 8 4 2 OP HET NOTARISAMBT ( S T A A T S B L A D N°. 20).
De beraadslaging wordt geopend.
Voorzitter: de heer D u l l e r t . Tegenwoordig, met den Voorzitter, 70 leden, te weten de heeren: Stieltjes, Corver Hooft, Heydenrjjck, de J o n g , Bichon van IJsselmonde, Teding van Berkhout, Rombach, Verheyon, van den Barch van Heemstede, Fabius, Oldenhuis Oratama, Insinger, Verniers van der Loeft, van der Schrieck , Idzerda, Messchert van Vollenhoven, Blussé , van Rappard, Cremers, Schimmelpenninck , de V r i e s , Bredius , Gevers Deyooot, van Kerkwijk, van Heemstra, Vening Meinesz, van den Heuvel, Kerens de Wijlre, van Houten, Sandlierg, van B a a r , Lenting, Bergsma, van Zinnicq Bergmann, Mirandolle, Bastert, Jonckbloet, van der Kaay, (leertsema, Borret, Smitz , des Amorie van der Hoeven, de Ruiter Zylker, de Casembroot, Mackay, Nierstrasz, van Wassenaer van Catwyck, Saaymans V a d e r , do Bruyn Kops, Mees, Lambrechts, Hingst, Arnoldts, Scb.imm.elp-iniinck van der O y e , Godefroi, Storm van 's Gravesande, Moens, Smidt, de Bieberstein , T a k van Poortvliet, van Nispen tot Sevenaer, de Roo van Alderwerelt, Viruly Verbrugge, Fransen van de P u t t e , Begram, de Jonge, van Naamen van Eemnes, Kappeyne van de Coppello en '«Vybenga; en de heeren Ministers van Justitie, van Buitenlandsche Zaken, van Binnenlandsche Zaken en van Finantien. De notulen van het verhandelde in de vorige zitting worden gelezen en goedgekeurd.
De V o o r z i t t e r : Door de Regering is eene wyziging gebragt in art. 1 , zoodat dit thans luidt: » In art. 20 der wet van 9 Julij 1842 op het notarisambt (Staatsblad n°. 20) wordt in plaats van » ter griffien van het provinciaal geregtshof en van al de arrondissementsregtbanken in de provincie tot w e l k e " , gelezen: »ter griffie der regtbank van het arrondissement w a a r t o e " Art. 46 derzelfde wet wordt gewijzigd als volgt: »De legalisatie der handteekening van den notaris op door hem als zoodanig uitgegeven stukken geschiedt, indien zij vereischt of door belanghebbenden verlangd w o r d t , door den voorzitter der regtbank van het arrondissement, waartoe zijne standplaats behoort." De heer v a n L j n d e n v a n S a n d e n b u r g , Minister van Justitie: Mynheer de President! De zoo even door u medegedeelde wijzigingen, die door de Regering zyn gebragt in dit wets-ontwerp, zyn een gevolg van de opmerkingen, die daaromtrent door de Kamer blijkons het Verslag zgn gemaakt. De opmerking is volkomen juist, dat het woord n hetwelk" nu ook in a r t . 20 van de wet op het notarisambt moet worden vervangen door welke en dat dus zou moeten gelezen worden in plaats van tot hetwelk, tot u-elke; de Kegering dat beamende, heeft echter gemeend liever het woord waartoe te moeten kiezen , om het artikel meer gelijkluidend te maken met de andere artikelen van dezelfde wet, zoodat in plaats van n ter griffien van het provinciaal geregtshof en van al de arrondissements-regtbanken in de p r o vincie tot welke" moet worden gelezen: »ter griffie der regtbank van het arrondissement, waartoe". W a t art. 46 betreft wordt president vervangen door voorzitter. Verder wordt in het Verslag opgemerkt, dat het om-
Bijblad vau de Neierlaudsche StaaU-Courant. — 1875—1876. II.
1244 134.
Wijziging
77STE Z I T T I
. — 29 MAART.
van de artt. 20 en 4fl
r wel van I Julij
slagtig, zelfs noodeloos omslagtig zou zijn, dat do legaliaatia door burgemeester en wethouders wordt govorderd ▼oor stukken , dSe dienen moeten bij bemooijingen betrekkelyk het grootboek. Ik spreek dut niet tegen; dat onderwerp wordt echter niet geregeld by do wet op het notarisambt , maar bij het Koninklijk besluit van 22 December 1814, (Staatsblad n*. 113), zoodat, wanneer die bepalingen , bet grootboek betreffende, aan wijzigingen zullen worden onderworpen, ook dat punt in nadore overweging zal kunnen worden genomen. De Regering is bet voorts eens met die ledón dor Kamer, die in antwoord op de des betreffende gemaakte aanmork i n g , de meening hebben uitgesproken , dat du zaak niet zou worden vereenvoudigd wanneer de legalisatie van den voorzitter der arrondissements-regtbanken, waar die wordt gevorderd , naar den kantonregter werd overgebragt, maar integendeel in de meeste gevallen daardoor de ingezetenon nog meer zouden worden bemoeijelijkt. Eindelijk is de vraag gedaan of behalve het depot van de handteekening en paraaph der notarissen ter griffie van de arrondissements-regtbanken , ook niet daarvan een depot ter griffie van het geregtshof zou moeten plaats hebben. De strekking van de voorgestelde bepaling is ook om noodeloozen omslag achterwege te laten , en nu meen ik met bescheidenheid, dat het inderdaad overbodig i s , dat oen tweeledig depot ten dezen p'aats hobbe. Ik merk hierbij op, vooreerst dat aan het gevaar dat men vreest nu wordt to gcmoet gekomen ter plaatse waar do residentie van een geregtshof met die oener regtbank zamenvalt, omdat de griffien dor geregtshoven on arrondïssements-regtbanken aldaar in dezelfde gebouwen zijn gevestigd. Maar bovendien, indien onverhoopt bet geval mogt voorkomen, dat ten gevolge van brand de handteokeningon en paraphen van notarissen ter griffie eener regtbank gedeponeerd, wiorden vernietigd, meen ik dat do voorhanden minuten van die notarissen nog voldoende gelegenheid zouden kunnen geven aan de voorzitters, die er toe zouden geroepen worden , om die handteckeningen en paraphen te verifiëren. Ik meen d u s , dat hetgeen de Rogering heeft voorgesteld, voldoende is om in de behoeften te voorzien. De heer O l d e n h u l s ( > r a ( a m a : De Minister heeft in zyne Memorie van Toelichting gezegd, dat de wet op het notarisambt op gewigtige punten aan zijn Departement wordt herzien en de Commissie van Rapporteurs heeft daarvan in haar Verslag zeer gaarne acte genomen. Maar ik wenschte den Minister te vragen of Zijne Excellentie ook bedacht is op het tarief ? Wij hebben met den Minister van Finantien eene zaak gedebatteerd , die èn in deze èn in de Eerste Kamer tot groote en gewigtige bezwaren aanleiding heeft gegeven Ik zal er mij thans niet over uitlaten of de declaratien , die het toen betrof, deugdelijk waren. De belanghebbenden zien natuurlijk hunne werkzaamheden gaarne ddor een drie- of vierdubbel vergrootglas; maar de regter moet beslissen. De Minister van Finantien heeft niet duidelijk gezegd of dat had plaats gehad. Al de aangevoerde argumenten laat ik echter thans op hare plaats; m a a r , indien het mogelijk i s , dut voor 3 verkoopingen , in IVj j a a r gebouden , f 23 600 plus ongeveer f 6000 aan verschotten kan worden gerekend, dan vertrouw ik dat niemand zal tegenspreken , ook de Minister van Justitie niet, dat het noodig is , méér dan nooilig, dat het tarief worde herzien. De V o o r z i t t e r : Mag ik den heer Gratama verzoeken zich nu te bepalen tot het wets-ontwerp dat aan.de orde is en niet te treden in de behandeling van eene wet die is afgedaan en in het Staatsblad is verschenen ? De beer O l d e n h u i s G r a t a m a : Ik heb juist gedaan, Manheer de Voorzitter. De heer v a n L y n d e n v a n S a n d e n b u r g : Het verheugt m y , dat ik in antwoord op de vraag van den geachten afgevaardigde uit Assen kan medodeelen, dat de
1842 op het
notarisambt.
Minister van Justitie bedacht is ook op de herziening van de wet op het tarief der notarissen. De beraadslaging wordt gesloten. De ARTIKELEN en de BEWEEGREDENEN worden
zonder
beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. Het wets-ontwerp tol xoijzigbig van de artt. 20 en 46 der wet van 9 Julij 1842 op het notarisambt (Staatsblad n°. 20), in hoofdelyken omvraag gebragt, wordt met algemeene stemmen aangenomen. III. l i e t WETS-OSTWERP TOT WIJZIGING VAN DE ARTT. 3 5 8 EN 3 6 0 VAN HET WETBOEK VAN BURGERLIJKE REGTSVORDERING.
Dit wets-ontwerp wordt zonder beraadslaging met algemeene stemmen aangenomen.
IV. H e t WETS-ONTWERP TOT GOEDKEURING DER CONSULAIRE OVEREENKOMST MET ITALIË
De algemeene beraadslaging wordt geopend. De heer v a n K e r k w i j k : Mijnheer de Voorzitter! Men schijnt aan het Ministerie van Buitenlandsche Zaken met angstvallige naauwgezetlieid na te g a a n , welke artikelen men met eenige sier uit een wets-ontwerp kan laten wegvallen , zoodat zij du goedkeuring dor Kamer niet behoeven. Hot gevo!g daarvan is d*t men, als men in het vervolg iets uit zulk een tractaat moet nazien, niet met één Staatsblad kan volstaan, maar nog een ander Staatsblad moet opzoeken waarin het tractaat in zyn geheel is geplaatst. Bij andere Ministerien is men vroeger op gelijke wijze te werk gegaan, als thans hier met het tractaat, maar toen is daarin, op instigatie van den heer de Vries, b\j gelegenheid der overeenkomst mot Kampen en van de Commissie van Rapporteurs bij gelegenheid der overeenkomst met de Hollandsche Spoorwegmaatschappij, verandering gekomen. Men had slechts het éénig artikel te wijzigen en het te doen luiden : « Worden goedgekeurd de artikelen van de overeenkomst, luidend > als volgt", dan zou aan hot bezwaar zyn te gomoet gekomen ; dan zou men aan do Departementen van Buitenlandsche Zaken en Justitie handelen gelijk bij die van Binnenlandsche Zaken en Finantien. Ik vlei my echter niet, dat aan mijn verzoek zal worden voldaan ; jaren lang is men gewoon aldus te werk te gaan , en daarin zal wel geen verandering komen, tenzij wij zulk een tractaat, gelijk met de overeenkomst met Kanapan geschied i s , mogten afstemmen. Ik heb nog eene andere opmerking, die ik, uit vrees van buiten de orde te gaan, bij de algemeene beschouwingen te berde moet brengen, omdat zij op meer dan één artikel betrekking heeft. Volgens het Wetboek van Koophandel, _de gemeentewet en de instructie voor de strandvonders, vastgesteld bij Koninklijk besluit van 23 Augustus 1852 (Staatsblad n°. 141), is de burgemeester verpligt het beheer op zich te nemon van de gestrande schepen of goederen in zijne gemeente. Gaat men deze overeenkomst na dan ziet men dat, met wijziging van de gemeentewet en van het Wetboek van Koophandel , het beheer der gestrande goeduren wordt toegekend aan consuls-generanl, consuls en consulaire agenten. W a s hier enkel sprake van consulsgeneraal en consuls, die door den Koning van Italië wor-. den aangesteld, men zou eenige zekerheid hebben dat hel lieden zyn dio ter goeder naam en faam staan, maar art. 8 geeft aan den consul-generaal en aan den consul do bevoegdheid consulaire agenten aan te stellen; deze treden in die gevallen in dezelfde bevoegdheid als do consul-generaal en de consul. Men kan niet altijd zeg» gen dat die consulaire agenten allen door goliditeit uitmunten. Ongetwijfeld staan de meesten ter goeder naam
1245 —*• 77STE Z I T T I N G . — 29 M A A R T . 140.
Goedkeuring
der consulaire overeenkomst
met
Italië.
eft faam bekend, maar er zijn er ook onder die trachten bij het sluiten van handelsverdragen, gelijk reeds vroeger zoo veet mogelijk geld van het gestrande schip in hun eigen ten aanzien van Frankrijk had plaats gehad. Het praecezak te doen vloeyen. Laat men echter, zoo als thans, het dent ligt dus niet alleen in de conventie met Spanje , maar beheer over do gestrande goederen aan den burgemeester ook in vroeger gesloten handelstractaten, met name in dat over, dan heeft men in den burgomoestor, wiens rekening met Frankrijk in 1865 gesloten. Ik meen mij te herinneren door Gedeputeerde Staten wordt goedgekeurd , een waarborg dat toen ook gewezen is op de mogelijkheid om in dsndat de eigenaren der gestrande goedoren niet gesneden zolfden geest met de Voreenrgde Staten van Noord Amerika overeen te komen. worden. Bovendien, gelijk in de Memorie van Antwoord wordt Ik heb er ook veel op tegen dat nu door den Koning van Italië lieden aangewezen zullen worden die den bur- opgemerkt, wordt art. 9 — er staat verkeerdelijk art. 8 — gemeester in zy'ne gemeente vervangen en daar de magt der wet van 1852 reeds aan den burgemeester als strand» tallen uitoefenen die thans de burgemeester bezit. Ik ben vonder do verpligting opgelegd om, wanneer ter plaatse een voorstander van het denkbeeld dat ieder baas is in een consulair agent aanwezig is van eene natie waartoe een z§n eigen huis. Ik zal een geval noemen dat ik heb bij- schip behoort welks goederen moeten worden geborgen, gewoond. Een schip strandt, de burgemeester neemt het dien agent te waarschuwen, ten einde dien als beheerder beheer op zich, maar de consulaire agent van een zeker te kunnen doen optreden. Op het door den geachten afgelund komt en zogt: ik neem het beheer van het gestrande vaardigde gestelde geval heeft dus de wetgever reeds schip op mij, en de burgemeester heeft, niettegenstaande vroeger het oog gehad. alle moeite, de kosten niet kunnen terugkrijgen, die hij in De geachte spreker meent dat in de praktijk moöijelijkhet belang van de redding der gestrande goederen had uit- heden zullen voorkomen omdat de burgemeester niet altijd gegeven vóór de consulaire agent bij hem kwam Diecon- bekend kan zijn met den betrokken consulairen agent. Zoo sulaire agent muntte niet uit door soliditeit en waar niets deswege al een oogenblik twijfel kan bestaan , zal het toch is verliest de Keizer zijn regt. Als mon een voorbeeld niet raoeijelijk zijn dat punt tot klaarheid te brengen; het wil zien, hoe de burgemeester strand vonder toch reeds aan bewijs zal ligt te leveren zijn of iemand en wel als consul gevaar van schade is blootgesteld leze men Tkemis, regts- of consulair agent de functie van strandvonder zal kannen kundig tijdschrift, derde verzameling, zesde dool, 1859, uitoefenen, waartoe anders de burgemeester geroepen is. bladz. 184. En mogt daaromtrent twijfel blijven bestaan, dan zal de In het Voorloopig Verslag heb ik de opmerking doen burgemeester zich bij de Regering voldoende kunnen veropnemen, dat de burgemeester niet altijd weet tot wien gewisson of werkelijk bedrog plaats beeft dan niet. Hoe zich te wenden , daar de burgemeester niet altijd weet wie het uioeiijelijlthedon zoude kunnen veroorzaken, erken ik de consulaire agenten zijn. Daarop wordt in do Memorie alzoo niet goed in te zien, en de bepaling is ook niet in van Antwoord opgemerkt: » De onderstelling dat de bur- strijd met de wet. gemeester niet zoude weten, wie consulair agent der betrokken natie i s , schijnt niet wel aannemelijk." Ik wil Do heer v a n d e r D o e s d e W l U e b o l s : Minister van toestemmen dat het in dan Haag niot aannemelijk is, maar Buitenlundsche Zaken: Mijnheer de Voorzitter! By hetgeen ik sta er voor in dat er burgemeesters zijn die nooit kennis mijn geachte ambtgenoot van Justitie heeft gezegd , wensch hebbon gekregen wie de consulaire agenten zy'n. Wat is ik nog te voegen , dat het exequatur aan een consulairen daarvan hot gevolg? Ik wijs op een feit. Kon schip strandt; ambtenaar slechts verleend wordt na een onderzoek inde bnrgemeester tracht te redden wat hij kan ; daar komen gesteld door tusschenkomst van den Commissaris des twee consulaire agenten en verklaren beiden dat hun het Konings in do provincie, en van den bnrgemeester der beheer toekomt. De burgemoestcr zegt dat hij het beheer gemeente, waar die consulaire agent zal gevestigd zijn. wel wil overgeven, maar vraagt: aan wie? Hij scheepte hen Immers wordt van wege mijn Departement aan de admitoon met een praatje af, want hot bleok hem niet aan wie nistrative overheid onder anderen gevraagd op welken voet van de twee agenten hij het behoer moest overgeven. de consulaire agent zal worden erkend door do Regering, Het gaat niet aan mot de Regering te zeggen: neem op den voot namelijk van landsonderdaan of van vreemden deze overeenkomst aan , want gij hebt reeds meermalen onderdaan ? Van elk verleend exequatur wordt daarna dergelijke onvoorzigtigheid begaan , namelijk door do goed- melding gemaakt i i de Staats-courant. Ik kan mij dan ook keuring van de overeenkomsten met Spanje en Frankrijk; kwalijk het g 'val voorstellen , dat een burgemeester onbeals men zich eens gestooten hoeft aan een steen moet men kend zoude zijn mot het resideren van een consul of van een ander consulaire agent in zijno gemeente of in de zich wachten dit niet ten tweeden male te doen. De aanneming van deze conventie zul maken dut de nabijheid er van. burgemeester is blootgesteld aan schado, dio hij wolligt De geachte spreker uit Zierikzee maakte aanmerking op nimmer op een ander zal kunnen verhalen. Die aanneming de redactie der wets-ontwerpen tot goedkeuring der tractaten. zal ten gevolge hebben dat men feitelijk brengt eene wijzi- Ten onregte mijns inziens vergelykt de geachte spreker ging in de gemeentewet en hot Wetboek van Koophandel wets-ontwerpen ter goedkeuring van eene overeenkomst tusten behoeve van den Koning van Italië en van enkele schen binnenlandsche besturen of tusschen deze en een lieden , zonder dat men een waarborg heeft dat het alge- of anderen persoon aangegaan, met het wets-ontwerp ter meen belang beter zal worden behartigd. goedkeuring van internationale tractaten. De aanleiding Tegenover die groote nadeolen wil ik mijne stem niet tot den vorm, waarop de geachte spreker aanmerking geven aan de goedkeuring van dit tractaat, en zal er dus maakt, ligt in do reductie der Grondwet, Alinea 3 vun art. 57 dier wet zogt: » Verdragen, welke , hetzij afstand tegen stemmen. of ruiling van eenig grondgebied des Rijks in Europa of De heer T a n L y n d c n v a n S a n d e n b u r g , Minister in andere werelddeelen, hetzij ecnige andere bepaling of van Justitie: Naar aanleiding van de opmerking van den verandering, wettelijke regten betreffende, inhouden, worgeachten afgevaardigde uit Zierikzee dat art. 14 dezer con- den door den Koning niet bekraohtigd , dan nadat de Statenventie bepalingen bevat aangaande de sauvetage in strijd Generaal die bepaling of verandering hebben goedgekeurd." met de Nederlandsche wetgeving, zij het mij vergund niet Van daar de splitsing der artikelen , welke aan de Statenalleen te wijzen op de overeenkomst met Spanje, maar Generaul of wel ter goedkeuring aangeboden of wel bloot ook te herinneren dat bij de behandeling daarvan zich in medegedeeld worden. de Kamer zelfs geon enkele stem heeft doen hooron om Het praktisch nut dat de geachte spreker in eene andere zich te verklaren tegen eene bepaling als die van dit handelwijze meent te zien, wordt verkregen niet slechts art. 14. Naar ik althans meen werd destijds over do sau- op de wijze, door den geachten spreker aanbevolen, yetage ook wel gesproken, maar niet in dien zin door den maar ook evonzeor door de bekendmaking, die op last des geachten afgevaardigde aangevoerd , en werd slechts opge- Konings aan elk tractaat in zg"n geheel gegeven w o r d t , nierkt dat wat in de consulaire overeenkomst was opge- zoodra de ratificatien zijn uitgewisseld. pomen omtrent de sauvetage, even goed kon worden bepaald In een en hetzelfde nommer van het Staatsblad vindt
1246 1
'
77STE Z I T T I N G . — 29 MAART. 140.
Goedkeuring der consulaire overeenkomst met
men dan van zelf in zijn geheel het tractaat, dat men noodig heeft.
Italië.
van vóY>r ruim 20 jaren, waarbij de gemeentebesturen ontheven worden van de verpligting om op de 8taatscourant geabonneerd te zijn, ten gevolge waarvan van da De heor C r e m e r s : Hoewel ik ook eenige bezwaren heb ruim lltiO burgemeesters, er thans slechts 300 de Staatstegen dit tractaat, die ik aan de Vergadering bij de be- courant krygen; acht honderd kunnen dus van die medehandeling van art. S wensch mede te deelen, meen ik toch doeling geen kennis nemen. mijne medeleden te moeten afraden het voorbeeld van den De heer Cremers is opgestaan om mij te bestrijden Ik goachten afgevaardigde uit; Zierikzee te volgen, die zijno wijs er hem alleen op, dat ik in het beheer van een burstem wil onthouden aan deze overeenkomst. gemeester, die al zijno uitgaven moet onderwerpen aan de De geachte spreker heeft ons uit zijno ondervinding mede- goedkeuring van Gedeputeerde Staten, meer waarborgen gedeeld, dat de strandvonderij soms slecht wordt behartigd zie dan in het beheer van een consulair agent. door dt, consulaire agenten en heeft er bovendien bezwaar Dat overigens mijn geachte vriend dat tractaat verdedigt tegen, dat de Nederlandschc autoriteiten door dergelijke verwondert my niet. tractaten worden ontheven van werkzaamheden , die hun Immers in de Memorie van Beantwoording wordt er op toebehooren. gewezen dat de bepalingen van artt. 8 en 14 overgenomen zijn van het tractaat met Frankrijk, en als ik mij niet Ik geef het eerste toe. Ik geloof dat er wel eens misbruik gepleegd wordt door bedrieg is het juist de heer Cremers die toen als Minister consulaire ambtenaren, maar misbruiken tinden steeds van Buitenlandsche Zaken dat ongelukkige tractaat heeft plaats: ook mij is bekend dat de strandvooderij door Ne- gesloten, hetwelk evenwel spoedig expireert. derlandBche ambtenaren niet altijd juist en goed is behandeld. Men moet echter in aanmerking nemen niet alleen hetgeen De beraadslaging wordt gesloten. hier gebeurt, daar dit tractaat ook vooial strekt om aan de schepen van Nederlandsche reeders en handelaars die Beraadslaging over het EUNIG ARTIKEL. op vreemde kusten stranden, eene goede behandeling te verzekeren. De heer C r e m e r s : In het Voorloopig Verslag staat, Ik gelooi dat, wanneer do geachte afgevaardigde uit dat sommige leden art. 3 van deze overeenkomst niet zeer Zierikzee daarop het oog gevestigd had, hij er niet toe zou duidelijk achten en gevraagd hebben , of voor de redactie van de 3de alinea van art. 3 ook bepaald werd, dat aan gekomen zijn zich tegen dit tractaat te verklaren. liet is waar dat wij in dit tractaat, even als in de wet alle consulaire ambtenaren vrijstelling van belasting zou betrekkelijk de consulaire regtsmagt, van sommige onzer gegeven worden ook wanneer zij niet waren consules regten afstand hebben gedaan, tegenover andere Mogend- missi, en als zy Nederlanders waren? heden , maar wij hebben dan ook dezelfde regten verkregen , Wanneer men de bewoordingen van het tractaat naen grootere voordoelen voor onzen handel en onze scheep- leest, moet, dunkt mij, die vraag toe temmend beantvaart in vreemde landen bedongen. woord worden. In de eerste alinea toch wordt gezegd, dat alle consuOp dezelfde wijze kon de geachte afgevaardigde ook bezwaar hebben tegen art. 12, waarin bepaald wordt dat de laire ambtenaren van vreemde Mogendheden zullen hebben consulaire ambtenaren van de beide landen over en weder dezelfde privilegiën, die toegekend zijn aan die van de zullen kunnen gevangen nemen en naar hun land doen meest bevoorregte natie. terugbrengen matrozen, die weggeloopen zijn. Dit is eene Ia de tweede alinea wordt alleen dan aan alle consuuitzondering, eene inbreuk op eene magt van onze regter- laire ambtenaren vrijdom van militie en schutterij verlijke ambtenaren, maar wij laten dien inbreuk toe om leond. wanneer zij burgers zijn van den Staat die hen voor ons dezelfde regten te verkrijgen. heeft benoemd. In de derde alinea wordt weder aan alle consulaire De heer v a n K e r k w i j k : Mijnheer de Voorzitter! Ik ambtenaren vrijdom toegezagd van alle mogelijke persoben geenzins voldaan door het antwoord van de Regering. nele lasten, zoowel Rijks-, provinciale als gemeentelijke, De Minister van Buitenlandsche Zaken is teruggekomen wanneer zij geen handel drijven , » pourvu qu'ils n'exercent op hetgeen wij reeds in de Memorie van Beantwoording aucun commerce, ni aucuno industrie". vinden, namelijk deze redenering: wij hebbeu het vroeger Dat is dd uitzondering in do 3de alinea. zoo gedaan, waarom zouden wij bet dan nu ook niet doen ? Nu zegt de Regering wel dat er geen twyfel kan bestaan Ik erken vroeger tot hetgeen ik nu verkeerd acht, te over de vraag of het voorbehoud van de 2de alinea ook hebben medegewerkt, maar ik herinner aan het oude Hol- op de 3de alinea vttn toepassing is. Maar de Regering geeft landsche spreekwoord van den ezel en den steen. toe, dat het duidelijker zou uitgedrukt zijn, als de redactie (Het tractaat van Spanje werd in de zitting van 16 van het tractaat met Spanje ware behouden. Maar volgens December 1872 bestreden door den heer van Lynden van de Regering is toch de bedoeling van het tractaat duidelijk. SundeLburg, toen lid der Tweede Kamer, thans Minister). Volgens mijn gevoelen is dat volstrekt niet het geval. De Minister van Justitie, wiens geheugen ik altijd be- Gelijk ik reeds zeide, moet de aanvang van de derde alinea slaan op de eerste, waarin gesproken wordt van alle conwonder , heeft zich nu toch een weinig vergist. Hy heeft gesproken van eene wet van 1852, maar ik sulaire ambtenaren zonder uitzondering. Ik vind echter in vind in het Staatsblad, dat ik heb laten halen door een deze fout geene aanleiding om mijne stem te onthouden aan het tractaat. maar daar de consuls in het algemeen prat bode , wel een Koninklijk besluit, maar geene wet. In art. 9 van dat besluit van 23 Augustus 1852 (Staats- zijn op do voorregten die zij hebben boven den gewonen blad n c . 141) vind ik niet wat de Minister mededeelde. Ik burger en in den regel trachten om die voorregten meer lees daarin niets anders dan dit: » In geval de door hen en meer uit te breiden , zouden zij zich daartoe op de letter in beheer genomen goederen tot een vreemd schip blijken van het tractaat kunnen beroepen. Daarom zou ik het voorte behooren, geeft hij van de stranding terstond kenuis zigtig achten, wanneer de Regering omtrent dit punt nog aan den naastbij wone&den consul-generaal, consul, vice- eene verklaring wisselde met de Italiaansche Regering en in het vervolg weder aannam de redactie, die zij gevolgd consul of anderen cor.-.ulairen agent, dien het aangaat." heelt in bet tractaat met Spanje gesloten , eene redactie die Dat is dus iets ander* dan dat men het beheer der zij zelve erkent beter, duidelijker en juister te zijn. goederen van den burgemeester laat overgaan op een consulair agent. De Minister zeide dat het gemakkelijk zou uit te maken De heer v a n d e r D o e s d e W l l l e b o l g , Minister van zijn , welken consulairen agent men moet hebben, en de Buitenlandsche Zaken: Mijnheer de Voorzitter I Het is eene Minister van Buitenlandsche Zaken voegde er by dat de tamelijk ondankbare zaak om de redactie van een tractaat benoemingen der consulaire ambtenaren altijd in de Staats- te verdedigen. Tractaten zijn doorgaans het werk van twee courunt staan. bureaux die soms op verren afstand met elkander werken, Do Minister zal zich herinneren dat er een besluit is en waarbij de wijziging van een woord ligtelijk een groot
1247
Vel 332.
Tweede Kamer.
77.STK Z I T T I N G . — 29 M A A R T . 140.
Goedkeuring
der consulaire
oponthoud geeft. Ik moet bij de Kamer in herinnering brengen dut een consulair tractaat met Italië besproken is vóór dat hetwelk met Spanje vroeger is gesloten; de afdoening van het tractaat dat nu in behandeling is heeft evenwel gewacht op do vastsielling der beginselen , dieaangenomen zouden worden lij bot tractait met Spanje. Nu geef ik dadelijk don genchten spreker toe dat er eone re lactie te vinden i s , die duidelijker de bedoeling van de twee Regeringen aan den dag zou leggen, maar ik kan den geeerden spreker volstrekt niet toegeven dat di« bedoeling ook niet blijkt uit deze redactie. Ik wijs de Vergade.ing op het onafscheidbare verband van de drie laatste alinea's van art 8. De geachte spreker neemt niet in aanmerking de woorden de niême, die in de derde zinsnede voorkomen. Wel is waar wordt hier met do eerste twee woorden van de derde alinea een nieuwe volzin begonnen, terwijl in het tractaat met Spanje achter het woord milice oen dubbel punt staat. Ik geef den geachten spreker toe dat door dit dubbel punt het verband beter was aangewezen, maar de woorden de même staan niet voor niets in die derde alinea; zij zouden geen zin hebben als de redactie van die alinea daardoor niet werd gekoppeld aan de redact'e van de tweede alinea. Die woorden worden slechts van de woorden ils seront afgescheiden door eene tweede voorwaarde, die hier gesteld wordt om de consulaire agenten in hot gen»t te stellen van de immuniteit, waarvan sprake is in die derde alinea. De woorden: »ils seront de même exempts", herhalen implicite de woorden der vorige alinea: » ils seront, lorsqu'ils sont lAloyens de l' Ktat, qui les a nomméi", en de woorden: «pourvu, qu'ils n'exercent aucun commerce, ni aucune industrie", stellen dan eene voorwaarde meer, zoo als ik aanmerkte, waaraan het genot verbonden is van de immuniteit, die het onderwerp van de dorde alinea uitmaakt. Ook de redactie van art. 3 , alinea 4 , luidende: » Il est bien entendu que les contributions , auxquolles 1'un de ces igents pourrait êtro sujet a raison des propriétés foncières ju'il posoèderait dans lo pays ou il exorce ses (ónctions, ne sont point comprises dans 1'exemption oi-dessus menionnée", toont duidelijk a a n , dat 1'oxemption ci-dessus nentionnée", die namelijk van de derde alinea, slechts gestipuleerd wordt ten behoeve van den consul, die niet is onderdaan van het land waar hij resideert W a t eene omslagtige redactie toch zou aan die 4do alinea zijn gegeven , indien er hier gedacht ware geworden aan Nederlanders, gezeteld in Nederland. Hier is blikbaar onderscheiden het land van herkomst van het land waar de consul gezeteld is en waar hij soms vaste goederen zou kunnen bezitten. De immuniteit van de 3de alinea moet dus ook aan dat begrip van onderscheiding getoetst worden. Ik kan overigens aan de Vergadering mededoelen , dat het blijkt uit do onderhandelingen, die over het tractaat gevoerd zyn , dat er geen ander inzigt van de zijde van de Italiaansche Regering, als van de zijde der Nederlandsche bestaat< en dat men het eens is over de interpretatie van art. 3. Niettemin ben ik den geachten afgevaardigde zeer erkentelijk , dat hy do Regering over deze zaak geïnterpjU leerd hoeft, omdat het alsnu duidelijk en helder voor iedereen zal zijn, dat nooit een Nederlander die consul van Italië in Nederland zou zyn , aanspraak zou kunnen maken op de indemniteit, die het onderwerp uitmaakt van art. 3 , alinea 3. De beraadslaging wordt gesloten. Het eenig artikel en de BEWEEGREDEN worden zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. Het wets ontwerp tot goedkeuring der considaire overeenkomst i met Italië wordt in stemming gebrast en aangenomen met ,r>9 tegen eene stem , die van den heer van Kerkwijk. De V o o r z i t t e r : Vroeger was door de Kamer beslikt, ! d a t , na de behandeling van dit wets-ontworp, morgen het j eerst aan do orde zou zijn het voorstel tot verkoop van !
overeenkomst
met
Italië.
vestinggrond te Wyk en eenige andere wets-ontwerpen, waarvan de Minister van Finantien de verdediging heeft te voeren. Ik heb ochter van dien Minister berigt onlvanüon, dat hij morden waarschijnlijk verhinderd zal zijn bij don aanvang der zitting tegenwoordig te wezen, en daarom stol ik der Vergadering voor eene kleine verschikking te maken in de volgorde der wets-ontwerpen en in den aanvang der zitting aan de orde te stellen de weis-ontwerpen betrekkelijk de verhooging van hoofdstuk V I I I der Staatsbegrooting voor 1875, de ver strekkingen Tun het Departement van Oorlog dienst 1Ö76 en de wijziging der wet betreffende het verluenen van pensioen aan het peisoneel der loodsdienst, on daarop dan te laten volgen het wetsontwerp betrekkelijk don verkoop van vestinggrond to Wyk en de andere wetsvoorstellen die door den Minister van Kinantieo verdedigd zullen worden. Dienovereenkomstig wordt besloten. Aan de otdois de voortzetting der behandeling van het WETS-ONTWEHI' TOT HEGELINU VAN HET HOOGEB ONDEIlWIJS ,
en wel over AIIT. 56, luidende: i) Zij , die slechts enkele, hoogstens vier, lessen van hoogleeraren of lectoren wenschon te volgen , bstalen voor iedere les f 30; 7oo do les in e.n halfjarigen cursus gegeven wordt, f 15. Daardoor wordt tevens toegang tot de inrigtingen en verzamelingen, in het voorgaand artikel vermeld, verkregen." De V o o r z i t t e r : De heften van der Hoeven en Haffmans hadden als amendement voorgesteld art. 56 te lezen als volgt: » De lectoren en privaatdocenton mogen voor de bywoning hunner openbare lessen niet meer vorderen dan het bedrag dor collesiegeldcn in hut vorig artikel vermeld. Ten aanzien van priuatissima staat het hun vry zoodanige schikkingen te maken als zij zullen goedvinden." Ik meen echter, dat dit amendement ten gevolge van de stemming, op gisteren gehouden, vervallen i s , evenzeer als hunne amendementen op art. 5 4 , strekkende om dat artikel te lezen: » Tot het volgen der lessen aan de universiteit wordt gevorderd inschrijving bij den rector-magnificus. Deze inschryving geschiedt kosteloos," — op art. 5 7 , oneigenaardig een amendement genoemd, omdat het eenvoulig strekt om dat artikel te doen vervallen, — en op ait. 136, strekkende om het eerste lid van dat artikel te doen vervallen. Deze amendementen maken dus geene onderwerpen van beraadslaging meer uit. Da heor « l o n c k b l o e t : Art. 56 is eigenlijk eene uitzondoring op de bepaling voorkomende in art. 54. Is het nu niet wenschelyk eerst dat artikel te behandelen, hetwelk is aangehouden ? D.• V o o r z i t t e r : Ik heb gisteren voorgesteld art. 56 te behandelen vóór art. 54, omdat in art. 54 wordt verwezen naar de artt. 55 en 56 En de Kamer heeft daartoe besloton. De heer « l o n c k b l o e t : Mijnheer de Voorzitter, ik heb de eer gehad een amendement op dat artikel voor te stellen en ik dacht dat dit in behandeling zou komen. De V o o r z i t t e r : Het amendement van den heer Jonckbloet strekt urn art. 56 te lezen als volgt: » Bij uitzondering kunnen zij , die naar gee i universitaire!) graad dingen , en slechts enkele, hoogstens drie lessen van hoogloeraren wenschen te volgen worden ingeschreven zonder dat op hen de 3do alinea van art. 51 toepasselij k is. n Zy betalen voor iedere les f 30: zoo do les in een half jarigen cursus gegeven wordt f 15. Het bewys dat die .sommen zijn betaald wordt den rector-magnificus vóór de inschrijving vertoond. » Zij hebben, op gelijken voet als bepaald in alin. i van
Bijblad van de Nederlandsche S taats-Courant. — 1875—1876. II.
1248 77STK Z I T T I N G . — 29 M A A R T . 18.
Regeling
van het hooger
onderwijs.
examon ? Neen ; tot het begrijpen der lessen, die hij terstond by de intrede der universiteit zal hebben to volgen. Nu komt het mij toch rationeler voor, dit bewijs terstond bij de De keer J o n c k b l o e t , het woord voerende tot toolicb- inschryving te vorderen dan later. Da redenen, die daarting van zijn amendement, zegt: Het is zeer raooijelyk voor pleiten , heb ik bij de schriftelijke toelichting van dit eeue uitzondering te verdedigen op een regel, dio nog niet amendement opgegeven , en daar ik niet kan veronderstellen is vastgesteld. In art. 54 stelt de Regering voor, dat voor dat do leden zulke stukken niet lezen , zoo zal ik hier die iedereen de toegang tot de universiteit zal open s t a a n , reden niet herhalen. Slechts twee opmerkingen. zonder dat men zal vragen of hij goed voorbereid is, j a In de eerste plaats heb ik in den loop der discussie dan neen. Ik heb op dat artikel eene wijziging voorgesteld over deze wet een onverwachten bondgenoot gekregen. en met het oog op die wijziging is mijn amendement op Op 8 Maart zeido een der geachte sprekers : •> Men kan art. 56 geredigeerd. Ik heb voorgetiteld in art. 51 een en men moet zelfs wanneer men de propaedeusis wil ander beginsel aan te nemen en bij de inschrijving het brengen bij de gymnasia , goede exameni invoeren , alvorens bewijs te eischen, dat mon rijp is om de universitaire de jongelieden toe te laten tot de vakstudie.'' De spreker, wiens lessen te volgen. Nu wensen ik by art. 56 als uitzonde- woorden ik daar citeerde, is niemand anders dau de Minister; ring voorgesteld te zien, dat zy, die niet naar universitaire zijne opmerking was volkomen juist. Maar dan moet zij graden dingen en slechts enkele collegien wenschen bij to ook leiden tot mijne redactie, niet tot Uie van den Minister. wonen, worden ingeschreven zonder dat op hen de bepaIn de tweede plaats wil ik de aandacht vestigen op een ling, waarvan ik zoo even sprak, wordt toegepast p u n t , dat door velu leden voorbij wordt gezien. Men zegt Ik weet nu werkelijk niet, hoe het mogelyk zal zyn gewoonlijk : sluit toch den toegang tot de universiteiten voor dat de Vergadering daarop eene beslissing neme, als het niemand, en als gij een bewijs van rijpheid v o o r d e a k a d e mische le*sen vordert, dan beperkt gij den toegang. Niet in het » principale" van dit » accessorium" niet is vastgesteld. minst. Het zou waar zijn , indien enkel art. 54, zoo als ik het De V o o r z i t t e r : Wordt door den heer Jonckbloet een voorstel, in de wet k w a m ; maar art. 56, gelyk het in mijn amendement luidt, moet het correctief zyn. Hij , die voorstel gedaan? een akadenvschen graad wenscht te verkrijgen , moet het Do heer « f o n c k b l o e t : Mijnheer de Voorzitter, ik laat bewys overleggen Uat bij de lessen, daanoe leidende, kan volgen, maar dit zal geen vereischte zyn voor hen die het geheel aan uwe wijsheid over. zoodanigen graad niet mogten verlangen, muar slechts De V o o r z i t t e r : De raoeyelijkheid is dat, uls ik nu enkele lessen willen bywonen. Ik kan my bijv. wel voorart. 54 in beraadslaging breng, in dat artikel verwezen stellen dat in eene akademiestad do zoon van een fabrikant wordt naar eene bepaling van art. 5 6 , want in art. 51 er belang in stelt, een cursus in du chemie to volgen, en wordt uitdrukkelijk gezegd : » 1°. betaling dor in artt. 55 nu zou het hoogst onbillijk zijn, hem daarvan uit te sluiten. of 56 vermelde sommen." Intus6chen is h e t , na het weg- Zoo is het ook denkbaar dat een aanstaand a r t s , enkele vallen van het amendement van de hoeren Haffmans en medische collegies wil hooren, en daar by het artsenvan der Hoeven , misschien het beste, aan het verlangen examen slechts n cenige kruimkens Latijn en Grieksch" van den heer Jonckbloet te voldoen. Ik stel alzoo voor , gevorderd worden, zoo zou het verkeerd wezen, van hem het bewijs te eischen dat hij den gymnasialen cursus gevolgd art. 54 te behandelen vóór art. 56. heeft en daardoor ryp geworden is om de lessen der hoogleeraren te volgen. Dienovereenkomstig wordt besloten. art. 5 5 . toegang tut de aldaar vermelde inrigtingen en verzamolingon."
De beraadslaging luidende:
wordt alzoo geopend over ART. 5 4 ,
i) Tot het volgen der lessen aan de universiteit wordt gevorderd: ii 1°. betaling der in artt. 55 of 56 vermelde sommen; n 2°. inschryving bij den rector-magnificus. ii De inschrijving geschiedt kosteloos ; zy geldt voor het studiejaar waarin zij is geschied. i» Tot de inschrijving gaat de rector-magnificus niet over, vóór dat hem, het bewys is vertoond, dat de gevorderde som is betaald oi dat eene Ryksbeurs genoten wordt." De V o o r z i t t e r : Op dit artikel is door den heer Jonckbloet een amendement voorgesteld, strekkende om het te lezen als volgt: n Tot het volgen der lessen aan de universiteit wordt gevorderd inschryving bij den rector-magnificus » Die inschrijving geschiedt kosteloos; zij geldt voor het studiejaar waarin zij is geschied. n Tot die inschrijving gaat de rector-magnificus, behoudens de uitzondering, vermeld in art. 56, niet over vóór dat hem het getuigschrift is overgelegd , bedoeld bij artt. 10 en 1 1 , en het bewys vertoond, dit do som vermeld in art. 56 is betaald, of dat eene Ryksbeurs genoten wordt.'. De heer J o n c k b l o e t erlangt het woord tot toelichting van zijn amendement en zegt: Ik herhaal wat ik straks reeds be«on te zoggen: de Regering stelt voor, den toegang tot de universiteit open te stellen voor ieder , zonder te vragen of hij , die den toegang verzoekt, rijp is om do , lessen te volgen. Eerst bij het eerste universitair examen zal gevraagd worden of hij voldaan heeft aan art. 10 of 1 1 , of hij een bewys heeft dat hij rijp is. Rijp waarvoor? Voor het af te leggen
Van daar het correctief in art. 56. Maar uit die beide artikelen blijkt dat niemand van de universiteit wordt uitgesloten, dat de poort zoo wijd open staat als eenigzins mogelyk i s , zonder de degelijkheid der studie te benadeelen. Want ik geloof— en daaraan twyfelt voorzeker ook niemand — dat wanneer het peil van de wet onschappelijke ontwikkeling der leerlingen daalt, van zelf ook hut peil van het onderwijs, dat gegeven wordt, moet dalen. Het amendement van den heer Junckblu.it wordt ondersteund door de hueren Teding van Berkhout, Smidt, Messchert van Vollenhoven, van den Berch van Heemstede en Idzerda, en komt alzoo in beraadslaging. De heer H e e m s k e r k , Minister van Binnenlandsche Zaken: Ik wil het als eene aardigheid beschouwen en de Kamer zal het vermoedelijk ook als zoodanig opvatten, wanneer de geachte spreker zegt, dat ik in oone vorige discussie my over dit punt heb uitgelaten. Dit is minder juist. Wanneer ik vau vakstudie gesproken heb, bedoelde ik dit in verband tot de vak-examens. Du quaestie, die de geachte spreker aan het oordeel der Vergadering onderwerpt, is wezenlijk belangrijk. Ik dacht evenwel dat in onze wetgeving zoowel als in de voorafgaande behandeling van dit wets-ontwerp de meeningen zich daaromtrent tamelijk duidelijk hadden uitgespro* ken, maar in een anderen zin dan de geachte spreker bedoelt. Hetgeen mij eenLzins verwondert, i s , dat de geachte spreker, op eigen wieken drijvende, dit amen dement voorstelt, maar in gezelschap van andere geachte leden een amendement in een anderen zin voordraagt. Misschien is het eon alternatief voorstel; maar dit staat er niet bij. In het amendement der Commissie van Rapporteurs op art. 74 en volgende wordt, onder.6 voorgesteld : ii Tot het afleggen dezer examina wordt ieder, onverschillig waar hij de daarvoor vereischte kundigheden
1249 77STE Z I T T I N G . — 29 MAAKT. 18.
Regeling
van het hooger
hoeft opgedaan , toegelaten, mits hij in het bezit zij van een der getuigschriften, vermeld in art. 10 en 1 1 . " Men zal toestemmen dat het go me goede redactie zou zijn, WHIIIH" < men eerst bepaalde dat het examen moet voorafgaan aan de inschrijving, en naderhand dat het moet voorafgaan aan het vak-examen. Dit zou vreemd zijn. Wat de quaoBtie zelve betreft, er is voor de zaak van beid» zyderi wat te zeggen, ü e Regering hooft de keuze gedaan in den zin der vrijheid. Van ouds heeft d i e v r i j heid u ui de Nederlandsche hoogescholen bestaan en is eerst door het besluit van 1815 ingekrompen, in dien zin dat het eindexamen van de Latijnsche scholen gevorderd word als oen onmisbare sleutel, die den toegang tot de hoogeschoten o.it-loot, waarvan echter, zoo als bekendis, wel eens dispensatie werd gegeven. Daarvan is men na 1850 teruggekomen en onder hot regime van het besluit van 1853, dat nu reeds 23 jaren bestaat, heeft ieder toegang tot de lessen der hoogeschool; alleen voor de akademische examina heeft men een bewijs van het admissie-examen noodig. Dezelfde vrijheid bestaat in Frankryk en ik meen ook bij de Duitsche hoogescholen Zal men nu hier eene zoo beperkende bepaling invoeren als de geachte spreker wil , zoodat voor het hooren der lessen de overlegging van een bewijs van bekwaamheid gevorderd wordt ? I!ij de vaststelling der wet op het mi ldelbaar onderwijl is men niet van die meening geweest. Nu goef ik toe, en do geachte spreker zou dit kunnen citeren , dat ik meermalen de overtuiging heb uitgesproken dat de wet op het middelbaar onderwijs te veel vrijheid geeft voor leerlingen die als kinderen op de burgerscholen komen. Dat echter geen bewijs van kennis of ontwikkeling wordt vereischt tot toelating op de Politochnischo school is een andore zaak. Met rijp overleg heeft do wetgever de milde bepaling opgenomen dat men deze laatste ook kan bezoeken zonder bewijs van bekwaamheid; om er de examens af te leggen moet men echter hebben afgelegd het examen A of het eindexamen der hoogere burgerschool. Om in den tegenwoordigen stand dor zaak eene zoo aaumerkelijke inkrimping aan te brongen, dat men de bovoegdheid om student te worden , laat afhangen van een examen , acht ik eenigzins bedenkelijk. Kr is meer. Wierd het amendoment van den heer Jonckbloet aangenomen, dan zou bevoegdheid tot dispensatie moeten worden gegeven ; anders zouden vreemdelingen , buiten hunne schuld niet geheel kuunonde voldoen aan hot examen der artt. 10 en 1 1 , verhinderd zijn aan een onzer hoogescholen student te worden.
onderwijs.
iemand die eigenlijk niet in staat is het zoogenamde admissie-oxamen te doen, thans als student wordt toogolaten; in den regel toch volgt hij aan do akadomie oorst de littorurischo collegies, waar hij de studiën voort /.et die hij nog niet heeft votbragt Maar dat houdt nu op, en de student komt nu terstond bij zijns intrede in hot nkadeniioleveri in een geheel andoren kring van studiovakkon. Het directe verband tusschen zijno vroegere en latere studion verdwijnt goheel, terwijl tot nu toe dat verband bleef bestaan. Men kan zich dus geenszins beroepen op hetgeen reeds 23 iaren heeft bestaan. Ik dacht dat wat Duitschland betreft, men daar het Zeugniss der Jieife eischte voor men word toegelaten. Maar dat ü 't hier minder tot de zaak. Het is niet de vraag, wat ginds goed of slecht werkt, maar wel wat hier behoort to worden toegepast. Ten slotte acht de Minister mijn stelsel bedenkelijk, omdat te gelijk daarmee bevoegdheid tot het geven van dispensatie in de wot zoude moeten worden opgenomen. I n dien dit het geval w a r e , zou ik het ook bedenkelijk vindon. Maar waarom zou de dispansatie verleend moeten worden ? Omdat men anders vreemdelingen uitsluit? Ik zie dat niet in. Wanneer vreemdelingen plan bobben , zich hier te vestigen en aan eene Nederlandsche univorsiteit een graad wenschon te verworven, kan men van hen wel vergen dat zij het voorbereidend examen daartoe afleggen. Dien zij dat niet, dan vallen zij in de termen van art. 5fi en hebben het regt collegies te bezoeken, dit is immers niet uitgesloten. Ik zie dus niet in dat uit de aanneming van mijn amendement de noodzakelijkheid zoude voortvloeien om weder tot het verouderde denkbeeld van dispensatie terug te keuren , waarmede men to regt voor goed gebroken heeft.
De heer v a n W a s s e n a e r v a n C ' a t w i j c k : Mijnheer de Vooriitter! De meening dat te groote vryheid in deze alligt in losbandigheid zou overgaan , ben ik niet toegedaan. Men moet voor do meer gevorderden in leeftijd de gelegenheid niet versperren om zich door het hooger onderwijs te ontwikkelen. Velen hebbon daaraan groote verpligting , dat zij , n i reeds oeno andore carrière te zijn ingetreden , de lessen van het hooger onderwijs konden bijwonen. Ik zelf ben d ir hoogeschool te Utrecht zeer dankbaar, dat ik , in mijn rang van officier der genio, er de lessen van het hooger onderwijs mogt bijwonen, hoewel de studie van het Latijn en Grieksch aan mijne opvoeding ontbroken had. In dezen praktischen tijd, waarin do ingenieurswetenschap meer op den voorgrond treedt, zou ik het zeer beDe heer J o n c k b l o e t : Vooreerst een woord over hotgoen treuren , indien door eene bepoi kende bepaling de golegenden Minister bevreemdde ; bij eene nadere beschouwing dei- heid voor meer govorderden wierd uitgesloten om de vruchten van het hooger onderwijs te plukken. zaak zal die bevreemding wel ophouden. Ik hoop dat de Kamer den weg door de Regering aanIn verband met een ander voorstel heb ik met mijne geachte medeleden der Commissie van Rapporteurs eene gewozen , zil volgen, omd it deze do meerdere vrijheid niet aanvulling in het wets-ontwerp voorgedragen. Wij moesten beperkt. Werd het amendement Jonckbloet aangenomen, daarbij uitgaan van en ons aansluiten aan het door de dan /. ui 1>M or nog wel uitwegen te vinden zijn, maar het Regering gevolgde stelsel, immers konden wij niet uitgaan is mijns inziens beter , den groeten ruimen weg van de van een ander beginsel door een lid der Kamor in over- viijhoid in deze te volgen. Daarom zal ik met volle verweging gegeven , doch nog niet aangenomen. Het spreekt trouven de Rogering in deze volgen. van zelf d a t , wanneer mijn amendement op art. 54 wierd aangenomen , de leden die vroeger de Commissie van RapD i heer B e r k h o u t : Mijnheer do Voorzitter! Ik ben pottours uitmaakten , ook hun amendement op een volgend van oon geheel ander gevoelon dan de geachte afgevaarartikel in dien zin zouden wijzigen. Maar toen wij het digde uit Leidon, en zie in het amendement volstrekt geen voorstel dedon kondon wij het niet anders doen , omdat het gevaar, als beperkende de vrijheid van studie, daar i n d e was eene toevoeging aan het voorstel der Regering , niet 31e alinea uitdrukkelijk wordt gezegd: » bohou lens de uitaan een amendement van een lid, zonduring vermeld in art. 5 6 " . De Regering, zegt de Ministor, verklaart zich voor liet komt eigenlijk hierop neer, dat wanneer iemand zich vrjjheid. Vrijheid is een zeer fraai woord en nog veel aanmeldt om ingeschreven te worden, hij dan dadelijk fraaijer zaak ; maar men kan de vrijheid overdrijven; opgeeft of hjj den goheelen cursus wenscht to volgen. Zoo en doet men d i t , breidt men haar uit buiten de gronzon j a , dan moot hij overleggen het gotuigschrift van een waarbinnen zy moot beperkt blijven , dan ontaardt zij in los- gymnasium of van eene commissie. Dit te vragen naderbandigheid. Kn als men nu hior de vrijheid niet eenigzins hand , wanneer hij een examen doen wil, is mijns inziens beperkt, dan vrees ik dat men tol slechte resultaten voor de paarden achter don wagen spannen. de wetenschap komen zal. De student kan, dunkt mij, wannoor hij zich aanmeldt, Verder zogt de Minister dat het bestaande regime reeds den rectoi-magnificus te kennen geven wat hij wil; tevens 23 jaren oud is en zoo goed heeft gewerkt. M i a r de toe- is het dan het beste oogenblik, waarin van hem gevraagd stand wordt gansch a n d e r s ; ik kan mij voorstellen dat kan worden het bewijs van voldoende bekwaamheid om de
1250 77»TK Z I T T I N G . -
18.
Regeling
N
MAART.
van het hooger
lossen te kunnen volgen. Ik acht deze wy*ze van handelen boter, dan zoo als de Regering voorstelt in art. 75. Met volle instemming ondersteun ik daarom het amundement van den geachten afgevaardigde uit Winschoten. De Minister hoeft gezegd dat men de vrijheid van de studie onbeperkt moet handhaven. Ik ben dat geheel met hem eens, maar meen dat door het amendement die vrijheid juist zal toenemen , ten minste in geen enkel opzigt zal worden verkort. Het voorbeeld, waarop de geachte afgevaardigde uit Winschoten zich beriep, van een inwoner van eene akademiestad, dio slechts een enkel collegio wilde volgen, heb ik zelf bijgewoond. De heer R o m b a c h : Ik wensch slechts te herinneren aan hetgeen ik reeds gezegd heb bij de algemeene beraad* slaging. Wordt het amendement van den heer Jonckbloet aangenomen , dan sluit men voor goed de deur der academie voor de aanstaande artsen. Zy moeten niet , zoo als de hoor Jonckbloet zeide , slechts enkele collegios kunnen bywonen, dat is niet voldoende voor hunne oph iding, zy moeten geregeld den geheelen cursus doorloopen om hun examen te kunnen doen voor de jaarlyksche commissie. Waar moeten , indien die dan afgesloten w o r d t , de artsen worden opgeleid? Is daarvoor eenige andereplaats sedert aan het atheuaeum te Amsterdam de universiteitsregten zijn toegokond? De heer J o n c k b l o e t : Mijnheer de Voorzitter! Slechts eon enkel woord. Wanneer aanstaande artsen drie, of wil mon vier, lessen ' s j a a r s kunnen bijwonen, dan volgen zij den geheelen cursus dien zy dat j a a r noodig hebben.
onderwijl.
van Wassenaer van Catwijck, de Bruyn Kops, Mees, Lambrcchts, Hingst, Arnoldts, Nchiuiraelpenninck van der Oije, Moens, de Bioberstein, Tak van Poortvliet, van van Nispen tot Seveuaer, de Roo van Alderwerelt, Kransen van de P u t t e , Begram, de Jonge, Siieltj» s , Corver Hooft, Heydenryck, de J o n g , Bichon van Usselmonde, Rombach, Verhtyen, van den Berch van Heemstede, Fabius, 01denhuis Grataraa, Insinger, Verniers van der Loeflf, Messchert van Vollen hoven , ülussd, van Rappurd, Cremers, Schimmelpenninck, de Vries, Gevers Deynoot, van Kerkwijk, van Heemstra, Voning Meinesz, van den Heuvel, Kerens do Wy'lre, van Houten, Sandberg, van B i a r , Bergsma, van Zinnicq Bergmann en de Voorzitter. Voor hebben gestemd de heeren: Jonckbloet, Saaymans Vader, Smidt, Viruly Verbrugge, Teding van Berkhout, Idzerda en Lenting. Afwezig waren bij deze stemming de hoeren Nierstrasz, Godefroi, Storm van 's Giavesande, van Naamen van Etimnes, Kappeyne van do Coppello, Wybenga, van der Schrieck en Bredius. Art. 54 wordt onveranderd zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. Beraadslaging over ART. 56, luidende: »Zij, die slechts enkele, hoogstens vier, lessen van hoogleeraren of lectoren wenschen te volgen , betalen voor iedere les f 3 0 ; zoo do les in eene halfjarigen cursus gegeven wordt, f 15. Daardoor wordt tevens toegang tot de iurigtingen en verzamelingen, in het voorgaand artikel vermeld, verkregen."
De V o o r z i t t e r Op dit artilel is voorgesteld een amenDe heer H e e m s k e r k , Minister van Binnenlandsche Zaken i dement door den heer Jonckbloet, gelijk reeds is opgegeven. Ik geloof niet dat er veel nieuwe argumenten zyn te berde te brengen. De heer « f o n c k b l o e t : Mijnheer de Voorzitter! Het De vraag komt hierop neer: heeft men, by de toelating ligt in den aard der zaak dat mijn amendement op dit tot de studie , bepaald het oog op degenen, die de volledige artikel thans vervallen is. universitaire loopbaan met inbegrip van de promotie, wenschen te maken, dan is het amendement onschadelijk; De V o o r z i t t e r : Daar de heer Jonckbloet verklaart en hoeft zelfs iets voor. zijn amendement in te trokken, maakt het geen onderMeent men echter dat de hoogescholen ook strekken tot werp van beraadslagen meer uit. verspreiding van algemeene kennis, in dien zin dat zij, die eenigen tijd de lessen willen volgen , er van medenemen Art. 56 wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. wat zij kunnen, zonder akademi-
De zitting wordt voor een kwartieruurs geschorst.
Na de hervatting der zitting wordt de beraadslaging over art. 43 van het wets-ontwerp tot regeling van het hooger onderwijs hervat. De V o o r z i t t e r : Ik heb de eer aan de Vergadering voor te stellen om te bepalen dat aanstaanden Zaturdag zitting zal worden gehouden en dat de zitting van aanstaauden Maandag ten 11 ure zal aanvangen. De heer S t o r m v a n 's G r a v e s a n d e :
.Mijnheer de
Vel 333.
1251
Tweede Kamer.
77STE Z I T T I N G . — 29 M A A R T . 18.
Regeling
van hel Aooger
Voorzitter! Ik heb gisteren reeds gezegd dat het altyd mogelijk is om van de nu aangenomen regeling af te wijken. In zoover zou ik dus voor uw voorstel, Mijnheer de Voorzitter, kunnen stemmen wanneer mij maar duidelijk ware de volstrekte noodzakelijkheid dat er Zaturdag vergaderd worde. Ue bepaling dat men af kan wijken van liet Reglement vau Orde onderstelt dat er oene zoer dringende redon is waarom men absoluut dion dag moet vergaderen. Zulk een geval kan zich voordoen aun het einde van het j a a r ten opzigte van eene begrooting. Maar ik ontken dat zich thans een dergelijk geval voordoet. Bovendien geloof i k , zal het al zeer weinig baten of wij Zaturdag vergaderen; wanneer de heeren verkozen niet zoo lang te spreken , dan zou het meer helpen. Ik heb er dan ook niet op gerekend en zal dan ook niet de eer kunnen hebben aan uwe uitnoodiging te voldoen ; hut doet er trouwens too veel niet toe of ik kom. want ik ben geen competente beoordeelaar in deze materie. Nu gisteren eerst de bepaling is bevestigd , acht ik het verkeerd om er nu zonder zeer dringende redenen van af te wijken. Ik zal dus tegen uw voorstel stemmen , in ik hoop dat vele leden dit met mij zullen doen. De V o o r z i t t e r : Ik heb mij met opzet onthouden om de reden op te geven die mij tot het doen van mijn voorstel bragt, omdat ik veronderstelde dat die reden zoo voor de hand lag, dat vermelding onnoodig was. Nu mij echter blijkt dat er leden zijn die in het onzekere daarover zijn, wil ik ze gaarne opgeven. De reden waarom ik dit voorstel doe is , dat het do vaste gewoonte bij de Kamer, gedurende de 27 jaren dat ik de eer heb lid dozer Vergadering te z y n , altijd geweest i s , dat du Kamer in de stille weck voor Paschen huiswaarts keert, en dat dan het reces een of meer weken duurt. Wij hebben nu in behandeling een wets-ontwerp, waarover de beraadslagingen reeds van zeer langen duur zyn geweest en dreigen nog geruimen tijd te zullen aanhouden. Brengen wij nu niet vóór Paschen de zaak ten einde , dan hebben wij na het reces eene nagenoeg afgewerkte taak op te vatten. Mijn voorstel strekt dus alleen om de Kamer in de gelegenheid te stellen om het wets-ontwerp betreffende het hooger onderwijs nog voor het Paaschreces in eindstemming te brengen. Ik meen dat deze zaak van zoodanige urgentie is dat het mij regtvaardigt wanneer ik aan de Kamer voorstel Zaturdag en Maandag te vergaderen. Voor eigen uitspanning doe ik het niet. Want na vijf dagen hier de boraudslagingen geleid te hebben is mij de rust van den zesden dag zeer welkom. Do heer S t o r m v a n ' s G r a v e s a n d e : Bij mijne langdurige ondervinding weet ik ook dat men in den regel gewoon is voor Palmzondag naar huis te gaan. Maar er is nu toch geen enkele wettige reden waarom wij altijd vóór dien Zondag naar huis zouden gaan. Ik maak er mij dus niet ongerust over of de beraadslagingen over dit wets-ontwerp zullen wel afioopen vóór dien dag. Ik geloof dat er geen beter middel is om eene zaak eenigzins spoedig ten einde te bivngon dan een reces in het vizier te hebben. Dit is van Regeringswege dan ook wel eens toegepast. Ik noem b j v . de wetten betreffende de Amsterdamsclio Kanaalmaatschappij. Het is curieus dat de wets-ontwerpen die maatschappij betreffende meest altijd ingediend of behandeld worden als de Kamer naar huis verlangt. Ik herhaal, ik kan dus niet inzien dat het volstrekt noodig is aan uw voorstel, Mijnheer de Voorzitter, gevolg te geven. De V o o r z i t t e r : Wat de Kanaalmaatschappij betreft, kan ik mededeelen , dat heden morgen de Centrale Sectie byeen is geweest: zy heeft bepaald , dat aanstaanden Vrydag het tweede wets-ontwerp betrekkelijk die Maatschappij in do afdoelingen zal worden onderzocht. Hot is verder myn voornemen, om dit wets-ontwerp de volgende weok tijdig aan do orde te stellen , zoodat eene uitvoerige beraadslaging daarover mogelyk zal zyn , terwijl zoo noodig
onderwijs.
nog oen of twee avondzittingen nan dio zaak gewijd knnnen worden. De heer S t o r m v a n 's G r a v e s a n d e ; Dat is juist een bewijs voor mijn beweren. Ik moet echter doen opmerken , dat ik hot tegenwoordig wets-ontwerp op do Kanaalmnatschappij niet bedoelde, maar voor zoover ik my herinner, is dut altijd met de vorige • wets-ontwerpen op do Kanaalmaatschappij zoo geweest. De heer W y b c n g a : Het is zoer natuurlijk dat over een voorstel, nis zoo even door den Voorzitter is gedaan, verschil van gevoelen in deze Vergadering bostaat. Er zijn leden die zeer gaarne van don geheelen Zaturdag en den halven Maandag gebruik willen maken, of, met het oog op eigen zaken, dit moeten doen, terwijl weder anderen dien vrijen tyd niet wenschen. Maar ik moet toch zeggen, dat ik het allerminst een zóó sterk verzet tegen dat voorstel verwacht bad van het lid dat vóór mij daarover sprak. Het moest, dunkt my , dien geachten afgevaardigde eerder aangenaam zyn, eens een dag langer in ons midden te vertoeven. Wat mij betreft, Mynheer de Voorzitter, indien ik nog op mijne vroegere woonplaats verblyf hield, zou ik misschien ook niet tegen dergelijk voorstel stemmen als de Voorzitter thans nu doet, maar nu ik meer in de nabijheid woon, heb ik daarin geen aanleiding om er togen te zijn. Ook nu ondersteun ik nadrukkelijk het voorstel van den Voorzitter. Wij behandelen eene belangrijke w e t , en, door in den geest des Voorzitters te handelen , bestaat er misschien kans om ze tot een einde te brengen vóór het reces. Ik hoop dus dat de meerderheid zich met het voorstel zal vereeuigen. De heer S t o r m : Ik soonlijk feit.
vraag het
woord voor oon per-
De V o o r z i t t e r : Ik verzoek den heer Storm op te geven , waarin dat persoonlijk feit bestaat ? De hoer S t o r m v a n 's G r a v e s a n d e : Uit de rede van den vorigen geachten afgevaardigde moet worden afgeleid, dat ik *oor mijn genoogen afwezig ben geweest. E r lag een soort verwijt in , als of het daarom ongepast zou zijn dat ik mij tegen het voorstel van den Voorzitter verzette. Ik had zoo iets niet verwacht. Do V o o r z i t t e r : Ik kan den heer Storm alleen het woord verleenen, wanneer hij zich wil bepalen tot het bespreken van het verwijt, dat hij beweert dat door den geachten afgevaardigde uit Sneek tegen hem is gerigt, maar het verkeerd opvatten van bijgebragte redenen kan geen aanleiding zyn tot het verkrijgen van het woord voor een persoonlijk feit. De heer S t o r m v a n 's G r a v e s a n d e : Ik heb zeer grondige redenen gehad om to huis te blijven , ernstige ongesteldheid heeft mij verhinderd ter vergadering te komen. Ik verwacht noch verdraag daarop toespelingen, noch van den heer Wybenga, noch van iemand anders. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel van den Voorzitter, strekkende om aanstaanden Zaturdag, 1 A p r i l , zitting te houden en Maandag de zitting te doen aanvangen des voormiddags ten H u u r , wordt in stemming gebragt en aangenomen met 35 tegen 29 stemmen. Tegen hebben gostemd de heoren: Viruly Verbrugge , Kappeyne van de Coppello, Corver Hooft, Rombach, I n singer, Blussé, Schimmelpenninck, de Vries , Gevers Deynoot, van Kerkwijk, Vening Meinesz, van den Heuvel, van Houten , van Baar , Bergsma , Mirandolle , B a s t e r t , vau der Kaay, Borret, Smits, de Ruiter Zylkor, M a c k a y ,
Bijblad van de Nederlaudsclie Staats-Courant. — 1875—187G. II,
1252 77BTI ZITTING. — 29 MAART. 18.
Regeling van kei hooger
Saayunans Vader, de Rruyn Kops, Hingst, Storm van 'sGravesanda, Smidt, Tak van Poortvliet en van Nispen tot Sevenaer. Afwezig by deze stemming waren du hoeren: Stieltjes, Vorheijen , Oremers, Bredius, Nierstrasz on do ltoo van Alderwerelt. De beraadslaging over ART. 43 van het wets-ontwerp regelende het hooger onderwijs wordt horvat.
onderwijl.
bij de eerste benoeming kan worden gegeven, maar, als men eenmaal is benoemd op f 4000, dan kan men eerst na vyf jaren f 5000 en eerst natiën jaren f6000 bekomen. Stol men heeft een hoogleeraar benoemd en reeds na drie jaren leert de ondervinding dat men eeno goede keuze heeft gedaan, dat die man een sieraad der akademie, een steun dor wetenschap is. De naam door hem verworven doet hem eene roeping naar elders verkrygen; eene roeping die, als voordeeliger voor hem, die geen fortuin heeft, niet kan worden geweigerd. Hoe gaarne de Begering dan meer zou willen geven om den geleerde voor de akademie te behouden , zullen haar door de wet de handen zyn gebondon , zij zal den verdienstelijken man zelfs niet vóór dat hij zij,, tienjarigen diensttijd vervuld heeft, op het maximum kannen brengen. Al zou dus ook de Grondwet deze afwijking gedoogen, is het mijns inziens toch in het belang der zaak zich aan haren regel te houden, zoodat de jaarwedden door den Koning geregeld en jaarlijks op de begrooting gebragt worden. Ik zou dus èn den Minister èn r! > Kamer in overweging willen geven, of het niet beter ware, dit artikel to doen wegvallen.
De heer d e V r i e s : Hij mij bestaat ernstige twijl'ol of dit artikel wel is overeen te brengen met art. 61 der Grondwet, hetwelk bepaalt dat de Koning de bezoldiging regelt van alle collegien on ambtenaren die uit 's lands kas betaald worden en die bezoldigingen op de begrootiDg brengt. Het artikel maakt ééne enkele uitzondering, ten aanzien van de leden der regterlyke magt, wier jaarwedden geregeld worden bij de wet. Men heeft mij de opmerking gemaakt, dat art. 43 zich laat verdedigen door het artikel der Grondwet, waarbij bepaald wordt, dat bet hoogor onderwijs wordt geregeld hij de wet, welke regeling ook de vaststelliing van het bedrag der jaarweddon van de hoogleoraren in zich zou De heer J o n c k b l o e t : Ik beaam de opmerkingen van sluiten. Daarop antwoord ik, dat de regeling van het den vorigen geachten spreker, maar ik wensch daaraan onderwijs niet noodzakelijk eene vaststelling van de bezol- vast te knoopen eene andere opmerking, die hij trouwens digingen omvat. Ik kan als voorbeeld aan de wetten be- reeds heel' ingeleid. Als men het stelsel van art. 43 wenscht trokkolijk het lager en het middelbaar onderwijs herin- aan to nemen , dan zal toch welligt de redactie moeten neren. Ook de jaarwedden der leeraren van de Polytech- veranderd worden. Do bedoeling is in de eerste vyf jaren nische school worden niet geregeld bij de wet op het f 4000 te geven; maar dit zal het geval niet zyn , want middelbaar onderwijs. Er is dus geen reden om to zeggen, de hoogleeraar moet vyf jaren lang '/s laten staan en zal dat art. 194 der Grondwet eene derogatie van art. 61 dan slechts f 3200 hebben. Na vijf jaren zou by f 5000 inhoudt. krijgen , maar van die verhooging van f 1000 moet hij Maar al neem ik een oogenblik aan dat de Grondwet vier jaren lang V4 laten staan en zal hij dus slechts f4750 niet stellig verbiedt do bezoldigingen der hoogleeraren in trekken ; eerst na vijf jaar wordt dus werkolyk de jaardo wet te regelen, zoo is toch de vraag of bet wenschelyk wedde gebragt op f 5000 en eigenlijk eerst n» veeris dat te doen. In de eerste plaats: is dit wenschelijk met tien jaar op f 6000. Dit slaat natuurlijk niet opdetegenhet oog op de belangen dier hoogleeraren ? Die vraag zou woordige hoogleeraron , want ik geloof niet dat, misschien ik kunnen beantwoorden met eene andere vraag: hebben met eene enkele uitzondering, de tegenwoordige hoogde ambtenaren van de rogterlijke magt er zooveel baat bij leeraren zullen vallen in den tormijn van f 4000. Het slaat gevonden, dat hunne jaarwedden bij de wet zijn geregeld ? dus enkel op de Uter te benoemen hoogleeraren. Ik geef Zou aan de kennelijke ontoereikendheid hunner bezoldigingen deze opmerking in overweging, hetzij het artikel wordt niet sinds lang zijn te gemoet gekomen, indien dit had gehandhaafd, hetzij wordt toegegeven aan het bezwaar van kunnen plaats vinden by Koninklijk besluit ? En nu vorgete den geachten spreker uit Amsterdam en het artikel wordt men niet, dat het leven kostbaarder wordt en de betrek- teruggenomen; de Minister zou haar kunnen behartigen kelijke waarde van het geld met den tijd ook vermindert. bij zijne voordragt aan den Koning ter bepaling van het Al oordeelt men thans het bedrag toereikend , er kan een tractement. tijd komen dat het niet meer als zoodanig wordt beschouwd ; maar dan zou men het niet kunnen veranderen zonder wetsDe V o o r z i t t e r deelt mede dat de heer Wintgens schrifverandering, en niemand zal botwyfelen dat de wet op het tely'k heeft berigt, dat hij door treurige familie-omstandighooger onderwys, wanneer zy eenmaal vastgesteld en in wer- hedon verhinderd wordt de zitting bij te wonen. king is , tot die wetten behoort waarvan niet zoo gemakkelijk Dit borigt wordt voor kennisgeving aangenomen eene herziening zal te krijgen zijn. Dat kon dan wel eens blijken aan oven veel bezwaren onderhevig te zyn als in onzen tijd de herziening van de wet op do regterlijko orgaDo heer v a n Y l s p c n v a n S e v e n a e r : Wij zijn thans nisatie. In het belang van de hoogleeraren geloof ik dus, dat men van den bij de Grondwet gesteldon regel niet weer aan do professoron , en ik geloof dat het niet ongepsst is den Minister hier op eene anomalie attont te maken , moet afwijken. die gisteren door eene wijziging van Regeringswege in de Maar zal het dan zijn in het belang van hot onderwijs? wet is gebragt en niet is opgemerkt Deze wet brengt Dat betwijfel ik ten sterkste. Ik geloof dal men zich hier namelijk mede, dat men om benoemd te worden tot prote veel de handen zou binden ; het maximum van jaarwedde fessor den doctorsgraad niet behoeft te hebben verkregen. wordt bier gesteld op f 6000; dit kan bij de eerste benoe- Ik bedoel natuurlijk den Nederlandschen doctorsgraad. ming worden toegelegd, maar f 6000 op het papier zullen Ingevolge wyzigingvan Regeringswege is die wet daarengedurende de eerste vyf jaren slechts f 4800 in contant tegen wél gesteld voor de privaatdocenten. Welke is de gold zijn, en wanneer men nu let op de dagelyksche be- reden van dat onderscheid? Kan het toch wenschelijk zyn hooften , vooral voor ptraoaea die geen fortuin hebbon, dan vreemdelingen als professoren toe te laten, even wonis f 4800 waarlijk niet veel. Er zyn vakken die weinig schelyk kan het wezen hon als privaatdocenten te bezitten. worden beoefend en waarin dus weinig verdienstelijke mannen zyn te vinden ; wanneer nu een leerstoel in een dier De heer V l r u l y V e r b r u g g e : Mynheer de President! vakken vacant is en men het oog heeft op iemand die al Wanneer ik de geschiedenis van dit artikel uit de gewiseene positie heeft, dan kan het ligt gebeuren dat deze zich selde stukken naga , dan is het in het wets-ontwerp geniet wil verbinden voor f 4800 in de eerste vijf jaren , met bragt als een waarborg dat de traetementen niet te laag het vooruitzigt van daarna als hoogste belooning f 6000 te zoudon worden gesteld. Nu is voor het tractoment gekrijgen, dan zal men dus öf dien leerstoel onbezet moeten durende den eersten termijn het woordje » minstens" bijlaten, öf afdalen tot mediocriteiton , hetgeen nog erger is. Het gevoegd , zoodat het dan hooger kan zyn dan f 4000, artikel heeft den correctief daarin, dat het maximum roods maar dit wordt voor het tractement na de vyf en na de
1253 7 7 S T E ZITT1NC . — 29 M A A R T .
18.
Regeling
van het hooger
tien jaren niet herhaald , zoodat het dan niet hooger kan paan dan f 5000 on f 6000. Toch kan het mogelijk zijn dat men aan een professor, dien men gaarne aan de akademie zon behouden , een hooger tractemont wilde toeleggen. Ik gelooi dat aan het bezwaar èn van den geachten sprekor uit Amsterdam èn van den geachten spreker uit Winschoten zou worden U gemoet gekomen , wanneer men het woordje » minstens" ook doet slaan op het tractement van f 5000 en f 6000. Ik neem de vrijheid dit denkbeeld in den vorm van een amendement aan het oordeel der Vergadering to onderwerpen. Het amendement van den heer Viruly Verbrugge strekkende om art. 43 te lezen: »De jaarwedde der hoogleeraren bedraagt minstens f' 4000. Na vijfjarige dienst wordt zy minstens op f 5000, na tienjarige dienst minstens op f 6000 gebragt." De 2de alinea van het artikel vervalt", wordt ondersteund door de heeren Vening Meinesz, van der K a a y , de J o n g , Lenting en Cremers, en komt alzoo in beraadslaging. De heer v a n B a a r : Mij verpligt achtende tegen dit artikel te stemme; zal ik kortolijk die stem motiveren, ten einde eene verkeerde opvatting daarvan te voorkomen. Naar mijne meening is dit artikel in strijd mat de Grondwet; volgens haar art. 61 regelt de Koning de tractementen, uitgezonderd alleen die der regterlijke raagt, en van dit voorschrift mogen wij bij deze wet niet afwyken. Bovendien de bedoeling moge zijn, om door eene wettelijke regeling van de jaarwedden der professoren, dezen eene gunst te bewijzen, in dien zin dat men die wedden niet alleen regelen, maar ook verhoogen wil. Doch die wettelijke regeling is volstrekt goene gunst, en de leden der regterlijke magt hebben het, helaas, maar al te zeer ondervonden. Hunne bezoldiging bleef steeds stationair, juist uit hoofde dezer regeling bij de wet en ondanks den aandrang van alle zijden om verbetering, terwijl voor alle andere ambtenaren de tractementen gereedelijk werden verhoogd. In het belang der professoren zelve acht ik alzoo eene regeling hunner wedden bij Koninklijk besluit beter, even als ten aanzien der overige ambtenaren. Behoudens nadere inlichting zal ik dus stemmen tegen hut artikel. De heer T a n R a p p a r d : Ik zal stemmen voor het amendement van den heer V i r u l y , daar dit eenigzins te gemoet komt aan mijn bezwaar tegen het artikel. Nogtans zou ik wenschen dat men nog iets verder ging, en de tweede en derde alinea's van het artikel eenvoudig wegliet. Ik acht het goed en in het belang der professoren dat hun minstens f 4 0 0 0 tractemont wordt verzekerd, maar ik zie de noodzakelijkheid niet in voor de bepaling dat zij na zeker aantal jaren verhooging van tractement zuilen genieten. Immers, wanneer een hoogleeraar zeer weinig collegies heeft te geven, of als hij minder ijverig is — ik heb wel eens gehoord dat er waren die de collegies sloten lang vóór en openden lang na de vacantien — dan acht ik eene verhooging der wedde niet noodig. T e minder, acht ik de verzekering van die verhooging, omdat het zich zeer goed laat begrijpen dat men, nu er geen collegiegelden zullen geheven worden, zal wenschen te komen tot eene verdeeling der vakken; men zul weinig collegiun trachten te geven en beweren, dat er meer professoren voor een zelfde vak zullen moeten zijn. Daarvan kan hot gevolg zijn dat door sommige hoogleeraren al zeer weinig collegien zullen te geven zijn. Ik wensen ook geen maximum in de wet, omdat der Regering de gelegenheid moet open blijven om beroemde mannen aan de hoogeschool te verbinden. Te moer, nu de Kamer beslist heeft dat er te Amsterdam eene ho 'jrescliool zal zijn, en daardoor ontstaan is eene concurrentie met do Rjkshoogescholen , die de Regering moet kunnen volhuuden. Wanneer de gemeente Amsterdam haar belang begrijpt zal zij de uitnemendste professoren voor hare uni-
onderwijs.
versiteit trachten te winnen; de Regering moet dat gevaar kunnen afweren. Ik geef dus den Minister in overweging om de 2de en .'Me alinea van dit artikel te doen wegvallen en alldén te lezen: »de jaarwedden der hoogleeraren bedragen minstens 4000 gulden". De heer H e e m s k e r k , Minister van Bmnenlandsche Zaken: Mijnheer de Voorzitter, wat deze quaestie betreft, geloof ik dat de geachte afgevaardigde uit Amsterdam reeds eene solutiu gegeven heeft. Ik geloof wel dat de wetgever grondwettig vrij i s ; de Grondwet draagt de regeling van hot horger onderwijs aan den wetgever op en het is in verband met de uitvoering van dit artikel de taak van den wetgever zelf om den omvang van hetgeen hij te regelen heeft, te bepalen. Mijns inziens behooren daartoe de tractementen, althans het aanwijzen van de grens, waar binnen die tractementen zich bewegen. Men moet niet zoo ver gaan van in eene wet te bepalen dat een professor in dit vak zooveel bezoldiging hebben zou en in een ander vak wederom zooveel, want dan zou er voor de uitvoerende magt niets meer overblijven; de aanwijzing echter van maximum en minimum schijnt mij niet in strijd met de Grondwet. Zonder dat dit nu regtstreeks een bewijs is, moet ik toch doen opmerken dat in al de vorige wets-ontwerpen op het hooger onderwijs dit onderwerp wel degelijk was geregeld. Nu het fond der zaak. De heer Jonckbloet hoeft bedenking tegen de afloopende korting. Ik vorwijs den geachten spreker naar de pas drie jaren geleden vastgestelde pensioenwet, waarin de tractementen voorkomen die aan ufloopende korting onderhevig zijn. Daarin kan bij deze gelegenheid nog geene verandering gebragt worden. Voor die korting heeft mea ook aanspraak op pensioen. De geachte spreker uit Nijmegen maakt bedenking dat voor professoren de doctorale graad niet vereischt wordt. De bevoegdheid om vreemdelingen tot hoogleeraar te benoemen , ts erkend bij de wet van 4 Junij 1858, en dat sluit van zelf uit dat men den doctoralen graad eischt, want bij ons wordt daardoor een doctoraat aan eene Nederlandsche universiteit verkregen , verstaan. Buitendien de Regering moet de vrijheid hebben om de geschiktste personen tot hoogleeraar te benoemen en in die gewigtige keuze door geen formelen band gebonden zijn. Oppervlakkig en als men de zaak uitsluitend theoretisch beschouwt, schijnt het ongerijmd, dat men getin doctoralen titel eischt voor den hoogleeraar, maar wel voor den leeraar aan gymnasium of bij het middelbaar onderwijs. Maar praktisch beschouwd, geloof ik dat de zaak zich zeer wel laat verdedigen. Er zijn meer hooge betrekkingen , waarvoor alleen vereischt wordt dat men Nederlander en meerderjarig zg , en waarvoor toch niet eiken dag menschen te vinden zijn. Nu de quaestie van convenientie. Ik erken gaarne dat in hetgeen de geachte afgevaardigde heeft aangevoerd, zeer veel juist is. Het doel van het artikel is om aanstaande hoogleeraren een waarborg te geven , dat hun inkomen niet te karig zij. Hunne bezoldiging is thans geregeld door het organiek besluit, dat als wet geldt. Volgens dat besluit zijn de professoren niet ordentlijk bezoldigd — maar daarentegen zijn zy verwezen naar de collegiegelden dor studenten. Thans verandert men van stelsel. De Kamer heeft beslist dat de collegiegelden niet meor zullen vloeijeu in den zak van de professoren , daarom is het nu wenschelyk om de professoren een waarborg te geven , dat hunne bezoldigingen verhoogd zullen worden. De Regering was van oordeel, d a t , wanneer er een minimum werd vastgesteld, ook oen maximum moest aangenomen worden. Nu is door den eersten en door den laatsten spreker over dit onderwerp eene zeer gegronde opmerking gemaukt. Werkelijk zijn de omstandigheden sedert de indiening van dit wets-ontwerp veranderd; de gewigtige concurrentie die er voor de Rijksuniversiteiten ontstaan i s , mag niet zonder invloed blijven.
1254 77STE Z I T T I N G . — 29 MAART. 18.
Begeling
van het hooger onderwij»
Ik had reeds besloton , de dorde zinsnede vim dit artikel te doen vervallen, doch geloof, na bet hcoren van de verschillende adviesen , dat het beter is , verder te gaan , en ook de tweede zinsnede to doen vervallen. Het amendement van den heer Viruly Verbrugge komt wel aan een bezwaar te gemoet, maar geeft uit een oogpunt van wets-redactie wel eenige reden tot bodenking. In dat amendement staat , bijv dat na vijl' jaren eene verhooging zal gegeven worden tot minstens f 5000, dus bijv., tot 7000. Dan zou er echter na de volgende j-erie van vyf' jaren wederom eene verhooging moeten gegeven worden , doch daarvoor zou dan geen reden en geen grens bestaan. Mij dunkt dat men enkel het minimum zou kunnen stellen en het verder aan de uitvoerende magt over te laten om te zorgen dat bekwame hoogleeraren worden aangesteld. Ik geloof niet dat men behoeft te vreezen dat de Regering daarin te bekrompen of onverschillig zal te werk gaan. Ik heb de eer voor te .«tellen om de 2de en 3de alinea van art. 43 te doen wegvallen , zoodat het artikel zal luiden : » De jaarwedde der hoogleeraren bedraagt minstens f4000." De V o o r z i t t e r : Ik meen d a t , ten gevolge der wijziging van Regeringswege in art. 43 gebragt, het amendement van den hoer Viruly is vervallen. Mogt hij het echter verlangen , dan zou hij een amendement kunnen voorstellen om de 2de zinsnede van het artikel te doen herleven. De heer V i r u l y : Mijnheer de Voorzitter, ik geloof dat nwe opvatting juist is en dus trek ik mijn amendement in. De V o o r z i t t e r : Daar de heer Viruly heeft verklaard zijn amendement in te trekken, maakt dit geen onderwerp van beraadslaging meer uit. Het door de Regering gewijzigd art. 43 luidt thans : » D e jaarwedde f 4000."
der hoogleeraren
bedraagt
minstens
getrokken. Want de titularis ontvangt daarvoor een zeer deugdelijk aequivalent in zijne aanspraak op pensioen. En wanneer de geachte afgevaardigde het oog had op de tegenwoordige professoren, dan had hij zyne bedenking dunkt mij bij de overgangsbepalingen moeten to berde brengen. Ik heb evenwel eigenlijk het woord gevraagd om het stelsel te bestrijden, dat door enkele sprekers verdedigd w e r d , het stelsel namelijk dat men proi'ossoren zou moeten koopen. Ik stel mij voor dat de Minister op tweeërlei wijze uitvoering zou kunnen geven aan de w e t : bij iedere benoeming zou het tractement van den te benoemen professor geregeld kunnen worden , of bij Koninklijk besluit zou het tractement der professoren in het algemeen bepaald kunnen worden. Nu zou men onder den indruk van de discussie kunnen meencn dat de gewonschte uitlegging kan zy'n dat voor iederen professor afzonderlijk bij de benoeming het tractement moet geregeld worden. Tegen die opvatting moet ik waarschuwen. Veel liever zie ik een enkel persoon, al is het met leedwezen , uit het corps der professoren vertrekken , dan de jaloezie op te wekken, die door zulk eene afzonderlijke regeling der tractementen noodwendig geboren wordt. Nu reeds bij de. begrootingen ontvangen wij reeksen adresson van ondergeschikte ambtenaren: a krijgt 200 gulden verhooging, b wil die cok hebben, later c eveneens, enz. Dan komt a weder en beweert d a t , nu de anderen verbooging hebben ontvangen, hij weder eene nieuwe verhooging moet hebben , enz. Wanneer het de bedoeling is om voor de professoren gelijken wedren in het leven te roepen, dan moet ik mij daar ten sterkste tegen verklaren ; dit is een allervurdertelijkst stelsel Ik wil de Regering de handen wel vrij laten om bij Koninklijk besluit de tractementen te regelen, mits dat duidelijk zij uitgedrukt dat de Regering niet voornemens is aan deze bepaling anders uitvoering te geven dan regeling bij K o ninklijk besluit van alle tractementen op gelijken voet en niet voor ieder afzonderlijk bij de benoeming.
De heer v a n N i s p e n t o t B e v e n a e r : Mijnheer de De beer v a n H o u t e n : Deze discussie wordt zeer bemoeijelijkt doordien de Regering zoo dikwijls \ an 3telsel j Voorzitter 1 Het antwoord mij door den Minister gegeven, verandert. De leden onderzoeken, alvorens naar de Ver- bewijst dat de Minister mij niet heeft begrepen , derhalve gadering to gaan , wat de Regering voorstelt, en beschouwen dat ik mij waarschijnlijk onduidelijk heb uitgedrukt. De dit in verband met de amendementen der leden die een anomalie die ik heb aangegeven , blijkt met vergelijking ander stelsel zy'n toegedaan. En nu wordt plotseling de [ der bepalingen die vigeren zullen voor privaatdocenten on basis, waarop wij steunen, ons ontrukt, door dat de Re- i die zullen gelden voor professoren. Tusschen leeraren aan gering ons gedurende de beraadslaging een geheel nieuw gymnasia en hoogere burgerscholen ter eenre, en professtelsel voorlegt. Op die wijze wordt het vooreen lid, die ! soren ter audere zijde heb ik geen vergelijking gemaakt. met de Regering mede wenscht te gaan, moeijelijk. Hij is j Mijne vergelijking bewoog zich in het hart der zaak. dan wol vorpligt, voor te stellen om het oorspronkelijke j Privaatdocenten zijn eene soort professoren en moeten wezen artikel te herstellen. Nu wil ik voor alsnog zoo ver niet doctoren ; de professoren daarentegen niet. Dat is de ano • g a a n , tenzij mijne meening bij andere leden ondersteuning malie die ik bedoelde. De reden waarom ik ze aangaf was om den Minister in de gelegenheid te stellen die anomalie mogt vindan. De bezwaren tot nog toe tegen het oorspronkelijk artikel alvorens uit de wet te verwijderen. in het midden gebragt, acht ik van weinig beteekenis. De heer H e e m s k e r k , Minister van Binnenlandsche Zaken: Het grondwettig argument stuit, dunkt my, daarop af', dat de Grondwet ook voorschrijft, de zaak van het onder- Ik kan niet dan bij hooge noodzakelijkheid aan du Verwijs bij de wet te regelen. Men kan, uitsluitend uit art. 61 gadering verzoeken om op de behandeling van een artikel der Grondwet redenerende, zeggen , dat bet regelen der waarover gediscuteerd en gestemd is, terug te komen. Met den geachten spreker uit Breda kan ik niet aanbezoldigingen behoort tot de bevoegdheid des Konings; maar men kan ook , op grond dat het onderwijs bij de wet nemen dat er zulk eene anomalie in de wet bestaat als wordt geregeld, en dat deze wet strekt tot vervanging van hij meent. De privaatdocenten zijn personen, die niet een organiek besluit, waarbij de regeling van het onder- worden aangesteld; daarin zit misschien eenige verwarwijs ook tot de regeling der tractementen wordt uitgestrekt, ring bij den spreker; zy vragen om mede t e d o e n e n w o r de bepaling der tractementen in de wet opnemen. Wanneer den toegelaten; zij komen in den regel op de series voor; in dergelijk geval de Kroon voorgaat met eene opvatting hun mag men wel de voorwaarde stellen dat zij doctoren te huldigen , waarbij het aan de wet wordt overgelaten , zyn. De stelling van den geachten afgevaardigde uit Grodan behoeft van de zyde van deze Vergadering daartegen ningen is zeker ook de mijne, wat het laatste punt betreft. geen oppositie gevoerd te worden. Het grondwettig argument zou dus niot hebben gewogen. Wanneer dit artikel wet wordt, dan zal, volgens art. 61 Het argument van d m geaebten spreker uit Winschoten, van de Grondwet, voor zoover de zaak niet alleen bij dit die hier bijbrengt de bepaling omtrent de ponsioonen , artikel is geregeld, de verdere regeling geschieden door komt mij eveneens van weinig beteekenis voor. Alle trac- den Koning. Maar eene zekere rnimte zal moeten worden tementen zyn onderworpen aan korting , maar die korting gelaten. jnoet niet van het bedrag van het tractement worden afE r moet gelegenheid zijn, om in enkele gevallen iets
Vel 334.
1255
Tweede Ramer.
77STB Z I T T I N G . — 29 M A A R T . 18.
Regeling
van hel Aooger onderwij't.
meer te kunnun geven dan anders. Volkomen gelijkheid is onmogelijk. De heer v a n H o u t e n : Juist op het punt waarop het aankomt, is het antwoord des Ministers niet bevredigend. De Minister zegt: er moet altijd eene zekoro ruimte zijn De vraag is : wil de Minister eene uniforme regeling van tractement voor alle professoren gelijk , of zal hij bij elke benoeming het Iractement regelen? Zal er een Koninklijk besluit genomen worden hetwelk eene zoodanige ruimte l a a t , d a t , wanneer byv. een protessor wordt aangezocht om eene andere betrekking op zich t> nemen , hij eerst den Minister vraagt, of hij hem ook meer tractement wilgeven, als hij voor het aanbod bedankt. Die ruimte wil de geachte afgevaardigde uit Tiel, en zou ik niet willen. Ik geloof dat het beter is om vast te houden .an eene vaste uniforme regeling bij de wet. Ik neem dus do vrijheid voor te stellen in de wet op te nemen, de redactie zoo als de Regering die oorspronkelijk had voorgedragen, ten einde der Kamer de gelegenheid te geven om zich over dit punt te verklaren. Het amendement van den heer van Houten wordt ondersteund door de heeren : Bredius , Sandberg , Idzerda , Geertsema en Mirandolle , on zal mitsdien een onderworp van beraadslaging uitmaken. De heer H e e m s k e r k , Minister van Binnenlandsche Zaken: Ik moet den geachten spreker uit Groningen op ééoe vergissing opmerkzaam maken, waarin hij vervalt. Hij keurt af, dat bij elke benoeming het tractement wordt bopaald; maar dit goschiedt altijd en moet ook geschieden Daar kan geen reden van afkeuring in gelegen zijn. Ook ben ik het met den geachten spreker eons, dat men het er niet op moeten laten aankomen ; dat dit artikel wet zijnde geworden , er in allen gevalle een organiek besluit moet gemaakt worden, om een voorbeeld te noemen , zoo als hot organiek besluit van 'il December 1874 aangaande de tractementen der ambtenaren aan de Departe» menten. Maar ik zeg vooruit, dat voor bijzondere go vallen , waarin het belang van het onderwijs dat zou kunnen eischen, er eene zekere speling zal moeten zijn. Van die ruimte moet evenwel geen misbruik gemaakt worden. Het spreekt van zelf, dat een hoogleeraar , die, gedreven door de auri sacrafames, aan den Minister komt vragen om zyn tractoment te verhoogen, daar hij anders eene winstgevende betrokking zou aannemen, niet best ontvangen zou worden. De hoer J l o e n s : Mjjuheer de Voorzitter! Ik wensch den Minister te vragen of het in zijne bedoeling ligt om in het door hem ontworpen Koninklijk besluit de beginselen op to nemen in de 2de en 3de alinea van het artikel uitgedrukt ? Met dien verstande , dat dezelfde maatstaf van evenredige verhooging bij langeren diensttijd daarin worde neergelegd, nevens zulke bepalingen die voor eene grootero vrijheid in het bepalen der jaarwedden voor enkelo bijzondere gevallen plaats overlaten. De heer V i r u l y V e r b r u g g e : Mijnheer de Vooizitt e r ! Ten gevolge van de wijziging, door de Regering in het aitikel g e b r a g t , w a s , zoo als Ie regt door u werd opgemerkt , m j u amendement zoo goed a h vervallen en kon ik het intrekken. Doch nu mijn geachte vriend uit Groningen bij amendement het artikel in zijn oorspronkelijken vorm wensebt te herstellen , heb ik te 0 en het amendement natuurlijk bezwaar als mijn amendement op het vroeger artikel niet herleeft. Ik weet niet beter te doen dan mijn amendement op het vroegero artikel voor te stellen als subamendement op het amendement van mijn vriend uit Groningen. Het subamendement van den heor Viruly Verbrugge wordt ondersteund door de heeren: Verniers van der Loeff, Blussé , Lenting, van der K a a y , van Kerkwijk en Nierstrasz, en maakt dus een onderwerp van beraadslaging uit.
De heer H e e m s k e r k , Minister van Binnenlandsche Zaken: Op de vraag van den heor Moens kan ik antwoorden , dat eene verhooging van tractemont naar mate van du dienstjaren, mij in het algemeen billijk voorkomt en ik dus wel genegen zou zijn zoodanig iets in dat besluit voor te dragen; maar als de zaak aan oen besluit wordt overgelaten , kan ik hot niet stellig beloven. Do heer v a n H o u t e n : Ik wil aan den voorsteller van het subamendement gedeeltelijk te gemoet komen door het eerste woord «minstens" over te nemen. Iemand, die tot hoogleeraar wordt benoemd op minstens f 4 0 0 0 , wordt na vijf jaren dienst gebragt op minstens f 5000. D a a r wil ik wel het woord » m:wtens" ingevoegd hebben , maar met het beginsel van mijn voorstel zou het in strijd zijn dat woord ook bij f 6000 te plaatsen. Die som van f 6000 is naar dat beginsel een maximum. 15ij de toepassing tusschen het minimum en het maximum zal eenige latitude bestaan , maar hot maximum moet naar mijn oordeel behouden blijven. De Minister heeft te kennen gegeven, dat naar zijn gevoelen gehandeld zal moeten worden gelijk met het organiek besluit omtrent de ambtenaren ; maar juist wat ik hior op dat gebied heb gezien, is eene dor hoofdredenen tot mijn voorstel. Er zijn altijd organieke besluiten ten aanzien van de ambtenaren geweest, en wij hebben echter bij alle begrootingen gezien hoe men die heeft gewijzigd met het oog op personen, hoe men door de titulatuur te veranderen getracht heeft aan die besluiten te ontkomen onz. En dat betreft ambtenaren , die op verre na den invloed niet kunnen uitoefenen als hoogleeraren. Ik geloof dat de Ministers zich gcmakkelyker kunnen handhaven tegenover ambtenaren waarvan zy de chefs zijn, dan tegenover die invloedrijke collegien van professoren. Het zal dus in het belang van elke regering zijn , het loopen der professoren naar den Minister van Binnenlandsche Zaken om tractomentsverhooging, af te snijden ; ik wensch alle speculatien op de schatkist op dit gebied te voorkomen. Ieder dio tot hoogloeraar benoemd wordt moet weten dat zijn tractement niet hooger dan f 6000 zal zijn. Nu is het mogelijk dat men 'aan een enkel persoon wel meer zou hebben willen geven, maar daar staat tegenover dat de Leistungen van een professor niet altijd in verhouding zijn van zijn roem, en niet altijd een beroemd persoon het beste onderwijs geeft. Het eenig bezwaar is het grondwettig bezwaar dat de heer de Vries heeft ontwikkeld; maar bij de Regering heelt het niet gewogen en ik geloof dat de Kamer niet plus royaliste behoeft te zijn dan de Regering. De V o o r z i t t e r : Voor dat ik de beraadslaging sluit, wensch ik den heer van Houten te vragen, of hij zyn amendement wijzigt in dien zin, dat hij overneemt het woord minstens vóór f Ó000, terwijl de redactie blijft: na tienjarige dienst op f 6 0 0 0 ? De heer v a n H o u t e n :
J a , Mijnheer de Voorzitter.
De beraadslaging wordt gesloten. Het subamtndement van den heer Viruly strekkonde om art. 43 te lezen als volgt:
Verbrugge,
» De jaarwedde der hoogleeraren bedraagt minstens f 4000. Na vyfjarige dienst wordt zij op minstens f5000, na tienjarige dienst op minstens f 6000 gebragt.", in stemming gebragt, wordt met 50 tegen 19 stemmen verworpen. Voor hebben gestemd de heeren : van der K a a y , Nierstrasz, van Wassenaer van Catwijck, de Bruyn K o p s , Hingst, Moens , Viruly Vi-rbrugge, Insinger , Verniers van der Loefi, Blussó, van Rappard, Cremers, de V r i e s , van Kerkwijk, Vening Moinesz, L e n t i n g , Bergsma, Bastert en Jonckbloet.
Bijblad van de Nederlandsche Staatg-Courant. — 1875—1876. II,
1258 77STE Z I T T I N f r. — 29 M A A R T .
18.
B|j deze stemming was afwezig Alderwerelt.
Regeling
van hel hooger
onderwijs.
do heer de Roo van
De heor H e e m s k e r k , Minister van Binnenlandiehe Zaken: Art. 32< zal dan luiden: »Op de bijdragen in de kosten van de gemeentelijke Hot amendement van den heer van Houten, strekkende | universiteit te Amsterdam zijn toepasselijk de artt. 232 | tot 236 dor wet van 29 Juni)' 1851 [Staatsblad n». 85). om art. 43 to lozen : »De invordering wordt geregeld door oeno plaatselijke »De jaarweddo der hoogleeraren bedraagt minstens verordening, overeenkomstig do bepalingen van de artt. f'4000. Na vü'fjarigo dienst wordt zij op minstens ( 5 0 0 0 , 258 tot 262 dier wet." na tienjarige dienst op f 6000 gebragt. » Kenen hoogleeraar kan dadelijk bij zijne benoeming het maximum der jaarwed !e worden toegelegd.",
De V o o r z i t t e r : Ik zio geen bezwaar de beraadslaging thans over dit artikel te openen , ter plaatse waar het door wordt met 45 tegen 25 stommen verworpen. de Regering verlangd wordt, omdat werkelijk by de behandeling van het amendement van den heer Jonckbloet Voor hebben gestemd de heoien Cremers, Brodius, van i over deze zaak gesproken is, ofschoon toen geen bepaalde Kerkwijk, van Houten, Sandborg, Bergsma, Mirandolle, beslissing is gevallen. van der Kany , Geertsema, de Ruiter Zylker, Mees, Hingst, Zoo niemand er zich tegen verklaart zal ik do beraad» Moens, Smidt, Tak van Poortvliet, do Roo van Alder- slaging over art. 32 e openen. werolt, Fransen van der P u t t e , de J o n g , Kappoyne van Dienovereenkomstig wordt besloten. de Coppello, Wybenga, de Jong, Rombach, Oldenhuis Gratama, Idzerda en Blussë. Het nieuw art. 32 < wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. Art. 4 3 , na de Regeringswijziging, luidende: » De jaarwedde f 4000."
der
hoogleeraren
bedraagt
minstens
wordt met 44 tegen 26 stemmen aangenomen. Tegen hebben gestemd de hceren Cremers, Schiromelpenninck, de Vries, van Kerkwijk, van den Heuvel, Sandberg, van Baar, Leniing, Bergsma, Geertsema, Borrot, Smitz, des Amorie van der Hoeven, Saaymans Vader, Godefroi, Smidt, de Bieberstein, Tak van Poortvliet, de Roo van Alderwerelt, Fransen van de P u t t e , Kappeyne van de Coppollo, Wybenga, Heydenrijck , Oldenhuis G r a t a m i , van der Nchrieck en Idzerda. Beraadslaging over ART. 5 7 , luidende: » De in artt. 55 on 56 vermelde gelden worden in 's Rijks schatkist gestort. Terugbetaling geschiedt uitsluitend indien door overlijden vóór den aanvang der lessen van deze geen gebruik is gemaakt on alsdan op aanvrage der erfgenamen." De V o o r z i t t e r : Het amendement der heoren des Amorie van der Hoeven en Haffmans om dit artikel te doen vervallen, is vervallen. Art. 57 wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. Art. 58 wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelyke stemming goedgekeurd. De heer H e e m s k e r k , Minister van Binnenlandsche Zaken i De Vergadering zal zich herinneren, dat bij de bebandeling van het artikel betrekkelijk de gemeentelijke univorsiteit te Amsterdam, de heer Jonckbloet een door hem voorgesteld amendement, dat tot nommer had art. 32a', heeft ingetrokken , omdat er eerst over kon beslist worden nadat was bepaald of aan de Rijksuniversiteiten eene bijdrage van de jongelieden zou worden gevorderd. Die beslissing is nu gevallen , en thans is het raadzaam omtrent de universiteit te Amsterdam eene bepaling op te nemen, dat namelyk op die universiteit toepasselijk zijn de bekende artikelen der gemeentewet. Echter is het verlof der Kamer noodig om die beslissing to stellen in de eerste paragraaph , alwaar zij behoort; dan zal al wat Amsterdam betreft bijeen komen , en do tweede paragraaph kunnen getiteld worden: Van het onderwijs aan de Rijksuniversiteiten, gelijk door den heer van Houten vroeger werd verlangd. De V o o r z i t t e r : verleenen.
Ik stel voor het verlangde verlof te
Dienovereenkomstig wordt besloten.
Beraadslaging over § 6 (oud 5) »Van het beheer en het toezigt." A R T . 59 wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdolijke stemming goedgekeurd. De V o o r z i t t e r : In art. 60 is door de Regering eene wijziging gebragt, zoodat dit luidt: n Curatoren worden bijgestaan door een bezoldigden socretaris, die zijne vaste woonplaats heeft in de gemeente, waar de universiteit is gevestigd: hy wordt door Ons benoemd en ontslagen. » Van de bepaling omtrent de woonplaats kan door Ons , curatoren gehoord, ontheffing worden verleend. » Curatoren zenden ter zijner benoeming eene aanbevelingslijst van twee personen aan Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken. ij De secretaris treedt om de vijf jaren af en is weder bonoembaar. » Voor bureaukosten wordt hem een jaarlijksch abonnenient toegestaan. Hij ontvangt vergoeding voor reis* en verblijfkosten.'! Dit artikel wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijko stemming goedgekeurd. De ARTT. 6 1 , 62 en 63 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. Beraadslaging over ART. 64, luidende: ii Curatoren doen jaarlijks , vóór 1 November, aan Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken een uitvoerig verslag van den staat der universiteit gedurende den afgeloopen cursus, en zenden hom vóór 15 Junij eene begrooting der uitgaven voor het volgend burgerlijk jaar." De V o o r z i t t e r : Op dit artikel is voorgesteld een amendement door den hoer Jonckbloet, strekkende om in plaats van de woorden » vóór 1 November" te lezen : w vóór 1 September." Dit amendement wordt ondersteund door de heoren : van dor Kaay , S m i d t , Idzerda , de Bruyn Kops on van Houten en komt in beraadslaging. De heer H e e m s k e r k , Minister van Binnenlandsche Zaken: Indien het amendement der Regering geheel onverschillig voorkwam, zou zij het hebben overgenomen, maar het legt den curatoren den onnoodigen last o p , om reeds vóór 1 September met het jaarverslag gereed te zijn over den laatsten cursus, die eindigt vóór half' Juin. Men weet hoe moeijelijk hot i s , vergaderingen bijeen te krijgen en ver-
13S7 77§TB Z I T T l N i r. — 29 M A A R T .
18.
Regeling
wan hel Aooger onderwij».
slagen vaal te stellen in den vollen zomer. Bovendien, het gebruik dat daarvan mout gemaakt wordon door de Regering voor de zitraenstelling van haar verslag omtrent het geheelo onderwijs over het afgeloopen j a a r , eischt die vroege inzending niet. De heer J o n c k b l o e t : Mijnheer de Voorzittor ! Juist omdat ik het wenschelijk acht dat het Regeringsverslag vroeger uitkome dan tegenwoordig het geval i s , heb ik liet amendement voorgesteld. Bij do behandeling der be^rooting is in den regel het Rugorinjis verslas nog niet verschenen, terwijl ik het zeer mogelijk acht, da. het in de laatste maanden des j a a r s gereed is. Daarom stel ik voor den termijn te vervroegen. In de praktijk is dit zoo heel moegelijk niet, want op het einde van den cursus zendt de secretaris van het collegie van curatoren aan de professoren eene tabel, welke door iederen hoogleoraar kan worden ingevuld binnen vijf tot tien minuten. Dan wordt die tabel aan den secretaris teruggezonden. Ik acht dat het bijeenbrengen van die verschillende opgaven misschien een of twee uren — laten we zeggen twee dagen — zal kosten; maar dan geloof ik toch te mogen beweren dat er van het einde van Junij tot 1°. September tijd genoeg is om dat verslag in dien vorm te brengen, dat het aan don Minister kan worden medegedeeld. Do beraadslaging wordt gesloten. Het amendement van den heer Jonckbloet, si rekkende om in den eersten regel van art 64 , in plaats van : » vóór 1 November" te lozen : vóór 1 September, in stemming gebragt, wordt met 36 tegen 32 stemmen verworpen. Voor hebben gestemd de heeren: Blussé, Cremers, van Kerkwgk, Vening Meincsz, van Houten, Lenting, Bergsma , Bastert, Jonckbloet, van der K a a y , de Ruiter Zylker, Mackay, de Bruyn Kops, Hingst, Schimmelpennink van der Oijo, Godefroi, Storm van 'sGravesande, Moens, Smidt, T a k van Poortvliet, van Nispen tot Sevenaer, de Roo van Ald9rwerelt, Viruly Verbrugge, Kappeyne van de Coppello, Wybenga, Stieltjes, Heydonrijck, Rombah, van den Berch van Heemstede, Oldenhuis Gratama en Verniers van der Loeff. Afwezig waren bij deze stemming de heeren van Baar en Fransen van de Putte. Art. 64 wordt onverandord zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. De ARTT. 65 tot en met 67 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. De V o o r z i t t e r : Na art. 67 is door den heer Jonckbloet voorgesteld een nieuw art. 67a luidende: » Ter kwijting van onvermijdelijke uitgaven ten behoeve van universitaire plegtigheden, voor drukloonen en uitschotten van den rector-magnificus wordt jaarlijks eene som op de Rijksberaooting uilgetrokken." Verlangt do heer Jonckbloet het woord tot toelichting van zijn amendement? De heer J o n c k b l o e t : Ik geloof dat toelichting overbodig is. Ik zou den Minister alleen willen vragen, of hij niet met mij eens is, dat er zulk een artikel noodig is ? Meant de Minister dat het niet noodig i s , dan ben ik bereid mijn amendement in te trekken. Maar ik geloof werkelijk dat het zou voorzien in eene leemte, die in het wets-ontwerp bestaat. Het amendement van den heer Jonckbloet wordt ondersteund door de heeren Geertsema, Lenting, Viruly Verbrugge, Bredius en Moens en komt in beraadslaging.
steeds mijne opvatting, dat zulke uitgaven gevonden kunnen worden uit do bureaukosten van don «ecretaris. Ik zie niet in dat de rector-magnificus een afzonderlijk bureau behoeft. Kosten voor plegtigheden en feesten maken eeno uitzondering; daarvoor wordt, zoo noodig, eene som opdo begrooting uitgetrokken, doch de regeling van zulke zaken behoort niet te huis in eene organieke wet. De heer J o n c k b l o e t : Wanneer de Minister meent dat do uitgavdn , die noodzakelijk zijn. kunnen bestreden worden uit do bureaukosten van den secretaris . dan heb ik daar vrede mede. Ik dacht dat dit niet het geval was. Maar do Regering moet dit weten. Ik zal dns myn amendement intrekken. De V o o r z i t t e r : Daar de heer Jonckbloet verklaart zijn amendement in to trekken, maakt dit geen onderwerp van beraadslaging meer uit. Beraadslaging over ART. 68, luidende: »Do rector-magnificus wordt in zijne werkzaamheden, waar het noodig is, bijgestaan door vier assessoren. Zij worden door den senaat benoemd voor den tijd van een j a a r en treden af op het in art. 66 vermelde tijdstip; de altredenden zijn weder benoembaar. » Bij verhindering of ontstentenis van den rector-magnificus worden zijne werkzaamheden door den oudste in jaren der assessoren waargenomen. BQ verhindering of ontstentenis van den secretaris treedt zijn laatste aanwezige voorganger o p . " De V o o r z i t t e r : Op dit artikel is voorgesteld een amendement door den heer Jonckbloet, strekkende om het artikel aldus te lezen : » Bü ontstentenis van rector-magnificus of secretaris worden hunne, werkzaamheden door hun laatsten ter plaatso aanwezigen ambtsvoorganger waargenomen." De heer J o n c k b l o e t : Ik heb voorgesteld om do assessoren te laten vervallen. De assessoren hebben zoover ik kan nagaan tegenwoordig geen werkkring meer; het is een overblijfsel uit eene vroegere orde van zaken, toen rector en assessoren uitmaakten den senatns minor, de akademische regtbank, waarvoor de studenten geciteerd werden. Maar dit is vervallen en daarmee geloof ik dat dit collegie ook kan vervallen. Evenwel is mij eene opmerking gemaakt sedert mijn amendement is voorgesteld. Ik wenschte daarom eenige ophelderingen van den Minister te erlangen. Zyn er bij sommige van onze akademien legaten te beheeren, waarbij de medewerking van assessoren formeel is gevorderd? Is dat het geval, dan zou ik er geen bezwaar in zien dat collegie te behouden. Dan zou ik dit amendement willen wijzigen en voorstellen om de eerste alinea van art. 68 te behouden, maar dan mijn amendement als een afzonderlijk art. 68 a in de wet te brengen. Want ik geloof dat het wenschelijk is dat bij ontstentenis van den rector hij vervangen worde door iemand, die weet wat er aan het rectoraat verbonden is , en niet door oen assessor die misschien nooit rector geweest is. De proroctor kan het veel gemakkelijker doen dan eenig a n d e r , even als degeen, die het laatst secretaris is geweest, veel beter in staat is den secretaris te vervangen dan eenig a n d e r , die welligt nooit het secretariaat heeft waargenomen. Mogt de Minister meenen dat er bij de administratie van de universiteiten redenen zijn die het behoud van de assessoren noodig maken, dan zou ik bereid zijn mijn amendement te wyzigen in den zin, dien ik zoo even heb aangegeven. De V o o r z i t t e r : Wordt het amendement van den beer Jonckbloet ondersteund?
De V o o r z i t t e r : Daar het amendement van den heer De heer H e e m s k e r k , Minister van BinntnlandscheZaken: Ik kan niet vinden dat dit artikel noodig is. Het was I Jonckbloet niet wordt ondersteund
1258 77STE ZITTIN( r. — 29 MAART.
18.
Regeling
van hel Aooger
Het amendement van den heer Jonckbloet wordt thans ondersteund door de hoeren Lenting, Geertsema, Smidt, Viriily Verbruggo en Hingst en komt alzoo in beraadslaging. De huur J o n c k b l o e t : Manheer de Voorzitter, ik heb de eer mijn amendoment, nu liet zoo schoorvoetend wordt onderstound, in te trekken. ü o V o o r z i t t e r : Daar de heer Jonckbloot verklaard heeft zijn amendement ia tu trekken, maakt het geen onderwerp van beraadslaging meer uit. De beraadslaging wordt gesloten.
onderwijs.
Beraadslaging over ART. 7 3 , luidende: n Bij overtreding der tucht of by wangedrag waarschuwt of berispt de rector-magnificus. H In buitengewone gevallen, ter beoordeoling van den senaat, alsmede indien oen student bij den rector-magnificus of bij den rector-magoificiis en assessoren ontboden, moedwillig niet verschijnt, is do senaat bevoegd den overtreder don toegang tot do universiteit voor een tydvak van minstens een j a a r en hoogstens vyfjaron to ontzeggen. • Van do uitspraak des senaats kan door belanghebbenden bij Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken in hooger beroep worden gekomen. "
stemming
De V o o r z i t t e r : Op dit artik<-' is voorgesteld een amendement door den heer Jonckbloet, strekkende om de 2de alinea van het artikel aldus te lezen:
A R T . 69 wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd.
i) In buitengewone gevallen, ter beoordeoling van den senaat, is deze bevoegd den overtreder" enz.
A R T . 68 wordt goedgekeurd.
daarop zonder hoofdelijke
Beraadslaging over ART. 70, luidende: n De senaat, de ï-ector-magnificus en elk hoogleeraar in het bijzonder geven [aan Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken en aan curatoren alle verlangde inlichtingen en berigten." De "Voorzitter: Op dit artikel is een amendement voorgesteld door den heer Jonckbloet, strekkende om in plaats van het woord verlangde to lezen noodige. Do heer J o n c k b l o e t ontvangt het woord tot toelichting van zijn amendement en zegt: Mynheer de V r oorzitter! Ik heb niets te voegen bij de schriftelijke toelichting van mijn amendement. Het amendement van den heer Jonckbloet wordt ondersteund door do heeron Nierstrasz, Blusse', Bergsma, de Vries en van der Kaay en komt dus in beraadslaging. De hoor H e e m s k e r k , Minister van Binnenlandsche Zaken i Mijnheer de Voorzitter! Ik maak geen bezwaar om het amendement van den heer Jonckbloet over te nemen. Do V o o r z i t t e r : Daar de Minister verklaard heeft het amendement van den heer Jonckbloet over te nemen maakt dit geen ontwerp van beraadslaging meer uit en moet in het Rej/eringsartikol in plaats van verlangde gelezen worden noodige. Du heer K a p p e y n e v a n d e C o p p e l l o : Eene enkele vraag aan don MiuUter en aan den geachten spreker uit Winschoten Waarom worden hier niet genoemd do faculteiten ? Wanneer men zulk eeno strenge bepaling maakt moet wat niet genoemd is , geacht worden uitgesloten te zyn. Stel er vallen klagten over de wyze, waarop de faculteit examen afneemt, zal zij dan niet moeten kunnen wordon gehoord ? Do heer H e e m s k e r k , Minister van Binnenlandsche Zaken ; In het geval door don geachten afgevaardigde gesteld, zoude de Regering aan de professoren die het examen gehouden hadden, inlichtingen vragen. Met de faculteiten als zoodanig heeft do Regering niet te corresponderen. De beraadslaging wordt gesloten. Art. 70, thans luidende: » De senaat, de rector "magnificus en elk hoogleeraar in het bijzonder geven aan Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken en aan curatoren allo noodige inlichtingen en berigten", wordt zonder hoofdelyke stemming goedgekeurd. De ARTT. 71 en 72 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd.
De V o o r z i t t e r : Verlangt de heer Jonckbloet het woord tot toelichting van zijn amendement? De J o n c k b l o e t , Ik dank u , Mijnheer de Voorzitter. Ook dezo wyziging is zoo eenvoudig, dat het niet noodig is om iets te voegen bij de toelichting die ik reeds de eer had in de stukken aan de Kamer te onderwerpen. Het amendement van den heer Jonckbloet wordt ondersteund door de heeron Nierstrasz, de Vries, Bergsma, Lenting, van der Kaay en Moens, en maakt mitsdien een onderwerp van beraadslaging uit. De heer H e e m s k e r k , Minister van Binnenlandsche Zaken i Do wyziging schijnt den geachten afgevaardigde zeer eenvoudig , maar in dit gevoelen deel ik niet geheel. Men vergete niet d a t , lettende op de opmerking, vroeger gemaakt op vorige ontwerpen, en ook nagaande hoe weinig eigenlyk die zeer uitvoerige bepalingen op de tucht en de procedure betreffende de studerenden beteekenen , de Regering het voorschrift omtrent de akademische tucht tot zijno allereenvoudigste proportien hoeft teruggebragt. Er is nu iiici s anders dan deze bepaling omtrent wangedra», dat tot eene enkele berisping leidt, alsmede de maatregel bekend onder d«n naam van consilium aheundi. Beide zijn aan de discretie en de prudentie van professoren over"elaten. Ik geloof dat dit zoo behoort. Nu kan zich echter het geval voordoen, dat iemand aangeklaagd wordt, en er termen kunnen zyn tot toepassing van da tucht. Hij wordt bij den rector-magnificus geroepen. Hy komt niet. Hij wordt ontboden bij assessoren, lly komt weder niet. Hij wordt geroepen bij den senaat, hij komt nog niet. Wat moet er nu in dat geval geschieden? Naar oude instellingen zou in zoodanig geval, de pedel den delinquent voor du hoeren moeten brengen, maar dat zal men waarschijnlijk niet willen. Men zal eene zoodanige uitbreiding van de akademische tucht tot aanhouding, waarbij dan ook de carcer academicus behoorde, niet verlangen. E r zal dus niet anders overblijven, dan dat de heeren professoren , na geduldig gewacht te hebben op het welim enen van den student, dio opgoroopen is , beslissen zonder kennis van de zaak. De daad toch is niet erkend en de professoren hebben geene gelegenheid gehad tot onderzoek. Dat moet wordon voorkomen, en do Regering meent dus , dat op iemand die, ontboden zijnde, moedwillig niet komt, evenzeer de gestrenge censuur van toepassing moet zijn. Het amendement van den heer Jonckbloet, strekkende om ART. 73 aldus te wijzigen: i) Bij overtreding" enz. » I n buitengewone gevallen, ter beoordeeling van den senaat, is deze bevoegd den overtreder" enz. in stemming gebragt, wordt met 38 tegen 32 stemmen verworpen.
1259
Vel 335.
Tweede Kamer.
77»TI ZITTING. — 20 MAART. 1 8.
Regeling van lul /wogcr otulcnoij».
Voor hebbon ge3tomd do beuren : de Roo van Aldorworolt, i Fionch and Rolgium Gorernmonti olso on il e inljcct o Viruly Vcrbvnggo, do Jongo, Kappoyno van de Coppello, the oooTontlon." Ik heb r.u do o-?r aan do Regering doio bescheidene Wybengn. do J o n g , Rombach. Verniers van der LocfF, Idzcrda, Hlnsfd, Cremer3, do Vries, van Kerkwijk, Vo- vr.ig a lo doem rooreoreti ol zij, na do EngrUohe rogo* ning Meinesz, van Houten , Snndbcrg, Lenting, 15org-ma, rlng dezo medoJcoling heelt gedaan, ook harerzijds aan Mirandolle, Jonckbloot, vnn dor K a ï y , Geertsema, do deza Kamor haar standpunt zou willen olteoo zetten door Kuiter Zylker, Mackay, do ISruyn Kops, Mees. Ilingst, Overlegging van bet stuk of de stukken , dio d.tarovor zijn Godefroi, Moens, Smidt, do Uieborstoin en da Voorzitter. gowisseld met do Kngelscho , Fransehe en lJolgiseha Rageringen , of op zoo lanign andero wijzo als z'j zal meor.ou Art. 73 wordt vervolgens zonder hoofdelijko stemming niet strijdig to zijn met *• Rijks belangj ten tweede, of uit do laatste limneJe die ik heb voorgelezen uit do r r d e r a n goedgokourd. lord D.'iby; moet wordon afgeleid, dat do besprekingen De 1 o o r z i t t e r : Aan do orde zou nu zijn do voort- dio volgens dio mededeollng th'tn3 touohen de Hugolsoho, zetting der beraadslaging over hot uitgestelde art. .'il : maar Frontene en Bdlgisohe Regeringen plaats hebbun , cevoerd ik stel aan do Vergadering voor, dio beraadslaging to wordon buiten overleg met onso..Regering, en inden do verdagen tot morgen, na afloop van dio over do dan iu Regering daaraan geen dool neamt, of zij niet van pta i is alsnog daaraan deel to nemen. do eerste plaats aaa de ordj gestolde wots-ontwerpon De heer v a n I t a p p a r i l : Terwijl wij straks juist een besluit genomen hebben om aanstaanden Zaturdag zitting to houden , geloof ik dat wij rooveol mogelijk moeten voortgaan en mij dunkt dat het nog zoo vroeg i s , dat wij nog wel een uur kunnen doorwerken. De V o o r z i t t e r : Ik heb voor bot doen van mijn vo~rstel vooreerst eeno reden van o:do. Ik zio geen kans op dit cogonblik art. 3 4 , dat nu laatstelijk door do Regering gewijzigd is , in beraadslaging to brengen , zonder govaar te loopon van do bon.adslagingen niot uitocn to kunnen houden en daardoor in do war to brengon. De Commissie van Rapporteurs is niet gereed mot het amendement dat zij daarop wil voorstellen; de heer \Vintgens heeft zijn amendement ingetrokken ; de heer van N'aamon II nog in het onzekere tot welk bcslnit hij zal komon en overweegt. Daarbij wachton do Vergadering nog andero werkzaamheden na de verdaging dor discussie over de wot op het hooger onderwijs, zoo Jat zij nog niet zal uiteengaan. Ik herhaal dus mijn voorstel oai da discussen over dio Wit te verdagen tot morgen. Dienovereenkomstig woril besloten. De V o o r z i t t e r : Ik geel het woord aan den heer Mackay, die het gevraagd l.ecft. De best M a c k a y : Ik wensch van de Kamer verlof to bekomen om aan do Regering eenige inlichtingen to vragen naar aanleiding van medodeelingeu door den secretaris van Staat voor Ruitenlandschc Zaken van Liarc Brittohe Majesteit in do zittÏDg van het Hoo-ierhais van jongstleden Vrijdag gedaan over de gevolgen der verwerping van het suikertractaat. De V o o r z i t t e r : Ik stel voor, aan den heer Mackay het gevraagde verlof to verlooiun en tevens to bepilon dat die interpellatie onmiddellijk tot de Regering zal worden gerigt. Dienovereenkomstig wordt besloten. Do heer M a c k a y : Ik betuig der Kamor mijn dank voor het gegoven verlof. In de zitting van het Hoogorhuis van jongstleden Vrijdag vroeg Lord Hampton aan de Kngelsche Regering welke maatregelen die Regering zou nomen ten govolge van de verwerping dl r suikorconventie. Daarop heeft de graaf van Derby, luidons do Times, onder meer het navolgende verklaard: »ho tbought it right to inquire of tbo Dutch Government what thoy proposed to do. Tho MUWef hè had received from the Dutch Government was that tho question of abolishing the duty on gugar was beforo tho Dutch parliament — that it was alroady on tho paper, nud was about to Lo brought beforo parliamoot — and that until tho Du;ch Government knew what the feellng of tho Dutch legislature was upon that question they would not feel jtutified in coming to any decision them.;elves. » II. M.'s Government wero in eomma&ication witb tho
Da boer v a n d e r D o e s d e W i l l c b o l s , Minitter van Buitenlandsche Zaken: In het verslag door do courantou van het verhandelde in het Kngelscho Parlement gegoven , zal vermoedelijk ceno dwaling zijn ingeslopen. Het initiatief voor do nadere onderhandelingen is niot van Engeland ma ir \ a n do Nederlandscho Regering zelve uitgegaan. Ik heb namelijk daag! nadat hot ontwerp van wet tot goedkeuring van het jongsto suikertractaat in dozo Kamor was vernoipon, 's Koning! gezanten te L mden , Parijs en Brussel last gegeven om vai dien uitslag mededoeling to doen aan do Regeringen, waarbij zij zijn geaccrediteerd, en mij terstond bereid verklaard, voor do Rogoring deel to nemoii aan al zoadanigo niomvo onderhandelingen, als zouden kunnen leidon tot het doel waartoo do jongste onderhandelingon strekten en dio niot met oen goadon uitslag zijn bokroond. Korst later hoeft do Kngelsche Regering door tussclionkoaist van den Ivigelsohen gezant to 's üago gcvraagd naar da inzigten d r Regering omtrent de suikerwetgoving hier te lande. Ik heb toan aan do Kngelscho Regering doon weten dat bier een voorstel tot afschaffing van den suikeraccjn3, bekocd onder den naam van voorstel do Iiruyn Kops, aanhangig w a s , en dat zoo lang d;iarop geen beslissing gevallen wa3, de Regering zich niot kon verklaren omtrent ecno eventuele wijziging der suikcrwetgoving hier to lande. Ik geloof inderdaad dat, zal do Regering met vrucht niouwo onderhan lelingen omtrent bet besproken onderwerp oponen , eerst door de onderscheiden» takken der wetgevende magt eeue beslissing omtrent het voorstel do Bmyn Kops moot zijn genomen , te meer omdat ik do meening ben toegedaan dat, mogt die boslissing leidon tot afschaffing van den suikoraocijns, bezwaarlijk een tractaat tusschon Nederland en do drie Mogendheden , w.iarïuoJe laatsteljjk onderhandeld i s , tot stand kan komen. Wolligt zullen deza laatste woorden oaaige verklaring vinden ook in hetgeen lord Derby verder zeido, maar dat door den goachten interpellant niet is aangehaald, ü.'e verdero woorden luidon aldin: «Whilo ho said that, ho was bound to say that tho poweri of Her Majesty's Governmont in a matter of this kind wero very limited. Where duties h a l been aboüshed ho did not supposo any Ministry or any party in tho country would propose to reirnposo them. Neither would a proposition for duties of a diflerential charactor, to apply to sugar coming from ono country ratber than to that coming from another, find acceptanco iu Kngland. It was not a proposal wl.ich uny Parliament would liko to sanction. If any foreign Government should continue to look to a system of bounties to produce an artiiicial cheapnees, that was a matter with whio i Her Majesty's Government would feel it extremely difficult to deal. Thoy could only givo what appoared to them to bo g'od adviee, iu pninting out w i n t wei o tho di3advantages aud evils arising from such a syslem ; hut, nfter a l l , it was in tho good sense and sound judginent of foreign Governments that Her Majesty's Government must place iheir relianco ratber than in anythlng they could do themselveB." In do tweede plaats vroeg do geachto interpellant of do Regering deel neemt aan do besprekingen thans vermoedelijk
Bijblad van de Nederlandsche Staats-Courant. — 1875—187G. II.
1260 77.STE Z I T T I N G . — 29 MAAKT. 18.
Regeling
van het hooger
aanhangig tnsschen Engoland, Eraukryk en Relgie. Zij neemt op dit oogenblik olficioel en regtstreeks aan geone besprekingen doel; zij heeft zich, zoo als op den voorgrond is gesteld, bereid verklaard aan nieuwe onderhandelingen deel te noroen, maar welke de door den geachten interpt I! ii.t bedoeldo besprekingen zijn on hoe ver men daarmede is govordord, weet do Regering niet met zekerheid. Zij zal op de hoogte gehouden worden, zoodra gelegenheid tot nieuwo onderhandelingen zal bestaan. Ik herhaal dat wij ons bereid hebben verklaard aan allo onderhandelingen deel te nemen die kunnen leiden tot het doel, waarnaar wij bij het jongste tractaat hebben gestreefd. Do heer F r a n s e n v a n d e P u t t e : De modedcelingen, zoo even van de Regering ontvangon, komen mij, in verband met da geheele gedragslijn der Regering in zake do suikerconventie, ZOQ vreemd voor, dat ik mij liever onthoud er thans een woord van te zeggen. Doch atgescheiden daarvan acht ik de zaak van zóó groot belang, dat ik de eer hob voor te stellen deze discussie tot een nader te bepalen dag uit te stollen.
onderwijs.
De Vergudering voioonigl zich zonder hoofdelijko s)omming mot het voorstel van don huur Fransen van de Put t». Daarna wordt do vergadering gescheiden.
VCRIIETEKIXGEN.
In de redo van den heer Teding van Berkhout, voorkomende op: bladz. 1176, kol. 2 , reg. 32 v. o., staat: op b; lees: »op d e " ; aldaar, reg. 31 v. o., staat: 1°. Ondor; lees: 11°. Onder b". In de rede van den hoor de Jonge, voorkomende op bladz. 1193, kol. 1, reg. 1 v. b . , s t a a t : Twentsche; l«es: nTrentsche".