Rooilijn Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 3 / 2010
P. 157
Tijdschrift voor wetenschap en beleid in de ruimtelijke ordening
Thema Paramaribo
Stelling Paul Meurs
Stadsherstel door sociale woningbouw
Het kleine monument schakel in de geschiedenis
Klimaatverandering: Paramaribo overstroomt
Achtergrond Paramaribo: Caribische stad zonder scheidslijnen
Oog voor de openbare ruimte
Boedelproblematiek, struikelblok in de ruimtelijke ordening
Interview “Je hoopt dat je het gedicht mag maken”
Woningtekort in Paramaribo: een relatief begrip
InBeeld Paramaribo in beweging
Richelieu: pilot voor woningbouw en ruimtelijke planning
Column Bloeyende emotaal
Thema Sport & Stad
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 3 / 2010
Colofon
P. 158
Colofon
Uitgever Rooilijn is een uitgave van de Faculteit der Maatschappij en Gedragswetenschappen, Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam.
Prijs los nummer 7,50 euro exclusief verzendkosten
Bureauredactie en administratie Rooilijn Nieuwe Prinsengracht 130 1018 VZ Amsterdam Telefoon: 020 525 4365 Telefax: 020 525 4051 Email:
[email protected] Internet: www.rooilijn.nl
Rooilijn Jg. 43 / Nr. 3 / 2010 Oplage: 1.800 ISSN 13802860
Kopij De redactie stelt spontane toezending van voorstellen voor artikelen op prijs. Auteursrichtlijnen treft u aan op www.rooilijn.nl of kunnen worden opgevraagd bij de bureauredactie. Advertenties Tarieven kunnen worden opgevraagd bij de bureauredactie. Prijzen jaarabonnement 2010 40,00 euro voor particulieren 64,00 euro voor instellingen 26,50 euro voor studenten
Abonnementen worden jaarlijks stilzwijgend verlengd, tenzij uiterlijk vóór 1 november schriftelijk is opgezegd.
Redactie Annemarie Maarse (hoofdredacteur), Arend Jonkman (bureauredacteur), Maarten Rottschäfer (penningmeester), Manuel Aalbers, Jelle Adamse, Wilma Bakker, Els Beukers, Sebastian Dembski, Albertine van Diepen, Joram Grünfeld, Nadav Haran, Eva Heinen, Carla Huisman, Femke Kloppenburg, Marije Koudstaal, Melika Levelt, Sabine Meier, Renee Nycolaas, Jasper Schaap, Bart Sleutjes, Olivia Somsen, Andrew Switzer, Wendy Tan, Annalies Teernstra, Ineke Teijmant, Frans Thissen, Rick Vermeulen, Samantha Volgers, Clémentine Vooren, Hilde van Wijk Nummerredactie Marije Koudstaal, Annemarie Maarse, Maarten Rottschäfer, Jaap Ruijgers (gastredacteur), Ineke Teijmant
Rechten © Auteurs en Universiteit van Amsterdam, Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies. Deze uitgave heeft geen commercieel oogmerk. Getracht is alle rechthebbenden te achterhalen. Diegenen die menen alsnog aanspraak te kunnen doen op gelden worden verzocht contact op te nemen met de redactie. Artikelen uit Rooilijn mogen niet worden verveelvoudigd, opgeslagen of openbaar gemaakt zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de redactie. Ontwerp en productie LandofPlenty (Antoin Buissink) Drukwerk Dékavé, Alkmaar Dit nummer is mede tot stand gekomen door financiële steun van Stichting Brasa en het Ontwikkelingsbedrijf Gemeente Amsterdam
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 3 / 2010
Redactioneel
P. 159
Redactioneel Paramaribo Paramaribo is een bruisende stad in ontwikkeling. De historisch gegroeide ‘jaarringen’ zijn duidelijk te herkennen in het straatbeeld. Dat wil niet zeggen dat de stadsuitleg altijd even ordelijk en gepland is verlopen en het stedelijk beheer het tempo van de veroudering kan bijhouden. In de stadsuitleg ontbreekt het echter vaak aan een goede invulling van de openbare ruimte en de aanleg van voorzieningen. Zo laat de kwaliteit van de straten en stoepen te wensen over en is er geen of weinig ruimte voor speelplekken, pleinen, verlichting, en goede afwatering. Ook de economische ontwikkelingen in de stad breiden zich ongepland uit. Dit geeft overlast voor omwonenden, en zorgt onder andere voor filevorming. De huisvestingsproblematiek is tweeledig. Er is een enerzijds een kwantitatief woningtekort. Anderzijds verkeert een deel van de woningvoorraad in slechte staat. Verschillende regeringen hebben pogingen gedaan de geschetste problematiek te verbeteren. Dat leidde nog niet tot grote structurele verbeteringen. Door de plaatsing van de historische binnenstad van Paramaribo op de Unesco Werelderfgoedlijst in 2002, is opnieuw aandacht ontstaan voor ruimtelijke ordening en volkshuisvesting. De urgentie van de geschetste problematiek wordt opnieuw door de overheid erkend en opgepakt. In deze bijdrage wordt een beeld geschetst van de stad Paramaribo vanuit ruimtelijk en volkshuisvestelijk perspectief. Het nummer is geschreven door overwegend Nederlandse auteurs, allen via wetenschappelijk onderzoek of de dagelijkse werkpraktijk betrokken bij de ruimtelijke ontwikkeling van de stad. Daarbij is getracht niet alleen vanuit Nederlands maar ook vanuit Surinaams perspectief de stad te benaderen. Verschillende bijdragen zijn beschrijvend van aard. Zo licht Anneke Chin-a-Lin in een separaat kader de voor de ontwikkeling van Paramaribo zo beperkende boedelproblematiek toe, en beschrijft Gerard Anderiesen de totstandkoming van een Surinaamse woningbouwcorporatie. Het beschrijvende karakter van het nummer heeft bovendien te maken met het gebrek aan betrouwbare data, onder meer over de omvang en kwaliteit van de woningvoorraad. Veel constateringen zijn daardoor kwalitatief van aard, die maar matig met cijfers kunnen worden onderbouwd. Dat is dan ook meteen één van de aanbevelingen die volgen uit dit nummer, het beter registreren en bijhouden van data, waarop vervolgens beleid kan worden gebaseerd. Speciale dank gaat uit naar Stichting Brasa en het Ontwikkelingsbedrijf Gemeente Amsterdam, voor de inhoudelijke en financiële bijdrage zij hebben geleverd. Annemarie Maarse Hoofdredacteur Rooilijn (
[email protected])
Rooilijn
Inhoud
Jg. 43 / Nr. 3 / 2010
Inhoud
P. 160
161 Stelling Werelderfgoed nivelleert historische steden
210 Richelieu: pilot voor woningbouw en ruimtelijke planning
Paul Meurs
Volkshuisvesting door integrale gebiedsontwikkeling Rudi Antonius en Jaap Ruijgers
162 Achtergrond Paramaribo: Caribische stad zonder scheidslijnen Polarisatie ligt op de loer Hebe Verrest 170 Woningtekort in Paramaribo: een relatief begrip Kwalitatief woningtekort niet opgelost door het ontbreken van huisvestingsbeleid Ad de Bruijne en Marion Maks 176 Stadsherstel door sociale woningbouw Amsterdamse betrokkenheid bij het oprichten van een Surinaamse woningcorporatie Gerard Anderiesen
Oog voor de openbare ruimte
182
Relatie tussen gebruik en beleving van de openbare ruimte en buurtvorming Marije Koudstaal
InBeeld Paramaribo in beweging
190
Rob Boot 200 Het kleine monument schakel in de geschiedenis Culturele traditie en culturele identiteit van Suriname ligt besloten in het kleine monument Ineke Teijmant 207 Kader Boedelproblematiek, struikelblok in de ruimtelijke ordening Boedelproblematiek uitgelegd Anneke Chin-a-Lin
216 Klimaatverandering: Paramaribo overstroomt Gebrek aan waterbeheer leidt tot grote problemen voor de stad Floortje Linnekamp 222 Interview “Je hoopt dat je het gedicht mag maken” Interview met Lucien Lafour Albertine van Diepen en Marije Koudstaal 226 Recensies > Een nieuw beeld van gebouwd Suriname Architectuur en bouwcultuur in Suriname Ad de Bruijne en Paul Tjon Sie Fat > De verbeelding van Europa The image of Europe. Visualizing Europe in cartography and iconography throughout the ages Ben de Pater 229 Signalement > Kind aan de ketting
Column Bloeyende emotaal
230
O. Naphta
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 3 / 2010
P. 161
Stelling
Stelling
Paul Meurs reageert:
Werelderfgoed nivelleert historische steden
In Europa is de moderne monumentenzorg uitgevonden. Hier werd ook bedacht om steden integraal te beschermen, inclusief openbare ruimte en doodgewone gebouwen. Typisch Europees is het denken in oorspronkelijke verschijningsvorm, ruimtelijke samenhang, historische gelaagdheid en authentieke bouwsubstantie. Niet-Europese culturen hebben soms andere visies op de omgang met monumenten. Veel Afrikaanse volken koppelen historische betekenis niet aan oude bouwwerken maar aan verhalen van een plek. Voor Aziaten zit authenticiteit soms meer in de ambacht dan in het product.Japanse tempels worden bijvoorbeeld al eeuwenlang periodiek gesloopt en herbouwd. In de kringen van het werelderfgoed is er continue discussie over wat essentieel is voor ieder werelderfgoed en hoe zich dat tot stedelijke dynamiek verhoudt. Elders op de wereld wordt wel van Eurocentrisme gesproken, omdat de internationaal geldende normen en waarden eigenlijk zijn geschreven voor de Italiaanse, Franse en Duitse monumentenzorg. De spelregels van Unesco laten ruimte, de landen zijn zelf verantwoordelijk. Maar wanneer iemand in Parijs aan de bel trekt, wordt toch vaak vanuit een Europees perspectief geoordeeld. De voordracht van Paramaribo voor de werelderfgoedlijst werd door Nederlanders geschreven. Een stuk binnenstad is als geheel beschermd: het landschap van de rivier en de schelpenritsen, de stedenbouwkundige structuur, het groen, erven en de bouwkunst – een staalkaart van de Surinaamse houtbouwtraditie. Geredeneerd vanuit Europa zou de aanwijzing moeten leiden tot een behoudend bestemmingplan, een stelsel van bouw- en monumentenaanvragen, strenge welstandseisen en strikte handhaving. Het is in Paramaribo anders gegaan. In de binnenstad
zijn een flink aantal monumenten gerestaureerd, maar zijn er ook panden vervallen of ze staan op instorten. Een belangrijker verschil is echter dat het idee om een stad als samenhangend geheel te beschermen niet past in de realiteit van Suriname. Planmatige stedenbouw en een grote overheidsbemoeienis met de ruimtelijke ordening bestaan niet. Wie borgt wat het nominatiedossier allemaal te berde bracht? De oude stad erodeert, zowel wat betreft historische bebouwing als de groenaanleg. Tussen de oude houten monumenten staat detonerende nieuwbouw. Het initiatief voor een marina in het rivierfront, zal bij de jaarvergadering van Unesco ongetwijfeld tot polemiek en een notering op de rode lijst van bedreigd werelderfgoed leiden. Gezien vanuit Europa is Paramaribo een treffende illustratie van de discrepantie tussen de ambities van het nominatiedossier en de dagelijkse stedenbouwkundige werkelijkheid waarin planning en handhaving hun eigen logica hebben. Is het werelderfgoed wellicht op een andere, Surinaamse, manier te definiëren? Bijna tien jaar na de aanwijzing van Paramaribo tot werelderfgoed valt er nog steeds iets te kiezen. De binnenstad kan worden opgevat als een paar dozijn bijzondere gebouwen maar zij is ook te zien als een landschap met een bouwtraditie of als een plek van historische samenkomst voor alle rangen en standen, en de culturen van de wereld. Zolang Suriname zich haar eigen werelderfgoed niet met hart en ziel toe-eigent, staat de typisch sfeer van Paramaribo, ondanks alle goede bedoelingen van Unesco, onder druk.
Paul Meurs (
[email protected]) is oprichter van Urban Fabric en deeltijdhoogleraar Restauratie bij de afdeling RMIT aan de TU Delft.
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 3 / 2010
Paramaribo: Caribische stad zonder scheidslijnen
Paramaribo: Caribische stad zonder scheidslijnen
Domineestraat (foto: Roel Appels)
P. 162
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 3 / 2010
Paramaribo: Caribische stad zonder scheidslijnen
Achtergrond
P. 163
Hebe Verrest
In tegenstelling tot andere Caribische steden is Paramaribo een etnisch gemengde stad die de laatste jaren ook steeds meer sociaal economisch gemengd raakte. De lage verhuisdynamiek speelt hierin een centrale rol. Verklaringen daarvoor zijn de economische crisis, gebrekkige toegang tot woonruimte en goede sociale kwaliteit van buurten. Echter, waar de afwezigheid van planning het ontstaan van een gemengd Paramaribo mede mogelijk maakte, zou het in de toekomst juist een gepolariseerde stad kunnen bewerkstelligen. Wie ooit in Suriname is geweest, weet dat Surinamers hun land grofweg in drie regio’s opdelen. Naast tap se, het binnenland, onderscheidt men boiti, de districten langs de kust, en foto, de stad Paramaribo. De stedelijke agglomeratie Groot Paramaribo (Paramaribo en het aangrenzende Wanica-district) telde in 2004 325.000 inwoners en is daarmee veruit de grootste stad van het land. De tweede stad, Nieuw Nickerie, telt slechts 10.000 inwoners. Tweederde van Suriname’s bevolking woont in Groot Paramaribo en de stad herbergt bijna alle politieke, sociale en administratieve functies van Suriname. Terwijl de economische besluitvorming, de handel en de financiële sector zijn gesitueerd in foto, verdient Suriname een groot deel van zijn inkomen door buiten de stad gewonnen exportproducten. Paramaribo is dan ook een klassiek voorbeeld van een zogenaamde primate city: een onevenredig grote stad die qua omvang en invloed het land domineert. Paramaribo heeft deze positie altijd gehad, maar in de twintigste eeuw is deze verder versterkt. Dit was het gevolg van economische veranderingen door de neergang van grootschalige landbouw en de opkomst van nieuwe sectoren zoals bauxiet, toenemend zelfbestuur vanaf 1950, onafhankelijkheid in 1975 en massale ruraal-urbane migratie. Deze ontwikkelingen, de economische crisis tussen 1983 en 2000, emigratie en veranderingen in de woningmarkt leidden tot een dramatische verande-
ring van Paramaribo. De bevolking groeide explosief van 32.000 aan het begin van de twintigste Eeuw tot 55.000 in 1940, 74.000 in 1950, 170.000 in 1980 en 240.000 in 2004, Daarnaast veranderde de bevolkingssamenstelling voortdurend en ontstond een nieuwe sociaal-ruimtelijke structuur. Dit artikel begint met een historische beschouwing van de stedelijke ontwikkeling van Paramaribo en gaat daarna in op het gegeven dat Paramaribo weinig etnisch en sociaal-economisch is gesegregeerd in vergelijking met andere Caribische steden zoals Port-of-Spain, Kingston en Georgetown. De analyse is gebaseerd op bestaande historische en geografische studies en op beschikbare statistische data uit volkstellingen. Deze worden aangevuld met in 2008 verzamelde gegevens uit interviews met deskundigen en uit een enquête afgenomen onder vierhonderd huishoudens uit acht buurten.
De stad Paramaribo Paramaribo ligt op vlakke, laaggelegen kleigronden die doorsneden worden door zogenaamde schelpritsen. Het wordt aan de noordzijde begrensd door moerassen die dienen als overvloedingsgebied van de Atlantische Oceaan. Een combinatie van open en gesloten kanalen in de richting van de Atlantische oceaan, de Surinamerivier en het Saramacca Doorsteekkanaal
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 3 / 2010
Paramaribo: Caribische stad zonder scheidslijnen
zorgen voor de afwatering. Door gebrek aan capaciteit en onderhoud van het afwateringssysteem en door bebouwing van de laaggelegen gebieden, ontstaan gemakkelijk overstromingen. Paramaribo is een ruim uitgelegde stad. Op relatief grote percelen staat meestal slechts één gebouw en hoogbouw is nagenoeg afwezig. Stedelijke planning is zwak ontwikkeld. Ondanks de voorschriften van de Stedenbouwkundige Wet van 1972 ontbreken structuur- of ruimtelijke ontwikkelingsplannen (Struiken & Healy, 2003), zodat Paramaribo zich ongestructureerd ontwikkelt. Gangbaar is dat ontwikkelaars een weg aanleggen van de hoofdweg naar binnen waarlangs woningen gebouwd worden. Buurten zijn slechts met elkaar verbonden via de hoofdwegen waardoor deze enorme hoeveelheden verkeer te verwerken krijgen. Wie van de Maretraite Mall in Paramaribo-Noord naar de rotonde op Pad van Wanica in het Zuiden van de stad reist, krijgt goed zicht op de ruimtelijk-historische ontwikkeling van Paramaribo. De klassieke houten gebouwen in de binnenstad verwijzen naar de koloniale overheersing in de achttiende en negentiende eeuw toen zij dienst deden als commerciële en residentiële verblijven. Tegenwoordig zijn in het centrum vooral kantoren, winkels en overheidsgebouwen te vinden en is de woonfunctie nagenoeg verdwenen. Veel van de eens zo statige gebouwen zijn sterk vervallen, maar recentelijk is een aantal gebouwen door de overheid, de rooms-katholieke kerk en particuliere investeerders gerestaureerd. Om het centrum heen liggen wijken zoals Frimangron (‘vrije-mens-land’) waar eens vrijgekochte slaven en vrije arbeiders van gemengde of Afrikaanse origine woonden. De kleine houten woningen en overgebleven erfwoningen herinneren aan de zware leefomstandigheden van de minder welgestelden zowel in vroeger tijden als vandaag de dag. De uitbreidingsgebieden van na de Tweede Wereldoorlog omringen deze wijken. Door toename van overheids- en commerciële activiteiten in het stadscentrum en sterke aanwas van de stedelijke bevolking groeide Paramaribo in die periode uit haar jasje. In de grootschalige suburbanisatie die volgde, speelde de particuliere sector de hoofdrol. De Cultuurmaatschappij Ma Retraite bijvoorbeeld, verkavelde tussen 1950 en 1980 zeven voormalige plantages, zoals Elisabethshof en Rainville en legde op in totaal 1150 hectare grond woongebieden aan. In het westen en zuidwesten van
P. 164
de stad verrezen woonwijken, zoals Van Brussel en Janki, door verkaveling van landbouwgebieden op initiatief van de eigenaar of projectontwikkelaars. Deze projecten waren kleiner dan de hiervoor genoemde verkavelingen van plantages, maar een stuk groter dan de woonwijken die ontstonden ten zuiden van het Saramacca Doorsteekkanaal. Voorbeelden hiervan zijn Ramgolam en Ephraimszegen, waar veel informele verkavelingen plaatsvonden door kleine grondbezitters. Ook de overheid heeft verschillende uitbreidingsgebieden ontwikkeld. Zij wilde betaalbare woningen beschikbaar stellen aan lage-inkomensgroepen en bood tussen 1950 en 1980 woningen te huur en te koop aan in verschillende projecten. Zorg-en-Hoop en Flora zijn daar voorbeelden van. De particuliere sector was betrokken bij de uitvoering van deze projecten, maar de ontwikkeling en het beheer waren in handen van de overheid. Nadat Suriname in 1975 onafhankelijk van Nederland geworden was, stopte de groei van Paramaribo. Door grootschalige emigratie naar Nederland en economische neergang nam de effectieve vraag naar woonruimte af. Het begin van de eenentwintigste eeuw laat weer een groei in bouwactiviteiten zien. Deze groei vindt voornamelijk plaats in laaggelegen gronden aan de noordelijke en zuidelijke randen van de stad en in het aangrenzende district Commewijne dat sinds de opening van de Wijdenboschbrug in 2000 via een vaste oeververbinding vanuit Paramaribo bereikbaar is.
Caribische steden Het stedelijke patroon van Suriname heeft veel overeenkomsten met andere Caribische landen. De Caribische regio is evenals Suriname sterk verstedelijkt en kent voornamelijk middelgrote, met minder dan 500.000 inwoners, maar nationaal dominante steden die ontstonden als vestigingssteden voor koloniale handelaren. Zo ook Paramaribo, strategische gelegen in een bocht van de Suriname rivier. Potter (1993) beschrijft hoe plantagesteden zich na afschaffing van de slavernij in de negentiende eeuw ontwikkelden. Eerst ontstonden rurale gemeenschappen die plantages van arbeiders voorzagen, terwijl de plantagesteden hun functies behielden. Na 1950 nam hun dominantie toe en werden plantagesteden onderdeel van kleinschalige stedelijke agglomeraties waar ‘s lands bevolking en politieke en economische functies zich tot op de dag van vandaag concentreren. Daarnaast functioneren
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 3 / 2010
Paramaribo: Caribische stad zonder scheidslijnen
zij als knooppunten van waaruit interne en externe relaties vormgegeven en onderhouden worden. De Caribische stedelijke bevolking is etnisch zeer divers en veel sociale, economische, politieke en culturele relaties in de stad werden en worden gekenmerkt door fragmentatie, ongelijkheid en exploitatie (Jaffe & De Bruijne, 2008). Segregatie, stigmatisering en onveiligheid zijn prominent aanwezig in steden als Georgetown, Kingston en Port-of-Spain. Paramaribo echter vormt hierop een uitzondering door de afwezigheid van sterke ruimtelijke ongelijkheid en door de sociaal-economische en etnische heterogeniteit van veel wijken. In het tweede gedeelte van dit artikel wordt dit gegeven verder uitgediept.
P. 165
etnisch-gemengde stad. Dit is goed zichtbaar in overzichtsfiguur 1 die laat zien dat de verhouding tussen verschillende bevolkingsgroepen steeds evenwichtiger geworden is. Ook wordt hieruit duidelijk dat de groep die zichzelf ‘gemengd’ noemt groeit en inmiddels de derde grootste groep in de stad is. Diversificatie en menging zijn dan ook continue processen die het aangezicht van Paramaribo’s bevolking zullen blijven De wijze waarop de stedelijke gebieden van na de Figuur 1: Verdeling bevolking Paramaribo naar etniciteit bij volkstellingen 100% 80%
Other/Unknown Indigenious Caucasian Chinese Javanese
Vestigingspatronen Paramaribo Op verschillende momenten in haar geschiedenis arriveerden en verlieten groepen mensen van uiteenlopende geografische, sociaal-economische en etnische achtergronden Paramaribo. De afschaffing van de slavernij in 1863 bijvoorbeeld stimuleerde de urbanisatie van Creolen (Van Lier, 1971). Vanaf het begin van de Twintigste eeuw leidde de krimp in de agrarische sector en betere beschikbaarheid van onderwijsvoorzieningen in de stad tot verdere verstedelijking van de rurale bevolking, nu vooral van de bevolking van Javaanse en Hindostaanse afkomst. De stedelijke bevolking veranderde verder toen vanaf de jaren zestig aanzienlijke groepen vaklieden, jongeren en professionals van allerlei etnische achtergronden emi-, remi- en immigreerden. Marrons, die traditioneel in het binnenland woonden, kwamen vanaf dezelfde tijd naar de stad. Eerst op zoek naar werk, maar later, toen de Binnenlandse oorlog hun woongebieden teisterde, naar onderdak en bescherming. Recent is het toegenomen aandeel Chinezen en Brazilianen in de stad zichtbaar. De Bruijne (1976) verklaart vestigingspatronen in Paramaribo uit het moment van aankomst in de stad, functionele specialisatie en sociaal-economische status. Zo bewoonde halverwege de negentiende eeuw, de witte, stedelijke elite de grote woonhuizen in de binnenstad. De vrije werkende bevolking verbleef in de nauwe straten in het stadscentrum en in nieuwe wijken zoals Frimangron. Etnische vestigingspatronen waren dus vooral het gevolg van klassenstructuren. Vanaf het begin van de twintigste eeuw ontwikkelde Paramaribo zich zodoende steeds meer tot een
Hindostani
60% Maroon 40% 20%
Mixed
Creole
0%
1921
1950
1964
1971
2004
Census jaar Bron: Verrest, H. (2010)
Tweede Wereldoorlog bewoond raakten werd bepaald door sociaal-economische motieven. Op de voormalige plantages en landbouwgebieden in Noord- en WestParamaribo verrezen middelgrote en grote kavels met een goede infrastructuur voor modale en hogeinkomensgroepen. De landeigenaren in het zuiden van de stad verkochten voornamelijk kleine kavels met een matige infrastructuur aan lage-inkomensgroepen. Ook de overheid richtte haar projecten op deze groep. In de periode 1950-1980 konden mensen van alle sociaal-economische groepen, behalve de allerarmsten, woonruimte realiseren. Ze kochten land op de particuliere markt, bemachtigden via de overheid grond of een huis of maakten gebruik van een aanbod van hun werkgever. De werkgever regelde dan de financiering. In de jaren vijftig bijvoorbeeld hadden politieagenten de mogelijkheid om via hun werk een perceel met woning in de Toenalaan te kopen. De locatie van de woonplek was afhankelijk van de sociaal-economische positie van de bewoners. Waar in bijvoorbeeld Port of
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 3 / 2010
Paramaribo: Caribische stad zonder scheidslijnen
P. 166
Spain lage-inkomenswijken vooral in het oosten van de stad liggen en dat gebied homogeen ‘arm’ is, zien we dat in Paramaribo lage-inkomensgebieden verspreid liggen door de stad en vaak gelegen zijn naast rijkere wijken. Gebaseerd op data uit 1980 en 1992 laten Schalkwijk en De Bruijne (1999) zien hoe ook aan het einde van de twintigste eeuw vestigingspatronen gevormd worden door klasse en niet zozeer door etniciteit. En omdat sociaal-economische verschillen tussen etnische groepen klein zijn en afnemen, is Paramaribo geen etnische segregeerde stad te noemen. Wie vandaag de dag door wijken in Paramaribo wandelt, krijgt de indruk dat veel wijken zowel etnisch als sociaal-economische gemengd zijn. In Nieuwweergevondenweg bijvoorbeeld staan goed onderhouden stenen woningen naast kleine verveloze huizen. In wijken wonen zowel Hindostaanse als Creoolse, Javaanse, Marron en Chinese gezinnen, al zijn straten en buurtjes regelmatig wel etnisch homogeen (Verrest 2007). Uitzonderingen hierop bestaan natuurlijk. Zo is Elisabethshof een homogene elitewijk, wonen in Ramgolam voornamelijk arme mensen en is overheidsproject Latour sterk Creools. Over het algemeen echter is Paramaribo gemengd en open en daarmee neemt zij een uitzonderingspositie in de doorgaans sterk gesegregeerde urbane Caraïben.
Etnische clustering Etnische clustering in Paramaribo nam in de periode 1950-1992 af. Volgens de volkstelling van 1950 was Paramaribo overwegend Creools (71 procent) en tot deze groep werd minimaal de helft van de bevolking in iedere stedelijke sectie gerekend. De gegevens van de volkstelling van 1964 werden gepresenteerd op het niveau van telgebieden, die beduidend kleiner waren dan de secties van 1950. In 1964 behoorde in 33 van de 38 telgebieden minstens 45 procent van de bevolking tot dezelfde etnische groep, voornamelijk de Creoolse. In 1992 was de helft van de woonbuurten in Paramaribo etnisch gemengd (Schalkwijk & De Bruijne, 1999). Hindostaanse buurten vond men vooral in het zuiden en westen van de stad en sterk Creoolse wijken in het zuiden en in de binnenstad. Marrons woonden vooral in Paramaribo-Zuid. De gegevens van de volkstelling uit 2004 zijn alleen beschikbaar op ressortniveau zodat helaas geen uitspraken op buurtniveau gedaan kunnen worden. Paramaribo kent twaalf ressorts met een bevolking variërend tussen 10.000 en 30.000 inwoners.
Paramaribo met indeling naar ressort (beeld: Nedzjla Olsthoorn)
De analyse van de data uit 2004 bevestigen de afwezigheid van sterke etnische concentratie. Allereerst behoort in geen enkel ressort meer dan 45 procent van de bevolking tot dezelfde etniciteit. Daarnaast vormen de twee grootste groepen in een ressort samen tussen 46 en 64 procent van de bevolking. Een derde tot ruim de helft van de bevolking behoort dus steeds tot een andere dan de twee grootste groepen. Een vergelijking van het aandeel van een etniciteit in een ressort met het aandeel van deze groep in de gehele stad ten slotte, laat wel enige etnische concentratie zien. Marrons zijn oververtegenwoordigd in de zuidelijke ressorts Pontbuiten en Latour. Hier vindt men veel lage-inkomenswijken waar nieuwkomers in de stad zich vestigen. Momenteel zijn de meeste woongebieden in Paramaribo etnisch gemengd en wordt de etnische dominantie in de ene wijk opgeheven door de etnische structuren in omliggende wijken. Een tegengestelde trend van etnische concentratie is wel zichtbaar in het door Marrons gedomineerde gebied ten zuiden van het Saramacca Doorsteekkanaal.
Sociaal-economische clustering Ontwikkelingen in sociaal-economische clustering zijn lastig te vergelijken, omdat criteria tussen datasets verschillen. De volkstelling van 1950 presenteerde inkomensgegevens en de analyse van 1100 records uit die telling laat aanzienlijke verschillen in inkomensniveaus tussen telgebieden zien. De volkstelling van 1964 is buiten de analyse gehouden, omdat de enige relevante indicator daar woningkwaliteit was. De Bruijne e.a. (2002) ontwikkelden voor hun studie naar ruimtelijke welstandsverschillen een index gebaseerd op het bezit van duurzame goederen zoals wasmachines en auto’s. Hun analyse van data uit 1980, 1992 en 2001 laat zien dat welstandsverschillen tussen buurten niet toenamen.
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 3 / 2010
Paramaribo: Caribische stad zonder scheidslijnen
P. 167
Figuur 2: Opleidingsniveau bevolking per buurt in Paramaribo VOJ of lager
GLO of lager
100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
Latour
pontbuiten
Livorno
Welgelegen Tammenga
Flora
Centrum
Beekhuizen Weg naar Zee Blauwgrond
Rainville
Munder
Paramaribo
Bron: Verrest, H. (2010)
De volkstelling van 2004 verzamelde meerdere relevante sociaal-economische gegevens. De analyse hier richt zich op onderwijsniveau, werkloosheid en de kwalificatie van arbeid. Figuur 2 geeft weer welk gedeelte van de bevolking beschikt over een afgeronde opleiding op tenminste VOJ (Voortgezet Onderwijs Junioren), GLO (Gewoon Lager Onderwijs) of lager niveau. Een VOJ-opleiding wordt beschouwd als startkwalificatie voor de arbeidsmarkt. Pontbuiten, Latour en Livorno doen het beduidend slechter, Blauwgrond iets beter en de overige ressorts zijn vergelijkbaar met het stadsgemiddelde. De werkloosheidspercentages in Pontbuiten, Latour en enigszins in Beekhuizen en Livorno, zijn hoger dan gemiddeld, terwijl die in Blauwgrond en Weg naar Zee juist lager zijn. De laatste sociaal-economische indicator is het kwalificatieniveau van werk. Laaggekwalificeerde functies, zoals schoonmaker, bewaker en bouwvakker zijn vaak onzeker en slecht betaald. Bewoners van Pontbuiten, Latour, Livorno en Munder hebben relatief vaak dit soort werk. Het ruimtelijk beeld van hooggekwalificeerde functies, zoals artsen en managers, is diffuus. Latour en Pontbuiten scoren laag, Blauwgrond, Tammenga en Flora hoog en de overige op het stedelijk gemiddelde. De enquête van 2008 verzamelde ondermeer inkomensgegevens. Zeven van de acht buurten volgde hier het stedelijke gemiddelde. Geconcludeerd kan worden dat Pontbuiten en Latour sociaal-economisch relatief zwak zijn en Blauwgrond, dat een aantal elitewijken herbergt, sterker. Opvallend is echter vooral dat driekwart van de ressorts het gemiddelde van de stad volgt. Dat betekent dat verschillen tussen wijken beperkt zijn of dat lagere niveaus in de ene wijk gecompenseerd worden met hogere niveaus in de andere. Op ressortniveau is
Paramaribo dan ook voornamelijk sociaal-economisch gemengd, alhoewel sommige straten en een enkele wijk homogeen zijn.
Lage verhuisdynamiek De bovengenoemde situatie is het gevolg van verschillende trends die ervoor zorgen dat in Paramaribo weinig wordt verhuisd. Uit de enquête van 2008 bleek dat tweederde van de respondenten nooit (20 procent) of slechts één keer (45 procent) in zijn leven verhuisde, en dat in de periode tussen 1985 en 2000 nauwelijks werd verhuisd. Precies hierin ligt de verklaring waarom Paramaribo minder sociaal-economisch gesegregeerd is dan andere Caribische steden. Sociaal-economische verschuivingen op huishoudniveau die zich vanaf 1980 voortdeden leidden niet tot verhuizingen en daardoor sociaal-economische (her)clustering, maar juist tot sociaal-economische heterogeniteit in woonwijken. Drie ontwikkelingen in de afgelopen dertig jaar zijn hiervoor verantwoordelijk: de economische crisis tussen 1980 en 2000, ontwikkelingen in de grond- en woningmarkt en de sociale kwaliteit van buurten.
Schoolkinderen op de Nieuw Weergevondenweg (foto: Hebe Verrest)
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 3 / 2010
Paramaribo: Caribische stad zonder scheidslijnen
De Surinaamse overheid vermeldt regelmatig dat Suriname volgens de Verenigde Naties in potentie het zeventiende rijkste land ter wereld is. Het verkreeg deze plaats door de gunstige verhouding tussen bevolkingsomvang en bodemschatten. De werkelijke toestand van de economie is echter niet in overeenstemming met dit beeld. Sinds de jaren veertig drijft de Surinaamse economie op de export van bauxiet en is daardoor afhankelijk van wereldmarktprijzen voor bauxiet. Door de hoge importvoet is er een voortdurende grote vraag naar vreemde valuta. In de jaren zeventig kon aan deze vraag voldaan worden doordat de bauxietprijzen hoog waren en Suriname ruime financiële ondersteuning uit Nederland ontving. Na 1981 veranderde de situatie drastisch. De bauxietprijzen kelderden en na de Decembermoorden van 1982 schortte de Nederlandse overheid de steun aan Suriname op. Terwijl de overheidsinkomsten daalden, bleven de uitgaven gelijk en ging men over op monetaire financiering. Dit leidde tot hyperinflatie en een structureel tekort aan basisgoederen (Caram, 2007). Op een paar stabiele jaren na, duurde de crisis tot 2001. Vanaf toen is de Surinaamse economie jaarlijkse gegroeid (Algemeen Bureau voor de Statistiek, 2005). Fondsen en kredieten voor investeringen, hypotheken en persoonlijke leningen bleven tot 2003 zeer beperkt beschikbaar. Door de economische crisis verarmde Suriname. De reële inkomens daalden, deze hadden in 1993 nog maar dertig procent van de waarde van 1980, en de inkomensongelijkheid nam toe (Schalkwijk & De Bruijne, 1999; ABS, 2007). De werkgelegenheid in de formele sector kromp ten gunste van die in de informele sector. De traditionele middenklasse verdween en ging vooral op in de volksklasse en soms in de nieuwe elite. In tijden van crisis ontwikkelen huishoudens inkomensverhogende of consumptieverlagende strategieën. In Paramaribo waren hiervoor overmakingen van migranten (zogenaamde remittances), secundaire banen en goedkope huisvesting belangrijk. Het ene huishouden had betere toegang tot en was succesvoller in het realiseren van zulke alternatieven dan het andere. De crisis raakte degenen met de minste opties het hardst en dwong hen tot een zware strijd om de basisbehoeften te bevredigen. Zij lieten investeringen in bijvoorbeeld gezondheid en huisvesting achterwege. Hun buren waren wellicht minder kwetsbaar en behielden of verbeterden hun sociaal-economische positie. Hierdoor raakten woongebieden die oor-
P. 168
spronkelijk sociaal-economisch homogeen waren, na 1980 gemengd. De vraag is waarom sociaal-economische stabiele en stijgende huishoudens niet verhuisden naar betere en dalers naar goedkopere woongebieden. Zoals gezegd verkregen tussen 1950 en 1980 veel sociaal-economische groepen grond of woonruimte. In plaats van een hypotheek of andere (grote) externe financieringsbronnen gebruikten velen hiervoor spaargeld, kortlopende afbetalings- of financieringsregelingen van werkgevers. Vaak werd een woning stapsgewijs over een langere periode gebouwd. Voor velen waren hierdoor de woonlasten in de jaren tachtig laag. Voor economische dalers was verhuizen niet noodzakelijk. Voor de stabielen en stijgers zou verhuizen een toename van levenskosten en risico’s betekenen. In zulke onzekere tijden was dat alleen weggelegd voor een zeer select groepje. Een andere belemmering voor de verhuisdynamiek ligt in de onroerendgoedsector. Het vinden van een nieuwe woonplek in Paramaribo was en is moeilijk. Een perceel op goedkopere overheidsgrond is in theorie voor iedere Surinamer te verkrijgen. In en om de stad zijn deze gronden echter nauwelijks beschikbaar, ondanks de ruime uitleg. Bovendien zijn de aanvraag- en toewijzingsprocedures, mede door de afwezigheid van een coherent grondinformatiesysteem, bureaucratisch, tijdrovend en corrupt. Surinamers met goede sociale en politieke netwerken hebben dan ook de beste kansen hierop. Voor woningzoekenden zonder kapitaal of effectieve netwerken zijn huisvestingsopties beperkt tot huren, kraken of blijven op grond die vroeger door henzelf of hun familie verkregen is. Huren is niet geliefd: het is duur en kan, in tegenstelling tot woningbezit, niet fungeren als buffer tijdens een economische crisis. Kraken kent geen grote traditie in Paramaribo maar twee praktijken komen regelmatig voor. Allereerst worden sinds het midden van de jaren tachtig in aanbouw zijnde huisvestingsprojecten van de overheid gekraakt. Daarnaast worden braakliggende stukken of stukjes terrein verspreid door de stad bezet en bebouwd. Soms wordt kraken getolereerd, maar in andere gevallen vechten krakers en eigenaars heftige conflicten uit. Velen kiezen ervoor, indien mogelijk, om te blijven op de grond die door (groot)ouders verkregen is. Volwassen kinderen blijven dan met hun gezin in het ouderlijk huis wonen of bouwen een woning op het perceel erbij.
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 3 / 2010
Paramaribo: Caribische stad zonder scheidslijnen
Een derde factor die de verhuisdrang beperkt is de hoge sociale kwaliteit van wijken. Mensen wonen lange tijd in dezelfde buurt en identificeren zich ermee. Ze doen dat echter niet zodanig dat nieuwkomers buitengesloten worden. De sociale en economische heterogeniteit van buurten versterkt dit verder. De enquête uit 2008 bevestigt dat goede burenrelaties, waarin buren elkaar helpen maar ook afstand houden, belangrijk gevonden worden (Verrest, 2007). Doordat mensen weinig op straat en veel op hun perceel zijn en sociale netwerken vooral uit familie- en werkrelaties bestaan, zijn zulke goede burenrelaties veelvuldig aanwezig. De drive om te verhuizen is dan minder groot. Zoals iedere stad kent Paramaribo ook een aantal ‘slechte’ buurten. Percepties over criminaliteit en wetteloosheid samen met slechte fysieke omstandigheden bezorgen buurten zoals Ramgolam en Latour een slechte naam. Toch zijn ook dit geen werkelijke no-go-gebieden geworden waaruit mensen zo snel mogelijk willen vertrekken. De dagelijkse routes van Paramaribo’s bewoners van woonplek naar werkplek, scholen, ziekenhuizen, familie, winkelcentra en uitgaansgelegenheden lopen door de hele stad, inclusief door deze buurten.
Gemengd Paramaribo Een historische analyse van vestigingspatronen in Paramaribo laat zien dat vestiging meer wordt gestuurd door de sociaal-economische status van bewoners dan hun etniciteit. In de afgelopen dertig jaar zijn wijken in Paramaribo in sociaal-economische zin steeds gemengder geworden. Hierin wijkt de stad af van andere doorgaans sterk gesegregeerde Caribische steden. De dominante rol van de private sector en de sociale woningbouwprojecten van de overheid hadden het tegenovergestelde kunnen bewerkstelligen: sociaaleconomische clustering. De economische crisis, gebrekkige toegang tot woonruimte en goede sociale kwaliteit van buurten verklaren hoe ondanks sociaaleconomische verschuivingen op huishoudenniveau in de periode tot 2000 nauwelijks werd verhuisd en sociaaleconomische segregatie is uitgebleven. Het gebrek aan overheidsbeleid faciliteerde het ontstaan van gemengde wijken verder. Door de lage verhuisdynamiek zijn deze gemengde wijken echter moeilijk toegankelijk voor nieuwkomers.
P. 169
groepen en Marrons oververtegenwoordigd. Woningen en infrastructuur zijn kwalitatief slecht en het gebied ontbeert publieks- en commerciële voorzieningen, waardoor er weinig bezoekers van buiten komen. Zolang de woningmarkt vast zit en geen toegankelijke middenklassegebieden elders in de stad verrijzen, zal de sociaal-economische diversificatie doorgaan. Dat verandert echter op het moment dat verhuizen een reële optie wordt voor sociaaleconomische stijgers. Daarnaast kan de afwezigheid van openbare, commerciële en sociale voorzieningen leiden tot ghettovorming in Paramaribo-Zuid. Waar de afwezigheid van planning het ontstaan van een gemengd Paramaribo voorheen niet belemmerde, zou het in de toekomst juist een gepolariseerde stad kunnen bewerkstelligen. Hebe Verrest (
[email protected]) is universitair docent International Development Studies aan de Universiteit van Amsterdam. Dit artikel is gebaseerd op haar NWO gefinancierd postdoc-onderzoek bij het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde.
Literatuur Algemeen Bureau voor de Statistiek (2005) Statistisch Jaarboek 2004, Paramaribo, ABS ABS (2007) Inkomensverdeling en inkomensongelijkheid in Suriname. Suriname in
cijfers no236 / 2007, Paramaribo, ABS Bruijne, G. A. de (1976) Bijdragen tot de sociale geografie van de ontwikkelingslanden, Bussum, Romen Bruijne, G. A. de, A. Schalkwijk & H. Verrest (2002) Een korte verkenning van
Paramaribo: (herhaal)onderzoek in tien buurten onder huishoudens in november 2001, Amsterdam, AGIDS Caram, A. R. (2007) Ontsporingen op de weg naar monetaire solidariteit: de drie fasen
in het bestaan van de centrale bank van Suriname 1957-2007, Paramaribo, Centrale Bank van Suriname Jaffe, R. & G. A. de Bruijne (2008) An introduction. R. Jaffe, The Caribbean city, Kingston, Ian Randle Lier, R. A. J. van (1971) Frontier society: a social analysis of the history of Surinam, The Hague, Martinus Nijhoff Potter, R. B. (1993) Urbanization in the Caribbean and trends of global convergence -
divergence, The Geographical Journal 159 (nr.1), p.1-21 Schalkwijk, A. & G. A. de Bruijne (1999) Van Mon Plaisir tot Ephraïmszegen: welstand,
etniciteit en woonpatronen in Paramaribo, Paramaribo, Amsterdam, Leo Victor, AGIDS/UvA Struiken, H. & C. Healy (2003) Surinam: the challenge of formulating land policy. A.N. Williams (Ed.) Land in the Caribbean: issues of policy, administration and management
in the english-speaking Caribbean, p. 315-344, Wisconsin, Terra Institute Verrest, H. (2010) ‘Paramaribo’, Cities, jg. 27, nr. 1, p. 50-60
Etnische en sociaal-economische segregatie liggen dan ook wel op de loer. Ten zuiden van het Saramacca Doorsteekkanaal zijn sociaal-economisch zwakke
Verrest, H. (2007) Home-based economic activities and Caribbean urban livelihoods:
vulnerability, ambition and impact in Paramaribo and Port of Spain, Amsterdam, University Press
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 3 / 2010
Woningtekort in Paramaribo: een relatief begrip
P. 170
Ad de Bruijne en Marion Maks
Woningtekort in Paramaribo: een relatief begrip
Inmiddels verdwenen erfkamerwoningen aan de Saramaccastraat in 1966 (foto: Ad de Bruijne)
Volkswoning type Soera (foto: Jaap Ruijgers)
Volkswoningen in Zorg en hoop (foto: Marije Koudstaal)
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 3 / 2010
Woningtekort in Paramaribo: een relatief begrip
P. 171
Dat veel huishoudens in Paramaribo over een eigen huis beschikken is geen toeval maar het resultaat van een breed gedragen ideaal van vrijheid, zekerheid en zelfstandigheid. Als iemand zegt: ‘ik heb geen huis’, dan bedoelt hij niet dat hij op straat leeft, maar dat het huis waarin hij woont een huurhuis is of een huis van familie. Het karakteristieke Surinaamse gezegde ‘winti wai, lanti pai’ (ofwel, de wind waait en de overheid betaalt) gaat bij huisvesting dus minder op. Huisvestingsbeleid is nagenoeg afwezig waardoor het woningtekort niet adequaat wordt opgelost.
In dit artikel, dat is gebaseerd op het eerder door de auteurs gepubliceerde rapport Bouwen aan een Fundament. Een Programma voor Beleidsondersteunend Onderzoek voor de Sector Huisvesting (2008), staat de huisvestingssituatie in Paramaribo centraal. Er is in Paramaribo sprake van een woningtekort, dat voornamelijk voortkomt uit een gebrekkige kwaliteit van veel woningen en een kloof tussen woonwensen en financiële mogelijkheden. In de eerste plaats worden de kenmerken van de woningvoorraad en de bewoners beschreven. Vervolgens wordt ingegaan op het woningtekort, waar het tekort uit bestaat en hoe het zich manifesteert. Ten slotte worden oplossingen aangedragen om het woningtekort op te lossen.
Eigen woningbezit versus huur Huisvesting in Suriname wordt voornamelijk gekenmerkt door zelfbouw. Een aanzienlijke groep bewoners bouwt hun vrijstaande woning met familie, vrienden, kennissen of met hulp van een kleine, veelal informeel werkende aannemer. In 1992 had meer dan de helft van de huiseigenaren in Groot Paramaribo hun woning op deze wijze gebouwd (Schalkwijk & De Bruijne, 1999). Van seriebouw is vrijwel alleen
bij volkswoningbouwprojecten sprake. Geschakelde woningen en hoogbouw zijn er dan ook vrijwel niet. De bouwmethode is veelal traditioneel. Volgens de Volkstelling in 1950 was nog vijfennegentig procent van de huizen van hout, nu wordt vooral in steen en in half steen/half hout gebouwd. De financiering van de bouw gebeurt, vooral sinds de jaren tachtig, door (combinaties van) eigen vermogen, geldzendingen uit het buitenland, financiële instellingen en geldleningen van familie. Vaak vindt de bouw gefaseerd plaats, soms over vele jaren verspreid. Typerend voor huisvesting in Suriname is dus het hoge percentage eigenwoningbezit, soms met familie in boedelbezit. Dat gold in Paramaribo in 2004 voor 59 procent van de huishoudens (Census, 2004). Een eigen woning is niet alleen een sociaal ideaal; het fungeert soms ook als inkomensvoorziening. De voorkeur voor een eigen woning, via zelfbouw, kan worden geïllustreerd aan de hand van het nieuwbouwproject Richelieu. Bij de registratie voor bouwkavels gaf meer dan de helft van de aanvragers aan een eigen kavel te willen bezitten om daarop te kunnen bouwen (IMWO, 2007). Slechts 24 procent van de huishoudens huurt, van wie een klein gedeelte in huurkoop of in onderhuur
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 3 / 2010
(Census, 2004). Er zijn verschillende groepen huurders te onderscheiden. Voor het grootste deel is huren financieel gezien de enige optie. Een kleinere groep prefereert een huurwoning omdat dit minder onderhoud vraagt. Deze groep zal waarschijnlijk geïnteresseerd zijn in huurwoningen die door woningbouwcorporaties – een nieuw, uit Nederland geïmporteerd fenomeen – worden aangeboden, omdat men dan niet met mogelijke ‘verdrijving’ door de eigenaar geconfronteerd kan worden. Ten slotte behoren tot de huurders migranten uit buiten- en binnenland en zij die slechts tijdelijk in Suriname verblijven, zoals de Nederlandse stagiaires die een zichtbaar deel van de stadsbevolking geworden zijn en relatief hoge bedragen kunnen betalen. Huurbescherming is er formeel, maar functioneert in de praktijk gebrekkig. Zo’n 14 procent woont ‘gratis’ bij familie of bij anderen, ‘past op het huis van een ander’ die bijvoorbeeld in Nederland woont, woont in een dienstverblijf of in een kraakwoning (Census, 2004). Tussen zij die geen en zij die wel een eigen woning hebben is een tweedeling ontstaan. Deze tweedeling bestaat al lang, maar is versterkt door de economische ontwikkelingen sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw. Zij die een huis geërfd hebben wonen tegen relatief lage kosten. Dat geldt ook voor degenen die gebouwd of gekocht hebben vóór de jaren negentig en in de regel hun schuld hebben afbetaald. De kopers en zelfbouwers van daarna echter, hebben vaak hoge aflossingsverplichtingen, mede door de hoge rentes die zijn ontstaan in en na de militaire tijd toen het land grote geldtekorten kende. Zij die geen huis in
Woningtekort in Paramaribo: een relatief begrip
eigendom hebben, kunnen de stap naar een eigen huis zeer moeilijk zetten, vanwege een te grote kloof tussen de huishoudinkomens en de hoogte van de hypotheek voor een nieuwe woning (Maks & De Bruijne, 2008). Het alternatief van zelfbouw is uit eigen middelen nauwelijks te financieren. Voor de lagere-inkomensgroepen die geen huis hebben is huren daarom vaak de enige mogelijkheid.
Overheidsbeleid De overheidsbemoeienis met de volkshuisvesting is beperkt. Voor de lagereinkomensgroepen heeft de overheid, vooral in de periode van 1950 tot 1982 met behulp van Nederlandse ontwikkelingsgelden, een aantal volkswoningbouwprojecten ontwikkeld. Hierin werden vrijstaande huizen aanvankelijk in huur en later ook in huurkoop uitgegeven. Dit systeem is vanwege de hoge kosten vrijwel geheel verlaten. Wat nu nog door de overheid wordt gebouwd, is afhankelijk van externe (momenteel Chinese) steun of wordt gefinancierd uit de schaarse middelen op de eigen begroting. Sinds een aantal jaren wordt via het Low Shelter Income Program (LISP) renovatie van door armen bewoonde woningen of bescheiden (her)bouw op individuele percelen gesteund. LISP is een door de Inter-American Development Bank (IDB) geïnitieerd en financieel gesteund programma dat op afstand van de overheid functioneert. De overheid betaalt wel een deel van het programma en stelt zich garant voor de lening van de IDB. Het programma is zeer succesvol: in de periode van 2004 tot 2009 zijn 2.200 ingrijpende woningverbeteringen gedaan en 1.500 nieuwe woningen gebouwd. Het gaat om renovatie van door armen bewoonde slechte woningen of bescheiden (her)bouw op
P. 172
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 3 / 2010
Woningtekort in Paramaribo: een relatief begrip
individuele percelen. Voor de middeninkomensgroepen is in 2005 de ‘zeven procent regeling’ in het leven geroepen waarmee de banken, op initiatief en met toestemming van de Centrale Bank van Suriname, uit hun kasreserves hypotheekleningen kunnen verstrekken, iets wat nadrukkelijk aanslaat (De Ware Tijd, 8 juni 2009). In 2009 is, analoog aan het LISP ook het Low Middle Income Shelter Program (LMISP) van start gegaan. Van belang is, ook institutioneel, het ‘public-private housing settlement’ dat op de nieuwbouwlocatie Richelieu in ontwikkeling is en dat vorm moet geven aan een nieuwe inzet van de overheid en van private partners om tot volkswoningbouw te komen. Zoiets verloopt niet gemakkelijk, want het vraagt om samenwerking tussen verschillende ministeries die in tal van opzichten geen eenduidig beleid voeren en weinig dwarsverbindingen hebben.
Woningtekort De woningvoorraad van Paramaribo en de twee aangrenzende districten Wanica en Commewijne telt 83.000 woningen (Census, 2004). Zeker is dat er sprake is van een tekort, maar de precieze omvang daarvan is niet bekend. Een actuele en betrouwbare registratie van woningzoekenden wordt node gemist. Een recente raming komt tot een jaarlijkse behoefte van 2.700 tot 2.800 woningen in Paramaribo en de twee aangrenzende districten. Deze behoefte vloeit voor de helft voort uit demografische ontwikkelingen, zoals geboorteoverschot en migratie, en voor de andere helft uit de (on)bewoonbaarheid van woningen en het tegengaan van overbezetting (Maks & De Bruijne, 2008). Vooral jongeren en economisch zwakke groepen worden momenteel getroffen door
P. 173
het woningtekort. Het tekort manifesteert zich in de eerste plaats doordat veel jongvolwassenen nog in hun ouderlijk huis wonen. Het gaat om een grote groep: in 2004 was van de mannen tussen 25 tot 29 jaar 74 procent geen hoofd van een huishouden. Zij hebben vaak woonwensen voor een ‘goed’ nieuw huis, maar hebben daar geen geld voor en blijven gedwongen thuis wonen. Toch lijkt van overbezetting weinig sprake te zijn. In het algemeen zijn woningen in Paramaribo ruim. Gemiddeld telden woningen in Paramaribo en Wanica in 2004 4,3 vertrekken. Het aantal 1-2 kamerwoningen lag in dat jaar in de stad op 6 procent, duidelijk lager dan in 1980 en 1966 toen het in Groot Paramaribo respectievelijk 10 procent en 33 procent bedroeg. Het aantal personen per vertrek in Paramaribo lag in 2004 op 0,9 – veel lager dan in 1966 toen het 1,5 bedroeg. In huizen van arme inwoners zal de bezetting hoger zijn, maar recente gegevens die woonbezetting koppelen aan inkomen ontbreken. In de tweede plaats manifesteert het woningtekort zich in het kraken van woningen of leegstaande percelen. Dit gebeurt veelal door groepen uit het binnenland die in de stad worden geconfronteerd met een tekort aan betaalbare woningen. Verschillende groepen binnenlandse migranten hebben in Paramaribo een plaats gevonden, maar niet altijd op gronden of in woningen waarover zij rechtmatige beschikking hebben en vaak zonder voorzieningen zoals water, sanitair en elektriciteit. Dit leidt tot forse conflicten tussen krakers en overheid, en tussen krakers of krakergroepen onderling. Bij het bouwrijp maken van het woningbouw-
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 3 / 2010
Woningtekort in Paramaribo: een relatief begrip
Zelfbouw (foto:Wim de Kroon)
project in Richelieu bijvoorbeeld moest lang onderhandeld worden met illegale occupanten voordat het project daadwerkelijk van start kon gaan.
Woningkwaliteit Over de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad is weinig exacte informatie beschikbaar. Verkenningen naar de woningkwaliteit zijn bij schattingen gebleven en de Census houdt dergelijke cijfers niet bij. Het onderzoek Housing in Suriname uit 1998 kwalificeert 37 procent van de woningen in Paramaribo fysiek als goed of erg goed, 43 procent in redelijke staat en 14 procent slecht tot zeer slecht (Simons, 1998). In een aantal buurten in de binnenstad en in de verkavelingen langs de Indira Gandhiweg is de huisvesting pover. Dit geldt bijvoorbeeld voor Frimangron, een volkswijk bij het centrum. Er zijn kwalitatief goede woningen, maar tenminste een vijfde van de bouwsels, vooral de huurwoningen, moet als krot worden geclassificeerd (McLeod, 2003). Woningkwaliteit wordt in Paramaribo mede bepaald door beschikbare nutsvoorzieningen. In tegenstelling tot in 1950 is elektriciteit tegenwoordig in de regel aanwezig. In 2004 had 79 procent van de woningen leidingwater binnenshuis, 13 procent van de woningen had leidingwater
binnen een bereik van 200 meter van huis en 8 procent van de woningen verkreeg water van verder weg, of via regen- of putwater (Census, 2004). Bij stadsuitbreiding vormt de organisatie van drinkwatertoevoer en elektriciteit een groot probleem, onder andere vanwege de hoge aanlegkosten door de lage bebouwingsdichtheid.
Onderzoek voor kwaliteit In vergelijking met tal van andere Caribische landen woont de inwoner van Paramaribo niet slecht (Jaffe, 2006). Woningnood in Paramaribo is dan ook een relatief begrip. Harde gegevens ontbreken, maar het lijkt er op dat er voldoende woningen zijn: vrijwel iedereen heeft immers een dak boven zijn hoofd. Veel woningen staan op grote kavels (van tenminste 300 vierkante meter) en mensen hebben vaak relatief veel leefruimte, zelfs als hun woning klein is. Toch is sprake van een woningtekort, in het bijzonder voor de starters op de woningmarkt en de lagere-inkomensklassen. Dit wordt in de eerste plaats veroorzaakt doordat er niet voldoende woningen zijn van voldoende kwaliteit. Enerzijds wordt hier gedoeld op een letterlijk kwaliteitsgebrek: woningen in slechte bouwkundige staat of met slechte nutsvoorzieningen. Anderzijds gaat het om kwaliteitsgebrek volgend uit maatschappelijke normen. Het ideaal van een eigen huis op een ruime kavel is simpelweg kwantitatief
P. 174
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 3 / 2010
Woningtekort in Paramaribo: een relatief begrip
niet voor elk huishouden toegankelijk. In de tweede plaats komen starters op de woningmarkt vaak niet in aanmerking voor een eigen woning door de kloof tussen het huishoudinkomen en de hypotheeklasten. Zelfbouw is moeilijk te financieren. Huren is voor velen geen aantrekkelijk alternatief. Huren is niet nastrevenswaardig, het eigenwoningbezit blijft het maatschappelijk ideaal. Bovendien is een aantrekkelijke huurmarkt in de praktijk moeilijk te ontwikkelen doordat er geen georganiseerd aanbod is. Er is een woningcorporatie voor de (lagere) middenklasse actief, maar de aantallen woningen die zijn gerealiseerd zijn bescheiden. Vanuit de overheid is het actieve huisvestingsbeleid, waarbij de overheid zelf woningen bouwt, vrijwel geheel verlaten vanwege de hoge kosten. Wel is er nu beleid om in Richelieu via publiek-private actie een suburbane ontwikkeling van de grond te krijgen die kan worden herhaald. Het LISP dat met name gericht is op het verbeteren van de woningkwaliteit en bevorderen van individuele zelfbouw door hen die reeds een kavel bezitten, is weliswaar een succesvol programma, maar kan niet voorzien in de jaarlijkse woningbehoefte. Ook de effecten van het LMISP zullen beperkt blijven.
P. 175
zijn gebracht en meer discussie gevoerd wordt op basis van valide data afkomstig uit gedegen huisvestingsonderzoek. Extra aandacht moet hierbij uitgaan naar de woningkwaliteit en kwalitatieve woonwensen, waaronder het ontwikkelen van nieuwe woonvormen zoals schakelwoningen en appartementen. Alleen dan kunnen overheidsbeleid en wetgeving op realistische wijze op de maatschappelijke wensen worden aangesloten. Ad de Bruijne (
[email protected]) is als emeritus hoogleraar verbonden aan de afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. Marion A. Maks (
[email protected]) was laatstelijk werkzaam als Onderdirecteur op het Surinaamse Ministerie van Planning en Ontwikkelingssamenwerking en vervult nu verschillende adviesfuncties.
Literatuur Algemeen Bureau voor de Statistiek (2004) Census, t.w.
Zevende Algemene Volks- en Woningtelling in Suriname, ABS, Paramaribo Algemeen Bureau voor de Statistiek (2007) Inkomensverdeling
en inkomensongelijkheid in Suriname, ABS, Paramaribo Algemeen Bureau voor de Statistiek (2008)
Huishoudbudgetonderzoek 2007/2008, ABS, Paramaribo Instituut voor Maatschappij Wetenschappelijk Onderzoek (IMWO) (2007) Woningbehoefte onderzoek Richelieu, Anton de Kom Universiteit, Paramaribo
Er bestaat behoefte aan een kwalitatieve inhaalslag die gerealiseerd kan worden door het opzetten van een strategisch huisvestingsbeleid. Een sleutelvraag in de noodzakelijke maatschappelijke discussie is aan welke minimumeisen een woning en directe leefomgeving moeten voldoen wil het binnen de samenleving als leefbaar worden beschouwd. Hierbij zou moeten worden geëxperimenteerd met huren als een zekerheid biedend alternatief. Dit kan alleen als vraag en aanbod beter in kaart
Jaffe, R. (2006) Urban Blight in the Caribbean, Rijksuniversiteit Leiden, Leiden Maks, M.A. & G.A. de Bruijne (2008) Bouwen aan een
fundament. Een programma voor beleidsondersteunend onderzoek voor de sector huisvesting, Ministerie van Sociale Zaken en Volkshuisvesting Suriname, Paramaribo Mc Leod, C. e.a.(2003) Kriskras door Frimangron, Koninklijk Instituut voor de Tropen, Amsterdam Schalkwijk, A. & G.A. de Bruijne (1999) Van Mon Plaisir tot
Ephraïmszegen, Surinaamse Verkenningen, Paramaribo/ Amsterdam Simons, R. (1998) Housing in Suriname, Paramaribo
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 3 / 2010
Stadsherstel door sociale woningbouw
P. 176
Gerard Anderiesen
Stadsherstel door sociale woningbouw
Boven: De bouw van Sekrepatu Kontren (foto: Marije Koudstaal), Onder: Sekrepatu Woonpark (foto: Gerard Anderiesen)
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 3 / 2010
Stadsherstel door sociale woningbouw
P. 177
Eind jaren negentig raakten de gemeente Amsterdam en woningbouwcorporaties op initiatief van de uit Suriname afkomstige architect Lucien Lafour betrokken bij de stadsvernieuwing van Paramaribo. De stad was in verval, huizen werden niet meer onderhouden, achterterreinen waren onbruikbaar en werden overwoekerd door oprukkend oerwoud. Lafour wilde door woningbouw stadsherstel plegen, een beproefde Amsterdamse aanpak, waarbij de stad niet alleen bouwkundig vernieuwt maar ook revitaliseert door nieuwe groepen aan te trekken en een omgeving te creëren waarin particulieren investeren.
Eind jaren negentig vroeg de uit Suriname afkomstige architect Lafour de gemeente Amsterdam en verschillende woningbouwcorporaties om mee te werken aan zijn plan voor stadsherstel in Paramaribo. Deze vraag was niet wereldvreemd, de organisaties hadden al eerder samengewerkt bij internationale projecten, onder andere in Managua, de hoofdstad van Nicaragua. Met Paramaribo bestaat er niet alleen een gedeelde geschiedenis, maar tot op de dag van vandaag is sprake van een zeer actief contact en uitwisseling. Met het vertrek van veel Surinamers naar Nederland is de band met het moederland niet verbroken, integendeel. Dit artikel beschrijft de samenwerking van het Ontwikkelingsbedrijf van de Gemeente Amsterdam (OGA) en de woningcorporaties Stadgenoot, Rochdale en De Key in Paramaribo. Samen vormen zij de stichting Brasa (omarming) die de stichting Sekrepatu (schildpad) in Suriname ondersteunt bij het realiseren van woningen en stadsherstel in Paramaribo.
Tweeledige doelstelling Brasa en Sekrepatu werken samen aan een dubbele doelstelling. Ten eerste willen zij door het realiseren van kwalitatief goede
woningbouw bijdragen aan het verbeteren van de kwaliteit van de volkshuisvesting en het stadsherstel in Paramaribo. Deze doelstelling richt zich niet alleen op de woningen zelf, maar ook op de woonomgeving en het beheer. In die zin onderscheidt het project zich van veel andere internationale samenwerkingsprojecten waarbij eenmalig steun wordt gegeven aan de bouw van woningen. Het probleem in Paramaribo is echter niet zozeer het tekort aan woningen, maar veel meer de kwaliteit en de duurzame zorg voor het behoud daarvan. Een absolute voorwaarde voor succes is daarom dat er een maatschappelijke organisatie ontstaat die in staat is om duurzaam te werken aan de verbetering van de volkshuisvesting en het stadsherstel. Een eenmalige ondersteuningsactie leidt zelden tot een verbetering op lange termijn. Gezien de achtergrond van de Amsterdamse initiatiefnemers, is het niet verwonderlijk dat het corporatiemodel een voorbeeld vormde. Het gaat daarbij echter niet zozeer om het kopiëren van het Nederlandse model. Dat is gezien de volledig afwijkende geschiedenis en context onmogelijk. De essentie is dat er een niet winstbeogende, maatschappelijke organisatie ontstaat, die onafhankelijk werkt van
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 3 / 2010
de overheid maar daarmee wel de samenwerking zoekt. Dat is de tweede doelstelling; een voor Suriname nieuw concept. Een kenmerk van Nederlandse corporaties is dat zij grote aantallen woningen bezitten. Hiermee is een vermogen opgebouwd dat corporaties in staat stelt om duurzaam te investeren in de kwaliteit van het wonen. Ook na de afschaffing van de subsidiëring door de overheid zijn corporaties geen beherende organisaties geworden maar kunnen ze door opbrengsten uit verkopen nieuwe investeringen blijven doen. De nieuwe stichting Sekrepatu moet echter nog een bestand aan huurwoningen opbouwen om een zelfstandige positie te bereiken. Dat woningbestand is niet alleen nodig om een vermogen op te bouwen, maar stelt de corporatie in staat gebiedsgewijs te werken aan de verbetering van de kwaliteit van het wonen. De keuze voor de bouw van huurwoningen was een belangrijk onderscheidend kenmerk dat in het begin veel twijfels opriep. Met name of de introductie van de huurwoning niet te veel een Nederlands model was. In Suriname is de eigen woning de standaard. De overheid heeft in het verleden huurwoningen gebouwd, maar is weinig succesvol geweest in het beheer als het ging om het innen van de huur of het plegen van onderhoud. Feitelijk hebben de bewoners zich de woningen toegeëigend.
De eerste steen en verder Op 8 juni 2002 werd de eerste steen gelegd voor de bouw van het project Sekrepatu Dyari door de burgemeester van Amsterdam, Job Cohen. Het project, gerealiseerd op een achtererf (dyari) aan de Laurastraat, bestaat uit zeventien woningen, een beheerderswoning, een kinderdagverblijf en recentelijk ook het kantoor van stichting Sekrepatu. De aankoop van de
Stadsherstel door sociale woningbouw
grond is mogelijk gemaakt door sponsoren. De stichtingskosten van de woningen moeten worden gedekt door de huuropbrengsten. Lafour heeft de woningen en het stedenbouwkundig plan ontworpen, alle woningen zijn vrijstaand en hebben een terras en een eigen tuin. Veel aandacht is besteed aan de inrichting van de openbare ruimte. Het complex is gebouwd als een hofje rond een plantsoen waar ook het kinderdagverblijf aan grenst. Overdag maken kinderen veel gebruik van het plantsoen. Door de beheerderswoning op het terrein is het beheer geregeld. Het typisch Surinaamse intensief bewoonde achtererf is hiermee bewaard. De huurprijs is in euro’s (gemiddeld 135 euro) maar voor huishoudens met een laag inkomen zijn de woningen te duur. Daarom richt het project zich vooral op de middengroepen. Het is niet mogelijk om zonder overheidssteun deze woningkwaliteit bereikbaar te maken voor de laagste inkomens. De scepsis ten aanzien van de huurwoningen blijkt ongegrond. Er is veel belangstelling en Sekrepatu is in staat om op een adequate wijze de woningen te verhuren. Na de start van het project is een samenwerkingsovereenkomst opgesteld tussen de stichtingen Sekrepatu, Brasa en de Republiek Suriname. Hierbij werd overeengekomen dat partijen zich inspannen om vijfhonderd woningen te bouwen, opdat Stichting Sekrepatu daarna zelfstandig zou kunnen functioneren. De bouwstenen voor dit plan zijn ten eerste het realiseren van grotere aantallen woningen om de bouwkosten te besparen, ten tweede het om niet ter beschikking stellen van gronden inclusief infrastructuur door de Republiek Suriname en ten derde de financiële ondersteuning van het project door de Stichting Brasa door een jaarlijkse bijdrage aan de werkorganisatie, overdracht van kennis en het borgen van leningen die worden verstrekt via het Dutch
P. 178
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 3 / 2010
Stadsherstel door sociale woningbouw
P. 179
Sekrepatu Dyari (foto: Gerard Anderiesen)
Institute Guarantee Housing (DIGH). Dit instituut is speciaal opgericht om buitenlandse activiteiten van corporaties mogelijk te maken. Brasa en Sekrepatu hebben nieuwe projecten opgestart (twee binnen de stad en twee daarbuiten). De doelstelling om in vijf jaar vijfhonderd woningen te bouwen is nog niet gehaald. In de eerste drie projecten zijn tweehonderd woningen gebouwd.
De prijs van het succes In veel opzichten is het project van Brasa en Sekrepatu succesvol. Hoewel de realisatie achterloopt bij de planning is een voortgaande productiestroom op gang gebracht en worden de woningen verhuurd en professioneel beheerd. De doelstelling om kwaliteit te realiseren is ruimschoots behaald. Zowel in stedenbouwkundig als architectonisch opzicht zijn de projecten van een
zeer hoog niveau en hebben de binnenstedelijke structuur versterkt. Evenzeer van belang, het is gelukt om de woningen op een zorgvuldige wijze te verhuren en te beheren in zowel sociaal als technisch opzicht. De nieuwe werkorganisatie is in staat gebleken om deze taken goed te vervullen. Voor de huurwoningen blijken er ruimvoldoende kandidaten te zijn, ondanks het feit dat de huur niet laag is te noemen. Veel meer moeite kost het om kopers voor woningen te vinden. Hoewel de prijs-kwaliteitverhouding van de woningen goed is, sluit het product onvoldoende aan bij de voorkeuren van potentiële kopers. De realisatie van de bouwprojecten is tot stand gekomen met een actieve ondersteuning vanuit Stichting Brasa. Zowel voor het vervullen van de rol van opdrachtgever als directievoerder tijdens de bouw, was het nodig dat Brasa een actieve rol speelde. Daar komt bij dat de Surinaamse bouw-
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 3 / 2010
bedrijven nauwelijks ervaring hadden met projecten van deze omvang. De overdracht van kennis is een van de doelstellingen van dit samenwerkingsproject. De doelstelling om door schaalvergroting bezuinigingen te realiseren is echter niet gelukt evenmin als het bereikbaar maken van kwaliteitswoningen voor lagere inkomens. Bovendien is de Republiek Suriname tot nu toe niet in staat geweest om bouwgrond kosteloos te leveren. Sekrepatu heeft de verschillende locaties niet alleen moeten verwerven maar ook moeten voorzien van infrastructuur. Het beheersen van de kosten van het bouwrijp maken en de aanleg van infrastructuur is veel moeilijker geweest dan het beheersen van de bouwkosten. Tot slot zijn de financiële condities voor het project bemoeilijkt door de devaluatie van de Surinaamse dollar ten opzichte van de euro. In het project is de huur berekend in euro’s. Hiermee is er een directe koppeling gelegd met de financiering. Er wordt immers een lening verstrekt vanuit Nederland in euro’s. De Surinaamse dollar is gebonden aan de Amerikaanse dollar. Omdat de euro in waarde is gestegen ten opzichte van de Amerikaanse dollar, geldt dat ook voor de Surinaamse dollar. Een reële huurstijging in euro’s is daardoor onmogelijk geworden, omdat de huurprijs al moet stijgen om de inflatie te compenseren. Het gevolg van deze verslechterende financiële condities is dat Stichting Brasa naast de borging van de leningen en ondersteuning van de werkorganisatie, ook de exploitatietekorten van de eerste jaren moet afdekken.
Herijking van de samenwerking De samenwerking tussen de beide stichtingen is erop gericht om Sekrepatu zo snel mogelijk in staat te stellen om zelfstandig
Stadsherstel door sociale woningbouw
haar rol te vervullen. Er wordt vanuit gegaan dat een aantal van vijfhonderd woningen de organisatie voldoende inkomsten moet opleveren om een professionele werkorganisatie te onderhouden. De tekorten in de exploitatie blijken echter door de tegenvallers veel groter dan voorzien. Het risico hiervan is dat stichting Brasa zich actief moet blijven bemoeien met het beleid en de uitvoering door Sekrepatu. Om stichting Sekrepatu in staat te stellen zich daadwerkelijk te ontwikkelen tot een onafhankelijke organisatie is het onvermijdelijk om de tekorten in de eerste jaren van de exploitatie af te dekken met een eenmalige kapitaalsinjectie. In feite wordt daarmee een startkapitaal aan de stichting gegeven dat haar in staat stelt een positief resultaat op de exploitatie te behalen. De corporaties die deelnemen in Stichting Brasa verstrekken deze kapitaalinjectie binnen de kaders die door het Ministerie van VROM zijn gesteld. Daarmee is de omvang gelimiteerd. Het betekent dat niet langer wordt gestuurd op de aantallen woningen, maar op de omvang van de financiële steun. Met een bedrag van 3 miljoen euro kunnen de eerste 300 à 350 woningen worden gerealiseerd. Voor de volgende projecten zal Stichting Sekrepatu aanvullende middelen moeten vinden.
Tien jaar samenwerking Woningen bouwen is niet zo moeilijk, de opbouw van organisaties die duurzaam de rol van opdrachtgever en beheerder kunnen vervullen is een veel grotere opgave. In het begin van het artikel is aangegeven dat er een tweeledige doelstelling met dit project is nagestreefd. De gerealiseerde woningbouwprojecten zijn van een zeer hoog niveau. Ze laten zien dat het mogelijk is om binnen de bestaande stad een hoge kwaliteit van woning en woonomgeving
P. 180
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 3 / 2010
Stadsherstel door sociale woningbouw
P. 181
Sekrepatu Dyari (foto: Gerard Anderiesen)
te realiseren tegen een redelijke prijs. Om deze kwaliteit bereikbaar te maken voor de laagste inkomens is ondersteuning van huurders door de overheid onontbeerlijk. In die zin is er geen verschil met de situatie in Nederland. Ook hier is het niet mogelijk om voor een kostprijsdekkende huurprijs kwalitatief goede woonruimte te bieden aan woningzoekenden met een laag inkomen. Het is nog te vroeg om vast te stellen of de gerealiseerde projecten een kwaliteitsimpuls geven aan de stedenbouw en woningbouw in Paramaribo. In de directe omgeving van de projecten lokt het wel investeringen door particulieren uit. Stichting Sekrepatu heeft een positie verworven binnen de Surinaamse samenleving als een betrouwbare en professionele woningbouworganisatie. Het is een nieuw gegeven dat er een organisatie actief is die onafhankelijk is van de overheid en de verschillende etnische groepen. De verhuur en het beheer van de woningen gebeurt zorgvuldig en het
is gelukt om de scepsis over de huurwoning weg te nemen. Voor het vervullen van de rol van opdrachtgever is een actieve ondersteuning nodig geweest, maar er is vertrouwen dat ook in dit opzicht Sekrepatu zich verder kan verzelfstandigen. Het financiële fundament onder de verzelfstandiging is de meest kritische factor. Na de kapitaalinjectie zal Sekrepatu door samenwerking met partners in de Surinaamse samenleving haar doelen moeten realiseren. Grondverwerving is daarbij het grote struikelblok. Het is onontbeerlijk dat de Surinaamse overheid een bijdrage levert. Linksom (via de huurder) of rechtsom (via de verhuurder) is die financiële steun nodig. Dat is zelfs in Nederland, bijna 110 jaar na de Woningwet, nog altijd het geval. Gerard Anderiesen (
[email protected]) is stadssocioloog, bestuursvoorzitter van Woningbouwvereniging Stadgenoot en voorzitter van Stichting Brasa.
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 3 / 2010
Oog voor de openbare ruimte
P. 182
Oog voor de openbare ruimte
Marije Koudstaal
De buurt Plein van (foto: Marije Koudstaal)
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 3 / 2010
Oog voor de openbare ruimte
P. 183
In Paramaribo leven mensen veel op straat. De openbare ruimte is echter op veel plekken slecht onderhouden en wordt negatief beleefd. Daar komt bij dat delen van de openbare ruimte door bepaalde groepen worden geprivatiseerd, waardoor de bewegingsruimte van anderen wordt beperkt. De vraag is of er ook een relatie bestaat tussen gebruik en beleving van de openbare ruimte aan de ene kant en buurtvorming aan de andere kant.
Om na te gaan of er een relatie is tussen buurtvorming en gebruik en beleving van de buitenruimte zijn twee woonbuurten met elkaar vergeleken: de Plein van buurt en de buurt Dyari. De bewoners van beide buurten kunnen worden gerekend tot de middenklasse. Er zijn ook verschillen. Dyari is een kleine, goed onderhouden buurt terwijl Plein van aanzienlijk groter is en de openbare ruimte voor het grootste deel slecht wordt onderhouden. Daarnaast is Plein van een oudere buurt. Die is voor het eerst zichtbaar op kaarten uit 1916, terwijl Dyari in 2003 is opgeleverd door woningbouwstichting Sekrepatu. Historisch geografisch gezien vormt Dyari een buurtje in de Plein van buurt. Dit artikel is gebaseerd op onderzoek onder de bewoners van de twee buurten aan de hand van diepte-interviews en fotografie (Koudstaal, 2007). Daarnaast is gesproken met bewoners uit andere buurten die de Plein van buurt en de Dyari buurt bezochten. Specialisten, waaronder medewerkers van stichting Sekrepatu, vormden een derde onderzoeksgroep. Ook is informatie verkregen door middel van participerende observatie.
Buurtvorming en buitenruimte Buurt en buurtvorming zijn hevig bediscussieerde begrippen. Werd in het verleden nog uitgegaan van buurten als geografisch
of historisch af te bakenen eenheden, tegenwoordig worden ook sociale aspecten in de afbakening van het begrip buurt meegenomen (Lupi, 2005). Buurtvorming wordt hier bekeken vanuit twee visies: de buurt als sociaal netwerk en de buurt als imagined community (Anderson, 1991). De netwerkbenadering gaat uit van de gedachte dat mensen sociale contacten nodig hebben om hun doelen te bereiken. Buren onderhouden een relatie zodat ze elkaar kunnen helpen, in een netwerk van contact, dienst, wederdienst en hulp (Lupi, 2005). Instituties en voorzieningen worden in deze netwerkbenadering slechts gezien als ontmoetingsplaatsen voor sociaal contact. De benadering van de buurt als imagined community geeft aan dat er niet per se sociale contacten nodig zijn om een buurtgevoel te hebben. Een buurtgevoel kan ook ontstaan op basis van een gedeelde identiteit door een gemene deler en een sterk wij-zij-gevoel (Blokland-Potters, 1998). Volgens Lupi (2005) gaat het daarbij om groepsidentificatie op basis van collectieve herinneringen, nostalgie, leefsituatie, sociale problemen of op basis van de aanwezigheid van instituties. Het begrip buitenruimte omvat alle openbaar toegankelijke ruimte, ook indien deze geprivatiseerd is door bepaalde groepen bewoners of aanwezigen. Privatisering of kolonisering van de buitenruimte vindt
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 3 / 2010
plaats wanneer aanwezigen zich op een dusdanige manier gedragen dat ze bewust of onbewust anderen buitensluiten, waardoor zij zich die ruimte toe-eigenen (Lofland, 1998). Door hun gedrag transformeert de openbare ruimte in een semi-openbare ruimten of zelfs privéruimte. Lofland spreekt in die gevallen van home territory. Doordat groepen mensen de buitenruimte privatiseren, voelen anderen zich buitengesloten waardoor zij de buitenruimte negatief beleven en/of deze niet (meer) gebruiken. Woondomeinvorming gaat nog een stapje verder. Daarbij privatiseren bewoners de ruimte rondom de eigen woonplek niet alleen door hun aanwezigheid maar vaak ook door afbakening met fysieke attributen als bankjes of hekken. De openbare ruimte wordt hierdoor een onderdeel van de privésfeer (Lupi, 2005). Wanneer de geprivatiseerde ruimte wordt bewaakt en verdedigd, wordt gesproken van een defended neighbourhood (Suttles, 1972).
Plein van De oude buurt Plein van bestaat uit een gebied van ongeveer achttien hectare met zo’n zestig procent koopwoningen en veertig procent huurwoningen die, zoals gebruikelijk in Suriname, worden verhuurd door particulieren. Naar schatting zijn in deze buurt 140 bebouwde en enkele onbebouwde kavels met in totaal circa 200 huishoudens. Sommige families zijn hier al generaties lang gevestigd. Niet alle huishoudens hebben stromend water of sanitaire voorzieningen in huis; soms bevinden deze zich achter op het erf. In de buurt zijn voorzieningen zoals kleine winkels voor levenswaren, een bar, een internetcafé en een taxistandplaats. Daarnaast ondernemen bewoners vanuit huis economische activiteiten zoals
Oog voor de openbare ruimte
bijles geven, koken voor catering en het verkopen van spullen. De meeste winkels en voorzieningen hebben een buurtoverstijgende functie. Dit geldt zeker voor het sportveld op het Plein van 12 Mei, waar jongens uit de hele stad komen om te basketballen en te voetballen. De straten in de Plein van buurt zijn slecht onderhouden en hebben vaak geen stoep. Straatstenen liggen scheef of ontbreken, er ligt afval in de straten en wanneer het regent blijft het water soms tot kniehoogte staan waardoor bewoners genoodzaakt zijn binnen te blijven. Sommige kavels zijn niet bebouwd of er staan bouwvallen op. Deze percelen worden niet onderhouden en er groeit vaak hoog gras. Hier en achter in de buurt op de begraafplaatsen hangen dyonki’s (junks) rond. Niet alle straten in de buurt zijn ‘s avonds goed verlicht. Ook is ongeveer de helft van de woningen slecht onderhouden. Het Plein van 12 Mei vormt qua onderhoudsstaat een uitzondering in de buurt omdat het wordt onderhouden door een stichting. Voor de buurt is het sportveld van groot belang. De aanwezigheid van de goed onderhouden sportvelden op het plein geven de buurt status en de buurt ontleent zelfs haar naam aan dit plein.
Dyari De buurt Dyari is nog geen hectare groot en bestaat uit achttien woningen met eenzelfde aantal huishoudens. Deze buurt is in 2003 ontwikkeld door de Surinaamse woningbouwstichting Sekrepatu. Stichting Sekrepatu en haar Nederlandse zusterstichting Brasa proberen structureel en duurzaam stedelijke vernieuwing en volkshuisvesting in Paramaribo te bewerkstelligen. In Dyari genieten
P. 184
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 3 / 2010
Oog voor de openbare ruimte
P. 185
De buurt Dyari (foto: Marije Koudstaal)
huurders huurbescherming, wat niet het geval is bij de huurders in de Plein van buurt. Alle huizen hebben stromend water en sanitair. De buurt is opgezet met een duidelijke stedenbouwkundige structuur waarbij de woningen zijn geplaatst rondom een pleintje. Dyari telt twee voorzieningen: een kindercrèche en een peuterspeelzaal. Beide worden gebruikt door zowel de kinderen van Dyari als kinderen uit de omliggende buurten. De buitenruimte en de woningen in Dyari zijn goed onderhouden en overzichtelijk. De straten zijn netjes en op het goed onderhouden pleintje staan speeltoestellen. Wanneer het regent blijft het water niet in de straten staan en ‘s avonds is de hele buurt goed verlicht.
Sociale contacten De bewoners van de buurt Plein van hebben over het algemeen goede contacten met elkaar. Met name de bewoners die er al generaties lang wonen kennen elkaar goed en vormen een hecht sociaal netwerk
van diensten, hulp en sociale controle. Hierdoor worden ouderen geholpen met bijvoorbeeld boodschappen en worden jonge kinderen soms naar huis gestuurd wanneer het donker wordt. Ook kennen de bewoners met een lange woonduur vaak de dyonki’s die door de buurt zwerven. Door insluiting van deze risicovolle groep wordt veiligheid gecreëerd. Voor de nieuwkomers geldt dat niet. Zij kennen minder mensen en ervaren de voor hen onbekende dyonki’s als een bedreiging. De bewoners van Dyari kennen elkaar allemaal. De bewoners zijn tegelijkertijd in de buurt komen wonen en huren van dezelfde stichting. Men organiseert gezamenlijk activiteiten, leent spullen van elkaar en let op elkaars kinderen. Sekrepatu heeft Dyari ontwikkeld volgens de habitatgedachte: van bewoners wordt verwacht dat ze met elkaar zorg dragen voor de openbare ruimte. In beide buurten zijn zo voldoende sociale contacten om op basis daarvan een buurtgevoel te hebben.
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 3 / 2010
Oog voor de openbare ruimte
De buurt Plein van (foto: Marije Koudstaal)
Gebruik buitenruimte Mannen zijn meer zichtbaar in de buitenruimte van de Plein van buurt dan vrouwen. Sportende jongeren op het plein, pratende mannen op de toribankjes (bankjes waar mensen zitten en verhalen - tori’s - vertellen), rondhangende jongeren, aanwezige handelaren die hun spullen verkopen op staat, en zwervende dyonki’s zijn dominant aanwezig. Kinderen, voornamelijk jongens, spelen op straat. De buitenruimte is door de mannen geprivatiseerd, vrouwen en meisjes van buiten komen er niet graag. Dat geldt zeker ook voor de vrouwen én de mannen uit Dyari. Het gebruik van de buitenruimte in de buurt Plein van is daarmee gender afhankelijk. Vrouwen en meisjes uit de eigen buurt zijn wel beperkt aanwezig, zij worden in de gaten gehouden. Vooral wanneer zij behoren tot families die al lang in de buurt wonen is er sprake van sociale controle. Vrouwen en meisjes die pas kort in de buurt wonen, kennen minder mensen en
begeven zich minder in de buitenruimte van de buurt Plein van. In Dyari zijn kinderen uit de eigen buurt en de Plein van buurt het meest zichtbaar in de buitenruimte, naast de volwassen bewoners. Door de aanwezigheid van voorzieningen voor kinderen en door het overzicht vanuit de woningen op het plein, is er veel toezicht. In tegenstelling tot de Plein van buurt zijn vrouwen hier wel veel aanwezig in de buitenruimte, net als mannen overigens. Gebruik van de buitenruimte in deze buurt is niet gender afhankelijk. Toch wordt ook de buitenruimte in Dyari geprivatiseerd. Bewoners uit Plein van geven aan zich niet graag te begeven in Dyari. Zij vinden de sociale controle door de bewoners van Dyari te groot. Jongeren van buiten de buurt worden weggestuurd wanneer ze geluidsoverlast veroorzaken. Een van de bewoners van de buurt Plein van zegt over de buurt Dyari: “Dus ik, laat me eerlijk zeggen hoor. Ik heb het idee dat als ik (respondent lacht verlegen) in het
P. 186
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 3 / 2010
Oog voor de openbare ruimte
project ga, dat iedereen zo kijkt toch, en zich afvraagt van: ‘hoe en wat komt ze hier doen? (...) Ja dus wat komt ze hier doen, dat idee heb ik hoor. Het hoeft niet zo te zijn maar. Dus dat gevoel heb ik. Daarom ga ik nooit daar zitten.” Bewoners van Dyari grijpen actief in en verdedigen hun buurt tegen ongewenste gasten. Zij voelen zich verantwoordelijk en privatiseren zo de buitenruimte tot een woondomein. Verantwoordelijkheid nemen wordt gestimuleerd door de aanwezigheid van de bewonerscommissie, die is opgericht door woningbouwstichting Sekrepatu. De bewonerscommissie is ook gedeeltelijk financieel verantwoordelijk voor het onderhoud van de buitenruimte.
Beleven buitenruimte De buitenruimte in de Plein van buurt wordt door de bewoners van beide buurten negatief beleefd. Een negatieve beleving wordt vooral toegekend aan plekken waar zich mogelijke gevaren kunnen aandienen. Hierbij zijn veiligheid en gezondheid belangrijk. Onoverzichtelijke plekken, bijvoorbeeld plekken zonder verlichting of met hoog gras, kuilen in de weg, afval, wateroverlast en ongedierte worden negatief beleefd. Op deze plekken kunnen mannen met slechte bedoelingen zich verschuilen en ongedierte en water geeft een risico op ziektes. Vooral vrouwen van de buurt Plein van dragen dit aan. Bewoners van Dyari, mannen en vrouwen, bevestigen dat. Zij kennen ook weinig mensen in deze buurt. Zo zegt een van de vrouwen uit Dyari: “Het is niet netjes, je maakt een negatieve indruk, je moet je milieu schoonhouden.” Verderop in het gesprek zegt zij: “If joe krin joe dyari, ala sani boen, weet je.” Deze Surinaamse uitdrukking vertelt dat iemand met een schoon erf zijn
P. 187
leven op orde heeft. Niet alleen mogelijke gevaren maar ook de fysieke aanwezigheid van mannen geven een onveilig gevoel aan vooral vrouwen. Zij koloniseren de buitenruimte soms zo letterlijk dat vrouwen er niet ongestoord langs kunnen lopen: ze roepen, maken opmerkingen en lopen een eindje op met vrouwelijke passanten. De beleving is dus mede afhankelijk van de mate van privatisering en lijkt zo gender gerelateerd te zijn. De buitenruimte in de buurt Dyari daarentegen geeft status aan de buurt, deze wordt zeer positief gewaardeerd en beleefd door zowel vrouwen als mannen van beide buurten. De overzichtelijke en goed onderhouden buitenruimte geeft weinig mogelijkheden voor mensen met slechte bedoelingen. Zij kunnen zich immers nergens schuilhouden, zodat zij geen gevaar vormen. Er zijn zelfs geen dyonki’s zoals in de buurt Plein van. Zo zegt een van de respondenten uit de Plein van buurt: “Wanneer je daar komt in Sekrepatu Dyari, lijkt het als of je in het buitenland bent. Het is schoon en je ziet geen vuil en dingen hier en daar in het gras. En ja, de buurt let goed op de jongeren daar qua ongepaste termen.” Volwassenen uit de buurt Plein van ervaren wel privatisering van de buitenruimte van Dyari door de bewoners; zij voelen zich ongemakkelijk in de mooie geordende buitenruimte van Dyari en komen er maar weinig. Opmerkelijk is dat de buitenruimte in beide buurten wordt geprivatiseerd: in Plein van door mannen van zowel binnen als buiten de buurt en in Dyari door zowel vrouwen als mannen, maar uitsluitend van binnen de buurt. In beide gevallen is sprake van een home territory. In Dyari
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 3 / 2010
Oog voor de openbare ruimte
De buurt Dyari (Bron: Stichting Sekrepatu)
kun je zelfs spreken van woondomeinvorming. Een opmerkelijk verschil is dat de buitenruimte in de Plein van buurt overwegend negatief wordt beleefd met uitzondering van het Plein van 12 Mei en de buitenruimte in Dyari zeer positief. De vraag is nu of het gebruik en de beleving van de buitenruimte ook invloed heeft op het ontwikkelen van een buurtvorming.
Buurtvorming Interessant is dat de meeste bewoners van Plein van zeggen Dyari tot de eigen buurt te rekenen, terwijl de bewoners van Dyari een strakke grens trekken om hun eigen, kleine, nieuwe buurt. Hoe komt dat nu? Eerder is geconcludeerd dat in beide buurten een buurtgevoel ontstaat op basis van sociale contacten die bewoners onderling hebben. Sociale contacten en sociale controle bieden mogelijkheden voor in- of juist uitsluiting van risicovolle groepen, waardoor veiligheid wordt gecreëerd. Een buurtgevoel op basis van een gedeelde identiteit ontstaat op een heel andere manier. Privatisering van de buitenruimte beperkt weliswaar de bewegingsruimte van anderen, maar niet het proces van buurtvorming op basis van identificatie. Ook met plekken die geprivatiseerd zijn door andere groepen kan men zich identificeren. Voorwaarde is wel dat die plekken positief worden gewaardeerd. Opmerkelijk is dat in beide buurten bewoners trots zijn op de goed onderhouden plekken in de buurt. De bewoners van de buurt Plein van identificeren zich bijvoorbeeld sterk met het Plein van 12 Mei, en de bewoners van Dyari met de buitenruimte in de gehele eigen buurt. Inrichting, beheer en onderhoud zijn dus bepalend voor het proces van identificatie en leidt tot een
andere vorm van buurtgevoel; de buurt als imagined community. Hoe deze vorm van buurtvorming werkt, wordt extra duidelijk door de manier waarop de bewoners van beide buurten elkaars buurt beleven. De gender gerelateerde beleving van veiligheid blijkt hierbij een belangrijke rol te spelen. Zo rekenen de bewoners van Dyari de buurt Plein van niet tot de eigen buurt. Met name vrouwen uit Dyari ervaren de gehele buurt Plein van als onveilig, inclusief het mooi ingerichte Plein van 12 Mei, doordat mannen deze ruimte privatiseren. Andersom geldt dat niet. De geprivatiseerde en mooi ingerichte buitenruimte in Dyari is niet onveilig voor de mannen en vrouwen uit de Plein van buurt. Zij identificeren zich wel met de buitenruimte van Dyari en dat leidt ertoe dat zij Dyari tot de eigen buurt rekenen. Een van de bewoners uit Plein van formuleerde dat heel treffend: ”Dyari is leuk en netjes, het is een oog voor de buurt.” Marije Koudstaal (
[email protected]) is planoloog en werkzaam voor de gemeente Amsterdam als projectleider in de ruimtelijk ordening en is redacteur van Rooilijn.
Literatuur Anderson, B. (1991) Imagined Communities: Reflections on the
Origin and Spread of Nationalism, rev. ed., Verso, London Blokland-Potters, T. (1998) Wat stadsbewoners bindt, Sociale
relaties in een achterstandswijk , Kok Agora, Kampen Koudstaal, M. (2007) Een oog voor de buurt. Een onderzoek
naar buurtvorming en naar gebruik en beleving van de buitenruimte naar twee woonbuurten in Paramaribo, Suriname, Masterscriptie, Universiteit van Amsterdam, Amsterdam Lofland, L. (1998) The public realm, exploring the city’s
quintessential social theory, Walter de Gruyter, New York Lupi, T. (2005) Buurtbinding, Van veenkolonie tot vinex-wijk , Aksant, Amsterdam Suttles, G. D. (1972) The social construction of communities, The University of Chicago Press, Chicago
P. 188
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 3 / 2010
Oog voor de openbare ruimte
Boven: Toribankje, onder: Het Plein van 12 Mei (foto’s: Marije Koudstaal)
P. 189
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 3 / 2010
InBeeld: Paramaribo in beweging
P. 190
InBeeld Rob Boot
Paramaribo in beweging Paramaribo vangen in enkele beelden is lastig. De stad kent vele gezichten en een lange historie. De stad ontwikkelde zich de laatste decennia van “de laatste resten Tropisch Nederland” (Hermans, 1969) tot “de vrolijkste stad in de jungle” (Ramdas, 2009). Met de plaatsing van de binnenstad op de Unesco Werelderfgoedlijst is er hernieuwde aandacht voor de ontwikkeling en het beheer van de stad, maar het leidt nog te weinig tot concrete initiatieven voor daadwerkelijk herstel van de stad.
De chique hoofdstraten met koloniale bebouwing en weelderige bomen zijn veranderd in drukke stadsstraten waar verkeer, economische bedrijvigheid, bewoners en bezoekers met elkaar strijden om de ruimte, zoals in elke wereldstad. Het tempo van stadsherstel en -ontwikkeling blijft ver achter bij de groei van het ruimtegebruik. De projecten van Woningstichting Sekrepatu en NV Stadsherstel Paramaribo, en de investeringen in infrastructuur van de Surinaamse overheid zijn stappen in de goede richting, maar veel meer is nodig.
Literatuur Hermans, W. F. (1969) De Laatste resten tropisch Nederland, De Bezige Bij, Amsterdam Ramdas, A. (2009) Paramaribo: de vrolijkste stad in de jungle, De Bezige Bij, Amsterdam
Jg. 43 / Nr. 3 / 2010
InBeeld: Paramaribo in beweging
P. 191
Plattegrond van A.H. Hiemcke uit 1804. Achter fort Zeelandia en het paleis van de gouverneur groeide het dorp in westelijke en zuidelijke richting. Bij de grote brand van 1821 verdwenen de meeste gebouwen binnen het donkergekleurde deel van de kaart. Het stratenpatroon bleef onveranderd.
>
Rooilijn
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 3 / 2010
InBeeld: Paramaribo in beweging
>
Plattegrond van F.P.G. Arons uit 1881. Deze kaart behandelt de ontwikkeling van “het vlek Paramaribo”. Achtereenvolgens ontstaan vanaf eind zeventiende eeuw tot en met 1798 de wijken A tot en met F.
P. 192
Jg. 43 / Nr. 3 / 2010
InBeeld: Paramaribo in beweging
P. 193
Ansichtkaart Maagdenstraat 1895. Rond 1900 lijkt Paramaribo een aangename flaneerstad. Men wandelt langs witgeschilderde houten huizen in de schaduw van koningspalmen (foto: Julius Muller)
>
Rooilijn
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 3 / 2010
> Bijzonder nauwkeurige kaart van Paramaribo 1916 -1917 (1: 10.000). Vervaardigd door de Opnemingsdienst van Suriname. Uitsnedes van deze kaart staan ook op het omslag van deze Rooilijn.
InBeeld: Paramaribo in beweging
P. 194
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 3 / 2010
InBeeld: Paramaribo in beweging
P. 195
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 3 / 2010
>
Luchtfoto van het centrum en winkelgebied van Paramaribo 2008. Links de Waterkant. Daaraan evenwijdig loopt de Maagdenstraat en rechts boven de Domineestraat.
InBeeld: Paramaribo in beweging
P. 196
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 3 / 2010
InBeeld: Paramaribo in beweging
P. 197
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 3 / 2010
InBeeld: Paramaribo in beweging
P. 198
< De laatste jaren verdwijnen veel houten gebouwen. De straten (hier de Stoelmanstraat) worden niet breder maar wel drukker.
> Tuinen en achterhuizen in de Keizerstraat worden vervangen door mega opslagloodsen, waarmee de gehele kavels (hier tachtig meter diep) worden volgebouwd.
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 3 / 2010
De plattegronden zijn afkomstig uit de Bijzondere Collectie van de Universiteitsbibliotheek van de Universiteit van Amsterdam. De ansichtkaart van de Maagdenstraat 1895 is afkomstig uit de verzameling van het Koninklijk Instituut voor de Tropen. De foto’s zijn gemaakt door Rob Boot.
Rob Boot (
[email protected]) is stadssocioloog en freelancer bij de NV Stadsherstel Amsterdam voor de ontwikkeling van een stadsherstelorganisatie in Paramaribo.
InBeeld: Paramaribo in beweging
P. 199
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 3 / 2010
Het kleine monument schakel in de geschiedenis
P. 200
Ineke Teijmant
Het kleine monument schakel in de geschiedenis
Foto: Gerard Anderiesen
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 3 / 2010
Het kleine monument schakel in de geschiedenis
P. 201
Sinds 2002 staat de binnenstad van Paramaribo op de Werelderfgoedlijst van de Unesco vanwege het unieke en sinds driehonderd jaar onveranderde karakter van deze ‘wooden city’. Veel aandacht is er voor de grote herenhuizen uit het einde van de negentiende eeuw en weinig voor de evenzo karakteristieke kleine huisjes. Dat is opmerkelijk want niet alleen zijn ze vaak van vroegere datum en vormen ze een schakel tussen de achttiende-eeuwse en twintigste-eeuwse bebouwing; meer nog dan bij de grote huizen ligt in het kleine monument de culturele traditie en culturele identiteit van Suriname besloten. De nog resterende huisjes zijn ernstig in verval en zullen, zonder tussenkomst, binnenkort zijn verdwenen.
Albert Helman schreef in het voorwoord van Onze nationale hoofdstad; vier eeuwen Paramaribo in 1963 dat je met eerbied moet omgaan met het bezit uit het verleden. Hij heeft het over “toevertrouwde panden” en daarin ligt een dwingende opdracht. Iets wat je wordt toevertrouwd, moet je met de uiterste zorg omgeven. De stad is een familiebezit. De rijkdom aan houten huizen en de variëteit aan geboomte zijn de trots van alle Surinamers en moet door een ieder afzonderlijk worden gekoesterd, aldus Helman. Die oproep was tegen dovenmansoren. Veel huizen en bomen uit zijn straatbeeld zijn verdwenen. Met de plaatsing op de Werelderfgoedlijst wordt de historische waarde en het unieke karakter van de Surinaamse bouwstijl erkend, maar een plaats op een lijst alleen is natuurlijk niet voldoende. Herkenning van een culturele waarde en traditie en omarming van een culturele identiteit en capaciteit zijn belangrijke voorwaarden voor zorg en behoud.
Eigenheid en uniciteit De Surinaamse bouwstijl heeft een volstrekt eigen karakter. Niet vanwege
lokale dominantie van een bepaalde stijl, maar juist door de vele invloeden van buiten. Hoe verschillend de huizen op het eerste gezicht ook lijken, zowel de grote als de kleine huizen zijn gebouwd volgens een vast grondpatroon. Een rechthoekige plattegrond, een eenvoudige symmetrische gevel met in het midden de dubbele vaak gedetailleerde paneeldeur, geprononceerde pilasters met kroonlijst, dunne houten wanden van breed gepotdekselde delen, gemetselde roodstenen of rood geverfde bakstenen stoepen en een hoog dak met een grote centraal gelegen dakkapel. Eigenlijk niet meer dan een grote houten kist volgens architect Volders (1966), die door zijn lichte constructie de stad volgens Temminck Groll (1963) een materieloosheid geeft, die bijna modern te noemen is. In dit grondpatroon weerspiegelt zich een traditie van eeuwen. Zo zijn er Engelse invloeden van de eerste kolonisten halverwege de zeventiende eeuw, maar ook van joodse migranten uit Brazilië die zich gelijktijdig vestigden. Sinds de tweede helft van de zeventiende eeuw die van de Hollanders en de Franse hugenoten en
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 3 / 2010
Het kleine monument schakel in de geschiedenis
Bron: Temminck Groll 1973
sinds het midden van de achttiende eeuw zijn de Duitse invloeden van de hernhutters, de Evangelische Broedergemeente, onmiskenbaar. De Engelse cottage, het Hollandse dorpse houten huis maar ook de Hollandse stadse stenen stoepen en bordessen, de Franse symmetrie en het Duitse dakhuis al dan niet met het zo kenmerkende halfronde raampje zijn direct te herkennen. Pas in de negentiende eeuw worden de grote balkons volgens de Noord-Amerikaanse colonial style toegevoegd. Het eigene zit hem volgens Temminck Groll niet in een gekopieerde optelsom, maar in de eigen vertaling van de lokale ambachtslieden van de wensen van hun opdrachtgevers. “De opvolgende Europese invloeden worden door de Creoolse ambachtslieden op een heel eigen manier verwerkt, aangepast aan de locale omstandigheden en samengesmolten tot een heel logische, harmonische manier van bouwen” (1973, p.7). Opmerkelijk is dat niet alleen de woonhuizen volgens een bepaald grondpatroon zijn gebouwd, maar ook nutsvoorzienigen als kerken, scholen en openbare gebouwen. Volders voert hiervoor twee mogelijke verklaringen aan, die tegenstrijdig klinken, maar elkaar op voorhand niet uitsluiten. De eerste is de geïsoleerde ligging van het land. Ook Volders stelt dat ontwerp en uitvoering van de bouw geheel in Creoolse handen waren.
Ze “kenden uit eigen ervaring geen andere bouwwijze dan de in de loop van twee eeuwen ontstane regionale architectuur” (1966, p.48). Het verklaart volgens hem de geringe variatie in plattegronden en gevels, waarbij hij wijst op een lange culturele traditie. Een tweede mogelijke verklaring is dat aan het begin van de negentiende eeuw een beperkt aantal uiterst bekwame architecten veel invloed hadden. Voor deze verklaring voert hij verder geen bewijsmateriaal aan, en hoewel minder overtuigend, sluit ook deze verklaring een weerspiegeling van een eigen culturele traditie niet uit. De continuïteit, eigenheid en eenvormigheid kunnen met bovengenoemde argumenten worden verklaard, echter niet de uniciteit. De typisch Surinaamse bouwstijl als resultante van al die verschillende invloeden had immers evenzogoed kunnen worden geëxporteerd als alle afzonderlijke Europese invloeden die erin te herkennen zijn. Dat is niet gebeurd. Nergens in de wereld is de Surinaamse bouwstijl gekopieerd. Ook hierbij geldt de geïsoleerde ligging als belangrijke verklarende factor. Het unieke moet dus niet worden verklaard uit het eigene maar uit het uitblijven van navolging elders.
Ruimtelijk en sociaal verweven Zowel Temminck Groll als Volders wijzen op de gegroeide samenhang tussen grote en
P. 202
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 3 / 2010
Het kleine monument schakel in de geschiedenis
kleine woningen. Ze behoren “onderling tot één familie, maar [tonen] daarnaast ook ieder een eigen persoonlijkheid”. Die samenhang moet volgens Temminck Groll worden gezien, erkend en gekoesterd: “mooie gebouwen alleen levert immers nog geen mooi geheel”. Naast het grote monument moet er aandacht komen voor de kleine gebouwen, maar ook voor open ruimten als pleinen, straten, erven en stroken tussen de huizen en – niet te vergeten – de bomen. Impliciet vraagt hij hier aandacht voor de stedenbouwkundige setting, die “volslagen anders” is dan elders (1963, p.13). Volders benadrukt meer de bouwkundige verwevenheid tussen klein en groot. Gebouwen zijn door hun constructie, materiaalgebruik en vormentaal sterk aan elkaar verwant: “Een dergelijke band tussen grote monumentale gebouwen en kleine volkswoningen vindt men niet vaak elders”. Hij voegt daar nog aan toe dat Suriname dan misschien geen grote wereldberoemde monumenten heeft, “maar in drie eeuwen is wel iets waardevols ontstaan”, daarbij eveneens verwijzend naar het stedenbouwkundige geheel en impliciet naar de onderliggende sociale structuur (1966, p.8). Omstreeks 1700 telt Paramaribo zo’n 500 huizen en een kleine honderd jaar later in 1789 om precies te zijn 1.776 voorhuizen.
P. 203
De woningen staan aan de straatkant op ruime afstand van elkaar en zijn omgeven door tuinen en bomen. De achtererven zijn ruim en diep. Aan het einde van de achttiende eeuw wonen er zo’n 10.000 mensen; 600 Portugese en 400 Duitse joden, zo’n 1.000 niet-joodse Europeanen waaronder Hollandse kolonisten, Franse hugenoten en Duitse hernhutters, 650 vrije inheemsen en 7.000 slaven (Volders, 1966). De joodse en Franse vluchtelingen kwamen vooral in familieverbanden; de Hollanders en Duitsers als jonge avonturiers, ambtenaren, soldaten en evangelisten. Blanke huwelijkskandidaten waren schaars en de singles gingen relaties aan met vrije zwarten en kleurlingen, maar ook met hun eigen niet-vrije huisslaven, die als moeders van hun kinderen in veel gevallen werden vrijgekocht. Officieel waren gemengde relaties niet toegestaan en trouwen in principe onmogelijk, maar ze kwamen voor tot in de hoogste kringen en waren niet geheim of met geheimzinnigheid omgeven. Zelfs de bijslapen van de getrouwde bakra’s en hun kinderen niet. De studie van Cynthia Mc Leod (1993) over de steenrijke, zwarte Elisabeth Samson, die er halverwege de achttiende eeuw na veel moeite in slaagt om met een blanke man te trouwen, geeft een interessant beeld van de sociale verwevenheid van de verschillende bevolkingsgroepen. De concubines,
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 3 / 2010
bijslapen en kinderen uit de gemengde relaties worden expliciet in de testamenten die McLeod onderzocht genoemd en erven mee. Ze krijgen naast hun vrijheid en legaten ook huizen in eigendom of vruchtgebruik. Elisabeth zelf liet naast een aantal plantages, twaalf panden in Paramaribo aan haar familie na. Grote en kleine huizen staan naast elkaar. Sociale menging bestaat naast harde sociale scheiding. In beide gevallen is sprake van ruimtelijke menging. Huisslaven wonen op de diepe achtererven, djari’s of baka’s genaamd, in kleine onderkomens. De traditionele houten volkswoning is in deze zogenaamde negerhuizen nog niet te herkennen, daarvoor zijn de eenkameronderkomens veelal te klein en te schamel.
Frimangron en de volkswoning In de achttiende en begin negentiende eeuw volgde de ene stadsuitbreiding na de andere. Interessant is het ontstaan van de wijk Frimangron (vrije-mans-grond) aan het eind van de achttiende eeuw, speciaal bestemd voor zogenaamde gemanumitteerden, ofwel vrijgekochte slaven. Hier kregen militairen van het Korps Zwarte Jagers, de Redi Moesoe, die de plantages moesten beschermen tegen aanvallen van de Marrons en weggelopen slaven dood of levend moesten terughalen, na vijf jaar trouwe dienst hun vrijheid en een stuk grond om zelf een huis op te bouwen en een kostgrondje aan te leggen. Volgens het Reglement voor het corps vrije negers uit 1772 hadden ze recht op “een erffje van eene bequame groote”, vaak zo’n 1.200 tot 1.600 vierkante meter (Mc Leod e.a., 2003, p.13). Soldij kregen ze alleen als ze actief in dienst waren. In de tussentijd moesten ze zelf in hun onderhoud voorzien. Velen zaten in de bouw. Vaak waren het op de plantages opgeleide timmerlieden. Sowieso gold als voorwaarde voor vrijkoop van mannen dat ze zelfvoorzienend waren. In het Manumissieregister van slaven die tussen 1832 en 1863 zijn
Het kleine monument schakel in de geschiedenis
vrijgekocht komen opmerkelijk veel timmerlieden en andere ambachtslieden voor (www.nationaalarchief.nl). Tot de afschaffing van de slavernij in 1863 vestigden zich in Frimangron steeds meer vrije zwarten en kleurlingen en kreeg de typisch Creoolse volkswoning vorm. Het werd een kleine uitgave van de grote herenhuizen. De afschaffing van de slavernij veroorzaakte een trek naar de stad van voormalige plantageslaven. Achtererven werden vol gebouwd en verhuurd. Grond en opstallen bleven generatie op generatie in handen van de familie veelal zonder scheiding en deling, waardoor het aantal erfgenamen per generatie exponentieel toenam. Bezit was door deze boedelkwesties niet meer te verkopen.
Het kleine monument Het kleine woonhuis is niet Surinaamser dan het grote; beide zijn een resultante van hetzelfde bouwkundige en stedenbouwkundig proces. Hun historisch gegroeide verwantschap is een gegeven en hun ruimtelijk verwevenheid een feit. Wat het kleine woonhuis echter bijzonder maakt is zijn oervorm, waardoor het een schakel vormt tussen de laat zeventiendeeeuwse en achttiende-eeuwse bebouwing, die door de vele grote branden in de eerste helft van de negentiende eeuw verloren is gegaan en de laat negentiende-eeuwse bebouwing met zijn nieuwe toevoegingen (balkons) die sinds 2002 op de Werelderfgoedlijst van de Unesco staat. Het onderstreept de continuïteit in de bouwgeschiedenis. Ook het kleine woonhuis kent verschillende prototypen maar de oervorm is in alle typen terug te vinden. Of het huisje nu met de korte zijde of de lange zijde aan de straatkant ligt, het schilddak inmiddels is vervangen door een mansarde kap en er al dan niet keukens aan zijn gebouwd: altijd zit de dubbele deur in het midden, met aan weerszijden
P. 204
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 3 / 2010
Het kleine monument schakel in de geschiedenis
P. 205
Foto: Gerard Anderiesen
vensters met houten verstelbare shutters voor ventilatie en tegen inkijk, ligt er een verhoudingsgewijze royale roodgeschilderde stenen trap voor de deur, staat het huis op neuten en/of op een stenen plint en is de bovenverdieping uitgebouwd met een hoog dakhuis; vaak weer een kleine kopie van het huis zelf. De vensters konden even zo gemakkelijk gebruikt worden als toonbank voor de verkoop van allerhande huisarbeid. Heel kenmerkend was ook de kleurstelling. Parelgrijze of witte wanden, groene of gele deuren en ramen met luiken, roodgeschilderde stoep en rode of grijze leisteenkleurig singels op het dak. De huisjes zien er eenvoudig uit maar waren van origine vaak kunstzinnig gedecoreerd, net als de grote huizen. Volders (1966) wijst op de artistieke waarde van de onderste beslagplank die op de bakstenen plint rust. Hier lieten de timmerlieden hun ‘handtekening’ achter door deze op eigen wijze te profileren. Doordat het gevelbeslag van een huis met een zekere regelmaat werd vernieuwd
verdween deze kunstzinnig bewerkte en bewerkelijke plank en werd vervangen door een plank in een afwijkende kleur. Hetzelfde gold voor andere details.
Traditie en identiteit Hout was eeuwenlang het meest voorkomende bouwmateriaal, niet alleen omdat het ruimschoots voorhanden was, maar ook omdat metselaars en steenbakkers schaars waren. Bouwen in steen werd al vanaf de achttiende eeuw gepropageerd en baksteen was ook – zei het – voorradig omdat die als ballast uit Holland werd meegenomen. Het werd echter tot ver in de twintigste eeuw eigenlijk alleen gebruikt als fundament en voor buitentraptreden. In 1950 bestond nog 95 procent van het woningbestand uit houten huizen. Zoals gezegd was ontwerp en uitvoering van de bouw van oudsher nagenoeg geheel in handen van Creoolse timmer- en ambachtslieden, die weliswaar in opdracht bouwden, maar door afwezigheid van
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 3 / 2010
voorbeelden alleen naar eigen inzicht te werk konden gaan. Houtverwerking en houtsnijkunst heeft een lange traditie en – misschien nog wel kenmerkender – past zich moeiteloos aan aan nieuwe wensen en behoeften. In Suriname heeft deze oude en duurzame traditie tot eigen uitdrukkingsvormen in de bouw geleid. Alle oude en nieuwe standaardwerken over vier eeuwen architectuur en bouwkunst in Suriname laten de eigenheid en kunstzinnigheid van deze oude Creoolse professie zien. Helman (1963, p. 11) had het over “Aandachtig en liefdevolle arbeid, geduldig vakmanschap, bescheiden bekwaamheid, esthetisch gevoel en rustige doordachtheid zijn evenzovele prachtige eigenschappen die ons in de oude gebouwen, meubels, ornamenten en sieraden ten voorbeeld gehouden worden” en architecten en cultuurhistorici als Temminck Groll, Volders en nu recent ook Van der Klooster & Bakker (2009) beschrijven de culturele traditie in detail. Je zou verwachten dat deze rijke Creoolse vakbekwaamheid ook een belangrijk aspect is van de Surinaamse identiteit. Dat laatste is maar ten dele het geval. In ieder geval dreigt de professie verloren te gaan, omdat het houten woonhuis in Paramaribo uit de gratie raakt. Een stenen huis geeft anno 2010 aanzienlijk meer status dan een houten en de grote monumentale houten gebouwen zijn veelal niet meer als woonhuizen in gebruik. De kleine houten volkswoning is zelfs geheel in diskrediet geraakt door associatie met armoede en gebrek en verdwijnt langzaam uit het straatbeeld. Door de eerder genoemde boedelkwesties zijn de talloze eigenaren bijna niet meer te traceren of tot een gezamenlijk besluit te bewegen en kunnen de huisjes niet worden verkocht. Ergo door de ingewikkelde eigendomsverhoudingen blijven investeringen uit en staan de nog resterende huisjes er vaak
Het kleine monument schakel in de geschiedenis
haveloos bij, raken in verval en worden verlaten of door brand verwoest. Met het verdwijnen van deze van oorsprong achttiende-eeuwse huisjes verdwijnt niet alleen een schakel in de bouwkundige en stedenbouwkundige geschiedenis van Paramaribo, maar ook in de sociale en daarmee in de eigene culturele traditie. Alleen wanneer de culturele waarde van deze huisjes wordt erkend, kunnen ze worden behouden. Het eenvoudige grondpatroon van de huisjes en de bewerkbaarheid en restaureerbaarheid van hout lenen zich goed als lesmateriaal voor het weer opbouwen van het oude vakmanschap met de jongere generatie, waarmee de ambachtelijke en kunstzinnige professie in ere wordt hersteld. De opbouw van zo’n professie is ook nodig om de panden die wel op de Werelderfgoedlijst staan te restaureren en onderhouden. De verwevenheid van het kleine en grote monument is en blijft dan een historisch gegeven. Ineke Teijmant (
[email protected]) is stadssocioloog aan de Faculteit Maatschappij en Gedragswetenschappen, Universiteit van Amsterdam en is redacteur van Rooilijn.
Literatuur Helman, A. & C.L. Temminck Groll (1963) Vier eeuwen Paramaribo:
Onze Nationale Hoofdstad, Paramaribo Klooster, O. van der & M. Bakker (2009) Architectuur en
bouwcultuur in Suriname, KIT Publishers, Amsterdam Mc Leod, C., S. Prantl & G.A. de Bruije (2003) Kriskras door
Frimangron, een analyse van een historische wijk in Paramaribo, Suriname, KIT Publishers, Amsterdam Mc Leod-Ferrier, C. (1993) Elisabeth Samson. Een vrije zwarte
vrouw in het achttiende-eeuwse Suriname, Universiteit Utrecht, Utrecht Temminck Groll, C.L. (1973) De architectuur van Suriname 1667-
1930, De Walburg Pers, Zutphen Volders, J.L. (1966) Bouwkunst in Suriname. Driehonderd jaren
nationale architectuur beschreven en getekend door ir. J.L. Volders, Uitgeverij G. van Saane, Lectura Architectonica, Hilversum
P. 206
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 3 / 2010
Boedelproblematiek, struikelblok in de ruimtelijke ordening
P. 207
Boedelproblematiek, struikelblok in de Anneke Chin-a-Lin ruimtelijke ordening
Bij iedere vorm van ruimtelijke ordening en volkshuisvesting staat grond en het gebruik daarvan centraal. Belangrijk is daarom de vraag: van wie is die grond? Dat lijkt een gemakkelijke vraag, maar is het niet. In Suriname is de kwestie van de eigendomsverhoudingen en boedelproblematiek zo een serieus probleem geworden, dat de overheid haar ruimtelijke ordeningstaken moeilijk kan uitoefenen. Wat is er aan de hand en wat kan eraan worden gedaan? Foto: Marije Koudstaal
Een belangrijk struikelblok in de ruimtelijke ordening van Suriname zijn gronden die deel uitmaken van onverdeelde boedels; boedels waarvan de eigenaren wel bekend zijn, maar partijen nagelaten hebben deze te verdelen. Bij een kleine groep deelgerechtigden valt het probleem nog te overzien. Echter, bij boedelkwesties die lopen over verschillende generaties met meerdere echtscheidingen en verervingen wordt het gecompliceerd en met het verstrijken van de jaren steeds gecompliceerder. Vaak zijn er zoveel eigenaren, dat het individueel gezien niet interessant is om tot boedelscheiding of verkoop over te gaan, omdat de kosten niet opwegen tegen de waarde van het aandeel dat men heeft. Dat heeft tot gevolg dat er veel bebouwde en onbebouwde kavels in de stad liggen die door onduidelijkheid over eigendom niet worden onderhouden.
Grond in Suriname is van de Staat (domeingrond) of van derden, waarbij geldt dat alle grond waarop niet door anderen recht van eigendom wordt bewezen, eigendom is van de Staat. Dit is het domeinbeginsel. Wie eigenaar is of beschikt over een ander zakelijk recht op de grond, kan in beginsel achterhaald worden via het Hypotheekkantoor in Suriname. Echter, iemand kan ook eigenaar of zakelijk gerechtigde zijn, zonder dat dit uit de registers blijkt. Als een eigenaar overlijdt, blijft het bezit namelijk op diens naam staan. De erfgenamen zijn weliswaar de nieuwe eigenaren, maar worden niet automatisch geregistreerd. Hetzelfde geldt bij echtscheiding. Juridisch wordt de expartner eigenaar voor de helft van het perceel, maar in het register wordt deze verkrijging niet doorgevoerd. Men kan dus niet simpelweg door het raadplegen van een register
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 3 / 2010
Boedelproblematiek, struikelblok in de ruimtelijke ordening
weten wie eigenaar of zakelijk gerechtigde is. Daarvoor is een uitgebreid notarieel onderzoek noodzakelijk.
Oorzaken boedelproblematiek Voor het ontstaan van de boedelproblematiek zijn meerdere oorzaken zoals de Surinaamse regelgeving en het migratiepatroon, maar ook emotionele factoren kunnen een belangrijke rol spelen. Neem de Surinaamse afstammingsregelgeving. Lange tijd was het concubinaat, een buitenechtelijke samenleving, de meest voorkomende samenlevingsvorm. Kinderen geboren uit concubinaat staan niet automatisch in familierechtelijke en daarmee in erfrechtelijke betrekkingen tot de ouders. Voor vaders gold en geldt nog steeds dat erkenning noodzakelijk is om erfgenaamschap van een kind te bewerkstelligen. Voor moeders is de regelgeving wisselend geweest. Aanvankelijk gold de regel: ‘moeder maakt geen bastaard’. Erkenning was dus niet nodig. Bij de invoering van het Surinaams Burgerlijk Wetboek in 1869 werd die regel afgeschaft en moesten ook moeders hun kinderen erkennen om erfgenaamschap van een kind te bewerkstelligen. In 1963 heeft men de situatie van vóór 1869 echter weer heringevoerd, zonder een overgangsregeling te maken, zodat op dit moment meerdere rechtsregels gelden. Tevens gold tot het jaar 2000 dat onwettige kinderen samen met de ouders, broers en zusters van de overleden ouder erfden. Had een moeder een onwettig kind, twaalf broers en zusters en twee nog levende ouders, dan kwam het aantal erfgenamen al uit op 15 personen! Dus zelfs in geval van één kind kon al een gecompliceerde boedel ontstaan. Een andere belangrijke oorzaak is gelegen in het typische Surinaamse migratiepatroon. Suriname heeft niet alleen veel migratie gekend, maar ook uit veel verschillende herkomstlanden. Migranten laten familie in het land van herkomst achter, verkrijgen elders bezittingen, bouwen een gezinsleven op, scheiden, overlijden of keren terug naar het land van herkomst. Het vinden van de erfgenamen (de rechtsopvolgers onder algemene titel), is tot de dag van vandaag alles behalve eenvoudig. Nog daargelaten dat ook de rechtsregels van het land van herkomst een rol kunnen spelen.
P. 208
Dan zijn er nog de nodige familieruzies als oorzaak van de boedelproblematiek. Sommige boedels bestaan al generaties lang, enkel omdat mensen weigeren met elkaar om de tafel te gaan zitten. Maar ook het omgekeerde, het gevoel van verbondenheid en de wens het bezit ‘in de familie te houden’, kan een reden zijn om niet over te gaan tot verdeling. Bekend is het voorbeeld van kinderen van slaveneigenaren, verwekt bij slavinnen, die bij testament een aandeel in de plantage toegewezen kregen. Bij deze kinderen heerste een gevoel van verbondenheid met de grond, die maakte dat men er niet over dacht de grond te verkopen, onder het motto ‘geboortegrond verkoop je niet’. De opsomming van bovengenoemde oorzaken is alles behalve limitatief, maar geeft wel een beeld van waardoor de boedelproblematiek is ontstaan en nog steeds ontstaat. Hierdoor worden gronden ontrokken aan optimaal gebruik in het economisch en maatschappelijk verkeer. Dat leidt er toe dat het straatbeeld in de stad voor een deel wordt ingevuld door vervallen percelen en slecht onderhouden huizen en erven. Leegstaande panden kunnen worden gekraakt, slecht onderhoud trekt ongedierte aan en lege percelen geven geen mogelijkheden voor ontwikkelingen.
Oplossingen voorhanden Hoewel de boedelproblematiek complex is, is ze niet onoplosbaar. Voor de ruimtelijke ordening is de meest ideale situatie dat de grond in handen is en blijft van de Staat. De realiteit is anders, ook particulieren hebben eigendom en de Staat geeft nog steeds gronden aan particulieren uit. Het is wel mogelijk om via beperkingen en voorwaarden grond terug te laten keren in de handen van de Staat ofwel ‘in de boezem van het domein’, wanneer deze langdurig aan het maatschappelijk en economisch verkeer is of wordt onttrokken. Er zijn dan geen boedels meer die onbeheerd of onverdeeld blijven, waarmee het probleem voor de ruimtelijke ordening is opgelost. De oude en ook de bestaande regelgeving boden en bieden thans daartoe zowel privaatrechtelijk als publiek-
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 3 / 2010
Boedelproblematiek, struikelblok in de ruimtelijke ordening
rechtelijk handvaten. Op de privaatrechtelijke mogelijkheden wordt hier niet nader ingegaan. Bij publiekrechtelijke regelingen, waarbij gronden terugkeren in de boezem van het domein valt te denken aan het recht van naasting en nadering. Naasting geeft de Staat een voorkeursrecht bij verkoop, nadering geeft haar de bevoegdheid om tot gehele of gedeeltelijke onteigening over te gaan. Momenteel gelden deze regelingen alleen voor sommige domeingronden, maar ze kunnen ook naar particuliere gronden worden uitgebreid. Verval van recht van rechtswege is een andere oplossing met een zelfde terugkeereffect die men ook in de Landhervormingswetgeving in 1982 heeft gehandhaafd voor gronden die onbeheerd zijn of niet in cultuur gebracht. Bij de invoering van deze wetgeving is ook specifiek voor de kwestie onverdeelde boedels een bepaling opgenomen. Op het nalaten van verdeling van gronden uitgegeven in grondhuur binnen achttien maanden na overlijden, staat – behoudens overmacht – de sanctie van verval van het recht (artikel 16 Decreet L-2). De regelgeving die in 1982 is ingevoerd heeft er evenwel niet toe geleid dat oude boedels van vóór 1982 zijn aangepakt. Een oplossing die men in de literatuur regelmatig aanhaalt, is onteigening. Hierbij dient rekening te worden gehouden met het bepaalde in artikel 34 van de Grondwet van Suriname, dat onteigening alleen kan geschieden in het algemeen belang; bij wet vast te stellen en tegenover vooraf bepaalde schadeloosstelling. Evident is dat de aanpak van onverdeelde boedels leidt tot het bevorderen van de sociaal-economische ontwikkeling in samenhang met ruimtelijke en stedelijke vernieuwing, waarmee mijns inziens het algemeen belang is gegeven. Met het vaststellen van bestemmingsplannen met daaraan gekoppeld een ontwikkelingsplan zou een deel van de boedelproblematiek zeker aangepakt kunnen worden. Het Meerjaren Ontwikkelingsplan 2006-2011 (MOP) wijst al in die richting. Er wordt een specifieke paragraaf gewijd aan ruimtelijke ordening in het algemeen (paragraaf 4.4) en aan Paramaribo in het bijzonder (paragraaf 4.4.3).
P. 209
Gewezen wordt op “het disfunctioneren van de grond- en huizenmarkt, de achteruitgang van een aantal stadswijken en de gebrekkige economische activiteiten”, waardoor de druk op Paramaribo groter wordt. Dit vertaalt zich volgens, het rapport in “een versterkte toename van de behoefte aan woonruimte, voorzieningen, infrastructuur en werkgelegenheid”. De Staat heeft dus qua regelgeving diverse opties. Nog niet genoemd zijn de modernisering van de Onteigeningswet 1904/1952 of een wettelijke versie van de naderingsregeling, invoering van een wet vergelijkbaar met de Nederlandse Wet Voorkeursrecht Gemeenten of een wettelijke versie van de naastingsregeling. Men zou ook zonder meer een geheel nieuwe wet kunnen maken, die de voordelige eigenschappen bevat van de bestaande regelingen, zoals verval van recht bij nalaten van verdeling of onbeheerd laten van boedels, verval in algemeen belang en de schadeloosstelling bij onteigening. De politiek heeft door de jaren heen de boedelproblematiek wel degelijk onderkend, getuige de diverse commissies die zijn ingesteld, rapporten die zijn geschreven en de expliciete bepalingen in 1982. Door nalatigheid in de sfeer van toepassing en handhaving, maar ook in de invoering van gedegen regelgeving ter zake, is het echter bij onderkenning gebleven, gezien het feit dat men anno 2010 nog steeds dezelfde discussie voert. Toegegeven moet worden: het is politiek bezien een gevoelige kwestie. Hoe verkoopt men immers aan de achterban dat gronden die al generaties lang aan hen toebehoren en waarvoor ouders en voorouders hard gewerkt hebben, teruggenomen worden door de Staat? Dit is wel een voorwaarde voor ontwikkeling. Wil men de ruimtelijke ordening als onderdeel van de sociaal-maatschappelijke en de economische ontwikkeling van Suriname aanpakken, zoals staat vermeld in het MOP, dan zullen toch keuzes of impopulaire maatregelen getroffen moeten worden. Anneke Chin-a-Lin (
[email protected]) is kandidaat-notaris en werkzaam bij Notariskantoor Lont & Lalmahomed in Den Haag.
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 3 / 2010
Richelieu: pilot voor woningbouw en ruimtelijke planning
P. 210
Rudi Antonius en Jaap Ruijgers
Foto: Roel de Jong
Richelieu: pilot voor woningbouw en ruimtelijke planning
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 3 / 2010
Richelieu: pilot voor woningbouw en ruimtelijke planning
P. 211
Woningbouw is in Suriname een gevoelig politiek thema. In de grondwet is verankerd dat elke Surinamer recht heeft op een eigen woning. Dat recht is niet door iedereen verzilverd. Achtereenvolgende regeringen hebben royale woningbouwprogramma’s beloofd, maar niet waargemaakt. Beleids- en planvorming zijn versnipperd, geld is er niet of nauwelijks, bureaucratie en electorale goodwill werken belemmerend en particuliere partijen worden te weinig ingeschakeld. Op de voormalige plantage Richelieu wordt geëxperimenteerd met een soort satellietstad.
Eenduidige gegevens over zowel de vraag naar, het aanbod en de voorraad van woningen bestaan niet in Suriname. De Surinaamse overheid spreekt al jaren over een behoefte die oploopt tot ongeveer 4.000 nieuwe woningen per jaar. De census (volkstelling) van 2003 laat een acuut woningtekort van omstreeks 10.000 woningen zien. Deze bron geeft echter geen inzicht in de vaak slechte kwaliteit van de woningvoorraad en waar dringende vervanging of op zijn minst ingrijpende woningverbetering noodzakelijk is. Nog steeds bestaan er zogenaamde erfwoningen zonder water en sanitair. Er is sprake van een tekort aan kwalitatief goede woningen. Een registratie van het aantal nieuwe woningen dat jaarlijks wordt opgeleverd bestaat evenmin. Dat kan wel met een flinke marge worden afgeleid van het aantal verstrekte bouwvergunningen. In 2002 werd het aantal opgeleverde nieuwbouwwoningen op deze manier geschat op 400. In 2008 is de productie opgelopen tot ongeveer 2.000 woningen. Tijdens het seminar Volkshuisvesting 2008 komen onafhankelijk van elkaar de inleiders Duco Stadig (voormalig wethouder
gemeente Amsterdam) als Hans Martinus (decaan faculteit fysieke wetenschappen Anton de Kom Universiteit van Suriname) tot deze schatting (IMWO, 2008). Vrijwel de hele productie (naar schatting tenminste negentig procent) komt tot stand in de particuliere sector; vooral veel grote en dure villa’s. De voortdurende economische groei vanaf omstreeks 2001 lijkt de meest logische verklaring voor de groei van de productie. De Stichting Volkshuisvesting Suriname (SVS), een staatswoningbedrijf en de enige instelling die woningen voor de laagste inkomensgroepen bouwt, heeft sinds 2000 minder dan honderd nieuwe woningen aan haar bezit toegevoegd. Jarenlang hebben non-gouvernementele instellingen getracht sociale woningbouw te realiseren, maar deze hebben dat nooit op enige schaal weten te doen. Sinds 2002 bouwt de stichting Sekrepatu als sociale verhuurder naar het model van Nederlandse corporaties. Maar ook Sekrepatu heeft haar doelstelling: vijfhonderd woningen in vijf jaar, niet kunnen halen. In zeven jaar zijn tweehonderd woningen gerealiseerd. En voor een huurprijs die alleen voor bovenmodaal te betalen is.
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 3 / 2010
Het Lower Income Shelter Program (LISP) geïnitieerd door de InterAmerica Development Bank (IDB), heeft vanaf 2004 een bijdrage geleverd aan de productie van sociale (eigendoms)woningen. Hierbij wordt een vorm van microkrediet verstrekt aan lage inkomensgroepen om zelfbouw te faciliteren. Op deze manier zijn 1.500 nieuwe woningen gebouwd en 2.200 woningen ingrijpend verbeterd.
Opmaat voor een pilot In 2001 komen Suriname en Nederland overeen dat een flink deel van het restant aan zogenaamde verdragsmiddelen die bij de onafhankelijkheid van Suriname beschikbaar zijn gesteld, maar na de decembermoorden in 1982 waren bevroren, gericht worden ingezet voor de verbetering van de huisvestingsituatie. Gezamenlijk geven Suriname en Nederland opdracht aan het bureau Ecorys om een studie uit te voeren naar structurele oplossingen voor de sector huisvesting. Ecorys treft een overheid aan die geen oplossingen kan bieden om woningbouwproductie voor de lage inkomensgroepen op gang te brengen. In het onderzoek wordt duidelijk dat het Directoraat Volkshuisvesting weinig effectief is. Het bouwt met haar eigen timmerfabriek volkswoningen. Als onderdeel van het ministerie van Sociale Zaken in een land zonder bijstandsvoorzieningen werkt het aanbieden van een woning als een sociaal vangnet. Echter, een productie van enkele tientallen woningen per jaar blijkt een druppel op de gloeiende plaat. Opmerkelijk is verder dat het Directoraat Volkshuisvesting geen relatie heeft met de ministeries die verantwoordelijk zijn voor de ruimtelijk ordening (Ruijgers, 2002). Volgens het advies van Ecorys (2003) zou het directoraat een beleids- en kenniscentrum moeten worden waar data over woningvoorraad en woningbehoefte beschikbaar is. Het nieuwe directoraat zou
Richelieu: pilot voor woningbouw en ruimtelijke planning
leiding moeten geven aan een taskforce voor de woningproductie. Ook wordt geadviseerd een NV Grond en een NV Wonen op te richten ten behoeve van respectievelijk gebiedsontwikkeling en woningbeheer, het liefst op afstand van de overheid. Daarnaast stelt het advies dat de samenwerking tussen de ministeries onderling moet worden verbeterd, evenals die met niet-overheidsgebonden partijen. Een volstrekt nieuwe organisatie en opdracht dus. In 2005 wordt het projectbureau SHIP (Sector Huisvesting Implementatie Programma-unit) opgericht om de aanbevelingen van Ecorys inclusief de nieuwe organisatie en opdracht te implementeren. Richelieu wordt aangewezen als pilot waar deze nieuwe werkwijze in de praktijk wordt gebracht. De beschikbaarheid van de grond is een pragmatische onderlegger voor de keuze voor Richelieu. Dat de politieke partij van de verantwoordelijke minister in het district waarin Richelieu ligt haar machtsbasis heeft, speelt ongetwijfeld ook een rol.
Pilot voor nieuwe planologie Richelieu ligt in het district Commewijne. Dit was tot enkele jaren geleden een dun bevolkt agrarisch gebied met veel voormalige plantages. Commewijne ligt vanuit de stad gezien aan de overkant van de rivier en was lange tijd alleen per (veer) boot bereikbaar. Sinds de opening van de Wijdenboschbrug in 2000 is de bereikbaarheid sterk verbeterd. Evenals rond de rest van Paramaribo vindt ook in dit district een sluipende suburbanisatie plaats; een soort urban sprawl, vaak in de vorm van lintbebouwing. Richelieu is de naam van een vroegere suikerplantage. Het ligt op veertien kilometer afstand van Paramaribo en twee kilometer van Tamaredjo, de hoofdplaats van Commewijne met zo’n 4.000 inwoners. Richelieu is circa 350 hectare groot, waar op termijn 4.000 kavels kunnen worden ontwikkeld voornamelijk voor woningbouw
P. 212
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 3 / 2010
Richelieu: pilot voor woningbouw en ruimtelijke planning
(Directoraat Volkshuisvesting, 2009). Met de verwachte 12.000 inwoners zal het aanzienlijk groter zijn dan Tamaredjo en uitgroeien tot een soort satellietstad van Paramaribo. Naast sociale woningen voor lagere inkomens (huur en huurkoop) is er ruimte voor midden- en hogere inkomens (voornamelijk in de vorm van zelfbouwkavels). In het centrumgebied zijn winkels, commerciële en publieke voorzieningen gepland. Daarnaast voorziet het plan in voldoende werkgelegenheid om te voorkomen dat in de toekomst de inwoners elke dag in de file staan naar Paramaribo. Vanzelfsprekend komen er scholen en worden er basis gezondheidsdiensten gevestigd.
Foto: Projectbureau SHIP
Richelieu is meer dan een woningbouwprogramma, het is ook een pilot voor een nieuwe werkwijze. Het moet zorgen voor een omslag in het volkshuisvestingbeleid. In plaats van zelf te bouwen moet de overheid meer faciliterend gaan optreden. Leidend is daarbij het zogenaamde grondexploitatiemodel. In de praktijk komt dat neer op gebiedsontwikkeling: het bouwrijp maken van de grond, het aanleggen van de infrastructuur en daarna de verkoop van grond aan projectontwikkelaars die zorgen
P. 213
voor zowel sociale- als vrijesectorwoningen. Dit klinkt eenvoudig, maar dat is het niet. Het is een volstrekt nieuwe manier van werken in Suriname en politiek gezien een revolutionaire omwenteling. Tot nu toe vindt de suburbanisatie rond de stad namelijk plaats in de vorm van kleine verkavelingen. De gebruikelijke manier is dat kleinschalige agrariërs haaks op de weg een zandpad maken en vervolgens zes tot soms twaalf percelen grond verkopen die achter elkaar aan het zandpad liggen. Als daar na verloop van tijd woningen staan verwacht men van de overheid dat deze de infrastructuur aanlegt en financiert. De eenvoud van de nieuwe werkwijze voor deze pilot is dat voor Richelieu vooraf een integrale begroting van de kosten voor ontwatering, grondverbetering en infrastructuur wordt gemaakt op basis van een ruimtelijk plan. Hier tegenover moeten de inkomsten van de verkoop van grond worden gesteld die de grondexploitatie sluitend moeten maken. Uit deze opbrengsten kunnen weer andere gronden bouwrijp worden gemaakt. Op termijn kan uit de grondopbrengsten zelfs een deel van de kosten voor sociale woningbouw worden gefinancierd. Richelieu is op deze manier de start voor een op te richten Grond Ontwikkelings Bedrijf (de NV-grond zoals vermeld in het Ecorys onderzoek), min of meer vergelijkbaar met de grondbedrijven van Nederlandse gemeenten. Het bedrijf wordt opgezet door de overheid, maar krijgt de rechtspersoonlijkheid van een Naamloze Vennootschap (NV). Hiermee is het los– gekoppeld van directe politieke beïnvloeding en electorale goodwill die soms tot willekeur kan leiden. In dit laatste zit de omwenteling. De statuten zijn inmiddels door de Raad van Ministers goedgekeurd. Op verzoek van de Surinaamse minister heeft Deloitte een bedrijfsplan opgesteld.
Plan en programma De planvorming voor Richelieu is in 2006 begonnen. Het project is opgedeeld in
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 3 / 2010
Richelieu: pilot voor woningbouw en ruimtelijke planning
Foto: Roel de Jong
drie fasen. De ontwatering en grondverbetering van de eerste fase van circa honderd hectare is inmiddels afgerond. Ook de natte en droge infrastructuur is aangelegd. Dit alles is gefinancierd uit de verdragsmiddelen. De bedoeling is het bedrag met de gronduitgifte terug te verdienen, waarmee startkapitaal voor nieuwe locaties ontstaat. Binnen de eerste fase zijn de eerste twee woonvlekken bouw- en woonrijp gemaakt (circa dertien hectare). De eerste 120 woningen zijn vrijwel gereed en wachten op de aansluiting van de nutsvoorzieningen. Verwacht wordt dat ze in mei 2010 bewoond worden.
Voor de bebouwing van een volgende vlek wordt samenwerking gezocht met de woningstichting Sekrepatu. Deze bouwt zonder winstoogmerk sociale huurwoningen voor middeninkomens en huur- en koopwoningen voor midden en hogere inkomens. Op een andere vlek zullen kavels beschikbaar worden gesteld voor het LISP van de IDB. Daarnaast zullen uiteraard ook vrije zelfbouwkavels aan particulieren worden verkocht. Met het Ontwikkelingsbedrijf Gemeente Amsterdam (OGA) wordt daarnaast gewerkt aan een verkennend distributie planologisch onderzoek voor de centrumvoorzieningen.
P. 214
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 3 / 2010
Richelieu: pilot voor woningbouw en ruimtelijke planning
Een integrale benadering Richelieu is een voorbeeld geworden van integrale gebiedsontwikkeling. Uit intensieve samenwerking tussen de Dienst Ruimtelijke Ordening van de gemeente Amsterdam en alle relevante Surinaamse actoren is een Surinaams ontwikkelingsplan voortgekomen. Er is een grondontwikkelingsbedrijf opgericht en het OGA levert kennis en zorgt voor het coachen en scholen van medewerkers. Het Directoraat Volkshuisvesting organiseert bijvoorbeeld samen met het OGA en de Anton de Kom Universiteit seminars over volkshuisvesting voor ambtenaren, studenten en maatschappelijke stakeholders.
P. 215
Met Richelieu doet Suriname sinds decennia weer ervaring op met grootschalige woningbouw waarvoor een ruimtelijk plan als basis wordt gebruikt. Op deze schaal is dat nieuw. Voor het eerst zijn bijvoorbeeld de kosten voor de gebiedsontwikkeling en voor de woningbouw samen in een begroting gebracht. De kosten en opbrengsten zijn ingebracht in een grondontwikkelingsbedrijf en verwacht wordt dat in de toekomst gestructureerd werken volgens een grondexploitatiemodel mogelijk is. En – niet het minst belangrijke – voor het eerst sinds lange tijd is in Suriname een groot aantal volkswoningen in aanbouw. De machine draait en volgens plan duurt de samenwerking met het OGA tot eind 2010 waarna het stokje volledig moet zijn overgedragen. Of dat wordt gehaald is de vraag. Het is nog wat fragiel, maar de infrastructuur is opgebouwd voor zowel grondontwikkeling als een institutioneel kader om deze productie de komende tijd voort te zetten. Rudi Antonius (
[email protected]) is als jurist vanuit OGA gedetacheerd in Suriname. Jaap Ruijgers (
[email protected]) is socioloog en vanuit de gemeente Amsterdam betrokken bij de samenwerking tussen Amsterdam en het Directoraat Volkshuisvesting Suriname.
Foto: Roel de Jong
Spannende discussies tussen Amsterdam en het SHIP zijn bijvoorbeeld of de ontwatering plaats moet vinden via gesloten rioleringen of open trenches (sloten). Hygiëne versus kosten en voldoende afwateringscapaciteit bij hevige regenval staan tegenover elkaar. Bij de integrale ontwikkeling blijkt de drinkwaterproblematiek onderschat te zijn. Het district heeft te maken met ernstige verziltingproblemen. Voor de eerste 120 woningen vormt dit nog geen onoverkomelijk probleem. Dit kan het wel worden als het naar het geprognosticeerde aantal van 4.000 groeit. Inmiddels is het Amsterdamse Waternet bij de advisering betrokken. Nog niet alle problemen zijn opgelost.
Literatuur Directoraat Volkshuisvesting (2009)
Besluitvormingsdocument, Pilot Project Richelieu, Investeringsbesluit, Directoraat Volkshuisvesting, Paramaribo Ecorys (2003) Studie Sector Huisvesting, Ecorys, Rotterdam IMWO (2009) Verslag seminar huisvesting 2008, IMWO, Paramaribo Proplan (2010) Verslag seminar huisvesting 2009.
Contouren voor een meerjarig huisvestingsplan, Proplan, Paramaribo Ruijgers, J. (2002) Na bouw foe lanti oso, Stedelijke Woningdienst Amsterdam, Amsterdam
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 3 / 2010
Klimaatverandering: Paramaribo overstroomt
P. 216
Floortje Linnekamp
Klimaatverandering: Paramaribo overstroomt Foto: Floortje Linnekamp
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 3 / 2010
Klimaatverandering: Paramaribo overstroomt
P. 217
In Paramaribo is het risico op overstromingen de laatste decennia sterk toegenomen. Dit komt enerzijds door de gevolgen van klimaatverandering in het gebied, anderzijds door de ongestructureerde manier waarop de stad zich uitbreidt. Dit artikel gaat nader in op deze ontwikkelingen en beschrijft daarbij de huidige problemen met wateroverlast en de bedreigingen die er bestaan voor de toekomst. Als er geen actie ondernomen wordt zullen overstromingen steeds vaker voorkomen en steeds meer negatieve gevolgen hebben.
In 2007 gaf een rapport van het Intergovernmental Panel for Climate Change (IPCC) duidelijk aan dat klimaatverandering ernstige negatieve gevolgen met zich meebrengt en dat vooral ontwikkelingslanden hierdoor in toenemende mate getroffen zullen worden (IPCC, 2007a, b). Deze landen zijn kwetsbaar voor de risico’s van klimaatverandering omdat er vaak een relatief sterke trend van verstedelijking te zien is waardoor bevolkingsgroepen zich in toenemende mate concentreren binnen laaggelegen kustgebieden, veelal in tropische zones. Juist in deze gebieden is de kans op overstromingen als gevolg van zeespiegelstijging en het optreden van extreme weersomstandigheden groot. Ook staat snelle verstedelijking in veel gevallen gelijk aan ernstige milieuschade, wat voor toenemend overstromingsgevaar zorgt (Pelling, 2003). De situatie is bovendien dreigend omdat er in ontwikkelingslanden over het algemeen niet genoeg sociaal-economische welvaart bestaat om de bevolking tegen deze risico’s te beschermen (Satterthwaite e.a., 2009).
Risico’s in de kustzone Als het gaat om de negatieve gevolgen van klimaatverandering is Suriname één van de meest kwetsbare landen ter wereld. In de laaggelegen kustzone woont 76 procent van de bevolking. Daarmee staat Suriname in de top vijf van landen met het hoogste
percentage van de bevolking woonachtig in zo’n gebied (McGranahan e.a., 2007). De meerderheid hiervan leeft in de hoofdstad Paramaribo, die gemiddeld tussen de nul en twee meter boven zeeniveau ligt. Het noordelijke gedeelte van de stad grenst aan de Surinamerivier en is tegelijkertijd niet verder dan een paar kilometer van de Atlantische Oceaan verwijderd. Met een zeespiegelstijging van enige centimeters zal dit gebied als eerste overstromen. Het risico op overstromingen in Paramaribo wordt ondertussen versterkt door stedelijke ontwikkeling. Er is een relatief hoge jaarlijkse bevolkingsgroei (UN HABITAT, 2008) en er worden sinds het begin van de eenentwintigste eeuw nieuwe verkavelingprojecten gestart in de meest laaggelegen zones (Verrest, 2009). Sommige van deze zones zijn zelfs oorspronkelijk tropische moerassen, die van nature een aantal maanden per jaar (tijdens de tropische regentijden) onder water lopen. Stedelijke ontwikkeling zorgt bovendien voor erosie binnen het kustgebied waardoor mangrove bossen verdwijnen die voorheen een natuurlijke bescherming tegen water van de rivier en de oceaan boden (Adger e.a., 2005).
Onderzoek In Paramaribo is een scriptieonderzoek uitgevoerd met als doel meer inzicht te krijgen in de manier waarop deze ontwikkelingen voor problemen zorgen op lokaal
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 3 / 2010
niveau. In de eerste plaats is daarvoor een enquête afgenomen onder bewoners van een deel van de stad dat direct grenst aan de Suriname Rivier en een groot risico loopt op overstromingen. Zij werden gevraagd naar hun ervaringen met overstromingen, de vermeende oorzaken ervan en de manier waarop zij denken dat het gevaar ervan verminderd kan worden. Om een zo compleet mogelijk beeld te krijgen van de problematiek is de enquête afgenomen in vier woonwijken, die onderling verschillen in sociaal-economische en ruimtelijke aspecten. In het onderzoek komen twee wijken voor waar overwegend huishoudens met hoge inkomens wonen (Mon Plaisir en Morgenstond) en twee wijken waarin overwegend huishoudens met midden tot lage inkomens wonen (Blauwgrond en Geyersvlijt). Tevens zijn er interviews afgenomen met medewerkers van instituties zoals het Ministerie van Openbare Werken, het Ministerie van Planning en Ontwikkelingssamenwerking, de Anton de Kom Universiteit van Suriname en de Waterloopkundige Dienst van Suriname, die zich bezighouden met onderzoek en beleidsontwerp in Paramaribo. Deze medewerkers is gevraagd naar hun mening over de oorzaken, gevolgen en mogelijke oplossingen voor overstromingen in de stad.
Falende afwatering Veel betrokkenen wijzen op het feit dat overstromingen op dit moment voornamelijk te wijten zijn aan problemen met afwateringssystemen in Paramaribo. Afwatering geschiedt veelal op basis van zwaartekrachtdrainage, bijvoorbeeld via open kanalen. Zwaartekrachtdrainage blijkt echter op veel plaatsen nauwelijks meer mogelijk vanwege overbelasting van gronden. Dit is gedeeltelijk te wijten aan de manier waarop de stad zich heeft uitgebreid vanaf de Tweede Wereldoorlog. Tussen 1950 en 1980 deed de snelle bevolkingsgroei de vraag naar huisvesting stijgen. Vele oude plantagegronden rond het stadscentrum zijn toen omgezet in woongebieden.
Klimaatverandering: Paramaribo overstroomt
Deze projecten zijn echter vaak op een ongestructureerde manier en ad hoc uitgevoerd, waardoor de gevolgen voor de ontwikkeling en infrastructuur van de stad als geheel buiten beschouwing zijn gelaten. In 1973 is weliswaar een stedelijke verordening opgesteld, maar deze heeft weinig verandering gebracht in de situatie vanwege het feit dat de toch al minimale regelgeving nauwelijks wordt nageleefd (Verrest, 2009). Drainagesystemen zijn daardoor slecht onderhouden en sluiten niet meer aan op de huidige stedelijke infrastructuur. Een ander belangrijk probleem is dat drainagesystemen ernstig verstopt zijn geraakt door vervuiling. Dit is voor een groot deel te wijten aan het ontbreken van een goed systeem voor de ophaal en eventuele recycling van huishoudafval in de stad. In veel woongebieden wordt afval niet regelmatig opgehaald door de daarvoor verantwoordelijke dienst. Veel bewoners geven in de enquête aan dat zij zich daardoor genoodzaakt voelen het vuil op andere plekken te dumpen, vaak in open kanalen. Nationale wet- en regelgeving is momenteel ontoereikend op dit gebied – Suriname heeft (ten tijde van het onderzoek) geen specifieke milieuwet – en kan bewoners er niet van weerhouden op een dergelijke manier te handelen. De bevolking is bovendien weinig milieubewust, waardoor zij vaak niet op de hoogte is van de negatieve gevolgen die het dumpen van afval heeft voor haar leefomgeving. Als aanvulling op zwaartekrachtdrainage bestaan er in Paramaribo pompen en sluizen die het water richting de rivier en de oceaan kunnen laten afvloeien. De bediening van deze systemen kent echter ook problemen. Een voormalig werknemer van het Ministerie van Openbare werken geeft aan dat een belangrijke pomp in het noorden van Paramaribo al negen jaar buiten werking is en dat andere pompen na uitbreiding van de stad niet genoeg capaciteit meer bezitten. Problemen blijken
P. 218
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 3 / 2010
Klimaatverandering: Paramaribo overstroomt
daarnaast veroorzaakt te worden doordat informatie over weersomstandigheden en klimaat onvoldoende verspreid wordt binnen de Surinaamse samenleving. Een medewerker van de Meteorologische Dienst van Suriname vertelt dat de bediening van de pompen vaak niet op basis van actuele weersinformatie geschiedt, waardoor deze bij het plotseling optreden van regenbuien te laat in werking worden gesteld. Dit komt volgens hem vooral omdat actuele informatie van de Meteorologische Dienst niet opgepikt wordt door de media in Suriname en niet verspreid wordt onder de bevolking en beleidsuitvoerende instanties.
Overstromingen in Paramaribo In delen van Paramaribo vinden op dit moment regelmatig overstromingen plaats. Vooral heftige en geconcentreerde regenval tijdens de zogenaamde Grote Regentijd, die plaatsvindt tussen april en augustus, vormt de laatste jaren een probleem. Als deze regenval zich voordoet in combinatie met springvloed van de Suriname Rivier komen er binnen korte tijd grote hoeveelheden water de stad binnen. In het centrum van Paramaribo en in de omliggende woongebieden komt het water soms centimeters hoog te staan. Dit veroorzaakt schade aan gebouwen, infrastructuur, huizen, erven en andere menselijke eigendommen. Ook zorgen de onhygiënische toestanden die het water teweeg brengt voor een toename van ziektes. Zo heeft een overstroming na regenbuien tussen 9 en 13 maart 2009 het complete sociaal-economische leven in Paramaribo gedurende een aantal dagen flink ontregeld en voor heel wat schade gezorgd. Grote delen van de stad waren onbegaanbaar. Scholen, winkels, bedrijven en overheidsinstanties sloten hun deuren en bewoners konden hun huizen niet uit. In woonwijken zagen veel mensen het vloedwater hun huizen binnenstromen en hun persoonlijke eigendommen ernstig beschadigen. Er vond tevens een relatief groot aantal verkeersongelukken plaats en op de radio werd een forse stijging van
P. 219
het aantal mensen met infectieziekten gerapporteerd. Klimaatwetenschappers voorspellen nu dat dit soort problemen zich in toenemende mate zullen voordoen in de stad. De stijgende temperatuur op aarde zorgt er voor dat regenbuien niet alleen vaker maar ook heftiger en geconcentreerder zullen vallen in het gebied en dat er tegelijkertijd zeespiegelstijging op zal treden, wat als gevolg heeft dat de stad een toegenomen hoeveelheid water moet verwerken. De afwateringssystemen in Paramaribo zijn echter, zoals hierboven beschreven, niet berekend op toenemende hoeveelheden water. Sterker nog, ze zijn vaak niet eens in staat de huidige regenbuien op te vangen en verliezen bovendien aan capaciteit vanwege vervuiling en stedelijke groei. Zo wordt overstromingsgevaar in de stad dus in de hand gewerkt door een combinatie van interne factoren die te maken hebben met stedelijke ontwikkeling en externe factoren die te maken hebben met klimaatverandering.
Overlast en schade De enquête onder bewoners van Paramaribo Noord wijst uit dat bijna negentig procent van de huishoudens op dit moment te maken heeft met één of meer overstromingen in hun buurt tijdens de grote regentijd. Water blijft dan een aantal uur en in sommige gevallen zelfs gedurende enkele dagen op de straat en op erven staan en stroomt soms huizen binnen. Hoewel deze vorm van wateroverlast dus aan bijna geen enkel huishouden in het laaggelegen gebied voorbij gaat, blijken er per wijk verschillen te zijn in de intensiteit, duur en effecten van de overstromingen, die gedeeltelijk met sociaal-economische en ruimtelijke verschillen te maken hebben. In vergelijking met hogere-inkomenswijken blijft het water in lagere-inkomenswijken langer staan op de straat, op erven of in huizen. Dit heeft te maken met het feit dat
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 3 / 2010
Klimaatverandering: Paramaribo overstroomt
huizen in lagere-inkomenswijken dichter op elkaar zijn gebouwd dan huizen in hogere-inkomenswijken. Ook zijn de erven in lagere-inkomenswijken vaak niet veel hoger gelegen dan de straat, in tegenstelling tot de veelal met beton opgehoogde erven in de hogere-inkomenswijken. In lagere-inkomenswijken komt het ook vaker voor dat huizen slechter berekend zijn op grote hoeveelheden water doordat zij uit één verdieping op de begane grond bestaan en/of met hout geconstrueerd zijn, in tegenstelling tot huizen in de hogereinkomenswijken, die vaker voor een groot deel met beton of bakstenen geconstrueerd zijn en/of uit meer verdiepingen bestaan.
dat sanitaire systemen worden gefrustreerd. Afvalwater van huishoudens kan namelijk moeilijker weggespoeld worden tijdens overstromingen. Dit probleem zorgt op haar beurt weer voor verhoogde gezondheidsrisico’s. Een belangrijke zorg in Paramaribo is dat geen enkele vorm van verzekering bestaat tegen dit soort negatieve gevolgen. Vooral de bewoners van lagere-inkomenswijken zeggen daarom te vrezen voor een verslechterende economische positie als gevolg van overstromingen en in paniek te raken wanneer deze zich voordoen of dreigen voor te doen. Dit wordt versterkt door het feit dat het hen vaak aan actuele en betrouwbare weersinformatie ontbreekt.
Negatieve gevolgen van wateroverlast voor de bewoners zijn in veel gevallen het verlies van werk- of schooltijd, waardoor inkomsten worden misgelopen en achterstanden worden opgelopen. Tijdens het afnemen van de enquêtes wordt ook veel schade gerapporteerd. Bijvoorbeeld aan voertuigen, doordat mensen ondanks het overstromingswater toch aan het verkeer blijven deelnemen. De meeste schade wordt volgens bewoners echter veroorzaakt wanneer het overstromingswater erven en huizen binnenstroomt en delen van het interieur aantast. Verder is een veelvuldig voorkomend probleem
Risico’s verminderen?
Blauwgrond (foto: Floortje Linnekamp)
Hoewel klimaatverandering het risico op overstromingen dus vergroot in Paramaribo, kan de kwetsbaarheid hiervoor verminderd worden door de manier te verbeteren waarop het toenemende wateroverschot gereguleerd wordt. Collectieve goederen als betere afwateringssystemen en infrastructuur zullen daarvoor voornamelijk vanuit de nationale overheid aangereikt moeten worden. Uit de interviews met medewerkers van overheidsinstanties blijkt dat overstromingen en klimaatverandering ook op bestuurlijk niveau als een bedreiging voor Paramaribo worden gezien. Er wordt dan ook vaak
P. 220
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 3 / 2010
Klimaatverandering: Paramaribo overstroomt
verkondigd dat plannen gemaakt worden om het toenemende overstromingsgevaar in de stad aan te pakken, zoals het plaatsen van meer pompen en het bevorderen van duurzame economische ontwikkeling binnen het kustgebied. Tot nu is er van dit soort plannen echter weinig in de praktijk te zien. De meeste bewoners in Paramaribo Noord geven aan dat zij niet weten wat de regering doet om overstromingsgevaar aan te pakken, behalve het zo nu en dan schoonmaken van de afvoerkanalen. Zij kenmerken dit beleid als ontoereikend. Bewoners van Paramaribo kunnen zelf ook een bijdrage leveren aan het verminderen van de kwetsbaarheid van de stad, door het nemen van adaptieve maatregelen op lokaal niveau. Zo kunnen zij door middel van collectieve actie aan drainage en afvalproblemen in hun wijk werken, of investeringen doen om huizen en erven tegen overstromingswater te beschermen. Uit het onderzoek blijkt echter dat deze vorm van actie slechts in sommige gevallen wordt ondernomen.
P. 221
beeld door het verbeteren van het afvalbeleid in de stad. Verder moet gedacht worden aan het verbeteren van communicatiesystemen in relatie tot weersomstandigheden en klimaat. Hiernaast zullen, in het bijzonder voor armere huishoudens, mogelijkheden gecreëerd moeten worden voor verzekering tegen schade en verliezen als gevolg van overstromingen. Ten slotte is het wenselijk om te investeren in de gezondheidszorg en andere sociale diensten, zodat deze instellingen beter berekend zijn op het toenemende overstromingsgevaar in de stad. De mate waarin klimaatverandering effect zal hebben in Paramaribo zal afhangen van de mate waarin betrokkenen dit soort acties zullen ondernemen. Floortje Linnekamp (
[email protected]) rondde onlangs de Master International Development Studies aan de Universiteit van Amsterdam af en is tijdelijk werkzaam bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken (DME).
Literatuur Adger, W.N., T.P. Hughes, C. Folke, S.R. Carpenter & J. Rockstrom (2005) ‘Social-Ecological Resilience to Coastal Disasters’,
Overstromingen vormen op dit moment een jaarlijks terugkerend probleem in Paramaribo, voornamelijk vanwege slechte afwateringssystemen. De mate waarin klimaatverandering de frequentie, intensiteit en negatieve gevolgen van deze overstromingen nu doet toenemen, hangt af van wat beleidsmakers en burgers in de toekomst zullen doen om de kwetsbaarheid van de stad te verminderen. Het is van groot belang dat de risico’s van toenemende regenval en zeespiegelstijging worden geïntegreerd in langetermijnstadsplanning, zodat stedelijke groei niet langer overstromingsgevaar in de hand werkt. Zo moet er bijvoorbeeld een halt komen op verkavelingprojecten in de meest noordelijke gedeeltes van de stad, aangezien deze laaggelegen gebieden het meest kwetsbaar zijn en verkaveling bijdraagt aan de belasting van de afwateringskanalen. Ook zal de regering maatregelen moeten treffen om milieuvervuiling tegen te gaan, bijvoor-
Science, jg. 309, nr. 1537, p. 1069-1039 IPCC (2007a) Climate Change 2007: The Physical Science Basis,
Contribution of Working Group I to the Fourth Assessment Report of the IPCC, Cambridge University Press, Cambridge IPCC (2007b) Climate Change 2007: Impacts, Adaptation and
Vulnerability. Contribution of Working Group II to the Fourth Assessment Report of the IPCC, Cambridge University Press, Cambridge McGranahan, G., D. Balk & B. Anderson (2007) ‘The Rising Tide: Assessing the Risks of Climate Change and Human Settlements in Low Elevation Coastal Zones’, Environment and Urbanization, jg. 19, nr. 1, p. 17-37 Pelling, M. (2003) The Vulnerabilities of Cities. Natural Disasters
and Social Resilience, Earthscan, Londen Satterthwaite, D., S. Huq, H. Reid, M. Pelling & P. Romero Lankao (2009) Adapting to Climate Change in Urban Areas: The Possibilities and Constraints in Low- and Middle-Income Nations. In: J. Bicknell, D. Dodman & D. Satterthwaite (red.), Adapting
Cities to climate change- Understanding and Addressing the Development challenges, Earthscan, Londen UN HABITAT (2008) State of the World’s Cities 2008/2009.
Harmonious Cities, UN HABITAT, Nairobi Verrest, H. (2010) ‘Paramaribo’, Cities, jg. 27, nr.1, p. 50-60
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 3 / 2010
“Je hoopt dat je het gedicht mag maken”
P. 222
Lucien Lafour “Je hoopt dat je het gedicht mag maken” Met een kritische blik volgt architect Lucien Lafour hoe de sociale woningbouw zich ontwikkelt in zijn geliefde Paramaribo. Hij is initiatiefnemer van de Surinaamse woningbouwstichting Sekrepatu dat samen met haar Nederlandse zusterstichting Brasa probeert te bouwen voor de lagere inkomensgroepen in Suriname. Daar ligt zijn hart. Pas na de bouw van de Nederlandse ambassade in Paramaribo is hij er met sociale woningbouw begonnen. Maar het kòn pas echt toen Amsterdam wilde meewerken. Het gaat nog moeizaam: “Elk huis moet zo gemaakt worden dat je er zelf in wíl wonen, hoe klein het ook is. Ik heb dat nog niet gezien.”
“Kijk, dit plan Kontren heb ik ontworpen. Er zit variatie in, met een plantsoen, losse huizen en geschakelde woningen. In één van de slingerstraatjes mag je niet parkeren, het is een woonstraat met een heel eigen klimaat. Er staan hoge en lage huizen, met verschillende dakvormen. Als je 125 tot 150 huizen moet maken, dan kun je de daken niet allemaal hetzelfde maken. Die accenten geven de schwung eraan. Stel, een bewoonster komt van Kwatta met de bus. Haar man is naar zijn werk, vriend of vriendin of bij z’n moeder op visite, en neemt de auto of de brommer mee. Deze vrouw komt naar huis met boodschappen met een kind op haar arm. Straten moeten ontworpen zijn dat het een fijne wandeling voor haar is. Zo hoort een stedenbouwkundig plan bedacht te worden, zeker in Suriname.” “Ik ging mijn oude vriend Montie opzoeken. Hij woont nog altijd in een sociale woning, gemaakt in de jaren zeventig met een woonkamer niet groter dan drie bij drie meter! Hij woonde daar met een groot gezin. Vroeger wond ik me op wanneer men op deze manier woningbouw maakte. Als reactie kreeg ik te horen dat de mensen niet zo groot moesten wonen en dat ze nog moesten leren wonen. Deze mensen hadden vijf tot zes
kinderen. Gegarandeerd dat er geen privacy is in zo’n woning. De kleinste woningen die ik ontworpen heb voor Dyari [het eerste project van stichting Sekrepatu uit 2003] hebben twee slaapkamers en zijn bestemd voor een klein gezin. In de iets grotere woningen met drie slaapkamers kan een gezin met veel kinderen wonen. Dit is naar mijn mening de minimumgrens wat een woning leefbaar maakt voor een gezin. Ik ben blij dat ik Dyari samen met Sekrepatu en Brasa heb mogen realiseren. Ik zou willen dat in Suriname veel meer gepraat en uitgewisseld zou worden over de betekenis van sociale woningbouw.” Er moet nog meer een gezamenlijke taal worden ontwikkeld? “Lijkt me wel. Het zou helpen om tot goede woningbouw te komen. Toen ik met Dyari begon, zeiden mijn oude vrienden: ‘Lucien, hou toch op. Niemand gaat wonen op zo’n bakadyari [achtererf]. Daar wonen dyonki’s [junks], vreselijk gevaarlijk daar. En niemand wil een huurwoning.’ Toen het in 2003 klaar was, zijn ze komen kijken en vonden het aardig. Niemand zag echter dat het een voorbeeld is voor Frimangron [oude wijk in het centrum van Paramaribo].”
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 3 / 2010
“Je hoopt dat je het gedicht mag maken”
P. 223
Albertine van Diepen en Marije Koudstaal
“Achtererven worden allemaal heel slecht bewoond. Als je het verhaal van de Zwarte Haan van Edgar Cairo’s boek leest, voel je wat een zwarte man, een zwart kind meemaakt op het achtererf in Frimangron: ratten, honden, schurftige honden, kippen. Bij Dyari is gezocht naar een voorbeeld wat je met zo’n perceel kan doen. Een oase van rust in de binnenstad, dat was de bedoeling. Normaal hadden hier veel meer dan zeventien huizen gestaan. Je kunt niet alleen woningen maken. Het plantsoen in het midden is nu een gemeenschap-
Foto: Marcel Heemskerk
pelijke plek geworden. Nu worden twee gebouwen in Dyari gebruikt als crèche, beheerderswoning en een kantoor. De verschillende functies brengen reuring in het plan: spelende kinderen, moeders die hun kind van de crèche halen. Nergens in Suriname heb ik zo’n verkaveling gezien met extra ruimte. Je moet het organiseren. Jammer dat ik Edgar Cairo het plan niet kan laten zien. Het verdriet van hem heb ik tot een paradijselijke situatie omgetoverd. Het plan is goed gegaan, driehonderd inschrijvingen op zeventien woningen.”
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 3 / 2010
“Je hoopt dat je het gedicht mag maken”
Groeit na Sekrepatu Dyari en Kontren het vertrouwen in sociale woningbouw in Suriname? “Ik hoor twee verhalen. Mensen die blij zijn dat ze daar wonen. Na publicatie van een nieuw plan zijn er veel inschrijvingen en aanvragen geweest. Maar er zijn ook mensen die het niet meer kunnen betalen. In Dyari betalen de mensen huur in euro’s, die is stabieler dan de Surinaamse dollar. Het is ingewikkeld vanwege het wisselen van Surinaamse dollars naar euro’s. Langzamerhand zet Sekrepatu wel een standaard neer. De bouw wordt helemaal door Surinaamse arbeiders uitgevoerd. De stichting koopt de grond, maakt het schoon, de bulldozer leert belangrijke bomen te sparen. De grond wordt opgehoogd en bouwrijp gemaakt. Alle leidingen worden aangevoerd tot aan het begin van het kavel. De leidingen op het kavel moet Sekrepatu aanleggen en betalen. Vervolgens worden de rioleringen gelegd, daarna de bestrating, de woningen en tot slot de hekken eromheen en straatverlichting. Dit allemaal zit in de huur inbegrepen. Men moet zich dit realiseren. Ik ben blij en trots dat Sekrepatu tot nu toe plannen heeft kunnen ontwikkelen. Maar ik hoop dat er snel subsidie komt waardoor de huur verlaagd kan worden en om Sekrepatu een reële kans te bieden om een goede sociale woningbouwvereniging te zijn.” Is stichting Sekrepatu er voor de lagere en de middeninkomens? “Voor de middeninkomens. Het is niet mogelijk om als woningbouwvereniging woningen voor de laagste inkomens te maken. Gangbaar in Suriname zijn twee vormen van wonen; of je bezit een eigen huis of je huurt bij een particulier. Er zullen genoeg mensen zijn die bij een woningbouwvereniging zouden willen huren, mits de huur in vergelijking tot koop concurrerend is. Woningbouwverenigingen hebben geen winstoogmerk en zorgen voor goed onderhoud. Het doel waarmee we zijn begonnen, is met de samenwerking tussen stichting Sekrepatu in Suriname en stichting Brasa in Amsterdam realiteit geworden. De woningbouwvereniging werkt aan grote projecten veelal buiten de stad zoals Kontren, Sekrepatu Buiten.
P. 224
Maar mijn droom om Frimangron, de Jordaan van Paramaribo, te renoveren is bijna vervlogen.” “Alleen een gesubsidieerd sociaal woningbouwbeleid biedt woningbouwkansen voor mensen met lage inkomens. Het is een fout van toenmalig premier Den Uyl dat hij destijds in Suriname bij de onafhankelijkheid geen woningbouwvereniging heeft geïntroduceerd. Was dit het geval geweest, dan bestond er nu een krachtige woningbouwvereniging en hadden we met inspanning van Amsterdam en in samenwerking met Sekrepatu aan de renovatie van Frimangron kunnen beginnen.” Remigranten die naar Suriname teruggaan, biedt dat kansen of verdringen ze anderen? “Als het er weinig in aantal zijn, zoals nu, dan hebben ze voorrang omdat je iets zekerder bent dat ze het geld kunnen betalen. Je hoort wel dat ze plekken maken waar alleen migranten wonen, honderd migranten bij elkaar. Daar ben ik heel erg op tegen, om zo’n onderscheid te hebben. Je zou eigenlijk moeten verevenen. Dat ze iets meer betalen zodat de meest kwetsbaren niet meteen uit hun huis moeten. Als je een pot maakt van dat extra geld, dan kun je daarmee mensen die een periode van zwakte hebben, verevenen. Dat hoort wat mij betreft bij sociale woningbouw.” Bestaat er zoiets als Surinaamse bouwkunst? “Onder Surinaamse bouwkunst versta ik bouwkunst die rekening houdt met het klimaat. Daar moet je over nadenken. In Suriname als men in steen bouwt, is in principe een spouwconstructie nodig tegen de hitte. Een schilddak heeft een dakrand op één hoogte, waardoor je schaduw krijgt op de gevels. Veranda’s of terrassen zouden als verlengstuk van de woonkamer kunnen dienen. Als je sociale woningbouw wilt maken, moet je mensen niet verplichten een airco te kopen. Die gaan stuk en moet worden onderhouden. Dat kost veel geld. Met klepramen of shutters krijg je immers ook ventilatie.”
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 3 / 2010
“Je hoopt dat je het gedicht mag maken”
“Bij Richelieu [groot woningproject buiten de stad] is gekeken naar de plantagestructuur van vroeger, toen er nog suiker op werd verbouwd. Er zijn slootjes voor de afwatering van een suikerriet plantage. Stedenbouwers denken: ‘Dat is de onderlegger, die gaan we gebruiken. Het is de historische basis.’ Maar het idee is dun. Je kunt niet alleen op de letter A een woord maken. Ik bedenk er een paar letters bij om zo woorden te kunnen maken. Ik heb er voor de kinderen een nieuw raster doorheen getekend met boropasi’s. Want kinderen lopen niet als een auto, die maken gebruik van zo’n boropasi, een informeel pad. Je zou daar ook informele shops aan kunnen leggen, een warung ticketshop, internetshop of kapper. Ik wou dit graag in het stedenbouwkundig plan verwerken, maar ik kreeg het niet voor elkaar. Helaas vonden Suriname en Nederland het te ingewikkeld. Heel jammer.” Een ander project, Bronsplein. Ook een bebouwd woonerf? “Vroeger ging ik daar dansen. Maar de buurt leeft niet meer en is verder achteruit gegaan. De gronden zijn niet te koop, het zijn boedels. Het Bronsplein is geen plein vanwege de hoge muren die erom heen staan. In mijn voorstel voor het Bronsplein zou het een modern plan worden met transparante sporthekken; een park met twee rijen bomen erom heen, een groene plek voor de buurt met de uitstraling van de Palmentuin; mooie lantaarnpalen en bankjes met verlichting van mijn grote vriend Simon Sprietsma. Je hoopt dat je het gedicht mag maken. Het is hard nodig dat de houten stad opgeknapt wordt met een prachtig groene Bronsplein. De binnenstad, die een historisch monument is, zal hierdoor opgewaardeerd kunnen worden. Door het gebrek aan waardering voor deze buurt is juist zo’n voorstel noodzakelijk. Men heeft tegenwoordig wel meer oog gekregen voor de openbare ruimte. De bestrating is al beter geworden. De Gravenstraat, nu Henck Arronstraat, ziet er nu netjes uit. Laatst zeiden oudere mensen tegen me: ‘Leuk hè, we kunnen gewoon wandelen op straat!’ Ik droom de laatste tijd van een advertentie
P. 225
met ‘Wie heeft er een monumentje dat hij graag wil laten opknappen?’ Dan gaan we zo’n huis helemaal opknappen aan de buitenkant met een nieuw dak, ramen, deuren.” Pimp your house in Paramaribo. Is er al animo voor? “Nee nog niet. ABC mag het doen, of RTL. Dan gaat het naar België, Frankrijk en Engeland. Dan naar Guyana, Frans Guyana. Ik stel me voor, een lieve mama, of mooie papa, die een prachtig verhaal vertelt hoe hij of zij aan dit huis kwam, van wie het ooit was, en van welke plantage de eerste bewoner kwam... Prachtige verhalen krijg je dan, verhalen die je nooit eerder hebt gehoord.” In Nederland is etnisch bouwen, exotische elementen toevoegen aan de woningbouw, in opkomst. Wat vindt u daarvan? “Het is niet nodig. Een meneer vraagt mij of ik voor hem een gebouwtje wil maken in Zuidoost. Op een zeker moment heb ik een Surinaams huis voor hem getekend: ‘Kijk, dit kan ik ook maken. Het zal heel goed werken, een Surinaams huis als restaurantje. Daarnaast staat een Tiroolse tent.’ Als grap zei ik dat. Tegenover dat hele moderne prachtige station, durf ik wel zo’n klein houten huisje te zetten. Hij heeft er niet voor gekozen. Voor woningbouw doe ik zoiets niet. Mensen hoeven niet in een decor te wonen. Ze wonen in Nederland. Ik heb in Zuidoost wel een tropische kas gemaakt voor Wi Kontren, een wooncentrum voor Surinaamse ouderen. Als de mensen daar zitten bij de tropische planten in de kas kunnen ze dromen, weg mijmeren naar Suriname. Er is ook een grote zaal, veel groter dan normaal bij een gemeenschappelijk project. Want als Surinaamse ouderen een feest geven, komen er vele mensen. Dat heb ik voor elkaar gekregen.” Albertine van Diepen (
[email protected]) is universitair docent Sociale Geografie en Planologie aan de Universiteit van Amsterdam. Marije Koudstaal (
[email protected]) is planoloog en werkzaam voor de gemeente Amsterdam als projectleider in de ruimtelijk ordening. Beide zijn redacteur van Rooilijn.
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 3 / 2010
Recensies
P. 226
Recensies
Ad de Bruijne en Paul Tjon Sie Fat
Een nieuw beeld van gebouwd Suriname Klooster, Olga van der & Michiel Bakker (red.) (2009) Architectuur en bouwcultuur in Suriname, KIT Publishers, Amsterdam, 392 p. ISBN 978-90-6832531-7, € 39,50
Wie in Surinaamse architectuur geïnteresseerd is, moest het tot nu toe met name doen met de waardevolle boeken Bouwkunst in Suriname (Volders, 1966) en De architectuur van Suriname 1667-1930 (Temminck Groll, 1973). Nu is er het fraai uitgegeven Architectuur en bouwcultuur in Suriname. Het is bij voorbaat een standaardwerk, een boek om te geven, te krijgen of te kopen. Het boek is met veel inzet verzorgd en grotendeels geschreven door Olga van der Klooster en Michiel Bakker. Het geeft veel feitelijk materiaal, bespreekt goed geïnformeerd tal van facetten van stad, platteland en binnenland en
bevat prachtige foto’s en afbeeldingen van kaarten. Het is een veelzijdig overzichtswerk met daarin onder meer een beschrijving over Monumentenzorg (Stephen Fokké), de Wayana woonhuizen in het Lawagebied (Karin Boven), de Marron dorpen, de plaatsen langs de Oost-Westverbinding, het bouwen voor het bestuur, voor onderwijs en de ziekenhuizen, de forten, de kerken, synagogen, moskeeën en tempels, de volkshuisvesting, de zwembaden en een analyse van de constructies in hout (Carel van Hest en Philip Dikland).
Architectuur en bouwcultuur in Suriname beoogt aldus een echt hand- en overzichtsboek te zijn. Helaas is dit slechts ten dele waar. Het modern gebouwde Suriname, in de inleiding ten onrechte aangeduid als een “Zuid-Amerikaans land, met een Europees-Afrikaanse stad en een Aziatisch platteland”, heeft geen plaats hier. Als encyclopedisch naslagwerk werkt het niet goed. Trefwoordenlijsten en indexen ontbreken en het is niet accuraat genoeg. Van het laatste enkele voorbeelden. Beschrijvingen zoals die van Moengo lopen tot de huidige dag, maar die van het nabijgelegen Albina, dat veel meer door de burgeroorlog getroffen is, gaat tot 1900. Er ontbreken essentiële gedenktekens zoals het Monument van de Revolutie en dat van de Decembermoorden. Er wordt niet vermeld waarom op 25 februari 1980 het fraaie Politiegebouw aan de Waterkant verbrand is. De informatie over de Libanese Surinamers is niet correct. Een foto van een grafsteen bij het Surinaams Museum zou van een “graf” zijn in de “voormalige begraaf-
plaats van Fort Zeelandia”. Ten onrechte wordt van een gemeentehuis gesproken. De informatie over de Stichting Volkshuisvesting Suriname is niet geheel juist en onvolledig. De naam van de architect Tsai Meu Chong is verkeerd gespeld als ‘Tsai Meu Mong’. Terecht neemt Paramaribo in het boek een centrale plaats in. Paramaribo is een unieke stad, historisch vrijwel geheel in hout gebouwd, met het stenen Fort Zeelandia als oud machtscentrum. Het is een stad vol monumenten. Sinds 1999 staan 244 onroerende goederen op een Monumentenlijst. De Unesco heeft Paramaribo in 2002 op de Werelderfgoedlijst geplaatst. Veel restauratie is nodig. Afgezien van particuliere initiatieven, zoals die van de Rooms-katholieke Kerk, zijn hiertoe nog geen effectieve wegen gevonden. Integendeel, de overheid heeft er kennelijk niet genoeg oog voor. In dit verband zijn de hoofdstukken over koloniale bouwkunst van onschatbare waarde, maar ze behandelen eigenlijk uitsluitend architectonische kopstukken. Niet-elite huisvesting in de koloniale tijd wordt zijdelings genoemd, net als de uitbreiding van houten constructies (indicatoren van sociale mobiliteit). De hedendaagse woningbouwarchitectuur wordt nauwelijks besproken. Analyses van villawijken zoals Zorg & Hoop en Mon Plaisir ontbreken. Dat geldt evenzo voor de moderne volkswoningbouw, zoals de bouw van huizen op bijv. Ephraïmszegen en Pontbuiten, en hoe de SVS-projecten van decennia terug er nu vaak vernieuwd voor staan: de volksarchitectuur.
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 3 / 2010
De alomvattendheid die dit boek toch beoogt, lijkt vooral ideologisch. De Surinaamse samenleving is pluraal of multicultureel in de populaire, semi-etnopolitieke opsomming van vanzelfsprekende, gelijkwaardige bevolkingsgroepen. Men veronderstelt te makkelijk dat een verzuilde beschrijving langs etnische lijnen vanzelf een compleet beeld zal opleveren. Het gevolg is dat analyses vastlopen in die ideologische visie. In Surinaams etnisch discours is er een historische hiërarchie van bevolkingsgroepen, met inheemsen verder in het verleden en Aziatische immigranten dichter bij het heden. Datzelfde discours gaat ervan uit dat de groepen legitiem zijn door hun primordialiteit en hun gelijkwaardige bijdrage aan Surinaamse multiculturaliteit; elke groep heeft specifieke gebruiken. Maar door etniciteit te vereenzelvigen met etnische groepen worden de elementen van de multiculturele samenleving star, onveranderlijk, traditioneel, niet-modern. Een onvoorzichtige lezer denkt dat in Suriname ‘echte indianen’ wonen in ‘echte indiaanse hutten’, zonder dat duidelijk wordt dat de meeste inheemsen in of relatief dichtbij Paramaribo wonen, in huizen die niet als ‘inheems’ getypeerd kunnen worden. De bijdrage over Marrons eindigt met één alinea waaruit het einde van de bouwtraditie blijkt; nergens staat iets over goudwinning, urbanisatie en de grote sociale veranderingen die daarmee samengaan. Hoeveel ‘traditionele’ Marronarchitectuur bestaat er nog als de ‘traditionele’, relatief geïsoleerde
Recensies
Marrongemeenschappen eigenlijk niet meer bestaan? Het beste voorbeeld in dit boek van hoe materiaal gecreëerd wordt door etnificatie is het onderdeel over Chinezen. Strikt gezien is het hoofdstuk een historische beschrijving van sociale integratie van immigranten, waarin de assumptie van het bestaan van een Chinese gemeenschap onkritisch wordt herhaald. Maar als er geen ‘traditionele’ Chinese architectuur in Suriname bestaat en de gebouwen van de Chinese instituties niet fundamenteel anders zijn dan van andere (semi-)openbare gebouwen, waarom is er dan een hoofdstuk over Chinezen, anders dan om te voldoen aan de etnisch ideologische benadering van Suriname?
P. 227
verbonden zijn met een zwarte bladzijde in de Surinaamse geschiedenis. Na de militaire coup van 1980 werden ze door de militairen gebruikt als deel van hun hoofdkwartier” (p. 16). Dat in het Fort op 8 december 1982 vijftien opposanten van de machthebbers zijn vermoord is kennelijk niet de moeite van het vermelden waard. Tragisch. Wij hopen dat dit boeiende boek snel uitverkocht zal zijn en dat er dan ruimte is voor een nieuwe, herziene versie. Ad de Bruijne (
[email protected]) en Paul Tjon Sie Fat (
[email protected]) zijn momenteel respectievelijk gasthoogleraar en docent bij de Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam.
Literatuur Het verband tussen Chinezen en de handel wordt genoemd, maar draagt niets bij aan een begrip van Chinese architectuur of bouwkunst in Suriname. Is er iets Chinees aan de inrichting van Chinese winkels en supermarkten, of zijn ze voortzettingen van oudere of bestaande opvattingen over hoe een winkel er in Suriname uit moet zien? Hoewel in Paramaribo één van de meest herhaalde klachten over Chinese migranten is dat ze grote supermarkten opzetten, worden die nergens genoemd. De overal aanwezige Chineestalige uithangborden – zowel die van de traditionele als die van de nieuwste supermarkten – worden niet besproken. Een serieuze slotopmerking. Over de oude officierswoningen in het Fort Zeelandia wordt gezegd dat “zij
Temminck Groll, C.L. (red.) (1973) De architektuur
van Suriname: 1667-1930, Walburg Pers, Zutphen Volders, J.L. (1966) Bouwkunst in Suriname.
Driehonderd jaren nationale architectuur, Uitgeverij G. van Saane, Hilversum
Ben de Pater
De verbeelding van Europa Wintle, Michael (2009) The image of Europe. Visualizing Europe in cartography and iconography throughout the ages, Cambridge University Press, Cambridge, 526 p., ISBN 978-0-52188634-5, £ 65,00 Op tal van plekken in Amsterdam zijn personificaties – meestal vrouwenfigu-
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 3 / 2010
Recensies
P. 228
Recensies
hoogleraar Europese Geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. Voor The image of Europe verzamelde hij duizenden afbeeldingen die op een of andere wijze Europa (en de overige continenten) weergeven: afbeeldingen van schilderijen, standbeelden, kaarten, cartoons, enzovoorts. Een deel daarvan (137 in zwart-wit, 33 in kleur) is opgenomen in dit boek, maar lang niet allemaal. Dat is soms wat ongemakkelijk voor de lezer: Wintle bespreekt kunstwerken, zonder dat die te zien zijn.
ren – te vinden van Europa en de overige continenten. Wellicht het bekendst is het beeldhouwwerk van Quellinus op een fronton van het Paleis op de Dam. Daar bewijzen Europa, Azië, Afrika en Amerika eer aan de Amsterdamse stedenmaagd. Maar ook in de twintigste eeuw zijn de continenten in steen uitgebeeld, bijvoorbeeld bij de Nederlandsche Handelsmaatschappij aan de Vijzelstraat (nu Stadsarchief), het Koninklijk Instituut voor de Tropen (ooit het Koloniaal Instituut) en het Scheepvaarthuis aan de Prins Hendrikkade. Elders in Europa heeft het eigen continent evenzeer tot de verbeelding gesproken. Zo ontwierp Antoine Etex in 1839 voor Parijs een zeventig meter hoge fontein in de vorm van een gekroonde vrouwenfiguur die Europa moest voorstellen. Het is er nooit gekomen, zoals zo veel grootse plannen in Parijs uiteindelijk nooit zijn gerealiseerd. Ik ontleen deze voorbeelden aan het meest recente boek van Michael Wintle, Brit van geboorte en sinds 2002
The image of Europe is overwegend chronologisch van opzet. Het besteedt ruim aandacht aan de schilderijen en beeldhouwwerken die de legende van Europa en de stier verbeelden: de Fenicische prinses die aan het strand wordt verleid door Zeus die haar meeneemt naar Kreta op zijn stierenrug. Steeds opnieuw hebben kunstenaars het verhaal geïnterpreteerd. Was de prinses een sterke vrouw of een slachtoffer? En wat zei het verhaal uiteindelijk over het continent Europa? Wintle analyseert echter ook de hedendaagse beeldtaal van de Europese Unie die zo graag een supranationale identiteit wil creëren. De eurobiljetten kunnen qua vormgeving niet in de schaduw staan van de vroegere guldenbiljetten, maar Wintle prijst ze. De bruggen en andere bouwwerken die er op staan zijn ‘gedenationaliseerd’, zodat iedere burger de vrijheid heeft ze naar eigen goeddunken te interpreteren – succesvolle symbolen, aldus Wintle, moeten vaag en meerlagig zijn, zodat ze verschillende groepen en opinies kunnen aanspreken. Over de gebouwen van de EU in Brussel is hij kritisch:
zij zijn opgetrokken in monumentale imponeerarchitectuur. Een hang naar het bombastische die gelukkig een tegenwicht krijgt dankzij alle cartoonisten die de EU op de hak nemen. Geografen en planologen zullen vooral geïnteresseerd zijn in Wintle’s analyse van de afbeelding van Europa op kaarten. Welke grenzen, vorm en positie had Europa in de cartografie van de Grieken en Romeinen en in de Middeleeuwen – toen de wereld zich beperkte tot drie continenten? Wintle laat bijvoorbeeld zien dat Europa op de middeleeuwse T-O kaarten slechts een bescheiden positie aan de rand van de wereld innam. Op deze kaarten bevindt Jeruzalem zich als heilige stad in het centrum van de wereld; Azië, Afrika en Europa en Azië liggen er in een cirkel omheen (O), van elkaar gescheiden door Nijl, Middellandse Zee en de Don (T). Dat veranderende na de ontdekking van Amerika. Op laat zestiende-eeuwse wereldkaarten domineert Europa dankzij de gebruikte Mercatorprojectie. Deze projectie beeldt gebieden rond de evenaar te klein af en Europa te groot. Zo verschijnt India op Mercatorkaarten uit de koloniale tijd als een gebied dat eigenlijk niet eens zo heel veel uitgestrekter is dan moederland Groot-Brittannië, dat ook nog eens precies in het centrum van de kaart ligt. Wereldkaarten, kortom, representeren èn construeren de geografische werkelijkheid; ze zijn geen neutrale informatiebronnen maar instrumenten van de macht. Vanaf de Renaissance wordt Europa meer en meer verbeeld als het
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 3 / 2010
Signalement
P. 229
Signalement
superieure continent. Europa staat voor macht, rede, vrijheid, wetenschap – en vrouwenfiguren die haar verbeelden krijgen een kroon opgezet, kostbare gewaden en geleerde boeken te dragen. Voor Azië blijft respect bestaan; Afrika en Amerika staan in Europese ogen het laagste in de hiërarchie – bewoond door wilden, verstoken van vooruitgang. Hun personificaties verraden hun ondergeschikte positie in de mondiale pikorde: ze tonen veel bloot, dierenvellen, verentooien. Dit hiërarchische denken krijgt zijn apotheose in de late negentiende eeuw. Europa staat op het hoogtepunt van zijn macht en zelfbewustzijn, en dat is terug te vinden in zijn beeldtaal. Wintle toont dat de nationale beeldtalen die zich tijdens deze fase van nation-building ontwikkelen, goed verenigbaar zijn met de Europese. Marianne, Britannia en Germania laten zich probleemloos combineren met beelden van Europa als superieur continent. Dat beeld overleeft zelfs de Eerste Wereldoorlog, het faillissement van de Europese beschaving. Een bezwaar is dat Wintle wel erg naar kunstwerken kijkt door zijn zelf gemaakte bril. Hij interpreteert ze vanuit de overtuiging dat ze na 1500 uitsluitend een Europees meerderwaardigheidsgevoel uitstralen. Anarchisme of pacifisme bijvoorbeeld hebben geen sporen achter gelaten, althans niet in dit boek. Waar dat mis gaat, is bij een standbeeld op het Amsterdamse Muntplein. Daar staat voor Hotel de l’Europe een halfnaakte vrouw op een wereldbol. Wintle kan niet achterhalen
wie de maker is en hoe oud het is – van begin 1990 vermoedt hij. Maar hij weet wel zeker wat het voorstelt, al ontbreekt een toelichting bij het beeld en kan ook het hotelpersoneel hem er niets over vertellen. Het is zonder twijfel de personificatie van Europa, passend in de eeuwenoude traditie van arrogantie: “Europe is here standing on the globe, born to rule and queen over it” (p. 449). Je moet echter om de achtergronden van het beeld te achterhalen niet bij de hotelreceptie informeren, maar, zo vertelt mijn collega Martin Zebracki, kijken op de website van de Kunstwacht (www.kunstwacht.nl/publiek/amsterdam). Dan blijkt het Vrouwe Fortuna te zijn, gemaakt in 1948 door Hildo Krop, de links geëngageerde stadsbeeldhouwer van Amsterdam die stierf in 1970 en nauwelijks beticht kan worden van imperialistische sympathieën. Waarschijnlijk gaf Krop met dit beeld, aldus Kunstwacht, “een personificatie van Amsterdam als open, vitale wereldstad, dat eens een vissersdorp was en later een mondiaal handelscentrum werd”. Niks, geen bazig Europa dat zich superieur waant in de wereld. Voor sociale wetenschappers is het wellicht wat teleurstellend dat Wintle niet een uitgewerkt theoretisch kader voor zijn analyse presenteert. Als een echte historicus, is hij vooral een verteller die een helder en soms meeslepend overzicht schetst van de visuele representatie van ons continent door de eeuwen heen. Wie dat zoekt, heeft het met The image of Europe gevonden. Ben de Pater (
[email protected]) is als sociaal geograaf verbonden aan de Universiteit Utrecht.
Kind aan de ketting Bijnaar, Aspha (red.) (2010) Kind aan de ketting. Opgroeien in slavernij toen en nu, KIT Publishers, Amsterdam, 284 p., ISBN 978-94-6022-061-6, € 26,50 In Suriname en op de Nederlandse Antillen en Aruba hebben tot 1863 honderdduizenden slaven gewerkt op suiker-, koffie- en katoenplantages, in zoutpannen en in de huishouding. Daar waren ook kinderen bij; veel meer dan tot voor kort werd aangenomen. In de eerste delen van Kind aan de ketting gaan onderzoekers in op de omstandigheden waaronder deze kinderen opgroeiden. Officieel is de slavernij overal ter wereld al lang afgeschaft. Toch leven vandaag nog miljoenen kinderen in een toestand van slavernij. In het laatste deel van deze publicatie gaan onderzoekers in op de huidige vormen van (gedwongen) kinderarbeid. Het boek kwam uit naar aanleiding van de gelijknamige tentoonstelling in het Nationaal instituut Nederlands slavernijverleden en erfenis (NiNsee) in Amsterdam die wegens succes verlengd is tot eind augustus 2010.
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 3 / 2010
Column: Bloeyende emotaal
P. 230
Column O. Naphta Bloeyende emotaal Zelden is een nieuw woonproject zo krachtig geadverteerd als het Park Bloeyendael in De Bilt. Mijn krant, die sinds enige tijd met klassieke leestekens het zelfdenkende vermogen van de natie op wil vijzelen, heeft al een paar keer een totale dubbele pagina mogen plaatsen waarin de boel wordt aangeprezen. Een leuke inkomst om het kritisch denkvermogen te stimuleren. Ik kan iedereen die in taal is geïnteresseerd de beschrijvingen van het project aanraden. Het is je reinste emotaal in door zeker 14 copywriters zorgvuldig gecomponeerde teksten, waarvan heel binnenkort veel zal doorsijpelen in nieuwe woonprojecten. Het heet “geborgen tussen water en natuur. Want uw veiligheid is in goede handen bij een alarmsysteem dat al eeuwenlang perfect werkt: het wakende oog van een betrouwbare portier.” Ik herinner me dat ik in Scottsdale (Phoenix, Arizona) in al m’n planologische onschuld zo’n woonoord wilde bekijken en onmiddellijk door een kleerkast werd teruggestuurd, ‘wat ik hier te zoeken had als ik niet was besteld door een van de bewoners?’ Of er ook een grote smokende Colt op z’n heup rustte, weet ik niet meer. Ik ben onmiddellijk doorgereden naar Taliesin-West, het studiecentrum van Frank Lloyd Wright, toegankelijk en een lust voor het architectonische oog. Ondanks de emotaal kan dat niet worden beweerd van de middenstandsarchitectuur van de bloeyende wijngaard van initiatiefnemer van Frits Hessing, de immer nukkige autodealer, die even verderop exclusieve koetsen verkoopt. Het logo van Bloeyendael heeft het meeste weg van een dubbele garage. Dik Wessels, aannemer, en met 1,6 miljard euro goed voor plek acht in de Quote 500, doet ook mee. Die zal zich geen verlies willen permitteren op het project, want dan raakt-ie van z’n quote. Er komen 100 woningen. Nergens in de emoteksten is de oppervlakte van het project vermeld, dus ben ik dat zelf gaan uitgoogelen en kom op pakweg vier hectare en een
beetje: een brutodichtheid van 25 woningen per hectare, geen spektakelstuk dus voor prijzen van de villa’s van boven het miljoen. Vroeger leerde ik dat een villapark tot 15 woningen per hectare ging, daarna wordt het toch een middenstandsbuurt. Ondanks alle beweringen van architect Hoogenberk die zegt uit te gaan van de traditionele bebouwing op de Stichtse Lustwaranda, tenderen aanzien en dichtheid naar een imitatiemiddenstandsbuurt uit de jaren dertig. De Stichtse adel bouwde z’n panden op ruimere kavels. De beschrijving van de tuinachtige omgeving is heel emo. De sterke zomereik zal er worden aangeplant, “een zeer karakteristieke Hollandse boom die al negenduizend jaar voorkomt in deze contreien en goed bestand is tegen klimaatschommelingen, bijvoorbeeld tegen hete zomers.” De huizen “met intieme en perfect op de zon gelegen tuinen waaraan het eigen “koetshuis” grenst, zijn nog het best te vergelijken met de royale stadhuizen van rond 1900, bijvoorbeeld aan het Wilhelminapark te Utrecht.” In die koetshuizen passen twee auto’s (Hessings nieuw-geld-koetsen) en zelfs twee fietsen. Er staat niet dat in Bloeyendael permanent de afremmende en optrekkende auto’s van Knooppunt Rijnsweerd tussen de “vrolijke merels” doorbrullen. Andere voordelen worden evenmin genoemd: de nabijgelegen veemarkthallen, camping De Berekuil en volkstuinencomplex Stadion. Prettig is wel dat de aangrenzende buitenplaats Sandwick en het Van Boetzelaarpark laten zien hoe er vroeger in de Stichtse Lustwarande werd gebouwd. Al googelend las ik twee aardige zinnen. “Aangezien De Bilt niet zoveel te bieden heeft, koketteren de bouwers vooral met al ‘het goede’ van de stad Utrecht.” En: “Niet te verwarren met het 1 km westelijker gelegen echte Park Bloeyendael.” De stichting die dat beheert heeft een paar jaar geleden nog weten te verhinderen dat de gemeente Utrecht dat heeft verpatst aan de provincie. Zo’n lekkere doordachte gemeentelijke actie om een paar centen aan onderhoud uit te sparen.
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 3 / 2010
Advertentie
Dinsdag, 18 Mei 2010, 14:00
Promotie Annika Smits Promotor: prof. dr. C.H. Mulder Co-promotor: dr. A. Zorlu
Locatie: Agnietenkapel Oudezijds Voorburgwal 231 1012 EZ Amsterdam
P. 231
Rooilijn
Jg. 43 / Nr. 3 / 2010
InBeeld: Paramaribo in beweging
P. 232