UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2005-2006
DETERMINING ECONOMIC BENEFITS OF AGRICULTURAL WATER USE
Scriptie voorgedragen tot het bekomen van de graad van licentiaat in de economische wetenschappen
Dorien De Pessemier Onder leiding van Prof. Dr. Ir. Luc D’Haese
PERMISSION
“ De auteur en de promotor geven de toelating deze scriptie voor consultatie beschikbaar te stellen en delen ervan te kopiëren voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder tot de verplichting uitdrukkelijk de bron te vermelden bij het aanhalen van resultaten uit deze scriptie.”
Dorien De Pessemier
Prof. Dr. Ir. Luc D’Haese
WOORD VOORAF Het kiezen van een thesisonderwerp is geen gemakkelijke opdracht. Na veel denkwerk hakte ik de knoop door om deel te nemen aan een internationaal onderzoek aangaande het gebruik van water in de landbouw in Zuid-Afrika. De reden waarom ik uiteindelijk besliste ermee door te gaan was in de eerste plaats omdat het onderwerp mij heel erg interesseerde en ten tweede omdat het deel uitmaakte van een bredere studie, namelijk onderzoeken wat de toegevoegde waarde van water is in de landbouw, industrie en bosbouw. Daarnaast sprak ook het internationale karakter van de studie mij enorm aan. Op die manier kreeg ik de kans om mijn steentje bij te dragen in het onderzoek en in contact te komen met de lokale bevolking en hun cultuur. Een scriptie schrijf je niet zonder enige begeleiding. Daarom had ik graag een aantal mensen bedankt voor hun steun tijdens deze moeilijke periode. Eerst en vooral wil ik mijn promotor Prof. Dr. Ir. Luc D’Haese bedanken voor de ondersteuning en adviezen tijdens mijn verblijf in Zuid-Afrika en verder hier in België. Daarnaast wil ik ook een bijzonder woord van dank richten aan Mr. Stijn Speelman, assistent in de vakgroep Landbouweconomie, voor het vele geduld en de creatieve opmerkingen tijdens het uitwerken van mijn scriptie. Zijn praktische begeleiding en doeltreffende aantekeningen betekenden een grote hulp. Verder wil ik mijn dank betuigen aan een aantal personen die mij assisteerden gedurende mijn verblijf in Zuid-Afrika. Vooreerst Dr. Sylvain Perret, deskundige in socio-economisch onderzoek aangaande water aan de Universiteit van Pretoria, omdat hij een aantal interessante tips gaf bij het opstellen van de vragenlijst. Ook Mr. Daan Van Der Merwe, voorzitter van de Marico Bosveldt Water Users Association, en zijn secretaris, Mr. Arno Faul zorgden voor een aantal productieve raadgevingen. Vervolgens wil ik ook mijn dankbaarheid tonen aan Mr. Christie Swaenepoel, lid van de landbouwvoorlichtingsstaf, die mij begeleidde tijdens het verzamelen van de data voor mijn onderzoek.
April 2006, Dorien De Pessemier
I
Inhoudsopgave WOORD VOORAF ...................................................................................................................................... I Inhoudsopgave .............................................................................................................................................II Lijst van figuren ......................................................................................................................................... IV Lijst van tabellen ..........................................................................................................................................V Lijst van gebruikte afkortingen .................................................................................................................. VI Hoofdstuk 1: Algemene inleiding ................................................................................................................ 1 1
Inleiding............................................................................................................................................... 1
2
Beschrijving van het studiegebied ....................................................................................................... 2 2.1
Ligging en geografische gegevens.............................................................................................. 2
2.2
Bevolking.................................................................................................................................... 2
2.3
Klimaat........................................................................................................................................ 3
2.4
Irrigatie........................................................................................................................................ 4
2.5
Economische situatie .................................................................................................................. 6
2.6
Veestapel, geologie en bodemstructuur ...................................................................................... 7
2.7
Duurzaam gebruik van water ...................................................................................................... 8
3
Probleemstelling in Zuid-Afrika.......................................................................................................... 9
4
Objectieven en hypothesen ................................................................................................................ 10
5
Methodologie..................................................................................................................................... 10 5.1
Beschrijving van de vragenlijst................................................................................................. 10
5.2
Gebruik van de vragenlijst in de methodes voor het bepalen van water................................... 12
Hoofdstuk 2: Literatuurstudie .................................................................................................................... 13 1
2
Waarde van water .............................................................................................................................. 13 1.1
Gebruikswaarde van water........................................................................................................ 13
1.2
Niet-gebruikswaarde van water ................................................................................................ 15
Bepaling van de waarde van water: methoden .................................................................................. 16 2.1
Waarde bepalen aan de hand van markttransacties aangaande water ....................................... 18
2.2
Water als intermediair goed ...................................................................................................... 19
2.2.1
De vraagfunctie van de producent.................................................................................... 19
2.2.2
De bepaling van de waarde van water als restwaarde (= ‘Residual value’ methode ) ..... 22
2.2.3
De methode van de verandering in het netto inkomen (= ‘Change in net income’
methode) 25 2.2.4 2.3 2.3.1
De alternatieve kostenmethode ........................................................................................ 27 Water als finaal goed ................................................................................................................ 27 Water als een privaat goed: de vraagcurve van de consumenten ..................................... 28
II
2.3.2
Water als een publiek goed .............................................................................................. 29
2.3.2.1
Reiskosten benadering (= Travel cost model).............................................................. 30
2.3.2.2
Hedonic pricing............................................................................................................ 31
2.3.2.3
‘Contingent valuation’ methode .................................................................................. 32
2.3.2.4
Benefit transfers........................................................................................................... 34
2.4
Evaluatie van de verschillende methodes om de waarde van water te bepalen ........................ 35
Hoofdstuk 3: Empirische studie ................................................................................................................. 36 1
De analyse van de ‘subsistence farmers’ ........................................................................................... 36 1.1 1.1.1
Leeftijd ............................................................................................................................. 38
1.1.2
Scholingsgraad ................................................................................................................. 39
1.1.3
Bewerkte oppervlakte....................................................................................................... 40
1.1.4
Gewassen.......................................................................................................................... 40
1.1.5
Werktuigen ....................................................................................................................... 43
1.1.6
Irrigatie............................................................................................................................. 44
1.1.7
Kosten van de variabele inputs......................................................................................... 45
1.1.8
Output............................................................................................................................... 46
1.2 2
Beschrijvende statistiek ............................................................................................................ 38
Toepassing van de ‘residual value’ methode ............................................................................ 47
De analyse van de landbouwers gevestigd in de regio Skuinsdrift.................................................... 50 2.1
Beschrijvende statistiek ............................................................................................................ 50
2.1.1
Leeftijd ............................................................................................................................. 50
2.1.2
Scholingsgraad ................................................................................................................. 52
2.1.3
Bewerkte oppervlakte....................................................................................................... 52
2.1.4
Gewassen.......................................................................................................................... 52
2.1.5
Werktuigen ....................................................................................................................... 55
2.1.6
Irrigatie............................................................................................................................. 56
2.1.7
Kosten van de variabele inputs......................................................................................... 57
2.1.8
Output............................................................................................................................... 58
2.2
Toepassing van de ‘residual value’ methode ............................................................................ 59
Hoofdstuk 4: Algemeen besluit.................................................................................................................. 63 Lijst van geraadpleegde werken .................................................................................................................... I Bijlagen ........................................................................................................................................................V Bijlage 1: Vragenlijst ...............................................................................................................................V Bijlage 2: De’ residual value’ methode toegepast op de data van de ‘subsistence farmers’.................XX Bijlage 3: De’ residual value’ methode toegepast op de data van de ‘white farmers’ ................... XXXIII
III
Lijst van figuren Figuur 1: Ligging van het studiegebied Crocodile West en Marico............................................................. 3 Figuur 2: Sectoriële vraag naar water........................................................................................................... 4 Figuren 3 en 4 : Het water voor de landbouw wordt via een sluis afgetapt van het hoofdkanaal ................ 5 Figuur 5: Specificatie van watergebruik .................................................................................................... 14 Figuur 6: Methodes voor de bepaling van de waarde van water ................................................................ 17 Figuur 7: De vraagcurve van de consumenten ........................................................................................... 28 Figuur 8: Aantal gewassen per boer in absolute cijfers.............................................................................. 41 Figuur 9: Verdeling van de totale oppervlakte over de verschillende gewassen........................................ 41 Figuur 10: Aantal landbouwers die een bepaald gewas produceren .......................................................... 42 Figuur 11: Welk is het meest arbeidsintensieve gewas dat de ' subsistence farmers'produceren? ............. 43 Figuur 12: Hoeveelheid water in mm per gewas per hectare ..................................................................... 45 Figuur 13: De totale kost van de inputs voor elk gewas............................................................................. 46 Figuur 14: Outputwaarde per hectare voor de verschillende gewassen in Zuid-Afrikaanse Rand ............ 47 Figuur 15: Aantal gewassen per boer in absolute cijfers............................................................................ 53 Figuur 16: Verdeling van de totale oppervlakte over de verschillende gewassen...................................... 54 Figuur 17: Aantal boeren die een bepaald gewas produceren .................................................................... 54 Figuur 18: Welk is het meest arbeidsintensieve gewas dat de landbouwers uit Marico Bosveld produceren? ....................................................................................................................................... 55 Figuur 19: Hoeveelheid water in mm per gewas per hectare ..................................................................... 57 Figuur 20: De totale kost van de variabele inputs per hectare voor elk gewas .......................................... 58 Figuur 21: Outputwaarde per hectare voor de verschillende gewassen ..................................................... 59
IV
Lijst van tabellen Tabel 1: De waarde van het ' evapotranspiration'water bepaald via de vraagcurve van de producenten voor eucalyptus en dennenbomen in KwaZulu-Natal, Zuid-Afrika........................................................... 21 Tabel 2: Restwaarde van water in het Verenigd Koninkrijk ...................................................................... 24 Tabel 3: De waarde van het ' evapotranspiration'water via de ' residual value'methode voor eucalyptus en dennenbomen in KwaZulu-Natal, Zuid-Afrika ................................................................................. 25 Tabel 4: Projecten van de ' subsistence farmers'......................................................................................... 37 Tabel 5: Leeftijd van het gezinshoofd........................................................................................................ 38 Tabel 6: Percentage vrouwelijke gezinshoofden........................................................................................ 38 Tabel 7: Leeftijdscategorieën van de gezinsleden...................................................................................... 39 Tabel 8: Frequentietabel van de scholingsgraad van het gezinshoofd ....................................................... 39 Tabel 9: Gemiddelde bewerkte oppervlakte per boer................................................................................. 40 Tabel 10: Werktuigen per project............................................................................................................... 44 Tabel 11: Welk irrigatietype wordt het meest gebruikt? ............................................................................ 44 Tabel 12: Gemiddelde waarde van water per gewas in ZAR per m³.......................................................... 48 Tabel 13: Leeftijd van het gezinshoofd ...................................................................................................... 51 Tabel 14: Percentage vrouwelijke gezinshoofden ...................................................................................... 51 Tabel 15: Leeftijdscategoriën van de gezinsleden...................................................................................... 51 Tabel 16: Frequentietabel van de scholingsgraad van het gezinshoofd ..................................................... 52 Tabel 17: Gemiddelde bewerkte geïrrigeerde oppervlakte per boer .......................................................... 52 Tabel 18: Welke werktuigen hebben de boeren in hun bezit?.................................................................... 56 Tabel 19: Welk irrigatietype wordt het meest gebruikt? ............................................................................ 57 Tabel 20: Gemiddelde waarde van water per gewas in ZAR per m³.......................................................... 60 Tabel 21: Restwaarde van water in het Verenigd Koninkrijk in Zuid-Afrikaanse Rand ........................... 61
V
Lijst van gebruikte afkortingen BBP:
Bruto binnenlands product
CNI:
Change in net income
CVM:
Contingent valuation method
CWM:
Crocodile West en Marico
GLB:
Gemeenschappelijk landbouwbeleid
NEPAD:
The new partnership for Africa’s development
NWA:
National water act
NWRS:
National water resources strategy
TVP:
Total value of production
VMP:
Value of marginal product of water
WMA:
Water management area
WTA:
Willingness to accept
WTP:
Willingness to pay
ZAR:
Zuid-Afrikaanse Rand
VI
Hoofdstuk 1: Algemene inleiding
Hoofdstuk 1: Algemene inleiding 1
Inleiding
Water is een noodzakelijk goed in onze samenleving. De beschikbare hoeveelheid zuiver water is echter schaars. Driekwart van de aarde bestaat nochtans uit water. 97 Procent van de totale hoeveelheid water op de aarde zit in oceanen, twee procent zit in gletsjers, ijs en besneeuwde bergtoppen. De resterende één procent is zuiver water dat gebruikt kan worden voor onze dagelijkse behoeften. Deze fractie bevindt zich vooral in de bodem als grondwater of in meren, rivieren en stromen als oppervlaktewater. (United States Geological Survey, 1993) Slechts negen procent van de totale regenval in Zuid-Afrika vloeit naar rivieren en stromen (Tsur et al, 2004). Door de groei van de bevolking stijgt echter de vraag naar water. Daardoor kan er na verloop van tijd in bepaalde regio’s een tekort aan water ontstaan. Het is dan ook heel belangrijk om water efficiënt te gebruiken. Schaarste van water kan immers een verminderde economische en sociale ontwikkeling van een land veroorzaken (DWAF Directorate: National Water Resource Planning, 2004). Niet al het oppervlaktewater is geschikt als drinkwater. Soms is het heel moeilijk en duur om oppervlaktewater te zuiveren. Water wordt aangewend voor verschillende doeleinden. Ongeveer 70 procent van al het zuivere water wordt gebruikt in de landbouw, 21 procent gaat naar de industrie en een kleine acht procent wordt gebruikt voor huishoudelijke taken zoals koken, drinken,… (Water Resource Commission en United States Geological Survey, 1993) Ook voor de mijnbouw is water essentieel. De hoeveelheid water die men in elke sector gebruikt, verschilt van land tot land. (Tanji en Yaron, 1993). In dit onderzoek wordt nagegaan wat de toegevoegde waarde van water in de landbouw in de regio Crocodile West en Marico is. Water is onmisbaar in de landbouw, zowel in de veelteelt als in de akker- en tuinbouw. In sommige landen is er voldoende regenval zodat gewassen niet extra geïrrigeerd moeten worden. In Zuid-Afrika is bijkomende bevloeiing nodig. Irrigatie kan op verschillende manieren gebeuren. Een eerste methode is ‘sprinkler irrigation’. Hierbij wordt het water via sproeiers over de gewassen verdeeld. Bij de tweede werkwijze liggen leidingen met gaatjes tussen de gewassen, zo bereikt het water de verschillende teelten. Deze methode noemen we ‘drip irrigation’. Een derde manier is ‘furrow irrigation’. Tussen de gewassen liggen kleine kanaaltjes die men voor bepaalde tijd laat overstromen zodat de hele akker onder water komt te staan. (Van Tuijl, 1993) In hoofdstuk één sectie 1 wordt een korte schets gemaakt waarover dit onderzoek gaat. In sectie twee van dit onderzoek zal het bestudeerde gebied beschreven worden in verschillende aspecten, waaronder ook de verdere uitwerking van de irrigatiesystemen hierboven. Sectie drie schetst de probleemstelling in ZuidAfrika. Sectie vier van dit onderdeel geeft de behandelde objectieven en hypothesen weer. Een laatste
1
Hoofdstuk 1: Algemene inleiding sectie zal de gebruikte methodologie schetsen, welke praktisch benaderd zal worden. Het tweede hoofdstuk van deze scriptie is onderverdeeld in twee subsecties. De eerste bevat een beschrijving van welke waarde water werkelijk heeft. De tweede subsectie schetst opnieuw de methodologie, maar nu vanuit een theoretisch oogpunt. In hoofdstuk drie volgt de empirische studie van de twee regio’s. Het bestaat uit een beschrijvende analyse en een toepassing van de’residual value’ methode. Hoofdstuk vier vat ten slotte de belangrijkste conclusies samen.
2
Beschrijving van het studiegebied
2.1 Ligging en geografische gegevens Zuid-Afrika heeft 19 ‘Water Management Areas’ (WMA). Één van deze WMA is de regio Crocodile West en Marico (CWM). Het studiegebied grenst aan Botswana in het noorden (Proposed First Edition National Water Resource Strategy, 2002), aan het Olifants WMA in het oosten en in het westen aan Lower, Middle en Upper Vaal WMA. De twee belangrijkste rivieren in het studiegebied zijn de Crocodile en de Marico. Figuur 1 toont dat het studiegebied verspreid ligt over drie provincies. Het grootste deel van het gebied ligt in de North West Province, het overige gedeelte is verdeeld over Limpopo Province en Gauteng Province. Het totale gebied bedraagt 29 400 km², waarvan 665 km² stedelijk gebied is. De meest ontwikkelde gebieden van Zuid-Afrika liggen in de bestudeerde regio (DWAF: Appendix 2, 2004). Toch zijn er in deze gebieden significante socio-economische verschillen en tegenstellingen. (DWAF: Directorate Water Resource Planning, 2002 en DWAF Directorate: National Water Resource Planning, 2004)
2.2 Bevolking Het Crocodile West en Marico WMA is een dichtbevolkt gebied. In 1995 werd de totale bevolking geschat op 5,2 miljoen. Ongeveer vier miljoen van deze mensen heeft zijn woning in de stad. De overblijvende 1,2 miljoen inwoners leven op het platteland. Er wordt verwacht dat ook in de toekomst de bevolking zal blijven groeien. De demografische effecten op de vraag naar water zijn heel belangrijk. De stijgende vraag naar water is het gevolg van de groeiende bevolking en van de toenemende mobiliteit van de mensen (Turton, 1999). De stedelingen zijn vooral geconcentreerd in Johannesburg of Pretoria (Tshwane). Deze twee steden zijn respectievelijk gelegen in het Upper Crocodile en Pienaars rivier subcatchement. De populatie op het platteland is evenrediger verdeeld over het gebied, maar toch wonen de meeste mensen in de Upper Crocodile en Pienaars rivier regio. Een omvangrijk deel van de totale
2
Hoofdstuk 1: Algemene inleiding bevolking is jonger dan twintig jaar. Ongeveer 30 tot 40 procent van deze jongeren zijn werkloos. Bij deze werklozen zitten vooral migranten uit het platteland en uit de omliggende landen. (DWAF: Directorate Water Resource Planning, 2002 en DWAF Directorate: National Water Resource Planning, 2004) Figuur 1: Ligging van het studiegebied Crocodile West en Marico
Bron: Department of Water Affairs and Forestry Directorate: National Water Resource Planning, 2004, blz. 1 part I
2.3 Klimaat De weersomstandigheden zijn niet gelijk over de volledige regio Crocodile West en Marico, ze kunnen immers verschillen van oost naar west. De maximum temperatuur wordt gemeten in januari (rond de 30°C), de minimum temperatuur in juli (ongeveer 1°C). Gemiddeld schommelt de temperatuur tussen de 18 en 20°C. In de winter duikt de thermometer een aantal dagen onder de nul graden. Dit zal vooral in de periode midden mei tot eind augustus het geval zijn. Gemiddeld bekeken, over het hele gebied, zijn er ongeveer 31 dagen hevige vorst. (DWAF: Directorate Water Resource Planning, 2002) De winter is een droge periode, de meeste regen valt in het zomerseizoen, dit loopt van oktober tot april. December en januari zijn de piekmaanden voor de neerslag. In het westen valt er minder regen dan in het oosten. (DWAF: Directorate Water Resource Planning, 2002)
3
Hoofdstuk 1: Algemene inleiding De irrigatie is afhankelijk van de regenval. De noodzakelijke irrigatie opdat de gewassen zouden kunnen uigroeien tot een volwaardige vrucht, bedraagt ongeveer 1400 mm per jaar in het oosten en 2000 mm in het westen. In juni heeft men de minste behoefte aan water, terwijl in september veel meer water vereist is. (DWAF: Directorate Water Resource Planning, 2002)
2.4 Irrigatie Ongeveer 650 km² van de totale oppervlakte van het studiegebied wordt geïrrigeerd. Dit is slechts 2,2 procent van de volledige oppervlakte van de regio Crocodile West en Marico. De reden hiervoor is dat een omvangrijk deel droge wildernis is en dus niet geïrrigeerd wordt. In de toekomst zal men meer moeten irrigeren1. Maar de beschikbaarheid van water is slechts beperkt. Men zal dus efficiënt met water moeten omspringen. Sommige streken op het platteland zullen zelfs minder water krijgen om te voldoen aan de watereisen van de stad en de gezinnen. (DWAF Directorate: National Water Resource Planning, 2004) Omdat er een tekort is aan oppervlaktewater gaat men trachten om meer gebruik te maken van grondwater. Dit zal vooral zo zijn op het platteland, maar door de vervuiling van het water in grote delen van het land zal men grondwater voor irrigatie slechts in beperkte mate kunnen gebruiken. (Mukheibir en Sparks, 2003)
Figuur 2: Sectoriële vraag naar water
6% 2% 25% 59%
4% 4% Landbouw
Bosbouw
Platteland
Stedelijk
Energiebron
Mijnbouw en verpakkingsindustie Bron: Mukheibir en Sparks, 2003, blz. 2
1
Door de stijging van de bevolking zal men meer voedsel moeten voorzien. Vandaar dat men dus ook meer zal moeten irrigeren.
4
Hoofdstuk 1: Algemene inleiding Samen gebruikten landbouw en bosbouw in het jaar 2000 ongeveer tweederde van het totale beschikbare water. Bovenstaande figuur (figuur 2) toont deze sectoriële vraag naar water. Het is duidelijk op te merken dat de grootste vragers naar water de landbouw en het platteland zijn. Opmerkelijk is dat de landbouw slechts twee procent van het BBP voortbrengt (cfr. infra), maar wel 59 procent van het beschikbare water gebruikt. In Zuid-Afrika blijven de eerste prioriteiten toch de voorziening van voedsel voor de bevolking en het verstrekken van werkgelegenheid. De landbouw zorgt voor de voedselproductie en het is logisch dat wanneer de bevolking groeit de vraag naar water in de landbouw zal toenemen. (Mukheibir en Sparks, 2003) Niet alle gewassen hebben evenveel water nodig. Maïs, tarwe, sojabonen, en gras hebben bijvoorbeeld veel minder water nodig dan groenten, aardappelen en tabak. De meerjarige teelten zoals citrusvruchten, subtropische vruchten en druiven hebben in vergelijking met de voorgaande gewassen het meeste water nodig. Zonnebloemen daarentegen groeien met dezelfde hoeveelheid water als de natuurlijke begroeiing, ze hebben nauwelijks extra water nodig. (DWAF: Directorate Water Resource Planning, 2002) Het water nodig voor de bevloeiing kan op een tweetal manieren verstrekt worden. Enerzijds kan de overheid het water ter beschikking stellen, anderzijds zorgen private instellingen voor de verdeling van het water. 66 Procent van het water wordt door overheidsinstellingen gedistribueerd. (DWAF: Directorate Water Resource Planning, 2002) De overheid kan het water van een dam verdelen onder de landbouwers van een bepaald irrigatieschema. Vanuit de dam vertrekt een kanaal dat langs de verschillende boerderijen stroomt. Elke boer kan via een sluis water aftappen van het kanaal (figuren 3 en 4). De hoeveelheid water die men kan onttrekken van het kanaal is echter beperkt omdat deze afhankelijk is van het aantal hectare grond dat de boeren moeten irrigeren. De landbouwer kan ook rechtstreeks zijn water uit een rivier extraheren. Nog een andere bron van water voor irrigatie is een waterput.
Figuren 3 en 4 : Het water voor de landbouw wordt via een sluis afgetapt van het hoofdkanaal
Bron: Eigen foto’s
5
Hoofdstuk 1: Algemene inleiding Zoals reeds in de inleiding vermeld, zijn er meerdere manieren waarop het water de gewassen kan bereiken. Een eerste methode wordt de ‘sprinkler irrigation’ genoemd. Via sproeiers bereikt het water de gewassen. Er zijn drie verschillende soorten, namelijk een draaiende sproeier, een lijnsproeier en sproeiers op vaste plaatsen in het veld. De draaiende sproeier, ook pivot genaamd, heeft een vast punt in het midden van de akker en draait in een cirkel (de hoeken van het veld worden niet besproeid). De lijnsproeier loopt over het veld in een rechte lijn. Als de sproeier op het einde van de akker is, moet deze eerst weer volledig terug naar het begin. Dit is echter niet het geval bij de draaiende sproeier. De sproeiers op vaste plaatsen op de akker staan op regelmatige afstand van elkaar. Elke sproeier draait apart rond zijn as. (Tanji en Yaron, 1993) Een tweede manier is ‘drip irrigation’. Deze werkwijze bestaat erin flexibele buizen met gaatjes tussen de teelten te leggen. Door water in de buizen te laten lopen, zal het water via de openingen op het veld geraken. Dit is een heel efficiënte methode aangezien niet het volledige bodemoppervlak wordt bevochtigd, maar enkel de grond die het water werkelijk nodig heeft. Deze methode wordt vaak gebruikt bij irrigatie van duurzame teelten zoals olijfbomen en fruitbomen omdat het heel veel tijd vraagt om de oprolbare buizen af te wikkelen en op te bergen. (Tanji en Yaron, 1993) Bij de laatste werkwijze doet men de kanaaltjes tussen de gewassen overlopen zodat het veld volledig blank komt te staan. Dit noemt men ‘furrow irrigation’. (Tanji en Yaron, 1993) ‘Drip irrigation’ en ‘sprinkler irrigation’ zijn de meest gebruikte methodes in Zuid-Afrika. (DWAF: Directorate Water Resource Planning, 2002)
2.5 Economische situatie Het gebied Crocodile West en Marico is een belangrijke spil in de nationale economie. Ongeveer éénderde van het Bruto Binnenlands Product van Zuid-Afrika wordt in deze regio gegenereerd. Pretoria is verantwoordelijk voor 34 procent van dit derde. De verwachtingen met betrekking tot de economische groei voor de toekomst zijn veelbelovend. De provincie Gauteng is verantwoordelijk voor een aanzienlijke bijdrage van de industrie tot de economie, namelijk 22,7 procent. Deze sector groeit voornamelijk door de vooruitgang in de hoog technologische sector. Een groot deel van de actieve bevolking werkt in de industriesector. De meeste nationale en provinciale overheidsinstellingen zijn gelokaliseerd in Pretoria en Johannesburg. Ook met betrekking tot financiën hebben deze twee steden een vooraanstaande rol. Dit komt doordat vele bedrijven en financiële instellingen hier gevestigd zijn. Voorbeelden hiervan zijn de Reserve Bank in Pretoria en de Stock Exchange in Johannesburg. Een aantal belangrijke wegen, spoorwegen en luchthavens, zorgen ervoor dat ook de transportsector een significante
6
Hoofdstuk 1: Algemene inleiding rol speelt in de regio CWM. Dit domein neemt 15,7 procent van het BBP voor zijn rekening. (DWAF Directorate: National Water Resource Planning, 2004) Ongeveer twee procent van het BBP kan worden toegeschreven aan de landbouw (cfr. supra). De economische groei in de landbouw bedraagt 2,7 procent. Dit is een vrij hoge groei, die twee oorzaken heeft. Ten eerste hebben veel stedelingen een bijkomende inkomst via de landbouw. Ze concentreren zich vooral op kleinschalige landbouw. Ten tweede is de kwaliteit van de landbouwgrond vrij hoog en liggen de markten dicht bij de landbouwbedrijven. (DWAF: Directorate Water Resource Planning, 2002) De totale actieve bevolking in de regio Crocodile West en Marico telt 2,4 miljoen mensen. Gemiddeld ligt de werkloosheidsgraad in Zuid-Afrika rond de 29,3 procent, dit is 0,7 procent lager dan in het studiegebied. Van de werkende mensen is 33,2 procent tewerkgesteld bij de overheid, een kleine 20 procent werd in Crocodile West en Marico in de productiesector in dienst genomen en 13,4 procent is actief in de handel. Voor bepaalde sectoren heeft het studiegebied een betere productiviteit dan in de rest van Zuid-Afrika. De transportsector is competitiever aangezien er heel intensieve netwerken zijn van regionale en nationale wegen, spoorwegen en luchthavens. De overheidssector in CWM presteert beter omdat vele overheidsstellingen in Pretoria en Johannesburg gelegen zijn. Ook de financiële sector heeft een comparatief voordeel ten opzichte van de rest van Zuid-Afrika, aangezien ook belangrijke financiële instellingen in deze regio gevestigd zijn (cfr. supra) (DWAF: Directorate Water Resource Planning, 2002 en DWAF Directorate: National Water Resource Planning, 2004)
2.6 Veestapel, geologie en bodemstructuur Runderen en gevogelte zijn de meest voorkomende commerciële diersoorten in het ‘Water Management Area’ Crocodile West en Marico. Koeien worden doorgaans gekweekt voor hun vlees en in mindere mate voor hun melk. Ook schapen worden beperkt gefokt voor hun wol en voor het schapenvlees. Door de verstedelijking van Pretoria en Johannesburg is het kweken van vee hier minder aan de orde. (DWAF: Directorate Water Resource Planning, 2002) Het belangrijkste geologische kenmerk van het studiegebied is dat een groot stuk van het gebied vooral bestaat uit vulkaanstenen. Men noemt dit ook het Bushveld Igneous Complex. Deze stenen zijn heel rijk aan mineralen. Dit is ook de reden waarom hier een aantal mijnen gevestigd zijn. De mijnen ontginnen voornamelijk platina, chroom en vanadium. (DWAF: Directorate Water Resource Planning, 2002) De samenstelling van de bodems in Crocodile West en Marico is middelmatig tot zwaar kleiachtig leem in het westen van het studiegebied en middelmatig tot zwaar zanderig leem in het oosten en het zuiden
7
Hoofdstuk 1: Algemene inleiding van het WMA. Dit is voedzame grond voor de landbouw en hij heeft ook de mogelijkheid om water vast te houden als er geïrrigeerd wordt. (DWAF: Directorate Water Resource Planning, 2002 en DWAF Directorate: National Water Resource Planning, 2004)
2.7 Duurzaam gebruik van water Aangezien water een schaars product is in Zuid-Afrika en elk levend wezen er nood aan heeft, ontwikkelt de Zuid-Afrikaanse overheid een aantal strategieën opdat water optimaal en op duurzame wijze zou kunnen gebruikt worden (DWAF: National Water Resource Strategy, 2004). Dr. Backeberg (1999) stelt acht steunpilaren voor waarop deze strategieën gebaseerd zijn. Ten eerste vindt hij dat men moet controleren of de boeren voldoende capaciteiten en vaardigheden hebben. Een tweede belangrijke steunpilaar is het ontwikkelen van institutionele afspraken, met name opstellen van een relevante wetgeving, afsluiten van gegronde sociale conventies, … Ten derde moet men onderzoeken welk klimaat er heerst in het gebied waar men wil irrigeren. Daarnaast zal men ook nagaan welke natuurlijke bronnen men daar heeft en wat het productiepotentieel is van de regio. Een vierde element dat moet nagekeken worden is welke infrastructuur beschikbaar is en wat de stand van de technologie is. Verder zal men ook de economische achtergrond van het gebied bestuderen. Daarbij zal men rekening houden met de markt van de inputs en de outputs, de leveringsduur van de producten, enz. Een zesde factor die geanalyseerd zal worden is de beschikbaarheid van leningen en kredieten, welke de vereisten van terugbetaling zijn en dergelijke. Een voorlaatste aspect dat zal gecontroleerd worden is de technische en financiële geschiktheid van de boerderijen. Welke ondersteunende diensten beschikbaar zijn is een laatste element dat men zal nagaan. Een eerste strategie voor de optimale en duurzame aanwending van water bestaat erin een project voor duurzaam water te ontwikkelen, The Sustainable Development and Climate Change Project. Hieraan nemen zowel instituties van ontwikkelde landen als van ontwikkelingslanden deel. Zuid-Afrika is één van de zes landen die aan dit initiatief meewerken. Het project houdt in dat men een milieu-en klimaatbeleid moet opstellen. Het NEPAD (‘The New Partnership for Africa’s Development) is een programma speciaal ontwikkeld om te vermijden dat de Afrikaanse bevolking in de crisis van de onderontwikkeling terecht komt en om te zorgen dat Zuid-Afrika wel bij de globalisering betrokken wordt. Een aantal van de voornaamste doelstellingen zijn onder meer ervoor zorgen dat er blijvende toegang is tot veilig en proper water, plannen dat de verschillende bronnen van water een basis gaan vormen voor de nationale en de regionale ontwikkeling, samenwerken met andere lidstaten aangaande gedeelde rivieren, de mogelijkheid creëren tot verbeterde irrigatie en meer efficiënt gebruik van de regen om landbouwproductie en
8
Hoofdstuk 1: Algemene inleiding voedselveiligheid te optimaliseren, het effectief
gebruik maken van het verdrag van de
klimaatverandering,… (Mukheibir en Sparks, 2003) Ook de ‘National Water Act’ (NWA) is een ander hulpmiddel om ervoor te zorgen dat water blijvend gebruikt zal kunnen worden. De NWA wordt gebruikt bij het uitvoeren van het ‘Water Resource Management’ in Zuid-Afrika. De belangrijkste objectieven van dit wettelijke instrument zijn onder andere de rechtvaardige toegang tot water, ervoor zorgen dat de basisbehoeften van huidige en toekomstige generaties behaald worden, het efficiënte, duurzame en winstgevende gebruik van water stimuleren, de sociale en economische ontwikkeling vergemakkelijken, de groeiende vraag naar water opvangen en het beheersen van droogtes en overstromingen. Dit is vanzelfsprekend geen gemakkelijke opdracht. (Mukheibir en Sparks, 2003 en DWAF: Directorate Water Resource Planning, 2002) Een derde mogelijke ondersteuning is de National Water Resources Strategy (NWRS). Opnieuw heeft dergelijke strategie een aantal doelstellingen. Een eerste objectief van dit beleid is een rechtvaardige toegang tot water te garanderen. Het duurzaam gebruiken van water is een tweede doel. Hiervoor zal de overheid een soort balans proberen te creëren tussen het beschikbare water en de wettelijke vereiste hoeveelheid water en zal ze beschermingsmaatregelen doorvoeren voor de verschillende waterbronnen en de natuur. De belangrijkste doelstelling is het efficiënte en effectieve gebruik van water om sociale en economische voordelen te optimaliseren. (DWAF Directorate: National Water Resource Planning, 2004)
3
Probleemstelling in Zuid-Afrika
In dit onderdeel wordt de algemene probleemstelling van water specifiek voor Zuid-Afrika besproken. Vooral in Zuid-Afrika is water een schaars economisch en sociaal goed. Het is een natuurlijke en uitputbare energiebron voor de ontwikkeling van een land. Een tekort aan water kan een limiterende factor zijn voor de economische en sociale ontwikkeling van een land. (DWAF Directorate: National Water Resource Planning, 2004) Afhankelijk van de kwaliteit en de kwantiteit zal water voor verschillende doelstellingen worden gebruikt. Indien het wateraanbod zou veranderen, kan dit voor vele sectoren in de economie, voornamelijk in de landbouw, significante gevolgen hebben. Ook globale klimaatveranderingen zullen een invloed hebben op de totale beschikbaarheid van water voor de volgende decennia (Kasrils 2002 vermeld door Mukheibir en Sparks, 2003). Het grootste probleem met de verdeling en het gebruik van water is dat het niet oordeelkundig wordt gebruikt. Men kent er immers de waarde niet van. Voor de jaarlijkse consumptie van zuiver water, is men in Zuid-Afrika afhankelijk van twee bronnen, namelijk de regenval en het grondwater (Crafford, 2004). De regenval in Zuid-Afrika bedraagt met zijn
9
Hoofdstuk 1: Algemene inleiding 500 mm slechts 60 procent van de gemiddelde regenval in de wereld, 860 mm (Tsur et al, 2004). Enkel in de kuststreek ligt de gemiddelde regenval dichter bij het wereldgemiddelde terwijl de rest van het land over het algemeen droger is. Ongeveer 65 procent van het land krijgt minder dan de 500 mm per jaar. Een klein gedeelte van het land (21 procent) krijgt zelfs minder dan 200 mm per jaar. De natuurlijke beschikbaarheid van water over het land varieert. Ook de regenval is variabel en is bepalend voor rampen zoals overstromingen of droogtes. De laatste decennia kreeg Zuid-Afrika te maken met grote droogtes, de laatste dateert van in de periode 1991-92. Samen met de vervuiling van het water en de gebrekkige distributie ervan naar de gezinnen leidt dit voor vele mensen tot armoede. (Mukheibir en Sparks, 2003)
4
Objectieven en hypothesen
Het doel van dit onderzoek is het bepalen van de waarde van water. Specifiek zal het hier gaan over de waarde van water in de landbouw. Er zal ook dieper worden ingegaan op de verschillende aanwendingen van water voornamelijk op gebied van irrigatie en huishoudelijke taken. Industriële toepassingen vallen buiten het bestek van deze thesis en worden dan ook niet verder uitgewerkt. Er kunnen vele methodes gebruikt worden voor het bepalen van het nut van water. In dit onderzoek wordt voor de ‘residual value’ methode gekozen. De data worden verzameld via vragenlijsten. Men kan deze het beste verwerken met de methode van de restwaarde van water. Men verkiest deze methode boven de andere methodes omdat men ze gemakkelijk kan toepassen. Hierbij zullen voornamelijk de input en de output van belang zijn. Eerst worden alle inputs (kunstmeststoffen, zaden, herbiciden en pecticiden, de ingezette hoeveelheid arbeid, brandstof, de ingezette werktuigen, …) en vervolgens alle outputs (de oogst) bepaald in monetaire waarde. Daarna zal men deze twee vergelijken en delen door de ingezette hoeveelheid water. Er wordt verondersteld dat de overblijvende waarde aan water wordt toegekend hoewel die waarde ook het resultaat kan zijn van andere factoren zoals geologie, de kwaliteit van de grondstoffen en dergelijke.
5
Methodologie
5.1 Beschrijving van de vragenlijst Om de nodige gegevens voor dit onderzoek te verzamelen, werd een gedetailleerde vragenlijst opgesteld. Omwille van tijdsgebrek was het onmogelijk om de vragenlijst te testen, daarom werd hij voorgelegd aan
10
Hoofdstuk 1: Algemene inleiding enkele experts. In eerste instantie aan Dr. Sylvain Perret, deskundige in socio-economisch onderzoek aangaande water aan de Universiteit van Pretoria in de tweede plaats aan Mr. Daan Van Der Merwe, voorzitter van de Marico Bosveldt Water Users Association, en zijn secretaris, Mr. Arno Faul, om de vragenlijst aan te passen voor het irrigatieschema Marico Bosveldt. Bij het afnemen van de vragenlijsten werd er samengewerkt met de landbouwvoorlichtingsdiensten van Lehurutse regio en was er begeleiding voorzien door Mr. Christie Swaenepoel, lid van de landbouwvoorlichtingsstaf. De vragenlijsten werden persoonlijk bij de verschillende boeren afgenomen. In dit onderzoek werden twee soorten boeren ondervraagd. De eerste groep zijn voornamelijk zwarte boeren die een stuk grond van de overheid lenen voor hun productie (zgn. ‘subsistence farmers’). Het stukje grond dat zij bewerken brengt niet veel op in termen van winst en wordt daarom meer gebruikt voor het voorzien in de eigen behoefte. De tweede soort (zgn. ‘white farmers’) is eigenaar van zijn grond en produceert meestal voor de markt. De vragenlijst werd in verschillende delen opgesplitst. Het eerste deel betreft algemene informatie over het irrigatieschema. Een aantal belangrijke aspecten die hier belicht worden, zijn onder andere de totale oppervlakte van het schema, hoeveel boeren het schema telt, welk soort producten er worden geproduceerd, … Aan de hand van deze informatie kan een korte beschrijving van het gebied gemaakt worden. In een tweede deel worden gegevens over de gezinnen verzameld. Met deze informatie kan een beeld geschetst worden van de familiale situaties binnen het irrigatieschema. Er zal ook kunnen afgeleid worden of het vooral jonge of oude families zijn en of het gaat om grote of kleine gezinnen. Het derde deel handelt over de inputs. Met inputs worden de verschillende elementen bedoeld die een boer gebruikt voor de productie van zijn gewassen. Dit deel wordt onderverdeeld in een aantal subsecties. Een eerste subsectie handelt over het bewerkte land. Een landbouwer heeft een bepaalde oppervlakte ter beschikking waarop hij gewassen kan telen. Aan de hand van deze gegevens kan een waarde in geld worden gegeven aan de input met betrekking tot land. Bij de tweede subsectie wordt informatie gevraagd over arbeid. Een onderscheid wordt gemaakt tussen huishoudelijke arbeid (leden van het gezin die werken op de boerderij) en niet-huishoudelijke arbeid (arbeid verricht door mensen die geen lid zijn van het gezin of van de familie). Om te weten hoe groot de kost van arbeid per gewas is, zal geïnformeerd worden naar het aantal mandagen per activiteit2 per gewas. Een derde subsectie is deze van kapitaal. Hier wordt geïnformeerd naar de uitrusting van elke boer binnen een irrigatieschema, hieraan wordt een geldwaarde gegeven. Per gewas wordt ook gevraagd naar de verschillende inputs (cfr. supra), ook hieraan wordt opnieuw een geldwaarde gegeven. Een laatste subsectie onderzoekt het gebruik van water. Hier wordt informatie verzameld over de gebruikte waterbron, hoeveel m³ water per jaar gevraagd wordt en wat de kostprijs per m³ is, … Een vierde deel bekijkt wat de outputs voor de boeren zijn. In voorgaande delen vertelden de landbouwers welke gewassen ze produceren en welke inputs ze daarvoor gebruiken. In dit deel zal 2
De belangrijkste activiteiten die doorlopen worden om een gewas te produceren zijn: voorbereiding van het land, zaaien of planten van de gewassen, irrigatie, het aanbrengen van meststoffen, onkruid wieden, oogsten, activiteiten na de oogst, …
11
Hoofdstuk 1: Algemene inleiding nagegaan worden wat de output van elk gewas is. Er wordt een geldwaarde gegeven aan de output. De vergelijking van deze geldwaarde met de geldwaarde van de input is een eerste indicator voor het bepalen van de waarde van water in de landbouw in het studiegebied. Het is ook belangrijk om te weten of de landbouwer vee heeft of niet, welke soort(en) hij kweekt en hoeveel. Een laatste deel gaat over het water management. Hier wordt informatie over de verdeling van water bekomen. Zijn er problemen bij de verdeling van water? Hebben de boeren soms te maken met watertekort? Welke prijs zijn de boeren bereid te betalen voor water? Voor een volledige weergave van de vragenlijst wordt naar de bijlage 1 verwezen.
5.2 Gebruik van de vragenlijst in de methodes voor het bepalen van water In sectie 4 van hoofdstuk 1 werd de methode die in dit onderzoek wordt gebruikt voor het bepalen van de waarde van water reeds kort uitgelegd. In dit onderdeel zal de praktische toepassing worden uitgelegd. Bij de ‘residual value’ methode (ook de methode van de restwaarde van water) kijkt men naar de inputs (deel 3 van de vragenlijst), de outputs (deel 4 van de vragenlijst) en de hoeveelheid water die wordt gebruikt om de gewassen te irrigeren. Er wordt een kostenlijst gemaakt van alle inputs, uitgedrukt in de geldwaarde. De boeren gebruiken land, kapitaal, arbeid en water als voornaamste inputs (de monetaire waarde van water wordt in de analyse echter wel buiten beschouwing gelaten aangezien het de bedoeling is deze waarde te bepalen). De geldwaarde van deze inputs zal worden opgeteld. Voor de outputs zal identiek hetzelfde gebeuren. De outputs stellen de oogsten van de verschillende gewassen voor. De bepaling van de waarde van water gebeurt in eerste instantie per boer en per gewas. Voor elk gewas dat een boer produceert, worden de inputs van de outputs afgetrokken. Het resultaat wordt gedeeld door de ingezette hoeveelheid water. Uiteindelijk wordt een gemiddelde waarde per gewas bepaald. Men zal op basis van de uitkomst een antwoord vinden op de vraag of het gebruik van water in het productieproces een toegevoegde waarde geeft aan de gewassen.
12
Hoofdstuk 2: Literatuurstudie
Hoofdstuk 2: Literatuurstudie 1
Waarde van water
Water is een natuurlijk goed, maar het aanbod ervan in onvervuilde staat is echter beperkt. Tekort aan water kan de economische ontwikkeling van een land afremmen (cfr. supra). Zuiver water is zeer essentieel bij het overlevingsproces van alle levende wezens (Hassan, 2004). Als men water wil beschouwen als een economisch goed moet men de kost voor het verspreiden van het water en de waarde van water zelf in rekening brengen. Er worden verschillende methoden (cfr.infra) ontwikkeld om deze waarde te bepalen. Zo kunnen vraag- en aanbodcurven opgesteld worden. De vraagcurven geven de marginale baten van consumptie weer, alsook de bereidheid tot betalen (= willingness to pay). De aanbodcurven daarentegen tonen de marginale kosten van het aanbod van water en de bereidheid om bepaalde hoeveelheden aan te bieden tegen een gegeven prijs. Het snijpunt van de twee curven geeft de prijs aan van water waar de economische welvaart en efficiëntie gemaximaliseerd zijn. (Agudelo, 2001) Wanneer men water gebruikt, wordt er een waarde aan toegekend. Enerzijds spreekt men van de gebruikswaarde, ook wel ‘use value’ genaamd. Dit is de waarde die aan water wordt toegekend bij het directe gebruik ervan. Anderzijds spreekt men van ‘non-use value’, de waarde van het indirecte gebruik van water. Een derde waarde die aan water kan toegekend worden, is de zogenaamde ‘option value’. Dit is de waarde van de mogelijkheid om in de toekomst te genieten van direct of indirect gebruik van water (Hassan, 2004). Sommige mensen zijn bereid om vandaag te betalen voor water dat zij (of een toekomstige generatie) pas in de toekomst zullen gebruiken. Dit impliceert een niet-gebruikswaarde voor de huidige generatie. Welke waarde (use of non-use value) dit voor de toekomstige generaties zal zijn, is afhankelijk voor welke toepassing deze generaties het water zullen gebruiken. (Agudelo, 2001)
1.1 Gebruikswaarde van water Zoals reeds boven vermeld, is de gebruikswaarde de waarde die aan water wordt toegekend door het directe gebruik. Men bedoelt hiermee bijvoorbeeld het gebruik van water in de landbouw voor irrigatie van de gewassen, in de industrie, binnen de gezinnen,… Aangezien het woord ‘gebruik’ op verschillende manieren kan geïnterpreteerd worden, is verdere specificatie ervan nodig. Het kan uitgedrukt worden in termen van kwantiteit, kwaliteit, locatie of tijdstip. Figuur 5 toont de opdeling van verdere specificaties van watergebruik (bij wijze van het onttrekken, locatie en economische rol). (Agudelo, 2001)
13
Hoofdstuk 2: Literatuurstudie Figuur 5: Specificatie van watergebruik Specificaties van het gebruik van water
Bij wijze van onttrekken
Consumptief gebruik
Landbouw Industrie Huishoudelijk
Nietconsumptief gebruik Hydropower Navigatie
Door plaats
Instream uses
Offstream uses
Navigatie Afvalverdunning Hydropower
Landbouw Industrie Huishoudelijk
Door economische rol
Gebruik als intermediair goed Landbouw Industrie Hydropower
Gebruik als finaal goed
Huishoudelijk Navigatie Afvalverdunning
Bron: Agudelo, 2001, blz. 12
Een eerste onderdeel is het toekennen van waarde aan water door de wijze van onttrekken. Hierin kan een onderscheid gemaakt worden tussen waarde door consumptief gebruik en waarde door niet-consumptief gebruik. Consumptief gebruik impliceert dat het water na gebruik niet meer door anderen kan benut worden. Hierdoor zal naast de kwantiteit ook de kwaliteit van het water aangetast zijn. In tegenstelling met hiervoor zal bij niet-consumptief gebruik de kwaliteit van het water niet afnemen. De baten van de mensen die het water achterlaten zodat anderen het water nog kunnen gebruiken, zijn opgenomen in de waarde van het niet-consumptief gebruik. Het verschil tussen consumptief gebruik van water en nietconsumptief gebruik van water kan het best verduidelijkt worden aan de hand van een voorbeeld. Wanneer water aangewend wordt voor irrigatie van gewassen, kan dit water niet meer door andere mensen worden gebruikt voor een andere toepassing. Dit wordt het consumptief gebruik van water genoemd. Vissen daarentegen is een illustratie van niet-consumptief gebruik van water. Het water wordt gebruikt om te vissen, maar na gebruik kan het water ook nog voor een andere applicatie aangewend worden. In het geval van vissen blijft ook de kwaliteit van het water onveranderd. (Agudelo, 2001) Een tweede element van de figuur is de opsplitsing van water volgens de locatie waar het gebruikt wordt. Indien water gebruikt wordt in de rivier en de toepassing ervan afhankelijk is van de eigenschappen van deze rivier spreekt men van ‘instream uses’. Elektriciteit genereren door gebruik te maken van water en waterzuivering zijn een aantal voorbeelden hiervan. De tegenhanger van instream gebruik wordt ‘offstream use’ genoemd. Hierbij wordt het water niet in de rivier of stroom gebruikt. Eerst transporteert
14
Hoofdstuk 2: Literatuurstudie men het water naar de gebruiksbestemming. De gemeentelijke, landbouwkundige en industriële vraag naar water zijn toepassingen van offstream use. Om de waarde van deze twee gebruiken te kunnen vergelijken, is bij offstream gebruik informatie vereist over de plaats waar het water wordt aangewend. (Agudelo, 2001) Afhankelijk van de functie die het water in de productieketen vervult, krijgt het een waarde in economische termen. Ofwel wordt water als een intermediair goed gezien, ofwel als een finaal goed. Indien water nodig is bij de productie van goederen, heeft het de functie van een intermediair goed. Watergebruik in de landbouw is hiervan een goede illustratie. Wanneer men spreekt van water als een finaal goed, wordt bedoeld dat de consument het direct gebruikt, hetzij voor recreatieve doeleinden zoals zwemmen, hetzij in het huishouden. (Agudelo, 2001) Water krijgt een economische waarde wanneer de consumenten bereid zijn er voor te betalen (Young, 1996). Deze waarde is de prijs die de consumenten betalen. Water wordt in vergelijking met andere goederen meestal niet op een competitieve markt verhandeld en de prijs die men er moet voor betalen weerspiegelt zelden zijn economische waarde. (Hassan, 2004) Volgens sommige wetenschappers is het bestaan van een markt om water te verhandelen positief. Ze gaan ervan uit dat dit zal leiden tot meer efficiënt gebruik van water. De aanwezigheid van vrije markttransacties heeft tot gevolg dat de consumenten of de producenten die water het meest productief kunnen aanwenden het water ook het meest zullen gebruiken. Ze zullen een afweging maken tussen de kosten en baten van het gebruik van water. Er zal dus een verschuiving van niet-efficiënt gebruik van water naar efficiënt gebruik van water plaatsvinden door de aanwezigheid van een watermarkt. Bijgevolg zal de totale baat van het gebruik van water ook stijgen. (Agudelo, 2001)
1.2 Niet-gebruikswaarde van water De niet-gebruikswaarde is een waarde die men toekent aan het bestaan van water en zijn specifieke kenmerken. Deze waarde gaat niet gepaard met een specifiek gebruik van water, enkel weten dat water bestaat is voor sommige mensen al voldoende om een voordeel op te leveren. In een aantal niet-westerse landen heeft water een spirituele waarde. In Afrika wordt water beschouwd als ‘de gever van leven’ (Calder, 1999 vermeld door Agudelo, 2001). Naast gebruikerswaarde en niet-gebruikerswaarde zijn er nog andere waarden van water: culturele en historische waarden (zoals bestaande historische gebouwen, bruggen, waterleidingen en culturele landschappen), geomorfologische waarde (watervallen, duinen, zandbanken en het natuurlijke bezinkingsproces), landschapswaarde (mooie uitzichten en landschappen), religieuze waarde en ten slotte natuurlijke waarde (zeldzame grondstoffen) zijn hiervan een voorbeeld. (Agudelo, 2001)
15
Hoofdstuk 2: Literatuurstudie De niet-gebruikswaarde van water wordt op een andere manier gemeten dan deze van de gebruikswaarde. Volgens Freeman (1993) is een onderscheid tussen beide waarden enkel nuttig als het helpt om de totale waarde te bepalen. Het meten van de totale waarde van water is de uiteindelijke doelstelling. (Agudelo, 2001)
2
Bepaling van de waarde van water: methoden
Deze sectie geeft een overzicht van de verschillende gebruikte methodes om de waarde van water te bepalen. Welke werkwijze men kiest, is afhankelijk van de aanwending van het water. Een aantal technieken zijn gebaseerd op markttransacties met betrekking tot water. Andere gaan ervan uit dat water een intermediair goed is. Daarnaast bestaan er ook nog benaderingen die water als een finaal goed beschouwen. Figuur 6 illustreert deze verschillende aanpakken.
16
Hoofdstuk 2: Literatuurstudie
Figuur 6: Methodes voor de bepaling van de waarde van water Bepaling van de waarde van water Het waardebepalingsconcept
Door markttransacties aangaande water
Water beschouwen als een intermediair goed
Water beschouwen als een finaal goed
Water als privaat goed Door het verhuren en verkopen van waterrechten
Vraagfunctie van de producenten
Vraagfunctie van de consumenten
Water als publiek goed
Reiskosten benadering
Waarde van water als restwaarde
Hedonic pricing
Verandering in het nettoinkomen
Contingent valuation
Alternatieve kostenmethode
Baten overdracht
Bron: Agudelo, 2001, blz. 20
17
Hoofdstuk 2: Literatuurstudie
2.1 Waarde bepalen aan de hand van markttransacties aangaande water Er kunnen twee soorten markten onderscheiden worden. Een eerste is de verkoopsmarkt. Hier wordt water verkocht voor een bepaalde som geld. De data die men hier gebruikt om de waarde van water te bepalen, zijn waarnemingen over de reële transacties van eigendom. De rechten (voor de toegang tot het aanbod van water) verbonden aan de eigendom worden mee verkocht wanneer de eigendom verhandeld wordt. (Agudelo, 2001) Naast de verkoopsmarkt is er ook een verhuurmarkt. Hier kunnen rechten voor een beperkte periode worden uitgewisseld. De prijzen op deze markt zijn korte termijn prijzen. Men moet dus opletten bij het gebruik van deze gegevens in een lange termijn analyse. Hierbij kunnen beter de geobserveerde prijzen op de verkoopsmarkt gebruikt worden, hoewel enige voorzichtigheid ook hier is aangewezen. De prijs voor een verkocht waterrecht moet omgezet worden naar een jaarlijkse waarde, want het is de jaarlijkse prijs die gebruikt wordt bij beleidsanalyses en planningen. Indien men veronderstelt dat er een constante rente, een heel lange planningsperiode en een constante jaarlijkse waarde is, kan de prijs van een waterrecht als volgt worden voorgesteld:
A r
(1)
P=
P=
Prijs van een waterrecht
A=
Jaarlijkse waarde
r=
Rentevoet
Op beide markten wordt de waarde van water bepaald door de waarde van de verhandelde waterrechten. (Young, 1996) Indien deze methode wordt toegepast op de landbouw, kan de waarde van het water berekend worden door de som te maken van de waarden van de waterrechten en de landrechten met mogelijkheid tot irrigatie. In het geval van de waterrechten stelt de waarde van water de expliciete waarde van de rechten voor. In het geval van de landrechten zit de waarde in de waarde van het landgoed. De benadering is enkel toe te passen indien markten voor irrigatiewater bestaan en als ze perfect werken. Bij de bepaling van de waarde van water op basis van de landrechten, moet men de prijs van een geïrrigeerd land vergelijken met de prijs van een landgoed zonder irrigatie. De data van beide bouwlanden moeten in alle aspecten vergelijkbaar zijn (de bodem, klimaat,…). (Agudelo, 2001)
18
Hoofdstuk 2: Literatuurstudie
2.2 Water als intermediair goed De grootste hoeveelheid water wordt gebruikt voor het produceren van goederen (= als intermediair goed). De bepaling van de waarde van water moet hier vanuit het oogpunt van de producent berekend worden.
2.2.1 De vraagfunctie van de producent Deze methode wordt gebruikt om de waarde te bepalen van goederen die niet op een vrije, competitieve markt verhandeld worden en dus geen marktprijs hebben. De landbouwer wordt hier beschouwd als producent van goederen, niet als consument. De vraagcurve geeft een beeld van de hoeveelheid water die gevraagd wordt, tevens de maximale bereidheid tot betalen van de producenten om een bepaalde hoeveelheid water te verkrijgen. De prijs die overeenkomt met een bepaalde hoeveelheid water (de hoeveelheid water vóór de toevoeging van een extra eenheid water + de extra eenheid water) zal de output weergeven die de producent kan bereiken door de extra eenheid water te integreren in het productieproces. De kost van het inzetten van andere inputs (de producent acht deze inzet voordelig omdat een extra eenheid water wordt gebruikt) zal in mindering moeten gebracht worden. Aangezien in een competitieve economie de WTP (= willingness to pay) precies de bijdrage van water tot economische welvaart weergeeft, kan de waarde van de extra eenheid water gemeten worden door de oppervlakte onder de vraagcurve. (Agudelo, 2001) In sommige gevallen is de volledige vraagfunctie niet gekend. De prijs van water wordt dan (onder bepaalde voorwaarden) beschouwd als een bovengrens van de bereidheid tot betalen voor een extra eenheid water. De mate waarin de producenten zich aanpassen aan de prijs wordt weergegeven door de helling van de vraagcurve. Omdat de helling van de vraagcurve altijd negatief is, zal de bestaande prijs altijd als een bovengrens van de bereidheid tot betalen voor een extra eenheid water bekeken worden. Volgens Howe en Easter (1971) is deze redenering enkel geldig als de producenten zelf kunnen kiezen hoeveel water ze consumeren. (Agudelo, 2001) De vraagcurve zal verschuiven naarmate de tijd vordert door verandering in een aantal variabelen van de vraagfunctie. Meestal levert de combinatie van een extra hoeveelheid water en inzet van andere inputs een hoger nut dan wanneer men enkel een bijkomende eenheid water beschouwt. De vraagfunctie voor de lange termijn is verschillend van deze voor de korte termijn, want de andere inputs worden verondersteld vast te zijn. (Agudelo, 2001)
19
Hoofdstuk 2: Literatuurstudie Agudelo (2001) en Young (1996) stellen een econometrische functie op om de vraagcurve in de praktijk te schatten. Er worden conclusies getrokken uit de huidige prijzen en gebruikte hoeveelheden van water. Daarnaast wordt rekening gehouden met data over andere variabelen die de vraag naar water zouden kunnen beïnvloeden. De parameters van de functie worden geschat via multiregressie technieken. De gegevens waar men zich op baseert zijn ofwel ‘time series data’ (herhaalde waarnemingen van eenzelfde activiteit op verschillende tijdstippen) ofwel ‘cross-sectional data’ (waarnemingen van een verschillende activiteit op hetzelfde tijdstip). De vraagcurve wordt voorgesteld door: (2)
Qw = Qw (Pw , Pa , P, Y , Z )
Qw = De hoeveelheid water gebruikt door een individu in een bepaalde periode Pw = De prijs van water bij een zekere waterbron Pa =
De prijs van water bij een andere waterbron
P=
Een gemiddelde prijsindex voor alle andere goederen en diensten
Y=
Het inkomen van de consumenten
Z=
Vector van andere factoren die de consumptie van water kunnen beïnvloeden
Om een goede schatting te maken van de econometrische vraagfunctie zijn recente en voldoende data nodig. Het is echter moeilijk om dergelijke data te verzamelen. Er worden vooral reële prijzen gebruikt bij de schatting van de functie. ‘Cross-sectional data’ worden vaker gebruikt dan ‘time series data’ omdat deze laatste slechts in beperkte mate beschikbaar zijn. (Young, 1996) Zoals bij alle methodes om de waarde van water te meten, treden ook bij de econometrische methode een aantal problemen op. Ten eerste is het heel moeilijk om te weten welke invloed een verandering van de prijzen van water precies heeft op de vraag naar water. De boeren beschikken over een aantal strategieën die ze kunnen aanwenden bij een prijsverandering. Empirisch onderzoek zal moeten verduidelijken volgens welke strategie de landbouwer handelt. Een tweede probleem ligt in het feit dat de econometrische benadering slechts één meting van de prijselasticiteit van de vraag toelaat, hoewel de prijselasticiteit wel kan schommelen. Ten derde stemt de vraagfunctie voor de landbouw niet overeen met de theoretische voorstelling. (Agudelo, 2001) De methode van de vraagcurve van de producent werd reeds toegepast om de waarde van water te bepalen in de commerciële bosbouw in Zuid-Afrika. De verschillende geproduceerde boomsoorten kunnen onderverdeeld worden in twee categorieën: bomen met hard hout en bomen met zacht hout. De eucalyptus bomen zijn de meest geproduceerde bomen behorende tot de categorie hard hout (vooral in de
20
Hoofdstuk 2: Literatuurstudie regio KwaMbonambi). Dennenbomen en populieren zijn de meest geproduceerde bomen wat betreft de tweede categorie (vooral in de regio’s Richmond, Greytown en Usutu). De waarde van water voor de bosbouw in deze regio’s wordt bepaald aan de hand van de vraagcurve van de producenten. Er wordt uitgegaan van een kwadratische functie. De berekende waarde van water is een eenmalige jaarlijkse waarde. Indien men zou veronderstellen dat de waarde van water altijd dezelfde zou zijn, kan men de gekapitaliseerde waarde van water berekenen. Men zal daarvoor de formule a r gebruiken. a staat voor de constante toekomstige waarde van water en r stelt de lange termijn interestvoet weer. De bomen gebruiken veel water om te groeien, maar een deel van het water zal via de bladeren verdampen (= ‘evapotranspiration’). Onderstaande tabel geeft de resultaten weer. (Tewari, 2005)
Tabel 1: De waarde van het ' evapotranspiration'water bepaald via de vraagcurve van de producenten voor eucalyptus en dennenbomen in KwaZulu-Natal, Zuid-Afrika Bereik Gemiddelde Bereik van de Gemiddelde van de waarde van Plaatsnamen waarde gekapitaliseerde gekapitaliseerde water in waarde in R/m³ waarde in R/m³ van water R/m³ in R/m³ Eucalyptus Kia-Ora 0.28-0.39 0.34 2.83-3.91 3.37 Tanhurst 0.23-0.27 0.25 2.39-2.72 2.56 KwaMbonambi 0.48-0.72 0.60 4.89-7.20 6.05 Baynesfield 0.009-0.07 0.04 0.09-0.72 0.41 Average 0.25-0.36 0.31 2.55-3.64 3.10 Pine Richmond 0.12-0.17 0.15 1.22-1.79 1.51 Greytown 0.09-0.13 0.11 0.95-1.39 1.17 Usutu 0.16-0.26 0.21 1.66-2.57 2.12 Average 0.12-0.19 0.16 1.28-1.92 1.60 Bron: Tewari, 2005, blz. 323
Wanneer men de resultaten voor eucalyptusbomen vergelijkt met deze van dennenbomen, ziet men dat de waarde van water voor de eerste soort bomen hoger ligt dan voor de tweede. Het verschil in beide waarden kan verklaard worden door het groeipatroon. De eucalyptusbomen groeien heel snel en zijn reeds na tien tot twaalf jaar uitgegroeid tot een volwassen boom. De dennenbomen hebben echter vijfentwintig tot dertig jaar nodig om hetzelfde resultaat te bereiken. Bijgevolg maken de eucalyptusbomen veel efficiënter gebruik van water dan de dennenbomen. (Tewari, 2005)
21
Hoofdstuk 2: Literatuurstudie 2.2.2
De bepaling van de waarde van water als restwaarde (= ‘Residual value’ methode )
De ‘residual value’ methode wordt vooral toegepast voor het bepalen van de waarde van irrigatiewater. Water wordt hier als een intermediair goed aangewend. De methode wordt dikwijls toegepast bij het gebruik van schaduwprijzen3. Aan elke input in het productieproces wordt een prijs toegekend. De waarde van de output die niet kan toegekend worden aan de inzet van een bepaalde input (met uitzondering van water) in het productieproces, geeft de waarde van water weer. (Agudelo, 2001 en Young, 1996) Gegevens over de prijs en kwaliteit van water en data over de gebruikte hoeveelheid inputs en outputs zouden helpen om de productiefunctie direct te kunnen schatten. Op basis van data over de productiekost en -opbrengst kan een indirecte schatting gedaan worden van de productiefunctie. (Hassan, 2004) De toepassing van deze methode is het meest geschikt wanneer de waarde van de restinput (hier water) een groot deel van de waarde van de output voor zijn rekening neemt. Aangezien de kernvariabele hier de ‘residual’ input is spreekt men van de ‘residual value’ methode. Er moeten wel twee axioma’s in acht genomen worden: 1. Een competitief evenwicht vereist dat de prijzen die worden toegekend aan de inputs marginale prijzen zijn. Om de marginale waarde van water (cfr. infra) te schatten worden de principes van kostenminimalisering of winstmaximalisering toegepast. Men zal water aanwenden tot op het moment dat de marginale kost van één additionele eenheid water gelijk is aan de marginale baten van één bijkomende eenheid water. 2. Een tweede axioma vereist dat de totale waarde van de productie (TVP) zodanig moet kunnen worden opgesplitst dat elke input een waarde krijgt naargelang zijn marginale productiviteit. In de veronderstelling van Euler’s theorema, constante schaalvoordelen (cfr. infra), zal de som van de marginale producten van alle inputs gelijk zijn aan de totale waarde van de productie. Deze twee axioma’s zijn de basis van de ‘residual value’ methode. In wat volgt worden beide axioma’s verduidelijkt aan de hand van een aantal formules. (Agudelo, 2001 en Young, 1996) De productiefunctie is een functie van de ingezette inputs: (2)
Y = f (inputs, W )
W=
Water
3
Indien de marktprijs van een bepaalde input of output de opportuniteitskost niet juist weergeeft, wordt een andere eenheidsprijs gebruikt die dat wel doet. Deze eenheidsprijs wordt een schaduwprijs genoemd.
22
Hoofdstuk 2: Literatuurstudie De ‘residual value’ methode gaat ervan uit dat, indien alle markten competitief zijn behalve de watermarkt, de totale waarde van de productie precies gelijk zal zijn aan de opportuniteitskosten van alle inputs (Hassan, 2004). Dit wordt geïllustreerd in volgende formule: (3)
TVP =
pi qi + VMPw q w
TVP =
Totale waarde van de productie
pi q i =
Opportuniteitskost van alle inputs uitgezonderd water
pi =
Geschatte schaduwprijs van alle inputs uitgezonderd water (= VMPi)
VMPw =
Waarde van het marginale product van water
qi =
De hoeveelheid water gebruikt bij de productie
De schaduwprijs van water ( VMPw ) kan geschat worden als:
(4)
VMPw =
TVP −
p i qi
qw
De symbolen zijn dezelfde als in formule (3). De ‘residual value’ methode berekent de gemiddelde waarde aangezien het gebaseerd is op de totale productiewaarde en de totale kost van inputs met uitzondering van water. Door gebruik te maken van de schaduwprijs wordt echter de marginale waarde gemeten. In de veronderstelling van constante schaalvoordelen (cfr. supra) zijn de gemiddelde en de marginale waarde gelijk. De ‘residual value’ methode kan gebruikt worden om de marginale waarde van water te bepalen. Toch is het niet altijd gemakkelijk om data over de marginale waarde te verkrijgen, daarom zal men zich dan richten tot data over de gemiddelde waarde. Maar of deze gemiddelde waarden de marginale waarden voldoende benaderen zal afhangen van de oorsprong van de productiefunctie. De kosten die de watergebruiker gemaakt heeft voor het transporteren, het opslaan van water,… worden reeds in de nationale rekening geteld. Ze moeten afgetrokken worden van de TVP om dubbeltelling te vermijden. (Hassan, 2004) De ‘residual value’ methode wordt door sommige auteurs ook ‘farm budget approach’ genoemd. Eigenlijk is dit enkel een andere naam voor de ‘residual value’ methode die gebruikt wordt in de landbouw. Stel dat men de kosten van de inputs (uitgezonderd water) aftrekt van de jaarlijkse opbrengst van de oogst van de gewassen, bekomt men een residu. Dit residu is het maximale bedrag dat de boer kan betalen voor water opdat hij nog uit de kosten zou zijn. (Agudelo, 2001)
23
Hoofdstuk 2: Literatuurstudie Enige voorzichtigheid bij deze methode is wel aangewezen. Er kunnen een aantal problemen optreden bij het gebruik van de ‘residual value’ methode. Een eerste probleem heeft te maken met de specificatie van de productiefunctie. Bij het opstellen van de productiefunctie moeten alle relevante inputs worden opgenomen (Masirembu et al., 2000). Eveneens moet aan elke input een productiviteit worden toegekend. Indien een belangrijke input niet wordt opgenomen in de productiefunctie kan dit tot overschatting van de waarde van water leiden. Een gelijkaardige afwijking kan optreden wanneer de hoeveelheid van een input (uitgezonderd water) wordt onderschat. Dergelijke problemen worden vooral bij een analyse op korte termijn vastgesteld. Het is ook belangrijk een schatting te doen voor de output aan de hand van de ingezette inputs. Een verkeerde schatting van het productieniveau zal ook een verkeerde schatting van de waarde van water als gevolg hebben. Het is ook van essentieel belang dat de restinput (hier water) een groot deel van de waarde van de output voor zijn rekening neemt. Is dit niet het geval dan kan een kleine wijziging in een andere input een grote wijziging in de waarde van water teweegbrengen. Een tweede probleem handelt over de marktomgeving en het gevoerde beleid. Wanneer bij marktfaling de prijzen van de inputs en de outputs afwijken van de prijzen bij een competitief evenwicht heeft dit ook een effect op de waarde van het water (de restinput). (Young, 1996) De ‘residual value’ methode heeft een groot voordeel, namelijk dat ze gemakkelijk uit te voeren is (Hassan, 2004). Deze methode werd reeds in het Verenigd Koninkrijk toegepast. Ter illustratie wordt dit voorbeeld hier kort behandeld. De methode wordt toegepast voor vijf gewassen. Men baseert zich op de hoeveelheid water nodig om één hectare van een gewas te produceren omdat gegevens over de werkelijke gebruikte hoeveelheid water niet beschikbaar waren. De restwaarde van water wordt zowel met als zonder de subsidies voor handelsbescherming berekend. In beide gevallen zijn de subsidies aanwezig, maar in het ene geval worden ze in rekening gebracht en in het andere niet. Uit de resultaten kan afgeleid worden dat wanneer rekening wordt gehouden met de subsidies van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) van de Europese Unie, de restwaarde van water negatief is voor alle gewassen met uitzondering van aardappelen. (Hassan, 2004)
Tabel 2: Restwaarde van water in het Verenigd Koninkrijk Niet aangepast voor GLB subsidies Aangepast voor GLB subsidies in £ per hectare* (£1 = 1,4443 EUR) in £ per hectare* (£1 = 1,4443 EUR) Wintertarwe 101,12 -176,48 Gerst 13,45 -164,70 Oliezaad van rapen 220,04 -146,48 Aardappelen 1.428,84 880,04 Suikerbiet 327,93 -3.565,10 Gewas
*Werkelijke hoeveelheid water gebruikt per hectare is niet gekend. Bron: Bate en Dubourg (1997) vermeld door Hassan (2004)
24
Hoofdstuk 2: Literatuurstudie Het bepalen van de waarde van water in de commerciële bosbouw in KwaZulu-Natal (cfr.supra) werd ook via de ‘residual value’ methode bepaald. Tabel 3 geeft de resultaten weer. Opnieuw is de restwaarde van water voor eucalyptusbomen groter dan deze voor de dennenbomen. Dezelfde reden als bij de vraagcurve van de producenten ligt hiervan aan de basis. De resultaten wijken echter wel af van de resultaten bekomen via de vraagcurve van de producenten. De waarde van water die bepaald werd via de vraagcurve van de producenten ligt veel hoger dan de waarde van water berekend via de methode van de restwaarde. Dit komt omdat voor beide methodes verschillende assumpties gemaakt worden. Bij de methode via de vraagcurve van de producenten zal men eerst de waarde van water bepalen alvorens de kosten van de andere inputs af te trekken. Bij de ‘residual value’ methode daarentegen zal men eerst alle kosten voor het gebruik van de andere inputs betalen en pas daarna de waarde van water berekenen. Tewari (2005) veronderstelt de waarde van water bekomen via de productiecurve van de producenten als bovengrens en de waarde van water berekend via de restwaarde als ondergrens. Volgens hem is de beste oplossing dan aan te nemen dat de werkelijke waarde van water tussen deze twee zal liggen.
Tabel 3: De waarde van het ' evapotranspiration'water via de ' residual value'methode voor eucalyptus en dennenbomen in KwaZulu-Natal, Zuid-Afrika Bereik van Bereik van Gemiddelde Gemiddelde kapitalisatiede waarde waarde van kapitalisatiePlaatsnamen waarde in van water in water in waarde in (op 10%) R/m³ R/m³ R/m³ R/m³ Eucalyptus Kia-Ora 0.01-0.10 Tanhurst 0.035-0.159 KwaMbonambi 0.02-0.20 Baynesfield 0.01-0.06 Pine
0.06 0.10 0.13 0.04
0.10-1.00 0.35-1.59 0.20-2.40 0.10-0.60
0.60 1.00 1.30 0.40
Richmond Greytown Usutu
0.013 0.008 0.031
0.01-0.025 0.01-0.15 0.03-0.58
0.13 0.08 0.31
0.001-0.025 0.001-0.015 0.003-0.058
Bron: Tewari, 2005, blz. 323
2.2.3
De methode van de verandering in het netto inkomen (= ‘Change in net income’ methode)
Wanneer men een analyse wil doen over meerdere producten of gewassen zal de ‘residual value’ methode moeten aangepast worden. De methode die men daarvoor gebruikt is ‘change in net income’ (CNI). De
25
Hoofdstuk 2: Literatuurstudie bedoeling van deze methode is eerder om de verandering in het netto inkomen veroorzaakt door een verandering in de input van water te meten dan de waarde van de totale hoeveelheid water gebruikt in het productieproces (Agudelo, 2001 en Young, 1996). Om een vergelijking te maken van de waarde die water heeft bij de huidige allocatie en de waarde van water bij een alternatieve allocatie wordt vaak de CNI benadering gebruikt. Ook deze methode wordt veel toegepast bij het bepalen van de waarde van irrigatiewater. (Hassan, 2004) Bij de CNI werkwijze is de totale ‘willingness to pay’ voor een vermindering van het gebruikte water in een productieproces gelijk aan het netto inkomen van de producenten dat gerelateerd is aan deze vermindering in gebruik van water. De productiefunctie ziet er als volgt uit: (5)
f (Y1 ,...Ym , X 1 ,... X n ) = 0
Y=
Een vector van outputs van alle mogelijke producten
X=
Een vector van alle productie inputs
Vergelijking (2) werd aangepast voor meerdere producten. (Young, 1996) Indien nu wordt verondersteld dat een extra hoeveelheid water ( ∆X n ) ter beschikking wordt gesteld, kan de verandering in het netto inkomen worden voorgesteld door ∆Z .
(6)
∆Z =
m j =1
Y j1 PY j −
n −1 i =1
X i1 PX i −
m j =1
Y j0 PY j −
Z1
Z1 =
n −1 i =1
X i0 PX i
Z0
Het netto inkomen wanneer er wel (= superscript 1) extra water ter beschikking is
Z 0 = Het netto inkomen wanneer er geen (= superscript 0) extra water ter beschikking is Bij deling van vergelijking (6) door ∆X n wordt de waarde van water per eenheid berekend. Als men deze methode toepast in de landbouw moeten een aantal assumpties worden gemaakt voor beide situaties (wel extra water en geen extra water beschikbaar). De optimale mix van inputs zal veranderen als de hoeveelheid van één bepaalde input verandert. (Agudelo, 2001) Net zoals bij de ‘residual value’ methode zijn er bij de ‘change in net income’ problemen bij de specificatie van de productiefunctie. (Hassan, 2004)
26
Hoofdstuk 2: Literatuurstudie 2.2.4
De alternatieve kostenmethode
De alternatieve kostenmethode is gebaseerd op het principe dat de prijs die men wil betalen voor een dienst of een goed nooit groter zal zijn dan de kost om dat goed te produceren of de dienst te verlenen. Veronderstel twee projecten, beiden produceren dezelfde output. Project 1 kan goederen produceren en diensten verlenen tegen een lagere kost dan het volgende beste project. De kosten van het volgende beste project kunnen dan aanzien worden als het voordeel die men heeft door project 1 te nemen. Het woord ‘alternatief’ verwijst hier naar hetzelfde of iets gelijkaardig doen op een verschillende wijze (bijvoorbeeld door een andere technologie te gebruiken). (Agudelo, 2001 en Young, 1996) Een voorbeeld verduidelijkt de werkwijze van deze methode. Stel dat de waarde van water voor hydroelektrische energie moet worden bepaald. Eerst zal men de waarde van water meten wanneer men energie produceert via de hydro-elektrische methode, daarna zal de waarde van water gerekend worden bij de productie van energie via een alternatieve methode. Ten slotte zal men hier het verschil van nemen. (Hassan, 2004) De alternatieve kostenmethode heeft het voordeel dat de totale bereidheid tot betalen kan berekend worden, zelfs zonder schatting van de vraagcurve. De grootste beperking is dat er altijd een alternatief project kan gevonden worden dat duurder is dan het geëvalueerde project. Daarom moet de alternatieve kostenmethode aangevuld worden met een studie over de vraag naar het alternatieve project. Is deze groot genoeg om de grotere uitgave te rechtvaardigen? In de landbouw zal deze methode enkel gebruikt worden als data voor een directe schatting van de vraagcurve niet aanwezig zijn. (Agudelo, 2001 en Young, 1996)
2.3 Water als finaal goed In dit onderdeel wordt water als een consumptiegoed (= finaal goed) beschouwd. De waarde van water geeft de totale bereidheid tot betalen van de consumenten weer. De nadruk ligt hier op de consumentenzijde in plaats van op de producentenzijde (cfr. supra). De consumptiegoederen worden opgesplitst in twee categorieën, namelijk private en publieke goederen. (Agudelo, 2001) Bij het gebruik van deze goederen treden externaliteiten op. Men spreekt van externaliteiten wanneer de activiteiten van een individu of bedrijf effecten met zich meebrengen voor een ander individu of een ander bedrijf waarvoor deze niet gecompenseerd worden (Johansson, 2000). Het individu die deze externaliteiten veroorzaakt, draait niet op voor de kosten ervan (Queensland Government, 2003). Deze effecten kunnen zowel positief als negatief zijn. Het individu of bedrijf dat de acties ondernam draagt dus niet de volledige kosten of baten ervan. Het gebruik van water kan zowel als positief effect of als negatief effect geïnterpreteerd worden. Wanneer men een dam aanlegt, kan men deze gebruiken om water uit te
27
Hoofdstuk 2: Literatuurstudie onttrekken. Daarnaast kan men hem ook gebruiken als locatie voor recreatieve activiteiten. Water wordt gebruikt voor consumptie, door deze consumptie kan het water vervuild worden en levert dit dus een negatief effect op voor andere consumenten. (Newby et al., 2003) Verschillende soorten externaliteiten kunnen onderscheiden worden: rivaal en exclusief, rivaal en nonexclusief en non-rivaal en non-exclusief. Private goederen zijn uitsluitbaar en rivaal. Wanneer men een privé-zwembad heeft, kan men bepaalde mensen de toegang weigeren. Men beslist zelf wie in het zwembad mag of niet. Zuivere publieke goederen daarentegen behoren tot de categorie non-rivaal en nonexclusief. Rivaliteit van goederen betekent dat de hoeveelheid van een goed dat de ene consument gebruikt, niet meer kan gebruikt worden door de andere consument. Een voorbeeld hiervan is wanneer door een verhoging van de waterkwaliteit het ecosysteem verbetert. Bij publieke goederen kan men niemand uitsluiten van consumptie (= non-exclusiviteit). Het goed wordt publiek ter beschikking gesteld en is dus voor iedereen toegankelijk. De laatste soort wordt beschouwd als een soort tussencategorie. Men kan mensen niet uitsluiten van consumptie, maar het goed is wel rivaal. In deze categorie zal men te maken krijgen met het ‘free rider’ probleem. Dit kan geïllustreerd worden aan de hand van een voorbeeld. Stel dat er een aantal boerderijen naast een rivier liggen en dat men recent investeringen heeft gedaan om de kwaliteit van het water van deze rivier te verbeteren. Men kan de boerderijen die aan deze rivier liggen niet verbieden hun water uit de stroom te onttrekken (non-exclusiviteit). Het water dat de ene boerderij gebruikt om de gewassen te irrigeren, zal niet meer door een andere kunnen gebruikt worden (rivaliteit). (Newby (2003) en Van de Gaer (2005))
2.3.1
Water als een privaat goed: de vraagcurve van de consumenten
Het debat rond de vraagcurve leidt tot drie relevante begrippen in verband met de waarde van water: de totale, de gemiddelde, of de marginale waarde van water (Thomas, 1998). De totale waarde van water wordt voorgesteld als de som van de willingness to pay van alle consumenten. Dit is de oppervlakte onder de vraagcurve. Bij deze totale waarde zit naast de betaalde prijs voor het water ook een consumentensurplus. Figuur 5 stelt de situatie grafisch voor. Bij een prijs P * zal de consument Q * water vragen. Hij zal hiervoor TK = 0 P * * 0Q * betalen. In de figuur is dit de oppervlakte B . De totale opbrengst die de consument heeft door een hoeveelheid Q * te consumeren is echter de volledige oppervlakte onder de vraagcurve, voorgesteld door TO = A + B . Het verschil tussen TK en TO is het gebied A , het consumentensurplus. Het meet de netto winst van de consumenten bij het gebruiken van een hoeveelheid Q * . (Agudelo, 2001 en Hassan, 2004)
Figuur 7: De vraagcurve van de consumenten
28
Hoofdstuk 2: Literatuurstudie Prijs (P)
A P* B
0
Q*
Hoeveelheid (Q) Bron: Hassan, 2004, blz. 5
De waarde van water per eenheid (= gemiddelde waarde) wordt berekend door de totale waarde van water te delen door de hoeveelheid geconsumeerd water Q * :
( A + B ) Q * . De berekening van de gemiddelde
kosten verloopt gelijkaardig: P * = B Q * . De gemiddelde opbrengst is opnieuw groter dan de gemiddelde kost. Het verschil tussen beide is A Q * , het consumentensurplus. (Hassan, 2004) De marginale waarde van water wordt weergegeven door het nut van het consumeren van een extra eenheid water. Op basis van de helling van de curve in dat punt (dP dQ ) kan deze waarde gemeten worden. Om de toegevoegde waarde van water na te gaan voor een bepaalde toepassing is deze methode heel belangrijk. (Hassan, 2004)
2.3.2
Water als een publiek goed
Wanneer men spreekt van water als een publiek goed wordt er geen onderscheid gemaakt tussen productieprijzen en aankoopprijzen. Als men denkt aan water als een publiek goed denkt men vooral aan activiteiten die te maken hebben met ontspanning. Bij het bepalen van water als een publiek goed kunnen de verschillende methodes opgesplitst worden in twee groepen. Een eerste is de indirecte benadering en een tweede is de ‘contingent valuation’. (Agudelo, 2001)
29
Hoofdstuk 2: Literatuurstudie 2.3.2.1 Reiskosten benadering (= Travel cost model)
Het meest gebruikte model van de indirecte benadering is het ‘travel cost’ model. Men zal dit model toepassen indien men de waarde van water wil kennen bij ontspanningsactiviteiten waarbij water wordt gebruikt. Deze aanpak veronderstelt dat een consument geconfronteerd wordt met kosten indien hij naar een bepaalde plaats wil gaan. Ze gaan ervan uit dat de kost om zich naar die bepaalde streek te verplaatsen een benadering is van de prijs om van de waterdienst te genieten. De ‘willingness to pay’ van de consumenten wordt hier gemeten. Een eerste stap van het model bestaat erin informatie te verzamelen over de verplaatsingskosten en over andere socio-economische kenmerken van consumenten die de vraag naar water kunnen beïnvloeden. De afstand tot de locatie en het inkomen van de consumenten zijn hier voorbeelden van. In een tweede fase wordt aan de hand van deze informatie de vraagcurve geschat. De meeste kosten kunnen eenvoudig gemeten worden, hoewel er enige discussie bestaat over het opnemen van de verplaatsingstijd als kost. In de meeste gevallen wordt deze voor de eenvoudigheid weggelaten. Ook over het opnemen van slijtage aan de auto, de banden en dergelijke bestaat onenigheid. Moet men ook rekening houden met de opportuniteitskost van ontspanning? (Agudelo, 2001 en Hassan, 2004 en Young, 1996) Het ‘travel cost’ model wordt ook vaak gebruikt bij het bepalen van de waarde van een bepaalde hoeveelheid water bij veranderende kwaliteit. Stel dat de kwaliteit van het water zodanig verminderd is dat men er niet meer mag in zwemmen, zal dit ook te merken zijn aan het aantal bezoekers. Er zullen minder mensen de kost maken om zich naar die locatie te verplaatsen. De waarde van de kwaliteitsdaling zal gemeten worden door de vraag van de consumenten voor de kwaliteitsverandering te vergelijken met de vraag erna. (Hassan, 2004) Een nadeel van de ‘travel cost’ methode is dat de consumenten om verschillende redenen verplaatsingskosten maken. Ze willen bijvoorbeeld niet alleen in de zee zwemmen, maar ook op het strand wandelen. Voor sommige individuen zal het verminderen van de waterkwaliteit dan ook geen invloed hebben op hun verplaatsing. Zij zullen toch nog naar zee rijden. Om dit probleem op te lossen moet een model ontwikkeld worden waarbij de bijdrage van water tot de totale waarde van de locatie geïsoleerd wordt. Een voordeel van deze werkwijze is dat de berekening gebaseerd is op het werkelijke gedrag van de consumenten. Andere methodes maken vaak gebruik van hypothesen over het gedrag van consumenten. Ondanks dit voordeel wordt de methode niet vaak toegepast voor ontwikkelingslanden omdat er veel problemen optreden bij het schatten van de waarde van water. (Agudelo, 2001 en Young, 1996)
30
Hoofdstuk 2: Literatuurstudie 2.3.2.2 Hedonic pricing
Het ‘hedonic pricing’ model wordt gebruikt op markten van goederen die een hele reeks kenmerken hebben, erkend door de consument. De kenmerken zijn verbonden aan het goed en kunnen niet apart van elkaar verkocht worden. Het goed wordt in zijn geheel verkocht, samen met al zijn kenmerken. De waarde van een stuk land geeft bijvoorbeeld de waarde weer van het land plus alle attributen die niet los van de grond kunnen verkocht worden. Dit is het geval bij een akker waar de irrigatie gebeurt aan de hand van een pivot sproeier (cfr. supra). De prijs die de consument bereid zal zijn te betalen voor het goed hangt af van de waarde die de consumenten geven aan de verschillende karakteristieken. Dit model wordt vooral toegepast op de vastgoedmarkt. (Agudelo, 2001 en Hassan, 2004 en Young, 1996) Het model komt meestal voor onder de vorm van vergelijking (7).
p i = g (S i , N i , Q i ) + ε i
(7)
pi =
Verkoopprijs van een vastgoed i
g ( ) = Functie die geschat wordt door een regressieanalyse Si =
Vector van de structurele eigenschappen van het vastgoed i
N i = Vector van de karakteristieken van de omgeving Q i = Pluspunten van de omgeving
εi =
Storingsterm
De prijs die de consumenten voor een huis willen betalen, hangt af van de structurele eigenschappen van het huis (aantal kamers, grootte, leeftijd, …), de karakteristieken van de omgeving (risico op criminaliteit, winkelcentra, parking, …) en de voordelen van de omgeving (goede lucht-en waterkwaliteit). De functie
g(
) is meestal een niet-lineaire functie. Toch kan ze onder bepaalde voorwaarden wel lineair verlopen.
(Young, 1996) De ‘hedonic pricing’ methode wordt eerder gebruikt voor de bepaling van de waarde van water gebruikt voor recreatieve doeleinden dan voor het bepalen van de waarde van irrigatiewater (Hassan, 2004). De moeilijkheid ligt in het juist bepalen van de waarde van de kenmerken van de omgeving. Voor elke consument hebben deze een andere waarde. Het is ook moeilijk om over een voldoende grote steekproef van transacties te beschikken om een representatieve test uit te voeren. In het geval dat water al een publiek goed is, zijn transacties ervan immers uitgesloten en is het problematisch om de waarde ervan te bepalen. Als men nagaat welke voordelen er optreden door een verbetering van de omgeving en van de
31
Hoofdstuk 2: Literatuurstudie ontspanningsmogelijkheden baseert men zich enkel op de eigendomswaarde4. Deze laatste ligt vaak lager dan de totale waarde. In sommige gevallen levert de verbetering niet alleen voordelen op voor de eigenaar, maar ook voor andere mensen, bijvoorbeeld bezoekers van het gebied. (Agudelo, 2001 en Young, 1996)
2.3.2.3 ‘Contingent valuation’ methode
In sommige gevallen is het niet mogelijk om de waarde van een goed af te leiden uit de marktprijs, omdat er eenvoudigweg geen marktprijs bestaat (Agudelo, 2001). Er wordt op een hypothetische markt rechtstreeks aan de individuen gevraagd welke waarde zij aan iets geven door te informeren naar hun ‘willingness to pay’ voor een goed. Voorbeelden van goederen waar geen marktprijzen beschikbaar voor zijn, zijn onder andere recreatie, waterkwaliteit, … De ‘contingent valuation’ methode (= CVM) is het meest gebruikte model om de waarde van non-market diensten te bepalen als men kijkt naar het aantal publicaties (Carson (2000) vermeld door Hassan 2004). Naast de WTP van een goed bestaat er ook de ‘willingness to accept’ (= WTA). Bij de WTP vraagt men aan de individuen wat ze bereid zijn te betalen om een bepaald goed te verkrijgen. Bij de WTA wordt aan de individuen gevraagd welk bedrag ze als compensatie aanvaarden om nadelen van een bepaald goed te verdragen. Het bedrag dat de consumenten bekend maken bij de WTP benadering is beperkt door hun budget, dit is niet het geval bij de WTA. De CVM meet meestal de totale economische waarde (cfr.supra). (Hassan, 2004) Het is echter wel moeilijk om de juiste marginale waarde te bepalen omdat men te maken heeft met een verandering van de omgeving en niet met een wijziging van de waterkwaliteit (Agudelo, 2001). Wanneer men een ‘contingent valuation’ methode gebruikt worden zes methodologische uitgangspunten vooropgesteld. Een eerste is de identificatie van de populatie. De steekproef van de populatie moet representatief zijn voor de targetpopulatie. Ten tweede moet men het product identificeren. Het goed dat bestudeerd wordt moet duidelijk beschreven worden. Ten derde moet het betalingskanaal worden gespecificeerd. Via welke weg zal men het bedrag betalen? Een duidelijke beschrijving van de vorm van de vragen die gesteld worden aan de individuen (cfr. infra) is een vierde identificatie die men moet maken. De vragen kunnen ‘open-ended’ vorm of een ‘bidding game’ vorm hebben. Een vijfde specificatie bestaat erin de gebruikte statistische methode te beschrijven. De supplementaire data die worden geïncorporeerd in de vraagfuncties vormen een laatste nodige identificatie bij het gebruik van de CVM. (Young, 1996)
4 De eigenaar van het gebied krijgt door het verbeteren van de omgeving en de ontspanningsmogelijkheden in zijn gebied een aantal bijkomende baten. De waarde die de eigenaar aan zijn verbeterde gebied geeft, is de eigendomswaarde.
32
Hoofdstuk 2: Literatuurstudie Zoals reeds eerder vermeld, bestaan er verschillende vormen vragen die gesteld worden aan de individuen. Young (1996) bespreekt enkel de vijf belangrijkste. 1. ‘Direct question’ benadering: er wordt een ‘open-ended’ –vraag gesteld aan de individuen van de vorm: hoeveel bent u bereid te betalen? 2. ‘Bidding game’: er wordt aan de individuen een vraag gesteld of ze bereid zijn een bepaald bedrag (B) te betalen. Indien het antwoord “neen” was, werd dezelfde vraag gesteld maar voor een lager bedrag. Dit proces werd herhaald tot en positief antwoord op de vraag werd verkregen. In het omgekeerde geval (het antwoord was “ja”), werd hetzelfde proces herhaald maar met een hoger bedrag als het initiële tot een negatief antwoord werd verkregen. Het niveau van de startwaarde heeft een invloed op het uiteindelijke resultaat van de ‘bidding game’. 3. Gebruik van een ‘payment card’: dit wordt beschouwd als een alternatieve methode voor de ‘bidding game’. De ‘payment card’ geeft een lijst weer van mogelijke biedingen van de jaarlijkse WTP. Deze kan gaan van nul tot een heel groot getal. Het starten vanaf een verschillend niveau zorgt voor een afwijking, maar deze wordt verminderd door gebruik te maken van een ‘payment card’. 4. ‘Take it or leave it’ methode (=discrete choice method): er wordt een verzameling van alle mogelijke waarden van de ‘willingness to pay’ genomen. De individuen worden in een aantal subgroepen ingedeeld. Elke ondervraagde wordt met eenzelfde prijs (= C) uit de verzameling van WTP’s geconfronteerd. Vervolgens moeten de individuen een antwoord geven op de vraag of ze bereid zijn dit specifieke bedrag (= C) te betalen. Deze werkwijze wordt vaak de referendum methode genoemd. Het is de meest populaire werkwijze aangezien individuen ook met verkiezingen in de vorm van referenda te maken krijgen (Agudelo, 2001). 5. ‘Take it or leave it with follow-up’ methode: deze methode is gelijkaardig aan de vorige, maar gaat iets verder. Als het antwoord op de vraag of ze bereid zijn een specifiek bedrag (= C) te betalen negatief is, zal een tweede vraag worden gesteld met een lager bedrag. Als het antwoord positief was geweest, zou een tweede vraag volgen, maar in dit geval met een hoger bedrag. De antwoorden op de vragen kunnen op verschillende manieren verkregen worden. Men kan een vragenlijst versturen via e-mail, de individuen telefonisch ondervragen of een face-to-face onderhoud organiseren. Deze laatste brengt de meeste kosten met zich mee maar is wel de efficiëntste. Zeker in het geval dat er beeldmateriaal moet getoond worden. (Agudelo, 2001) Er kunnen een aantal afwijkingen optreden bij het bepalen van de waarde van water aan de hand van de CVM. Het verkeerd weergeven van de werkelijke preferenties van de individuen is een eerste mogelijke afwijking (= bias). Deze misspecificatie wordt teruggevonden onder twee vormen. Ten eerste kan de opgestelde vragenlijst strategisch gedrag in de hand werken. De antwoorden die men geeft zullen zodanig gekozen zijn dat men de toekomstige voorziening van het onderzochte voordeel kan beïnvloeden. Ten tweede zullen de individuen de vragen trachten te beantwoorden volgens preferenties van de interviewer.
33
Hoofdstuk 2: Literatuurstudie Ze zullen niet hun eigen preferenties weergeven maar deze van de interviewer. Om dit te vermijden is een goede opleiding van de interviewers noodzakelijk. Tevens moeten zij aan een degelijk toezicht worden onderworpen. Een tweede bias ligt in de manier waarop de vraag gesteld wordt. Er kan een vertekend beeld optreden van de belangrijkheid van het onderzochte voordeel door een verkeerde vraagstelling. Een laatste afwijking wordt scenario misspecificatie genoemd. Deze bias treedt op wanneer het scenario dat de onderzoeker heeft opgesteld niet of verkeerd begrepen wordt door de geïnterviewde. Het gevolg is een over- of onderschatting van de antwoorden. Een oplossing voor deze afwijking bestaat erin om het scenario in duidelijke taal te omschrijven. (Young, 1996) Een voordeel ten opzichte van de indirecte methodes (‘travel cost valuation’ en ‘hedonic pricing’) is dat de ‘contingent valuation’ methode een grotere flexibiliteit heeft. De waarde van een grotere variatie nonmarket goederen kan bepaald worden. Deze methode kan ook gebruikt worden om de waarde van water als intermediair goed te bepalen. Een nadeel van de CVM is dat er wel een duidelijk en strikt omschreven ontwerp van het onderzoek vereist is, naast de aanwezigheid van goed opgeleide interviewers. (Agudelo, 2001 en Young, 1996)
2.3.2.4 Benefit transfers
De ‘benefits transfer’ methode bestaat erin dat gegevens die speciaal ontwikkeld zijn om te gebruiken in een bepaalde context in een andere context zullen worden toegepast. Het schatten van natuurlijke bronnen die niet op een markt verhandeld worden, brengt veel kosten met zich mee en bovendien neemt het veel tijd in beslag. Men zou de ‘benefits transfer’ methode kunnen gebruiken als alternatief. Wanneer de WTP van de consumenten voor een bepaald voordeel op een zekere locatie gekend is, gaat men er vanuit dat de WTP voor diezelfde baat op een andere plaats gelijkaardig zal zijn. Een voordeel van deze methode is dat men een standaardmodel kan ontwikkelen. Vervolgens zal dit model gebruikt worden voor de verschillende locaties. De bedoeling van deze werkwijze is om data van reeds uitgevoerde studies samen te brengen en een multiregressieanalyse uit te voeren. De gegevens voor locaties waarvoor nog geen data beschikbaar zijn, kan men voorspellen aan de hand van de gegevens van reeds gedane studies. (Agudelo, 2001 en Young, 1996) De ‘benefits transfer’ methode kan volgens drie manieren toegepast worden: 1. Het transfereren van de gemiddelde eenheidswaarde: dit is de eenvoudigste benadering. Het is belangrijk voor de betrouwbaarheid dat de verandering in de omgeving gemeten in de reeds uitgevoerde studie gelijkaardig is aan de verandering in de studie (van een andere locatie) die men nu beschouwt.
34
Hoofdstuk 2: Literatuurstudie 2. Het transfereren van een aangepaste eenheidswaarde: hierbij worden schattingen op basis van vroegere studies aangepast voor afwijkingen van deze studie met de studie die men nu uitvoert. Er worden ook aanpassingen gemaakt voor het verschillen in socio-economische kenmerken, beschikbaarheid van substitutiegoederen, … 3. Het transfereren van een vraagfunctie: men zal de vraagfunctie van de reeds uitgevoerde studie nemen, deze aanvullen met data over de nieuwe locatie en vervolgens opnieuw de analyse uitvoeren. (Postle et al. (1997) vermeld door Agudelo, 2001)
2.4 Evaluatie van de verschillende methodes om de waarde van water te bepalen Zoals in het verloop van hoofdstuk 2 reeds werd vermeld, verdeelde men de technieken om de waarde van water te bepalen in drie groepen afhankelijk van de functie die water heeft in de context van de waardebepaling. Ten eerste wordt water beschouwd als onderdeel van een verhandelbaar pakket op de markt. Bij een tweede groep technieken wordt water aanzien als een intermediair goed. Als laatste groep worden de methodes onderscheiden die zich baseren op water als finaal goed. De methodes zijn enkel toepasbaar en betrouwbaar wanneer ze worden uitgevoerd in de juiste context. Dit houdt bijvoorbeeld in dat de ‘travel cost’ methode enkel kan aangewend worden wanneer water wordt beschouwd als finaal goed. De ‘contingent valuation’ methode kan echter wel gebruikt worden om de waarde van water als intermediair goed te bepalen. Hier zijn wel enkele aanpassingen noodzakelijk. Het is noodzakelijk te onderzoeken welke functie water heeft om te weten welke methode men moet uitvoeren om de waarde van water te bepalen. Dit onderzoek handelt over het bepalen van de waarde van water in de landbouw. De agricultuur kan opgesplitst worden in twee deelsectoren. Een eerste is de akkerbouw en een tweede is de veeteelt. Bij de eerste wordt water gebruikt om de gewassen te irrigeren. Water wordt ook bij de veeteelt gebruikt als intermediair goed, zij het hier onder de vorm van drinkwater voor het vee. Het is duidelijk dat water hier een intermediaire functie heeft. De methodes die men hiervoor dus kan gebruiken zijn: de vraagfunctie van de producent, het ‘residual value’ model, de ‘change in net income’ benadering of ten slotte de alternatieve kostenmethode. De methode die in het volgende hoofdstuk zal worden toegepast om de waarde van water in de landbouw te bepalen, is de ‘residual value’ methode (cfr. supra). De gegevens die daarvoor nodig zijn worden verzameld via een vragenlijst (bijlage 1). Deze methode biedt de best mogelijke verwerking van de verzamelde data.
35
Hoofdstuk 3: Empirische studie
Hoofdstuk 3: Empirische studie In het empirische gedeelte zal getracht worden om een schatting te maken van de waarde van water in de landbouw in het Crocodile West en Marico Catchment in Zuid-Afrika. Er worden twee analyses gemaakt. Bij de eerste analyse wordt de probleemstelling nagegaan voor de ‘subsistence farmers’. Een tweede gelijkaardige analyse zal toegepast worden op gegevens van boeren die in de regio Skuinsdrift gevestigd zijn. Het verschil tussen de twee soorten ondervraagde boeren is dat de ‘subsistence farmers’ enkel produceren voor hun eigen consumptie terwijl de ‘white farmers’ professionele landbouwers zijn. Zij produceren hun gewassen met de bedoeling ze na het oogsten te verkopen. Het eigenlijke onderzoek wordt in twee delen opgesplitst: een beschrijvende analyse en een toepassing van de methode besproken in de literatuurstudie (de ‘residual value’ methode). In het eerste deel wordt algemene informatie over de boeren zelf, de bewerkte oppervlakte, de geproduceerde gewassen, de werktuigen, de irrigatie, de kosten van de verschillende inputs en de outputwaarde van elk gewas gegeven. In het tweede deel wordt de probleemstelling werkelijk achterhaald aan de hand van de ‘residual value’ methode. De monetaire waarde in het onderzoek wordt uitgedrukt in Zuid-Afrikaanse Rand (1 ZAR = 0,1347 EUR) (Financieel Economische Tijd, 2006). De analyses worden uitgevoerd met behulp van het statistische programma SPSS 12.0 en Excel. Voor het onderzoek met SPSS 12.0 werd het boek ‘Marktonderzoek met SPSS: Statistische verwerking en interpretatie’ van Wijnen et al. (2002) gebruikt als ondersteuning.
1
De analyse van de ‘subsistence farmers’
In het kader van het rurale ontwikkelingsbeleid heeft het ministerie van landbouw verschillende kleinschalige irrigatieprojecten opgestart. In samenspraak met de landbouwvoorlichtingsdiensten van Lehurutse werder 16 projecten in het oostelijke deel van het Crocodile West en Marico Catchment geselecteerd. Tabel 4 geeft een overzicht van deze projecten. De totale geïrrigeerde oppervlakte wordt per project verdeeld onder de boeren. Vaak delen de boeren ook het weinige grote materieel om de grond te bewerken waarvan het project eigenaar is en helpen ze op elkaars plots5. Momenteel betalen de landbouwers op deze projecten niet voor het water dat ze gebruiken. De kosten gerelateerd aan irrigatie beperken zich tot de kosten om het water op hun veld te krijgen (pompkosten enz...). Omdat zo’n regeling niet strookt met de huidige opvattingen omtrent integraal waterbeheer vastgelegd in de ‘New Water Act’ en er in de toekomst waarschijnlijk toch voor water betaald zal moeten worden, werd aan de boeren gevraagd wie voor waterdiensten zou moeten betalen. Vijf opties werden gesuggereerd: 1 = Iedereen in het schema moet betalen voor water, ongeacht wat ze doen. 5
Een plot is het stuk grond waarop een bepaald gewas wordt geproduceerd.
36
Hoofdstuk 3: Empirische studie 2 = Enkel de mensen die geld verdienen zouden voor water moeten betalen. 3 = De boeren die irrigeren moeten betalen. 4 = Enkel zij die veel irrigeren zouden moeten betalen voor het water. 5 = Niemand zou moeten betalen, enkel de overheid. Ongeveer de helft van de ondervraagde boeren vindt dat iedereen die in een project werkt moet betalen voor de waterdiensten. Slechts een achttal boeren denken dat de overheid ervoor zou moeten betalen. Een gelijkaardig onderzoek werd gedaan in Queensland. Daar kwam men tot volgende resultaten: –
mensen die water onttrekken uit rivieren en bronnen zouden moeten betalen voor het water zelf.
–
water dat men gebruikt voor huishoudelijke doeleinden en waar geen licentie voor nodig is moet vrij te gebruiken zijn (zonder kost).
–
het aanwenden van water dat men verzamelde in een regenput zou ook kostenloos moeten kunnen. (Queensland Government, 2003)
De meeste schema’s halen hun water uit een waterput. Op de projecten wordt geboord tot aan de watertafel en vervolgens wordt het water nodig voor het irrigeren van de gewassen opgepompt.
Geïrrigeerde oppervlakte
Soort Waterbron
1982 1982 1984 1987 1989 1991 2000 2000 2001 2001 2002 2003 2003 2005 2005 2005
30 14 4 8 23 45 3 1 30 1 1 14 1 1 10 2
60 ha
Bron Waterput Rivier Waterput Waterput Waterput Bron Waterput Waterput Gemeente Bron Waterput Waterput Gemeente Gemeente Bron
4 ha 4 ha 23 ha 1 ha 3,8 ha 45 ha 0,5 ha 1 ha 11 ha 0,25 ha 10 ha 15 ha 4 ha
Aantal geïnterviewde boeren Wie moet de waterdiensten betalen?
Aantal boeren/project
Mothihaka Vegetable Project Tihabologang Ranarumo Vegetables Timisano Project Maiteko a Bomme ba Madhep Itekeng Project Nyetse Vegetable Garden Dinokana Nursery Project Naartjie and Vegetable Project Aganang Home Base Care Bagodji Project Vegetable Lelepe Project Gaseane Vegetable Project Tsholofelo Vegetable Project Boswa Jamme Project Dirang Basadi Lepele hydrophonic Scheme
Startjaar project
Naam van het irrigatieschema
Tabel 4: Projecten van de ' subsistence farmers'
7 1 1 9 7 16 0 1 7 1 1 4 1 1 1 1
1 4 1 1 1 3 1 3 5 4 1 1 1 5 4 1
Bron: Eigen berekening
Het Mothihaka Vegetable Project is één van de oudste projecten die bezocht werd. Dit project is met 60 hectare geïrrigeerde grond tevens het grootste project. Het Nyetse Vegetable Project heeft slechts één
37
Hoofdstuk 3: Empirische studie hectare geïrrigeerde grond en is op twee na het kleinste project qua oppervlakte. Wanneer men echter kijkt naar het aantal boeren op het project, is dit irrigatieschema het grootste. De individuele bewerkte oppervlakte van deze 45 boeren zal heel klein zijn, want één hectare grond moet onder hen verdeeld worden. Vorig jaar zijn er drie nieuwe projecten bijgekomen.
1.1 Beschrijvende statistiek
1.1.1
Leeftijd
De ‘subsistence farmers’ zijn hoofdzakelijk zwarte boeren. Zij lenen een stuk grond in een overheidsproject. De geproduceerde gewassen worden meestal zelf geconsumeerd. Uit de verzamelde data blijkt dat de ‘subsistence farmers’ vrij grote gezinnen hebben. Een gemiddeld gezin telt zes leden. Niet alle gezinsleden werken mee op het gehuurd plot. De kinderen helpen pas vanaf de leeftijd van zeven jaar. Om tabel 5 te berekenen werd enkel het gezinshoofd beschouwd. De andere gezinsleden werden buiten beschouwing gelaten. De gemiddelde leeftijd van het gezinshoofd (de man/vrouw die het stuk grond van de overheid huurt) is 57,75 jaar. De gemiddelde ‘subsistence farmer’ is dus vrij oud. De jongste boer(in) is zevenentwintig jaar en de oudste is 86. Tabel 5: Leeftijd van het gezinshoofd Aantal geïnterviewde gezinshoofden Gemiddelde Minimum Maximum
59 57,75 27 86
Bron: Eigen berekening
Tabel 6 geeft weer in hoeveel procent van de gevallen een vrouw aan het hoofd van een gezin staat. Van de 60 geïnterviewde boeren staat in 45,8 procent van de gevallen een vrouw aan het hoofd van het gezin. Vaak is dit het geval wanneer haar man reeds overleden is. Na diens dood neemt zij de leidende taak over van hem.
Tabel 6: Percentage vrouwelijke gezinshoofden Geslacht Vrouw Man Totaal
Frequentie 27 32 59 Bron: Eigen berekening
38
Percentage 45,8 54,2 100,0
Hoofdstuk 3: Empirische studie In tegenstelling tot bovenstaande tabellen houdt men in tabel 7 rekening met alle leden van een gezin. Zes leeftijdscategorieën worden onderscheiden. 66,7 Procent van de gezinsleden hebben een leeftijd gelijk aan of lager dan dertig terwijl de gemiddelde leeftijd van het gezinshoofd veel hoger ligt (cfr.supra). Een verklaring hiervoor ligt in het feit dat er binnen de gezinnen van de ‘subsistence farmers’ redelijk veel kinderen zijn. Gemiddeld hebben ze vier kinderen. Iets meer dan veertien procent van de gezinsleden heeft een leeftijd tussen de 31 en 45 jaar. De overblijvende twintig procent van de gezinsleden heeft een leeftijd boven de 45 jaar. Zoals reeds eerder vermeld zijn de ‘subsistence farmers’ vrij oud. Slechts één geïnterviewde boer is ouder dan 85 jaar.
Tabel 7: Leeftijdscategorieën van de gezinsleden Leeftijdscategorie
Frequentie
Percentage
118 128 52 35 35 1 369
32 34,7 14,1 9,5 9,5 0,3
0 - 15 jaar 16 - 30 jaar 31 - 45 jaar 46 - 60 jaar 61 - 85 jaar > 85 jaar Totaal
Cumulatief Percentage 32 66,7 80,8 90,2 99,7 100,0
Bron: Eigen berekening
1.1.2
Scholingsgraad
Tabel 8 geeft de scholingsgraad weer van de gezinshoofden. De frequentietabel toont dat het overgrote deel van de boeren (49,2 procent) ongeschoold is. 18,6 procent van de boeren behaalden een diploma lager onderwijs, terwijl bijna dertig procent een diploma secundair onderwijs kon verwerven. Slechts twee ondervraagde boeren behaalden een diploma hoger onderwijs. Tabel 8: Frequentietabel van de scholingsgraad van het gezinshoofd Scholingsgraad Ongeschoold Lager onderwijs Secundair onderwijs Hoger beroepsonderwijs
Frequentie 29 11 17
Percentage 49,2 18,6 28,8
2
3,4
Bron: Eigen berekening
39
Hoofdstuk 3: Empirische studie 1.1.3
Bewerkte oppervlakte
De gemiddelde oppervlakte die de landbouwers die een stuk grond huren van de overheid bewerken is 0,2597 hectare, maar aangezien de projecten eerder bedoeld zijn als steunmaatregel om onder andere de grote werkloosheid in de regio te verzachten is dit wel logisch. Het grootste stuk grond dat één van de 60 ondervraagde boeren heeft, is 3,8 ha. Dit is ongeveer vijftien maal groter dan de gemiddelde ‘subsistence farmer’. De standaardafwijking is met 0,6399 hectare tamelijk groot. Als tabel 4 bekeken wordt, ziet men inderdaad ook dat er heel wat spreiding zit op de theoretisch gemiddelde geïrrigeerde oppervlakte per boer (geïrrigeerde oppervlakte per project delen door het aantal boeren per project).
Tabel 9: Gemiddelde bewerkte oppervlakte per boer Aantal geïnterviewde gezinshoofden Gemiddelde Standaardafwijking Minimum Maximum
59 0,2596559 0,63993760 0,01050 3,8
Bron: Eigen berekening
1.1.4
Gewassen
Omdat de gewassen hoofdzakelijk bedoeld zijn voor zelfconsumptie en om risico’s te spreiden zullen de ‘subsistence farmers’ verschillende gewassen telen. Het aantal geproduceerde gewassen zal ondermeer afhangen van de hoeveelheid grond die de boeren huren. Wat na zelfconsumptie van de oogst overblijft, kunnen ze eventueel verkopen. De gemiddelde boer produceert zes verschillende gewassen. Figuur 8 toont het aantal gewassen dat elke boer produceert in absolute getallen. Op de x-as staat het aantal gewassen per boer, op de y-as staat het aantal boeren. Uit de figuur kan afgeleid worden dat de meeste boeren (42 procent) zeven of acht gewassen produceren. Het gemiddelde ligt echter lager. Dit komt omdat 41 procent van de boeren minder dan zes gewassen produceren. Slechts drie ondervraagde boeren produceren maar één enkel gewas.
40
Hoofdstuk 3: Empirische studie Figuur 8: Aantal gewassen per boer in absolute cijfers 16 14
Aantal boeren
12 10 8 6 4 2 0 1
2
3
4
5
6
7
8
9
Aantal gewassen per boer Bron: Eigen berekening
Figuur 9 toont de verdeling van de totale oppervlakte over de verschillende gewassen. Boternoten6, kool en tomaten nemen het grootste deel van de totale bewerkte oppervlakte in. Ook bieten, groene bonen en spinazie nemen een aanzienlijk deel van de totale bewerkte oppervlakte in. Figuur 9: Verdeling van de totale oppervlakte over de verschillende gewassen 2,5 2 1,5 1 0,5
Totale Oppervlakte Bron: Eigen berekening 6
Soort pompoen
41
Tomaten
Spinazie
Pompoenen
Sinaasappels
Uien
Salade
Pepers (Gr)
Erwten
Bonen (Gr)
Pepers (Sp)
Wortels
Kool
Boternoten
Bieten
0
Hoofdstuk 3: Empirische studie Uit figuur 10 kan afgeleid worden dat bieten, wortels, uien en spinazie de meest geproduceerde gewassen zijn. Ze worden alle vier door meer dan veertig boeren geteeld. Ook groene bonen en tomaten worden door meer dan de helft van de geïnterviewde landbouwers geteeld. Slechts een aantal boeren kiezen voor de productie van Spaanse pepers, sinaasappelen en pompoenen.
Figuur 10: Aantal landbouwers die een bepaald gewas produceren
60 50 40 30 20
Tomaten
Pompoenen
Sinaasappels
Uien
Salade
Pepers (Gr)
Erwten
Bonen (Gr)
Pepers (Sp)
Wortels
Kool
Boternoten
Bieten
0
Spinazie
10
Aantal landbouwers die het gewas prod Bron: Eigen berekening
Uit figuur 11 kan afgeleid worden dat voor de productie van salade de meeste arbeid vereist is. De figuur geeft de gemiddelde arbeidsinput weer die nodig is om één hectare van een bepaald gewas te produceren. De y-as geeft het gemiddeld aantal mandagen weer. Voor bijvoorbeeld de productie van één hectare salade werd 1671 mandagen gewerkt. In deze totale hoeveelheid arbeid zitten alle verschillende activiteiten7 om een gewas voort te brengen. Daarnaast is ook voor het telen van bieten, Spaanse pepers (de pepers moeten met de hand van het veld geplukt worden) en pompoenen ook veel arbeidsinzet nodig. De productie van sinaasappelen daarentegen is het minst arbeidsintensief. Om één hectare te produceren zijn slechts 386 mandagen nodig.
7
Het gaat hier over de voorbereiding van het land, zaaien of planten van de gewassen, irrigatie, het aanbrengen van meststoffen, onkruid wieden, oogsten, activiteiten na de oogst, …
42
Hoofdstuk 3: Empirische studie
Tomaten
Pompoenen
Sinaasappels
Uien
Salade
Pepers (Gr)
Erwten
Bonen (Gr)
Pepers (Sp)
Wortels
Kool
Boternoten
Bieten
1800 1600 1400 1200 1000 800 600 400 200 0
Spinazie
Figuur 11: Welk is het meest arbeidsintensieve gewas dat de ' subsistence farmers'produceren?
Gemiddelde arbeidsinzet/ha Bron: Eigen berekening
Men zou verwachten dat men de gewassen zal produceren die het minst arbeidsintensief zijn. Indien men figuur 10 en 11 samen analyseert, is dit echter niet het geval. De meest geproduceerde gewassen zijn bieten, wortels, uien en spinazie (cfr. supra). Het telen van deze gewassen vraagt echter wel een aanzienlijke hoeveelheid ingezette arbeid. De keuze van de boeren voor bepaalde gewassen wordt dus duidelijk ook beïnvloed door andere factoren zoals bodemgeschiktheid, benodigde inputs en verwachte opbrengst.
1.1.5
Werktuigen
Tabel 10 geeft een overzicht van de werktuigen die voor de verschillende projecten beschikbaar zijn. Opvallend is dat veel projecten geen werktuigen bezitten. Dit komt ondermeer omdat de te bewerken stukken grond zeer klein zijn en de meeste boeren (zelfs verenigd in coöperatieven) niet kapitaalkrachtig genoeg zijn om werktuigen aan te schaffen. Vele landbouwers produceren hoofdzakelijk om te voorzien in hun eigen voedselbehoeften. Het Naartjie and Vegetable Project telt slechts één boer. Hij bewerkt een oppervlakte van 3,8 hectare. Hij is dan ook de enige van de geïnterviewde boeren die een tractor, een ploeg, een bakkie (dit is het Zuid-Afrikaans voor een terreinwagen met een open laadruimte), een aanhangwagen, een sproeier en een dis8 bezit. Het Itekeng Project beschikt over een sproeier en in het Mothihaka Vegetable Project zijn twee ploegen beschikbaar.
8
Werktuig om de grond te bewerken.
43
Hoofdstuk 3: Empirische studie
Aganang Home Base Care Bagodji Project Vegetable Boswa Jamme Project Dinokana Nursery Project Dirang Basadi Gaseane Vegetable Project Itekeng Project Lepele hydrophonic Scheme Lelepe Project Maiteko a Bomme ba Madhep Mothihaka Vegetable Project Naartjie and Vegetable Project Nyetse Vegetable Garden Tihabologang Ranarumo Vegetables Timisano Project Tsholofelo Vegetable Project
Niets Niets Niets Niets Niets Niets
x
x x
Niets Niets Niets Niets
Dis
x
Niets Niets Niets x
Sproeier
Aanhangwagen
Bakkie
Ploeg
Tractor
Naam van het irrigatieschema
Tabel 10: Werktuigen per project
x
x
x
Bron: Eigen berekening
1.1.6
Irrigatie
De meest gebruikte irrigatiemethode is de ‘furrow’ methode (cfr. supra). Het is een heel arbeidsintensieve methode, maar aangezien de ‘subsistence farmers’ geen grote oppervlakten land moeten bewerken en bovendien niet in staat zijn de nodige investeringen voor andere irrigatiemethoden zoals ‘sprinkler’ irrigatie of ‘drip’ irrigatie te doen, is het voor hen de beste irrigatiemethode. Vele landbouwers gebruiken de tuinslang om hun gewassen te irrigeren.
Tabel 11: Welk irrigatietype wordt het meest gebruikt? Irrigatieypes Sprinkler irrigation Drip irrigation Furrow irrigation Tuinslang Gieter
Aantal keer dat het gebruikt wordt 15 0 136 63 21 Bron: Eigen berekening
44
Hoofdstuk 3: Empirische studie Figuur 12 toont hoeveel mm water de verschillende gewassen nodig hebben voor de productie van één hectare. De irrigatiebehoeften van de verschillende gewassen zijn gebaseerd op klimaatdata voor de regio en werden berekend met het programma CROPWAT (FAO, 2002). Het resultaat is dat voor alle groetensoorten zoals bieten, boternoten, salade, uien, pompoenen, spinazie, wortels en Spaanse pepers dezelfde hoeveelheid water gebruikt wordt (351,37 mm per hectare). Kolen hebben iets meer water nodig om uit te groeien tot een volwaardige vrucht (365,17 mm per hectare). Voor het telen van groene bonen en erwten is het minste water vereist. Sinaasappelen vragen de grootste hoeveelheid water per hectare. Groene pepers en tomaten volgen met respectievelijk 475,55 mm en 572,84 mm water per hectare. Deze staan ook iets langer op het veld dan de andere groentensoorten.
Figuur 12: Hoeveelheid water in mm per gewas per hectare
700 600 500 400 300 200
Tomaten
Sinaasappels
Pepers (Gr)
Erwten
Bonen (Gr)
Kool
Pepers (Sp)
Wortels
Pompoenen
Uien
Salade
Boternoten
Bieten
0
Spinazie
100
mm water/ha Bron: Eigen berekening
1.1.7
Kosten van de variabele inputs
De kosten van meststoffen, zaden, onkruidverdelgers, pesticiden en brandstof (vooral voor het oppompen van water) zijn hoog voor kool en tomaten. Toch worden er veel tomaten geproduceerd. Kool daarentegen wordt slechts door éénderde van de ondervraagde boeren geproduceerd. Ook groene pepers worden weinig geteeld. Ze hebben veel water nodig en de kosten van andere inputs zijn ook hoog.
45
Hoofdstuk 3: Empirische studie
Tomaten
Pompoenen
Sinaasappels
Uien
Salade
Pepers (Gr)
Erwten
Bonen (Gr)
Pepers (Sp)
Wortels
Kool
Boternoten
Bieten
1800 1600 1400 1200 1000 800 600 400 200 0
Spinazie
Figuur 13: De totale kost van de inputs voor elk gewas
Totale kost van de variabele inputs Bron: Eigen berekening
1.1.8
Output
De outputwaarde per hectare per gewas geeft weer welk gewas het meest gunstig is om te telen. Het is efficiënt om te investeren in het produceren van groene bonen aangezien zij een hoge return bieden. De opbrengst voor één hectare kolen en tomaten ligt ook hoger dan voor de andere groenten, met uitzondering van de groene bonen. De meest geproduceerde gewassen (bieten, wortels, uien en spinazie) scoren echter maar gemiddeld.
46
Hoofdstuk 3: Empirische studie
Tomaten
Pompoenen
Sinaasappels
Uien
Salade
Pepers (Gr)
Erwten
Bonen (Gr)
Pepers (Sp)
Wortels
Kool
Boternoten
Bieten
2000000 1800000 1600000 1400000 1200000 1000000 800000 600000 400000 200000 0
Spinazie
Figuur 14: Outputwaarde per hectare voor de verschillende gewassen in Zuid-Afrikaanse Rand
Outputwaarde/ha Bron: Eigen berekening
1.2 Toepassing van de ‘residual value’ methode In dit deel wordt de ‘residual value’ methode praktisch verwerkt voor de gegevens van de boeren die en stuk grond van de overheid huren (= ‘subsistence farmers’). Voor elke boer werd per gewas de som van alle inputs afgetrokken van de waarde van de output van dit gewas. Water als input wordt buiten beschouwing gelaten omdat het doel van de analyse is na te gaan welke waarde de inzet van water heeft. Het verschil tussen beide waarden wordt gedeeld door de gebruikte hoeveelheid water per boer per gewas. De uiteindelijke waarde van water zal in Zuid-Afrikaanse Rand per m³ worden uitgedrukt. Voor de productie van de verschillende gewassen maakt men gebruik van drie belangrijke inputs. Ten eerste wordt arbeid ingezet. Opdat men deze zou kunnen opnemen in de berekening, moet de arbeidsinzet omgezet worden in een monetaire waarde. Dit gebeurt door het aantal mandagen te vermenigvuldigen met het minimumloon (tien Zuid-Afrikaanse Rand per dag). De ‘subsistence farmers’ gebruiken enkel familiearbeid. Deze mag beneden het minimumloon gewaardeerd worden omdat er een zeer hoger werkloosheid is. Ten tweede gebruikt men werktuigen om het veld te bewerken. Er wordt verondersteld dat de werktuigen na zeven jaar volledig afgeschreven zijn. Daarmee rekening houdend wordt dan de huidige waarde van deze werktuigen gecalculeerd. Gereedschappen die ouder zijn dan zeven jaar krijgen de waarde nul toegekend. Het resultaat wordt evenredig met de geteelde oppervlakte verdeeld over de verschillende gewassen. Ten slotte heeft men groeiverbeteraars en dergelijke nodig. De kosten worden gedeeld door het aantal maanden dat de boer jaarlijks werkt en vervolgens vermenigvuldigd met het aantal maanden dat een gewas op het veld staat. Over het algemeen werken de landbouwers het ganse jaar
47
Hoofdstuk 3: Empirische studie door. Toch werken zestien ondervraagden maar een half jaar. De groenten die de ‘subsistence farmers’ produceren, staan gemiddeld drie maanden op het veld. Tomaten en pepers vormen echter een uitzondering, deze staan respectievelijk 4,5 maanden en vier maanden op het veld. Om de waarde van water te kennen worden de inputs afgetrokken van de monetaire waarde van de output en daarna gedeeld door de hoeveelheid water waarmee de boer het specifieke gewas irrigeerde. Aangezien alles per landbouwer werd berekend en vele boeren dezelfde gewassen produceren, moet nog een gemiddelde genomen worden van de waarde van water per gewas. Het bekomen resultaat is de gemiddelde waarde van water voor elk gewas weergegeven in Zuid-Afrikaanse Rand per m³. Onderstaande tabel geeft de resultaten weer voor de ‘subsistence farmers’.
Tabel 12: Gemiddelde waarde van water per gewas in ZAR per m³ Gewas Bieten Boternoten Kool Wortels Pepers (Sp) Bonen (Gr) Erwten Pepers (Gr) Salade Uien Sinaasappelen Pompoenen Spinazie Tomaten Gemiddelde
Gemiddelde waarde van water in ZAR/m³ -0,248 0,961 14,24 1,028 14,669 2,58 2,423 19,764 1,269 0,669 0,882 1,027 3,17 4,803
Reikwijdte -9,958 – 9,858 1,122 – 3,707 -0,545 – 137,608 -6,688 – 8,182 -0,688 – 51,381 -1,064 – 10,426 -3,358 – 24,702 -0,653 – 61,797 -8,823 – 7,671 0,669 0,882 -8,823 – 27,593 -2,488 – 15,900
Bron: Eigen berekening
Zoals in de literatuurstudie al werd uitgelegd, wordt de waarde die niet kan toegekend worden aan de inzet van een bepaalde productiefactor aan water gegeven. De bedoeling van dit onderzoek is nagaan of de inzet van water bij het produceren van bepaalde gewassen wel een toegevoegde waarde oplevert, met andere woorden uitzoeken of de waarde van water positief is. De tweede kolom van tabel 12 toont dat het gebruik van water bij de ‘subsistence farmers’ voor alle gewassen (uitgezonderd bieten) nuttig is. Gegevens over de waarde van water voor Spaanse pepers waren niet beschikbaar. Voor sinaasappelen en pompoenen kan geen bereik worden opgesteld aangezien deze gewassen slechts door één landbouwer werden geproduceerd. De gemiddelde toegevoegde waarde van water per m³ is het grootst voor salade, namelijk 19,764 Zuid-Afrikaanse Rand. Daarnaast levert het
48
Hoofdstuk 3: Empirische studie irrigeren van kolen en groene bonen ook een aanzienlijke waarde voor water op. Voor de meest geproduceerde gewassen (bieten, wortels, uien en spinazie) ligt het nut van water relatief laag in vergelijking met dat van salade. Voor bieten is het nut zelfs negatief. Tomaten worden door 60 procent van de ondervraagde boeren geteeld. De waarde van water in ZAR per m³ is hoger dan deze van de vier meest geproduceerde gewassen. Men zou verwachten dat de boeren kiezen voor de productie van gewassen die een hoge toegevoegde waarde van water opleveren. De ‘subsistence farmers’ kijken echter niet alleen naar het nut van water bij het kiezen van hun gamma te telen gewassen, ook andere factoren spelen een rol. Ze zullen vooral gewassen kiezen die voedzaam zijn en zullen zorgen voor een variatie in gewassen. Deze boeren produceren immers enkel om in hun voedselbehoeften te voorzien. Daarnaast zullen ze ook rekening houden met de arbeidsintensiviteit van de gewassen. Ook het aantal maanden dat de gewassen op het veld moeten staan alvorens ze geoogst kunnen worden, zal een rol spelen. In de derde kolom kan men de reikwijdte van de data aflezen. Het minimum en het maximum lopen sterk uit elkaar. Voor elke groente zijn er boeren waarvoor water geen toegevoegde water kent. Toch overwegen de positieve waarden voor alle teelten zodat de gemiddelde waarde per gewas toch nog positief is. In het theoretische gedeelte werd de methode van de restwaarde al aan de hand van twee voorbeelden geïllustreerd. In het tweede voorbeeld onderzoekt men welke de restwaarde van water is voor eucalyptusbomen en dennenbomen. Het gemiddelde van de toegevoegde waarde van water voor eucalyptusbomen over de verschillende regio’s is 0,0825 Rand per m³. Voor de dennenbomen is dit 0,017 Rand per m³. De resultaten uit het onderzoek voor de ‘subsistence farmers’ zijn beduidend hoger. Men kan hieruit besluiten dat de inzet van water een hoger toegevoegde waarde oplevert in de regio Crocodile west en Marico dan in KwaZulu-Natal. Deze stelling moet echter wel genuanceerd worden. Het verschil tussen de twee uitkomsten, kan aan twee redenen te wijten zijn. Ten eerste omdat de productie van de verschillende teelten in een andere regio gevestigd is (de ‘subsistence farmers’ produceren in het gebied Crocodile West en Marico, terwijl de eucalyptusbomen en de dennenbomen in KwaZulu-Natal geplant worden). Een tweede reden is dat er verschillende teelten geoogst en verkocht worden. In KwaZulu-Natal worden bomen gekweekt en in Crocodile West en Marico worden hoofdzakelijk groenten geproduceerd.
49
Hoofdstuk 3: Empirische studie
2
De analyse van de landbouwers gevestigd in de regio Skuinsdrift
De geïnterviewde boeren uit de regio Skuinsdrift werken allemaal in hetzelfde irrigatieschema, namelijk het ‘Marico Bosveld Staatswater Skema’ dat in 1936 werd opgericht. 2481,8 Hectare geïrrigeerd land wordt
onder
90
verschillende
boeren
verdeeld.
Momenteel
schat
de
secretaris
van
de
landbouwersorganisatie het aantal actieve boeren echter slechts op 40. Het voor de landbouw ongunstige economische klimaat en de dreiging van landhervorming hebben verschillende landbouwers ertoe aangezet om hun bedrijf stop te zetten en hun grond door te verhuren. De landbouwers op het project halen hun water uit een dam. Vanuit de dam vertrekt een irrigatiekanaal dat langs de verschillende boeren passeert. Elke boer kan zijn toegekende hoeveelheid water uit de dam aftappen via een sluis (cfr. supra). De sluis wordt door de overheid vastgezet op een bepaalde opening opdat de landbouwer niet meer water zou kunnen aftappen dan hem werd toegestaan. Elke landbouwer staat bij het project ingeschreven voor een bepaalde geïrrigeerde oppervlakte. Per geïrrigeerd hectare is een vaste hoeveelheid watergebruik vastgelegd. Voor Skuinsdrift is dit 5400 m³ per ha. Het staat de landbouwer vrij om dit quota over grotere oppervlakten te gebruiken of op kleinere oppervlakten gewassen te telen die op jaarbasis meer water nodig hebben. Zeventien landbouwers uit deze regio werden ondervraagd. In tegenstelling tot de ‘subsistence farmers’ produceren de landbouwers van Skuinsdrift voor de markt.
2.1 Beschrijvende statistiek
2.1.1
Leeftijd
Net als in de voorgaande analyse wordt de gemiddelde leeftijd van de gezinshoofden van de ondervraagde boeren onderzocht. Een gemiddeld gezin telt drie leden, in tegenstelling tot de boeren die enkel produceren voor hun eigen voedselvoorziening is dit dus een klein gezin. Soms wonen de ouders in bij de kinderen. Voor de berekening van tabel 13 werden enkel de gezinshoofden beschouwd. Met de overige gezinsleden werd geen rekening gehouden. Gemiddeld is het gezinshoofd van de boeren uit Marico Bosveld 47,12 jaar oud. Dit is iets meer dan tien jaar jonger dan de ‘subsistence farmers’. De oudste landbouwer/landbouwster is 75 jaar, de jongste is tweeëntwintig jaar.
50
Hoofdstuk 3: Empirische studie Tabel 13: Leeftijd van het gezinshoofd Aantal geïnterviewde gezinshoofden Gemiddelde Minimum Maximum
17 47,12 22 75
Bron: Eigen berekening
Tabel 14 geeft weer bij hoeveel van de geïnterviewde boeren een vrouw aan het hoofd van een gezin staat. Slechts één geïnterviewde boerin staat aan het hoofd van haar gezin. In de andere zestien gevallen staat een man aan het hoofd. Bij de ‘subsistence farmers’ staat echter in bijna de helft van de gevallen een vrouw aan het hoofd van een gezin. Tabel 14: Percentage vrouwelijke gezinshoofden Geslacht Vrouw Man Totaal
Frequentie 1 16 17
Percentage 5,9 94,1 100,0
Bron: Eigen berekening
Om tot onderstaande tabel te komen, werden de andere gezinsleden nu ook betrokken in de berekening. Vijf leeftijdscategorieën kunnen onderscheiden worden. Het oudste gezinslid is 78 jaar oud. 39 Procent van de bevolking is jonger dan dertig jaar. Dit percentage ligt veel lager dan bij de ‘subsistence farmers’. Dit komt omdat de landbouwers uit het irrigatieschema Marico Bosveld niet zoveel kinderen hebben. Het grootste deel van de bevolking van Skuinsdrift is tussen de 31 en 60 jaar.
Tabel 15: Leeftijdscategoriën van de gezinsleden Leeftijdscategorie 0 - 15 jaar 16 - 30 jaar 31 - 45 jaar 46 - 60 jaar 61 - 78 jaar Totaal
Frequentie
Percentage
12 11 11 16 9 59
20,3 18,6 18,6 27,1 15,3
Bron: Eigen berekening
51
Cumulatief Percentage 20,3 39,0 57,6 84,7 100,0
Hoofdstuk 3: Empirische studie 2.1.2
Scholingsgraad
Voor de berekening van tabel 16 werd enkel met de gezinshoofden rekening gehouden. In tegenstelling tot de ‘subsistence farmers’ zijn de landbouwers uit Skuinsdrift wel geschoold. 76,5 Procent heeft een diploma hoger onderwijs. Alle geïnterviewde boeren maakten hun studies lager onderwijs af.
Tabel 16: Frequentietabel van de scholingsgraad van het gezinshoofd Scholingsgraad Ongeschoold Lager onderwijs Hoger beroepsonderwijs Hoger onderwijs
Frequentie 0 1
Percentage 0 5,9
3
17,6
13
76,5
Bron: Eigen berekening
2.1.3
Bewerkte oppervlakte
Gemiddeld bewerkt elke boer 101,7471 hectare geïrrigeerde grond. Daarnaast produceren een aantal boeren ook nog gewassen die niet geïrrigeerd zijn, zoals zonnebloemen en hebben ze vaak nog vele ha braakland waarop vee gehouden wordt. De standaardafwijking is opnieuw vrij groot. De oppervlakte is niet gelijk verdeeld over de verschillende boeren want het minimum en het maximum liggen heel ver uit elkaar.
Tabel 17: Gemiddelde bewerkte geïrrigeerde oppervlakte per boer Aantal geïnterviewde landbouwers Gemiddelde Standaardafwijking Minimum Maximum
17 101,7471 80,85156 5 260
Bron: Eigen berekening
2.1.4
Gewassen
Figuur 15 geeft het aantal gewassen weer dat de boeren produceren. De gewassen die de boeren produceren, zijn bedoeld voor verkoop. Vaak worden drie tot vijf verschillende gewassen geteeld.
52
Hoofdstuk 3: Empirische studie In figuur 16 wordt getoond hoeveel hectare van elk gewas geproduceerd wordt. Tarwe neemt het grootste deel van de geïrrigeerde oppervlakte in (571 hectare), daarna sojabonen. De grafiek houdt enkel rekening met de gewassen die geïrrigeerd worden. Sommige boeren zaaien gras (bestemd als veevoeder) op één van hun beschikbare gronden. Meestal is dit gras niet geïrrigeerd.
Figuur 15: Aantal gewassen per boer in absolute cijfers
5
Aantal boeren
4 3 2 1 0 1,00
2,00
3,00
4,00
5,00
Aantal gewassen per boer Bron: Eigen berekening
53
6,00
Hoofdstuk 3: Empirische studie Figuur 16: Verdeling van de totale oppervlakte over de verschillende gewassen
600 500 400 300 200 0
Bieten Boternoten Kool Pepers Katoen Gras Bonen Jimsquash Koriander Luzerne Maïs Haver Olijven Uien Aardappelen Sojabonen Spinazie Tabak Tomaten Watermeloen Tarwe Zonnebloemen
100
Totale oppervlakte per gewas Bron: Eigen berekening
Figuur 17 illustreert hoeveel boeren een bepaald product produceren. Tarwe wordt het meest geteeld, het neemt ook de grootste bewerkte oppervlakte in (cfr. supra). 76 Procent van de ondervraagde boeren heeft een plot bezaaid met tarwe. Spaanse pepers, sojabonen en tabak worden door 41 procent van de landbouwers geteeld. Ook maïs wordt door zes van de zeventien boeren gezaaid. De overige gewassen worden slechts door enkele boeren geteeld.
14 12 10 8 6 4 2 0
Bieten Boternoten Kool Pepers (Sp) Katoen Gras Bonen Jimsquash Koriander Luzerne Maïs Haver Olijven Uien Aardappelen Sojabonen Spinazie Tabak Tomaten Watermeloen Tarwe Zonnebloemen
Figuur 17: Aantal boeren die een bepaald gewas produceren
Aantal landbouwers die het gewas produceren Bron: Eigen berekening
54
Hoofdstuk 3: Empirische studie Op de y-as van figuur 18 wordt het aantal mandagen weergegeven. Om na te gaan welk gewas het meest arbeidsintensief is, werd de gemiddelde arbeidsinzet per hectare voor elk gewas berekend. Voor het produceren van tomaten is de meeste arbeid vereist. Voor één hectare tomaten zijn 250 mandagen nodig. Ook de productie van bieten is vrij arbeidsintensief (183 mandagen). In vergelijking met de andere gewassen heeft tarwe weinig arbeidsinzet nodig. Dit is één van redenen waarom het dan ook door 76 procent van de boeren geteeld wordt. Dezelfde reden geldt bij de productie van maïs en sojabonen. Spaanse pepers vormen hier een uitzondering op. Hoewel dit gewas vrij arbeidsintensief is, wordt het toch door 41 procent van de ondervraagde boeren gekweekt. Opnieuw houden de boeren bij het kiezen van de te produceren gewassen niet alleen rekening met de arbeidsintensiviteit, maar ook met de verwachte opbrengst (cfr. infra).
Figuur 18: Welk is het meest arbeidsintensieve gewas dat de landbouwers uit Marico Bosveld produceren?
300 250 200 150 100 0
Bieten Boternoten Kool Pepers (Sp) Katoen Gras Bonen Jimsquash Koriander Luzerne Maïs Haver Olijven Uien Aardappelen Sojabonen Spinazie Tabak Tomaten Watermeloen Tarwe Zonnebloemen
50
Gemiddelde arbeidsinzet/ha Bron: Eigen berekening
2.1.5
Werktuigen
Omdat de boeren een aanzienlijke oppervlakte grond bebouwen met gewassen, beschikken ze over de nodige uitrusting om hun land te bewerken. In tegenstelling tot de ‘subsistence farmers’ bezitten de landbouwers uit Marico Bosveld de werktuigen zelf. Tabel 18 geeft weer welke werktuigen de landbouwers in hun bezit hebben en hoeveel gemiddeld van elk. Elke ondervraagde boer is in het bezit van minimum één bakkie en een
tractor. Meer dan 70 procent van de boeren heeft een dis, een
55
Hoofdstuk 3: Empirische studie trekkerspuit, een aanhangwagen en een ploeg. Enkel de boeren die tabak produceren bezitten een tabaksdroger. De helft van de geïnterviewde boeren bezit een draaiende sproeier en een waterput. De boeren hebben gemiddeld 85 sprinklers. Dit zijn de kleine sproeiers die aan de draaiende sproeier gevestigd zijn. Het werktuig dat de landbouwers het meeste hebben is een tractor. Gemiddeld hebben ze 4,4 tractors in hun bezit. De doorsnee landbouwer heeft ook 2,8 aanhangwagens, 2,5 ploegen en 2,3 bakkies. Het gemiddelde voor de tabaksdrogers werd enkel berekend voor boeren die tabak telen (hier zeven). De ondervraagde boeren die tabak produceren bezitten gemiddeld 5,9 tabaksdrogers.
Aantal boeren die de werktuigen bezitten
Gemiddeld aantal per boer
17 2 8
2,3 0,12 2,3
Tractor Aanhangwagen Trekkerspuit2
17 16 13
4,4 2,8 1,2
8
1,2
Vrachtwagen
5
0,5
Dis2
13
1,1
1
0,2
Eg Maalmachine Ripper2 Motor Offset2
1 1 12 7 1
0,06 0,06 1,8 0,47 0,06
2 1 10 10 14
1,9 0,06 85,3 5,9 2,1
Ploeg
16
2,5
5
0,9
Werktuigen
Gemiddeld aantal per boer
Bakkie Beitelploeg Waterput Draaiende sproeier
Werktuigen
Aantal boeren die de werktuigen bezitten
Tabel 18: Welke werktuigen hebben de boeren in hun bezit?
Machine om onkruid te verwijderen Sproeier Spreider2 Sprinkler Tabaksdroger Tiller2 Andere werktuigen
Bron: Eigen berekening
2.1.6
Irrigatie
De meest gebruikte techniek om de gewassen te irrigeren is de ‘sprinkler’ methode. Zoals reeds eerder vermeld kan deze werkwijze op drie manieren toegepast worden (cfr. supra). Over het algemeen gebruiken de landbouwers uit de regio Marico Bosveld de draaiende sproeier. Slechts één enkele boer gebruikt de ‘drip’ methode om zijn kolen te bevloeien.
2
Werktuigen om de grond te bewerken.
56
Hoofdstuk 3: Empirische studie Tabel 19: Welk irrigatietype wordt het meest gebruikt? Irrigatieypes Sprinkler irrigation Drip irrigation Furrow irrigation Gravity irrigation
Aantal keer dat het gebruikt wordt 42 1 15 9 Bron: Eigen berekening
Uit figuur 19 kan afgelezen worden welk gewas het meeste water nodig heeft per hectare. In dit geval is dat tarwe (640 mm/ha), gevolgd door Spaanse pepers en katoen. Opmerkelijk is hier dat de landbouwers vooral gewassen produceren die veel water eisen. In vergelijking met de andere gewassen is voor het telen van één hectare groene bonen het minste water nodig. Voor de meeste groenten (zoals bieten, pompoenen, boternoten, wortels, uien, spinazie en dergelijke) moet men de grond bevloeien met 190 mm water per hectare opdat ze zouden uitgroeien tot oogstbare planten.
700 600 500 400 300 200 100 0
Bieten Boternoten Kool Pepers (Sp) Katoen Gras Bonen Jimsquash Koriander Luzerne Maïs Haver Olijven Uien Aardappelen Sojabonen Spinazie Tabak Tomaten Watermeloen Tarwe Zonnebloemen
Figuur 19: Hoeveelheid water in mm per gewas per hectare
mm water/ha Bron: Eigen berekening
2.1.7
Kosten van de variabele inputs
Figuur 20 toont de totale kost van de variabele inputs per hectare voor elk gewas. Dit zijn kosten voor groeiverbeteraars, onkruidverdelgers, pesticiden, zaadjes en brandstof. De kosten voor één hectare tabak zijn heel hoog, namelijk R 56 624,96. Het grootste deel van de kosten die voor tabak gemaakt worden,
57
Hoofdstuk 3: Empirische studie gaan naar meststoffen. Ook voor Spaanse pepers, maïs en aardappelen blijken de kosten van variabele inputs heel hoog.
Figuur 20: De totale kost van de variabele inputs per hectare voor elk gewas
60000 50000 40000 30000 20000 0
Bieten Boternoten Kool Pepers (Sp) Katoen Gras Bonen Jimsquash Koriander Luzerne Maïs Haver Olijven Uien Aardappelen Sojabonen Spinazie Tabak Tomaten Watermeloen Tarwe
10000
Totale kost van variabele inputs/ha Bron: Eigen berekening
2.1.8
Output
In onderstaande figuur wordt nagegaan welk gewas het meeste opbrengt per hectare. Het resultaat is dat tabak het voordeligst is om te produceren. Ook bieten en Spaanse pepers doen het niet slecht. Als figuur 17 en 21 samen geanalyseerd worden, is het duidelijk dat men bij het kiezen van het gamma gewassen dat men gaat produceren ook rekening zal houden met de opbrengst ervan. Haver, jimsquash (een soort sierfruit), koriander en dergelijke worden onder andere om deze reden niet veel geteeld. Opnieuw is er een uitzondering, namelijk bieten. De opbrengst is vrij hoog, maar toch wordt het niet veel geproduceerd.
58
Hoofdstuk 3: Empirische studie Figuur 21: Outputwaarde per hectare voor de verschillende gewassen
250000 200000 150000 100000
0
Bieten Boternoten Kool Pepers (Sp) Katoen Gras Bonen Jimsquash Koriander Luzerne Maïs Haver Olijven Uien Aardappelen Sojabonen Spinazie Tabak Tomaten Watermeloen Tarwe Zonnebloemen
50000
Outputwaarde/ha Bron: Eigen berekening
2.2 Toepassing van de ‘residual value’ methode De methode van de restwaarde (cfr. supra) wordt in deze subsectie toegepast op de data van de landbouwers uit Skuinsdrift. Opnieuw maakt men gebruik van drie inputs. Vooreerst is arbeid nodig om de gewassen te produceren. Bij het omzetten van het aantal mandagen naar monetaire waarden werd het wettelijke minimumloon van 35 ZAR gebruikt. Vervolgens zal men werktuigen hanteren. De verwerking van de data gebeurt op dezelfde manier als bij de ‘subsistence farmers’. Als derde inzet gebruikt men groeiverbeteraars, zaadjes, onkruidverdelgers, pesticiden en brandstof. Vermits de data hier al per gewas werden gegeven, is het niet nodig de monetaire waarde aan te passen zoals bij de ‘subsistence farmers’ wel vereist was. De irrigatiehoeveelheid voor de gewassen die de landbouwers uit Skuinsdrift gebruiken, is enkel per hectare beschikbaar. Daarom moet men deze waarde vermenigvuldigen met het aantal hectare dat de boer van het specifieke gewas produceert. Vervolgens wordt op dezelfde wijze als bij de ‘subsistence farmers’ de waarde van water in ZAR per m³ berekend. Het resultaat kan afgelezen worden in onderstaande tabel. In de derde kolom van de tabel wordt de kleinste en de grootste waarde voor elk gewas getoond.
59
Hoofdstuk 3: Empirische studie Tabel 20: Gemiddelde waarde van water per gewas in ZAR per m³ Gewas Bieten Boternoten Bonen Kool Pepers (Sp) Katoen Gras Zonnebloemen Jimsquash Koriander Luzerne Maïs Haver Olijven Uien Aardappelen Sojabonen Spinazie Tabak Tomaten Watermeloen Tarwe Gemiddelde
Gemiddelde waarde van water in ZAR/m³ 5,791*10-2 9,937*10-5 4,775*10-4 1,837*10-4 6,862*10-5 1,227*10-6 0 1,723*10-6 9,287*10-5 2,129*10-4 3,309*10-5 3,351*10-5 2,052*10-6 0 1,597*10-4 7,974*10-5 1,116*10-5 1,918*10-3 3,791*10-5 8,899*10-4 0 1,179*10-5 2,828*10-3
Reikwijdte 5,791*10-2 7,406*10-5 – 1,247*10-4 4,775*10-4 9,462*10-6 – 4,831*10-4 1,192*10-5 – 1,473*10-4 1,227*10-6 0 1,723*10-6 9,287*10-5 2,129*10-4 3,309*10-5 0 – 1,050*10-4 0 – 4,105*10-6 0 1,597*10-4 5,651*10-5 – 1,030*10-4 1,193*10-6 – 3,149*10-5 1,918*10-3 3,612*10-6 – 1,377*10-4 8,899*10-4 0 1,927*10-7 – 4,093*10-5
Bron: Eigen berekening
De gemiddelde waarde van water is zeer klein doch positief. Het inzetten van water in de landbouw levert dus een toegevoegde waarde op. De waarde voor gras is nul want de boeren gebruiken het gras als voedsel voor de dieren. Er wordt dus geen prijs aan het gras gegeven waardoor de restwaarde van water niet kan afgeleid worden. Ook voor olijven en watermeloen is de waarde nul. Dit komt omdat op het moment dat de boeren werden geïnterviewd, deze gewassen nog niet geoogst en verkocht waren. Er was dus nog geen monetaire waarde bekend voor de teelten. Water wordt het meest productief aangewend wanneer men bieten teelt. De toegevoegde waarde van water is daarvoor 0,05791 ZAR per m³ (heel klein, maar toch positief). Het gewas waarvoor water de kleinste toegevoegde waarde heeft is katoen, geproduceerd door slechts één landbouwer. Evenals bij de ‘subsistence farmers’ is het niet zo dat de meest geplante teelten de hoogste toegevoegde waarde voor water meebrengen. De landbouwers zullen bijvoorbeeld ook kijken naar wat de opbrengst is van hun verkochte oogst. In dit criteria scoort tabak het beste. Als men daarentegen kijkt naar de arbeidsintensiviteit, zal men voor de productie van sojabonen kiezen. Wil men de gewassen produceren waarvoor weinig moet geïnvesteerd worden in variabele inputs, dat zal de landbouwer luzerne prefereren.
60
Hoofdstuk 3: Empirische studie Omdat een aantal gewassen door maar één boer geproduceerd worden, bestaat het bereik maar uit één getal. Zelfs alle kleinste restwaarden van water van de verschillende teelten zijn positief. Zoals in vorige paragraaf kan voor de waarden van olijven, watermeloen en gras dezelfde opmerking worden gemaakt. Haver en maïs worden soms gebruikt als veevoeder, vandaar dat de kleinste waarde in het bereik nul is. De waarden voor water in dit onderzoek zijn zeer klein. Indien men deze wil vergelijken met het voorbeeld uit de theorie, moet men de resultaten van het Verenigd Koninkrijk vermeningvuldigen met 104 zodat men waarden van dezelfde eenheid vergelijkt. In het theoretische gedeelte werd in het Verenigd Koninkrijk van de ‘residual value’ methode gebruik gemaakt om de waarde van water te bepalen voor wintertarwe, gerst, oliezaad van rapen, aardappelen en suikerbieten. Het resultaat staat uitgedrukt in Britse Pond per hectare (£1 = 10,6612 ZAR). Onderstaande tabel geeft de resultaten van het onderzoek weer maar nu uitgedrukt in ZAR.
Tabel 21: Restwaarde van water in het Verenigd Koninkrijk in Zuid-Afrikaanse Rand Niet aangepast voor GLB subsidies in ZAR per hectare Wintertarwe 1078,061 Gerst 143,393 Oliezaad van rapen 2345,890 Aardappelen 15233,149 Suikerbiet 3496,127 Gewas
Aangepast voor GLB subsidies in ZAR per hectare -1881,489 -1755,899 -1561,653 9382,282 -38008,244
Bron: Bate en Dubourg (1997) vermeld door Hassan (2004)
Wanneer men de gegevens bekijkt zonder de subsidies op te nemen in de berekening, is het duidelijk dat de restwaarde van water in het Verenigd Koninkrijk veel groter is dan deze in Skuinsdrift. Voor aardappelen ligt die waarde 19 103,523 keer hoger. De reden waarom de waarden van water voor de landbouwers uit Skuinsdrift zo laag zijn is omdat er momenteel een slechte economische situatie (hoge inputprijzen en lage outputprijzen) heerst en de boeren amper het hoofd boven water kunnen houden. Watergebruik in de landbouw in het VK leidt tot een veel hogere toegevoegde waarde van water dan het gebruik ervan in Skuinsdrift. Voor de andere gewassen hangt het ervan af of men rekening houdt met de subsidies van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid van de Europese Unie. De waarden van water voor de landbouwers uit Skuinsdrift liggen ook heel wat lager dan de waarden van water voor de ‘subsistence farmers’. Een aantal oorzaken liggen hiervan aan de basis. Ten eerste worden de boeren die een stuk grond van de overheid lenen voor verschillende inputs gesubsidieerd door de overheid, daardoor liggen hun productiekosten lager en is bijgevolg de restwaarde van water hoger. Ten
61
Hoofdstuk 3: Empirische studie tweede zijn de loonkosten van de ‘subsistence farmers’ veel lager. Ze gebruiken enkel familiearbeid die omwille van de zeer hoge werkloosheid beneden het minimumloon mag gewaardeerd worden.
62
Hoofdstuk 4: Algemeen besluit
Hoofdstuk 4: Algemeen besluit Het doel van dit onderzoek was het bepalen van de waarde van water in de landbouw in Zuid-Afrika, meer specifiek in de regio Crocodile West en Marico. CWM is één van de negentien ‘Water Management Areas’ van Zuid-Afrika. Het is een dichtbevolkt gebied, met een relatief jonge bevolking. Door de toenemende bevolking zal men meer behoefte hebben aan water. Het is echter een schaars goed waar men efficiënt zal moeten mee omspringen. De landbouw en de bosbouw gebruiken samen ongeveer tweederde van de totale vraag naar water. Deze vraag is afhankelijk van de regenval, welke het minste is in de winter. Het water dat de landbouwers gebruiken om hun akkers te bevloeien, wordt op verschillende manieren aangeboden. Ten eerste distribueert de overheid het water van een dam via een kanaal naar de verschillende boeren van het irrigatieschema. Ten tweede kan de landbouwer zijn irrigatiewater direct uit een rivier onttrekken. Als laatste bron beschikken sommigen over een waterput. De manier waarop de irrigatie gebeurt hangt af van boer tot boer. Voor de landbouwers uit Skuinsdrift worden drie manieren onderscheiden: sprinkler, drip en furrow irrigatie. De ‘subsistence farmers’ maken over het algemeen gebruik van een tuinslang of een gieter om hun gewassen te bevloeien aangezien de oppervlakte die ze bewerken te klein is om een grote investering in irrigatiemateriaal te doen. De economische situatie in CWM zit in een groeiende fase. 33 Procent van het totale Bruto Binnenlands Product wordt in deze regio geproduceerd. Het is echter heel belangrijk dat men ook in de toekomst voldoende water voorradig heeft. Daarom is een goed beleid voor duurzaam gebruik van water noodzakelijk. Een aantal wetgevende en beleidsinitiatieven die daarvoor moeten zorgen zijn: ‘The National Water Act’, ‘The Sustainable Development and Climate Change Project’ en het ‘National Water Resources Strategy’. In de literatuurstudie werden de verschillende methoden besproken om de waarde van water te bepalen. Afhankelijk van de activiteit (markttransacties aangaande water, gebruik van water als intermediair of finaal goed) waarvoor water wordt aangewend, zal men andere werkwijzen toepassen. In de landbouw wordt water gebruikt als irrigatie voor de verschillende teelten, water is dus een intermediair goed. De werkwijzen waarvan men nog gebruik kan maken zijn: de vraagfunctie van de producenten, de waarde van water als restwaarde, de methode van de verandering in het netto-inkomen en ten slotte de alternatieve kostenmethode. Voor het schatten van de econometrische vraagfunctie moet men beschikken over recente en voldoende data. Het is echter heel moeilijk dergelijke informatie te verzamelen. Het grootste probleem bij de toepassing van deze methode treedt op bij een prijsverandering van water. Men weet echter pas na empirische studie hoe de landbouwers hierop zullen reageren. Daarom wordt deze methode hier niet toegepast. Ook de alternatieve kostenmethode wordt niet gebruikt omdat er altijd wel een alternatief project kan gevonden worden dat duurder is dan het geëvalueerde project. De eigenlijke bedoeling van het onderzoek is om de waarde van de totale hoeveelheid water gebruikt in het productieproces te bepalen. De methode van de verandering van het netto inkomen heeft eerder een ander
63
Hoofdstuk 4: Algemeen besluit doel, namelijk de verandering in het netto inkomen die veroorzaakt werd door een verandering in de input van water te meten. In deze studie wordt de ‘residual value’ werkwijze toegepast op de verzamelde gegevens. De data die hiervoor nodig zijn, kunnen eenvoudig via enquêtes verkregen worden. Ook de verwerking van de informatie gebeurt op een ongecompliceerde manier. In de onderzochte regio werden twee soorten boeren bestudeerd. De eerste groep zijn de ‘subsistence farmers’ en de tweede groep zijn de landbouwers uit de streek van Skuinsdrift. Het grote verschil tussen de twee is het doel van hun productie. De eerste groep concentreert zich vooral op het voorzien of aanvullen van hun voedselbehoeften, terwijl de tweede groep hoofdzakelijk gewassen produceert om deze te verkopen. De geïnterviewde ‘subsistence farmers’ werken op zestien verschillende projecten, met gemiddeld twaalf boeren per project. De meeste projecten onttrekken hun irrigatiewater uit een waterput. Wanneer men de leeftijd van de gezinshoofden analyseert, komt men tot de conclusie dat ze vrij oud zijn. Het omgekeerde is waar wanneer ook rekening wordt gehouden met de andere gezinsleden. 66,7 Procent van de bevolking is dertig jaar of jonger. Dit komt omdat de ‘subsistence farmers’ veel kinderen hebben. Opmerkelijk is dat in ongeveer de helft van de gevallen een vrouw aan het hoofd van het gezin staat. De gezinshoofden hebben meestal ook geen diploma lager of secundair onderwijs, ze zijn ongeschoold. De gemiddelde oppervlakte die de ‘subsistence farmers’ beplanten is heel klein. Ze produceren dan ook enkel wat ze zelf zullen consumeren. Het is dan ook logisch dat niet alle boeren werktuigen zoals een tractor en dergelijke bezitten om hun land te bewerken. Ook de irrigatie gebeurt op een primitieve wijze. De meest toegepaste irrigatietechniek is ‘furrow’ irrigatie. Daarnaast wordt ook vaak een tuinslang gebruikt. De ‘subsistence farmers’ produceren gemiddeld zes verschillende gewassen. Ze doen dit om de risico’s te spreiden en om te voorzien in variatie in de voeding. De teelten die het meest worden geproduceerd zijn bieten, wortels, uien en spinazie. Deze worden alle vier door meer dan 40 boeren geplant. Het is echter niet zo dat de meest geproduceerde teelten ook de grootste oppervlakte innemen. Boternoten, kool en tomaten nemen het grootste deel van de bewerkte oppervlakte voor hun rekening. De productie van salade vraagt de meeste inzet van arbeid. Wanneer men kijkt naar de kosten van het inzetten van de variabele inputs, ziet men dat deze voor kolen en tomaten heel hoog liggen in vergelijking met de andere gewassen. De monetaire outputwaarde is het grootst voor groene bonen. Maar ook kolen en tomaten doen het niet slecht. Om werkelijk na te gaan of het gebruik van water in de landbouw in Zuid-Afrika een toegevoegde waarde oplevert, wordt de methode van de restwaarde van water toegepast. De monetaire waarde van alle inputs wordt in mindering gebracht van de geldwaarde van de output. Het resultaat voor de ‘subsistence farmers’ is dat de waarde van water voor alle gewassen, met uitzondering van bieten, positief is. De productie van
64
Hoofdstuk 4: Algemeen besluit salade levert de grootste toegevoegde waarde voor water op. Deze waarde is ook voor kolen en groene bonen aanzienlijk groot. De waarden voor elk gewas variëren sterk voor de verschillende boeren. Voor elke teelt is er wel minimum één boer waarvoor de waarde van water negatief is. Maar algemeen beschouwd heeft het water wel degelijk een toegevoegde waarde bij de ‘subsistence farmers’. De andere boeren die werden ondervraagd zijn de zogenaamde ‘white farmers’. Dit zijn landbouwers die allemaal op hetzelfde irrigatieschema van Marico Bosveld werken. In totaal telt dit schema ongeveer 90 boeren, waarvan er slechts 40 nog actief werken. Verschillende landbouwers hebben hun bedrijf stop gezet of verhuurden hun grond omdat het economische klimaat voor de landbouw niet gunstig is en er een landhervorming aankomt. Zij halen het water om hun gewassen te bevloeien uit een dam. Het gezinshoofd van de ‘white farmers’ is gemiddeld bijna tien jaar jonger dan de ‘subsistence farmers’. Als opnieuw de kinderen en vrouwen in de berekening worden betrokken, zijn 39 procent van de mensen dertig jaar of jonger. In tegenstelling tot bij de ‘subsistence farmers’ is er maar één ondervraagd gezinshoofd een vrouw. De landbouwers uit de regio Skuinsdrift zijn wel geschoold, velen hebben een diploma hoger onderwijs. De modale boer bewerkt 101,747 hectare grond. Daarvoor maakt hij gebruik van een aantal werktuigen. Iedere landbouwer heeft minstens één bakkie en één tractor in zijn bezit. Diegenen die tabak produceren hebben daar minimum één tabaksdroger bij. Vele boeren produceren drie tot vijf gewassen. Het meest geteelde gewas is tarwe. Daarmee wordt ook het grootste deel van de bewerkte oppervlakte bebouwd. Tarwe is tevens het minst arbeidsintensieve gewas. De productie van tomaten en bieten is heel arbeidsintensief. Als men kijkt naar de irrigatietechnieken, is het duidelijk dat de ‘white farmers’ vooral de sprinkler irrigatie toepassen. Tarwe heeft het meeste water nodig om uit te groeien tot een oogstbare plant. Groenten hebben het minste water nodig in vergelijking met alle gewassen die de landbouwers uit de regio Skuinsdrift produceren. Dit is te verklaren doordat deze een veel kortere groeiperiode hebben, waardoor ze slechts enkele maanden geïrrigeerd moeten worden. De hoogste kosten van de inzet van variabele inputs worden genoteerd voor de productie van tabak. Dit gewas scoort het best op vlak van de outputwaarde. Jimsquash en koriander hebben een veel lagere monetaire waarde van de output en worden bijgevolg niet veel geproduceerd. De ‘white farmers’ houden bij het kiezen van hun variëteit producten rekening met een aantal elementen. Ten eerste zal de vereiste hoeveelheid arbeid een grote rol spelen. Daarnaast wordt ook de grootte van de outputwaarde in aanmerking genomen. Ook de benodigde irrigatiehoeveelheid zal een invloed uitoefenen op de keuze van de boeren. Ten slotte zal de berekende waarde van water ook een rol spelen. Net als bij de ‘subsistence farmers’ wordt de ‘residual value’ methode in de praktijk omgezet en geïmplementeerd voor de vergaarde data. Het resultaat van de analyse zijn heel kleine waarden voor water in vergelijking met de waarden van water voor de ‘subsistence farmers’. Dit kan verklaard worden
65
Hoofdstuk 4: Algemeen besluit door twee fenomenen. Ten eerste krijgen deze boeren subsidies voor het gebruik van sommige inputs. Bijgevolg liggen hun productiekosten lager wat resulteert in een hogere toegevoegde waarde van water. Ten tweede zijn hebben de ‘subsistence farmers’ lagere loonkosten. Zij gebruiken enkel familiearbeid die omwille van de zeer hoge werkloosheid beneden het minimumloon mag gewaardeerd worden. Opmerkelijk is wel dat er voor geen enkele landbouwer en voor geen enkel gewas een negatieve waarde werd genoteerd. Het aanwenden van water in de agricultuur in de regio Skuinsdrift levert dus een toegevoegde waarde op voor alle ondervraagde boeren. De grootste toegevoegde waarde werd opgetekend bij de productie van bieten, hoewel deze niet veel worden geproduceerd. De kleinste daarentegen werd teruggevonden bij het telen van katoen. Algemeen beschouwd levert het gebruik van water in de landbouw in de twee bestudeerde regio’s een toegevoegde waarde op. De gemiddelde waarden van water uitgedrukt in ZAR per m³ zijn voor bijna alle gewassen in beide streken positief.
66
Lijst van geraadpleegde werken
Lijst van geraadpleegde werken •
Agudelo J.I., August 2001, The Economic valuation of water: Principles and methods, Value of Water Research Report Series No.5, IHE Delft, 48 blz.
•
Backeberg Gr., February 2002, Requirements for sustainable irrigation development, Water Resource Commission, Pretoria, 3 blz.
•
Crafford J., 2004, Assessing the costs and benefits of water use for production and the potential of water demand management in the Crocodile Catchment South-Africa, University of Pretoria, blz. 949
•
Department of Water Affairs and Forestry Directorate Water Resource Planning, April 2002, Water resource situation assessment study: Crocodile West and Marico Water Management Area, version 1, 314 blz.
•
Department of Water Affairs and Forestry Directorate: National Water Resource Planning, February 2004, Internal strategic perspevtive: Crocodile West Marico Water Management Area (Crocodile River West Catchment), version 1, 160 blz.
•
Department of Water Affairs and Forestry, July 2004, Appendix 2: Crocodile Marico Water Management Area: Socio-Economic Stratification, Proposal document, 10 blz. URL:
(08/08/2006)
•
Department of Water Affairs and Forestry Directorate, September 2004, National Water Resource Strategy, First edition, blz. 7-12
•
FAO, 1999, CROPWAT Windows 4.3, A dicision support system for irrigation scheduling, URL: (28/02/2006)
•
Financieel Economische Tijd, 20 April 2006, Wisselkoersen, URL: (20/04/2006)
•
Hassan R. en Lange G.M., 2004, Valuation of water services, The Economics of water Management in Southern Africa: An Environmental Accounting Approach, Fortthcoming, Edward Elgar, 32 blz.
I
Lijst van geraadpleegde werken
•
Johansson Robert C., 2000, Pricing irrigation water: a literature survey, The World Bank, Washington D.C., 87 blz.
•
King N.A., 2002, Responding to a city’s water pices: The case of Tshwane, University of Pretoria, blz. 53-80
•
Masirembu S., MacGregor J., Williams, R., Munikasu C., 2000, Estimating the economic value of water in Namibia, Directorate of Resource Management, Department of Water Affairs, 10 blz.
•
Mukheibir P. en Sparks D., April 2003, Water resource management and climate change in South Africa: Visions, driving factors and sustainable development indicators, Energy and development research centre, University of Cape Town, 19 blz.
•
Newby J., Mollard W., Heaney A., Beare S., 2003, Addressing externalities through water charges, Australian Bureau of Agricultural and Resource Economics (ABARE), Final Report, 42 blz.
•
Proposed First Edition National Water Resource Strategy, August 2002, D3 Water Management Area 3: Crocodile West and Marico, 4 blz. URL:
•
Queensland Government (Natural Resources and Mines), 2003, The value of water (Scoping paper), Queensland (PG: International case studies – Australia – method of valuation), 2 blz.
•
Tanji K.K. en Yaron B., 1993, Management of water use in agriculture, Springer-Verlag, Volume 22, blz. 10-92.
•
Tewari D.D., 2005, Should commercial foresttry in South Africa pay for water? Valuing water and its contribution to the industry, University of KwaZulu-Natal, Volume 31, blz. 319-326
•
Thomas J.F., 1998, Valuing the costs and benefits of water use, The resource economics unit, 34 blz.
•
Tsur Y., Roe T., Doukkali R., Dinar A., 2004, Pricing irrigation water: principles and cases from developing countries, blz. 245-268
II
Lijst van geraadpleegde werken •
Turton A.R., January 1999, Water demand management (WDM): A case study from South Africa, MEWREW Occasional Paper No. 4, 17 blz.
•
United States Geological survey, Reston, Virginia, 1993, All the water in the world, URL: (7/11/2005)
•
Van Tuijl Willem, 1993, Improving water use in agriculture: experiences in the Middle East and North Africa, World bank technical paper, Number 201, blz. 10-12 en 35-36
•
Wijnen K., Janssens W., De Pelsmacker P., Van Kenhove P., 2002, Marktonderzoek met SPSS: Statistische verwerking en interpretatie, Garant, 465 blz.
•
Young, R.A., 1996, Measuring economic beneftis for water investments and policies, World bank technical paper, Number 338, 120 blz.
•
Water resource commission, , Water in the world, URL: (7/11/2005)
III
Bijlagen
Bijlagen Bijlage 1: Vragenlijst
- IV -
Bijlage 1: Vragenlijst
Questionnaire Water use in agriculture (irrigation schemes) Your help is of great importance for the objective of this research. We guarantee that the information given will be kept confidential and will only be used for academic purposes. Section 1: Information on the irrigation scheme (interviewer) Name of the irrigation scheme: Location (village, settlement): Physical location: Start of farming activities at scheme: How many farmers hold land in this Irrigation scheme? What is the size of the Irrigation scheme? What is the irrigable area of the scheme? What is the type of soil in that area? 1= Ae, 2= Ea, 3= Bd, 4=Ah, 5= Bc What is the type of the irrigation channel? What is the depth of it? How many hectares/farmer? Water source? Which types of products are produced within the scheme? 1=Annual 2=Seasonal 3=Over several years How many frost-free days did you have last year?
-V-
Bijlage 1: Vragenlijst Section 2: Socio-economic information (individual farmers) Date: Name of respondent: Household address: Household roster: Id code
Make a complete list of all household members.
Gender 1= Female 2= Male
Relationship to head: 1= Head 2= Wife/husband 3= Child/adopted child 4= Grandchild 5= Niece/nephew 6= Father/mother 7= Sister/brother 8= Son/daughter in law 9= Brother/sister in law 10 = Other
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14
- VI -
How old is this person?
Does this person stay outside the household for more than six months per year? 0= No 1= Yes
If yes, where does he/she live? 1= City 2= Large town 3= Small town 4= Rural area 5= Other
What is the educational background of household members? Include those who are absent? 1= No schooling 2= Elementary 3= Secondary 4= Vocational 5= Tertiary 6= Still in school 7= Other
Bijlage 1: Vragenlijst Section 3: Use of inputs a) Land Types of ownership: Private ownership Owned by Company Other (Specify) Total size of land:
ha
Is your land situated on a hill or on flat land? Field code
1. Please tell me about each field belonging to your household? Please describe or give me the name of each field. COMPLETE THIS QUESTION FOR ALL FIELDS. THEN ASK QUESTIONS 2-11 FOR EACH FIELD BEFORE GOING TO THE NEXT FIELD.
2. What is the area of the field?
3. How is the field currently being used?
AREA CODES:
1= Annual crop land 2= Tree crop land 3= Forest(Go to 7) 4= Pasture (Go to 7) 5= Water surface(Go to 7) 6= Other (specify)
2
1= m 2= ha
Area 1 2 3 4
4. How do you evaluate your soil type for your crops? 1= Bad 2= Fair 3= Good
5. Did you use this land continually for the past 12 months, or did you rent it out to others for all or part of the last 12 months? 1=Used all twelve months 2=Rented all twelve months(Go to 7) 3=Both rented and used
Area code
price
- VII -
6. did you rent the land yourself and what do you pay for it on a yearly basis
Yes/no
price
Bijlage 1: Vragenlijst Animal codes: 1= Cattle, 2= Goats, 3= Sheep, 4= Pigs, 5= Chickens, 6= Horses, 7= Donkeys, 8= Mule; 9= calves Continuation of the table on the previous page: Field code
6. What crops have you grown on this field during the last 12 months?
7. If you were to sell this field today, how much could you sell it for?
8. Is this field irrigated?
1
2
3
4
5
- VIII -
9. Type of irrigation 1= Sprinkler 2= Drip 3= Furrow 4= Gravity
10. What animals do you have on the field? ANIMAL CODES (SEE LIST)
11. How many animals of each type do you have on this field?
Bijlage 1: Vragenlijst b) Labour What is the minimum wage of labour?
How many of your family work on the farm? Total family labour force N°
Person days per head and year
All male family members
Total Person days per year (C2 X C3)
All female family members All children in the family What is the additional labour force used on-farm? Month
Additional Labour used on farm/hired in (person days) All workers
January February March April May June July August September October November December Total Wage Bill (R/yr): _______________________
- IX -
Price per person
Bijlage 1: Vragenlijst Labour use on different farm activities
Please indicate the number of workers busy over a year for each of the following farming activities as well as the number of days worked:
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16
-X-
Post harvest
Livestock tending
harvest
Fertilizer application
Weeding
Irrigation
Planting
Land preparation
others
Post harvest
Number of days Livestock tending
harvest
Fertilizer application
Weeding
Irrigation
Planting
Crop #
Number of persons Land preparation
Activity
Bijlage 1: Vragenlijst c) Capital Has any member of the household owned any agricultural equipment in the last months used for agricultural production? 0=No (Go to next table)
1=Yes
1. Does any member of your family own any? 0= No (Go to 8) 1= Yes
2. How many? Number
3. What was the date of purchase?
4. What would be the value of…if it were sold out? Value: R
Equipment/tools Tractor
Bakkie
Motorbikes Truck Trailers Plough
- XI -
5. What is the expected date for replacement?
6. Was it rented out in the last 12 months? 0= No (Go to 8) 1= Yes
7. What was the value of the rental over what time period? Value: R
8. Did you sell/buy/rent any…in the last 12 months? 0= No (Go to next table) 1= Yes
9. What was the total value of the sales/rental? Value: R
Bijlage 1: Vragenlijst Ripper Beitelploeg Tiller Dis Trekkerspuit Centre Pivot Sprinkler Boregate Tabakdroger
- XII -
Bijlage 1: Vragenlijst Please indicate in the table below the different items used during production or if you cannot separate it per crop go to the next page Did your household purchase certain inputs for its agricultural activities in the past 12 months? Crop name
Inputs
Suppliers
1= Fertilizers 2= Seeds 3= Herbicides 4= Pesticides 5= Tillage 6= Fuel 7= Other (Specify)
1= Local Shop 2= Store in town 3= Co-operative 4= Individual, friends, neighbours,…)
Quantity purchased (and used)
- XIII -
Cost per unit
Input market (description: distance, organization)
Cost of getting it on farm Transport Packaging Other
Name of input
Bijlage 1: Vragenlijst 1= Fertilizers 2= Seeds 3= Herbicides 4= Pesticides 5= Tillage 6= Fuel 7= Other (Specify)
Input type
- XIV -
Quantity purchased
price
Bijlage 1: Vragenlijst d) Water Indicate what the water source for your agricultural activities is *Municipal supply *River *Borehole *Other (specify) How much water do you extract on a yearly basis (m³/yr)? What is the price you pay for this water (R/m³)? (ask to whom the farmer pays this price, if he pays it to the chief, these costs are land fees, not the amount he pays for the water) Do you get any subsidies for the use of water? If yes how much? Are there any costs (electricity/fuel) related to transferring water from source to site? Yes / no If yes how large are they (R/yr)?
- XV -
Bijlage 1: Vragenlijst Please provide the following information regarding water use for irrigation Crop 1 2 3 4 5 6 7
Area (ha)
Irrigation period for different crop stages st
1 nd 2 rd 3 st 1 nd 2 rd 3 st 1 nd 2 rd 3 st 1 nd 2 rd 3 st 1 nd 2 rd 3 st 1 nd 2 rd 3 st 1 nd 2 rd 3
Period (how long remains crop on field)
- XVI -
# of times per week
Hours of irrigation per session
m³ Used per session
Bijlage 1: Vragenlijst Section 4: Output Has any of your grains and other field crops been harvested in the last twelve months? How much did you harvest in the last twelve months?
Crop name
N° units
How much is the selfconsumed part?
Unit code*
Where did you sell it? 1=Pre-harvest contract 2=Farm gate buyer (=hawker) 3=Market trader 4=Consumer 5=State trading Organization 6=Co-operatives 7=Local Shop
How much did you sell through this outlet?
N° units
Unit code
* tons, kg, bags, boxes, cobs, bowls, bundles,…
- XVII -
What was the value of sales through this outlet?
How much did you sell through other outlets?
N° units
Unit code
What was the value of these sales?
Bijlage 1: Vragenlijst Has any member of your household harvested roots, fruits in the last twelve months? Yes / No (Go to the next table) Which crops have been harvested in the past twelve months?
How much did you harvest in the last twelve months?
Crop name
N° units
Did you harvest any … in the last two weeks?
Did you sell any … in the last two weeks?
How much is the self-consumed part?
How much did you sell in the last two
What was the value of sales?
weeks?
Unit code
N° units
Unit code
*tons, kg, bags, boxes, cobs, bowls, bundles,… Live stock production Cattle calves Goats Sheep Pigs Chickens Horses Donkeys Mule
Produced
Quantity Sold
- XVIII -
Selling price
- XIX -
********** Thank you very much for your cooperation! *********
1= everyone in the scheme should pay for water services, regardless of what he/she does 2= the one that are making money 3= the one who are irrigating 4= the ones who are irrigating a lot 5= none, only the government
What do you think, if farmers had to pay, who should pay for water services?
1= A given amount per year per ha (Specify the amount in Rand if possible): ____________________ 2= An amount depending on the farm income (Specify in % for instance): ____________________
Suppose you have an improved water supply and water related services, how much would you be willing to pay per ha/yr for these supply and services?
What kind of water shortage do you have? 1= Problems with irrigation channel 2= Drought
1= Never 2= Sometimes 3= Often 4= Always
Do you have water shortage?
Section 5: Water management
Bijlage 1: Vragenlijst
Bijlage 2: De ‘residual value’ methode toegepast op de data van de ‘subsistence farmers'
Gewas
Monetaire waarde van de arbeidsinzet
Monetaire waarde van de werktuigen
Monetaire waarde van de variabele inputs
Som van alle inputs
Waarde van de output
Output - input
Hoeveelheid irrigatiewater in m³/ha
2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23
beetroot beetroot beetroot beetroot beetroot beetroot beetroot beetroot beetroot beetroot beetroot beetroot beetroot beetroot beetroot beetroot beetroot beetroot beetroot beetroot beetroot beetroot
26,3 26,3 35,7 28,3 29 29,5 27,6 31,9 25 27,8 36,7 22,4 18,3 18,6 31,3 26,7 152,5 190,7 118,8 200,2 111,5 161,5
0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000
8,73 8,73 8,73 8,73 9,96 9,96 9,96 9,96 11,62 7,75 13,95 9,96 8,73 9,96 13,95 8,73 15,4 0 1,18 0 0 0
35,03 35,03 44,43 37,03 38,96 39,46 37,56 41,86 36,62 35,55 50,65 32,36 27,03 28,56 45,25 35,43 167,9 190,7 119,98 200,2 111,5 161,5
20 20 20 50 50 45 20 25 50 40 40 50 40 25 45 35 162 100 50 180 180 120
-15,030 -15,030 -24,430 12,970 11,040 5,540 -17,560 -16,860 13,380 4,450 -10,650 17,640 12,970 -3,560 -0,250 -0,430 -5,900 -90,700 -69,980 -20,200 68,500 -41,500
6,325 7,027 5,271 7,027 8,433 8,433 8,433 8,433 8,082 9,838 9,838 9,838 8,433 8,433 9,838 8,082 23,190 35,137 7,027 23,190 38,651 46,381
- XX -
Gemiddelde waarde van water per gewas
Nummer van de geïnterviewde boer
Bijlage 2: De’ residual value’ methode toegepast op de data van de ‘subsistence farmers’
Gewas
Monetaire waarde van de arbeidsinzet
Monetaire waarde van de werktuigen
Monetaire waarde van de variabele inputs
Som van alle inputs
Waarde van de output
Output - input
Hoeveelheid irrigatiewater in m³/ha
24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 40 41 44 45 46 47 48 49 50 52 53 54 56 57
beetroot beetroot beetroot beetroot beetroot beetroot beetroot beetroot beetroot beetroot beetroot beetroot beetroot beetroot beetroot beetroot beetroot beetroot beetroot beetroot beetroot beetroot beetroot beetroot beetroot beetroot beetroot
337,4 90 90,6 23,8 175 98,8 84 223,3 190 282,5 154,3 65,8 147,8 81,4 43,4 35,3 106 65 67,1 162,9 148,9 54,1 43,8 125,5 117,3 68,8 109,5
0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 53,061 0,000 0,000 74,286 46,429 53,061 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 27,178 0,000
38 7 0 17,85 13,69 4,43 11,45 5,88 18,75 7,93 1,36 6,63 24,62 15,67 5,83 3,7 18,43 11,52 13,17 0 12,66 6,62 0 9,4 7,89 13,71 0
375,4 97 90,6 41,65 188,69 103,23 95,45 229,18 208,75 290,43 155,66 72,43 172,42 150,13143 49,23 39 198,716 122,94875 133,33143 162,9 161,56 60,72 43,8 134,9 125,19 109,6878 109,5
100 35 150 125 100 1250 50 125 2500 125 150 165 150 110 125 150 100 110 130 125 150 750 120 180 100 50 180
-275,400 -62,000 59,400 83,350 -88,690 1146,770 -45,450 -104,180 2291,250 -165,430 -5,660 92,570 -22,420 -40,131 75,770 111,000 -98,716 -12,949 -3,331 -37,900 -11,560 689,280 76,200 45,100 -25,190 -59,688 70,500
35,137 7,027 28,110 35,137 105,411 351,370 17,569 175,685 702,740 175,685 175,685 105,411 175,685 105,411 105,411 35,137 105,411 105,411 105,411 30,921 17,569 702,740 7,730 23,190 70,274 105,411 30,921
- XXI -
Gemiddelde waarde van water per gewas
Nummer van de geïnterviewde boer
Bijlage 2: De ‘residual value’ methode toegepast op de data van de ‘subsistence farmers'
Gewas
Monetaire waarde van de arbeidsinzet
Monetaire waarde van de werktuigen
Monetaire waarde van de variabele inputs
Som van alle inputs
Waarde van de output
Output - input
Hoeveelheid irrigatiewater in m³/ha
58 59 60 51 2 3 5 6 7 11 13 14 15 17 20 32 38 41 58 1 2 11 20 25 26 29 38
beetroot beetroot beetroot beetroots butternuts butternuts butternuts butternuts butternuts butternuts butternuts butternuts butternuts butternuts butternuts butternuts butternuts butternuts butternuts cabbage cabbage cabbage cabbage cabbage cabbage cabbage cabbage
70 82,9 70 243,1 26,3 26,3 28,3 29 29,5 27,8 22,4 18,3 18,6 26,7 169,4 190 173,3 144,8 70 2500 26,3 27,8 118,8 90 86 98,8 173,3
0,000 61,905 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 1278,195 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000
22,7 15,67 13,71 0 8,73 8,73 8,73 9,96 9,96 7,75 9,96 8,73 9,96 8,73 24,75 18,75 12,5 19,4 22,7 777,13 8,73 7,75 11,8 7 1,99 4,43 12,5
92,7 160,475 83,71 243,1 35,03 35,03 37,03 38,96 39,46 35,55 32,36 27,03 28,56 35,43 194,15 208,75 185,8 164,2 92,7 4555,3247 35,03 35,55 130,6 97 87,99 103,23 185,8
3000 120 95 180 30 45 45 30 30 60 45 30 30 45 1680 1200 400 1400 4000 57600 300 600 150 120 2500 1800 400
2907,300 -40,475 11,290 -63,100 -5,030 9,970 7,970 -8,960 -9,460 24,450 12,640 2,970 1,440 9,570 1485,850 991,250 214,200 1235,800 3907,300 53044,675 264,970 564,450 19,400 23,000 2412,010 1696,770 214,200
1054,110 105,411 105,411 30,921 6,325 7,027 7,027 8,433 8,433 9,838 9,838 8,433 8,433 8,082 1756,850 702,740 70,274 3513,700 1054,110 3651,700 6,573 10,225 73,034 7,303 17,528 365,170 73,034
-XXII -
Gemiddelde waarde van water per gewas
Nummer van de geïnterviewde boer
Bijlage 2: De ‘residual value’ methode toegepast op de data van de ‘subsistence farmers'
-0,248
0,961
Gewas
Monetaire waarde van de arbeidsinzet
Monetaire waarde van de werktuigen
Monetaire waarde van de variabele inputs
Som van alle inputs
Waarde van de output
Output - input
Hoeveelheid irrigatiewater in m³/ha
40 41 44 45 46 47 54 56 58 59 60 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17
cabbage cabbage cabbage cabbage cabbage cabbage cabbage cabbage cabbage cabbage cabbage carrots carrots carrots carrots carrots carrots carrots carrots carrots carrots carrots carrots carrots carrots carrots carrots
81,4 43,4 70,7 70,7 65 67,1 117,3 68,8 70 82,9 70 26,3 26,3 35,7 28,3 29 29,5 27,6 31,9 25 27,8 36,7 22,4 18,3 18,6 31,3 26,7
53,061 0,000 0,000 49,524 46,429 53,061 0,000 27,178 0,000 61,905 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000
15,67 5,83 7,4 14,62 11,52 13,17 7,89 13,71 22,7 15,67 13,71 8,73 8,73 9,96 8,73 9,96 9,96 9,96 9,96 11,62 7,75 13,95 9,96 8,73 9,96 13,95 8,73
150,13143 49,23 78,1 134,844 122,94875 133,33143 125,19 109,6878 92,7 160,475 83,71 35,03 35,03 45,66 37,03 38,96 39,46 37,56 41,86 36,62 35,55 50,65 32,36 27,03 28,56 45,25 35,43
250 400 120 120 600 400 120 50 1750 400 200 40 40 50 50 40 45 50 40 60 70 50 60 50 50 60 60
99,869 350,770 41,900 -14,844 477,051 266,669 -5,190 -59,688 1657,300 239,525 116,290 4,970 4,970 4,340 12,970 1,040 5,540 12,440 -1,860 23,380 34,450 -0,650 27,640 22,970 21,440 14,750 24,570
109,551 109,551 73,034 73,034 109,551 109,551 73,034 109,551 1095,510 109,551 109,551 6,325 7,027 5,271 7,027 8,433 8,433 8,433 8,433 8,082 9,838 9,838 9,838 8,433 8,433 9,838 8,082
-XXIII -
Gemiddelde waarde van water per gewas
Nummer van de geïnterviewde boer
Bijlage 2: De ‘residual value’ methode toegepast op de data van de ‘subsistence farmers'
14,424
Gewas
Monetaire waarde van de arbeidsinzet
Monetaire waarde van de werktuigen
Monetaire waarde van de variabele inputs
Som van alle inputs
Waarde van de output
Output - input
Hoeveelheid irrigatiewater in m³/ha
18 21 22 23 25 26 27 28 29 30 31 33 34 35 36 40 44 45 46 47 48 49 50 51 53 54 56
carrots carrots carrots carrots carrots carrots carrots carrots carrots carrots carrots carrots carrots carrots carrots carrots carrots carrots carrots carrots carrots carrots carrots carrots carrots carrots carrots
152,5 53,5 66,9 80,8 90 90,6 11,9 116,7 98,8 84 223,3 282,5 123,5 109,6 136,9 81,4 70,7 70,7 65 67,1 81,4 148,9 81,2 121,5 125,5 117,3 68,8
0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 53,061 0,000 49,524 46,429 53,061 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 27,178
15,4 0 0 0 7 2,22 8,93 9,37 4,43 11,45 5,88 7,93 1,09 11,03 57,63 15,67 7,4 14,62 11,52 13,17 0 12,66 9,94 0 9,4 7,89 13,71
167,9 53,5 66,9 80,8 97 92,82 20,83 126,07 103,23 95,45 229,18 290,43 124,59 120,63 194,53 150,13143 78,1 134,844 122,94875 133,33143 81,4 161,56 91,14 121,5 134,9 125,19 109,6878
180 180 240 150 50 150 110 75 135 100 150 165 100 125 225 75 150 100 175 100 100 100 750 180 156 150 100
12,100 126,500 173,100 69,200 -47,000 57,180 89,170 -51,070 31,770 4,550 -79,180 -125,430 -24,590 4,370 30,470 -75,131 71,900 -34,844 52,051 -33,331 18,600 -61,560 658,860 58,500 21,100 24,810 -9,688
23,190 15,460 23,190 23,190 7,027 28,110 17,569 70,274 351,370 17,569 175,685 175,685 140,548 175,685 175,685 105,411 70,274 70,274 105,411 105,411 15,460 17,569 1054,110 15,460 23,190 70,274 105,411
-XXIV -
Gemiddelde waarde van water per gewas
Nummer van de geïnterviewde boer
Bijlage 2: De ‘residual value’ methode toegepast op de data van de ‘subsistence farmers'
Gewas
Monetaire waarde van de arbeidsinzet
Monetaire waarde van de werktuigen
Monetaire waarde van de variabele inputs
Som van alle inputs
Waarde van de output
Output - input
Hoeveelheid irrigatiewater in m³/ha
57 58 59 60 17 19 35 36 50 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 13 14 15 17 21 22 23 27
carrots carrots carrots carrots chillies green bea green bea green bea green bea green beans green beans green beans green beans green beans green beans green beans green beans green beans green beans green beans green beans green beans green beans green beans green beans green beans green beans
109,5 70 82,9 70 26,7 190,7 92,3 147,8 135,3 26,3 26,3 35,7 28,3 29 29,5 27,6 31,9 25 27,8 22,4 18,3 18,6 26,7 53,5 44,6 53,8 23,8
0,000 0,000 61,905 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000
0 22,7 15,67 13,71 8,73 12,5 19,86 43,83 13,24 8,73 8,73 9,96 8,73 9,96 9,96 9,96 9,96 11,62 7,75 9,96 8,73 9,96 8,73 0 0 0 8,93
109,5 92,7 160,475 83,71 35,43 203,2 112,16 191,63 148,54 35,03 35,03 45,66 37,03 38,96 39,46 37,56 41,86 36,62 35,55 32,36 27,03 28,56 35,43 53,5 44,6 53,8 32,73
180 175 100 90 . 400 3150 600 3150 360 240 200 160 240 200 160 120 280 400 280 200 200 280 . 240 150 120
70,500 82,300 -60,475 6,290 #VALUE! 196,800 3037,840 408,370 3001,460 324,970 204,970 154,340 122,970 201,040 160,540 122,440 78,140 243,380 364,450 247,640 172,970 171,440 244,570 #VALUE! 195,400 96,200 87,270
30,921 1054,110 105,411 105,411 8,082 30,380 151,900 151,900 1519,000 6,325 6,076 4,557 6,076 7,291 7,291 7,291 7,291 6,987 8,506 8,506 7,291 7,291 6,987 13,367 13,367 13,367 15,190
-XXV -
Gemiddelde waarde van water per gewas
Nummer van de geïnterviewde boer
Bijlage 2: De ‘residual value’ methode toegepast op de data van de ‘subsistence farmers'
1,028
Gewas
Monetaire waarde van de arbeidsinzet
Monetaire waarde van de werktuigen
Monetaire waarde van de variabele inputs
Som van alle inputs
Waarde van de output
Output - input
Hoeveelheid irrigatiewater in m³/ha
34 35 38 40 41 46 47 49 50 56 58 59 60 29 46 55 56 58 60 19 20 37 42 26 29 1 3
green beans green beans green beans green beans green beans green beans green beans green beans green beans green beans green beans green beans green beans green pea green pea green pea green pea green pea green pea green peas green peas green peas green peas green pep green pep green pepper green pepper
154,3 87,7 173,3 81,4 144,8 65 67,1 148,9 81,2 68,8 70 82,9 70 98,8 65 253,3 68,8 70 70 190,7 118,8 190 210 90,6 98,8 1670 35,7
0,000 0,000 0,000 53,061 0,000 46,429 53,061 0,000 0,000 27,178 0,000
1,36 19,86 12,5 15,67 19,4 11,52 13,17 12,66 13,24 13,71 22,7 15,67 13,71 4,43 11,52 14 13,71 22,7 13,71 12,5 11,8 89,38 24,31 2,95 5,91 785,17 11,61
155,66 107,56 185,8 150,13143 164,2 122,94875 133,33143 161,56 94,44 109,6878 92,7 98,57 83,71 103,23 122,94875 267,3 109,6878 92,7 83,71 203,2 130,6 279,38 234,31 93,55 104,71 3477,7258 47,31
65 65 144 200 200 200 200 200 750 160 300 160 160 500 160 1000 200 1500 560 400 160 150 300 250 750 9600 30
-90,660 -42,560 -41,800 49,869 35,800 77,051 66,669 38,440 655,560 50,312 207,300 61,430 76,290 396,770 37,051 732,700 90,312 1407,300 476,290 196,800 29,400 -129,380 65,690 156,450 645,290 6122,274 -17,310
151,900 121,520 60,760 91,140 #VALUE! 91,140 91,140 15,190 911,400 91,140 911,400 #VALUE! 91,140 303,600 91,140 70,274 91,140 911,400 91,140 30,380 70,274 121,520 911,400 38,044 475,550 3804,400 9,511
0,000 0,000 46,429 0,000 27,178 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 1022,556 0,000
-XXVI -
Gemiddelde waarde van water per gewas
Nummer van de geïnterviewde boer
Bijlage 2: De ‘residual value’ methode toegepast op de data van de ‘subsistence farmers'
14,669
2,580
Gewas
Monetaire waarde van de arbeidsinzet
Monetaire waarde van de werktuigen
Monetaire waarde van de variabele inputs
Som van alle inputs
Waarde van de output
Output - input
Hoeveelheid irrigatiewater in m³/ha
4 5 9 10 11 14 22 23 21 22 23 27 49 51 52 57 48 52 60 2 3 4 5 6 7 8 9
green pepper green pepper green pepper green pepper green pepper green pepper green pepper green pepper lettuce lettuce lettuce lettuce lettuce lettuce lettuce lettuce onion onion onion onions onions onions onions onions onions onions onions
35,7 28,3 31,9 25 27,8 18,3 23,1 26,9 26,7 22,3 26,9 23,8 74,4 60,8 43,8 54,7 40,7 43,8 70 26,3 26,3 35,7 28,3 29 29,5 27,6 31,9
0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000
13,25 11,61 13,25 15,49 10,32 11,61 0 0 0 0 0 4,47 6,34 0 0 0 0 0 13,71 8,73 8,73 9,96 8,73 9,96 9,96 9,96 9,96
48,95 39,91 45,15 40,49 38,12 29,91 23,1 26,9 26,7 22,3 26,9 28,27 80,74 60,8 43,8 54,7 40,7 43,8 83,71 35,03 35,03 45,66 37,03 38,96 39,46 37,56 41,86
25 33 40 40 55 30 . 192 100 500 100 125 75 250 150 500 100 90 75 40 40 30 75 75 50 40 45
-23,950 -6,910 -5,150 -0,490 16,880 0,090 #VALUE! 165,100 73,300 477,700 73,100 96,730 -5,740 189,200 106,200 445,300 59,300 46,200 -8,710 4,970 4,970 -15,660 37,970 36,040 10,540 2,440 3,140
7,133 9,511 11,413 10,938 13,315 11,413 10,462 6,684 7,730 7,730 7,730 8,784 8,784 7,730 7,730 15,460 7,730 7,730 105,411 6,325 7,027 5,271 7,027 8,433 8,433 8,433 8,433
- XXVII
Gemiddelde waarde van water per gewas
Nummer van de geïnterviewde boer
Bijlage 2: De ‘residual value’ methode toegepast op de data van de ‘subsistence farmers'
2,423
19,764
Gewas
Monetaire waarde van de arbeidsinzet
Monetaire waarde van de werktuigen
Monetaire waarde van de variabele inputs
Som van alle inputs
Waarde van de output
Output - input
Hoeveelheid irrigatiewater in m³/ha
10 11 12 13 14 15 16 17 18 21 22 23 25 26 27 28 29 30 33 34 35 36 40 44 45 46 47
onions onions onions onions onions onions onions onions onions onions onions onions onions onions onions onions onions onions onions onions onions onions onions onions onions onions onions
25 27,8 36,7 22,4 18,3 18,6 31,3 26,7 152,5 106,9 89,2 80,8 90 90,6 47,6 175 98,8 84 282,5 154,3 87,7 118,3 81,4 112 106 65 67,1
0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 53,061 0,000 74,286 46,429 53,061
11,62 7,75 13,95 13,95 8,73 9,96 13,95 8,73 10,26 0 0 0 7 2,22 8,93 14,06 4,43 11,45 7,93 1,36 8,83 20,5 15,67 11,1 18,43 11,52 13,17
36,62 35,55 50,65 36,35 27,03 28,56 45,25 35,43 162,76 106,9 89,2 80,8 97 92,82 56,53 189,06 103,23 95,45 290,43 155,66 96,53 138,8 150,13143 123,1 198,716 122,94875 133,33143
70 80 60 60 60 60 60 75 108 210 180 150 35 100 100 95 500 100 100 125 200 150 100 225 100 90 75
33,380 44,450 9,350 23,650 32,970 31,440 14,750 39,570 -54,760 103,100 90,800 69,200 -62,000 7,180 43,470 -94,060 396,770 4,550 -190,430 -30,660 103,470 11,200 -50,131 101,900 -98,716 -32,949 -58,331
8,082 9,838 9,838 9,838 8,433 8,433 9,838 8,082 15,460 30,921 30,921 23,190 7,027 28,110 17,569 105,411 351,370 17,569 175,685 175,685 140,548 140,548 105,411 105,411 105,411 105,411 105,411
- XXVIII
Gemiddelde waarde van water per gewas
Nummer van de geïnterviewde boer
Bijlage 2: De ‘residual value’ methode toegepast op de data van de ‘subsistence farmers'
Gewas
Monetaire waarde van de arbeidsinzet
Monetaire waarde van de werktuigen
Monetaire waarde van de variabele inputs
Som van alle inputs
Waarde van de output
Output - input
Hoeveelheid irrigatiewater in m³/ha
50 51 53 54 56 57 58 59 1 8 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18
onions onions onions onions onions onions onions onions orange pumpkin spinach spinach spinach spinach spinach spinach spinach spinach spinach spinach spinach spinach spinach spinach spinach spinach spinach
27,1 60,8 83,6 117,3 68,8 109,5 70 82,9 3860 27,6 26,3 26,3 35,7 28,3 29 29,5 27,6 31,9 25 27,8 36,7 22,4 18,3 18,6 31,3 26,7 152,5
0,000 0,000 0,000 0,000 181,185 0,000 0,000 61,905 1278,195 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000
3,32 0 6,28 7,89 13,71 0 22,7 15,67 520,63 9,96 8,73 8,73 9,96 8,73 9,96 9,96 9,96 9,96 11,62 7,75 13,95 9,96 8,73 9,96 13,95 8,73 15,4
30,42 60,8 89,88 125,19 263,69537 109,5 92,7 160,475 5658,8247 37,56 35,03 35,03 45,66 37,03 38,96 39,46 37,56 41,86 36,62 35,55 50,65 32,36 27,03 28,56 45,25 35,43 167,9
750 120 120 80 50 120 175 75 10000 45 20 20 40 40 35 30 25 80 60 40 50 50 40 25 40 35 240
719,580 59,200 30,120 -45,190 -213,695 10,500 82,300 -85,475 4341,175 7,440 -15,030 -15,030 -5,660 2,970 -3,960 -9,460 -12,560 38,140 23,380 4,450 -0,650 17,640 12,970 -3,560 -5,250 -0,430 72,100
351,370 7,730 15,460 70,274 702,740 30,921 1054,110 105,411 6490,000 8,433 6,325 7,027 5,271 7,027 8,433 8,433 8,433 8,433 8,082 9,838 9,838 9,838 8,433 8,433 9,838 8,082 23,190
-XXIX -
Gemiddelde waarde van water per gewas
Nummer van de geïnterviewde boer
Bijlage 2: De ‘residual value’ methode toegepast op de data van de ‘subsistence farmers'
1,269 0,669 0,882
Gewas
Monetaire waarde van de arbeidsinzet
Monetaire waarde van de werktuigen
Monetaire waarde van de variabele inputs
Som van alle inputs
Waarde van de output
Output - input
Hoeveelheid irrigatiewater in m³/ha
21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 33 34 35 36 40 41 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53
spinach spinach spinach spinach spinach spinach spinach spinach spinach spinach spinach spinach spinach spinach spinach spinach spinach spinach spinach spinach spinach spinach spinach spinach spinach spinach spinach
26,7 178,5 242,3 173,6 90 181,1 38,1 233,3 98,8 84 223,3 282,5 123,5 109,6 118,3 81,4 43,4 176,7 106 65 67,1 203,6 148,9 81,2 182,3 218,8 125,5
0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 53,061 0,000 0,000 74,286 46,429 53,061 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000
0 0 0 19,25 7 4,43 8,93 18,73 4,43 11,45 5,88 7,93 1,09 11,03 37,64 15,67 5,83 18,5 18,43 11,52 13,17 0 12,66 9,94 0 0 9,4
26,7 178,5 242,3 192,85 97 185,53 47,03 252,03 103,23 95,45 229,18 290,43 124,59 120,63 155,94 150,13143 49,23 195,2 198,716 122,94875 133,33143 203,6 161,56 91,14 182,3 218,8 134,9
240 1200 240 75 35 500 100 150 2000 50 230 200 150 200 200 150 250 250 150 150 150 205 175 750 180 120 180
213,300 1021,500 -2,300 -117,850 -62,000 314,470 52,970 -102,030 1896,770 -45,450 0,820 -90,430 25,410 79,370 44,060 -0,131 200,770 54,800 -48,716 27,051 16,669 1,400 13,440 658,860 -2,300 -98,800 45,100
7,730 61,841 68,869 17,569 7,027 56,219 17,569 140,548 351,370 17,569 175,685 175,685 140,548 175,685 140,548 105,411 105,411 175,685 105,411 105,411 105,411 46,381 17,569 1054,110 23,190 38,651 23,190
-XXX -
Gemiddelde waarde van water per gewas
Nummer van de geïnterviewde boer
Bijlage 2: De ‘residual value’ methode toegepast op de data van de ‘subsistence farmers'
Gewas
Monetaire waarde van de arbeidsinzet
Monetaire waarde van de werktuigen
Monetaire waarde van de variabele inputs
Som van alle inputs
Waarde van de output
Output - input
Hoeveelheid irrigatiewater in m³/ha
54 56 57 58 59 60 1 2 3 4 5 6 7 8 9 11 12 13 14 15 16 17 21
spinach spinach spinach spinach spinach spinach tomato tomatoes tomatoes tomatoes tomatoes tomatoes tomatoes tomatoes tomatoes tomatoes tomatoes tomatoes tomatoes tomatoes tomatoes tomatoes tomatoes
117,3 68,8 109,5 70 82,9 70 1820 26,3 26,3 35,7 28,3 29 29,5 27,6 31,9 27,8 36,7 22,4 18,3 18,6 31,3 26,7 53,5
0,000 27,178 0,000 0,000 61,905 0,000 1278,195 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000
7,89 13,71 0 22,7 15,67 13,71 883,32 13,07 13,07 14,94 13,07 14,94 14,94 14,94 14,94 11,61 20,91 14,94 13,07 14,94 20,91 13,07 0
125,19 109,6878 109,5 92,7 160,475 83,71 3981,5147 39,37 39,37 50,64 41,37 43,94 44,44 42,54 46,84 39,41 57,61 37,34 31,37 33,54 52,21 39,77 53,5
150 150 180 350 185 115 20000 96 96 80 80 80 96 96 72 160 96 96 96 64 80 80 100
24,810 40,312 70,500 257,300 24,525 31,290 16018,485 56,630 56,630 29,360 38,630 36,060 51,560 53,460 25,160 120,590 38,390 58,660 64,630 30,460 27,790 40,230 46,500
70,274 105,411 30,921 1054,110 105,411 105,411 5728,400 10,311 11,457 8,593 11,457 13,748 13,748 13,748 13,748 16,040 16,040 16,040 13,748 13,748 16,040 13,175 25,205
-XXXI -
Gemiddelde waarde van water per gewas
Nummer van de geïnterviewde boer
Bijlage 2: De ‘residual value’ methode toegepast op de data van de ‘subsistence farmers'
1,027
Nummer van de geïnterviewde boer
Gewas
Monetaire waarde van de arbeidsinzet
Monetaire waarde van de werktuigen
Monetaire waarde van de variabele inputs
Som van alle inputs
Waarde van de output
Output - input
Hoeveelheid irrigatiewater in m³/ha
Gemiddelde waarde van water per gewas
Bijlage 2: De ‘residual value’ methode toegepast op de data van de ‘subsistence farmers'
22 23 25 26 29 30 39 40 44 45 46 47 48 51 56 57 58 59 60
tomatoes tomatoes tomatoes tomatoes tomatoes tomatoes tomatoes tomatoes tomatoes tomatoes tomatoes tomatoes tomatoes tomatoes tomatoes tomatoes tomatoes tomatoes tomatoes
44,6 48,1 90 90,6 98,8 84 490 81,4 70,7 70,7 65 67,1 81,4 121,5 68,8 27,4 70 82,9 70
0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 53,061 0,000 49,524 46,429 53,061 0,000 0,000 27,178 0,000 0,000 61,905 0,000
0 0 10,5 3,32 6,63 17,18 306,38 23,5 11,1 21,91 17,26 19,74 0 0 20,54 0 34,04 23,5 20,54
44,6 48,1 100,5 93,92 105,43 101,18 796,38 157,96143 81,8 142,134 128,68875 139,90143 81,4 121,5 116,5178 27,4 104,04 168,305 90,54
300 194 72 400 350 200 1500 200 200 240 140 100 300 160 200 32 1050 100 200
255,400 145,900 -28,500 306,080 244,570 98,820 703,620 42,039 118,200 97,866 11,311 -39,901 218,600 38,500 83,482 4,600 945,960 -68,305 109,460
25,205 12,602 11,457 45,827 572,840 28,642 171,852 171,852 114,568 114,568 171,852 171,852 13,748 25,205 171,852 12,602 1718,520 171,852 171,852
3,170
- XXXII
Bijlage 3: De ‘residual value’ methode toegepast op de data van de ‘white farmers’
Gewas
Monetaire waarde van de arbeidsinzet
Monetaire waarde van de werktuigen
Monetaire waarde van de variabele inputs
Som van alle inputs
Waarde van de outputs
Output - input
Hoeveelheid irrigatiewater in m³/ha
Hoeveelheid irrigatiewater in m³/ha * aantal hectare van het gewas
Waarde van water in R/m³
16 5 9 15 1 3 8 16 3 6 9 10 15 15 17 5 12 5 14 8 15 14 2
bieten butternuts butternuts huur bonen cabbage cabbage cabbage cabbage chillies chillies chillies chillies chillies huur ch chillies cotton gras grassland huur zonne jimsquash koriander luzerne maize
638,75 21035 6195 6545 9695 3605 12180 4795 28665 15540 8715 43260 25445 84420 168000 65765 10500 105 81830 18830 11760 12180 4795
20,70 31722,77 0,00 0,00 0 11809,52 2857,14 414,08 22142,86 23578,36 0,00 23686,81 0,00 0,00 85950,26 22659,12 10089,29 19637,91 0,00 3428,57 0,00 0,00 9203,01
931 42000 19130,75 0 21870 34090 27230 19630 38250 13450 19130,75 37870 1716,92 5723,077 282960 34500 125000 51000 27750 10800 12960 5000 78840
1590,45 94757,77 25325,75 6545 31565 49504,52 42267,14 24839,08 89057,86 52568,36 27845,75 104816,81 27161,92 90143,077 536910,26 122924,12 145589,29 70742,91 109580 33058,57 24720 17180 92838,01
17500 280000 6000 45000 67200 140000 78750 72000 270000 200000 17000 200000 60000 200000 960000 95000 0 0 29600 35000 60000 10800 8250
11,0032 2,9549 0,2369 6,8755 2,1289 2,8280 1,8631 2,8987 3,0317 3,8046 0,6105 1,9081 2,2090 2,2187 1,7880 0,7728 0,0000 0,0000 0,2701 1,0587 2,4272 0,6286 0,0889
1900 1900 1900 1440 3000 3000 3000 3000 5000 5000 5000 5000 5000 5000 5000 42000 1900 1900 2090 1900 1900 1900 2250
190 39900 1900 14400 225000 24000 15000 6000 75000 50000 5000 50000 15000 50000 150000 630000 57000 24700 156750 11400 11400 19000 27000
0,057911448 7,40577E-05 0,000124691 0,000477464 9,46196E-06 0,000117834 0,00012421 0,00048311 4,04232E-05 7,60914E-05 0,000122101 3,81618E-05 0,000147265 4,43739E-05 1,19201E-05 1,22672E-06 0 0 1,72327E-06 9,28708E-05 0,000212911 3,30862E-05 3,29128E-06
- XXXIII
Gemiddelde waarde van water
Nummer van de geïnterviewde boer
Bijlage 3: De’ residual value’ methode toegepast op de data van de ‘white farmers’
0,057911448 9,93744E-05 0,000477464
0,000183654
6,86195E-05 1,22672E-06 0 1,72327E-06 9,28708E-05 0,000212911 3,30862E-05
Gewas
Monetaire waarde van de arbeidsinzet
Monetaire waarde van de werktuigen
Monetaire waarde van de variabele inputs
Som van alle inputs
Waarde van de outputs
Output - input
Hoeveelheid irrigatiewater in m³/ha
Hoeveelheid irrigatiewater in m³/ha * aantal hectare van het gewas
Waarde van water in R/m³
5 6 7 10 12 7 13 7 8 5 9 4 5 6 8 10 11 12 16 3 4 7 10 11 12 17
maize maize maize maize maize oats oats olives onions potatoes potatoes soyabeans soyabeans soyabeans soyabeans soyabeans soyabeans soyabeans spinazie tabak tabak tabak tabak tabak tabak tabak
770 12075 25340 12740 2660 4270 2135 2065 14315 39025 3990 1225 5285 3640 1120 46060 0 9310 736,75 72835 114100 6230 43260 0 145425 651595
15106,08 23578,36 29897,47 71060,44 16815,48 33219,41 0,00 11073,14 4571,43 10574,26 0,00 790114,89 52871,29 1888626,90 34285,71 142120,88 1911,20 6726,19 124,22 26571,43 316045,96 95228,98 94747,25 891,89 13452,38 229200,68
40000 32350 54250 65120 263000 38250,01 900 157250 30560 140000 19130,75 88750 42000 70950 18180 62800 50666,67 30000 968 147210 117750 703250 193130 50666,67 296000 1011760
55876,08 68003,36 109487,47 148920,44 282475,48 75739,42 3035 170388,14 49446,43 189599,26 23120,75 880089,89 100156,29 1963216,9 53585,71 250980,88 52577,87 46036,19 1828,97 246616,43 547895,96 804708,98 331137,25 51558,56 454877,38 1892555,68
132000 82500 176000 124800 0 36000 0 0 120000 315000 10000 103000 71500 504000 159650 189000 55105 78000 4000 882000 375000 2700000 950000 340048 840000 3828000
2,3624 1,2132 1,6075 0,8380 0,0000 0,4753 0,0000 0,0000 2,4269 1,6614 0,4325 0,1170 0,7139 0,2567 2,9793 0,7530 1,0481 1,6943 2,1870 3,5764 0,6844 3,3553 2,8689 6,5954 1,8467 2,0227
2250 2250 2250 2250 2250 3860 3860 4000 1900 4200 4200 2690 2690 2690 2690 2690 2690 2690 1900 3420 3420 3420 3420 3420 3420 7000
22500 22500 60750 67500 112500 115800 19300 40000 15200 29400 4200 67250 94150 215200 161400 161400 80700 53800 1140 61560 34200 294120 136800 47880 136800 560000
0,000104994 5,39189E-05 2,64607E-05 1,24153E-05 0 4,10461E-06 0 0 0,000159662 5,65102E-05 0,000102979 1,74028E-06 7,58241E-06 1,19294E-06 1,84593E-05 4,66571E-06 1,29872E-05 3,14929E-05 0,001918441 5,80962E-05 2,00128E-05 1,14078E-05 2,09715E-05 0,000137748 1,34989E-05 3,6119E-06
- XXXIV
Gemiddelde waarde van water
Nummer van de geïnterviewde boer
Bijlage 3: De ‘residual value’ methode toegepast op de data van de ‘white farmers’
3,35134E-05 2,05231E-06 0 0,000159662 7,97446E-05
1,11601E-05 0,001918441
3,79067E-05
Gewas
Monetaire waarde van de arbeidsinzet
Monetaire waarde van de werktuigen
Monetaire waarde van de variabele inputs
Som van alle inputs
Waarde van de outputs
Output - input
Hoeveelheid irrigatiewater in m³/ha
Hoeveelheid irrigatiewater in m³/ha * aantal hectare van het gewas
Waarde van water in R/m³
8 6 2 3 7 8 9 10 11 12 14 15 15 16 17
tomatoes watermelon wheat wheat wheat wheat wheat wheat wheat wheat wheat wheat huur wheat wheat wheat
8715 13160 0 3150 478590 1085 1365 894810 0 13265 23135 5722,5 18847,5 7840 73360
571,43 7073,51 5368,42 59047,62 62009,57 25714,29 0,00 284241,76 1911,20 33630,95 0,00 0,00 0,00 3726,71 263580,78
13900 15830 47200 77050 106250 94975 19136,75 225984 50666,67 256000 42000 17185 56465 3754400 160826
23186,43 36063,51 52568,42 139247,62 646849,57 121774,29 20501,75 1405035,76 52577,87 302895,95 65135 22907,5 75312,5 3765966,71 497766,78
65000 0 86000 260000 554000 58275 35000 660000 132482 660000 88000 42000 138000 83600 759000
2,8034 0,0000 1,6360 1,8672 0,8565 0,4785 1,7072 0,4697 2,5197 2,1790 1,3510 1,8335 1,8324 0,0222 1,5248
3150 1900 6400 6400 6400 6400 6400 6400 6400 6400 6400 6400 6400 6400 4500
3150 5700 44800 256000 358400 288000 83200 768000 192000 640000 128000 44800 147200 115200 414000
0,000889957 0 3,6517E-05 7,29366E-06 2,38967E-06 1,66163E-06 2,05189E-05 6,11639E-07 1,31236E-05 3,40463E-06 1,0555E-05 4,09255E-05 1,24481E-05 1,92698E-07 3,68312E-06
- XXXV
Gemiddelde waarde van water
Nummer van de geïnterviewde boer
Bijlage 3: De ‘residual value’ methode toegepast op de data van de ‘white farmers’
0,000889957 0
1,17942E-05