BELEIDSNOTA 2001-2006 ruimtelijke ordening en mobiliteit Goedgekeurd door de bestendige deputatie op 5 juli 2001
DE ROL VAN DE PROVINCIE IN HET RUIMTELIJK - EN MOBILITEITSBELEID ............................................ 4 RUIMTELIJKE ORDENING.................................................................................................................................... 4
een nieuwe taak voor de provincie ....................................................................................................... 4 beleid = visie en uitvoering..................................................................................................................... 4 MOBILITEIT ..................................................................................................................................................... 5 een belangrijke uitdaging....................................................................................................................... 5 niet alleen een taak voor de provincie .................................................................................................. 5 ruimer kijken dan de eigen grenzen...................................................................................................... 6 vooral aandacht voor duurzame alternatieven voor het wegverkeer ................................................. 6 niet alleen congestie … ook verkeersarmoede...................................................................................... 6 DIENST RUIMTELIJKE ORDENING EN MOBILITEIT BINNEN DE PROVINCIE ............................................. 8 RUIMTELIJKE ORDENING.................................................................................................................................... 8
naar een eenduidige werking ................................................................................................................ 8 een meervoudige structuur .................................................................................................................... 8 streven naar een integraal beleid .......................................................................................................... 8 MOBILITEIT ..................................................................................................................................................... 9 één provinciaal aanspreekpunt voor alle mobiliteitsproblemen .......................................................... 9 een dienst “verkeer en mobiliteit” met verschillende sporen............................................................... 9 globaal versus modusgericht mobiliteitsbeleid...................................................................................... 9 SPECIFIEKE THEMA'S RUIMTELIJKE ORDENING..................................................................................... 11 LUIK I : PLANNING....................................................................................................................................11 afwerken en operationaliseren Ruimtelijk structuurplan Vlaams-Brabant ........................................11 opmaken ruimtelijke uitvoeringsplannen............................................................................................13 opstellen stedenbouwkundige verordeningen ...................................................................................14 gebiedsgerichte projecten ....................................................................................................................15 LUIK II : BELEIDSUITVOERING..................................................................................................................15 implementatie van het decreet op de ruimtelijke ordening (Vl. Reg 18.05.1999)............................15 gewijzigde werking administratief toezicht ........................................................................................17 LUIK III : COMMUNICATIE EN ONDERSTEUNING ...................................................................................17 verhoogde ondersteuning voor de gemeentelijke initiatieven inzake ruimtelijke ordening............17 een uitgebalanceerd fietsbeleid ...........................................................................................................19 openbaar vervoer..................................................................................................................................19 wegvervoer............................................................................................................................................20 luchtvervoer ..........................................................................................................................................21 verhoogde aandacht voor coördinatie en opvolging gemeentelijke mobiliteitsinitiatieven ............22 beheer van provinciewegen .................................................................................................................22 informatie en sensibilisatie ...................................................................................................................23 IMPLICATIES M.B.T. PERSONEEL ............................................................................................................ 24 RUIMTELIJKE ORDENING..................................................................................................................................24
een tweeledige structuur......................................................................................................................24 de cel ruimtelijke planning ...................................................................................................................25 de cel stedenbouw................................................................................................................................25 de cel administratieve ondersteuning..................................................................................................26 raming personeelsbehoeften ...............................................................................................................27 MOBILITEIT ............................................................................................................................................ 28 EEN VERNIEUWDE DIENST................................................................................................................................28
een dienst met vele gezichten..............................................................................................................28 raming personeelsbehoeften ...............................................................................................................30 FINANCIËLE IMPLICATIES .................................................................................................................................31 maximaal streven naar alternatieve financiering ................................................................................31 ONTVANGSTEN ..............................................................................................................................................31 UITGAVEN.....................................................................................................................................................32 INVESTERINGEN IN HET BEHEER VAN PROVINCIEWEGEN .......................................................................................34
beleidsnota 2001-2006 : ruimtelijke ordening en mobiliteit
pag. 2
Bij de beleidsnota Deze beleidsnota vormt een weergave van de beleidsintenties tot aan het einde van deze legislatuur. De al dan niet integrale uitvoering van deze beleidsvoorstellen hangt uiteraard af van de globale financiële toestand van de provincie. Omdat het uitvoeren van alle voostellen van de verschillende diensten financieel niet haalbaar lijkt te zijn, wordt vanaf het begrotingsjaar 2002 gestart met een systeem van enveloppefinacniering. Daardoor wordt de mogelijkheid geboden om binnen een globaal bedrag, eventueel vermeerderd met bijkomende inkomsten (zoals bijvoorbeeld subsidies), keuzes te maken in het kader van bovenvermelde voorstellen. De bestendige deputatie is niet van plan de algemene ontvangsten van de provincie uit belastingen te verhogen. Vermits er onvoldoende finaciële middelen zijn voor de volledige uitvoering van de verschillende programma’s zullen maatregelen en keuzes aan de uitgavenzijde nodig zijn. Dit uitgangspunt betekent bijgevolg dat wellicht niet alle geformuleerd beleidsintenties zullen kunnen gerealiseerd worden in de loop van deze legislatuur.
beleidsnota 2001-2006 : ruimtelijke ordening en mobiliteit
pag. 3
De rol van de provincie in het ruimtelijk - en mobiliteitsbeleid ruimtelijke ordening een nieuwe taak voor de provincie Reeds met het decreet op de ruimtelijke planning (24.07.96) heeft de Vlaamse Regering een duidelijke rol weggelegd voor de provincie in het ruimtelijke beleid. In het nieuwe decreet op de ruimtelijke ordening (Vl.Reg. 18.05.1999), in werking sedert 1 mei 2000, wordt deze rol nog belangrijker. Waar de provincie tot voor kort voornamelijk slechts betrokken werd bij het ruimtelijk beleid wanneer het de aanvragen voor stedenbouwkundige vergunningen in 2e aanleg (bouw- en verkavelingsberoepen) betrof, dient de provincie nu een globale visie te formuleren over die elementen van de ruimtelijke structuur die zich duidelijk op een provinciaal niveau bevinden. In het kader van het subsidiariteitprincipe dient de provincie de hoofdopties inzake het ruimtelijke beleid van de Vlaamse Overheid te respecteren en verder in te vullen. Het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV) heeft de provincies een aantal taakstellingen opgelegd. Daarnaast heeft de provincie de taak een visie te formuleren over de ruimtelijke structuur die zich op een bovenlokaal niveau bevindt, maar waarvoor het Vlaamse gewest geen beleidsvisies heeft opgesteld. Het kan echter niet de bedoeling zijn om alle heikele thema’s waarover de Vlaamse Regering zich niet wil uitspreken over te hevelen naar het provinciale niveau. Een duidelijkere aflijning van het provinciale beleidsdomein versus het gemeentelijke en het gewestelijke niveau dringt zich op. Ze zal de visie van het Structuurplan Vlaanderen aanvullen en verfijnen. Nieuwe ruimtelijke inzichten kunnen in een aantal gevallen leiden tot een van het RSV afwijkende visie. De provincie zal in voorkomende geval over deze punten een open dialoog starten met de Vlaamse Overheid. Daarnaast zal de provincie ook een belangrijke rol dienen te vervullen in de begeleiding en coördinatie van het gemeentelijke ruimtelijke beleid. Immers, zodra het provinciale structuurplan definitief door de Vlaamse Regering is goedgekeurd zal de provincie de gemeentelijke structuurplannen moeten beoordelen. Als kader hiervoor zal het structuurplan Vlaanderen en het structuurplan Vlaams-Brabant gehanteerd worden. De provincie wenst de gemeenten maximaal te ondersteunen bij het opmaken en implementeren van het gemeentelijk structuurplan. Voor een aantal knelpunten die in meerdere gemeenten terug te vinden zijn zal de provincie aanbevelingen of richtlijnen voor de gemeenten opstellen zonder evenwel aan de eigenheid van het gemeentelijk bestuursniveau te raken. De provincie zal deze knelpunten ondersteunen en ook naar het gewest toe verdedigen. Het ruimtelijk beleid stopt niet aan de grenzen van de provincie. Een aantal ruimtelijke ontwikkelingen vinden hun oorsprong in activiteiten die net over de grens van de provincie Vlaams-Brabant plaatsvinden. De provincie Vlaams-Brabant zal dan ook met de beleidsinstanties van de aanpalende provincies en gewesten onderhandelen en een gemeenschappelijke beleidsvisie ontwikkelen. Gezien de impact op de ruimtelijke ontwikkeling zal in eerste instanties de aandacht gericht worden op het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De ontwikkeling van de luchthavenregio, het huisvestingsbeleid, de mobiliteitsproblematiek en het behoud van de open ruimte zijn hierbij de belangrijkste aandachtspunten. Daarnaast zal er natuurlijk ook getracht worden met de aanpalende provincies tot een gezamenlijk en grensoverschrijdend beleid te komen. Belangrijke aandachtspunten daarbij zijn ondermeer de uitbouw van de Vlaamse Ruit, de ruimtelijke ontwikkeling van net over de grens gelegen stedelijke gebieden (Aalst, Mechelen, Sint-Truiden, …), behoud en versterking van belangrijke groene corridors en valleigebieden (Demer, Gete, …), … De provincie Vlaams-Brabant staat m.a.w. voor een belangrijke uitdaging om haar eerder passieve rol als bevoogdende instantie om te vormen en op korte termijn een actieve partner te worden in het ruimtelijke beleid.
beleid = visie en uitvoering In de beleidsnota 2000-2004 stelt Vlaams Minister van economie, ruimtelijke ordening en media, Dirk Van Mechelen dat uit de begripsomschrijving en de afbakening van het beleidsdomein van de ruimtelijke ordening volgt dat het ruimtelijk beleid van de Vlaamse overheid meerdere opdrachten omvat die zowel beleidsvormende als beleidsuitvoerende taken inhouden1. Ook op provinciaal niveau 1
Beleidsnota 2000-2004 "ruimtelijke ordening", p.5 (Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 2000)
beleidsnota 2001-2006 : ruimtelijke ordening en mobiliteit
pag. 4
dient deze meervoudige opdracht geïmplementeerd te worden. Dit betekent dan ook dat de provincie niet alleen verantwoordelijk is om een visie te formuleren met betrekking tot de gewenste ruimtelijke evolutie van de structuurbepalende elementen van bovenlokaal niveau (beleidsvormend), maar ook dat ze voldoende aandacht moet besteden aan de wijze waarop deze elementen ontwikkeld worden (beleidsuitvoerend). De provincie zal hiervoor in eerste instantie haar bestaande werking (gebouwen, economie, wegen, …) maximaal richten naar deze ruimtelijke visie. Dit betekent ook dat bij het opbouwen van de ruimtelijke visie alle betrokken beleidsdomeinen (uitvoerende diensten maar ook andere instanties) een actieve rol moeten opnemen. Alleen op deze wijze kan een integraal ruimtelijk beleid tot stand komen en kan maximaal met de beperkte financiële middelen waarover de provincie bezit vorm gegeven worden aan de gewenste ruimtelijke structuur. Daarnaast zal de provincie met de betrokken actoren (overheden, publieke organisaties, privé-investeerders, …) onderhandelen en eventueel overeenkomsten afsluiten om het ruimtelijk streefbeeld waar te maken. Tal van alternatieve financieringen (zoal Europese projecten, subsidies, …) kunnen hiervoor aangewend worden.
mobiliteit een belangrijke uitdaging Tot nog niet zo lang geleden was het mobiliteitsprobleem een eerder marginaal fenomeen, waar we op een zomerse zomerzondag mee geconfronteerd werden op weg naar de kust of naar het Zuiden. Nu we dagelijks in de file staan, in volle treinen opgepakt zitten en zelfs op de informaticasnelweg niet meer vooruit geraken is het mobiliteitsprobleem één van de belangrijkste bekommernissen geworden. Zeker in een regio waar de mobiliteitsproblematiek tot de hoogste in Vlaanderen gerekend mag worden, blijkt mobiliteit uitgegroeid tot het belangrijkste wrevelpunt bij de Vlaams-Brabantse bevolking. Dit mag ondermeer blijken uit de telefooncampagne2 waar meer dan 20% van alle oproepers het thema mobiliteit aan de orde stelde. Ook andere enquêtes bevestigen deze tendens. Maar er is meer, de impact van het mobiliteitsprobleem is immers niet te onderschatten. De economische slagkracht van onze regio wordt door de verkeershinder geremd, de verkeersleefbaarheid van heel wat kernen wordt door (sluip)verkeer in het gedrang gebracht, potentiële stiltegebieden worden door steeds meer verkeer bedreigd, enzovoort … Op heel wat beleidsdomeinen blijkt mobiliteit stilaan een belangrijke hindernis te vormen voor een evenwichtige ontwikkeling. Nochtans blijkt dat de beleidsdomeinen soms zelf debet zijn aan het probleem. Het lukraak inplanten van nieuwe winkels langsheen verbindingswegen, het fusioneren van schoolgemeenschappen, het principe van “just-in-time” levering, … hebben allemaal een invloed op de wijze waarop we ons vervoeren. Het provinciale mobiliteitsbeleid heeft m.a.w. ook voor vele andere beleidsdomeinen een belangrijke meerwaarde, op voorwaarde natuurlijk dat deze ook een bijdrage leveren aan een gezonde verkeersstructuur.
niet alleen een taak voor de provincie De provincie heeft tot voor kort slechts een zeer marginale rol in het mobiliteitsdebat gevoerd. De Federale overheid, het Vlaamse gewest, de gemeentebesturen en de vervoersmaatschappijen hebben hierin steeds het hoogste woord gevoerd. Het is zeker niet de bedoeling om een volledig autonome rol op te nemen in het mobiliteitsdebat. Wel wenst de provincie hierin een prominentere rol op te nemen en duidelijk te formuleren hoe het verkeer in goede banen geleid kan worden. Dit betekent ook dat ze de financiële middelen en mensen zal moeten vrijmaken om bijvoorbeeld over een bepaald aspect een onderbouwde visie op te bouwen of om via concrete investeringen infrastructuur voor één of meerdere vervoerswijzen uit te bouwen. De ervaring met het BB-NET3 bewijst dat de provincie Vlaams-Brabant, ondanks haar beperkte financiële middelen en ervaring, durft en kan meespreken in één van de meest prangende vragen in het actuele mobiliteitsdebat.
2
Deze telefooncampagne liep van 11 tot 15 december. In totaal werden 445 telefoons beantwoord. 31.6% van alle vragen had betrekking op ruimtelijke ordening in de breedste zin van het woord, 21,6% betrof verkeersveiligheid, mobiliteit en wegen.
3
Het BB-NET is een voorstel voor een snel openbaar vervoer netwerk in een ruime omgeving van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en is door verschillende beleidsinstanties met zeer veel interesse ontvangen.
beleidsnota 2001-2006 : ruimtelijke ordening en mobiliteit
pag. 5
Op het vlak van het mobiliteitsbeleid is de rol van de verschillende beleidsniveaus nog niet zeer duidelijk decretaal afgebakend. Dit betekent dat op verschillende beleidsniveaus haast naast elkaar wordt gewerkt met dikwijls tegenstrijdige onderzoeksresultaten. Zolang dit (rechts)vacuüm blijft bestaan zal dit euvel slechts moeilijk verholpen kunnen worden. Recent werd wel een voorstel van decreet4 ingediend dat de relaties tussen de verschillende overheden bevoegd voor het mobiliteitsbeleid duidelijker tracht te formuleren, maar of dit decreet ooit kracht van wet wordt, blijft nog de vraag. In het kader van het lopende kerntakendebat is het echter wel reeds duidelijk dat mobiliteit één van de belangrijkste uitdagingen voor de komende beleidsperiode zal vormen. De provincie wenst zich dan ook op dit beleidsdomein, naar analogie van de ruimtelijke ordening, duidelijker als tussenschalig niveau tussen de lokale gemeentelijke mobiliteitsproblemen en het Vlaamse niveau op te stellen. Enkel via overleg en communicatie kan dit beleid tot stand komen en ingevuld worden. Het mobiliteitsbeleid zal zich richten op die elementen die zich duidelijk op een bovenlokaal niveau bevinden, maar waarover het Vlaamse Gewest geen uitspraken formuleert. De provincie zal een kader aanreiken aan de gemeenten en waar nodig een coördinerende rol opnemen om tot een afstemming tussen de verschillende gemeenten te komen. Ze zal hiertoe ondermeer convenanten afsluiten met de Vlaamse Regering en de betrokken gemeentebesturen.
ruimer kijken dan de eigen grenzen Mobiliteit stopt ook niet aan de grenzen van de provincie. Meer nog, één van de belangrijkste verkeersgenerende gebieden, het Brussels Hoofdstedelijk gewest, bevindt zich buiten de provincie, maar wordt er wel volledig door ontsloten. Een goede afstemming van het mobiliteitsbeleid tussen het Brussels Hoofdstedelijk gewest en de provincie Vlaams-Brabant dringt zich op. Het principieel akkoord met betrekking tot de grensoverschrijdende mobiliteitsproblematiek tussen minister Hasquin van de Brusselse Gewestregering en Vlaams minister voor mobiliteit Stevaert, vormt hiertoe een eerste basis en zal op provinciaal niveau verder ingevuld worden. Maar ook met de andere aanpalende provincies en gewesten dient er een gezamenlijk beleid te worden afgesproken. Mobiliteit is immers een bij uitstek grensoverschrijdend thema. Het op elkaar afstemmen van belangrijke mobiliteitsthema’s vermijdt dat het eigen mobiliteitsbeleid ten dele ondermijnd wordt door een afwijkend mobiliteitsbeleid in één van de ons omringende regio’s. Prioritair bij dit overleg is het steven naar een duurzame en multimodale bereikbaarheid.
vooral aandacht voor duurzame alternatieven voor het wegverkeer De provincie Vlaams-Brabant beschikt over een zeer goed uitgebouwd wegennetwerk. Maar ook netwerk van openbaar vervoer (trein en bus) is vrij goed uitgebouwd. Toch wordt vastgesteld dat met name in het arrondissement Halle-Vilvoorde-Asse het gebruik van de wagen zeer hoog is vergeleken met de andere vervoersmodi. Naar de toekomst toe zal dit gebruik nog een prominentere plaats innemen. Vooral het vrachtvervoer zal in de toekomst exponentieel toenemen. De gevolgen voor mens en milieu van zo’n exponentiële stijging zijn echter niet te overzien en in een reeds sterk geresidentialiseerde regio onaanvaardbaar. Daarom zal de provincie voornamelijk het gebruik van andere vervoersmiddelen promoten en het beleid hierop afstemmen. De fiets en het openbaar vervoer krijgen een duwtje in de rug. Dit betekent echter niet dat de provincie het autogebruik vanaf morgen zal verbieden. Voor heel wat mensen is het gebruik van de wagen onvermijdelijk en het zou zinloos zijn hen hiervan te onthouden. Er zijn echter veel meer mensen die vanuit een bepaald gemakzucht voor de auto opteren. Mits een beter aanbod aan fietsvoorzieningen, verbeterde en snellere bussen, … is een deel van deze mensen over te halen om (een deel van) hun verplaatsingen met een ander vervoermiddel dan de auto af te leggen.
niet alleen congestie … ook verkeersarmoede Mobiliteitsproblemen worden nog teveel gerelateerd met een overvloed van verkeer : verkeerscongestie, lawaaihinder, files, te drukke treinen, … Voor een aantal maatschappelijke groepen is mobiliteit echter geen evidentie. Jongeren, gehandicapten, gepensioneerden, … hebben in vele
4 voorstel van decreet houdende algemene bepalingen aangaande het beleid inzake mobiliteit, verkeersveiligheid en verkeersleefbaarheid, ingediend door Carl Decaluwe c.s. (29.03.00)
beleidsnota 2001-2006 : ruimtelijke ordening en mobiliteit
pag. 6
gevallen slechts beperkte verplaatsingsmogelijkheden. In sommige meer ruraal gelegen regio’s zijn de verplaatsingsmogelijkheden voor deze groepen zelfs zo klein dat terecht van een mobiliteitsarmoede gesproken kan worden. Dit betekent dat een aantal mensen door de plaats waar ze wonen en de wijze waarop deze plek is ontsloten stilaan geïsoleerd geraken van elke voorziening (winkel, postkantoor, …). Het recent goedgekeurd decreet op de basismobiliteit 28.03.01 heeft deze thematiek terecht als een belangrijk aandachtspunt aangehaald en getracht hiervoor een oplossing uit te werken. Deze oplossing heeft evenwel enkel betrekking op het openbaar vervoer. Ook andere duurzame mobiliteitsmodi, zoals de fiets dienen hier meer in betrokken te worden. De provincie zal bij het opstellen van haar mobiliteitsbeleid rekening houden met deze verkeersarmoede (zoals ondermeer reeds beschreven in het toegankelijkheidsbeleid) en steeds bij de beoordeling van gemeentelijke en gewestelijke mobiliteitsplannen specifieke aandacht vragen voor deze problematiek.
beleidsnota 2001-2006 : ruimtelijke ordening en mobiliteit
pag. 7
dienst ruimtelijke ordening en mobiliteit binnen de provincie ruimtelijke ordening naar een eenduidige werking De dienst Ruimtelijke ordening en mobiliteit heeft de laatste jaren een enorme verandering ondergaan. Waar ze ooit geïncorporeerd was in de dienst gebouwen en voornamelijk slechts een adviserende rol had naar de Afdeling Vlaamse Gemeenschap - ruimtelijke ordening, heeft ze sedert kort een duidelijkere zelfstandige positie in de organisatiestructuur van de provincie ingenomen. Met de aanstelling van een diensthoofd en de aanwerving van nieuwe bestuurssecretarissen is de dienst op korte termijn uitgegroeid tot een volwaardige dienst. Een aantal taken met betrekking tot de ruimtelijke ordening zijn echter nog steeds ondergebracht bij de Afdeling Vlaamse Gemeenschap, afdeling ruimtelijke ordening. Om klaarheid te brengen in de organisatiestructuur en een betere dossieropvolging te kunnen garanderen, wordt er naar gestreefd de dienst ruimtelijke ordening en mobiliteit op termijn volledig met deze opdrachten te belasten. De dienst vormt op die manier een aanspreekpunt voor alle problemen met betrekking tot de ruimtelijke ordening.
een meervoudige structuur De taken van de provincie met betrekking tot de ruimtelijke ordening zijn vrij divers. Enerzijds dient de provincie in te staan voor de behandeling van de stedenbouwkundige aanvragen in 2e aanleg (bouwen verkavelingsberoepen). Anderzijds is de provincie ook verantwoordelijk voor het formuleren van een visie op de gewenste ruimtelijke structuur en andere complexe ruimtelijke problemen. Globaal gezien kan het takenpakket in een adviesverlening en een planvorming onderverdeeld worden. Dit zal zich ook in de structuur van de dienst ruimtelijke ordening en mobiliteit vertalen. Dit betekent dat er minimal 2 aparte entiteiten zullen uitgebouwd worden (cellen) die elk een aantal specifieke taken op zich nemen. Interne communicatie is echter noodzakelijk om nieuwe inzichten (planvorming) zo spoedig mogelijk in het vergunningbeleid te vertalen. Maar ook omgekeerd zal een specifieke problematiek van het vergunningenbeleid ook in de ruimtelijke planning zijn weerslag moeten vinden.
streven naar een integraal beleid De dienst ruimtelijke ordening zal streven naar een meer geïntegreerde oplossing voor ruimtelijke en mobiliteitsproblemen. Een afstemming in de regelgeving tussen de verschillende beleidsdomeinen dient de rechtszekerheid te vergroten en de dienstverlening te verbeteren. In eerste instantie zal deze samenwerking of integratie gebeuren op het vlak van beleidsvormende projecten (cfr. opmaak ruimtelijk structuurplan Vlaams-Brabant, opmaak ruimtelijke uitvoeringsplannen, …), in een latere fase kan de samenwerking met de andere diensten meer geoperationaliseerd worden door een aantal concrete afspraken en afgestemde procedures (bijvoorbeeld bij de beoordeling van ruimtelijke uitvoeringsplannen, bouwberoepen, …) Deze relatie dient zich ook in de organisatie van de dienst ruimtelijke ordening en mobiliteit te vertalen. Dit betekent dat heel wat projecten door de dienst ruimtelijke ordening en mobiliteit zullen worden geleid maar in nauwe relatie met alle betrokken beleidsdomeinen worden ontwikkeld. Omgekeerd zal er ook naar gestreefd worden dat de dienst ruimtelijke ordening en mobiliteit reeds van bij de start van een aantal projecten, die een impact hebben op de ruimtelijke ontwikkeling, betrokken wordt. Dit betekent dat er veel meer projectmatig gewerkt zal worden. De ervaring die in dit verband met de opmaak van het ruimtelijk structuurplan Vlaams-Brabant en de werking omtrent een aantal Europese projecten wordt opgedaan, zal omgezet worden in een wat meer gestructureerde samenwerking met de verschillende uitvoerende diensten. Voornamelijk met de diensten huisvesting, leefmilieu, landbouw, economie, waterlopen en wegen dringt een verbeterde samenwerking zich op. In mindere mate, maar daarom niet onbelangrijk, dienen ook de diensten cultuur, sport en toerisme bij het ruimtelijk beleid betrokken worden. De provincie maakt werk van een regiogerichte werking. Ruimtelijke ordening is een bij uitstek gebiedsgericht beleidsdomein. De dienst ruimtelijke ordening en mobiliteit kan aan zo’n gebiedsgerichte werking haar medewerking verlenen door het projectmatig inzetten van medewerkers en/of financiële middelen.
beleidsnota 2001-2006 : ruimtelijke ordening en mobiliteit
pag. 8
mobiliteit één provinciaal aanspreekpunt voor alle mobiliteitsproblemen De mobiliteitsproblematiek zit verspreid over verschillende diensten binnen de provincie. De dienst wegen beheert de provinciewegen en maakt hiervoor inrichtingsplannen, de afdeling federale overheid dienst politie en openbare orde staat in voor de acties rond verkeersveiligheid, de dienst leefmilieu start acties op rond een milieubewust mobiliteitsbeleid, … Op die manier wordt het een haast onbegonnen taak om een coherent mobiliteitsbeleid te kunnen voeren. Een duidelijk aanspreekpunt voor mobiliteitsproblemen is evenzeer zo goed als onbestaande. Een eerste stap in een verbeterde werking bestaat erin de cel mobiliteit binnen de dienst ruimtelijke ordening en mobiliteit samen te voegen met de dienst wegen tot een nieuwe dienst Mobiliteit en wegen. Deze dienst zou mobiliteit in al zijn facetten moeten kunnen behandelen met het oog op een integraal en multimodaal mobiliteitbeleid. De dienst kan op die manier werken aan beleidsvorming (studie), beleidsuitvoering (subsidie en aanleg fietspaden, beheer en inrichting van de provinciewegen, advisering dossiers buurt- en voetwegen, …) en sensibilisatie (campagnes verkeersveiligheid, ..). Door het samenvoegen van mensen en middelen kan de efficiëntie van het provinciale mobiliteitsbeleid verhoogd worden. Bovendien kan op deze wijze flexibeler ingespeeld worden op nieuwe behoeften.
een dienst “verkeer en mobiliteit” met verschillende sporen De kennis met betrekking tot mobiliteit groeit elke dag. Nieuwe oplossingen geven nieuwe inzichten en gewoonlijk ook nieuwe niet te verwachten problemen. Ook op internationaal vlak is er nog steeds een zekere onzekerheid over hoe de verkeersproblematiek best aan te pakken. Ook nieuwe vormen van vervoer (telecommunicatie als vervoer van gegevens, smartcars, …) leveren weer nieuwe uitdagingen voor (verkeers)deskundigen. Bovendien is mobiliteit moeilijk in regels vast te zetten, daar ze raakt aan het meest fundamentele principe van de mens : de vrijheid om te bewegen. “Ik kies welk vervoermiddel ik vandaag gebruik”. Wanneer de provincie een duurzaam en multimodaal mobiliteitsbeleid op de sporen wenst te zetten zal ze dus op een aantal verschillende beleidsdomeinen actief moeten zijn. Zo zal ze er zorg voor moeten dragen voldoende goed geïnformeerd te worden over de actuele mobiliteitsproblemen en kennis te hebben van nieuwe inzichten in de mobiliteitsproblematiek. Daarnaast zal ze actief een aantal voorstellen moeten uitwerken en continu opvolgen en evalueren. Naast dit alles mag ze niet alleen aandacht mogen hebben voor de wijze waarop dit vervoer uitgebouwd wordt, maar evenzeer trachten dit beleid bij de gebruikers ingang te laten vinden. Sensibilisatie is dus zeer belangrijk. Deze verschillende beleidssporen zullen ook in de organisatie van de dienst “verkeer en mobiliteit” ingebouwd worden. Communicatie, planning en uitvoering vormen een eenheid en moeten alle drie voldoende uitgebouwd worden om een mobiliteitsbeleid echt succesvol te laten worden. Hierbij dient natuurlijk steeds rekening gehouden te worden met de relatief bescheiden budgetten en middelen waarover de provincie beschikt. Samenwerking met bijvoorbeeld andere provincies of andere beleidsinstanties (gemeenten, Vlaamse overheid) kan deze middelen echter gevoelig uitbreiden en de impact van de provincie in het mobiliteitsbeleid versterken.
globaal versus modusgericht mobiliteitsbeleid Mobiliteit is een erg diverse materie. Acties op het vlak van mobiliteit dienen zich dan ook op alle beleidsdomeinen te vertalen en niet enkel naar één modus toe. Zo heeft het bijvoorbeeld geen zin om het gebruik van de wagen te ontmoedigen als niet tegelijkertijd ook de aantrekkelijkheid van het openbaar vervoer of het gebruik van de fiets wordt verbeterd. Anderzijds veronderstelt elke verkeersmodus een grote specialisatie en specifieke technische kennis, waardoor quasi het onmogelijk is deze kennis bij één specialist terug te vinden. De structuur van de dienst “verkeer en mobiliteit” zou deze dualiteit moeten vertalen. Enerzijds zullen een aantal specialisten de specifieke doelstellingen voor specifieke vervoersmodus (fiets, openbaar vervoer en wegverkeer) opstellen. Anderzijds zal er gebiedsgericht gewerkt worden waarbij een integraal mobiliteitsbeleid wordt nagestreefd. Een gestructureerde interne communicatie is hierbij uiterrmate noodzakelijk.
beleidsnota 2001-2006 : ruimtelijke ordening en mobiliteit
pag. 9
Naast deze specialisten die instaan voor het beleid, zal er ook uitvoering aan het beleid gegeven moeten worden. Een goed uitgebouwde administratie die met kennis van zaken infrastructuurwerken kan aanbesteden, sensibilisatiecampagnes opstarten, … is hiervoor onontbeerlijk. De bestaande administratie zal hiervoor ingeschakeld worden en indien nodig versterkt.
beleidsnota 2001-2006 : ruimtelijke ordening en mobiliteit
pag. 10
specifieke thema's ruimtelijke ordening Het specifieke provinciale ruimtelijke beleid valt uiteen in 3 luiken. In een eerste luik zal vooral gewerkt worden aan de opbouw van een visie en de juridische vertaling ervan (ruimtelijk structuurplan VlaamsBrabant, ruimtelijke uitvoeringsplannen, stedenbouwkundige verordeningen, gebiedsgerichte werking). Luik 2 heeft aandacht voor de lopende acties. Het betreft hier voornamelijk het verbeteren van de procedure voor de aanvragen voor een stedenbouwkundige vergunning in 2e aanleg (implementatie van het decreet op de ruimtelijke ordening, gewijzigde werking administratief toezicht, …). Luik 3 werkt aan communicatie, uitwisseling van visie en ondersteuning van de gemeenten (verhoogde ondersteuning voor de gemeentelijke initiatieven, informatie en sensibilisatie).
LUIK I : PLANNING afwerken en operationaliseren Ruimtelijk structuurplan Vlaams-Brabant · een verbeterde werking van de plangroep Op basis van de 2e discussienota ruimtelijk structuurplan Vlaams-Brabant5 en op basis van de bemerkingen die door alle betrokken instanties worden geformuleerd zal er gestreefd worden om het ruimtelijk structuurplan Vlaams-Brabant op korte termijn te finaliseren in een ontwerp van provinciaal structuurplan. Op basis van dit ontwerp van provinciaal structuurplan kan een openbaar onderzoek georganiseerd worden, en kan een definitief voorstel door de provincieraad gestemd worden en door de Vlaamse Regering goedgekeurd. Een extern expert zal aangesteld worden om deze laatste fasen tot een goed einde te brengen. De externe expert dient de verantwoordelijkheid over het planningsproces te dragen en in te staan voor de inhoudelijke coherentie van het document. Hij zal tevens instaan voor de finalisering van het voorontwerp, het ontwerp en het einddocument van het provinciale structuurplan. Daarnaast dient hij ook de eindredactie van de teksten te verzorgen. De externe expert kan zich laten bijstaan door een beperkt team voor de uitvoering van gericht onderzoek of het opmaken van kaart- en tekstmateriaal. De externe expert kan deel uitmaken van een studiebureau, maar dient zich hoofdelijk te engageren voor deze opdracht. De bestendige deputatie en de provincieraad behouden echter de eindverantwoordelijkheid over het ruimtelijk structuurplan Vlaams-Brabant. De externe expert zal op basis van de reeds verrichte onderzoeken en na ruim overleg met de bestendige deputatie, de raadscommissie ruimtelijke ordening en mobiliteit, de PROCORO en alle betrokken provinciale administraties een voorstel van structuurplan uitwerken, dat door het provinciale beleidsniveau zal goedgekeurd worden en waar nodig na onderling overleg bijgestuurd. Er wordt uitdrukkelijk op gewezen dat deze studieopdracht niet de volledige opmaak van het ruimtelijk structuurplan Vlaams-Brabant zelf betreft, al zal de externe expert of het studiebureau waartoe deze behoort wel een belangrijke inhoudelijke en materiële inbreng moeten leveren. Aangezien een structuurplan een beleidsdocument is, is het belangrijk dat de kennisopbouw van dit document zoveel mogelijk intern gebeurt, zodat het vooropgestelde beleid maximaal door alle diensten wordt ondersteund en uitgevoerd. De kennisopbouw volledig bij een extern studiebureau onderbrengen heeft als nadeel dat op het einde van de studieopdracht, wanneer aan de concrete uitvoering moet worden gewerkt, de juiste beleidsdoelstellingen van het structuurplan onduidelijk is en verkeerdelijk geïnterpreteerd wordt. Tevens bestaat er het gevaar dat het studiebureau een monopoliesituatie opbouwt wat haar kennis van het structuurplan betreft. Dit kan er toe leiden dat de provincie voor het opstellen van haar uitvoeringsplannen en het opstellen van de concrete acties opnieuw beroep moet doen op het studiebureau dat het structuurplan heeft opgesteld (verschillende gemeenten worden met dit probleem geconfronteerd, waarbij de opstellers van het gemeentelijk structuurplan nog steeds als extern adviseurs geraadpleegd en betaald worden en een advies moeten geven over elke interpretatie van het structuurplan). De rol van de plangroep wordt hiertoe enigszins gewijzigd. De plangroep zal het planningsproces inhoudelijk opvolgen en de externe expert door middel van een gedragen visie bijstaan in het uitwerken van het plan. Ze zal echter slechts beperkt zelf het definitieve tekst- en kaartmateriaal aanmaken. De plangroep moet voeding geven aan de externe expert vanuit de verschillende thema’s (“bebouwde ruimte”, “,niet-bebouwde ruimte”, “mobiliteit” en “recreatie”) en hiervoor een visie uitwerken. Zij vormt het aanspreekpunt vanuit de thema’s en stelt een beleidsvisie op samen met de
5
Plangroep ruimtelijk structuurplan Vlaams-Brabant, mei 2000
beleidsnota 2001-2006 : ruimtelijke ordening en mobiliteit
pag. 11
betrokken instanties. Het is daarom ook aangewezen dat de externe expert zo veel mogelijk op de dienst ruimtelijke ordening en mobiliteit zelf aanwezig is en de inhoudelijke discussies van de plangroep maximaal opvolgt. Daarnaast vormt de plangroep een belangrijke schakel naar verschillende concrete uitvoeringsgerichte projecten met een belangrijke ruimtelijke invalshoek. Ze volgt de gemeentelijke structuurplanningsprocessen op de voet op waarbij ze instaat voor een inhoudelijke ondersteuning van de gemeenten en tegelijkertijd ook gemeentelijke aandachtspunten weet te vertalen naar het provinciale en gewestelijk niveau toe.
· een uitgebreide communicatie Voor de verdere totstandkoming van het ruimtelijk structuurplan Vlaams-Brabant zal een belangrijke taak weggelegd zijn in het creëren van een ruim maatschappelijk draagvlak. Daarom wordt voorgesteld om een nieuwe communicatiestructuur op te zetten. Deze communicatiestructuur is opgebouwd rond de verschillende instanties die betrokken zijn bij het ruimtelijk beleid (zowel de voorbereiding als de uitvoering op het terrein).
-
Het Vlaamse Gewest als laatste goedkeuringsinstantie en als opsteller van het RSV
-
de provincieraad, de raadscommissie(s) en de bestendige deputatie als opdrachthouders van het ruimtelijk structuurplan Vlaams-Brabant
-
de gemeenten als lokale actoren samengevoegd per planregio
-
de verschillende beleidsinstanties als sectoriele actoren, opgenomen in 4 werkgroepen
De betrokken sectoren (economie, landbouw, …) worden opgenomen in 4 werkgroepen die de 4 hoofdthema’s van het structuurpan behandelen : nederzettingen, open ruimte, mobiliteit en recreatie. Voor elk van deze thema’s zal een werkgroep opgericht worden waarin naast de plangroep, de provinciale diensten zetelen en een aantal representatieve externe instanties. Deze werkgroepen zouden elk op regelmatige basis samen moeten komen (± om de 2 maanden) om vanuit uit hun specifieke invalshoek de door de plangroep voorbereidde documenten te bespreken. Op deze wijze wordt getracht om enerzijds de doelstellingen zo nauw mogelijk te laten aansluiten bij de mogelijkheden of doelstellingen van de verschillende actoren, maar anderzijds ook om voor een aantal doelstellingen reeds een uitgebreide discussie ten gronde te kunnen voeren. Naast deze communicatiestructuur die te beschouwen is als een tweerichtingsverkeer (onder de vorm van discussie en overleg), dient er ook aandacht te zijn voor informatie naar de ruimere bevolking toe. Naast de eigen middelen via de website, zal het noodzakelijk zijn om ook via bijvoorbeeld een periodieke informatiefolder (vergelijkbaar met deze opgesteld voor de 2e discussienota) de stand van zaken en de doelstellingen van het ruimtelijk structuurplan Vlaams-Brabant aan een ruim publiek te verduidelijken.
· reeds werken aan implementatie Reeds voor de definitieve goedkeuring kan reeds gewerkt worden aan een implementatie van de geformuleerde doelstelling op het terrein. Een aantal onderzoeksaspecten dienen bij hoogdringendheid ingevuld te worden. De Vlaamse Minister voor economie, ruimtelijke ordening en media heeft aangespoord op een snelle operationalisering van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen, waarbij op zeer korte termijn een aantal concrete uitvoeringsplannen (o.a. afbakening van de stedelijke gebieden, afbakening van de natuurlijke structuur, afbakening van de landbouwstructuur, …) opgemaakt en goedgekeurd moeten worden. Vanuit de ervaring die de dienst ruimtelijke ordening heeft opgedaan met betrekking tot deze structuren, kan ze een belangrijke input verstrekken bij het opmaken van deze plannen en tegelijkertijd een kritisch oog houden op het verloop van de verschillende planningsprocessen. Daarnaast zal ook voor een aantal concrete problemen op korte termijn, in samenspraak met de betrokken diensten een ruimtelijk referentiekader en afwegingsschema worden opgesteld. Er kan voor deze werking verwezen worden naar het werk dat de dienst ruimtelijke ordening en mobiliteit heeft gepresteerd bij het opstelen van het RUP zonevreemde openluchtrecreatieve verblijven.
beleidsnota 2001-2006 : ruimtelijke ordening en mobiliteit
pag. 12
opmaken ruimtelijke uitvoeringsplannen · krachtlijnen bij de opmaak van het RUP Het decreet op de ruimtelijke ordening stelt dat het ruimtelijke beleid wordt gevoerd aan de hand van structuurplannen, uitvoeringsplannen en verordeningen. De provincie zal op dit vlak haar verantwoordelijkheid moeten opnemen en in overeenstemming met haar ruimtelijk structuurplan een aantal ruimtelijke uitvoeringsplannen moeten opstellen. Bij het opstellen van de ruimtelijke uitvoeringsplannen zal in belangrijke mate aandacht besteed worden aan een systematisch vooroverleg met de betrokken gemeenten en eventuele andere actoren (AWV, De Lijn, NMBS, Zeekanaal, Natuur, …). In ieder geval zal bij de opmaak van deze ruimtelijke uitvoeringsplannen gestreefd worden naar een integrale benadering. Dit betekent dat de verschillende uitvoerende diensten (leefmilieu, welzijn, huisvesting, landbouw, economie, …) nauw bij de opmaak betrokken zullen worden. Bovendien voorziet het decreet de mogelijkheid om naast de grondbestemming van het gebied ook maatregelen tot de inrichting en het beheer ervan opnemen. Dit betekent dat ook een aantal niet-ruimtelijke aandachtspunten in het plan vastgelegd kunnen worden. De provincie zal er dan ook naar streven om deze ruimtelijke uitvoeringsplannen zo integraal mogelijk op te stellen. De opmaak van een ruimtelijk uitvoeringsplan zal gepaard gaan met een voldoende ruime informatie naar de geïnteresseerde bevolking… en zal er werk gemaakt worden van een ruime inspraakprocedure. Een communicatiestrategie zal voor elk RUP opgesteld worden. De impact van het RUP zal bepalend zijn voor de wijze waarop deze communicatiestrategie wordt vorm gegeven. Een aantal bestaande kanalen (webstek van de provincie, provinciaal informatiemagazine, …) zullen hiertoe uitgebouwd worden, maar ook andere communicatievormen (brochure, inspraakvergaderingen, …) zullen ingezet worden de bevolking op een meer actieve manier bij het proces te betrekken.
· voorbeelden van ruimtelijke uitvoeringsplannen Het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen heeft reeds een aantal taken op provinciaal niveau bindend vastgelegd : Zo zal de provincie ertoe gehouden zijn voor het geheel van de kleinstedelijke gebieden (Aarschot, Asse, Diest, Halle, Tienen, Vilvoorde) de afbakening van het stedelijk gebied eenduidig vast te leggen. De provincie wenst hiertoe echter wel de vrij complexe en stroeve werkwijze die op dit ogenblik in de afbakening van de regionaalstedelijke gebieden wordt gehanteerd vereenvoudigen en optimaliseren. Daarnaast is de provincie ook ertoe gehouden de afbakening van de regionale bedrijventerreinen in de kleinstedelijke gebieden en in de overige economische knooppunten op te stellen. De provincie zal hiertoe in samenspraak met de andere provincies een eenduidige methodiek opstellen. Als basis zal vertrokken worden van de cijfergegevens die in het ruimtelijk structuurplan Vlaams-Brabant met betrekking tot de economische activiteiten werden opgesteld. Bij het opmaken van deze afbakening zullen ook op een gedetailleerd niveau de verschillende bestemmingen worden vastgelegd. Naast deze uitvoeringsplannen die in het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen bindend zijn vastgelegd, zal het ruimtelijk structuurplan Vlaams-Brabant in haar bindende bepalingen een lijst opstellen met de op te maken ruimtelijke uitvoeringsplannen op provinciaal niveau. Voor volgende ruimtelijke aspecten kan overwogen worden een ruimtelijk uitvoeringsplan op te stellen :
-
afbakening en ontwikkelingsvisie voor de te onderscheiden kleinhandelslinten
-
afbakening en ontwikkelingsvisie voor de economische knooppunten op provinciaal niveau
-
afbakening en ontwikkelingsvisie voor de stedelijke netwerken op provinciaal niveau
-
afbakening en ontwikkelingsvisie voor de toeristisch-recreatieve voorzieningen op provinciaal niveau
-
afbakening en ontwikkelingsvisie voor de natuurverbindingsgebieden
-
…
· niet wachten tot morgen Ruimtelijke ontwikkelingen wachten niet tot de opmaak van het ruimtelijk structuurplan VlaamsBrabant voltooid is. De wetgeving heeft hierin voorzien en stelt dat de provincie reeds ruimtelijke uitvoeringsplannen kan opstellen wanneer het provinciale structuurplan nog niet is goedgekeurd. De beleidsnota 2001-2006 : ruimtelijke ordening en mobiliteit
pag. 13
provincie moet echter wel de dringendheid van het opmaken van een RUP over de gestelde problematiek aan kunnen tonen. De provincieraad maakt daartoe een voorstel van RUP over aan de Vlaamse Regering, die instaat voor de organisatie van het openbaar onderzoek en de plenaire vergadering en er uiteindelijk haar goedkeuring aan verleend. De Vlaamse Regering volgt hierbij de procedure zoals die vastgelegd is voor een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan. Zodra de provincie over een provinciaal structuurplan beschikt, wordt dit RUP automatisch een provinciaal RUP. Deze werkwijze is ten andere reeds gevolgd voor de opmaak van het RUP zonevreemde openluchtrecreatie verblijven. Voor een aantal zeer concrete problemen, waarbij uitstel een onherstelbare schade aan de goede ruimtelijke ordening zou toebrengen, zal via deze procedure gewerkt worden. Daarnaast moet er ook rekening gehouden met de tijdspanne die het opstellen van een RUP inneemt. Zeker wanneer het meer complexe RUP’s betreft (zoals de afbakening van de stedelijke gebieden), dient al snel met een periode van 2 of meer jaren gerekend te worden. In een aantal gevallen zal het RUP bovendien een interessante bijdrage kunnen leveren aan het in opmaak zijnde ruimtelijk structuurplan Vlaams-Brabant. Om die reden zullen reeds op korte termijn de voorbereidingen getroffen worden om een aantal planprocessen die moeten leiden tot de opmaak van een RUP op te starten. In concreto wordt hierbij voornamelijk gedacht aan de afbakening van de stedelijke gebieden. Deze afbakening levert namelijk interessante gegevens op die bij de opmaak van het ruimtelijk structuurplan Vlaams-Brabant nuttig verwerkt kunnen worden. Anderzijds kan op deze wijze de onzekerheid die na het goedkeuren van het ruimtelijk structuurplan Vlaams-Brabant zal ontstaan naar de juiste afbakening van het stedelijke versus buitengebied zo kort mogelijk gehouden worden. De provincie Vlaams-Brabant mag niet dezelfde fout begaan als het Vlaamse Gewest waar de afbakening van de belangrijkste stedelijke gebieden (Vlaams stedelijk gebied rond Brussel en Regionaalstedelijk Gebied Leuven) nog steeds niet aangevat zijn. In eerste instantie zal gestart worden met een proefproject rond de afbakening van het Kleinstedelijk Gebied Tienen. Niet alleen omdat Tienen een vrij leesbare en duidelijke structuur heeft, maar tevens omdat dit stedelijk gebied een aantal belangrijke potenties heeft, die een evenwichtige en duurzame uitbouw van de provincie ondersteunen. In een latere fase zullen dan de andere stedelijke gebieden volgen m.n. Aarschot, Asse, Diest, en Halle in een afbakeningsproces worden opgenomen. Gezien de luchthaven één van de belangrijkste (economische) polen is van de provincie VlaamsBrabant en de provincie reeds heel wat initiatieven heeft ontwikkeld ondermeer ter verbetering van de ontsluiting, wenst ze ook een actieve rol op zich te nemen wat de ruimtelijke ontwikkeling van deze regio betreft. Het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen bepaalt echter dat de luchthaven een poort is op Internationaal niveau en dat de ruimtelijke opties voor deze regio door het Vlaamse Gewest in een ruimtelijk uitvoeringsplan gegoten moeten worden. Tot op heden is er van de opstart van dit RUP nog geen sprake. De provincie zal minimaal het voortouw nemen om op korte termijn de opstart van zo’n RUP te bespoedigen. Ze zal de kennis en de contacten die ze ondertussen heeft uitgebouwd omtrent de luchthaven inzetten en eventueel zelf reeds het initiatief nemen om eigenhandig een ontwerp van RUP op te stellen.
opstellen stedenbouwkundige verordeningen Naast het opstellen van ruimtelijke uitvoeringsplannen, kan het ruimtelijk beleid ook gevoerd worden door het opstellen van stedenbouwkundige voorschriften. Deze mogelijkheid bestond reeds voor de gemeenten bij de opmaak van de stedenbouwwet van 1962, maar slechts weinig gemeenten hebben effectief van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Nochtans biedt het instrument een aantal belangrijke voordelen t.o.v. het opmaken van een ruimtelijk uitvoeringsplan. Het ruimtelijk structuurplan Vlaams-Brabant zal een niet-limitatieve lijst opstellen met voorstellen tot stedenbouwkundige verordeningen. Als voorbeelden kan gedacht worden aan:
-
verordening op handelsinrichtingen langsheen primaire en secundaire wegen
-
verordening op het ophogen en/of verharden van grote oppervlakten
-
…
Eén van de belangrijkste problemen waarvoor op korte termijn verordeningen opgesteld kunnen worden, is de problematiek van de wateroverlast. De oorzaak van deze problematiek is voor een groot gedeelte terug te vorderen op het alsmaar verbeteren van de waterafvoer, waardoor onze waterlopen met forse pieken worden belast. Op knelpunten geeft dit wateroverlast met alle gekende gevolgen vandien. Door de problemen bij de bron aan te pakken (m.a.w. door minder water rechtsreeks naar
beleidsnota 2001-2006 : ruimtelijke ordening en mobiliteit
pag. 14
de waterlopen te laten vloeien), kan dit probleem reeds voor een groot deel opgelost worden. De provincie zal hiervoor één of meerdere verordeningen opstellen die tot doel hebben het water tijdelijk te bufferen, in de grond te laten infiltreren (enkel mogelijk in zanderige gebieden) of te recupereren. Deze verordeningen zullen in samenwerking met de provinciale dienst waterlopen en de dienst leefmilieu worden opgesteld.
gebiedsgerichte projecten Ruimtelijke ordening is een complex fenomeen en vertaalt zich niet alleen in ruimtelijke structuurplannen, ruimtelijke uitvoeringsplannen en stedenbouwkundige verordeningen. Al deze planinstrumenten zijn slechts middelen om een ruimtelijk beleid binnen juridische krijtlijnen te ontwikkelen. Ze zijn echter grotendeels passief van aard. Om concrete veranderingen te realiseren zal er echter ook nood zijn aan een meer pro-actieve houding. Op een aantal gebieden kan de provincie zelf de eerste voorbeeldfunctie vervullen door een aantal projecten concreet uit te werken en op het terrein te realiseren. Deze projecten zijn moeilijk enkel onder de noemer ruimtelijke ordening onder te brengen, maar zijn in wezen integraal. Dit wil zeggen dat verschillende beleidsdomeinen (directies) samen dit beleid vorm geven, elk voor wat zijn specialiteit betreft. Het samenwerken van de verschillende betrokken diensten dient reeds bij de visievorming gestalte te krijgen en wordt naarmate het project vordert in functie van het proces uitgewerkt. Vooral bij de eerste preliminaire voorstellen is het belangrijk dat elk beleidsdomein een inbreng heeft in het uiteindelijke eindproduct. Naast een inbreng in de visie wordt van elke directie ook een engagement verwacht om de taakstelling mee te verwezenlijken. Naast de eigen directies zullen ook externe actoren (zoals natuurverenigingen, kamers van kamer en koophandel, de boerenbond, ...) bij deze werking betrokken moeten worden. De dienst ruimtelijke ordening en mobiliteit zal een aantal van deze projecten initiëren en coördineren. Belangrijke aandachtspunten in deze gebiedsgerichte werking hebben vooral betrekking op de problematiek van de open ruimte, de waterproblematiek en de multimodale mobiliteitsproblematiek. De gebiedsgerichte werking kan de vorm aannemen van Europese projecten. Bestaande initiatieven zoals S.O.S. (Sustainable Open Space) en C.O.F.A.R. (Common Options for Airport Regions) zullen verder gezet worden en de fase van visievorming stilaan achter zich laten. De komende jaren zal gestreefd worden naar een realisatiegericht beleid voor deze projecten.
· PROCORO als basis voor een integraal beleid Het decreet op de ruimtelijke ordening (Vl.Reg.18.05.99) verplicht de provincie tot het oprichten van een provinciale commissie inzake ruimtelijke ordening (PROCORO). Deze commissie is samengesteld uit experts in de ruimtelijke ordening die elk een specifieke sector vertegenwoordigen enerzijds en anderzijds uit provinciale ambtenaren vanuit de verschillende uitvoerende diensten (infrastructuur, toerisme, landbouw, natuur, economie, huisvesting en cultuur). De PROCORO moet advies geven bij de opmaak van het ruimtelijk structuurplan Vlaams-Brabant en de bezwaarschriften van het openbaar onderzoek behandelen. Tevens kan ze opmerkingen maken, voorstellen formuleren over alle aangelegenheden met betrekking tot de provinciale ruimtelijke ordening. De PROCORO zal als een actief instrument ingezet worden om ruimtelijke problemen vanuit de verschillende betrokken actoren te bekijken en te werken naar een integraal ruimtelijk beleid. De PROCORO zal hiervoor een basis vormen. De integrale benadering zal echter reeds van bij de visieopbouw nagestreefd worden.
LUIK II : BELEIDSUITVOERING implementatie van het decreet op de ruimtelijke ordening (Vl. Reg 18.05.1999) · 2 parallelle systemen Sedert 1 mei 2000 is het nieuwe decreet van toepassing. Dit betekent echter niet dat meteen alle gemeenten de volledige autonomie omtrent het vergunningenbeleid op zich kunnen nemen. In eerste instantie dienen de gemeenten te voldoen aan een 5-tal voorwaarden :
beleidsnota 2001-2006 : ruimtelijke ordening en mobiliteit
pag. 15
-
een goedgekeurd gemeentelijk structuurplan hebben
-
het plannenregister opgesteld
-
het vergunningenregister opgesteld
-
het aantal stedenbouwkundige ambtenaren bepaald en aangesteld
-
de inventaris van de onbebouwde percelen zo goed als afgewerkt
Tot zolang de gemeente niet aan deze voorwaarde voldoet, blijft de huidige regelgeving van toepassing (op een aantal kleine uitzonderingen na). De gemeenten dienen aan deze voorwaarden te voldoen binnen een termijn van 5 jaar na de inwerkingtreding van het nieuwe decreet, of tot uiterlijk 1 mei 2005. Dit betekent dat gedurende een periode van ongeveer 5 jaar de nieuwe en de oude wetgeving parallel aan elkaar gebruikt zullen worden. In deze tussenperiode dient de provincie zich terdege op haar nieuwe rol voor te bereiden.
· optimaliseren van de procedure In eerste instantie zal zij voldoende personeel en middelen ter beschikking moeten stellen om het stijgend aantal bouwberoepen binnen de in het decreet gestelde termijnen te verwerken. Het nieuwe decreet voorziet namelijk enerzijds bijkomende beroepsmogelijkheden voor ondermeer de indieners van een bezwaarschrift bij een openbaar onderzoek, de adviserende instanties, de stedenbouwkundige inspecteur,… Anderzijds wordt de hogere beroepstrap (beroep bij de Minister) afgeschaft. Vooral het feit dat niet alleen de aanvrager, maar ook (binnen bepaalde perken) iedereen die hinder van de gevraagde werken zou kunnen ondervinden, een beroepsschrift mag indienen, zal een stijgend aantal beroepsschriften genereren. Bijkomend werd ook het schorsingsrecht van de gemachtigde ambtenaar omgezet naar een beroepsprocedure bij de bestendige deputatie. Slechts door de huidige werking te optimaliseren en voldoende gekwalificeerde ambtenaren ter beschikking te stellen, zal de beroepsprocedure binnen de door de Vlaamse Regering opgelegde termijnen voltooid kunnen worden. De provincie zal er dan ook voor zorgen hiervoor de nodige middelen te reserveren. Tevens zal de huidige werking omtrent de bouwberoepen bijgestuurd moeten worden. Het systeem waarbij de bezwaren worden ingediend bij de Afdeling Vlaamse Gemeenschap om vervolgens naar de dienst ruimtelijke ordening en mobiliteit gestuurd te worden voor technisch advies, kan in de toekomst geoptimaliseerd worden. Immers het technische advies wordt op dit ogenblik integraal in het verslag aan de bestendige deputatie overgenomen, en slechts aangevuld met een overzicht van de juridische bestemmingen en de administratieve gegevens. Gelet op de beperkte tijdslimiet waarover beschikt kan worden (60 dagen) zal de volledige verantwoordelijkheid voor de bouwberoepen onder gebracht worden bij de dienst ruimtelijke ordening en mobiliteit. Dit wordt trouwens in het nieuwe decreet ook uitdrukkelijk aangehaald, waarbij in artikel 118 e.v. gesteld wordt dat de provinciale stedenbouwkundige ambtenaar alle adviezen inwint, het verslag opmaakt en de aanvrager informeert.
· nieuwe technologische mogelijkheden voor een efficiëntere procedure De provincie zal ook de mogelijkheden van de nieuwe technologische ontwikkelingen benutten om de beroepsprocedure optimaal te laten verlopen. Het decreet op de ruimtelijke ordening (Vl.Reg. 18.05.99) voorziet dat de gemeenten een plannen- en vergunningenregister moeten opstellen en bijhouden. Voor het provinciale niveau wordt deze voorwaarde niet opgelegd. Nochtans lijkt het logisch dat de provincie zich inschakelt in een systeem dat de vergunningstoestand van elke individuele kavel bijhoudt. Immers ook de beslissingen van de bestendige deputatie dienen in deze vergunningenregisters opgenomen te worden. De provincie zal zelfs onderzoeken of dit systeem niet via de bestaande informaticanetwerken (VERA) als ondersteuning aan de gemeentebesturen kan uitgebouwd worden. Ook aan de zijde van de particulier kan de inbreng van nieuwe technologieën een betere werking garanderen. Zo zal onderzocht worden op welke wijze de indiener zicht kan hebben op het verdere verloop van zijn dossier. Dit alles mag echter het menselijke contact tussen de aanvrager of indiener van een beroepsschrift en de administratie niet teniet doen. Integendeel zelfs. De ambtenaren zullen meer dan ooit het aanspreekpunt vormen voor de particulier met specifieke vragen omtrent de beroepsprocedure en de ruimtelijke ordening in het algemeen. Alle betrokken ambtenaren zullen dan ook een volwaardige opleiding krijgen in enerzijds de problematiek van de ruimtelijke ordening en anderzijds een opleiding in gesprekstechnieken. Op die wijze zal de provincie haar contact met de individuele aanvrager versterken.
beleidsnota 2001-2006 : ruimtelijke ordening en mobiliteit
pag. 16
Daarnaast zal de provincie ook de gemeenten moeten bijstaan bij de nieuwe taken die zij op zich moeten nemen. De provincie kan een belangrijke rol spelen in het begeleiden van de gemeenten bij het opmaken van het vergunningen- en plannenregister, en kan haar inventarissen van de onbebouwde percelen (IOP) ter beschikking stellen van de gemeenten. Samen met de verder vermelde initiatieven om de gemeenten te ondersteunen bij de opmaak van het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan en de gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen, kan hierdoor gegarandeerd worden dat de gemeenten binnen het tijdsbestek van 5 jaar aan de hoger gestelde voorwaarden voldoen. Dit is niet alleen belangrijk als service naar de gemeenten toe. Immers het decreet vermeldt ook expliciet dat indien een gemeente binnen een periode van 5 jaar niet aan de gestelde voorwaarden voldoet, alle taken met betrekking tot het ruimtelijke beleid (afleveren vergunningen, …) door de provincie worden overgenomen. De provincie heeft er m.a.w. alle belang bij de gemeenten te ondersteunen bij deze taken. De provincie is zeker geen vragende partij om deze bijkomende taken op zich te nemen. Ze zal m.a.w. alles in het werk zetten om de gemeenten te laten voldoen aan de 5 gestelde criteria.
· adviseren aanvraagdossiers = uitvoering ruimtelijk beleid Bij het beoordelen van de aanvragen voor een stedenbouwkundige vergunning in 2e aanleg, dient rekening gehouden te worden met de juridisch geldende bepalingen en met de doelstellingen van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen. De provincie maakt haar eigen structuurplan op die de krachtlijnen van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen overneemt en verfijnt. Er zal naar gestreefd worden om de nieuwe visies die ontstaan bij de ontwikkeling van het ruimtelijk structuurplan VlaamsBrabant, zo snel mogelijk toe te passen bij de beoordeling van de stedenbouwkundige aanvragen.
gewijzigde werking administratief toezicht In het kader van het administratief toezicht op gemeenten en O.C.M.W.’s, het toezicht op de kerkfabrieken en diverse subsidiereglementen, verstrekte de dienst ruimtelijke ordening en mobiliteit tot nu toe technische adviezen aan de afdeling Vlaamse Gemeenschap en de afdeling Federale Overheid met betrekking tot studieopdrachten, aanbestedingen, vorderingsstaten, verrekeningen en eindafrekeningen voor werken aan beschermde gebouwen en monumenten. Deze technische adviezen dateren nog uit de tijd dat de dienst ruimtelijke ordening en mobiliteit ondergebracht was bij de dienst gebouwen. Met het beleidsdomein van de ruimtelijke ordening heeft dit administratief toezicht dan ook weinig te maken. In de toekomst toe wenst de provincie dit administratief toezicht te beperken en de verantwoordelijkheid voor deze werken meer en meer bij de gemeenten zelf onder te brengen. De gemeenten zijn voldoende uitgerust om dit werk autonoom tot een goed einde te brengen. Een bijkomende betuttelende rol van de provincie is overbodig. De meerwaarde van deze werken voor de provincie is bovendien eerder beperkt. In samenspraak met de dienst cultuur en de dienst gebouwen werd een nieuwe werkwijze uitgewerkt waarbij de provincie slechts in geval van betwisting een advies zal formuleren.
LUIK III : COMMUNICATIE EN ONDERSTEUNING verhoogde ondersteuning voor de gemeentelijke initiatieven inzake ruimtelijke ordening · nood aan een goede relatie gemeenten – provincie Een belangrijk deel van de gewenste ruimtelijke visie werd gerealiseerd op het gemeentelijk niveau. Het zijn immers de gemeenten die de loketfunctie naar de gewone burgers vertolken. De zelfstandigheid maar ook de verantwoordelijkheid van de gemeenten wordt in het nieuwe decreet op de ruimtelijke ordening nog verhoogd. Anderzijds dient er op gewezen te worden dat zodra de provincie beschikt over een goedgekeurd provinciaal structuurplan, zij dient in te staan voor de goedkeuring van de gemeentelijke structuurplannen. Enkel indien op een structurele wijze kan samengewerkt worden met de gemeenten kunnen de opties van het provinciale structuurplan in situ gerealiseerd worden. Daarnaast wordt vastgesteld dat tussen verschillende aanpalende gemeenten de communicatie op dit ogenblik regelmatig nog vrij stroef verloopt en de wijze waarop het ruimtelijk beleid vorm wordt
beleidsnota 2001-2006 : ruimtelijke ordening en mobiliteit
pag. 17
gegeven alles behalve eenduidig is. De provincie zal er naar streven het gemeentelijk beleid beter op elkaar af te stemmen en samenwerking tussen verschillende besturen stimuleren. Vele gemeenten beschikken echter op dit ogenblik over onvoldoende middelen en kennis om de nieuwe taakstellingen van het decreet op voldoende wijze vorm te geven. De provincie zal deze gemeenten een ruime ondersteuning bieden .
· ondersteuning is meer dan een financieel geschenk / aalmoes Deze ondersteuning kan verschillende vormen aannemen. Financiële middelen voor het opstellen van het gemeentelijk structuurplan en de gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen worden echter reeds door de Vlaamse Overheid voorzien6 en zullen als dusdanig niet meer door de provincie worden gegeven. Het ontbreken van deze rechtstreekse financiële steun betekent echter niet dat de provincie de gemeenten niet materieel of inhoudelijk kan bijstaan in de uitbouw van een efficiënt ruimtelijk beleid. De provincie zal de gemeenten in eerste instantie een instrument aanreiken voor de opmaak en het beheer van het plannenregister. Via de bestaande en naar de toekomst nog te versterken GIS werking zal een volwaardig digitaal plannenregister uitgebouwd worden. Dit instrument is reeds ontwikkeld en zal op korte termijn bij de gemeenten, die zich wensen aan te sluiten geïnstalleerd worden. De provincie zal een overeenkomst met de gemeenten afsluiten voor het actualiseren van de gegevens. Ook voor het vergunningenregister zal de provincie onderzoeken welke initiatieven ze kan ontwikkelen. Ook hiervoor wordt in eerste instantie gedacht aan een digitale toepassing die via de bestaande GIS of VERA werking aan de gemeenten zal aangeboden kunnen worden. Inhoudelijk zal de provincie de gemeentebesturen bijstaan voor de opmaak van de gemeentelijke ruimtelijke structuurplannen en de ruimtelijke uitvoeringsplannen. Deze inhoudelijke ondersteuning zal meer zijn dan het beantwoorden van gerechte vragen. Vanuit het planproces rond de opmaak van het provinciaal structuurplan zal actief met de gemeenten samengewerkt worden. Zo zullen basisgegevens (kaartmateriaal, statistische gegevens, …) ter beschikking gesteld worden van de gemeenten en de studiebureaus belast met het opstellen van het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan. De provincie zal daarnaast ook steeds het bilateraal overleg tussen de provinciale plangroep en de gemeentelijke overheid aanmoedigen om een wederzijdse kennisoverdracht en visieuitwisseling te bemoedigen. Daarnaast zal de provincie ook het initiatief nemen om rond een aantal specifieke ruimtelijke problemen of nieuwe inzichten in de ruimtelijke ordening informatie en vorming te organiseren. De ervaring die de provinciale dienst ruimtelijke ordening en mobiliteit op dit vlak heeft opgedaan met de studiedagen omtrent het nieuwe decreet en de overlegvergaderingen omtrent de 2e discussienota van het ruimtelijk structuurplan Vlaams-Brabant. geven aan dat er bij de gemeentebesturen duidelijk nood aan dergelijke initiatieven leeft. De provincie zal dan ook een actieve medewerking verlenen aan verschillende opleidingsprogramma’s die in het kader van het nieuwe decreet voor de gemeentelijke ambtenaren zijn voorzien en zal daarnaast eigen informatiesessies en overlegvergaderingen organiseren.
6 Besluit van de Vlaamse Regering van 20 oktober 2000 tot bepaling van de voorwaarden van toekenning van subsidies aan gemeenten voor de opmaak van gemeentelijke ruimtelijke structuurplannen, gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen en gemeentelijke plannen van aanleg.
beleidsnota 2001-2006 : ruimtelijke ordening en mobiliteit
pag. 18
Specifieke thema’s mobiliteit Op gemeentelijk en gewestelijk niveau wordt gewerkt aan het opstellen van mobiliteitsplannen. Voor de gemeentelijke mobiliteitsplannen bestaan duidelijk decretale bepalingen. Voor het provinciale niveau ontbreken die echter volledig. Het Vlaamse Gewest is bovendien nog volop bezig met het opstellen van haar Mobiliteitsplan Vlaanderen. De eerste resultaten ervan mogen eind 2001 verwacht worden. Op dit ogenblik heeft het dan ook nog geen zin om een algemeen mobiliteitsplan op provinciaal niveau op te bouwen. Enerzijds ontbreekt elke juridische context, anderzijds is het nog onduidelijk welke rol voor de provincies zal overblijven nadat het mobiliteitsplan Vlaanderen is goedgekeurd. Dit is evenwel verre van een pleidooi om geen visie op de mobiliteitsproblematiek in Vlaams-Brabant te ontwikkelen. Deze visieontwikkeling zal zich echter richten op een aantal duidelijk afgelijnde aspecten van het mobiliteitsprobleem : fietsen, openbaar vervoer, wegvervoer en luchttransport. De provincie kan in deze problematiek een belangrijke rol opnemen. Enerzijds zal zij voor de taken van bovengemeentelijk niveau een eigen beleid dienen uit te stippelen dat zich schikt naar het Vlaamse mobiliteitsbeleid, maar er eigen accenten in kan leggen. Anderzijds zal zij een coördinerende rol op zich nemen met betrekking tot de gemeentelijke mobiliteitsplannen en de gemeenten een kader aanbieden waarbinnen deze hun mobiliteitsbeleid kunnen ontwikkelen.
een uitgebalanceerd fietsbeleid De provincie heeft in het verleden reeds een belangrijke rol vervuld in het fietsbeleid. Ze heeft van in het begin reeds het fietsbeleid als een topprioriteit op de agenda geplaatst. Het is dan ook gewenst dit ook in de toekomst verder uit te bouwen. Niet alleen dienen de bestaande initiatieven tot het opstellen van een provinciaal fietsroutenetwerk en het provinciale fietsbeleid verder uitgewerkt te worden, de provincie kan actief anticiperen door in eigen beheer of door middel van subsidies een aantal fietsroutes op het terrein te realiseren. Het huidige subsidiesysteem dient daartoe aangepast te worden in functie van het opgestelde fietsroutenetwerk, zodat die routes die passen in het fietsroutenetwerk prioritair uitgebouwd kunnen worden en bijgevolg de hoogste subsidie toegewezen krijgen. Het subsidiesysteem zal met alle provincies samen herzien worden zodat een coherent provinciegrensoverschrijdend netwerk uitgebouwd kan worden. Met het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de Waalse provincies zal de provincie in overleg treden en ook hier streven naar een continu netwerk van kwalitatief hoogstaande fietsverbindingen. Daarnaast zal zij werk maken om de gemeentebesturen aan te zetten tot effectieve realisatie van het opgestelde fietsnetwerk, en in een aantal specifieke gevallen zelf het initiatief kunnen nemen tot de aanleg van strategische onderdelen van de fietsroute. Veel aandacht zal ook geschonken worden aan de fiets in het voor- en natransport. Hiertoe zal met de vervoersmaatschappijen overlegd gepleegd worden, om enerzijds voldoende fietstallingen aan de halteplaatsen te voorzien, maar ook om de mogelijkheden tot het vervoer van de fiets op trein/tram/bus te verbeteren. Daarnaast kan ook een systeem van fietsverhuur in de grote stations en op toeristisch-recreatieve interessante plaatsen uitgebouwd worden. De provincie zal bovendien het aanspreekpunt worden waar gemeenten terecht kunnen met al hun vragen omtrent het uitstippelen van een gemeentelijk fietsbeleid. De provincie zal hiertoe de nodige knowhow opbouwen en de gemeenten bij het uitbouwen van het gemeentelijk fietsbeleid materieel en inhoudelijk ondersteunen. De ondersteuning zal in eerste instantie gericht zijn op acties rond scholen en bedrijven. De provincie heeft hiervoor reeds ervaring opgedaan met de fietscampagne “trap rond, fiets je gezond”. Bij deze campagne werden 10 scholen en 10 bedrijven aangezet om het gebruik van de fiets te verhogen. De gebruikte methodologie zal verder systematisch verfijnd worden. Elk jaar zal de provincie in samenwerking met de betrokken gemeenten een aantal scholen en bedrijven begeleiden bij het uitwerken van een fietsvriendelijke ontsluiting.
openbaar vervoer Naast fietsbeleid wenst de provincie ook andere alternatieven uit te bouwen voor het vervoer over de weg. De provincie is het aangewezen niveau om een visie op het regionaal en lokaal openbaar vervoer uit te bouwen. Het openbaar vervoer (voornamelijk busvervoer) is duidelijk van bovenlokaal belang, maar kan moeilijk vanuit het Vlaamse Gewest alleen in zijn volledige complexiteit bekeken worden.
beleidsnota 2001-2006 : ruimtelijke ordening en mobiliteit
pag. 19
De uitbouw van het BB-NET7 staat prioritair op de agenda. De provincie zal er verder aan werken om dit BB-NET te realiseren, door actief met de betrokken actoren (Federale Regering, Brussels Hoofdstedelijk Gewest, Vlaams Gewest, Waals Gewest en de vervoersmaatschappijen NMBS, De Lijn, TEC en MIVB) te onderhandelen. De provincie zal eveneens het initiatief nemen om de betrokken actoren bij elkaar te brengen in een Europees project en hiervoor op Europese schaal financiële middelen los te weken. Uit de prioriteitennota die het studiebureau Van Wunnik heeft opgesteld blijkt dat de voorgestelde snelbuslijnen het hoogste aantal potentieel nieuwe reizigers zal aantrekken en dit voor slechts een klein deel van de totaal noodzakelijke investeringen. De provincie Vlaams-Brabant gaat de komende jaren dan ook alles in het werk zetten om de kwaliteit van het busnetwerk maximaal te verbeteren. Dit houdt niet alleen het garanderen van een snelle rijtijd in (o.a. dor de aanleg van vrije busbanen), maar ook het voorzien van comfortabele wachtruimte, gegarandeerde aansluitingen met het lokale openbaar vervoer en een integratie in het fietsnetwerk Dit voorstedelijk vervoersnetwerk zal aangevuld moeten worden met een fijnmaziger netwerk van bus- en tramlijnen en voor de eerder onbebouwde gebieden een vorm van vraagafhankelijk vervoer. De provincie wenst hieromtrent met de betrokken vervoersmaatschappijen rond de tafel te zitten en een aangepast netwerk op te bouwen. De provincie wenst met andere woorden meer inspraak in de wijze waarop de lijnvoering van het openbaar busvervoer georganiseerd wordt. Haar positie in de algemene vergadering en de adviesraad van De Lijn Vlaams-Brabant wenst ze op een constructieve wijze in te vullen. Deze invulling zal meer zijn dan het formuleren van een advies. Ze zal er actief voor pleiten om de realisatie van vrije busbanen mogelijk te maken en hiervoor ook de nodige financiële middelen (in de vorm van subsidies) voorzien. De provincie zal daarnaast werk maken van een openbaar vervoer ondersteunend beleid. Zo werkt ze ondermeer een locatiebeleid uit. Dit locatiebeleid is er op gericht enerzijds ruimtelijke ontwikkelingen in bepaalde gebieden slechts toe te staan in functie van de multimodale bereikbaarheid en anderzijds in functie van de bestaande (of toekomstig gewenste) activiteiten de uitbouw van een multimodaal netwerk te bewerkstelligen.
wegvervoer Ondanks alle inspanningen met betrekking tot fietsbeleid en collectief vervoer, zal steeds een aandeel mensen de auto gebruiken voor een relatief groot aantal verplaatsingen. De provincie zal in het ruimtelijk structuurplan Vlaams-Brabant een aantal secundaire wegen selecteren. Deze secundaire wegen vullen het hoofd- en primaire netwerk, zoals dit in het RSV werd opgesteld, aan. Daar deze secundaire wegen, in tegenstelling tot de hoofd- en primaire wegen niet vrij zijn van bebouwing en door de stijgende verkeersdrukte in vele gevallen de (verkeers) leefbaarheid rond deze assen sterk in het gedrang is gekomen, wenst de provincie voor elk van deze wegen concrete streefbeelden op te stellen. Deze streefbeelden zullen niet alleen een idee geven van de gewenste inrichting van de weg, maar tevens een aantal ruimtelijke uitspraken formuleren (waar kan nog gebouwd worden, kunnen er kleinhandels getolereerd worden, …) Ook het onderzoek naar de afbakening van de bebouwde kommen, dat naar aanleiding van de overeenkomsten met Minister Stevaert, werd gevoerd, zal in deze streefbeelden verwerkt worden. Op dit ogenblik lopen reeds de eerste projecten in samenwerking met de Administratie Wegen en Verkeer-Vlaams Brabant. Deze projecten worden geplaatst onder bijakte 19 van het convenantenbeleid. De provincie heeft er bij het Vlaams Gewest op aangedrongen om het ruimtelijk aspect van de studie veel meer te beklemtonen en ook aandacht te hebben voor de inpassing van deze secundaire weg in het omliggende wegennet. Het Vlaams Gewest neemt 66% van de studiekosten op zich de provincie 16% en de betrokken gemeentebesturen het resterende bedrag. Voor volgende wegen zal in de loop van 2001-2002 een streefbeeld opgesteld worden :
-
De N8 (Brussel-Ninove), gecategoriseerd als een secundaire weg type 3, OV en fietsas.
-
De N2(Leuven-Diest), gecategoriseerd als secundaire weg type 3, OV- en fietsas.
-
De N26 (Leuven-Mechelen), gecategoriseerd als secundaire weg type 1, verbindend.
7 De provincie heeft een eigen visie ontwikkeld op de uitbouw van een gewestelijke expressnet rond het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Deze visie kreeg de naam BB-NET (Brussel-Brabant-Net) en vormt een verbetering van de door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de Federale Regering opgemaakte GEN-netwerk.
beleidsnota 2001-2006 : ruimtelijke ordening en mobiliteit
pag. 20
-
De A12 (Boom-Brussel), gecategoriseerd als primaire weg type 1
-
De N2 (Leuven – Brussel), gecategoriseerd als secundaire weg type 3, OV- en fietsas
Andere streefbeelden zullen in gezamenlijk overleg met de Administratie Wegen en Verkeer en in functie van het meerjarenprogramma van deze laatste bepaald worden. Aangezien de provincie slechts een zeer klein gedeelte van deze wegen in eigen beheer heeft, zal ze er bij de hogere overheid toe ijveren deze streefbeelden als richtinggevende principes voor de concrete heraanleg van deze wegen te hanteren. Naast verkeersleefbaarheid vormt verkeersveiligheid een belangrijk aspect. De bestaande overeenkomst met Minister Stevaert omtrent de lokalisatie van ongevalgegevens in een GIS-omgeving wordt verlengd. De resultaten van deze studie, die een aantal gevaarlijke punten in het wegennet aanduidt, zal gebruikt worden voor het opstellen van een investeringsplan. Door aanpassingen in de infrastructuur, door het beperken van de rijsnelheid, door het voorzien van nieuwe oversteekplaatsen, … zal de verkeersveiligheid van de verschillende gevaarlijke punten verbeterd worden. Een belangrijke uitdaging vormt het vrachttransport over de weg. Cijfers tonen aan dat het vrachtvervoer de laatste jaren de sterkste stijging heeft gekend. Initiatieven zoals televerkoop en internet-winkelen blijken deze trend nog te versterken. Doelgerichte acties (bijvoorbeeld onderzoek naar alternatieven voor luchtvaartvervangend transport over de weg) moeten trachten een trendbreuk te realiseren. Daarnaast zal ook in belangrijke mate aandacht besteed moeten worden aan het sturen van de locatiekeuze van de bedrijven en transportgenererende activiteiten. Ook voor de eigen provinciale wegen zal er naar gestreefd worden om het systeem van streefbeelden toe te passen. (zie ook punt 3.2.6 : beheer van provinciewegen)
luchtvervoer De provincie Vlaams-Brabant heeft met de luchthaven van Zaventem een belangrijke verkeersgenererende functie op haar grondgebied. jaarlijks vertrekken zo’n 20 miljoen reizigers op de luchthaven en dagelijks pendelen meer dan 20.000 werknemers naar één van de vele bedrijven op of in de nabijheid van de luchthaven. De ontwikkeling en de ontsluiting van de luchthaven is dan ook één van de belangrijkste uitdagingen voor de provincie Vlaams-Brabant. Immers de omgeving van de luchthaven is stilaan uitgegroeid tot de belangrijkste economische tewerkstellingspool. Vooral door de exponentiële groei van de luchthaven en de verbeterde economische situatie heeft deze groei ongekende hoogten bereikt. Een verdere ontwikkeling wordt echter geremd door immense mobiliteitsproblemen. De provincie Vlaams-Brabant zal voor de luchthaven een specifiek beleid uitstippelen. Dit beleid zal mee met de andere Europese luchthavenregio’s (Frankfurt, Schiphol, Parijs, Londen, …) uitgebouwd worden. De mobiliteitsimpact van de luchthaven stopt immers niet aan de grenzen van de provincie, maar wordt in een internationale context bepaald. Als belangrijkste aandachtspunten voor dit beleid zal werk gemaakt worden van duurzame alternatieve voor korte afstandsvluchten, alternatieven voor het luchtvrachtverkeer en een multimodale ontsluiting van de luchthaven in het voor- en natransport. Korte afstandsvluchten (vooral in functie van voor- en natransport voor intercontinentale vluchten) zullen zoveel mogelijk vervangen worden door hoogwaardige verbindingen over het spoor. De uitbouw van een goede connectie tussen de luchthaven en het HST-netwerk is hierbij primordiaal. De provincie pleit er ook voor om specifieke luchthaven-luchthaven connecties uit te bouwen. Naast het voorzien van alternatieve verplaatsings-vormen en de uitbouw van de infrastructuur hiervoor, zal ook de promotie voor deze alternatieven een belangrijke rol spelen. De provincie zal initiatieven hiervoor mee ondersteunen. Voor het vrachtvervoer zal eveneens de piste van het spoorverkeer onderzocht worden. Op dit ogenblik verlaat zo’n 1.200.000 ton luchtvracht per jaar de luchthaven over de weg. Een belangrijk deel hiervan zijn pakketten en goederen die naar één van de andere Europese luchthavens vervoerd moet worden. Dit vervoer zou evengoed via het spoor geregeld kunnen worden. Hiervoor is het echter noodzakelijk om een goederenspoorstation op of in de nabijheid van de luchthaven te voorzien. Tevens dient de kwaliteit van de spoorverbinding verbeterd worden. Een proefproject zal hiervoor met de Europese partners worden uitgebouwd. Om aan de stijgende verplaatsingen van en naar de luchthavenregio te voldoen zal de provincie met alle betrokken partners werken aan een multimodale ontsluiting. Vanaf de uitbouw van fietspaden tot
beleidsnota 2001-2006 : ruimtelijke ordening en mobiliteit
pag. 21
en met het voorzien van hogesnelheidstreinen zal in dit plan opgenomen worden. De voorstellen van het BB-NET vormen reeds een eerste aanzet voor het onderdeel openbaar vervoer. Bij de ontwikkeling van deze plannen zal de communicatie met de verschillende betrokken partijen een belangrijk aspect vormen. De bestaande werking van het luchthavenforum zal daarom bestendigd en versterkt worden. Overleg met het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en het Vlaamse Gewest (o.a. wat het RUP luchthaven betreft) zullen eveneens voorzien worden.
verhoogde aandacht voor coördinatie en opvolging gemeentelijke mobiliteitsinitiatieven · verhoogde aandacht voor coördinatie en opvolging gemeentelijke mobiliteitsinitiatieven Naast de opbouw van een eigen visie heeft de provincie een belangrijke rol in de ondersteuning van de gemeenten in de uitbouw van het lokale mobiliteitsbeleid. Zoals hoger reeds vermeld bestaat er op dit ogenblik weinig tot geen coherentie tussen de verschillende gemeentelijke mobiliteitsplannen. Dit komt voort uit de beperkingen die het convenantenbeleid oplegt door zich enkel op het gemeentelijke niveau te concentreren. De provincie kan in deze materie echter een belangrijke rol opnemen door op nauwe voet de verschillende gemeentelijke mobiliteitsplannen en andere –initiatieven op te volgen en ten opzichte van elkaar af te wegen. De provincie zal een coördinerende rol opnemen wat betreft de gemeentegrensoverschrijdende mobiliteitsproblematiek. Daarnaast zal ze de gemeenten ondersteunen in het nemen van maatregelen ter bevordering van de verkeersveiligheid. Ze kan eventueel aan verschillende gemeenten voorstellen om gezamenlijk een specifiek mobiliteitsprobleem te bestuderen. Als mogelijk voorbeeld kan hierbij gedacht worden aan de inrichting van bovenlokale wegen of het afstemmen van openbaar vervoersverbindingen.
· provinciale mobiliteitsraad De provincie is op dit ogenblik als waarnemer opgenomen in de provinciale auditcommissie, waar in het verlengde van de gemeentelijke mobiliteitsconvenanten en onder auspiciën van de Afdeling Wegen en Verkeer van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, het gemeentelijk mobiliteitsbeleid getoetst wordt aan de globale mobiliteitsdoelstellingen. De provincie wenst echter een ruimere rol in dit debat op te nemen en wenst de werking van deze provinciale auditcommissie, te wijzigen. In een eerste fase dient de provincie als volwaardig lid erkend te worden. Dit betekent dat de provincie minimaal stemgerechtigd moet zijn. Bij voorkeur echter wordt, naar analogie van de ruimtelijke ordening (procoro) een autonome mobiliteitsraad opgericht waar enerzijds concrete voorstellen (zowel gemeentelijk, provinciaal of gewestelijk) met de betrokken beleidsactoren kunnen worden getoetst, maar die anderzijds ook een belangrijke beleidsvormende functie heeft, door over een aantal specifieke mobiliteitsproblemen een standpunt te formuleren.
beheer van provinciewegen De provincie beheert op dit moment een wegennet van zowat 125 km. De toekomst van deze wegen is onzeker. Er worden onderhandelingen gevoerd met de Vlaamse Regering omtrent een herdefiniëring van de bevoegdheden. Twee pistes worden onderzocht: het afstoten van de wegen en het herverdelen van het wegennet waarbij de provincies zouden instaan voor alle secundaire wegen (d.i. een enorme toename van het wegennet). Recent werd door Vlaams-Brabant een wegvak overgedragen aan de stad Aarschot. Voor een aantal vakken zal deze beweging verder gezet worden (Halle, Rotselaar). Op andere plaatsen wordt een ruil van wegen in het vooruitzicht gesteld (omleiding Beersel). In afwachting van meer duidelijkheid omtrent het takenpakket zal de dienst wegen en mobiliteit de huidige provinciewegen optimaal beheren. De belangrijkste doelstellingen hierbij zijn:
-
Zwarte punten wegwerken: in eerste instantie staat de verkeersveiligheid voorop.
-
Een doortochten-programma met aandacht voor verkeersleefbaarheid, schoolomgevingen, …
-
Fietspaden langs de provinciewegen: fietsroutenetwerken, groen.
beleidsnota 2001-2006 : ruimtelijke ordening en mobiliteit
comfortabel,
uitgerust,
ingeschakeld
in
de
pag. 22
-
Milieuzorg: duurzame materialen, recyclage, afkoppeling van hemelwater, groenvoorzieningen, bermbeheer, geluidshinder beperken.
-
Draagvlak voor de werken: overleg en inspraak (hoorzittingen) met: gemeente, aangelanden, middenstand, scholen, verenigingen, politie en rijkswacht, de Lijn, fietsersbonden, …
-
Minder hinder bij werken: aandacht voor omleidingen, uitvoeringstijden (fasering met plaatselijk verkeer of afsluiten en korte pijn), signalisatie, werfveiligheid, tijdig de nodige en correcte, leesbare informatie verschaffen.
-
Preventief en structureel onderhoud: voorkomen van grote schade, verhogen van het rijcomfort, wegwerken van geluidshinder, …
-
informatie en sensibilisatie Naast het opstellen van plannen en het formuleren van een mobiliteitsbeleid zal er getracht moeten worden om ook de ruimere bevolking voor de ideeën te winnen. Immers zij maken elke maal de keuze welk vervoermiddel voor welk motief ingezet zal worden. Daarom is het belangrijk dat naast het beleidsvormend aspect voldoende middelen worden vrijgemaakt voor informatie en sensibilisatie. Vooral op het vlak van informatie kan de provincie een belangrijke rol spelen. In eerste instantie naar de verschillende gemeenten en hun gemeentelijke ambtenaren en politiediensten. Uit de ervaring die de dienst “verkeer en mobiliteit” op dit vlak reeds heeft opgebouwd mag zeer duidelijk de noodzaak aan dit soort informatiedoorstroming afgeleid worden. Niet alleen wordt op die manier een inhoudelijk coherent mobiliteitsbeleid opgebouwd, ook de netwerkvorming die ten gevolge van deze overlegvergaderingen ontstaat, bewerkstelligt een gemeentegrensoverschrijdend mobiliteitsbeleid. Daarnaast dienen de bestaande kanalen (provinciaal informatieblad, de Randkrant, Uitweg, de dag- en weekbladen, lokale TV en radio, …) maximaal ingezet om de visie van de provincie m.b.t. de mobiliteitsproblemen naar een ruime bevolking toe over te dragen. Een echte grootschalige sensibilisatieactie wordt op dit ogenblik niet echt overwogen.
beleidsnota 2001-2006 : ruimtelijke ordening en mobiliteit
pag. 23
implicaties m.b.t. personeel ruimtelijke ordening een tweeledige structuur Het nieuwe takenpakket dat het decreet op de ruimtelijke ordening de provincies oplegt, kan enkel gerealiseerd worden indien de dienst ruimtelijke ordening en mobiliteit voldoende uitgebouwd wordt. In eerste instantie zal aandacht besteed worden aan een gerichte vorming voor de bestaande personeelsleden. Daarnaast zal het echter noodzakelijk zijn het personeelsbestand voor de dienst ruimtelijke ordening uit te breiden. De dienst ruimtelijke ordening heeft duidelijk twee uiteenlopende aspecten. Enerzijds is er het aspect van de ruimtelijke planning, waartoe het opstellen van het ruimtelijk structuurplan Vlaams-Brabant, het maken van ruimtelijke uitvoeringsplannen, het begeleiden van de gemeentelijke structuurplanningsprocessen en het beoordelen van de gemeentelijke planningsinitiatieven toe worden gerekend. Aan de andere kant staat het hele pakket in verband met de aanvragen voor een stedenbouwkundige vergunning in 2e aanleg. Ook alle adviezen naar andere diensten in verband met stedenbouwkundige vraagstukken (o.a. voet- en buurtwegen, ruilverkavelingen, provinciale domeinen, …) worden hiertoe gerekend. Beide aspecten stellen andere eisen aan de betrokken ambtenaren. Het eerste aspect vereist een aantal degelijk opgeleide en op praktische oplossingen gerichte ruimtelijke planners. Het tweede aspect vereist een ruimtelijk inzicht gekoppeld aan een degelijke juridische kennis. Het juridische aspect zal in de toekomst bovendien nog belangrijker worden. “ruimtelijke planning” en “stedenbouw”. Beide cellen functioneren onder het diensthoofd ruimtelijke Daarom wordt de structuur van de dienst ruimtelijke ordening opgesplitst in 2 aparte cellen : ordening en worden ondersteund door een efficiënte en oplossinggerichte administratie. Tussen beide cellen is er regelmatig overleg. Bovendien worden verschillende dossiers (bijvoorbeeld de adviezen m.b.t. de BPA’s, de begeleiding van de gemeentelijke structuurplannen, …) door beide cellen opgevolgd. Dit geeft volgend schema : diensthoofd ruimtelijke ordening
cel ruimtelijke planning
cel stedenbouw
bebouwde ruimte
regio 1
open ruimte regio 2 mobiliteit
toerisme en recreatie regio 3 overlegdeskundige
administratieve ondersteuning
beleidsnota 2001-2006 : ruimtelijke ordening en mobiliteit
pag. 24
de cel ruimtelijke planning De cel “ruimtelijke planning” staat in voor de opmaak van het ruimtelijk structuurplan Vlaams-Brabant, het uitwerken van de provinciale ruimtelijke uitvoeringsplannen, het opstellen van provinciale verordeningen, het begeleiden van de gemeentelijke structuurplanningsprocessen, het beoordelen van de gewestelijke en gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen en het coördineren van de realisatiegerichte acties. Daarnaast kan de cel ingezet worden voor het aanreiken van creatieve oplossingen voor alle ruimtelijke problemen waarmee de dienst ruimtelijke ordening en mobiliteit wordt geconfronteerd of die wordt ingegeven vanuit één van de uitvoerende directies. De cel ruimtelijke planning zal hiervoor volwaardig uitgebouwd worden tot een multidisciplinaire cel waarbinnen specialisten in de ruimtelijke planning met een bijzondere aandacht voor de verschillende sectoren betrokken bij de ruimtelijke ordening (nederzettingen, open ruimte, mobiliteit, …). De ruimtelijke planners voldoen bij voorkeur aan de eisen gesteld in het uitvoeringsbesluit van 19 mei 2000 (gewijzigd op 7 juli 2000) tot vaststelling van de voorwaarden waaraan personen moeten voldoen om als ambtenaar van ruimtelijke ordening te kunnen worden aangesteld. Een minimum van 4 ruimtelijke planners (in vast dienstverband) wordt vooropgesteld (één voor elk deeldomein : mobiliteit, bebouwde ruimte, open ruimte en recreatie). Er moet rekening gehouden worden met een krapte op de arbeidsmarkt. Dit kan betekenen dat een aantal bijzondere voordelen aangeboden moeten worden, om voldoende kwalitatief geschoolde experten aan te kunnen trekken. Experten die bovendien best reeds enige ervaring in een privé-studiebureau of andere openbare instelling moeten bezitten. Naast deze specialisten zal een overlegdeskundige aangesteld worden. Ruimtelijke planning kan niet zonder een breed maatschappelijk draagvlak tot stand worden gebracht. De overlegdeskundige heeft tot taak dit draagvlak te creëren door op een actieve manier informatie te verspreiden naar de doelgroepen en alle opmerkingen, suggesties of bedenkingen bij de verschillende projecten van de doelgroep gesynthetiseerd over te brengen naar de cel ruimtelijke planning. De doelgroep bestaat voornamelijk uit de Vlaams-Brabantse gemeentebesturen, de aanpalende provincies en gewesten en de betrokken actoren (GOM, Natuurverenigingen, …). De overlegdeskundige zal thuis moeten zijn in het typische vakjargon van de ruimtelijke ordening. De communicatie naar de ruime bevolking toe zal verzorgd worden door de informatiedienst in nauwe samenwerking met de cel ruimtelijke planning. De cel ruimtelijke planning zal tevens moeten beschikken over een GIS-specialist. Immers ruimtelijke planning is dermate complex geworden en de mogelijkheden van GIS-toepassing reeds zo uitgebreid dat deze bijzondere GIS-kennis niet meer bij de ruimtelijke planner zelf gelegd kan worden. De GISspecialist dient in te staan voor het aanmaken van het kaartmateriaal, het uitvoeren van specifieke cartografische bevragingen, het up-to-date houden van de GIS-gegevens, … De GIS-specialist zal ook het door de provincie aan de gemeenten aangeboden planningsregister (GOAL) bijhouden. De cel ruimtelijke planning zal bovendien actief ingezet worden in de opvolging en uitwerking van een aantal (gebiedsgerichte) Europese projecten. De cel ruimtelijke planning zal hiervoor samenwerken met alle betrokken beleidsuitvoerende diensten en directies. Een samenwerking met de op te richten dienst voor Europese zaken is absoluut noodzakelijk en vooral in functie van de vrij ingewikkelde Europese wetgeving en procedures onontbeerlijk. Tot nu toe werd de dienst ruimtelijke ordening (cel ruimtelijke planning) vooral als parnter in deze Europese projecten betrokken. Op termijn zal ze echter ook zelf een aantal projecten initiëren (in nauwe samenwerking met de dienst Europese Zaken) en als “lead-partner” optreden. Voor een aantal projecten kan het aangewezen zijn beroep te doen op een aantal bijkomende contractueel aan te trekken personeelsleden. Deze contractueel aangestelde personeelsleden zullen als kostprijs in de Europese projecten worden opgenomen en als dusdanig door het project gefinancierd.
de cel stedenbouw De cel “stedenbouw” staat in voor de volledige afhandeling van de aanvragen voor een stedenbouwkundige vergunning in 2e aanleg. Daarnaast geeft ze adviezen over alle stedenbouwkundige problemen en beoordeelt ze samen met de dienst ruimtelijke planning alle gemeentelijke structuurplannen en ruimtelijke uitvoeringsplannen. De cel stedenbouw wordt in een aantal kleinere entiteiten opgesplitst. Elke entiteit is verantwoordelijk voor alle dossiers van een bepaalde groep gemeenten. Op deze wijze heeft elke entiteit een sterke terreinkennis en kan de entiteit als aanspreekpunt voor alle ruimtelijke problemen in een bepaalde regio functioneren. In de praktijk zal er gewerkt worden met 3 groepen gemeenten. De indeling van deze groepen gebeurt in
beleidsnota 2001-2006 : ruimtelijke ordening en mobiliteit
pag. 25
geografisch aaneengesloten gebieden en is zodanig opgesteld dat elke entiteit ongeveer een gelijk aantal aanvragen krijgt te verwerken. De cel stedenbouw zal op termijn het volledige takenpakket van de behandeling van de stedenbouwkundige aanvragen in 2e aanleg op zich nemen. Tot op heden leverde de dienst enkel een inhoudelijk advies en werd de administratieve afhandeling door de Afdeling Vlaamse Gemeenschap – dienst ruimtelijke ordening geregeld. Alle beroepen uit een gemeente die aan de 5 door het decreet gestelde voorwaarden zal voldoen, zal evenwel volkomen door de dienst ruimtelijke ordening en mobiliteit worden behandeld. Hierbij dient rekening gehouden te worden met een verwachte groei van het aantal beroepen. De architecten die tot op heden instaan voor het formuleren van het advies zullen allen een degelijke opleiding krijgen zodat ze voldoen aan de voorwaarden gesteld in het uitvoeringsbesluit van 19 mei 2000 (gewijzigd op 7 juli 2000) tot vaststelling van de voorwaarden waaraan personen moeten voldoen om als ambtenaar van ruimtelijke ordening te kunnen worden aangesteld. Gedurende de opleiding zal de continuïteit van de adviesverlening en de opgelegde timing voor het afhandelen van de dossiers gegarandeerd worden door het aanbieden van vervangingscontracten. De mogelijkheid om deze vervangingscontracten aan te bieden aan net afgestuurde architecten als gespecialiseerde stage (voor een periode van 6 maanden) zal onderzocht worden. Op een termijn van ongeveer 5 jaar dienen alle architecten aan de voorwaarden van het uitvoeringsbesluit te voldoen. De huidige regeling waarbij het diensthoofd ruimtelijke ordening en mobiliteit als enige in toepassing van artikel 13 van het decreet als provinciaal stedenbouwkundig ambtenaar werd aangeduid, zal gewijzigd worden, zodat elke architect als provinciaal stedenbouwkundig ambtenaar optreedt. Naast de architecten die instaan voor de inhoud van de adviezen, dient bij de afhandeling van de beroepen een strikte procedure nageleefd worden. De cel stedenbouw zal daartoe met een aantal administratieve medewerkers worden uitgebreid. Per entiteit dient minimaal 1 administratief medewerker worden voorzien (in totaal minimaal 3 administratieve medewerkers). De administratieve medewerker zal er zorg voor dragen dat de opgelegde procedure en de timing strikt gevolgd wordt, en zorgt voor de opname van de behandelde dossiers in het vergunningregister. Stedenbouw is steeds meer een kluif geworden voor advocaten en juristen. Zeker nu het hoger beroep bij de minister door de aanvrager van de stedenbouwkundige vergunning afgeschaft is, mag verwacht worden dat het aantal beroepen bij de Raad van State exponentieel zal toenemen. Deze beroepen bij de raad van State zijn echter voer voor juridische specialisten De cel “stedenbouw” zal daarom ook uitgebreid worden met een jurist, specialist in de stedenbouw. Deze jurist zal ook stedenbouwkundige vragen met een juridische invalshoek behandelen en een aanspreekpunt vormen waar de gemeenten hun licht kunnen opsteken in verband met de juiste interpretatie van bepaalde (stedenbouwkundige) rechtsartikelen.
de cel administratieve ondersteuning Naast de administratieve ondersteuning van de 3 entiteiten van de cel “stedenbouw” zal een algemene administratieve ondersteuning voor de volledige dienst ruimtelijke ordening worden voorzien. Deze administratieve cel zal ondersteuning bieden aan de cellen in functie van de administratieve en financiële opvolging en afhandeling van de dossiers (uitgezonderd de dossiers aanvragen stedenbouwkundige vergunning in 2e aanleg). Ze zal zich ondermeer specialiseren in het aanbesteden van studieopdrachten voor het opstellen van ruimtelijke uitvoeringsplannen, … Deze cel zal door haar kennis ook een aanspreekpunt vormen voor de gemeentelijke ambtenaren die geconfronteerd worden met het opstellen van gemeentelijke structuurplannen en uitvoeringsplannen.
beleidsnota 2001-2006 : ruimtelijke ordening en mobiliteit
pag. 26
raming personeelsbehoeften taakomschrijving
graad
2001
K.T.
2005
Extra
A4
1
1
1
0
bestuursecretaris structuurplanning
A1-A3
3
4
4
+1,5
overlegdeskundige ruimtelijke planning
A1-A3
0
0,58
1
+1
bestuurssecretaris architect RO
A1-A3
6
6
6
0
bestuurssecretaris jurist RO
A1-A3
0
1
1
+1
Bestuurssecretaris ruimtelijke ordening (administratie)
A1-A3
1
1
1
0
Administratief medewerker 9
C4-C5
1
2
4
+3
Administratief medewerker
C1-C3
2
3
5
+3
GIS-medewerker
C1-C3
1
1
1
0
14
17,5
20
+6
diensthoofd Diensthoofd RO Ruimtelijke planning
Ruimtelijke ordening
administratieve ondersteuning
totaal Tabel uitgedrukt in FTE
8 de overlegdeskundige zal gedeeld worden met de dienst waterlopen, waar in het kader van het 10-puntenprogramma water een communicatiedeskundige wordt aangeworven. 9 De administratieve medewerkers kunnen ten dele gerecupereerd worden van de Afdeling Vlaamse Gemeenschap, die haar taken m.b.t. stedenbouwkundige beroepen overlaat aan de dienst ruimtelijke ordening. Het betreft hier 2 provinciale ambtenaren die bij de Afdeling Vlaamse Gemeenschap tewerkgesteld zijn. De 3e administratieve medewerker kan bij voorkeur via interne mutatie naar de dienst ruimtelijke ordening worden verplaatst.
beleidsnota 2001-2006 : ruimtelijke ordening en mobiliteit
pag. 27
mobiliteit een vernieuwde dienst Mobiliteit en ruimtelijke ordening zijn op dit ogenblik ondergebracht in één dienst. Echter bepaalde mobiliteitsaspecten zijn ondergebracht in aparte diensten (beheer provinciale wegen, atlas van de voet- en buurtwegen ressorteren onder de dienst wegen, verkeersveiligheid ressorteert onder de afdeling federale overheid dienst politie en openbare orde. Het takenpakket op het vlak van de ruimtelijke ordening kent met de invoering van het nieuwe decreet op de ruimtelijke ordening een gevoelige uitbreiding. De noodzaak om op provinciaal niveau het mobiliteitsbeleid gestructureerd vorm te geven impliceert ook een uitbreiding van het takenpakket. Wanneer bovendien in rekening gebracht wordt dat bij de laatste telefooncampagne meer dan 50% van alle vragen betrekking hebben op ruimtelijke ordening of mobiliteit betekent dit ook een onoverkomelijke belasting voor het diensthoofd ruimtelijke ordening en mobiliteit. Aangezien er bovendien nood is aan een meer geïntegreerde werking van alle mobiliteitsinitiatieven, zal een aparte dienst “verkeer en mobiliteit” opgericht worden. Deze dienst wordt samengesteld uit de cel mobiliteit van de dienst ruimtelijke ordening en uitgebreid worden met enkele personeelsleden die nu reeds werkzaam zijn rond de verkeersveiligheid. De dienst wegen wordt niet in deze nieuwe dienst opgenomen maar blijft ongewijzigd verder werken tot definitieve overheveling van de wegen naar het gewestelijk of gemeentelijk niveau. Deze (vernieuwde) dienst zal instaan voor alle vragen m.b.t. mobiliteit en ressorteren onder de directie infrastructuur.
een dienst met vele gezichten De dienst “verkeer en mobiliteit” zal niet alleen instaan voor het formuleren van een visie op de gewenste verkeersafwikkeling binnen de provincie, maar daarnaast ook werk maken van de realisatie ervan. Bovendien is contact met de gemeenten, de hogere overheid, de vervoersmaatschappijen en bepaalde groeperingen actief in een welbepaald mobiliteitsdomein (bijvoorbeeld Fietsersbond Bond Trein Tram en busgebruikers, …) zeer belangrijk. Het mobiliteitsbeleid kent dan ook een aantal verschillende aspecten. Enerzijds is er het beleidsvoorbereidend werk zoals het opstellen van het fietsbeleid, het uitstippelen van een coherent (regionaal) openbaar vervoersnetwerk, het opstellen van streefbeelden voor secundaire wegen, het aanreiken van alternatieven voor het luchtvrachttransport, … Aan de andere kant dient er zorg voor gedragen worden dat de gemeentelijk en gewestelijke mobiliteitsinitiatieven coherent zijn met dit provinciale beleid. De gemeenten hebben nood aan ondersteuning en afstemming voor de bovenlokale mobiliteitsvraagstukken. Als laatste zal de dienst “verkeer en mobiliteit” ook werk maken van de effectieve realisatie van het vooropgestelde beleid. Dit kan gebeuren door het verlenen van financiële bijdragen (subsidies), maar ook door bepaalde strategische projecten zelf te realiseren. Om deze reden zal de dienst “verkeer en mobiliteit” in een aantal cellen worden ingedeeld. Elke cel heeft een bepaalde invalshoek, maar zal noodzakelijk moeten samenwerken met de andere cellen. De dienst “verkeer en mobiliteit” wordt onderverdeeld in 2 cellen : een cel “onderzoek en beleidsvoorbereiding” en een cel ”beleidsuitvoering”. diensthoofd mobiliteit cel onderzoek en beleidsvoorbereiding
cel beleidsuitvoering
fietsbeleid
regio 1 : Halle-VilvoordeAsse
Wegverkeer en veiligheid luchtvaart openbaar vervoer
beleidsnota 2001-2006 : ruimtelijke ordening en mobiliteit
regio 2 : Leuven – Tienen Diest - Aarschot
pag. 28
De cel “onderzoek en beleidsvoorbereiding” is verantwoordelijk voor het opstellen van een visie en het uitwerken van plannen voor de verschillende verkeersmodi. Per verkeersmodi zal minimaal 1 expert aangesteld worden. Er worden 4 verkeersmodi onderscheiden : ‘fiets’, ‘openbaar vervoer’, ‘wegverkeer en verkeersveilgheid’ en ‘luchtvaart’. In het onderdeel fiets wordt het fietsbeleid uitgewerkt. Voor het fietsbeleid werd een overeenkomst met minister Stevaert afgesloten. Deze overeenkomst focust op enerzijds de verfijning van het door de provincie reeds opgestelde functioneel en recreatief fiestroutenetwerk, op de realisatie ervan (via pilootstudies, subsidies en de coördinatie van de planning), en op sensibilisatie via de begeleiding van scholen en bedrijven en het opzetten van een infopunt. In de overeenkomst is er sprake van 2 medewerkers. Voor het openbaar vervoer zal een expert in het openbaar vervoer worden aangeworven. In eerste instantie zal deze werken aan de implementatie van het door de provincie opgestelde BB-NET, maar daarnaast ook werken aan andere initiatieven op het vlak van het openbaar vervoer. Het beleid voor de luchthaven wordt gevolgd door de bestuurssecretaris luchthavengemeenschap en door de in functie van het COFAR-project aangestelde medewerker. Het aspect wegverkeer en verkeersveiligheid zal zich toespitsen op het ontwikkelen van de streefbeelden voor de secundaire wegen, de registratie van de ongevallengegevens in een GISomgeving (contract met minister Stevaert) en zolang de provinciale wegen niet overgedragen worden, met het uitwerken van streefbeelden voor deze secundaire wegen. Zeer belangrijk in dit alles is het aspect verkeersveiligheid. Alle initiatieven in verband met verkeersveiligheid zullen samen met de Afdeling Federale Overheid, dienst politie en openbare orde worden opgestart. In het kader van de verkeersveiligheid zal aandacht besteed worden aan volgende speerpunten : zone 30, schoolomgeving en zwaar verkeer. Voor het aspect “zone 30” zal samen met de mobiliteitscoördinatoren gewerkt worden aan een actieve ondersteuning van de gemeenten voor het effectief realiseren van zones 30 door het nemen van infrastructurele maatregelen. Voor het aspect “schoolomgeving” zal de cel een globale methodiek uitwerken voor het opstellen van een model van schoolomgevingsplan voor de scholen en gemeenten. Daarnaast zal ook hier weer samen met de mobiliteitscoördinatoren van de cel beleidsuitvoering gewerkt worden aan een actieve ondersteuning van scholen en gemeenten. Er zal naar gestreefd worden om scholen en gemeenten netoverschreidend samen te brengen en gezamenlijke acties uit te werken. Voor het aspect “zwaar vervoer” zal gewerkt worden aan een “fairplaycharter” met de grote vervoersbedrijven en het uitwerken van initiatieven naar het respecteren van afstand tussen de vrachtwagens. Minimaal 1 expert zal hiervoor aangeworven worden. De cel “beleidsuitvoering” zal zich vooral toespitsen op activiteiten van de gemeentelijke en gewestelijke overheden. De cel zal de gemeentelijke en gewestelijke mobiliteitsplannen op de voet opvolgen en begeleiden, zal de realisatie van fietspaden en andere provinciale initiatieven coördineren en zal ook instaan voor de opvolging van de gemeentelijke begeleidingscommissie en de provinciale auditcommissie. De werking ervan wordt opgesplitst in 2 aparte regio’s (Halle-Vilvoorde-Asse en Leuven-Tienen-Aarschot-Diest). Elk van deze regio’s heeft immers specifieke mobiliteitsproblemen. De cel “beleidsuitvoering” zal nauw samenwerken met de cel “onderzoek en beleidsvoorbereiding” voor wat betreft alle concrete mobiliteitsinitiatieven die op gemeentelijk en gewestelijk niveau worden ontwikkeld op het vlak van één van de 4 verkeersmodi. De taak van de mobiliteitscoördinator zal er in eerste instantie vooral in bestaan om binnen de regio een afstemming na te streven tussen de verschillende gemeentelijke doelstellingen verwoord in de gemeentelijke mobiliteitsplannen. De mobiliteitscoördinator zal daarom actief de Gemeentelijke begeleidingscommissies en de Provinciale Auditcommissie opvolgen (of later de Provinciale Mobiliteitsraad) en hierin de bovenlokale en/of provinciale aandachtspunten vertalen. De mobiliteitscoördinator zal omgekeerd eveneens uit de verschillende gemeentelijke initiatieven de bovenlokale en/of provinciale aandachtspunten distilleren en actief instaan voor een afstemming tussen de verschillende gemeenten. (Zo kan hij/zij bijvoorbeeld in het geval een gemeente sluipverkeer in het mobiliteitsplan als een aandachtspunt opneemt, het initiatief nemen om samen met de omliggende gemeentebesturen een gezamenlijke actie te coördineren). De mobiliteitscoördinator vormt tevens het aanspreekpunt voor de gemeenten en vormt de link tussen de cel onderzoek en beleidsvoorbereiding en de lokale besturen. Hij/zij heeft ook de taak om de initiatieven met betrekking tot de verkeersveiligheid (zone 30, schoolomgeving, zwaarvervoer) bij de gemeenten te promoten en hen aan te zetten om actief in deze projecten te participeren.
beleidsnota 2001-2006 : ruimtelijke ordening en mobiliteit
pag. 29
raming personeelsbehoeften taakomschrijving
graad
2001
K.T.
2005
Extra
Diensthoofd verkeer en mobiliteit
A4
0
1
1
+1
deskundige fietsbeleid
A1-A3
1
2
2
+1
deskundige wegvervoer en verkeersveiligheid
A1-A3
0
1
1
+1
deskundige luchtvaart (luchthavenforum + COFAR)
A1-A3
2
2
2
0
deskundige openbaar vervoer
A1-A3
1
2
2
+1
mobiliteitscoördinator regio Halle-Vilvoorde-Asse
A1-A3
010
1
1
+1
mobiliteitscoördinator regio Leuven-Tienen-Aarschot-Diest
A1-A3
1
1
1
0
5
10
10
+5
diensthoofd
cel onderzoek en beleidsvoorbereiding
cel beleidsuitvoering
totaal
10
Op dit ogenblik wordt deze functie ingevuld via een combinatie van een aantal vervangingscontracten voor 4/5e tewerkstelling.
beleidsnota 2001-2006 : ruimtelijke ordening en mobiliteit
pag. 30
financiële implicaties maximaal streven naar alternatieve financiering Indien de provincie dit beleid wenst waar te maken zal ze voldoende personeel en financiële middelen ter beschikking moeten stellen. Een exacte berekening van de noodzakelijke uitgaven is op dit ogenblik nog moeilijk te geven. Veel zal afhangen van een aantal beleidsuitspraken in het ruimtelijk structuurplan Vlaams-Brabant en het op te stellen provinciale mobiliteitsplan. De financiële middelen dienen aangewend te worden om enerzijds een aantal studieopdrachten uit te kunnen voeren, maar anderzijds om op regelmatige wijze een ruime bevolking te informeren en sensibiliseren. Immers een beleid wordt niet gevoerd door de administratie of de politieke vertegenwoordigers alleen; enkel indien een ruime bevolking zich achter deze doelstellingen kan scharen, kan effectief een trendbreuk gerealiseerd worden. Om de financiële uitgaven te beperken kan echter beroep gedaan worden op een aantal toelagen. In de beleidsnota 2000-2004 stelt Minister Van Mechelen eenduidig dat de implementatie van het nieuwe decreet ruimtelijke ordening slechts kan slagen als de verschillende gebruikers worden opgeleid en voldoende middelen krijgen.11 De dienst ruimtelijke ordening zal er dan ook bij de Vlaamse Regering in samenspraak met de Vereniging voor Vlaamse Provincies voor ijveren om deze middelen voor het provinciale en gemeentelijke niveau zo spoedig mogelijk ter beschikking te stellen. Hiertoe kan de provincie ondermeer beheersovereenkomsten afsluiten met de Vlaamse Regering. Ook hiervoor biedt de beleidsnota van Minister Van Mechelen een duidelijke impuls12. De ervaring die de dienst ruimtelijke ordening en mobiliteit op dat vlak heeft opgedaan met de mobiliteitsovereenkomsten met minister Stevaert zijn op dat vlak toch zeer positief geweest en verdienen een verderzetting (eventueel in aangepaste vorm). Naast fondsen van de Vlaamse regering kan ook op Europees niveau gezocht worden naar bijkomende middelen. Bovendien versterkt dit de internationale positie van Vlaams-Brabant in de Europese context. Onderzoeksprojecten zoals het Interreg-programma leveren niet alleen een bijzondere inhoudelijke meerwaarde maar kunnen op langere termijn ook een aantal financiële voordelen inhouden. De ervaring die de dienst ruimtelijke ordening en mobiliteit op dat vlak reeds heeft met 2 verschillende projecten ("Sustainable Open Space"13 en "Common Options for Airport Regions"14) is zeer waardevol en biedt perspectieven naar concrete acties.
ontvangsten Het nieuwe decreet op de ruimtelijke ordening bepaalt dat de indiener van een beroepsschrift een dossiervergoeding van 2.500,- Bfr (=61.97 Euro) moet betalen. Dit bedrag moet echter niet betaald worden wanneer het College van Burgemeester en Schepenen niet tijdig een beslissing over de aanvraag in 1e aanleg heeft genomen en de aanvraag stilzwijgend werd geweigerd. De vergoeding moet terugbetaald worden indien de bestendige deputatie niet tijdig een beslissing over het beroep heeft genomen. Gerekend aan het huidige aantal dossier (i.c. ± 600 dossiers per jaar) betekent dit een inkomst van ongeveer 1.500.000,- Bfr per jaar. Naast deze decretaal vastgelegde ontvangsten zal ook gewerkt worden met Europese projectsubsidies. Europese programma’s zoals Interreg voorzien bijkomende financiering tot 50% van de totale kostprijs, waarbij zelfs de personeelskosten voor het eigen personeel aangerekend kunnen worden. De dienst ruimtelijke ordening en mobiliteit zal aan een aantal Europese projecten participeren, ofwel als deelnemer ofwel als coördinator van het project (lead-applicant).
11
Beleidsnota 2000-2004 "ruimtelijke ordening", p.18 (Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 2000)
12
idem - zie pagina 10 : "Op provinciaal vlak is er nood aan beheersovereenkomsten met de provincies en gemeenten voor het sturen van deze ruimtelijke dynamieken, waarvoor vandaag de dag nog geen pasklaar antwoord voorhanden is". 13
Kortweg S.O.S. over de problemen, potenties en mogelijkheden van open ruimtegebieden onder sterke verstedelijkingsdruk
14
kortweg COFAR, over de gezamenlijke opties naar de landzijdige ontsluiting en multimodale netwerken voor de verschillende Europese luchtvaartregio's (Zaventem, Parijs, Schiphol, Londen Stansed, Frankfurt, ..)
beleidsnota 2001-2006 : ruimtelijke ordening en mobiliteit
pag. 31
uitgaven De provincie krijgt naar aanleiding van het nieuwe decreet op de ruimtelijke ordening (Vl.Reg 18.05.99) een belangrijkere taak in het ruimtelijke ordeningsbeleid. Een aantal taken worden slechts aan haar toevertrouwd op het ogenblik dat de betrokken gemeenten aan een aantal voorwaarden hebben voldaan. Dit zal een geleidelijke groei van het aantal taken (en bijgevolg ook van de financiële inspanningen) van de provincie tot gevolg hebben. Daarnaast worden ook in het ruimtelijk structuurplan Vlaams-Brabant een aantal doelstellingen geformuleerd die een concrete uitwerking in ruimtelijke uitvoeringsplannen of verordening noodzaken. Er mag m.a.w. verwacht worden dat na de goedkeuring van het ruimtelijk structuurplan Vlaams-Brabant een bijkomende inspanning geleverd zal moeten worden naar de realisatie van het ruimtelijk structuurplan Vlaams-Brabant. Ook op het vlak van de mobiliteit krijgt de provincie steeds meer bevoegdheden. Naast de uitbreiding van de overeenkomsten met minister Stevaert wijzen ook een aantal ontwerpdecreten op een belangrijkere taak voor de provincie in het mobiliteitsvraagstuk. Ook hier zal een graduele uitbreiding van het takenpakket waargenomen kunnen worden. Om deze stijging te ramen werd er gewerkt met een gemiddelde stijging van 140% in 2002, 175% in 2003 en 200% in 2004. Belangrijkste uitgaven hebben betrekking op :
-
uitvoeringsplannen gebieden)
-
sensibilisatie, informatie en ondersteuning van de lokale besturen op het vlak van ruimtelijke ordening en mobiliteit
-
realisatie van het fietsroutenetwerk (in eigen beheer en via investeringssubsidies)
ruimtelijk
structuurplan
beleidsnota 2001-2006 : ruimtelijke ordening en mobiliteit
Vlaams-Brabant
(o.a.
afbakeningen
stedelijke
pag. 32
In onderstaande tabel werden de belangrijkste uitgavenposten uit de begroting 2002 geëxtrapoleerd naar 2006. Ondanks het feit dat het hier slechts ramingen betreft geeft de tabel toch reeds aan waar de grootste verschuivingen te verwachten zijn. Alle bedragen zijn weergegeven in 1000 Euro
UITGAVEN begrotingsartikel
omschrijving
2002
2003
2004
2005
2006
gewone uitgave 423/0200/124
sensibilisering mobiliteit
12.5
12.5
12.5
12.5
12.5
423/0220/124
coördinatie mobiliteitsplannen
300
300
300
300
300
423/0230/124
technische werking fietsbeleid
75
75
75
100
100
423/0240/124
verkeersveiligheid
175
175
175
175
175
530/0440/435
medewerking Interreg-projecten
75
100
125
150
150
530/0450/124
technische werking Interreg-projecten
10
15
17,5
20
20
930/0210/123
studie structuurplan Vlaams-Brabant
150
125
125
0
0
930/0230/123
sensibilisering ruimtelijke ordening
12.5
25
100
50
50
930/0240/123
werking PROCORO
25
25
25
25
25
930/0250/123
opmaak ruimtelijke uitvoeringsplannen
100
150
150
300
300
1060
1027.5
1130
1132.5
1133
totaal buitengewone uitgaven 421/0700/510
subsidies fietspaden FRN
750
800
850
900
1000
421/0720/510
strategische projecten fietsbeleid
125
250
375
375
375
875
1050
1225
1275
1375
2002
2003
2004
2005
2006
terugbetaling contracten Stevaert
95
95
95
?
?
dossierkosten stedenbouwkundige beroepen
2.5
10
25
50
60
97,5
105
120
50
60
(uitgaven – ontvangsten)
1837.5
1972.5
2235
2357.5
2448
(t.o.v. 2002)
100%
107%
122%
128%
133%
totaal
ONTVANGSTEN begrotingsartikel
omschrijving
gewone ontvangsten 423/0110/465 …./…./…. totaal algemeen totaal
procentueel
beleidsnota 2001-2006 : ruimtelijke ordening en mobiliteit
pag. 33
Investeringen in het beheer van provinciewegen Voor wat betreft het beheer van de provinciewegen zullen de uitgaven in de komende jaren min of meer constant blijven. Voor de gewone begroting (onderhoud van de weg, de beplantingen, de signalisatie en de wegmarkeringen alsook de winterdienst) zullen de uitgaven bevroren worden op het peil van de voorgaande jaren. Een lichte stijging o.w.v. indexaanpassingen en/of de kosten voor de veiligheidscoördinatie is echter niet uitgesloten. Voor de investeringen wordt de volgende meerjarenplanning voorgesteld: begrotingsjaar 2002 Provincieweg BRUSSEL – LILLOIS ROTONDE Beersel Gemeente Beersel (samenwerking gemeente Beersel)
20.000.000,- BEF
(NB ontwerp: studiebureau: NV Clerckx) Provincieweg WOLVERTEM – TEMSE Heraanleg fiets – en voetpaden tussen m.p. 17K.400 en 19K.600 Gemeente Londerzeel (samenwerking gemeente Londerzeel)
20.000.000,- BEF
(NB ontwerp: studieopdracht te gunnen in 2001) Provincieweg VILVOORDE – AALST Heraanleg fietspaden tussen m.p. 8K.900 en 10K.800
16.675.000,- BEF
Gemeente Meise en Merchtem (NB ontwerp: studiebureau GVE) Provincieweg WOLVERTEM - TEMSE Verbeteringswerken tussen m.p. 20K.300 en 21K.060 Gemeente Londerzeel (samenwerking gemeente Londerzeel)
22.500.000,- BEF
(NB ontwerp: studiebureau GVE) Provincieweg LEUVEN – AARSCHOT Doortocht Wezemaal Verbeteringswerken tussen m.p. 7.856 – 9.647 Gemeente Rotselaar (samenwerking gemeente Rotselaar)
60.000.000,-BEF
(NB ontwerp: dienst wegen) Provincieweg TIENEN – DIEST
beleidsnota 2001-2006 : ruimtelijke ordening en mobiliteit
pag. 34
Verbeteringswerken tussen m.p. 0.738 – 1.900 Gemeente Tienen (samenwerking Tienen)
30.000.000.,-BEF
(NB ontwerp: dienst wegen) Provincieweg TIENEN – WINGE Verbeteringswerken tussen m.p. 2.030 – 4.000 Gemeente Tienen Studieopdracht
3.000.000,-BEF
begrotingsjaar 2003 - Provincieweg ASSE – EDINGEN Buitengewone onderhoudswerken Vernieuwen van bitumineuze verharding (toplaag + geogrid) tussen m.p. 0K.130 en 0K.820 - Gemeente Asse Tussen m.p. 4K.350 en 4K.800 - Gemeente Ternat
10.000.000,- BEF
(NB ontwerp: dienst wegen) Provincieweg VILVOORDE – AALST Beplanting van bermen tussen m.p. 8K.900 en 10K.800 Gemeente Meise en Merchtem
2.500.000,- BEF
(NB ontwerp: dienst wegen) Provincieweg VILVOORDE – AALST Buitengewone onderhoudswerken Vernieuwen van bitumineuze verharding (toplaag + geogrid) tussen m.p. 14K.800 en 17K.800 Gemeente Opwijk
15.000.000,- BEF
(NB ontwerp: dienst wegen) Provincieweg BRUSSEL – LILLOIS Buitengewone onderhoudswerken Vernieuwen van bitumineuze verharding (toplaag + geogrid) tussen m.p. 5K.900 en 9K.000 Gemeente Linkebeek en Beersel
beleidsnota 2001-2006 : ruimtelijke ordening en mobiliteit
15.500.000,- BEF
pag. 35
(NB ontwerp: dienst wegen) Provincieweg VILVOORDE – AALST Verbeteringswerk A.De Boeckstraat Gemeente Merchtem Studieopdracht
1.000.000,- BEF
Provincieweg BRUSSEL – LILLOIS Gemeente Beersel Verbeteringswerk tussen m.p. 10K.100 en 10K.900
2.400.000,- BEF
Studieopdracht Provincieweg TIENEN - WINGE Verbeteringswerken tussen m.p. 2.030 – 4.000 Gemeente Tienen (samenwerking Tienen)
49.000.000,-BEF
(NB ontwerp : studieopdracht te gunnen in 2002) Provincieweg TIENEN – DIEST Verbeteringswerken tussen m.p. 1.900 – 3.600 Gemeente Tienen (samenwerking Tienen) Studieopdracht
4.000.000,-BEF
Provincieweg TIENEN – WINGE Heraanleg fietspaden (beton) tussen de m.p. 4.000 – 6.900 Gemeente Tienen en Lubbeek
18.000.000,-BEF
(NB ontwerp: dienst wegen) begrotingsjaar 2004 Provincieweg Vilvoorde – Aalst Gemeente Merchtem Verbeteringswerk A. De Boeckstraat
13.500.000,- BEF
Provincieweg BRUSSEL – LILLOIS Gemeente Beersel Verbeteringswerk tussen m.p. 10K.100 en 10K.900
29.000.000,- BEF
Provincieweg Vertakking Kortenberg Gemeente Steenokkerzeel Herinrichting doortocht tussen m.p. 0K.000 en 0K.625 beleidsnota 2001-2006 : ruimtelijke ordening en mobiliteit
pag. 36
Studieopdracht
1.200.000,- BEF
Provincieweg TIENEN – DIEST Verbeteringswerken tussen m.p. 1.900 – 3.600 Gemeente Tienen (samenwerking Tienen)
55.000.000,-BEF
(NB ontwerp: studieopdracht te gunnen in 2003) Provincieweg TIENEN – DIEST Verbeteringswerken tussen m.p. 4.200 – 7.300 Gemeente Glabbeek Studieopdracht
7.000.000,-BEF
begrotingsjaar 2005 Provincieweg Vertakking Kortenberg Gemeente Steenokkerzeel Herinrichting doortocht tussen m.p. 0K.000 en 0K.625
15.000.000,- BEF
Provincieweg TIENEN – DIEST Verbeteringswerken tussen m.p; 4.200 – 7.300 Gemeente Glabbeek
95.000.000,-BEF
(NB: studieopdracht te gunnen in 2004) Provincieweg TIENEN – WINGE Verbeteringswerken tussen de m.p. 8.500 – 10.750 Gemeente Tielt Winge en Lubbeek Studieopdracht
6.000.000,-BEF
(NB: werken uitvoeren in 2006 : 70.000.000,-BEF) Provincieweg TIENEN – WINGE Verbeteringswerken tussen m.p. 6.800 – 7.600 Gemeente Lubbeek
20.000.000,-BEF
(NB ontwerp: dienst wegen)
beleidsnota 2001-2006 : ruimtelijke ordening en mobiliteit
pag. 37