Programmagroep OntwikkelingsPsychologie, Universiteit van Amsterdam
‘Terrible Twos’ Onderzoek naar kwalitatieve verschillen in temperament en de ontwikkeling van het temperament van kinderen met Downsyndroom in vergelijking met normaal ontwikkelende kinderen.
Abstract De huidige studie onderzocht verschillen in temperament tussen normaal ontwikkelende kinderen en kinderen met Downsyndroom (DS), afhankelijk van de leeftijd, die mogelijk gerelateerd zijn aan de mentale ontwikkeling die bij kinderen met DS vertraagd is (temperamentontwikkeling). En een algemeen verschil in temperament, onafhankelijk van leeftijd, tussen kinderen met DS en normaal ontwikkelende kinderen (kwalitatief verschil in temperament). De temperamentindeling van Rothbart werd gehanteerd. Zij operationaliseert temperament aan de hand van drie constructen, namelijk Positief Affect, Negatief Affect en Zelfregulatie. Rond twee jaar vindt een mijlpaal in de temperamentontwikkeling van normaal ontwikkelende kinderen plaats, ook wel de peuterpuberteit genoemd, die wordt gekenmerkt door een toename van Negatief Affect. Deze tijdsperiode werd in de huidige studie gebruikt om het temperament van kinderen met DS te onderzoeken. De deelnemers waren 19 normaal ontwikkelende kinderen en 19 kinderen met DS. De mentale ontwikkeling werd onderzocht aan de hand van de BSID II-NL op 12, 18 en 24 maanden. Het temperamentprofiel werd onderzocht aan de hand van de TVL (een Nederlandse vertaling van de ECBQ) op 18 en 36 maanden en een nieuw ontwikkelde gedragsobservatie tijdens de afname van de BSID II-NL op 12, 18 en 24 maanden werd gebruikt om de temperamentontwikkeling te onderzoeken. Voor het toetsen van verschillen in de temperamentontwikkeling werd gebruik gemaakt van de Repeated Measures analyse, en op de drie leeftijdpunten werden Independent T-tests gedaan. Voor het onderzoeken van kwalitatieve verschillen in het temperament werd gebruik gemaakt van de Independent T-test. Resultaten toonden een temperamentontwikkeling bij kinderen met DS aan die afhankelijk leek van hun mentale ontwikkeling (een vertraagde temperamentontwikkeling). Wanneer gecorrigeerd werd voor de mentale leeftijd leek het temperamentprofiel van kinderen met DS overeen te komen met die van normaal ontwikkelende kindere.. Indicaties van deze resultaten werden besproken, alsmede aanbevelingen voor toekomstig onderzoek.
MASTERTHESE Datum: 09-08-2011 Naam: Lianne Scholten Studentnummer: 0413194 Afstudeerrichting: Klinische Ontwikkelingspsychologie UvA begeleider: dr. Ger Ramakers
Inhoudsopgave 1. Inleiding 1.1 Downsyndroom 1.2 Temperament 1.3 Cognitie en Temperament 1.4 Temperamentontwikkeling 1.5 Voorgaand onderzoek naar het temperament van kinderen met DS in vergelijking met normaal ontwikkelende kinderen 1.6 Het onderzoeken van temperament 1.7 Hypothesen die in de huidige studie worden onderzocht
2. Methoden 2.1 Deelnemers 2.2 Materialen 2.3 Procedure 2.4 Statistiek
3. Resultaten 3.1 De mentale leeftijd 3.2 Negatief Affect 3.3 Positief Affect 3.4 Zelfregulatie 3.5 TemperamentVragenLijst 3.6 Negatief Affect uitgezet tegen de mentale leeftijd 3.7 Relatieve stabiliteit van het temperament 3.8 Correlatie tussen de TemperamentVragenLijst en de Gedragsobservatie
4. Discussie 4.1 De mentale leeftijd 4.2 De ontwikkeling van Negatief Affect 4.3 Kwalitatief verschil in temperament 4.4 Samenhang gedragsobservatie en TemperamentVragenLijst 4.5 Beperkingen huidig onderzoek 4.6 Conclusie
3 3 4 5 5 6 7 8
9 9 10 14 15
16 16 17 22 26 29 30 33 34
35 35 35 37 38 39 40
Literatuurlijst
42
Bijlage 1. Coderingsysteem voor gedragsobservatie
44
2
1. Inleiding Ik heb Downsyndroom, maar ik ben het niet.
Wereld Downsyndroom Dag 2011 staat in het teken van Beeldvorming rond Mensen met Downsyndroom. De Stichting Downsyndroom werkt vanaf haar oprichting onder meer aan het bevorderen van de integratie van mensen met Downsyndroom in het ‘gewone’ leven, op een ‘gewone’ peuterspeelzaal, basisschool, sport- en hobbyclub, woonplek en werkplek.
1.1 Downsyndroom Downsyndroom (DS) is een aangeboren afwijking die leidt tot een verscheidenheid aan effecten in de ontwikkeling van de hersenstructuur van de foetus en daaropvolgende structurele en gedragsmatige effecten tijdens het leven van een individu met DS (Chapman en Hesketh, 2000). Het syndroom ontstaat door een afwijking in het erfelijk materiaal. Elk mens heeft normaliter 46 chromosomen. Deze bevatten de genen die samen alle erfelijke eigenschappen van de mens bepalen. Chromosoom 21 is in alle cellen van het lichaam in tweevoud aanwezig, maar bij het DS is het in drievoud aanwezig. Daardoor heeft iemand met DS 47 in plaats van 46 chromosomen. Deze chromosomen zijn in het gehele lichaam aanwezig. Daardoor beïnvloedt het DS zowel verschillende lichamelijke kenmerken als verstandelijke vermogens (Chapman en Hesketh, 2000). Een kenmerk van DS is een ontwikkelingsachterstand. Uit het overkoepelend onderzoek naar de verstandelijke ontwikkeling van jonge kinderen, waar deze studie een onderdeel van uitmaakt, blijkt bijvoorbeeld dat kinderen met DS op 24 maanden ongeveer 10 maanden achterlopen in hun mentale ontwikkeling in vergelijking met normaal ontwikkelende kinderen. Deze mentale vertraging is van invloed op de prestaties die kinderen met DS kunnen leveren tijdens hun schoolcarrière. De mentale ontwikkeling staat echter niet op zichzelf, maar interacteert met het temperament van het kind. Gedragseigenschappen van het kind met DS, die mede bepaald worden door het temperament, lijken een belangrijke rol te spelen in het succes van kinderen met DS op de (reguliere) basisschool, naast het IQ. Het is daarom van
belang
om te
onderzoeken
of
en
hoe
het
temperament
en
de
temperamentontwikkeling van kinderen met DS verschilt van normaal ontwikkelende kinderen. Op die manier kan er gewerkt worden aan een zo goed mogelijke integratie van kinderen op de basisschool, en kan het kind met DS zo optimaal mogelijk profiteren van het onderwijs.
3
1.2 Temperament Temperament komt voort uit onze genetische opmaak. Het beïnvloedt en wordt beïnvloed door de ervaring van elk individu, en een van de uitkomsten is de volwassen persoonlijkheid. Individuele verschillen in temperament hebben gevolgen voor de ontwikkeling in de kindertijd en zij vormen de kern van de ontwikkelende persoonlijkheid (Rothbart, Ahadi en Evans, 2000). Temperament kan gezien worden als een ‘parapluconcept’; een bundeling van verschillende eigenschappen die samen bepalen op welke wijze we in allerlei situaties handelen. Temperament verwijst daarom naar individuele verschillen in gedrag en emotionaliteit,
zoals
activiteitsniveau,
aandacht,
aanpassingsvermogen
en
humeur.
(LaFreniere, 2000). Deze trekken worden vaak als continue dimensies gemeten en er wordt verwacht dat zij een hoge mate van stabiliteit over tijd en in verschillende situaties laten zien. En dat zij een biologische basis hebben, zowel in termen van neurofysiologische factoren die ten grondslag liggen aan het temperament, als erfelijkheid (LaFreniere, 2000). Hoewel theoretici verschillen in hun definitie van temperament zijn zij het er over eens dat temperament de biologische contributie aan de persoonlijkheid representeert. De eerste wortels van het concept van temperament kunnen gevonden worden in de ideeën van de Grieken en de Romeinen. De gemoedstoestand van mensen werd volgens hen bepaald door het (on)evenwicht tussen vier lichaamssappen of, in het Latijn, humores. Het cholerische type (gele gal) raakt gemakkelijk geïrriteerd en boos, het melancholische type (zwarte gal) raakt snel verdrietig en angstig, het sanguïnische type (bloed) is positief en sociaal en het flegmatische type (slijm) is kalm en weinig emotioneel (Rothbart, Ahadi en Evans, 2000). Deze typologie was lang geaccepteerd en Eysenck (1967) en anderen hebben hun theoretische modellen er aan verbonden. In de huidige studie zal gebruik worden gemaakt van de temperamentindeling van Rothbart. Rothbart definieert temperament als individuele verschillen in reactiviteit en zelfregulatie met een biologische basis (Rothbart, Ahadi en Evans, 2000). De biologische basis wordt omschreven als ‘de relatief blijvende biologische opmaak van het individu, beïnvloedt in de tijd door erfelijkheid, ontwikkeling en ervaring’ (Rothbart en Derryberyy, 1981). Reactiviteit verwijst naar de prikkelbaarheid, responsiviteit en de mate van arousal van de gedragsmatige en fysiologische systemen van het individu. Zelfregulatie verwijst naar de neurale en gedragsmatige systemen die de onderliggende reactiviteit proberen te regelen. Rothbart beschouwt temperament als verschillen in emotionele reactiviteit die al op jonge leeftijd aanwezig zijn en zelfregulatie (vanaf 1-2 jaar) die later ontwikkeld. Een kind wordt 4
namelijk niet geboren met een volledige verzameling van temperamentkarakteristieken, maar het temperament zelf ontwikkeld. Emoties en componenten van emoties verschijnen op verschillende leeftijden (Izard, 1977), net als aspecten van motorische functies en arousalsystemen (Rothbart, 1989b) en systemen van aandacht (Posner en Raichle, 1994). Deze ontwikkelingsprocessen vereisen dat het temperament op verschillende leeftijden onderzocht wordt, beginnend met de kindertijd. Temperament wordt door Rothbart geoperationaliseerd aan de hand van drie constructen, namelijk Positief Affect (glimlachen, plezier en sociabiliteit), Negatief Affect (angstig, bezorgd/piekeren, geïrriteerd/gefrustreerd en verdrietig) en Zelfregulatie (aandacht, activiteitenregulatie en gedragsinhibitie) (Rothbart, Ahadi en Evans, 2000).
1.3 Cognitie en Temperament Temperament kan van invloed zijn op de cognitieve ontwikkeling van kinderen. Een kind met een hoge mate van Negatief Affect (snel gefrustreerd wanneer een opdracht even niet lukt) of een lage mate van Zelfregulatie (aandacht niet bij de les kunnen houden) zal meer moeite hebben met het opdoen van kennis en schoolse vaardigheden (en daardoor de christalized intelligence benadelen), waardoor zijn/haar cognitieve ontwikkeling beperkt kan worden. Cognitie en temperament kunnen daarnaast ook overlappen. Dit geldt voornamelijk voor de ontwikkeling van zelfregulatie. Onderzoek heeft laten zien dat neurale, motorische en cognitieve factoren die vereist zijn voor zelfregulatie nog niet compleet ontwikkeld zijn bij de geboorte. De ontwikkeling van frontale neurale systemen tijdens de vroege kindertijd is wellicht van invloed op de grotere controle van aandacht en emoties (Putnam, Gartstein en Rothbart, 2006). Dit systeem overlapt met hersengebieden die gerelateerd zijn aan de algemene intelligentie. Zo veronderstellen Posner en Rothbart (2000) overeenkomstige hersengebieden die zelfregulatie en cognitie controleren. Zelfregulatie kan gezien worden als de meer cognitieve component van het temperament, omdat het afhankelijk is van cognitieve processen.
1.4 Temperamentontwikkeling Een mijlpaal in de temperamentontwikkeling met een vrij duidelijke ontwikkeling in de tijd is de zogenaamde peuterpuberteit. Normaal ontwikkelende kinderen vertonen rond twee jaar kenmerken gerelateerd aan de peuterpuberteit. Kenmerkend voor deze peuterpuberteit zijn driftbuien. Driftbuien zijn vaak een gevolg van de mislukte pogingen van het kind om een taak te volbrengen en autonomie te bereiken (Leung en Fagan, 1991). Situaties die deze 5
driftbuien kunnen uitlokken zijn bijvoorbeeld het moeten eten, slapen, aankleden of conflicten met leeftijdgenoten (Potegal en Davidson, 2003). Een driftbui kan bestaan uit het verstijven van armen en benen, het hol maken van de rug, zich op de grond gooien, schreeuwen, huilen, duwen, stampen, slaan, schoppen, gooien en wegrennen (Potegal en Davidson, 2003). Onderzoek toonde aan dat er een stijging is van agressie in het gedrag van normaal ontwikkelende kinderen rond hun tweede levensjaar en dat de mate van agressie weer daalt rond de leeftijd van drie jaar (Cote, Vaillancourt, LeBlanc, Nagin, & Tremblay, 2006; Hay, 2005). De huidige studie maakt deel uit van een overkoepelend onderzoek naar de verstandelijke ontwikkeling van jonge kinderen. Onderzoek en kwalitatieve observaties die in het overkoepelend onderzoek werden uitgevoerd wezen op een stijging van het dominante aspect Negatief Affect tussen 12 en 18 maanden bij normaal ontwikkelende kinderen. Tussen 18 en 24 maanden trad een daling op waardoor de mate van Negatief Affect op 24 maanden weer was teruggekeerd naar baseline. 1.5 Voorgaand onderzoek naar het temperament van kinderen met DS in vergelijking met normaal ontwikkelende kinderen Het onderzoek naar het temperament van kinderen met DS in vergelijking met normaal ontwikkelende kinderen is complex en levert niet zelden verschillende onderzoeksresultaten op. Niet alleen als gevolg van verschillende meetinstrumenten. Maar vaak als gevolg van leeftijdverschillen van kinderen die in de studies worden onderzocht. Onderzoek naar het temperamentprofiel van kinderen met DS (in de leeftijd van 3 t/m 12 maanden) toonde aan dat zij een lager niveau vertonen van Negatief Affect en een hoger niveau van plezier (lage intensiteit) en cuddliness (‘knuffelbaarheid’) (Gartstein, Marmion en Swanson, 2006). Kasari en Sigman (1996) toonden aan dat kleuters met DS meer geneigd zijn om sociale interacties op te zoeken dan kleuters met een niet-specifieke mentale vertraging. Kinderen met DS in de leeftijd van 13 t/m 42 maanden bleken bovendien vaker positieve gezichtsuitdrukkingen te laten zien dan normaal ontwikkelende kinderen (Kasari, Freeman, Mundy en Sigman, 1995). Jahromi, Gulsrud en Kasari (2008) toonden echter aan dat kinderen (in de leeftijd van 66 t/m 137 maanden) met DS juist meer frustratie vertoonden tegenover de onderzoeker tijdens het afnemen van tests in vergelijking met normaal ontwikkelende kinderen. Eisenberg et al. (1995) toonden aan dat kinderen met DS in de leeftijd van 6 tot 8 jaar duidelijke signalen van gedragsproblemen vertoonden. De rapportages van ouders en leerkrachten in onderzoek van Coe et al. (1999) toonden aan dat kinderen met DS in de leeftijd van 6 t/m 15 jaar de regels minder naleefden dan normaal ontwikkelende kinderen.
6
Onderzoek naar de ontwikkeling van het temperament van kinderen met DS in vergelijking met normaal ontwikkelende kinderen is schaars. In het onderzoek van Jahromi et al. kan echter wel een ontwikkelingseffect worden waargenomen. Het verhoogde frustratieniveau dat Jahromi et al. (2008) aantonen lijkt het gevolg van het beperkte arsenaal aan copingstrategieën die kinderen met DS bezitten om te reageren een frustrerende taak (tonen van frustratie, kijken naar proefleider zonder het vragen van hulp), dit in tegenstelling tot normaal ontwikkelende kinderen, die op die leeftijd meer geavanceerde copingstrategieën hebben ontwikkeld om te reageren op een frustrerende taak (zoeken van hulp en zichzelf troosten). Het gebrek aan kennis over het temperament van kinderen met DS kan gevolgen hebben voor hun schoolcarrière en het opgroeien in het gezin. Het temperament is namelijk een belangrijke factor voor het doorlopen van de basisschool. Temperament kan van invloed zijn op de cognitieve ontwikkeling van kinderen. Daarnaast is kennis van de temperamentontwikkeling van belang om de gevolgen wat betreft de belasting voor ouders en leerkrachten te onderzoeken. Wanneer kinderen met DS eenzelfde vertraging vertonen in hun temperamentontwikkeling als in hun cognitieve ontwikkeling, dan zijn de gevolgen van de peuterpuberteit voor zowel de ouders als de leerkrachten langer voelbaar. Het is van belang om ouders en leerkrachten hierin goed te kunnen begeleiden. De
vraagstelling
in
deze
studie
luidt
dan
ook;
hoe
verloopt
de
temperamentontwikkeling van kinderen met Downsyndroom in vergelijking met normaal ontwikkelende kinderen in de leeftijd van 12 tot 24 maanden? Is het temperament van kinderen met DS echt anders, op alle leeftijden? Of is het verschil leeftijdgebonden, en mogelijk te verklaren vanuit de vertraagde mentale ontwikkeling van kinderen met DS. Wanneer dit het geval zou zijn dan zou het corrigeren voor de mentale leeftijd een overeenkomstig temperamentprofiel moeten laten zien voor normaal ontwikkelende kinderen en kinderen met DS.
1.6 Het onderzoeken van temperament Een van de manieren om temperament en de temperamentontwikkeling te meten is aan de hand van vragenlijsten die door de ouders worden ingevuld. Rothbart heeft een vragenlijst ontwikkeld om het temperament van anderhalf- tot driejarigen te meten, de Early Childhood Behavior Questionnaire (ECBQ) (Putnam, Gartstein en Rothbart, 2006). Het is echter de vraag of een vragenlijst die door ouders wordt ingevuld wel een objectief beeld geeft van het temperament van kinderen met DS in vergelijking met normaal ontwikkelende kinderen. Een 7
meer objectief beeld van temperament kan verkregen worden door observatie van gedrag in specifieke situaties. Gartstein, Marmion en Swanson (2005) pleitte al voor onderzoek naar verschillen in temperament tussen kinderen met DS en normaal ontwikkelende kinderen waarin zowel gebruik wordt gemaakt van gedragsobservaties als vragenlijsten die door ouders worden ingevuld. In deze studie is daarom een speciaal observatieschema ontwikkeld. De observatie wordt gedaan over het gedrag van het kind tijdens een testafname. Deze gedragsobservatie kan een meer objectief beeld geven van het temperament. Daarnaast is een testsituatie een ideale situatie om kenmerken van de peuterpuberteit te onderzoeken. Zoals eerder beschreven zijn driftbuien vaak het gevolg van mislukte pogingen om een taak te volbrengen (Leung en Fagan, 1991). In een testsituatie dient het kind opdrachten te maken met de mogelijkheid tot falen, waardoor temperamentuitingen gerelateerd aan de peuterpuberteit uitgelokt worden. Bovendien legt een testsituatie bepaalde beperkingen aan het kind op. Een kind dient bijvoorbeeld in een stoeltje te blijven zitten, de opdracht die de testleider geeft te maken en bovendien af te ronden. In deze omgeving gedraagt een kind zich misschien anders dan in een vrije thuissituatie. De gedragsobservatie wordt op 12, 18 en 24 maanden uitgevoerd, waardoor ook de ontwikkeling van het temperament onderzocht kon worden.
1.7 Hypothesen die in de huidige studie worden onderzocht Een kenmerk van DS is een ontwikkelingsachterstand. De eerste hypothese in dit onderzoek is dat kinderen met DS een ontwikkelingsachterstand vertonen in vergelijking met normaal ontwikkelende kinderen. Voorgaand onderzoek naar het temperamentprofiel van kinderen met DS levert wisselende resultaten op, vaak veroorzaakt door verschillende leeftijden van kinderen die aan de onderzoeken deelnamen. De deelnemers aan dit onderzoek zijn jong en daarom is gekozen om de tweede hypothese te baseren op de resultaten van de eerder beschreven onderzoeken van Gartstein, Marmion en Swanson (2006), Kasari en Sigman (1996) en (Kasari, Freeman, Mundy en Sigman, 1995). De tweede hypothese in dit onderzoek is dat kinderen met DS (op alle leeftijden tussen de 12 en 24 maanden) een temperament vertonen dat gekenmerkt wordt door een hogere mate van Positief Affect en een lagere mate van Negatief Affect in vergelijking met normaal ontwikkelende kinderen. Uit het vooronderzoek dat in het overkoepelende onderzoek (waar deze studie een deel van uitmaakt) werd uitgevoerd blijkt dat het dominante aspect Negatief Affect in normale kinderen sterk toeneemt tussen 12 en 18 maanden en dan weer bijna naar baseline terugkeert 8
op 24 maanden. De derde hypothese is dat normaal ontwikkelende kinderen een verhoging van Negatief Affect vertonen rond de 18 maanden in een testsituatie. De leeftijd van 12 maanden wordt gezien als een baseline van Negatief Affect, op 18 maanden zal een grote stijging waar te nemen zijn en dan vanaf 24 maanden een terugkeer naar baseline. Kinderen met DS vertonen een vertraging in hun cognitieve ontwikkeling en in dit onderzoek wordt uitgegaan van eenzelfde vertraging in de temperamentontwikkeling. Hypothese vier is dat kinderen met DS een verhoging van Negatief Affect vertonen rond de 24 maanden in een testsituatie. De leeftijd van 12 maanden wordt gezien als een baseline, op 18 maanden zal geen/lichte stijging van Negatief Affect waar te nemen zijn en op 24 maanden een sterke stijging. Rothbart verondersteld dat Zelfregulatie nog niet tijdens de geboorte aanwezig is, maar dat kinderen de vaardigheid van het reguleren van hun gedrag en emoties ontwikkelen vanaf één jaar (Rothbart, Ahadi en Evans, 2000). De vijfde hypothese is dat zowel normaal ontwikkelende kinderen als kinderen met DS een geleidelijke toename van Zelfregulatie vertonen. Bij kinderen met DS zal deze toename echter langzamer zijn dan bij normaal ontwikkelende kinderen (wegens hun cognitieve vertraging). De laatste hypothese in dit onderzoek is dat temperamentuitingen van de peuterpuberteit (Negatief Affect) synchroon lopen met de cognitieve ontwikkeling. Dit betekent dat kinderen met DS eenzelfde vertraging vertonen in hun temperamentontwikkeling als in hun cognitieve ontwikkeling.
2. Methoden 2.1 Deelnemers De deelnemers maken deel uit van het overkoepelend onderzoek van dr. Ger Ramakers (programmagroep Ontwikkelingspsychologie van de Universiteit van Amsterdam) naar de verstandelijke ontwikkeling van jonge kinderen. De deelnemers zijn geworven via folders in kinderdagverblijven, bij consultatiebureaus en ouderverenigingen van ouders van kinderen met een verstandelijke handicap (Stichting Down Syndroom). Deelname was vrijwillig. De ouders konden enkel reiskosten declareren.
In totaal namen 38 kinderen deel aan het hier beschreven onderzoek. Deze groep bestond uit 19 normaal ontwikkelende kinderen en 19 kinderen met DS die at random werden
9
geselecteerd uit het overkoepelende onderzoek. De groep met normaal ontwikkelende kinderen was een combinatie van kinderen met een waarschijnlijk normale ontwikkeling en kinderen met een mogelijke versnelde ontwikkeling. De kinderen met een mogelijk versnelde ontwikkeling hadden minstens één ouder met een IQ > 130. De kinderen met DS hadden allen een officiële diagnose van het Syndroom van Down. De groep normaal ontwikkelende kinderen bestond uit 10 jongens en 9 meisjes. De groep kinderen met Downsyndroom bestond uit 12 jongens en 7 meisjes.
Er werd geen selectiecriterium toegepast.
2.2 Materialen Het mentale ontwikkelingsniveau van de kinderen werd vastgesteld aan de hand van de Bayley Scales of Infant Development-Second Edition–Nederlandse versie (BSID II-NL). De BSID-II-NL is ontwikkeld om de algemene mentale en motorische ontwikkeling vast te stellen bij kinderen in de (ontwikkelings)leeftijd van 1 t/m 42 maanden. De BSID is internationaal de standaardtest om de vroegkinderlijke ontwikkeling te meten. De BSID-II-NL bestaat uit drie schalen: een Mentale schaal, een Motorische schaal en een Gedragsobservatieschaal. Voor dit onderzoek werd alleen gebruik gemaakt van de Mentale schaal om de ontwikkelingsleeftijden van de kinderen vast te stellen. De Mentale schaal bestaat uit 178 items die vaardigheden meten die een beroep doen op de cognitie van het kind. Hierbij gaat het om visuele en auditieve informatieverwerking, oog-handcoördinatie, imitatie, taalontwikkeling, geheugen en probleemoplossend vermogen. Een kind dient tijdens een item uit de Mentale schaal bijvoorbeeld aan de hand van drie blokken een toren te bouwen. De test wordt op een adaptieve wijze afgenomen. Over het algemeen wordt er gestart op het overeenkomstige mentale niveau van het kind. Wanneer het kind op minder dan 5 items faalt dan wordt de volledige hogere leeftijdsschaal afgenomen. Wanneer het kind echter op meer dan 8 items faalt wordt er teruggegaan naar een lagere leeftijdsschaal. In dit onderzoek werd bij de normaal ontwikkelende kinderen gestart bij de leeftijdsschaal die overeenkomt met de chronologische leeftijd. Bij de kinderen met DS werd echter een andere procedure gevolgd. Bij kinderen met DS werd gestart in een leeftijdsschaal die overeenkwam met de geschatte mentale leeftijd van het kind. Vervolgens werd in hogere schalen doorgetest tot er geen positieve score meer behaald werd. De BSID-III-NL is beoordeeld door de COTAN (tabel 1).
10
Tabel 1. COTAN-beoordeling van de Bayley Scales of Infant Development-Second Edition–Nederlandse versie (BSID II-NL)
Uitgangspunten bij de testconstructie:
Goed
Kwaliteit van het testmateriaal:
Goed
Kwaliteit van de handleiding:
Goed
Normen:
Voldoende
Betrouwbaarheid:
Voldoende
Begripsvaliditeit:
Voldoende
Criteriumvaliditeit:
Onvoldoende
Het temperament van de kinderen werd met twee verschillende instrumenten gemeten; een vragenlijst die werd afgenomen op 18 en 36 maanden, en een gedragsobservatie tijdens de afname van de BSID-III-NL op 12, 18 en 24 maanden. De Temperamentvragenlijst Jonge Kinderen (TVL) wordt door de ouders ingevuld. De TVL is een Nederlandse vertaling van de Early Childhood Behavior Questionnaire (ECBQ, Putnam, Gartstein en Rothbart, 2006). De ECBQ is gebaseerd op een definitie van temperament die reactieve processen omvat die niet alleen emoties impliceren, maar ook motorische en sensorische systemen, als ook een nadruk op zelfregulatieve processen die de reactiviteit moduleren. De ECBQ bevat 201 items onderverdeeld in 18 verschillende schalen. Door middel van factoranalyse werden drie factoren van temperament gevonden, namelijk Negatief Affect, Extraversie (Surgency) en Zelfregulatie (Effortful Control) (Putnam, Gartstein en Rothbart, 2006) (tabel 2).
Tabel 2. Schalen van de ECBQ verdeeld over de drie temperamentsfactoren
Negatief Affect
Extraversie
Zelfregulatie
Ongemak
Activiteitsniveau
Focussen van Aandacht
Angst
Hoge intensiteit Plezier
Wisselen van Aandacht
Frustratie
Impulsiviteit
Knuffelbaarheid
Motorische activiteit
Positieve Anticipatie
Inhibitiecontrole
Perceptuele gevoeligheid
Sociabiliteit
Lage intensiteit Plezier
Verdriet
Verlegenheid (negatieve
Perceptuele Gevoeligheid
Verlegenheid
lading)
Positieve Anticipatie
Troostbaarheid (negatieve
Troostbaarheid
lading)
Activiteitsniveau (negatieve
11
lading) Frustratie (negatieve lading) De ouder(s) dienen de items van de TVL te beantwoorden aan de hand van een 7-punts Likert-schaal. De ouder(s) geven aan hoe vaak een bepaalde gedraging in de afgelopen 3 weken is voorgekomen (nooit tot altijd). De items beschrijven vaak voorkomende situaties (bijvoorbeeld ‘tijdens het aan/uitkleden’, ‘wanneer het kind buiten speelt’ en ‘wanneer nee tegen het kind wordt gezegd’) en aan de ouder(s) wordt gevraagd om de frequentie van bepaalde gedragingen van hun kind te rapporteren (bijvoorbeeld hoe vaak het kind ‘stilzat en keek’ of ‘verdrietig werd’). Putnam, Gartstein en Rothbart (2006) toonden aan dat de ECBQ intern consistent is, voldoende inter-beoordelaars consistentie (tabel 3) vertoont en longitudinaal stabiel is op een accepteerbaar niveau (tabel 4).
Tabel 3. Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid van de ECBQ
Schaal
18m
24m
30m
36m
Gecomb. over leeftijden
NA
.48** .42*
.30*
.27#
.45**
Ex
.21
.33*
.29*
.24
.31*
Ze
.33*
.27#
.44** .25#
.36**
Noot: * p < .05. ** p < .01. # p < .10. NA = Negatief Affect Ex = Extraversie Ze = Zelfregulatie
Tabel 4. Longitudinale (test-hertest)betrouwbaarheid
Interval:
NA
6 maanden
12 maanden
18 maanden
18-24m
24-30m
30-36m
18-30m
24-36m
19-36m
.76
.78
.83
.76
.79
.75
12
Ex
.61
.73
.80
.50
.74
.45
Ze
.57
.70
.75
.59
.71
.56
Noot: Alle correlaties significant bij p < .01. NA = Negatief Affect Ex = Extraversie Ze = Zelfregulatie
Het temperament van de kinderen tijdens de afname van de BSID-III-NL op 12, 18 en 24 maanden werd vastgesteld aan de hand van een gedragsobservatie. Voor deze gedragsobservatie werd gebruik gemaakt van opnames van de afname van de Mentale schaal van de BDIS-II-NL op DVDs. De gedragingen van de kinderen werden gescoord aan de hand van een systeem dat gebaseerd is op de ECBQ. De schalen/items van de ECBQ werden zo goed mogelijk vertaald naar gedragingen die zich voor kunnen doen in een testsituatie. Sommige schalen (Ongemak, Perceptuele sensitiviteit en Knuffelbaarheid) bleken moeilijk te vertalen
naar
een
testsituatie
waardoor
deze
niet
werden
meegenomen
in
de
gedragsobservatie. De schalen Lage Intensiteit Plezier en Hoge Intensiteit Plezier werden samengevoegd omdat in het korte tijdsbestek van de observatie het onderscheid in dit construct lastig te handhaven bleek. Een schaal Oppositioneel gedrag werd toegevoegd aan de gedragsobservatie om zo gedragingen van frustratie, boosheid en oppositionele gedragingen te kunnen meten, omdat dit onderzoek zich daar met name op richt.
Tabel 5. Schalen van de Gedragsobservatie verdeeld over de drie temperamentsfactoren
Negatief Affect
Extraversie
Zelfregulatie
Frustratie
Impulsiviteit
Focussen van aandacht
Oppositioneel gedrag
Activiteitsniveau/Energie
Wisselen van aandacht
Angst
Positieve anticipatie
Remmende controle
Motorische activiteit/Onrust
Plezier
Verdriet
Sociabiliteit
Verlegenheid Troostbaarheid (negatieve lading)
13
2.3 Procedure De kinderen die deelnamen aan het huidige onderzoek werden at random geselecteerd uit de database van kinderen die deelnemen aan het overkoepelend onderzoek. De werving en testafname werden al eerder in het kader van het grote onderzoek uitgevoerd.
Het overkoepelend onderzoek is een longitudinaal onderzoek naar de verstandelijke ontwikkeling van jonge kinderen. In het onderzoek wordt gebruik gemaakt van spelobservaties, vragenlijsten, ontwikkelings-, IQ- en neuropsychologische testen zoals werkgeheugentaken. Het onderzoeksvoorstel werd voor aanvang van het onderzoek goedgekeurd door de ethische commissie van de Universiteit van Amsterdam. Ouders kunnen zich aanmelden voor deelname aan het onderzoek. Zij ondertekenen een informed consent en vervolgens ontvangen zij een uitnodiging voor een bezoek aan het Onderzoekscentrum Ouder & Kind van de Universiteit van Amsterdam. Het onderzoek bestaat uit verschillende meetmomenten. Vanaf 12 maanden komen de kinderen elk half jaar naar het Onderzoekscentrum voor zowel een spelobservatie als een testafname. Vanaf 36 maanden zit er een jaar tussen de meetmomenten. De spelobservatie en de testafname worden op verschillende dagen afgenomen rond de datum dat het kind de beoogde leeftijd bereikt. De ouder(s) krijgen voorafgaand aan het bezoek aan het Onderzoekscentrum een aantal vragenlijsten opgestuurd. Op 18 en 36 maanden krijgen de ouder(s) onder andere de TVL toegestuurd. Het onderzoekscentrum van de Universiteit van Amsterdam bestaat uit een ontvangstruimte voor de ouder(s) en kinderen waar wat gedronken kan worden en waar speelgoed voor de kinderen aanwezig is. De onderzoeksruimte bestaat uit twee testkamers. Een testkamer bestaat uit een ruimte waar het spel of de test afgenomen wordt en een ruimte met technische apparatuur waar het onderzoek geregistreerd kan worden. Deze ruimtes zijn gescheiden door een muur met daarin een one-way screen. De ouder(s) en kinderen worden in de ontvangstruimte ontvangen waar even tijd is om wat te drinken en voor de kinderen om te wennen aan de omgeving. Aan de ouder(s) wordt vervolgens uitgelegd wat zij die dag kunnen verwachten. Wanneer het kind voldoende aan de omgeving gewend lijkt te zijn gaan de testleider, één ouder en het kind naar een testkamer voor de spelobservatie of testafname. Bij de testafname wordt het kind aan een tafel geplaatst, tegenover de testleider. De ouder neemt plaats op een stoel schuin achter het kind. Wanneer nodig wordt het kind eerst op zijn/haar gemak gesteld waarna gestart wordt met de testafname. Deze testafname wordt tevens opgenomen op een DVD. Tijdens de testafname 14
scoort de testleider de prestatie van het kind zo zorgvuldig mogelijk, en naderhand kan aan de hand van de opname op de DVD de scoring worden gecontroleerd. De ouders ontvangen een DVD van de testafname. De afname van zowel de spelobservaties als testafnames wordt uitgevoerd door dr. Ger Ramakers en studenten.
Het huidige onderzoek maakte gebruik van de DVDs met opnamen van de afname van de Mentale schaal van de BSID-III-NL. Het temperament van het kind in deze testsituatie werd in kaart gebracht aan de hand van een gedragsobervatie. In bijlage 1 is het scoreformulier van de gedragsobservatie te vinden. Het gedrag van het kind werd geobserveerd en wanneer het kind een bepaald gedrag liet zien dan werd dit in een Excell bestand ingevoerd. Wanneer een kind bijvoorbeeld het materiaal niet wilde afgeven dan werd de code nafgm ingevoerd, en wanneer een kind bijvoorbeeld glimlachte werd de code glimlacht ingevoerd. Bovendien werd bij elke code aangegeven tijdens welk item van de test de code zich voordeed. Per subschaal werden de codes bij elkaar opgeteld. Wanneer een kind bijvoorbeeld 20 keer een gedraging liet zien behorend bij de schaal Oppositioneel gedrag (20 codes), dan is de score voor de schaal Oppositioneel gedrag 20. Voorafgaand aan deze gedragsobservatie werd een pilotstudie uitgevoerd om het observatieschema te testen. Twee studenten observeerden vier kinderen op de drie leeftijden (12, 18 en 24 maanden). Zo kon onderzocht worden of het observatieschema volledig was en eventuele onduidelijkheden konden aangepast worden.
2.4 Statistiek De onderzoeksvragen werden statistisch getoetst met behulp van SPSS. De ontwikkeling van de temperamentsdimensies van de normaal ontwikkelende kinderen en kinderen met DS, gemeten aan de hand van de gedragsobservatie, werden onderzocht aan de hand van een Repeated Measures analyse. De leeftijd was een within variabele (12, 18 en 24 maanden) en groep een between variabele (normaal ontwikkelende kinderen en kinderen met DS). Op deze manier konden leeftijdsverschillen in het temperament worden onderzocht. Met een Independent T-test kon vervolgens op de drie leeftijdspunten worden onderzocht of er verschil was in de frequentie van de temperamentuitingen tussen normaal ontwikkelende kinderen en kinderen met DS. Voor het onderzoeken van het temperamentprofiel werd gebruik gemaakt van de Independent T-test. Deze werden uitgevoerd op de scores van normaal ontwikkelende kinderen en kinderen met DS op de schalen van de TVL op 18 en 36 maanden.
15
De relatieve stabiliteit van het temperament werd onderzocht aan de hand van Pearson’s Correlation Coefficient. De scores van de schalen van de TVL op 18 maanden werden vergeleken met de scores op de schalen van de TVL op 36 maanden. Aan de hand van Pearson’s Correlation Coefficient werd ten slotte gekeken naar de correlatie tussen de scores van de TVL en de Gedragsobservatie. De scores op de factoren van de TVL op 18 maanden werden vergeleken met de scores op de factoren van de Gedragsobservatie op 18 maanden.
3. Resultaten 3.1 De mentale leeftijd Ontw ikkeling Mentale Leeftijd 30,00 25,00 20,00 con
15,00
DS 10,00 5,00 ,00 9
12
15
18
21
24
27
Leef t ijd in maanden
Een Repeated Measures analyse met leeftijd als within variabele en groep als between variabele liet een significant ontwikkelingseffect zien voor de mentale leeftijd (F(2, 60) = 428.62, p <.05) en een significant interactieeffect voor leeftijd x groep (F(2, 60) = 75.74, p <.05). De Contrastanalyse liet zien dat het ontwikkelingseffect zowel tussen 12 en 18 maanden (F(1, 30) = 219.39, p <.05) als tussen 18 en 24 maanden (F(1, 30) = 309.43) plaatsvond. Het interactieeffect vond eveneens tussen zowel de 12 en 18 maanden (F(1, 30) = 34.51, p <.05) als tussen 18 en 24 maanden (F(1, 30) = 60.59, p <.05) plaats. De controlegroep vertoonde een toename van de mentale leeftijd tussen zowel 12 en 18 maanden (F(1, 16) = 216.04, p <.05) als tussen 18 en 24 maanden (F(1, 16) = 314.19, p <.05). De kinderen met DS vertoonden eveneens een toename van de mentale leeftijd tussen zowel 12 en 18 maanden (F(1, 14) = 40.18, p <.05) als tussen 18 en 24 maanden (F(1, 14) = 50.64, p <.05).
16
Op 12 maanden vertoonden de kinderen met DS (M = 8.35, SE = .33) een lagere mentale leeftijd dan de controlegroep (M = 11.93, SE = .33). Dit verschil was significant; t(36) = 8.95, p <.05. Ook op 18 maanden vertoonden de kinderen met DS (M = 10.97, SE = .34) een lagere mentale leeftijd dan de controlegroep (M = 18, SE = .39). Dit verschil was eveneens significant; t(35) = 13.35, p <.05. Ten slotte vertoonden de kinderen met DS (M = 13.4, SE = .47) op 24 maanden eveneens een lagere mentale leeftijd dan de controlegroep en controlegroep (M = 23.61, SE = .8), en dit verschil was ook significant; t(31) = 10.46, p <.05.
3.2 Negatief Affect
3.2.1 Frustratie
Frustratie 14,00 12,00 10,00 8,00
con
6,00
DS
4,00 2,00 ,00 9
12
15
18
21
24
27
Leef t ijd in maanden
Een Repeated Measures analyse met leeftijd als within variabele en groep als between variabele liet een significant ontwikkelingseffect zien voor frustratie (F(2, 68) = 4.36, p <.05) en een significant interactieeffect voor leeftijd x groep (F(2, 68) = 5.82, p <.05). De Contrastanalyse liet zien dat het ontwikkelingseffect plaatsvond tussen 12 en 18 maanden (F(1, 34) = 8.65, p <.05), terwijl het interactie-effect plaatsvond tussen 18 en 24 maanden (F(1, 34) = 6.42, p <.05). De kinderen met DS vertoonden een toename van het aantal gedragingen van frustratie tussen 12 en 18 maanden (F(1, 15) = 7.73, p = .05). De toename van het aantal gedragingen van frustratie van de controlegroep was tussen 12 en 18 maanden niet significant (F(1, 19) = 2.55, p >.05). De controlegroep vertoonde een daling in het aantal gedragingen van frustratie tussen 18 en 24 maanden (F(1, 19) = 6.36, p = .05), terwijl de kinderen met DS ongeveer gelijk bleven (F(1, 15) = 1.16, p >.05).
17
Op 12 maanden vertoonden de kinderen met DS (M = 3.00, SE = .68) een lagere mate van frustratie dan de controlegroep (M = 7.38, SE = 1.19). Dit verschil was significant t(30.91) = 3.20, p <.05). Op 24 maanden was dit verschil ook significant; t(35) = -1.87, p <.05), maar tegenovergesteld. De kinderen met DS (M = 9.81, SE = 2.04) vertoonden op 24 maanden namelijk een hogere mate van frustratie dan de controlegroep (M = 5.33, SE = 1.39). Op 18 maanden werd geen significant verschil aangetoond tussen de mate van frustratie van de controlegroep en de kinderen met DS.
3.2.2 Oppositioneel gedrag
Oppositioneel Gedrag 30,00 25,00 20,00 con 15,00
DS
10,00 5,00 ,00 9
12
15
18
21
24
27
Leef t ijd in maanden
Een Repeated Measures analyse met leeftijd als within variabele en groep als between variabele liet een significant ontwikkelingseffect zien voor oppositioneel gedrag (F(2, 38) = 10.18, p <.05). Het interactieeffect voor leeftijd x groep was niet significant (F(2, 68) = 2.93, p >.05). De contrastanalyse liet zien dat het ontwikkelingseffect plaatsvond tussen 12 en 18 maanden (F(1, 24) = 15.83, p <.05). Zowel de controlegroep (F(1, 19) = 4.89, p <.05) als de kinderen met DS (F 1, 15) = 9.97, p <.05) vertoonden een toename van het aantal gedragingen van oppositioneel gedrag tussen 12 en 18 maanden. Tussen 18 en 24 maanden bleef het aantal gedragingen van oppositioneel gedrag voor zowel de controlegroep (F(1, 19) = .11, p >.05) als de kinderen met DS (F(1, 15) = 2.12, p >.05) ongeveer gelijk. Op 12 maanden vertoonden de kinderen met DS (M = 4.82, SE = 1.15) een lagere mate van oppositioneel gedrag dan de controlegroep (M = 14.24, SE = 1.41). Dit verschil was significant; t(36) = 5.02, p <.05. Op zowel 18 als 24 maanden werden geen significante verschillen aangetoond.
18
3.2.3 Angst
Angst 2,50 2,00 1,50 1,00
con DS
,50 ,00 9
12
15
18
21
24
27
- ,50 -1,00 Leef t ijd in maanden
Een Repeated Measures analyse met leeftijd als within variabele en groep als between variabele toonde geen significant ontwikkelings- of interactieeffect aan. Er werden geen significante verschillen gevonden tussen het aantal gedragingen van angst van de controlegroep en de kinderen met DS op 12, 18 en 24 maanden.
3.2.4 Motorische activiteit/Onrust
Motorische activiteit/Onrust 16,00 14,00 12,00 10,00 8,00 con 6,00
DS
4,00 2,00 ,00 - 2,00 9
12
15
18
21
24
27
- 4,00 Leef t ijd in maanden
Een Repeated Measures analyse met leeftijd als within variabele en groep als between variabele liet een significant interactieeffect zien voor motorische activiteit/onrust F(1.69, 68) = 5.47, p <.05). Het ontwikkelingseffect bleek niet significant (F(1.69, 68) = 1.36, p >.05). De Contrastanalyse liet zien dat het interactieeffect plaatsvond tussen 12 en 18 maanden (F(1, 34) = 15.96, p <.05). De controlegroep vertoonde een afname van het aantal gedragingen van motorische activiteit/onrust tussen 12 en 18 maanden (F(1, 19) = 12.75, p <.05). De kinderen met DS vertoonden echter een toename van het aantal gedragingen van motorische activiteit/onrust
19
tussen de 12 en 18 maanden (F (1, 15) = 4.80, p = .05). Het aantal gedragingen van motorische activiteit bleef voor zowel de controlegroep (F(1, 19) = .37, p >.05) als de kinderen met DS (F(1, 15) = 1.79, p >.05) tussen 18 en 24 maanden ongeveer gelijk. Op 18 maanden vertoonden de kinderen met DS (M = 11.94, SE = 1.85) een hogere mate van motorische activiteit/onrust dan de controlegroep (M = -.60, SE = 1.28). Dit verschil was significant; t(35) = -5.70, p <.05). Op 24 maanden vertoonden de kinderen met DS (M = 9.56, SE = 2.79) ook een hogere mate van motorische activiteit/onrust dan de controlegroep (M = -1.19, SE = 1.42). Dit verschil was eveneens significant; t(22.69) = -3.44, p <.05). Op 12 maanden werd geen significant verschil aangetoond tussen de mate van motorische activiteit van de controlegroep en de kinderen met DS.
3.2.5 Verdriet
Verdriet 1,80 1,60 1,40 1,20 1,00
con
,80
DS
,60 ,40 ,20 ,00 9
12
15
18
21
24
27
Leef t ijd in maanden
Een Repeated Measures met leeftijd als within variabele en groep als between variabele liet geen leeftijdseffect zien voor verdriet (F(2. 68) = 3.03, p >.05 De controlegroep en de kinderen met DS vertoonden geen significant verschil in het aantal gedragingen van verdriet op 12, 18 of 24 maanden.
20
3.2.6 Verlegenheid
Verlegenheid 2,00 1,00 ,00 - 1,00
9
12
15
18
21
24
27 con
-2,00
DS
-3,00 -4,00 -5,00 -6,00 Leef t ijd in maanden
Een Repeated Measures analyse met leeftijd als within variabele en groep als between variabele toonde geen significant ontwikkelings- (F(2, 68) = .07) , p >.05) of interactieeffect aan (F(2, 68) = 1.08, p >.05). Voor zowel de controlegroep als de kinderen met DS werden geen significante leeftijdseffecten aangetoond. Op 24 maanden vertoonden de kinderen met DS (M = -4.31, SE = 1.13) een lagere mate van verlegenheid dan de controlegroep (M = -.33, SE = 1.26). Dit verschil was significant; t(35) = 2.27, p <.05). Op zowel 12 als 18 maanden werd geen significant verschil aangetoond tussen de mate van verlegenheid van de controlegroep en de kinderen met DS.
3.2.7 Troostbaarheid
Troostbaarheid ,50 ,45 ,40 ,35 ,30
con
,25
DS
,20 ,15 ,10 ,05 ,00 9
12
15
18
21
24
27
Leef t ijd in maanden
Een Repeated Measures analyse met leeftijd als within variabele en groep als between variabele toonde geen significant ontwikkelings- (F(1.26, 68) =
1.22, p >.05) of
interactieeffect (F(1.26, 68) = .05, p >.05) aan.
21
Voor zowel de controlegroep als de kinderen met DS werden geen significante leeftijdseffecten aangetoond. De controlegroep en de kinderen met DS vertoonden geen significant verschil in het aantal gedragingen van troostbaarheid op 12, 18 of 24 maanden.
3.3 Positief Affect
3.3.1 Impulsiviteit
Im pulsiviteit 8,00 7,00 6,00 5,00 con
4,00
DS 3,00 2,00 1,00 ,00 9
12
15
18
21
24
27
Leef t ijd in maanden
Een Repeated Measures analyse met leeftijd als within variabele en groep als between variabele liet een significant ontwikkelingseffect zien voor impulsiviteit (F(2. 68) = 3.96, p <.05) en een interactieeffect voor leeftijd x groep (F(2, 68) = 6.78, p <.05). De Contrastanalyse liet zien dat het het interactieeffect plaatsvond tussen 12 en 18 maanden (F(1, 34) = 11.69, p <.05). Tussen 12 en 18 maanden vertoonden de kinderen met DS een toename van het aantal gedragingen van impulsiviteit (F(1, 15) = 9.22, p <.05). Tussen de 18 en 24 maanden bleef het aantal ongeveer gelijk (F(1, 15) = .11, p >.05). Bij de controlegroep werden geen significante leeftijdseffecten aangetoond. Op 12 maanden vertoonden de kinderen met DS (M = 2.24, SE = .52) een lagere mate van impulsiviteit dan de controlegroep (M = 4.76, SE = .59). Dit verschil was significant; t(36) = 3.13, p <.05. Op zowel 18 als 24 maanden werd geen significant verschil aangetoond in de mate van impulsiviteit van de controlegroep en de kinderen met DS.
22
3.3.2 Activiteitsniveau/Energie
A ct i vi t ei t sniveau/ Ener g ie
25,00
20,00
15,00 con DS 10,00
5,00
,00 9
12
15
18
21
24
27
Leef ti j d i n maanden
Een Repeated Measures analyse met leeftijd als within variabele en groep als between variabele liet een significant interactieeffect zien voor activiteitsniveau/energie (F(1.69, 68) = 11.23, p <.05). Het ontwikkelingseffect bleek niet significant (F(1.69, 68) = .54, p >.05). De Contrastanalyse liet zien dat het interactieeffect plaatsvond tussen 12 en 18 maanden (F(1, 34) = 15.23, p <.05). Tussen 12 en 18 maanden vertoonden de kinderen met DS een toename van het aantal gedragingen van activiteitsniveau/energie (F(1, 15) = 9.22, p <.05). Tussen 18 en 24 maanden bleef het aantal gedragingen van activiteitsniveau/energie ongeveer gelijk
Bij de
controlegroep werden geen significant leeftijdseffecten aangetoond.(F(1, 15) = .11, p >.05). Op 12 maanden vertoonden de kinderen met DS (M = 2.24, SE = .52) een lagere mate van activiteitsniveau/energie dan de controlegroep (M = 4.76, SE = .59). Dit verschil was significant; t(36) = 3.13, p <.05. Op zowel 18 als 24 maanden werd geen significant verschil aangetoond in de mate van activiteit/energie tussen de controlegroep en de kinderen met DS.
23
3.3.3 Positieve anticipatie
Po si t ieve A nt i ci p at i e
25,00
20,00
15,00
con DS
10,00
5,00
,00 9
12
15
18
21
24
27
Leef t ijd in maanden
Een Repeated Measures analyse met leeftijd als within variabele en groep als between variabele liet een significant ontwikkelingseffect zien voor positieve anticipatie (F(2, 68) = .67, p <.05). Het interactieeffect bleek niet significant (F(2, 68) = .67, p >.05). De Contrastanalyse liet zien dat het ontwikkelingseffect plaatsvond tussen 18 en 24 maanden (F(1, 34) = 15.93, p<.05). Tussen 12 en 18 maanden bleef het aantal gedragingen van positieve anticipatie voor zowel voor de controlegroep (F(1, 19) = .35) = p >.05) als de kinderen met DS (F(1, 15) = 2.06, p >.05) ongeveer gelijk. Tussen 18 en 24 maanden vertoonden zowel de controlegroep (F( 1, 19) = 10.85, p <.05) als de kinderen met DS (F(1, 15) = 5.80, p <.05) een toename van het aantal gedragingen van positieve anticipatie. Op 12 maanden vertoonden de kinderen met DS (M = 4.88, SE = 1.10) een lagere mate van positieve anticipatie dan de controlegroep (M = 10.24, SE = 1.26). Op 18 en 24 maanden werd geen significant verschil aangetoond in het aantal gedragingen van positieve anticipatie tussen de controlegroep en de kinderen met DS.
24
3.3.4 Plezier
Plez i er
30,00 25,00 20,00 con
15,00
DS 10,00 5,00 ,00 9
12
15
18
21
24
27
Leef t ijd in maanden
Een Repeated Measures analyse met leeftijd als within variabele en groep als between variabele liet een significant interactieeffect zien voor plezier (F(2, 68) = 4.45, p <.05). Het ontwikkelingseffect bleek niet significant (F(2, 68) = 1.24, p <.05). De Contrastanalyse liet zien dat het interactieeffect plaatsvond tussen 12 en 18 maanden F(1, 24) = 7.51, p <.05). Tussen 12 en 18 maanden vertoonde de controlegroep een afname van het aantal gedragingen van plezier (F(1, 19) = 4.79, p <.05). Tussen 18 en 24 maanden bleef het aantal ongeveer gelijk (F(1, 19) = 1.97, p >.05). Bij de kinderen met DS werden geen significante leeftijdseffecten aangetoond. De controlegroep en de kinderen met DS vertoonden geen significant verschil in het aantal gedragingen van plezier op 12, 18 of 24 maanden.
3.3.5 Sociabiliteit
So ci ab i lit eit
10,00 9,00 8,00 7,00 6,00 con 5,00
DS
4,00 3,00 2,00 1,00 ,00 9
12
15
18
21
24
27
Leef ti j d i n maanden
Een Repeated Measures analyse met leeftijd als within variabele en groep als between variabele liet een significant ontwikkelingseffect zien voor sociabiliteit (F(2, 68) = 6.92, p
25
<.05) en een interactieeffect voor leeftijd x groep (F(2, 68) = 3.47, p <.05). De Contrastanalyse liet zien dat het ontwikkelingseffect plaatsvond tussen 18 en 24 maanden (F(1, 34) = 6.29, p <.05), terwijl het interactieeffect plaatsvond tussen 12 en 18 maanden (F(1, 34) = 6.54, p <.05). Tussen 18 en 24 maanden vertoonde de controlegroep een toename van het aantal gedragingen van sociabiliteit (F(1, 19) = 5.11, p <.05). Tussen 12 en 18 maanden bleef het aantal ongeveer gelijk (F(1, 19) = 1.09, p >.05). Kinderen met DS vertoonden ook een toename van het aantal gedragingen van sociabiliteit, maar dan tussen de 12 en 18 maanden (F(1, 15) = 6.00, p < .05). Tussen 18 en 24 maanden bleef het aantal gedragingen van sociabiliteit in de groep kinderen met DS ongeveer gelijk (F(1, 15) = 1.81, p >.05). Op 12 maanden vertoonden de kinderen met DS (M = 1.71, SE = .57) een lagere mate van sociabiliteit dan de controlegroep (M = 6.43, SE = .86). Dit verschil was significant; t(36) = 4.34, p <.05). Op 18 en 24 maanden werd geen verschil aangetoond in de mate van sociabiliteit tussen de controlegroep en de kinderen met DS.
3.4 Zelfregulatie 3.4.1 Focussen van aandacht
Focussen van aandacht 2,00 ,00 9
12
15
18
21
24
27
-2,00 -4,00
con
-6,00
DS
-8,00 -10,00 -12,00 Leef tijd in maanden
Een Repeated Measures analyse met leeftijd als within variabele en groep als between variabele toonde geen significant ontwikkelings- (F(2, 68) = 2.04, p >.05) of interactieeffect (F(2, 68) = .71, p >.05) aan. Bij zowel de controlegroep als de kinderen met DS werden geen significante leeftijdseffecten aangetoond.
26
Op 18 maanden vertoonden de kinderen met DS (M = -9.60, SE = 1.41) een lagere mate van focussen van aandacht dan de controlegroep (M = -2.75, SE = 1.14). Dit verschil was significant; t(35) = 3.51, p <.05. Op 24 maanden werd eenzelfde verschil aangetoond. Kinderen met DS (M = -7.81, SE = 1.34) vertoonden op 24 maanden een lagere mate van focussen van aandacht dan de controlegroep (M = -.38, SE = 1.70). Dit verschil was eveneens significant t(35) = 3.27, p <.05. Op 12 maanden werd geen significant verschil gevonden.
3.4.2 Wisselen van aandacht
Wisselen van aandacht 35,00 30,00 25,00 20,00
con
15,00
DS
10,00 5,00 ,00 9
12
15
18
21
24
27
Leef t ijd in maanden
Een Repeated Measures analyse liet met leeftijd als within variabele en groep als between variabele een significant ontwikkelingseffect zien voor wisselen van aandacht (F(2, 68) = 3.18, p <.05) en een significant interactieeffect voor leeftijd x groep (F(2, 68) = 4.98, p <.05). De Contrastanalyse liet zien dat het ontwikkelingseffect plaatsvond tussen 18 en 24 maanden (F(1, 34) = 8.31, p <.05). Het interactieeffect vond plaats tussen 12 en 18 maanden (F(1, 34) = 8.18, p <.05). Tussen 12 en 18 maanden vertoonde de controlegroep een afname van het aantal gedragingen van wisselen van aandacht (F(1, 19) = 11.96, p <.05). Tussen 18 en 24 maanden vertoonde de controlegroep een toename van het aantal gedragingen van wisselen van aandacht (F(1, 19) = 9.26, p <.05). Bij de kinderen met DS werden geen significante leeftijdseffecten gevonden. Op 12 maanden vertoonden de kinderen met DS (M = 19.65, SE = 2.59) een lagere mate van wisselen van aandacht dan de controlegroep (M = 28.67, SE = 2.34). Dit verschil was significant; t(36) = 2.58, p <.05. Op 18 en 24 maanden werd geen significant verschil gevonden tussen de kinderen met DS en de controlegroep.
27
3.4.3 Remmende Controle
Rem m ende Controle 8,00 7,00 6,00 5,00 con 4,00
DS
3,00 2,00 1,00 ,00 9
12
15
18
21
24
27
Leef t ijd in maanden
Een Repeated Measures analyse met leeftijd als within variabele en groep als between variabele liet een significant interactieeffect zien voor leeftijd x groep (F(2, 68) = 11.84, p <.05). Het ontwikkelingseffect bleek niet significant (F(2, 68) = .94, p >.05). De Contrastanalyse liet zien dat plaatsvond tussen de 12 en 18 maanden (F(1, 34) = 10.53, p <.05). Tussen 12 en 18 maanden vertoonden de kinderen met DS een toename van het aantal gedragingen van remmende controle (F(1, 15) = 9.46, p <.05). Tussen 18 en 24 maanden bleef het aantal gedragingen van remmende controle van de kinderen met DS ongeveer gelijk (F(1, 15) = .53, p >.05). Bij de controlegroep werden geen significante leeftijdseffecten gevonden tussen de leeftijden, maar wel een significante daling van het aantal gedragingen van remmende controle over de leeftijden (F(2, 38) = 3.65. p <.05). Op 12 maanden vertoonden de kinderen met DS (M = 1.76, SE = .65) een lagere mate van remmende controle dan de controlegroep (M = 6.43, SE = .84). Dit verschil was significant; t(36) = 4.25, p <.05). Op 18 en 24 maanden werd geen significant verschil gevonden tussen de kinderen met DS en de controlegroep.
28
3.5 TemperamentVragenLijst
3.5.1 Negatief Affect
Een t-test naar de verschillen tussen scores op de factor Negatief Affect van de TVL op 18 en 36 maanden tussen normaal ontwikkelende kinderen en kinderen met DS toonde aan dat kinderen met DS op 18 maanden minder gedragingen behorend bij negatief affect vertoonden (M = 2.56, SE = .13) dan normaal ontwikkelende kinderen (M = 2.91, SE = .11). Dit verschil was significant; t(33) = 2.14, p <.05). Op 36 maanden werd geen significant verschil gevonden.
3.5.2 Extraversie
Een t-test naar de verschillen tussen scores op de factor Extraversie van de TVL op 18 en 36 maanden toonde geen significante verschillen aan tussen normaal ontwikkelende kinderen en kinderen met DS.
3.5.3 Zelfregulatie
Een t-test naar de verschillen tussen scores op de factor Zelfregulatie van de TVL op 18 en 36 maanden toonde op 36 maanden significante verschillen aan tussen normaal ontwikkelende kinderen en kinderen met DS. Op 36 maanden vertoonden normaal ontwikkelende kinderen (M = 4.77, SE = .13) meer gedragingen behorend bij de zelfregulatie dan kinderen met DS (M = 4.24, SE = .13). Dit verschil was significant; t(24) = 2.75, p <.05. Op 18 maanden werd geen significant verschil gevonden.
Tabel 6. Scores van normaal ontwikkelende kinderen op de drie temperamentfactoren van de TVL op 18 en 24 maanden
18 maanden
36 maanden
M
SE
M
SE
Negatief Affect
2.91
.11
3.07
.12
Extraversie
4.46
.13
4.46
.11
29
Zelfregulatie
4.33
.12
4.76
.13
Tabel 7. Scores van kinderen met DS op de drie temperamentfactoren van de TVL op 18 en 24 maanden
18 maanden
36 maanden
M
SE
M
SE
Negatief Affect
2.56
.13
2.82
.09
Extraversie
4.33
.25
4.28
.18
Zelfregulatie
4.32
.14
4.24
.13
3.6 Negatief Affect uitgezet tegen de mentale leeftijd
Om de synchroniciteit tussen de cognitieve ontwikkeling en de temperamentontwikkeling van kinderen met DS te onderzoeken werd de factor Negatief Affect van de gedragsobservatie uitgezet tegen de mentale leeftijd.
Aantal gedragingen van Frustratie
Frustratie 14 12 10 8
con
6
DS
4 2 0 6
12
18
24
Leeftijd in maanden
De ontwikkeling van Frustratie lijkt ongeveer gelijk te lopen aan de mentale leeftijd.
30
Aantal gedragingen Oppositioneel Gedrag
Oppositioneel Gedrag 30 25 20 con
15
DS
10 5 0 6
12
18
24
Mentale leeftijd in maanden
De ontwikkeling van Oppositioneel gedrag lijkt ongeveer gelijk te lopen aan de mentale leeftijd.
Angst Aantal gedragingen Angst
2,5 2 1,5 1
con
0,5
DS
0 6
-0,5
12
18
24
-1
Mentale leeftijd in maanden
Angst blijft bij kinderen met DS op een immatuur normaal niveau.
Motorische Activiteit Aantal gedragingen Motorische Activiteit
16 14 12 10 8 con
6
DS
4 2 0
-2
6
12
18
24
-4
Leeftijd in maanden
Motorische activiteit/Onrust lijkt bij kinderen met DS op een immatuur normaal niveau te blijven.
31
Aantal gedragingen Verdriet
Verdriet 1,8 1,6 1,4 1,2 1
con
0,8
DS
0,6 0,4 0,2 0 6
12
18
24
Mentale leeftijd in maanden
De ontwikkeling van Verdriet bij kinderen met DS lijkt normaal, maar wel vertraagd te verlopen.
Aantal gedragingen Verlegenheid
Verlegenheid 2 1 0
-1
6
12
18
24 con
-2
DS
-3 -4 -5 -6
Leeftijd in maanden
De ontwikkeling van Verlegenheid lijkt bij kinderen met DS op een hogere sociale oriëntatie.
Aantal gedragingen Troostbaarheid
Troostbaarheid 0,6 0,5 0,4
con
0,3
DS
0,2 0,1 0 6
12
18 Leeftijd in maanden
24
De dimensie Troostbaarheid was zeer laagfrequent.
32
3.7 Relatieve stabiliteit van het temperament
3.7.1 Factor Negatief Affect van de TVL
De relatieve stabiliteit van het temperament voor zowel de kinderen met DS als de normaal ontwikkelende kinderen werd onderzocht aan de hand van Pearson’s Correlation Coefficient. De score op de factor Negatief Affect van de TVL op 18 maanden (N = 35) werd vergeleken met de score op de factor Negatief Affect van de TVL op 36 maanden (N = 26). De score op 18 maanden bleek significant gecorreleerd met de score op 36 maanden r = .61.
NA op 18 maanden
NA op 18 maanden
NA op 36 maanden
1
.613**
Sig. (tweezijdig)
.001
** Correlatie is significant bij p <.01 (tweezijdig).
3.7.2 Factor Extraversie van de TVL
De score op de factor Extraversie op 18 maanden (N = 32) werd aan de hand van Pearson’s Correlation Coefficient vergeleken met de score op de factor Extraversie op 36 maanden (N = 25). De scores op 18 en 36 maanden bleken significant gecorreleerd; r = .58.
Ex op 18 maanden
Ex op 18 maanden
Ex op 36 maanden
1
.583**
Sig. (tweezijdig)
.001
** Correlatie is significant bij p <.01 (tweezijdig).
3.7.3 Factor Zelfregulatie van de TVL
De scores op de factor Zelfregulatie van de TVL op 18 (N = 35) en 36 maanden (N = 26) werd vergeleken aan de hand van Pearson’s Correlation Coefficient. De scores op 18 en 36 maanden bleken significant gecorreleerd; r = .63.
Ze op 18 maanden
Ze op 36 maanden
33
Ze op 18 maanden
1
Sig. (tweezijdig)
.633** .001
** Correlatie is significant bij p <.01 (tweezijdig).
3.8 Correlatie tussen de TemperamentVragenLijst en de Gedragsobservatie
3.8.1 Negatief Affect
Aan de hand van Pearson’s Correlation Coefficient werden de scores op de factor Negatief Affect van de TVL op 18 maanden vergeleken met de scores op de factor Negatief Affect van de Gedragsobservatie op 18 maanden. De scores op de TVL en de Gedragsobservatie bleken niet gecorreleerd; r = -.17.
TVL NA
TVL NA
Observatie NA
1
-.165
Sig. (tweezijdig)
.352
3.8.2 Extraversie
De scores op de factor Extraversie op 18 maanden van de TVL en de Gedragsobservatie werden met elkaar vergeleken aan de hand van Pearson’s Correlation Coefficient. De scores bleken niet gecorreleerd; r = .72.
TVL Ex
TVL Ex
Observatie PA
1
-.068
Sig. (tweezijdig)
.716
3.8.3 Zelfregulatie
Aan de hand van Pearson’s Correlation Coefficient werden de scores op de factor Zelfregulatie van de TVL en Gedragsobervatie op 18 maanden vergeleken. De scores bleken niet gecorreleerd; r = .69.
34
TVL Ze
TVL Ze
Observatie Ze
1
.072
Sig. (tweezijdig)
.686
4. Discussie Voorgaand onderzoek naar het temperament van kinderen met DS leverde tegenstrijdige resultaten op. Deze zijn mogelijk het gevolg van verschillende leeftijden van onderzochte kinderen. In de huidige studie werden de hypothesen opgesteld aan de hand van twee vragen. De studie onderzocht verschillen in temperament tussen normaal ontwikkelende kinderen en kinderen met DS, afhankelijk van de leeftijd, die mogelijk gerelateerd zijn aan de cognitieve ontwikkeling die bij kinderen met DS vertraagd is (temperamentontwikkeling). En een algemeen verschil in temperament, onafhankelijk van leeftijd, tussen kinderen met DS en normaal ontwikkelende kinderen (temperamentprofiel). Het temperament werd gedefinieerd aan de hand van de temperamentindeling van Rothbart. Temperament wordt door Rothbart geoperationaliseerd aan de hand van drie constructen, namelijk Positief Affect, Negatief Affect en Zelfregulatie (Rothbart, Ahadi en Evans, 2000). Een belangrijk ontwikkelingsaspect van temperament is de peuterpuberteit, gekenmerkt door onder andere driftbuien (Leung en Fagan, 1991). Dit is een nuttige mijlpaal in de temperamentontwikkeling om te onderzoeken hoe deze bij kinderen met DS verloopt.
4.1 De mentale leeftijd Op zowel 12, 18 als 24 maanden vertoonden de kinderen met DS een significant lagere mentale leeftijd dan normaal ontwikkelende kinderen. De huidige studie repliceert de uitkomst uit het overkoepelend onderzoek dat kinderen met DS op 24 maanden ongeveer 10 maanden achterlopen in hun cognitieve ontwikkeling in vergelijking met normaal ontwikkelende kinderen. De significant lagere mentale leeftijd die kinderen met DS op de drie leeftijdpunten vertonen duidt op een vertraagde mentale ontwikkeling bij kinderen met DS.
4.2 De ontwikkeling van Negatief Affect De resultaten van de ontwikkeling van Negatief Affect (kenmerken van peuterpuberteit) van normaal ontwikkelende kinderen en kinderen met DS bleken niet eenduidig. Op de dimensie 35
Frustratie bleek dat normaal ontwikkelende kinderen tussen de 12 en 18 maanden geen significante stijging vertoonden. Tussen 18 en 24 maanden vertoonden zij wel een significante daling in het aantal gedragingen van frustratie. De kinderen met DS vertoonden wel een significante toename van frustratie tussen 12 en 18 maanden en het aantal gedragingen van frustratie tussen 18 en 24 maanden bleef ongeveer gelijk. Op de dimensie Oppositioneel gedrag bleek dat zowel de normaal ontwikkelende kinderen als de kinderen met DS een toename van het aantal gedragingen van oppositioneel gedrag vertoonden tussen 12 en 18 maanden. Tussen 18 en 24 maanden bleef het oppositionele gedrag voor beide groepen ongeveer gelijk. Op de dimensie Motorische activiteit/Onrust bleken de normaal ontwikkelende kinderen een afname van het aantal gedragingen van motorische activiteit/onrust te vertonen tussen 12 en 18 maanden, tussen 18 en 24 maanden bleef de motorische activiteit/onrust ongeveer gelijk. De kinderen met DS vertoonden een toename van het aantal gedragingen van motorische activiteit/onrust tussen 12 en 18 maanden. Tussen 18 en 24 maanden bleef ook bij de kinderen met DS de motorische activiteit/onrust ongeveer gelijk. Gedragingen behorend bij de dimensies Angst, Verdriet, Verlegenheid en Troostbaarheid kwamen weinig in de testsituatie voor. Op deze dimensies werden geen significante ontwikkelingseffecten of verschillen tussen normaal ontwikkelende kinderen en kinderen met DS gevonden. De toename van frustratie en oppositioneel gedrag lijkt bij normaal ontwikkelende kinderen en kinderen met DS overeen te komen. Dit lijkt te duiden op een overeenkomstige temperamentontwikkeling van normaal ontwikkelende kinderen en kinderen met DS. Echter vertonen normaal ontwikkelende kinderen na 18 maanden een daling in de mate van frustratie, terwijl kinderen met DS deze daling (nog) niet vertonen. Voorgaande resultaten wat betreft Negatief Affect geven geen duidelijk beeld van de temperamentontwikkeling van kinderen met DS in vergelijking met normaal ontwikkelende kinderen. De vergelijking is dan ook lastig aangezien kinderen met DS chronologisch even oud zijn als normaal ontwikkelende kinderen, maar mentaal jonger. En de vraag was juist of de temperamentontwikkeling bij kinderen met DS gerelateerd is aan hun mentale ontwikkeling. Om antwoord te vinden op deze vraag werden de dimensies van Negatief Affect uitgezet tegen de mentale leeftijd. Uit deze vergelijking bleek dat de ontwikkeling van zowel frustratie als oppositioneel gedrag gelijk lijkt te lopen met de mentale leeftijd. In toekomstig onderzoek zou echter wel het temperament van normaal ontwikkelende kinderen op 9 maanden onderzocht moeten worden om te bepalen of kinderen met DS op hetzelfde niveau starten als normaal ontwikkelende kinderen. Bovendien zouden oudere kinderen met 36
DS onderzocht moeten worden op te zien of de mate van bijvoorbeeld Oppositioneel gedrag bij hen blijft stijgen, of dat er een stabilisatie optreedt.
4.3 Kwalitatief verschil in temperament Op 18 maanden bleken kinderen met DS een lagere mate van Negatief Affect te vertonen dan normaal ontwikkelende kinderen. Op 36 maanden was dit verschil ook in de verwachte richting, maar bleek niet significant. Ook voor Positief Affect bleek dat op zowel 18 als 36 maanden het verschil in de verwachte richting was, maar deze verschillen waren niet significant. Voor Zelfregulatie gold dat kinderen met DS op 36 maanden een significant lagere mate van Zelfregulatie vertoonden. Op 18 maanden was het verschil ook in de verwachte richting, maar niet significant. Deze resultaten lijken overeen te komen met de resultaten van Gartstein, Marmion en Swanson (2006) wat betreft een lager niveau van Negatief Affect bij kinderen met DS. Een hogere mate van Positief Affect werd in de huidige studie echter niet gevonden, wat in strijd is met de resultaten van Kasari en Sigman (1996) en Kasari, Freeman, Mundy en Sigman, 1995. Wellicht wordt dit veroorzaakt door de nauwere leeftijdsrange die in het huidige onderzoek werd toegepast. Bij een vergelijking tussen kinderen met DS en normaal ontwikkelende kinderen is het van belang om de cognitieve vertraging bij DS in ogenschouw te houden. In de huidige studie werd aangetoond dat normaal ontwikkelende kinderen rond 18 maanden een piek vertonen in de mate Negatief Affect die duidt op het optreden van de peuterpuberteit. Op 18 maanden bleken kinderen met DS een lagere mate van Negatief Affect te vertonen. Het is echter de vraag of dit aangetoonde verschil een gevolg is van een algemeen lagere mate van Negatief Affect bij kinderen met DS. Of het gevolg is van de peuterpuberteit die optreedt bij normaal ontwikkelende kinderen rond die leeftijd waardoor zij een hogere mate van Negatief Affect vertonen dan kinderen met DS, die op die leeftijd nog geen kenmerken van de peuterpuberteit vertonen. De mentale leeftijd van kinderen met DS op 36 maanden is ongeveer 18 maanden. De TVL-resultaten van kinderen met DS op 36 maanden lijken overeen te komen met de TVLresultaten van normaal ontwikkelende kinderen op 18 maanden. Er lijkt daarom geen sprake van een algemeen kwalitatief verschil in temperament tussen kinderen met DS en normaal ontwikkelende kinderen. De verschillen die werden gevonden lijken te kunnen worden toegeschreven aan een vertraging in de temperamentontwikkeling bij kinderen met DS. Op basis van voorgaande kan worden geconcludeerd dat het temperamentprofiel van kinderen met DS, wanneer gecorrigeerd wordt voor de mentale leeftijd, overeen lijkt te komen 37
met het temperamentprofiel van normaal ontwikkelende kinderen. Dit wil echter niet zeggen dat het temperamentprofiel bij kinderen met DS het gedrag op dezelfde manier beïnvloedt als bij normaal ontwikkelende kinderen. Een lager niveau van negatieve emoties blijkt voor normaal ontwikkelende kinderen een beschermende factor voor het ontwikkelen van probleemgedrag (Seifer et al. 1996). Deze beschermende relatie lijkt echter niet op te gaan voor kinderen met DS. In voorgaande studies werd een hoger niveau van negatieve emoties geassocieerd met een hogere mate van cognitief functioneren bij kinderen met DS (Cicchetti en Shroufe, 1978). Gartstein, Marmion en Swanson (2006) beschrijven dat de frustratie die geassocieerd is met de ervaring van een geblokkeerd doel (bijvoorbeeld het proberen op te lossen van een moeilijk probleem) een kind motiveert om harder te werken om de beste oplossing te vinden en toe te passen. En dat dit type van een organiserend emotioneel effect vooral van belang is voor de cognitieve groei bij kinderen met DS. Er is aanvullend onderzoek nodig om de relatie tussen Negatief Affect en beschermende vs. kwetsbare effecten te verduidelijken. Toekomstig onderzoek zou aan moeten tonen of er op latere leeftijd verschillen in temperament tussen kinderen met DS en normaal ontwikkelende kinderen kunnen ontstaan. En dan met name onderzoek naar de ontwikkeling van zelfregulatie. De vaardigheid van het kind om het gedrag en zijn/haar emoties te reguleren hangt af van cognitieve processen. Zelfregulatie lijkt voort te komen uit aandachtsnetwerken die op een hoog niveau functioneren. Dit toont de kwetsbaarheid voor kinderen met DS om zelfregulatieve vaardigheden te ontwikkelen. De lagere mate van zelfregulatie die kinderen met DS wellicht op latere leeftijd zullen ontwikkelen zou wellicht verband kunnen houden met de hogere mate van Negatief Affect bij oudere kinderen met DS die Jahromi, Gulsrud en Kasari (2008), Eisenberg et al. en Coe et al. (1999) aantoonden. Bovendien blijkt een lagere mate van zelfregulatie een risico voor het ontwikkelen van probleemgedrag. Meerdere studies (Eisenberg, Smith, Sadovsky en Spinrad, 2004; Muris en Ollendick, 2005; Rothbart en Bates, 2006; Rothbart et al. 2006) tonen een relatie aan tussen een lage mate van zelfregulatie en probleemgedrag.
4.4 Samenhang gedragsobservatie en TemperamentVragenLijst In de huidige studie werd gebruik gemaakt van een gedragsobservatie, uitgevoerd door een objectieve observator, en een vragenlijst die door ouders werd ingevuld. De resultaten op deze twee meetinstrumenten werden met elkaar vergeleken om overeenkomsten vast te stellen. Deze werden echter niet gevonden. Dit kan op een bedreiging duiden van de ecologische 38
validiteit van de gedragsobservatie. Zegt een observatie van temperament tijdens een momentopname (gedragsobservatie tijdens testafname) wel iets over het temperament in het dagelijks leven (TVL). Het lijkt echter meer plausibel dat het een gevolg is van een wellicht niet optimale vertaling van de items van de TVL naar items voor de gedragsobservatie. De gedragsobservatie bevat bovendien minder schalen dan de TVL. Daarnaast maken de meetinstrumenten gebruik gemaakt van een ander scoresysteem. De TVL maakt gebruik van Likert-schalen terwijl bij de gedragsobservatie scores worden opgeteld. Ten slotte wordt de TVL ingevuld door ouders die mogelijk een subjectieve beschrijving van het temperament van hun kind geven. Terwijl de gedragsobservatie wordt uitgevoerd door een objectieve observator, die wellicht ook een bias in zijn observatie zal vertonen wanneer hij het gedrag niet op de juiste manier interpreteert. Het is de vraag of een samenhang tussen de meetinstrumenten nagestreefd dient te worden. Het zijn namelijk beschrijvingen van temperament in twee verschillende situaties. De thuissituatie die voor elk kind anders zal zijn en een testsituatie waarin de omgeving zo veel mogelijk gestandaardiseerd wordt. Dit kan tot gevolg hebben dat andere dimensies van het temperament uitgelokt worden. Als voorbeeld een kind met weinig concentratie. Thuis valt een gebrek aan concentratie wellicht weinig op, of is weinig problematisch. Wanneer het kind uitgekeken is op het speelgoed kan het ander speelgoed pakken, of een andere activiteit aanvangen. Tijdens de testafname worden er echter beperkingen aan het kind opgelegd. Het kind dient in het stoeltje te blijven zitten en de opdrachten die de testleider aangeeft te maken, en bovendien af te ronden. Een gebrek aan concentratie zal in deze omgeving waarschijnlijk meer opvallen en het kind zal wellicht ander gedrag vertonen. Dit toont de meerwaarde van de gedragsobservatie naast een oudervragenlijst aan.
4.5 Beperkingen huidig onderzoek De generaliseerbaarheid van het huidige onderzoek is beperkt. De ouders van de deelnemers zijn namelijk voor een groot deel hoger opgeleid. De leeftijdsrange van de deelnemers was 12 t/m 24 maanden. Deze leeftijden zijn voor onderzoek naar de ontwikkeling van kenmerken van de peuterpuberteit bij kinderen met DS eigenlijk te beperkt. In deze tijdsperiode kan wel aangetoond worden dat de piek van het aantal gedragingen van Negatief Affect bij kinderen met DS is verschoven naar 24 maanden. Maar er kan niet aangetoond worden of er na 24 maanden eenzelfde daling in Negatief Affect plaatsvindt als bij normaal ontwikkelende kinderen.
39
De onderzoeksmethode, de gedragsobservatie, die voor het huidige onderzoek is ontwikkeld dient verder onderzocht te worden. Het is de vraag of het instrument in zijn huidige vormgeving objectief genoeg is. Bijvoorbeeld de code knipog; kind knippert veel met ogen/kauwt op lip. Maar wat is veel? Er zou bijvoorbeeld een bepaalde tijdsperiode kunnen worden vastgesteld waarin het kind een bepaald aantal keer moet knipperen. Een observatieschema zal altijd enigszins een beroep doen op het interpretatievermogen van een observator. Kijkt een kind bijvoorbeeld weg vanwege angst, verlegenheid, gebrek aan concentratie of uit frustratie. Een observator moet context van het gedrag van het kind in acht nemen, maar om observatiefouten zoveel mogelijk te voorkomen dienen de items van het observatieschema zo specifiek mogelijk worden omschreven. Daarnaast bleken er twee items te zijn die elkaar overlappen. Zowel bij de dimensie Motorische Activiteit/Onrust als de dimensie Activiteitsniveau/energie bleek een item te zitten over het heen en weer bewegen van het kind. Dit is problematisch omdat de dimensie Motorische activiteit/Onrust een onderdeel
uitmaakt
van
het
construct
Negatief
Affect,
terwijl
de
dimensie
Activiteitsniveau/energie onderdeel uitmaakt van het construct Positief Affect. Dit betekent dat de specificatie van de items strenger dient te worden en de dimensies beter vertaald dienen te worden naar de testsituatie. De gedragsobservatie is gebaseerd op de ECBQ (Putnam, Gartstein en Rothbart, 2006). Naar de ECBQ is onderzoek gedaan wat betreft betrouwbaarheid en validiteit, maar naar de gedragsobservatie nog niet. Er is wel een pilot uitgevoerd door 2 observatoren, waarbij bleek dat zij redelijk overeen kwamen in hun scores. Voor het verdere gebruik van de gedragsobservatie is het dus van belang om de items verder te specificeren en onderzoek te doen naar de betrouwbaarheid en validiteit van het instrument.
4.6 Conclusie De huidige studie lijkt aan te tonen dat er geen kwalitatieve verschillen bestaan tussen het temperament van kinderen met DS in vergelijking met normaal ontwikkelende kinderen. De kwalitatieve verschillen lijken het gevolg van de vertraagde mentale ontwikkeling bij kinderen met DS. Dit betekent echter niet dat er op latere leeftijd geen verschillen kunnen ontstaan, met name wat betreft zelfregulatie aangezien deze vaardigheid afhankelijk is van de ontwikkeling van bepaalde cognitieve vaardigheden. De temperamentontwikkeling, beter gezegd de ontwikkeling van frustratie en oppositioneel gedrag die kenmerkend zijn voor de peuterpuberteit,
lijkt
synchroon
te
lopen
met
de
mentale
ontwikkeling.
De
temperamentontwikkeling komt dan ook, wanneer gecorrigeerd wordt voor de mentale 40
leeftijd, ongeveer overeen tussen kinderen met DS en normaal ontwikkelende kinderen. Op de andere dimensies werden geen eenduidige resultaten gevonden. Het huidige onderzoek dient dan ook gezien te worden als een exploratieve studie naar het temperament van kinderen met DS, waaruit enkel voorzichtige conclusies getrokken kunnen worden. Voor ouders en leerkrachten van kinderen met DS is voornamelijk informatie over de vertraagde peuterpuberteit van belang. Via psycho-educatie kunnen zijn geïnformeerd worden over de latere start van de peuterpuberteit bij kinderen met DS. Met als gevolg van de vertraging een langer aanhoudende piek, maar met een waarschijnlijke normalisatie na verloop van tijd. Hier kunnen zij dan rekening mee houden. Door de vertraging is het bijvoorbeeld van belang dat zij het kind niet overvragen, aangezien dat juist weer een driftbui uit kan lokken (Leung en Fagan, 1991).
Het huidige onderzoek levert een bijdrage aan de kennis van het temperament en de temperamentontwikkeling van kinderen met DS. De interpretatie van de resultaten toont aan dat er aanvullend onderzoek nodig is om deze kennis te verduidelijken en ouders en leerkrachten de juiste informatie te kunnen geven om voor kinderen met DS een omgeving te scheppen waarin zij, op hun eigen niveau, optimaal kunnen functioneren.
41
Literatuurlijst Chapman, R. S. en Hesketh L. J. (2000). Behavioral Phenotype of Individuals with Down Syndrome. Mental Retardation and Developmental Disabilities Research Reviews, 6, 84-95.
Coe, D. A., Matson, J. L., Russell, D. W., Slifer, K. J., Capone, G. T., Baglio, C. en Stallings, S. (1999). Behavior Problems of Children with Down Syndrome and Life Events. Journal of Autism and Developmental Disorders, 29, 149-156.
Côté, S. M., Vaillancourt, T., LeBlanc, J. C., Nagin, D. S. en Tremblay, R. E. (2006). The Development of Physical Aggression from Toddlerhood to Pre-Adolesence: A Nation Wide Longitudinal Study of Canadian Children. Journal of Abnormal Child Psychology, 34, 71-85.
Eisenberg, N., Fabes, R., Murphy, B., Maszk, P., Smith, M. en Karbon, M. (1995). The Role of Emotionality and Regulation in Children’s Social Functioning: A Longitudinal Study. Child Development, 66, 1360-1384.
Eysenck, K. J. (1967). The Biological Basis of Personality. Sprongfield: Charles C. Thomas.
Gartstein, M. A., Marmion, J. en Swanson, H. L. (2005). Infant Temperament: An Evaluation of Children with Down Syndrome. Journal of Reporductive and Infant Psychology, 24, 31-41.
Izard, C. E. (1977). Human Emotions. New York: Plenum.
Jahromi, L. B., Gulsrud, A. en Kasari, C. (2008). Emotional Competence in Children with Down Syndrome: Negativity and Regulation. American Journal on Mental Retardation, 113, 32-43.
Kasari, C., Freeman, S., Mundy, P. en Sigman, M. D. (1995). Attention Regulation by Children with Down Syndrome: Coordinated Joint Attention and Social Referencing Looks. American Journal on Mental Retardation, 100, 128-136.
42
Kasari, C. en Sigman, M. (1996). Expression and Understanding of Emotion in Atypical Development: Autism and Down Syndrome. In Lewis, M. en Sullivan, M. W., Emotional Development in Atypical Children (pp 109-130). Hissdale: Erlbaum.
LaFreniere, P. L. (2000). Emotional Development; A Biosocial Perspective. Belmont: Wadsworth/Thomson Learning.
Leung, A. K. C. en Fagan, J. E. (1991). Temper Tantrums. American Family Physician, 44, 559-563.
Posner, M. I. en Raichle, M. E. (1994). Images of Mind. New York: Scientific American Library.
Posner, M. I. en Rothbart, M. K. (2000). Developing Mechanisms of Self-Regulation. Development and Psychopathology, 12, 427-441.
Potegal, L. P. en Davidson, R. J. (2003). Temper Tantrums in Young Children: 1. Behavioral Composition. Develomental and Behavioral Pediatrics, 24, 140-147.
Putnam S. P., Gartstein, M. A. en Rothbart, M. K. (2006). Measurement of Fine-Grained Aspects of Toddler Temperament: The Early Childhood Behavior Questionnaire. Infant Behavior and Development, 29, 386-401.
Rothbart, M. K. (1989b). Temperament and Development. In Kohnstamm, G. A., Bates, J. E. en Rothbart, M. K., Temperament in Childhood (pp 187-247. Chichester: Wiley.
Rothbart, M. K., Ahadi, S. A. en Evans D. E. (2000). Temperament and Personality: Origins and Outcomes. Journal of Personality and Social Psychology, 78, 122-135.
Rothbart, M. K. en Derryberry, D. (1981). Development of Individual Differences in Temperament. In Lamb. M. E. en Brown, A. L., Advances in Developmental Psychology (Vol 1. pp. 37-86) Hissdale: Erlbaum.
43
Bijlage 1. Coderingsysteem voor gedragsobservatie Code
nafgm afgmbo gooitwbo frustrfa wissbo huilenfr schrefr wilzinbo gelirritatie stoptmoeilijkfr toenamefr
Omschrijving
Frustratie Kind wil testmateriaal niet afgeven Kind wordt boos bij afgeven materiaal Kind gooit materiaal weg (boos) Kind toont frustratie als opdracht niet lukt (falen) Kind wordt boos bij wisseling taken Kind huilt als gefrustreerd Kind schreeuwt als gefrustreerd Boos als kind zin niet krijgt Geluiden die duiden op irritatie/boosheid Stopt met opdracht als te moeilijk lijkt frustratie Frustratie neemt toe tijdens testafname
Categorie aantal codes scoresom Frustratie Frustratie Frustratie Frustratie Frustratie Frustratie Frustratie Frustratie Frustratie Frustratie Frustratie
weigering+uitv draaitweg weerstopp uitst gedwpauze
Oppositioneel gedrag Kind duwt materiaal weg Kind daagt uit Kind gooit demonstratief materiaal op de grond Kind laat materiaal op de grond vallen Kind trekt holle rug in verzet tegen PL/situatie Weigering verbaal Weigering dmv gebaar Ondanks weigering voert kind opdracht wel uit geen zin meer en draait weg Weerstand als in stoeltje oppositioneel wil uit stoeltje pauze omdat kind niet meer verder wil
Oppositioneel Oppositioneel Oppositioneel Oppositioneel
weerstangst zittenoud draaitwegangst huilenangst ngerpl welgerpl ngeroud welgeroud neigtoudfalen toenameang
Angst Weerstand als in stoeltje angstig Kind wil bij ouder zitten Kind draait gezicht weg (angstig/verlegen) Kind huilt (uit angst) Kind kan niet gerustgesteld worden door PL Kind kan wel gerustgesteld worden door pl Niet gerustgesteld worden door ouder Wel geruststellen ouder Als opdracht (te) moeilijk is, naar ouder Toename angst
Angst Angst Angst Angst Angst Angst Angst Angst Angst Angst
duwtw daagtuit gooitm vallenm hollerug weigeringv weigeringge
Oppositioneel gedrag Oppositioneel gedrag Oppositioneel gedrag Oppositioneel gedrag Oppositioneel gedrag Oppositioneel gedrag Oppositioneel gedrag Oppositioneel gedrag gedrag gedrag gedrag gedrag
44
Motorische activiteit/onrust Kind friemelt aan haar/kleding oid friemkl Kind trekt opvallend met gezichtsspieren tics Kind beweegt heen en weer beweegthw Kind knippert veel met ogen/kauwt op lip knipog Kind wil uit stoeltje want onrustig uitstonrustig Rustige houding rustig Slaat materiaal op tafel/tegen elkaar matslaan
Motorische activiteit/onrust Motorische activiteit/onrust Motorische activiteit/onrust Motorische activiteit/onrust Motorische activiteit/onrust Motorische activiteit/onrust Motorische activiteit/onrust
sombst geenreagr huiltverdriet nietvrolijk
Verdriet Kind heeft sombere stemming Kind reageert niet op grapjes Kind huilt (verdriet) Duidelijk niet vrolijk
Verdriet Verdriet Verdriet Verdriet
weloogcpl geenoogcpl draaitwegverleg stil neigtoud
Verlegenheid Wel oogcontact PL Kind maakt geen/weinig contact met PL Kind draait weg als PL praat Kind is stil Kind neigt naar ouder
Verlegenheid Verlegenheid Verlegenheid Verlegenheid Verlegenheid
moeiltr nietaflov troostboud
Troostbaarheid Kind laat zich moeilijk troosten (>2min) Kind laat zich niet afleiden als overstuur Kind is alleen troostbaar door ouder
Troostbaarheid Troostbaarheid Troostbaarheid
reactfywei
Activiteitsniveau/energie Kind beweegt heen en weer in stoeltje Kind wiebelt met beentjes Kind maakt veel armbewegingen Kind gebruikt armen/benen om weigering aan te geven
nietluisuit paktmatmet gehaast
Impulsiviteit Kind luistert niet naar uitleg Kind pakt materiaal meteen Kind is gehaast voor volgend onderdeel
Impulsiviteit Impulsiviteit Impulsiviteit
enth denthoud
Positieve anticipatie Kind is enthousiast Kind deelt enthousiasme met ouder
Positieve anticipatie Positieve anticipatie
beweeglst wiebeltb armb
Activiteitsniveau/energie Activiteitsniveau/energie Activiteitsniveau/energie Activiteitsniveau/energie
45
werktgmee werktngmee
Kind werkt goed mee Werkt niet goed mee
Positieve anticipatie Positieve anticipatie
glimlacht lachthardop geluidplez
Plezier Kind glimlacht Kind lacht (met geluid) Kind maakt geluiden die duiden op plezier
Plezier Plezier Plezier
lachtpl zelfgr knufoud betrouder
aandeind aandverlies aflexpr veelaanm weinigaanm draaitwegmoeilijk draaitwegafg
Sociabiliteit Kind lacht om grapjes PL Kind maakt zelf grapjes (door ‘gek’ te doen bijv) Wil knuffelen met ouder Betrekt ouder bij taak. Focussen van aandacht Kind houdt aandacht tot einde taak Kind verliest aandacht bij taak Kind is afgeleid door externe prikkels Kind heeft veel aanmoediging nodig Weinig aanmoediging nodig draait weg als opdracht te moeilijk lijkt (zonder frustratie) Draait weg wegens afleiding
geenaanmwiss
Wisselen van aandacht Kind toont meteen aandacht voor nieuwe taak Bij overgang taken houdt kind aandacht gericht op PL en materiaal Bij overgang taken is kind afgeleid Kind heeft aanmoediging nodig bij wisseling taken Geen aanmoediging nodig bij wisseling taken.
uitvverbod negerenpl ongeduldig
Remmende controle (inhibitoiry control) Kind doet iets toch, terwijl nee gezegd wordt Bij verzoek PL negeert kind de PL Kind is ongeduldig
aandnt aandoverg afloverg aanmwiss
Sociabiliteit Sociabiliteit Sociabiliteit Sociabiliteit
Focussen Focussen Focussen Focussen Focussen Focussen
van van van van van van
aandacht aandacht aandacht aandacht aandacht aandacht
Focussen van aandacht
Wisselen van aandacht Wisselen van aandacht Wisselen van aandacht Wisselen van aandacht Wisselen van aandacht
Remmende controle Remmende controle Remmende controle
46