Overlegplatform Sport voor Allen
Sportinfrastructuurbeleid/ruimtelijke ordening en sport
Synthesenota werkgroep 3 – goedgekeurd door het Overlegplatform Sport voor Allen op 20/03/2006
1
Uitgangspunten Uit de bevraging door het Bloso van de Vlaamse schepenen van Sport (januari 2003) is gebleken dat 39,3% van alle Vlaamse steden en gemeenten zeggen dat ze een structureel tekort hebben aan overdekte sportinfrastructuur. Daarnaast hebben nog eens 31% van de steden en gemeenten een periodiek tekort aan overdekte sportinfrastructuur Dit wordt bevestigd door de bevraging van de sportclubs. Deze enquête, uitgevoerd door het Bloso bij 4.205 sportclubs bevestigt dat 34% van de sportclubs een tekort aan sportinfrastructuur ervaren. Bij de competitieclubs loopt dit tekort zelfs op tot 43%. 80% van de sportclubs met een tekort aan sportinfrastructuur bevestigt dat dit een hinder vormt voor de groei van de sportclub en 66 % zou meer leden toelaten indien er meer uren ter beschikking waren. Tijdens de Staten-Generaal van de sportclubs in september 2003 werd in workshop 3 “De relatie sportclub en gemeente” o.a. volgende aanbeveling geformuleerd: o De gemeente heeft als basisopdracht het lokale sportgebeuren te ondersteunen door permanent voldoende sportinfrastructuur beschikbaar te stellen voor sportclubs én individuele sporters, tegen een sociaal aanvaardbaar tarief, dat in overleg met de sportraad is vastgelegd. In workshop 4 “Relatie sportclub en schoolsport” werd o.a. gesteld dat: o Aangezien de sportinfrastructuur van de school, zowel bij nieuwbouw als renovatie, door de overheid wordt betoelaagd, bestaat de mogelijkheid om als overheid sturend op te treden inzake het openstellen van deze accommodatie na de schooluren. De sportclubs zijn vragende partij om beroep te kunnen doen op de sportinfrastructuur in de scholen. In workshop 5 “De problematiek van de sportaccommodatie” werden volgende stellingen weerhouden: 1. De sportclubs vragen met aandrang aan de overheid (lokaal, regionaal en Vlaams) om extra financiële middelen te voorzien voor het bouwen of renoveren van sportinfrastructuur. Elke overheid dient hier op zijn niveau zijn verantwoordelijkheid te nemen (basisinfrastructuur=lokaal bestuur; regionale en Vlaamse infrastructuur = bovenlokale overheden) De aanwending van deze middelen dient planmatig te gebeuren op basis van reële noden en behoeften, met onder andere ook aandacht voor minder populaire sporten. 2. Het is een opdracht van de lokale besturen om aan sportclubs en hun sportbeoefenaars een kwalitatief degelijke basissportinfrastructuur aan te bieden. Dit gebeurt best via een planmatige aanpak en gekaderd in een gestructureerd lokaal sportbeleid. Samenwerkingsverbanden dienen nagestreefd te worden, afhankelijk van de aard van de beoogde sportaccommodaties en de mogelijkheden van de potentiële partners (winwin-situatie). Ook naar gebruik van de beschikbare uren en op het vlak van sportieve resultaten kan door samenwerking een positief resultaat geboekt worden. Sportclubs hebben niet alleen behoefte aan bijkomende sportinfrastructuur, maar ook aan kwalitatief beter uitgeruste, vaak specifieke sportaccommodaties. 3. De sportclubs vragen dat er werk zou gemaakt worden van een verplichting om de sportinfrastructuur van scholen na de schooluren ter beschikking te stellen van de sportclubs. Daarbij zou het beheer ervan gecoördineerd kunnen worden door de
2
gemeentelijke sportdienst, waarbij voldoende inspraak moet gegarandeerd worden voor de scholen en de potentiële gebruikers. Aan de eigenaars moeten er voldoende garanties inzake veiligheid, onderhoud en verantwoorde exploitatie worden gegeven. In ieder geval zou bij subsidiëring voor nieuwbouw of renovatie deze verplichting moeten worden ingebouwd. 4. Met het oog op de sportsensibilisatie van niet-georganiseerde sporters en een actieve invulling van hun vrije tijd dient aandacht te worden besteed aan kleinschalige sportinfrastructuur in gemeenten en steden. Het succes van dergelijke initiatieven is o.m. afhankelijk van een goede inplanting en bereikbaarheid, (sociale) controle en regelmatig onderhoud. 5. De sportsector werd de laatste jaren geconfronteerd met meerdere regelgevingen die de bouw, de renovatie of de exploitatie van sportaccommodaties beïnvloeden. Bijvoorbeeld: • de problematiek “ruimtelijke ordening”, al dan niet gelieerd aan “zonevreemde” sportvoorzieningen • de verordeningen, wetten en decreten i.v.m. de natuur • de milieuwetgeving (Vlarem II) • de maatregelen tegen de legionellabesmetting • de veiligheidswetgeving. • de regelgeving rond monumentenzorg. De sportsector is hiermee minder vertrouwd en dient daarom alert en gecoördineerd op te treden. De lokale en provinciale overheden dienen de sportsector hieromtrent te begeleiden, te ondersteunen en te informeren. Vanuit het Vlaams niveau dienen degelijke informatie en voorlichting te worden verstrekt. 6. Het is nuttig om permanent op de hoogte te blijven van de tekorten inzake sportaccommodaties in Vlaanderen en van de achtergebleven regio’s. Voor het opstellen van dergelijke studies worden behoeftenormen gehanteerd. Er bestaan geen duidelijke behoeftenormen voor een aantal populaire openluchtvoorzieningen.Bovendien zijn de momenteel beschikbare behoeftenormen voor overdekte zwembaden en sporthallen inmiddels bijna 20 jaar oud. Met het oog op de herziening van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen, is het bovendien noodzakelijk, om de voor de sport noodzakelijke oppervlakte duidelijk te definiëren, zodanig dat in de voorziene ruimtebalans, meer oppervlakte voor sportaccommodaties kan worden opgenomen. In functie hiervan is een degelijke wetenschappelijke benadering wenselijk voor enerzijds de actualisatie van de reeds bestaande sportinfrastructuurnormen en anderzijds het opstellen van nieuwe normen. De sportsector dient hieraan de nodige medewerking te verlenen. In de visienota “Sport voor Allen” wordt een afzonderlijk hoofdstuk aan het wegwerken van het tekort aan sportinfrastructuur gewijd. Daarin werden volgende aanbevelingen geformuleerd: o
Om aan dit nijpende tekort te verhelpen zijn extra financiële middelen voor sportinfrastructuur van de overheid (Vlaamse, provinciale en lokale) noodzakelijk. Elke overheid dient op zijn niveau zijn verantwoordelijkheid te nemen (basisinfrastructuur = lokale overheid; regionale en Vlaamse sportinfrastructuur = bovenlokale overheden). De aanwending van deze extra financiële middelen dient planmatig te gebeuren op basis van reële noden en behoeften. Hierbij dienen 3
o o
o o
o
o
o
samenwerkingsverbanden te worden nagestreefd, afhankelijk van de aard van de beoogde sportaccommodaties en de mogelijkheden van de potentiële partners. Bestaande sportinfrastructuur van scholen dient optimaal te worden opengesteld voor de sportclubs en voor de lokale sportgemeenschap. Verouderde sportinfrastructuur dient te worden gerenoveerd. Sportclubs en individuele sportbeoefenaars hebben niet alleen behoefte aan bijkomende sportinfrastructuur, maar ook aan kwalitatief beter uitgeruste en/of sportspecifieke sportaccommodaties. Voor de niet-georganiseerde sporters dient ook aandacht te worden besteed aan kleinschalige sportinfrastructuur in gemeenten en steden. Bij de herziening van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen is het noodzakelijk om de voor de sport noodzakelijke oppervlakte duidelijk te definiëren, zodanig dat in de voorziene ruimtebalans meer oppervlakte voor sportaccommodaties kan worden opgenomen. Het is een opdracht van de lokale besturen om aan sportclubs en hun sportbeoefenaars een kwalitatief degelijke basissportinfrastructuur aan te bieden. Dit gebeurt best via een planmatige aanpak en gekaderd in een gestructureerd lokaal sportbeleid. Naast de aandacht die gevraagd wordt voor nieuwe infrastructuur, wordt ook aandacht gevraagd voor het onderhouden en renoveren van de bestaande sportinfrastructuur. Er worden ook financiële stimuli gevraagd indien de Vlaamse overheid haar wetgeving wijzigt bvb. om de financiële gevolgen van Vlarem en Legionella-wetgeving te ondervangen. Het Overlegplatform Sport voor Allen vraagt de Vlaamse overheid om er bij de federale overheid op aan te dringen dat, het verlaagde BTW-tarief (6%), ook toegepast kan worden bij renovatiewerken voor sportinfrastructuur, uitgevoerd door openbare besturen.
In hoofdstuk 7 “Het afstemmen van ruimtelijke ordening en leefmilieu op de noden van de sport” van de visienota Sport voor Allen werd volgende vaststelling gedaan: o Het sportbeleid heeft in het verleden al zijn aandacht en energie besteed aan het concipiëren en uitvoeren van een sportbeleid, waarbij de verhoging van de sportparticipatie en een kwalitatieve sportbeoefening centraal staan. Er ging evenwel minder aandacht naar de impact van parallelle beleidsdomeinen die nochtans een belangrijke invloed hebben op het instrumentarium dat de sportsector nodig heeft om zijn beleid te kunnen uitvoeren, bvb. inplanting van sportinfrastructuur, inkleuring van de gewestplannen. o Bij de herziening van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen is het noodzakelijk om in de ruimtebalans meer recreatiegebied (lees sportaccommodaties) in te schrijven, rekening houdende met de bestaande sportinfrastructuur en met de noden aan bijkomende sportinfrastructuren en rekening houdend met het behoud van de sportterreinen die momenteel zonevreemd liggen. o Meer en meer wordt de sportsector vandaag geconfronteerd met regelgeving en richtlijnen die opgemaakt en uitgevaardigd worden door de beleidsdomeinen Ruimtelijke Ordening en Leefmilieu en die niet in overeenstemming zijn met de noden van de sportsector of waarbij het maatschappelijk draagvlak van andere bevolkingsgroepen zwaarder doorweegt. Het is dan ook van het grootste belang dat de sportsector op de verschillende bestuursniveaus (Vlaanderen, provincie en gemeente)
4
vertegenwoordigd is in de adviesorganen van deze beleidsdomeinen en alert bepaalde evoluties volgt. Er werd dan ook gesteld dat: o ….het noodzakelijk zal zijn om alle geledingen te sensibiliseren en overtuigen van een alerte opvolging van verschillende beleidsdomeinen. In de beleidsnota sport 2004 – 2009 werden onder de strategische doelstelling 6. “Het voeren van een planmatig sportinfrastructuurbeleid”, volgende operationele doelstellingen geformuleerd: o Het onderzoeken van de mogelijkheid om (in) sportinfrastructuur gericht te investeren/subsidiëren in de geest van het bestuursakkoord op basis van een wetenschappelijk onderbouwd sportinfrastructuurplan. o Het onderzoeken van de prioriteiten die moeten gelegd worden wat betreft de sportinfrastructuur ten laste van de FFEU-middelen. Onder de kritieke succesfactor 6.8. “Het verder stimuleren van een planmatige aanpak van de infrastructuurinplanting en –uitbouw en van het optimaal gebruik van de aanwezige sportinfrastructuur (ook in scholen)” vinden we volgende operationele doelstellingen: • De Vlaamse regering zal er naar streven : o dat scholen hun niet-gebruikte sportinfrastructuur na schooltijd openstellen voor sport (cultuur en jeugd) en dit stimuleren o dat de lokale sportdiensten optreden als bemiddelaar tussen de vraag naar en het aanbod van sportinfrastructuur bij het ter beschikking stellen van kwaliteitsvolle en betaalbare sportvoorzieningen o dat gemeentebesturen en sportdiensten afspraken maken of convenanten afsluiten met betrekking tot het gebruik van privé-sportinfrastructuur o om een clausule op te nemen in de decreten die de betoelaging of subsidiëring van privé-sportinfrastructuur regelt, die begunstigden van de reglementering verplicht binnen bepaalde afspraken hun sportinfrastructuur ter beschikking te stellen van de lokale sportgemeenschap en hen vrijstelt van onroerende voorheffing voor de sportinfrastructuur o om extramiddelen ter beschikking te stellen voor de financiële ondersteuning van sportinfrastructuur van Vlaams of internationaal belang of van innovatieve projecten Voor de kritieke succesfactor 6.11 “Onderhandelingen aanknopen i.v.m. het beter afstemmen van de noden van de sport met andere beleidsdomeinen i.v.m. ruimtelijke ordening en leefmilieu” worden volgende operationele doelstellingen vooropgesteld: o Overleg opzetten met de Vlaamse ministers bevoegd voor Ruimtelijke Ordening, Leefmilieu en Toerisme teneinde de sportsector officieel te laten vertegenwoordigen op de verschillende bestuursniveaus (Vlaanderen, provincie en gemeente) in de adviesorganen van de beleidsdomeinen ruimtelijke ordening en leefmilieu. o De voor de sport noodzakelijke oppervlakte duidelijk definiëren opdat bij de herziening van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen in 2007 meer oppervlakte voor sportaccommodatie kan worden opgenomen in de ruimtebalans. In functie hiervan is een degelijke wetenschappelijke benadering wenselijk voor enerzijds de actualisatie van de reeds bestaande sportinfrastructuurnormen en anderzijds het opstellen van nieuwe normen.
5
o
o
Het interdepartementeel overleg verder zetten mbt. de inplanting van permanente omlopen met trainingsfaciliteiten voor gemotoriseerde sporten en mbt. de problematiek van sporten die onderhevig zijn aan de regelgeving van ruimtelijke ordening en/of leefmilieu. In 2007 komt RSV-II : diverse beleidsdomeinen hebben ruimtelijke aanspraken en/of wensbeelden. Landbouw, toerisme, industrie, de recreatieve sector, natuur en bos … en uiteraard ook sport. Op een gegeven ogenblik zal er een beleidsdomeinoverschrijdend afwegingsproces dienen te gebeuren. De sportsector heeft er op dat ogenblik alle belang bij haar ruimtelijke relevante aanspraken zowel beleidsmatig als wetenschappelijk grondig voor te bereiden en te onderbouwen.
Actiepunt Ankerpunt Sport, Ruimtelijke Ordening Leefmilieu en Natuur op Vlaams niveau De sportsector heeft tot dusver voornamelijk aandacht gehad voor het concipiëren en uitvoeren van het eigen sportbeleid. Veel minder aandacht werd besteed aan de impact van parallelle beleidsdomeinen (vb. RO, Milieu, …) die nochtans een belangrijke invloed hebben op het instrumentarium dat de sportsector nodig heeft om haar beleid te kunnen uitvoeren. Vastgesteld wordt dat de (lokale) sportbeleidsverantwoordelijken in het verleden niet altijd een eenduidige lange termijnvisie hebben ontwikkeld m.b.t. de ruimtelijke ordening. Onder druk van het maatschappelijk veld (de sportsector) werd heel wat zonevreemde (openlucht) sportinfrastructuur gerealiseerd. In het verleden heeft de sportsector ook weinig gewogen op het Vlaams beleidsniveau bij de tot stand koming van de beleidsplannen en regelgevingen inzake andere beleidsdomeinen. In het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen is op dit ogenblik slechts 17.500 ha recreatiegebied opgenomen.. In het RSV wordt tegen 2007 slechts een arbitraire toename van 1000 ha recreatiegebied voorzien zonder dat er indicaties zijn van de reële behoeften Het is bijgevolg van het grootste belang dat de problematiek van ruimtelijke ordening, leefmilieu en natuur in relatie tot sport op de voet gevolgd wordt en dit op de verschillende bestuursniveaus. Het is dan ook noodzakelijk dat er binnen het Bloso een personeelslid voltijds belast zou worden met deze problematiek. Omschrijving van het actiepunt Het aanstellen van één voltijds equivalent op niveau A met als opdracht ‘Sport, Ruimtelijke Ordening en Leefmilieu’ en ‘Sport en Natuur’ (Interne mobiliteit/nieuwe aanwerving). Mogelijke taakomschrijving: o Kennis en inzicht verwerven in, alsook het opvolgen van de van toepassing zijnde regelgeving; o Steun- en informatiepunt voor de actoren in het veld; o Deelnemen aan vergaderingen van verschillende entiteiten en adviesorganen m.b.t. deze materie; o Het uitwerken van mogelijke oplossingen voor problemen tussen sport enerzijds en RO, Leefmilieu en Natuur anderzijds; o Het mee uitwerken van een hanteerbaar instrument voor de buitenwereld inzake de relatie tussen de aanwezige sportinfrastructuur en haar ruimtelijke bestemming (i.s.m. met het Ondersteunend Centrum Geografisch Instituut (OC Gis)-Vlaanderen); o Verzamelen en verwerken van gegevens ifv de ruimtelijke behoeften RSV 2020.
6
Te volgen strategie i.v.m. Ruimtelijke Ordening en Leefmilieu • •
Het op te richten ankerpunt Sport, Ruimtelijke Ordening, Leefmilieu en Natuur volgt systematisch de regelgeving van andere beleidsdomeinen op en adviseert het kabinet. Het kabinet Sport volgt systematisch de documenten op van de Vlaamse Regering en de Federale Regering en overlegt hierover met het ankerpunt Sport, Ruimtelijke Ordening, Leefmilieu en Natuur.
Timing Met het oog op de opmaak van het RSV II (start in 2007) dient de sportsector tijdig over bruikbare informatie te beschikken, zodat dit actiepunt zo snel mogelijk gerealiseerd moet worden. Actiepunt Lokaal ankerpunt Sport, Ruimtelijke Ordening, Leefmilieu en Natuur Er is nood aan sensibilisering van en informatieverstrekking aan de lokale sportsector over de problematiek van ruimtelijke ordening en leefmilieu op lokaal niveau. Sportfunctionarissen, sportraden en schepenen van sport dienen bewust gemaakt te worden van de impact van deze beleidsinstrumenten op het beleidsveld sport. De lokale sportsector dient hieromtrent alert te zijn en de nodige initiatieven te nemen teneinde de belangen van de sport te vrijwaren. Op lokaal vlak is er nood aan inspraak van de sportsector in de Gemeentelijke Commissie voor Ruimtelijke Ordening (GECORO). Er dient geijverd te worden voor een effectieve vertegenwoordiging van de sportsector in deze commissie. De gemeenten hebben immers de mogelijkheid om via een Bijzonder Plan van Aanleg (BPA) en een Ruimtelijk Uitvoeringsplan (RUP) invulling en bestemming te geven aan hun sportinfrastructuur. Vaak is hier te weinig overleg tussen de sportsector (sportdienst) en de diensten belast met de ruimtelijke ordening en de beleidsmakers. Tot slot dient de sportsector op lokaal vlak de nodige aandacht te besteden aan de beleidsvoorbereiding mbt. beslissingen in het beleidsdomein leefmilieu. Deze kunnen een sterke impact hebben op de wijze en frequentie van sportbeoefening, bv. via de opmaak van natuurrichtplannen. De sportsector dient hiertoe overleg te plegen met de instanties die op lokaal vlak hetzij beslissingen treffen, hetzij adviezen verlenen (milieuraad, milieudienst, commissie leefmilieu, etc). Actiepunten • De sportsector dient betrokken te worden bij de voorbereiding van het Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan en het Gemeentelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan via de Gemeentelijke Commissie voor Ruimtelijke Ordening. • De sportraad dient bij de voorbereiding van zowel het Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan als het Gemeentelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan adviserend te worden betrokken.
7
• •
De sportsector dient pro-actief overleg te plegen met en desgevallend te participeren in de lokale instanties (milieuraad, milieudienst, commissie leefmilieu, etc) die het lokale leefmilieu- en natuurbeleid vorm geven teneinde de belangen van de sport te vrijwaren. Wat sensibilisering en informatieverstrekking betreft dient er een nauwe samenwerking te zijn tussen Bloso (Vlaams ankerpunt), VVP (provinciaal ankerpunt) VVSG, ISB en VSF.
Actiepunt Sport-Effectrapportage Vanuit verschillende beleidsdomeinen van de Vlaamse overheid wordt regelgeving uitgevaardigd die zowel inhoudelijke als financiële consequenties kunnen hebben voor de sportsector in z’n geheel of voor bepaalde deelsegmenten (vb. legionellawetgeving). Sinds 1 januari 2005 dienen, bij agendering van ontwerpen van decreet of besluiten van de Vlaamse regering, de effecten van regelgeving op andere beleidsdomeinen weergegeven te worden via een reguleringsimpactanalyse (=RIA). Via deze RIA zou er dus een oplossing geboden kunnen worden voor het verplicht opmaken van een effectenrapportage op andere beleidsdomeinen (bvb. sport). Omschrijving van het actiepunt Bij het opstellen van nieuwe of aangepaste regelgeving dient ook aandacht besteed te worden aan het beleidsveld sport. Indien nieuwe regelgeving implicaties heeft op de sportsector dient, binnen de verplichte RIA, het opmaken van een Sport-Effectrapportage gestimuleerd te worden. Tevens dient verplicht een oplossing aangereikt te worden voor de mogelijke financiële consequenties, van deze nieuwe regelgeving voor de sportsector. Te volgen strategie om dit actiepunt te realiseren • Het kabinet Sport en het Ankerpunt Sport, Ruimtelijke ordening, Leefmilieu en Natuur volgen systematisch de documenten op van de Vlaamse regering i.v.m. nieuwe of aangepaste regelgevingen die implicaties hebben op het beleidsveld Sport.
8
Actiepunt Actualisatie van bestaande sportinfrastructuurnormen en opstellen van nieuwe normen inzake specifieke openluchtsportaccommodaties Het is de taak van elke lokale overheid om zijn eigen tekorten inzake sportinfrastructuur te detecteren en een realisatieplan op te stellen om deze tekorten weg te werken. Hierin dient aandacht te worden besteed aan en een oplossing te worden gezocht voor de steeds stijgende behoefte aan specifieke sportaccommodaties. De Vlaamse overheid dient de globale sportinfrastructuurtekorten in Vlaanderen vast te stellen en een globale sportinfrastructuur planning op te stellen vooral inzake de realisatie van bovenlokale sportaccommodatie. Met het oog op de herziening van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen, is het bovendien noodzakelijk om de voor de sport noodzakelijke oppervlakte duidelijk te definiëren, zodanig dat in de voorziene ruimtebalans extra oppervlakte voor sportaccommodaties kan worden opgenomen. Voor het detecteren van tekorten kan uitgegaan worden van 2 methodes: o een reële benaderingswijze o een normatieve benaderingswijze. Bij de reële benaderingswijze wordt uitgegaan van die elementen die de reële behoeften aan sportaccommodaties bepalen. Onder andere het aantal sportbeoefenaars en sportclubs; het gebruik van de bestaande sportaccommodaties; de sportfrequentie; de wijze waarop de sportvoorzieningen werden gerealiseerd en worden onderhouden, enz… . Gelet op de gedetailleerdheid van deze informatie is het lokaal bestuursniveau het best geplaatst om de reële lokale behoeften aan sportinfrastructuur vast te stellen. De normatieve benaderingswijze vertrekt van een norm om de noden inzake sportinfrastructuur op bovenlokaal niveau weer te geven en onderlinge verschillen tussen geografisch afgebakende gebieden aan te duiden. Er bestaan geen duidelijke behoeftenormen voor een aantal populaire openluchtsportvoorzieningen. Bovendien zijn zoals voor voetbal; tennis- en atletiekaccommodaties de momenteel beschikbare behoeftenormen voor overdekte zwembaden en sporthallen inmiddels bijna 20 jaar oud. Omschrijving van het actiepunt Een degelijke wetenschappelijke benadering is wenselijk voor enerzijds de actualisatie van de reeds bestaande sportinfrastructuurnormen voor overdekte zwembaden en sporthallen en anderzijds het opstellen van nieuwe normen voor o.m. specifieke openluchtaccommodaties zoals voetbal- en tennisterreinen, kunststofatletiekpistes e.a. Om deze studie te realiseren wordt voorgesteld om een overheidsopdracht voor diensten uit te schrijven. Actiepunt Onderzoek naar het ruimtebeslag van openluchtsportinfrastructuur in Vlaanderen Het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV) loopt tot 2007. Aan het RSV is ook een ruimtebalans gekoppeld waarin ondermeer het huidige aantal ha recreatiegebied (17.500) is 9
opgenomen en het aantal ha waarmee recreatiegebied mag toenemen (1000) tegen 2007. Dit betekent dat er in 2007 maximaal 18.500 ha recreatiegebied mag zijn, waarvan 10.000 ha natuurverwevingsgebied. Deze ruimtebalans wordt nauwgezet opgevolgd en bijgehouden door de afdeling Ruimtelijke Planning (ARP) van het ministerie van de Vlaamse gemeenschap. In 2007 zal een nieuw RSV onderhandeld en opgemaakt worden, waarschijnlijk voor de periode tot 2020. De beleidsverantwoordelijken voor de verschillende bestemmingscategorieën (wonen, industrie, natuur, landbouw, etc.) zijn volop bezig hun desiderata en noden te inventariseren en te motiveren mbt. toekomstige ruimteclaims. Het is van het grootste belang dat ook de bestemmingscategorie recreatie, waartoe sport en toerisme behoren, zijn noden inzake ruimte op een wetenschappelijke wijze inventariseert, motiveert en argumenteert. Immers de beschikbare “ruimte” wordt alsmaar beperkter maar is niettemin een belangrijk instrument bij het ontwikkelen van een degelijk sportbeleid. Er zal bovendien overleg dienen te gebeuren met het beleidsveld toerisme teneinde tot goede afspraken te komen inzake de noden aan recreatiegebied. Omschrijving van het actiepunt De gehanteerde methodiek (systematiek) om recreatiegebied destijds in de gewestplannen op te nemen en de berekeningswijze van het aantal ha in de ruimtebalans van het huidige RSV zijn niet te achterhalen. Aldus wordt de indruk gewekt dat dit niet op een rationele basis is gebeurd. Er dient van de 308 gemeenten in Vlaanderen een gedetailleerde inventaris opgemaakt te worden van verschillende gegevens, gerangschikt per gemeente: o Aantal zones recreatiegebied met vermelding van het aantal ha en door welk beleidsveld dit is ingevuld (sport of toerisme) o Aantal bestemmingen zonevreemde sportinfrastructuur met vermelding van het aantal ha en in welke bestemmingscategorie deze gelegen is. o Aantal bestemmingen niet-zonevreemde sportinfrastructuur in andere dan recreatiegebied met vermelding van het aantal ha en in welke bestemmingscategorie deze gelegen is. Het Overlegplatform Sport voor Allen dringt er bij de minister van Sport op aan om, hetzij op het budget van het departement, hetzij via het Steunpunt Sport, Gezondheid en Beweging, de nodige financiële middelen te voorzien om op korte termijn deze studieopdracht uit te voeren en de toekomstige ruimtebehoeften voor sport te detecteren op basis van aangepaste of nieuwe normen inzake sportinfrastructuur. Hierbij dient opgemerkt dat het beleidsveld toerisme i.v.m. toeristische noden ook een dergelijke studie laat uitvoeren. De coördinatie van dit actiepunt kan toevertrouwd worden aan het op te richten ankerpunt Sport, Ruimtelijke Ordening, Leefmilieu en Natuur binnen Bloso. Actiepunt Sportdatabank Vlaanderen De sportdatabank Vlaanderen heeft de ambitie om voor Vlaanderen één centrale databank op te maken en te beheren. Hierin zijn de relevante gegevens mbt. sport voor de participerende actoren beschikbaar en up-to-date gehouden. Potentiële participerende actoren zijn: de Vlaamse provincies, de Vlaamse sportfederaties, de gemeenten (die ook instaan voor informatieverschaffing over de sportclubs en de sportinfrastructuur van scholen) en het Bloso. 10
Omschrijving van het actiepunt Deze databank zal een sleutelrol bezetten bij alle sportgerelateerde gegevens. Dit wil zeggen dat de databank aan alle relevante gegevens een sleutel of unieke identificatie toekent. Naast deze sleutel worden de minimale identificatiegegevens opgeslagen. Het toekennen van de sleutel gebeurt door Bloso. Zowel intern als extern kan heel wat informatie (zowel beleidsrelevant als klantgericht) in deze databank worden opgeslagen. De soort en de omvangrijkheid van deze informatie zijn mede bepalend voor de uitgebreidheid en complexiteit van de informatica-applicaties. Hieromtrent dient dan ook uitgebreid onderzoek te gebeuren. Gelet op de nood aan éénvormige informatie (zowel binnen Bloso als voor de participerende actoren) en teneinde hier redelijk snel op te kunnen inspelen is geopteerd om de sportdatabank Vlaanderen in projecten uit te werken. In een eerste project wordt geopteerd om enkel basisgegevens in de databank uit te bouwen zoals “Organisaties” (sleutel, naam, ondernaam, afkorting, statuut, correspondentieadres, postcode, deelgemeente, gemeente, arrondissement, provincie, land, emailadres, website, telefoon, fax, organisatietype, lidmaatschap, hiërarchie, erkenning en subsidiëring, laatst bijgewerkt (en door wie)); “Personen” (sleutel, familienaam, voornaam, geslacht, adres (privé), postcode (privé), gemeente (privé), telefoon (privé), fax (privé), gsm (privé), email (privé), website (privé), functie, titel, laatst bijgewerkt (en door wie)) en “Infrastructuur” (uitgegaan wordt van het centrale begrip sportlocatie. Op een sportlocatie bevinden zich één of meerdere gebouwen of openluchtsportvelden. In latere projecten (meerjarenproject) zullen bijkomende gegevens en informatie aan deze databank toegevoegd worden. Er moet evenwel over gewaakt worden dat bij het eerste concept van de databank geen hypotheek gelegd wordt op de latere implementatie van gegevens. Teneinde dit te voorkomen dient vooraf een grondige analyse te gebeuren. Bij een dergelijk project zijn specialisten noodzakelijk zoals een projectmanager, een analist, een programmeur, een systeemspecialist (voor het opzetten van de productieomgeving), een schrijver van informaticahandleidingen, een opleider, enz… Sommige van deze specialisten zijn binnen het Bloso aanwezig, anderen dienen extern ingehuurd te worden. Omdat de Sportdatabank Vlaanderen zeer sterk verbonden is met de interne databanken van het Bloso lijkt een combinatie van beide vormen het meest aangewezen (gedeeltelijk intern, gedeeltelijk extern). De realisatie van dit actiepunt is volledig afhankelijk van het ter beschikking stellen van de nodige financiële middelen (ter info: voor de realisatie van de 3de en 4de fase van de cultuurdatabank werd een budget ter beschikking gesteld van + 3 miljoen ).
11
Actiepunt Openstellen van de sportinfrastructuur van scholen Van de 1.018 Vlaamse sporthallen zijn er 343 eigendom van de scholen. Daarvan zijn 110 sporthallen uitsluitend toegankelijk voor scholen d.w.z. dat 32 % van de sporthallen van scholen nog steeds niet openstaan voor sportclubs en/of individuele sportbeoefenaars. Aangezien de realisatie van sportinfrastructuur van de school, zowel bij nieuwbouw als renovatie, meestal door de overheid wordt betoelaagd, bestaat de mogelijkheid om als overheid sturend op te treden inzake het openstellen van deze accommodatie na de schooluren. Omdat, omwille van een gebrek aan sportinfrastructuur, sportclubs nieuwe leden moeten weigeren zijn zij vooral vragende partij om de sportinfrastructuur in de scholen te gebruiken. Omschrijving van het actiepunt Alle scholen in Vlaanderen moeten tegen 2009 hun sportinfrastructuur na de schooluren ter beschikking stellen van het maatschappelijke sportgebeuren. Zowel de schoolsport (Onderwijsgebonden sport) als de sportclubs en de gemeentelijke sportdienst moeten, op basis van een billijke gebruiksoveréénkomst, hun activiteiten in de sportinfrastructuur van scholen kunnen ontplooien. Die scholen die vanuit de overheid (lokale, provinciale of Vlaamse) gesubsidieerd worden voor nieuwbouw of voor renovatiewerken van hun sportaccommodatie dienen verplicht te worden om na schooltijd deze sportaccommodatie ter beschikking te stellen van het maatschappelijke sportgebeuren. In een eerste fase dient een doelgericht en concreet actieplan ontwikkeld te worden om alle scholen ervan te overtuigen en ertoe aan te zetten om daadwerkelijk hun sportinfrastructuur open te stellen na de schooluren. In een tweede fase moet dit plan ook effectief geïmplementeerd te worden. Actieplan o Een gedetailleerde inventaris zal worden gemaakt van die scholen die hun sportinfrastructuur nog niet openstellen en de oorzaken hiervan. Hierbij zal ook onderzocht worden of er in die gemeenten een tekort is aan bijkomende sportaccommodatie. Dit moet toelaten een rangschikking op basis van “prioriteit” te maken. o Deze scholen zullen door een delegatie, bestaande uit de Bloso-inspecteur en de gemeentelijke sportfunctionaris, bezocht worden om na te gaan of er een bereidheid is om hun sportinfrastructuur open te stellen; hoe de eventuele problemen opgelost kunnen worden en of een overéénkomst eventueel mogelijk is op basis van de hierna genoemde voorwaarden: Er zal een typeovereenkomst uitgewerkt worden voor het gebruik van de sportinfrastructuur van scholen waarbij lessen zullen getrokken worden uit bestaande overéénkomsten. In ieder geval moeten in deze modeloveréénkomsten stimuli ingebouwd worden die een oplossing bieden voor : • Het probleem van de bewaking en toegankelijkheid (door bvb. een nieuw en duurzaam systeem zoals de startbanen voor “zaalwachters”). De overheid zou dit moeten opnemen in haar tewerkstellingsplannen. • De betaling van een billijke huurprijs. Hierbij kunnen de tarieven die in de gemeentelijke sporthallen gehanteerd worden, richtinggevend zijn.
12
•
o
o
o
Het toezicht (controle) en het beheer (inclusief reservaties). Na de schooluren zou het beheer kunnen toevertrouwd worden aan de gemeentelijke sportdienst. • Voor de verzekering bij geval van schade en/of vandalisme. Het Bloso zal onderzoeken of daartoe met een verzekeringsmaatschappij een type contract kan afgesloten worden die (bvb in de aanloopfase) gratis aangeboden zou worden. • De financiële tussenkomst bij een versnelde slijtage van sommige infrastructuuronderdelen. Bovendien moet er een éénduidige oplossing komen voor de problematiek van de vrijstelling van onroerende voorheffing. Bij gebruik van sportaccommodatie van scholen door sportclubs verliezen sommige scholen hun vrijstelling van onroerende voorheffing. Er is gebleken dat hier sprake kan zijn van willekeur bij sommige inspecteurs van lokale belastingsdiensten door gebrek aan duidelijke ministeriële richtlijnen. Er is nochtans voldoende rechtsgrond om dit probleem op te lossen. Het Bloso heeft terzake reeds een initiatief genomen. De minister van Sport zal in onderhandeling treden met de minister van Onderwijs om de afdwingbaarheid van de openstelling van sportinfrastructuur van scholen vast te leggen ingeval van subsidiering van sportinfrastructuur voor scholen bvb. via het recent ontwikkelde DBFM-project (Design, Build, Finance en Maintain). Er dienen financiële stimuli voorzien te worden voor aanpassingswerken van de sportinfrastructuur van scholen om de toegankelijkheid van externen te optimaliseren.
13
Actiepunt Exploitatie sportinfrastructuur door sportclubs Vaststelling • De exploitatie van sportinfrastructuur kan in welbepaalde gevallen overgelaten worden aan sportclubs. • Sportclubs die de ambitie en het organiserend vermogen hebben, worden niet altijd betrokken bij de exploitatie van sportinfrastructuur. • De kennis en ervaring betreffende de exploitatie van sportinfrastructuur door sportclubs is versnipperd en wordt onvoldoende gedeeld. • Door de exploitatie van sommige sportaccommodaties toe te vertrouwen aan sportclubs kan de lokale overheid een deel van de financiële, personele en logistieke middelen op een andere wijze en voor andere projecten/initiatieven inzetten. Sportclubs actief betrekken bij de exploitatie van sportinfrastructuur kan, afhankelijk van de aard van de sportinfrastructuur een win-win situatie creëren voor zowel ( een cluster van) sportclubs als (lokale) overheid. Omschrijving van het actiepunt De exploitatie van sportinfrastructuur door sportclubs stimuleren door goede exploitatiemodellen te inventariseren en deze ter beschikking te stellen van sportclubs, sportfederaties én (lokale) overheden. Zowel VSF (via de te creëren Helpdesk) als ISB zouden hierbij een actieve rol moeten spelen. Actiepunt Financiële stimuli voor sportinfrastructuur in Vlaanderen Het merendeel van de gemeentelijke sportinfrastructuur dateert uit de periode 1970-1980 en is aan renovatie of zelfs vervanging toe. Daarenboven stelt Bloso dat er een structureel tekort is aan overdekte sportinfrastructuur. Het Gemeentefonds kan gebruikt worden voor de renovatie of nieuwbouw van sportinfrastructuur maar deze keuze wordt autonoom gemaakt door het lokaal bestuur en is dus afhankelijk van de lokale context (middelen en personen). De nood aan sportinfrastructuur is groot. Sportinfrastructuur wordt als randvoorwaarde van het sportbeleid voor allen door alle actoren benadrukt en bepleit. Geen enkel bestuursniveau blijkt over voldoende financiële middelen te beschikken om die nood te lenigen. Bijkomende financiële stimuli als hefboom voor lokale investeringen zijn nochtans absoluut nodig. Die stimuli moeten eerder gezocht worden in de aanpassing van bestaande wet- en regelgeving zoals: • de BTW-wetgeving • de wetgeving aangaande de vrijstelling van onroerende voorheffing • de Vlaremwetgeving met o.m het legionellabesluit • de wetgeving inzake compensatieregeling voor ontbossing • … Daarnaast moet de sportsector ervoor zorgen mee te kunnen genieten van nieuwe financieringsmechanismen die de Vlaamse regering uitwerkt ten behoeve van andere sectoren,
14
zoals het nieuwe leensysteem dat ten behoeve van onderwijs- en welzijnsvoorzieningen momenteel in de steigers wordt gezet. Omschrijving van het actiepunt Financiële stimuli zoeken en creëren om de nood aan sportinfrastructuur te helpen lenigen. Hiervoor is een breed draagvlak noodzakelijk. De uitvoering van het actiepunt situeert zich op het federale en Vlaamse niveau. Concreet wil de sportsector: • een BTW-verlaging van 21% naar 6% voor renovatiewerken als deze uitgevoerd worden door overheden • de afschaffing van de compensatieregeling voor ontbossing i.f.v. sportaccommodaties en een aanpassing van het legionellabesluit • de aanpassing van de wetgeving op de vrijstelling van de onroerende voorheffing. Actiepunt Vlaams waarborgfonds sportinfrastructuur Enerzijds wordt vastgesteld dat er een tekort is aan (specifieke) sportinfrastructuur en nood aan kwalitatief beter uitgeruste sportinfrastructuur Anderzijds vraagt de borgstelling die de sportclub en haar bestuursleden aangaan voor een lening voor de realisatie van sportinfrastructuur een engagement dat rationeel gezien de mogelijkheden van die sportclub én haar bestuurders overschrijdt. Door de overheid kunnen een aantal ondersteuningsmaatregelen genomen worden. Deze stimulansen (investeringstoelage, renteloze lening, subsidiëring, ter beschikking stellen van grond, borgstelling) kunnen / mogen echter niet alleen uitgaan van de lokale overheid. Een Vlaamse waarborgfonds sportinfrastructuur zou door de inzet van borgstellingen de bouw, de aanleg, de renovatie of de aankoop door (een cluster van) sportclubs van kwalitatief goede sportinfrastructuur kunnen bevorderen.
Voorstel Borgstelling voor rentebetaling en lening De borgstelling wordt aangewend voor de aflossing en de rentebetaling van leningen die sportclubs afsluiten voor de financiering van sportinfrastructuur. Aanvraag borgstelling Via een vastgelegde aanvraagprocedure kunnen (een cluster van) sportclubs een aanvraag indienen voor de bouw, de aanleg, de renovatie of de aankoop van sportinfrastructuur door (een cluster van) sportclubs. Deze aanvraag wordt afgetoetst door een beoordelingscommissie. De borgstelling wordt alleen toegekend indien op lange termijn een sluitende exploitatie van de sportinfrastructuur te verwachten valt. Hiertoe worden technische (: bijvoorbeeld onderhoud, juridisch, financieel, fiscaal, personeel, enzovoort) en inhoudelijke (: bijvoorbeeld voldoende vrijwilligers, stabiele werking, minimaal 500 leden, dubbel aanbod recreatie/competitie, jeugdwerking, gezonde financiële situatie, enzovoort) criteria gehanteerd. Daarnaast
15
dien(t)(en) de aanvrager(s) een investeringsbegroting, een financieringsplan en een meerjarenprognose voor te leggen. Borgstellingbedrag De borgstelling bedraagt bijvoorbeeld 50% van het totaal te lenen bedrag en dit voor niet meer dan een vastgelegd maximumbedrag. Idealiter worden borgstellingen op fifty-fity basis met de gemeentegarantie verleend. Dit leidt voor de kredietverschaffer tot een 100% zekerheid. De looptijd van de borgstelling is normaal 15 jaar, afhankelijk van het type sportinfrastructuur. De borgstelling loopt jaarlijks lineair terug. Indien versneld wordt afgelost, loopt de borgstelling naar rato van de extra aflossing terug. Zo komen er jaarlijks financiële middelen vrij die opnieuw gebruikt kunnen worden voor het verlenen van borgstellingen. Met de banken wordt afgesproken dat voor de borgstelling verplichtingen mogen worden aangegaan die bijvoorbeeld een vijfvoud bedragen van het beschikbare kapitaal waardoor het verlenen van borgstellingen 5x meer is dan het beschikbare borgstellingkapitaal. Of nog, de hoogte van het borgstellingplafond is 5x meer dan het beschikbare borgstellingkapitaal. Andere voordelen borgstelling Naast een borgstelling kan een “Vlaams waarborgfonds sportinfrastructuur” nog andere voordelen hebben. Met banken kunnen overeenkomsten afgesloten worden waardoor sportclubs aan zeer voordelige rentetarieven kunnen lenen, projectadviseurs verbonden aan het waarborgfonds geven inhoudelijk advies (leningen, investeringsbegroting, financieel plan, meerjaren exploitatieprognose, boekhouding) en helpen sportclubs contacten te leggen (: netwerking) met gemeenten, banken en andere betrokken instanties. Motivatie De oprichting van een Vlaams waarborgfonds is er op gericht een win-win situatie te creëren voor sportclubs én (lokale) overheid. Voor de sportclubs betekent dit meer vrijheden in het beheer en de exploitatie van de sportinfrastructuur wat voordelen oplevert, bijvoorbeeld extra financiële inkomsten via de kantine; de recette bij competitiewedstrijden; met minder middelen instaan voor een optima(a)l(er) onderhoud van de sportinfrastructuur (via contacten met sponsors/bedrijven en zelfwerkzaamheid); de huur voor het gebruik van de accommodatie valt weg; de sportclub die flexibel en accuraat kan handelen bij het aanpassen en verbouwen conform hedendaagse eisen (van de federatie) en wensen; de sportclub die snel beslissingen kan nemen; en de sportclub die de sportinfrastructuur efficiënt kan gebruiken. De lokale overheid van zijn kant hoeft op termijn geen werkzaamheden meer te verrichten met betrekking tot het onderhoud waardoor er sprake is van een structurele bezuiniging; en de (lokale) overheid kan financiële, logistieke en personeelsmiddelen op een andere wijze en voor andere projecten/initiatieven inzetten. Wanneer (de) (een cluster van) sportclub(s) met eigen financiële middelen sportinfrastructuur realiseert en exploiteert kan de (lokale) overheid zich gaan richten op het creëren van randvoorwaarden waarbij toegankelijkheid en kostenefficiëntie het uitgangspunt zijn. De oprichting van een Vlaams waarborgfonds werkt stimulerend naar (1) lokale overheden om ondersteunende maatregelen voor het realiseren en exploiteren van sportinfrastructuur te 16
voorzien, al dan niet in het gemeentelijke subsidiereglement. (2) Sportclubs worden aangezet om naast hun sportieve functie ook de rol van ondernemer op te nemen. Of nog, de georganiseerde sport wordt versterkt. Financiering Er is een startkapitaal nodig om de borgstellingen te kunnen verlenen. Dit startkapitaal kan eenmalig door de Vlaamse overheid voorzien worden (Beleidsnota Sport 2004-2009, blz. 47: De Vlaamse overheid zal er naar streven om extra middelen ter beschikking te stellen voor de financiële ondersteuning van o.a. innovatieve projecten) ofwel kan het gegenereerd worden uit externe financiering (Beleidsnota Sport 2004-2009, blz. 55: Heroriëntering van de lottogelden naar het Vlaams beleidsniveau). Noot: In een eerste fase kan het borgstellingkapitaal waarover het Vlaamse waarborgfonds sportinfrastructuur moet beschikken via een simulatieoefening vastgelegd worden. Doordat een borgstellingkapitaal wordt vastgelegd is het aantal investeringsinitiatieven gelimiteerd wat impliceert dat er qua borgstellingen en de ermee gemoeide bedragen quota’s moeten ingebouwd worden. Zo kan er een quotaregeling per sporttak ingevoerd worden waarbij rekening wordt gehouden met sporttakken waarvan verwacht kan worden dat er veel vraag naar borgstellingen is. In de quotaregeling kan zo voldoende ruimte voorzien worden voor deze sporttakken maar wordt de garantie ingebouwd dat kleinere of minder evidente sporttakken beroep kunnen doen op het waarborgfonds. Ook dient rekening gehouden te worden met omnisporthallen die door een cluster van sportclubs wordt gerealiseerd. Werkingskosten worden gedekt via subsidiemiddelen vanuit de Vlaamse overheid Een zorgvuldig beoordelings- en beleggingsbeleid moeten bijdragen tot een verhoging van het borgstellingkapitaal. In concreto gaat het over: • haalbaarheidsadviezen op commerciële basis (beoordelen van kredietaanvragen door commerciële sportorganisaties bij banken, consult bij minder lopende exploitaties, behoefteonderzoeken en haalbaarheidstudies voor de overheid); • sportclubs die een borgstelling krijgen, betalen een vergoeding die gelijk is aan een percentage van het borgstellingbedrag; • kredietverlenende instellingen waarvoor het waarborgfonds een borgstelling aangeeft betalen hiervoor een vergoeding aan het waarborgfonds; • inkomsten uit renten op beleggingen van het borgstellingkapitaal. In dit actievoorstel verschuift de rol van de (lokale) overheid (gedeeltelijk) van financiële lastdrager naar die van borgsteller
17