Eenzaam maakt onzichtbaar, onzichtbaar maakt eenzaam. De meerwaarde van eenzaamheidsinterventies op het emotioneel en het sociaal welbevinden bij de bewoners van een WZH Studiegebied Gezondheidszorg Opleiding Bachelor in de Ergotherapie Academiejaar 2014-2015 Module Bachelorproef
Promotor(s) Mevrouw Leen Vandenborre Ergotherapeut WZH Ter Meersch Student Rebecca Hove Howest – departement Professionele Bachelors Kortrijk, Campus RDR, Renaat De Rudderlaan 6, 8500 Kortrijk
Eenzaam maakt onzichtbaar, onzichtbaar maakt eenzaam. De meerwaarde van eenzaamheidsinterventies op het emotioneel en het sociaal welbevinden bij de bewoners van een WZH Studiegebied Gezondheidszorg Opleiding Bachelor in de Ergotherapie Academiejaar 2014-2015 Module Bachelorproef
Promotor(s) Mevrouw Leen Vandenborre Ergotherapeut WZH Ter Meersch Student Rebecca Hove Howest – departement Professionele Bachelors Kortrijk, Campus RDR, Renaat De Rudderlaan 6, 8500 Kortrijk
WOORD VOORAF Toen ik de eerste informatie kreeg omtrent het opstellen van een bachelorproef, wist ik al meteen dat ik de mijne wou uitwerken in het domein “geriatrie”. Nog voor ik aan de opleiding “ergotherapie” begon, had ik het vermoeden dat ik graag met deze doelgroep ging werken. Dit wist ik niet zeker, want praktijkervaring in dit domein, had ik toen nog niet. Als ijverige studente ergotherapie aan de hogeschool Howest in Kortrijk, kreeg ik de mooie kans om via allerhande stages deze ervaring op te doen. Nadat ik mijn Uitvoerende Stage 1 (UST 1) liep in woonzorghuis (WZH) Ter Meersch, voelde ik al meteen dat de doelgroep ouderen mij lag. Ik vond het aangenaam om er te werken met de bewoners en ook de ergotherapeutische activiteiten (kook-en bakactiviteiten, bewegingsactiviteiten, … ) die er gegeven werden, spraken mij erg aan. Tijdens mijn UST 1 stond ik op de fysieke zorgafdeling (FZ). Hier waren de voornaamste redenen voor opname: -
een verminderde mobiliteit eenzaamheid hoog valrisico gebrek aan mantelzorgers
Voornamelijk de doelgroep “eenzame ouderen” was mij na de stage bijgebleven. In deze doelgroep wou ik mij dan ook graag verder verdiepen. De keuze om hier mijn bachelorproef rond op te stellen, was dan ook snel gemaakt. Ook u, als lezer, wil ik iets bijbrengen over het complex fenomeen eenzaamheid: wat het inhoudt, de oorzaken en de gevolgen ervan en tot slot welke eenzaamheidsinterventies een ergotherapeut kan aanwenden. Het verwezenlijken van dit project zou me niet gelukt zijn zonder het werk, de inzet en de steun die ik kreeg van heel wat mensen in mijn nabije omgeving. Deze mensen bedank ik, omdat zij een belangrijke en onmiskenbare rol hebben gespeeld bij het tot stand komen van dit eindwerk. Ze verdienen er dus zeker en vast een plaatsje in. Ik wil mevrouw Annick Laurez bedanken als mijn interne begeleider. Zij gaf mij de nodige feedback om op een methodische manier dit eindwerk op te stellen. Daarnaast wil ik ook mijn promotor mevrouw Leen Vandenborre bedanken. Haar inzet en advies bij de praktische uitvoering van dit project betekenden veel voor mij. Ook alle andere medewerkers van WZH Ter Meersch wil ik bedanken voor hun collegialiteit. Uiteraard wil ik ook alle bewoners van WZH Ter Meersch bedanken voor hun bereidwilligheid. Zonder hun deelname, bestond dit praktijkgericht toetsingsonderzoek namelijk niet. Ook mijn moeder Cecile Delville wil ik bedanken voor het nalezen van deze scriptie. Door haar werden spellingsfoutjes netjes weggewerkt. Last but not least, wil ik mijn medestudenten bedanken voor de steun die ik van hen kreeg. Jullie zijn allen bedankt. Rebecca Hove, Kortrijk, mei 2015.
ABSTRACT Eenzaam maakt onzichtbaar, onzichtbaar maakt eenzaam. De meerwaarde van eenzaamheidsinterventies op het emotioneel en het sociaal welbevinden bij de bewoners van een WZH Kernwoorden: ergotherapie - eenzaamheid - ouderen - sociaal welbevinden - emotioneel welbevinden Abstract: Doelstelling De hoofdonderzoeksvraag van dit praktijkgericht toetsingsonderzoek luidt als volgt: Wat is het effect van de eenzaamheidsinterventies op de eenzaamheidsgevoelens van de bewoners van WZH Ter Meersch? Hierbij zijn de volgende deelvragen opgesteld: -
Welk effect is er waar te nemen op de emotionele eenzaamheidsgevoelens van de deelnemers?
-
Welk effect is er waar te nemen op de sociale eenzaamheidsgevoelens van de deelnemers?
-
Is er een verschil in effect tussen de bewoners van de fysieke zorgafdeling en die van de extra zorgafdeling?
-
Ervaart de bewoner in kwestie een effect op zijn eenzaamheidsgevoelens?
Problematiek Een aantal bewoners van WZH Ter Meersch hebben te kampen met eenzaamheidsgevoelens. Het personeel is zich hiervan bewust, maar weet niet goed hoe hiermee om te gaan. Methodologie Het gaat om een kwalitatief longitudinaal onderzoek. In het vooronderzoek worden de eenzaamheidsgevoelens per bewoner van het woonzorghuis in kaart gebracht. De pre-meting vindt plaats bij de categorie “matig eenzamen” en bestaat uit de eenzaamheidsschaal van de Jong Gierveld en een directe meting. Aan de hand van vastgelegde selectiecriteria wordt de populatie gereduceerd naar vier casestudies. De eenzaamheidsinterventies worden bepaald aan de hand van de resultaten op de schaal, de directe meting en afname van het COPM, in overleg met de bewoner en het multidisciplinair team. Er worden specifieke interventies aangeboden, zowel individueel als in groep. Na de interventies vindt een postmeting, analoog aan de pre-meting, plaats bij de vier casestudies.
Resultaten Zowel de resultaten van het vooronderzoek, als die van de pre-meting bij de volledige categorie “matig eenzamen”, worden vermeld. Om de waarde van de eenzaamheidsinterventies te bepalen, is de vergelijking tussen de pre- en postmeting enkel gebaseerd op de vier casestudies. De eenzaamheidsschaal toont bij iedere deelnemende bewoner duidelijke verbeteringen aan op vlak van sociale eenzaamheidsgevoelens. Wat betreft de emotionele eenzaamheidsgevoelens, is er een verbetering merkbaar bij slechts twee van de vier bewoners. Het positief effect van de interventies is op de extra zorgafdeling het grootst op vlak van sociale eenzaamheid, terwijl dit op de fysieke zorgafdeling op vlak van emotionele eenzaamheid is. Hoofdconclusie Vanuit de overwegend positieve resultaten op de eenzaamheidsschaal en de positieve reacties van de bewoners in de directe meting, kan de meerwaarde van de eenzaamheidsinterventies bevestigd worden.
INHOUDSOPGAVE Woord vooraf ........................................................................................................................................3 Abstract ...............................................................................................................................................4 Inhoudsopgave ......................................................................................................................................6 Lijst met afkortingen .............................................................................................................................9 Verklarende woordenlijst................................................................................................................... 10 Inleiding ................................................................................................................................. 11 1
Situatieschets ..................................................................................................................... 11
2
Ouderen en eenzaamheid .................................................................................................. 12
3
Eenzaamheid ...................................................................................................................... 13 3.1
Eenzaamheid vanuit verschillende invalshoeken.................................................. 13
3.1.1
Wat houdt eenzaamheid eigenlijk in? ........................................................................ 13
3.1.2
Eenzaamheid versus sociale isolatie ........................................................................... 13
3.1.3
Kwantiteit versus kwaliteit.......................................................................................... 14
3.2
Oorzaken en risicofactoren ............................................................................... 14
3.2.1
Nature versus nurture................................................................................................. 14
3.2.2
Doorbroken patroon ................................................................................................... 15
3.3
Verschillende types eenzaamheid ...................................................................... 18
3.3.1
Sociale en emotionele eenzaamheid .......................................................................... 18
3.3.2
Acute en chronische eenzaamheid ............................................................................. 18
3.3.3
Interpersoonlijke, intrapersoonlijke en existentiële eenzaamheid ............................ 18
3.4
Mogelijke gevolgen van eenzaamheid ................................................................ 19
3.4.1
Signaalfunctie .............................................................................................................. 19
3.4.2
Invloed op mentale en fysieke gezondheid ................................................................ 19
3.4.3
Invloed op cognities .................................................................................................... 19
3.4.4
Invloed op sociaal leven .............................................................................................. 20
3.4.5
Invloed op gedrag en lichaamshouding ...................................................................... 20
3.5
Eenzaamheid meten ........................................................................................ 20
3.5.1
Eenzaamheidsschalen ................................................................................................. 20
3.5.2
Directe meting ............................................................................................................ 23
4
Eenzaamheidsinterventies ................................................................................................. 25 4.1
Voorwaarden voor een effectieve interventie ...................................................... 25
4.1.1
Specifieke doelgroep................................................................................................... 25
4.1.2
Weten, willen en kunnen ............................................................................................ 26
4.1.3
Groepsinterventies ..................................................................................................... 26
4.1.4
Combinatie van interventies ....................................................................................... 27
4.1.5
Interventies van lange duur ........................................................................................ 27
4.2
Het niveau van implementatie .......................................................................... 27
4.3
Oplossingsrichtingen en strategieën .................................................................. 27
4.4
Types interventies........................................................................................... 28
4.4.1
Algemene voorlichting en mentaliteitsverandering ................................................... 29 6
4.4.2
Bevordering van deskundigheid van hulpverleners.................................................... 29
4.4.3
Sociaal-culturele activering ......................................................................................... 29
4.4.4
Persoonlijke activering ................................................................................................ 30
4.4.5
Cursussen, gespreksgroepen en therapie ................................................................... 31
5
Besluit ................................................................................................................................. 35
Methode ................................................................................................................................. 37 1
Onderzoeksopzet ............................................................................................................... 37 1.1
Onderzoeksmethode ....................................................................................... 37
1.1.1
Soort onderzoek .......................................................................................................... 37
1.1.2
Assessment ................................................................................................................. 37
1.2
2
Populatie ....................................................................................................... 39
Praktijk ............................................................................................................................... 41 2.1
Achtergrond ................................................................................................... 41
2.2
Opzet ............................................................................................................ 42
Resultaten ............................................................................................................................... 44 1
Onderzoeksluik ................................................................................................................... 44 1.1
Vooronderzoek ............................................................................................... 44
1.2
Pre-meting ..................................................................................................... 46
1.2.1
De eenzaamheidsschaal van de Jong Gierveld ........................................................... 46
1.2.2
Directe meting ............................................................................................................ 48
1.3
COPM ............................................................................................................ 48
1.4
Postmeting..................................................................................................... 49
1.4.1
De eenzaamheidsschaal van de Jong Gierveld ........................................................... 49
1.4.2
Directe meting ............................................................................................................ 49
2
Praktijk ............................................................................................................................... 51 2.1
Therapieplan .................................................................................................. 51
2.2
Interventies ................................................................................................... 51
2.2.1
Algemene voorlichting en mentaliteitsverandering ................................................... 51
2.2.2
Sociaal-culturele activering ......................................................................................... 52
2.2.3
Persoonlijke activering ................................................................................................ 52
2.2.4
Cursussen, gespreksgroepen en therapie ................................................................... 53
Discusie en conclusie ............................................................................................................... 58 1
Vergelijking en interpretatie van de resultaten van de pre- en postmeting .................... 58 1.1
Bewoonster M.V. ............................................................................................. 58
1.1.1
Eenzaamheidsschaal van de Jong Gierveld ................................................................. 58
1.1.2
Directe meting ............................................................................................................ 59
1.2
Bewoonster P.D. ............................................................................................. 60
1.2.1
Eenzaamheidsschaal de Jong Gierveld ....................................................................... 60
1.2.2
Directe meting ............................................................................................................ 60
1.3
Bewoonster G.R. ............................................................................................. 61
7
1.3.1
Eenzaamheidsschaal van de Jong Gierveld ................................................................. 61
1.3.2
Directe meting ............................................................................................................ 62
1.4
Bewoonster J.V. .............................................................................................. 63
1.4.1
Eenzaamheidsschaal van de Jong Gierveld ................................................................. 63
1.4.2
Directe meting ............................................................................................................ 63
2
conclusie............................................................................................................................. 65 2.1
Welk effect is er waar te nemen op de emotionele eenzaamheidsgevoelens van de deelnemers? .................................................................................................. 65
2.2
Welk effect is er waar te nemen op de sociale eenzaamheidsgevoelens van de deelnemers? .................................................................................................. 66
2.3
Is er een verschil in effect tussen de bewoners van de FZ en die van de EZ? .......... 67
2.4
Ervaart de bewoner in kwestie een effect op zijn eenzaamheidsgevoelens? ............ 67
3
Discussie ............................................................................................................................. 68 3.1
Kritische reflectie en link met literatuur ............................................................. 68
3.1.1
Vooronderzoek ........................................................................................................... 68
3.1.2
Steekproefbepaling ..................................................................................................... 68
3.1.3
Assessments ................................................................................................................ 69
3.1.4
Eenzaamheidsinterventies .......................................................................................... 73
3.2
Rollen van de ergotherapeut ............................................................................ 75
3.3
Verbetering praktijkuitwerking en aanbevelingen ................................................ 76
Lijst met figuren ................................................................................................................................. 78 Lijst met tabellen................................................................................................................................ 79 Lijst met grafieken .............................................................................................................................. 80 Referentielijst ..................................................................................................................................... 81 Bijlagen ............................................................................................................................................ 83 Bijlagen binnen het eindwerk ........................................................................................... 83
Bijlage 1: UCLA............................................................................................................................ 83 Bijlage 2: De eenzaamheidsschaal van de Jong Gierveld ........................................................... 84 Bijlage 3: COPM .......................................................................................................................... 85 Bijlage 4: Resultaten eenzaamheidsschaal vooronderzoek op de FZ......................................... 89 Bijlage 5: Resultaten eenzaamheidsschaal van de EZ tijdens het vooronderzoek ..................... 91 Bijlage 6: Sociaal culturele activiteiten....................................................................................... 92 Bijlage 7: Interventietabel .......................................................................................................... 95 Interventiebundel ........................................................................................................... 98 Bijlagenmap te raadplegen binnen de opleiding.................................................................. 99
De ingevulde eenzaamheidsschalen van de Jong Gierveld vooronderzoek............................... 99 De ingevulde eenzaamheidsschalen van de Jong Gierveld pre-meting. .................................... 99 De ingevulde COPM formulieren ............................................................................................... 99 Evaluatieverslagen...................................................................................................................... 99
8
LIJST MET AFKORTINGEN COPM
Occupational Performance Measure
EZ
extra zorgafdeling
FZ
fysieke zorgafdeling
MMSE
Mini Mental State of Examination
UST 1
Uitvoerende Stage 1
UCLA
University of California, Los Angeles Loneliness Scale van Russell, Peplau en Cutrona
WZH
woonzorghuis
9
VERKLARENDE WOORDENLIJST Afasie
Afasie is een verzamelnaam voor taalstoornissen die het gevolg zijn van een hersenletsel (bloeding of infarct). Personen met motorische afasie hebben moeite met het spreken op zich, terwijl personen met sensorische afasie moeite hebben met taalbegrip.
Claimgedrag
Gedrag waarbij de bewoner onevenredig veel tijd en aandacht in beslag neemt van de hulpverlener.
Gestandaardiseerd assessment
Een assessment dat is opgesteld uit vaste vragen, waardoor de antwoorden op deze vragen beter met elkaar kunnen vergeleken worden.
Klinimetrische eigenschappen
Deze eigenschappen worden gebruikt bij het evalueren van een meetinstrument.
Sociale cognitie
Sociale cognitie is de manier waarop iemand denkt over zichzelf en de sociale wereld. Hoe iemand informatie selecteert, interpreteert, onthoudt en gebruikt om tot een beoordeling en besluit te komen.
Sociale onhandigheid
Niet handig zijn op sociaal vlak door het gevoel van niet “sociaal geaccepteerd” te worden door anderen. Dit wordt veroorzaakt door eigen angsten en door sociale verwachtingen en hoe we deze interpreteren.
Survey-onderzoek
Onderzoek waarbij op een systematische manier vragen gesteld worden aan een (vaak groot) aantal mensen.
Validiteit (assessment)
Het instrument meet wat het moet meten, ook als het gebruikt wordt in verschillende situaties en/of door verschillende personen.
10
INLEIDING
1 SITUATIESCHETS Dit praktijkgericht toetsingsonderzoek wordt uitgewerkt in woonzorghuis (WZH) Ter Meersch. Deze voorziening bestaat uit twee afdelingen. Op de fysieke zorgafdeling (FZ) is er één ergotherapeut aanwezig. Op de extra zorgafdeling (EZ) is er één animatrice aanwezig. Samen bieden ze aan de bewoners een brede variatie van activiteiten aan zoals bewegingsactiviteiten, kookactiviteiten, spelactiviteiten, wandelnamiddagen, daguitstappen, creatieve activiteiten en dergelijke. Naast de groepsactiviteiten komen er wel nauwelijks individuele cliëntgerichte activiteiten voor. Alhoewel er gestreefd wordt naar zoveel mogelijk participatie van de bewoners, hebben sommige bewoners toch te kampen met eenzaamheidsgevoelens. Het personeel is zich hiervan bewust, maar weet niet goed hoe hiermee om te gaan. Eenzaamheid komt voor in iedere levensfase en heeft risicogevolgen voor zowel de mentale als fysieke gezondheid van de persoon. Om die reden is het van groot belang om dit probleem aan te pakken. Eenzaamheid komt, met o.a. de week van de eenzaamheid in Nederland, ook steeds meer voor in de media. Ieder jaar organiseert Coalitie Erbij in deze week, samen met honderden vrijwilligers, specifieke activiteiten waar men nieuwe mensen kan ontmoeten. In België komt het thema ook steeds vaker in de schijnwerper met sensibiliseringscampagnes zoals bv. de eenzaamheidscampagne van Bond Zonder naam. In de media is er een toenemende belangstelling voor het thema “eenzaamheid”. Met deze scriptie wordt er onderzoek verricht naar welke eenzaamheidsinterventies de ergotherapeut kan aanwenden bij de bewoners van een woonzorghuis.
11
2 OUDEREN EN EENZAAMHEID Eenzaamheid is een normaal verschijnsel in het leven van de mens. Het komt voor in alle lagen van de bevolking (Rijks, 2008). Eenzaamheid komt voor in iedere leeftijdsgroep. Toch is het meer een probleem dat eigen is aan ouderen. Het is niet zo dat enkel en alleen iemands toenemende leeftijd de oorzaak is voor het ontstaan van deze eenzaamheidsgevoelens, maar er is wel een directe relatie tussen beide. Er is dus een trend van toenemende eenzaamheid met de leeftijd (Hazer & Aydiner Boylu, 2010). Met het ouder worden, doen zich heel wat veranderingen voor in het leven van een persoon. Het proces van ouder worden gaat gepaard met verlies. Mensen op oudere leeftijd of zij die denken aan ouder worden, ervaren een angst voor het verliezen van betekenisvolle relaties. Aan de ene kant vormen de relaties van de oudere dus een bron van bezorgdheid. Aan de andere kant zorgen deze relaties (vrienden, partner, kinderen en kleinkinderen) ook voor zingeving (Stevens & Martina, 2006). Zowel sociale isolatie als eenzaamheid hebben gevolgen voor het welzijn en de kwaliteit van iemands leven. Het belang van het aanpakken van dit eenzaamheidsprobleem valt niet te onderschatten en wordt steeds meer erkend in het internationale beleid en in nationale eenzaamheidsstrategieën (Cattan et al, 2005).
12
3 EENZAAMHEID 3.1 Eenzaamheid vanuit verschillende invalshoeken Eenzaamheid is een complex begrip, dat vanuit verschillende invalshoeken bekeken wordt. Het is belangrijk om gevoelens van eenzaamheid aan te pakken, omdat eenzaamheid een effect heeft op het psychosociale welzijn van de oudere (Hazer & Aydiner Boylu, 2010). 3.1.1
Wat houdt eenzaamheid eigenlijk in?
Eenzaamheid is een subjectief gegeven waarbij het gaat om een combinatie van gevoelens. Het gaat hierbij om een gevoel van leegte gecombineerd met gevoelens zoals (Rijks, 2008): -
angst
-
machteloosheid
-
verdriet
-
diepe verlatenheid
-
zinloosheid
Net omdat eenzaamheid een gevoel is, wordt het door verschillende personen anders ervaren en uitgedrukt (Rijks, 2008). De gangbare definitie voor eenzaamheid is het verschil dat iemand ervaart tussen zijn gewenste en werkelijke sociale relaties (Masi et al., 2010). De Jong Gierveld omschrijft eenzaamheid als een negatief ervaren verschil tussen enerzijds de kwaliteit van relaties zoals men die nu onderhoudt en anderzijds de wensen en verwachtingen die men heeft ten aanzien van deze relaties (van Linschoten, van Koningsveld & te Velde, 2004). Eenzaamheid ontstaat dus wanneer de persoon in kwestie een onaangenaam en onaanvaardbaar verschil ervaart met betrekking tot zijn sociale relaties. Met andere woorden ontstaat eenzaamheid wanneer iemands wensen en realiteit niet met elkaar in overeenstemming zijn. Wanneer men zich minder mogelijk acht om deze wensen te realiseren binnen een afzienbare tijd, wordt eenzaamheid problematischer. Verschillende zaken zijn van belang bij iemands beleving van eenzaamheid. Factoren zoals inschatting van de eigen sociale vaardigheden en de mogelijkheden om nieuwe relaties aan te gaan of te verbeteren, spelen allen een rol (Stevens & Martina, 2006). 3.1.2
Eenzaamheid versus sociale isolatie
Eenzaamheid staat niet automatisch in verbinding met alleen zijn. Iemand kan er zelf voor kiezen om alleen te zijn of het alleen zijn kan een onvermijdelijk gevolg zijn van de situatie waarin de persoon zich bevindt. Indien de persoon in kwestie er zelf voor kiest om alleen te zijn, geeft dit hem een gevoel van welbehagen. De persoon ervaart het alleen zijn dan als iets positief en haalt er plezier en emotionele verlichting uit (Hazer & Aydiner Boylu, 2010). 13
Vaak bestaat er verwarring tussen enerzijds het begrip sociale isolatie en anderzijds het begrip eenzaamheid. Deze lijken onlosmakelijk verbonden met elkaar, terwijl het twee afzonderlijke zaken zijn die niet automatisch aan elkaar gelinkt zijn. Terwijl sociale isolatie een objectieve meting is van iemands sociale contacten en relaties, houdt eenzaamheid in hoe de persoon deze sociale isolatie ervaart. Soms voelen mensen zich eenzaam, terwijl ze zich in een menigte bevinden (zie tabel 1). Ook het omgekeerde is waar. Iemand kan zich wel degelijk sociaal tevreden voelen wanneer hij alleen is (Masi et al., 2010). Tabel 1: Typologie van sociale contacten bij ouderen vanaf 65 jaar (zowel thuiswonende ouderen, als ouderen die verblijven in woonzorgcentra) (Vandenbroucke et al.,2012)
Zoals hierboven reeds wordt vermeld, wordt eenzaamheid of emotionele isolatie dus beschouwd als een subjectief gegeven. Het wordt beschreven als een onaangenaam gevoel, of een gebrek of verlies aan gezelschap. Sociale isolatie daarentegen is de objectieve afwezigheid of het gebrek aan contacten en interacties tussen een ouder persoon en zijn sociaal netwerk (Cattan et al., 2005). 3.1.3
Kwantiteit versus kwaliteit
Mensen hebben de aanwezigheid van anderen die hen waarderen nodig. Mensen die ze kunnen vertrouwen, met wie ze kunnen communiceren, plannen en samenwerken om te overleven. Niet enkel de kwantiteit, maar ook de kwaliteit van relaties is dus van belang. Iemand kan een gebrek aan sociaal contact (kwantiteit) ervaren, maar iemand kan ook een gebrek aan diepgang (kwaliteit) in zijn relaties met anderen ervaren. Terwijl er vaak enkel wordt stilgestaan bij de kwantiteit van iemands sociaal netwerk, speelt dus ook de kwaliteit een onmiskenbare rol (Masi et al., 2010).
3.2 Oorzaken en risicofactoren Eenzaamheid heeft bij ieder persoon een unieke oorzaak (Masi et al., 2010). Alvorens ergotherapeutische interventies bepaald worden, is een uitgebreide diagnosestelling van de oorzaak van de eenzaamheidsgevoelens belangrijk. Daarom wordt er nu dieper ingegaan op de oorzaken en risicofactoren voor het ontstaan en het in standhouden van eenzaamheidsgevoelens. 3.2.1
Nature versus nurture
Bij het ontstaan van eenzaamheid spelen zowel iemands erfelijk materiaal (nature) als omgeving (nurture) een rol. Deze factoren spelen elk 50% mee in het al dan niet ontstaan van eenzaamheidsgevoelens. Het hebben van één of meerdere genen voor eenzaamheid, wil niet automatisch zeggen dat deze persoon ook effectief eenzaam zal zijn. Niet de factor eenzaamheid, 14
maar wel de mate van angst die iemand ervaart wanneer hij gescheiden wordt van anderen, is erfelijk bepaald en heeft dus een invloed op het al dan niet ontstaan van eenzaamheidsgevoelens (Masi et al., 2010). 3.2.2
Doorbroken patroon
Drie belangrijke risicofactoren kunnen onderscheiden worden voor het ervaren van eenzaamheid op oudere leeftijd: -
uitlokkende gebeurtenissen
-
veranderingen in relatiestandaards
-
in standhoudende factoren
In de samenleving lopen ouderen die te maken krijgen met één of een combinatie van bovenstaande factoren, een groter risico op eenzaamheid. Daarnaast spelen ook iemands persoonlijke kenmerken een rol in de beleving van eenzaamheid (Stevens & Martina, 2006). Alle oorzaken voor het ontstaan van eenzaamheid hebben één ding gemeenschappelijk. Bij iedere oorzaak gaat het namelijk om een patroon dat doorbroken wordt. Een mensenleven is opgebouwd uit heel wat patronen. Deze geven een gevoel van veiligheid, regelmaat en betrouwbaarheid in een chaotische wereld. Wanneer een patroon wordt doorbroken, ontstaat er een tekort en gemis. Men wil niet noodzakelijk het patroon herwinnen, maar wel het gevoel van veiligheid dat verkregen werd door dat patroon. Wanneer een patroon doorbroken wordt, bevindt de persoon zich in een overgangsfase, een transitieperiode. In deze fase leert hij zich aanpassen aan de veranderingen die zich voordoen. Wanneer hij hier niet in slaagt, kunnen eenzaamheidsgevoelens optreden. Het is dus van belang om te leren omgaan met dergelijk transitieperiodes (Rijks, 2008). Ouder worden gaat gepaard met heel wat verlies. Hierdoor moet de oudere leren omgaan met transitieperiodes. Het verlies dat de oudere ervaart, situeert zich volgens Adraensen (2005) in de verschillende levensgebieden van de oudere. Hij onderscheidt zeven categorieën. Eerst en vooral is er het fysieke verlies. Hieronder valt het verlies van gezondheid, onafhankelijkheid, seksualiteit of mobiliteit. Onder het psychische verlies wordt het verlies van controle, autonomie, eigenwaarde, geborgenheid of idealen verstaan. Het sociaal verlies is het verlies van samenhorigheid, rollen, contacten of vrienden. De vierde categorie wordt gevormd door het spirituele verlies. In deze groep brengt men het verlies aan doelstellingen, perspectieven, zelfbeeld, zingeving of waarden onder. Het cognitieve verlies is het verlies aan communicatie, geheugen, denken of leervermogen. Het praktische verlies is het verlies van middelen, vaardigheden, huisvesting en bezigheden. Tot slot is er het persoonlijk verlies. Dit is het verlies aan gezin of familie (De Coninck, 2012). 15
3.2.2.1
Uitlokkende gebeurtenissen
Uitlokkende gebeurtenissen voor het ontstaan van eenzaamheid op hogere leeftijd kunnen zijn Stevens & Martina, 2006): -
een overlijden van een partner of goede vriend;
-
een verhuis;
-
een achteruitgang in de eigen gezondheid waardoor men verzorging nodig heeft;
-
achteruitgang in de gezondheid van de partner waardoor men voor de partner moet gaan zorgen.
Iemands gezondheid speelt een rol in het ervaren van eenzaamheidsgevoelens. Ouderen die zich in een slechtere gezondheidstoestand bevinden, voelen zich meer alleen dan ouderen met een goede gezondheid. De persoon is afhankelijker van anderen voor de activiteiten van het dagelijks leven en heeft een grotere behoefte aan gezondheidszorg. Ziekte veroorzaakt naast fysiologische pijn, ook psychische pijn. Het feit dat iemand ziek is, verhoogt de angst voor het ontstaan van eenzaamheid in de toekomst van de persoon. Iemand die lijdt aan een ziekte, houdt zich weg van mensen die emotioneel gezond zijn. Deze situatie leidt tot sociaal isolement en kan leiden tot het ontstaan van eenzaamheidsgevoelens. Depressie, angst en dementie worden geassocieerd met eenzaamheid. Deze factoren hebben een invloed op iemands tevredenheid over het leven, welzijn en algemeen functioneren in het dagelijks leven. Er bestaat dus een significante relatie tussen enerzijds depressie, angst en dementie en anderzijds gevoelens van eenzaamheid (Hazer & Aydiner Boylu, 2010). Een lage mentale gezondheid, voornamelijk depressie is bekend als grote voorspeller van eenzaamheid op hogere leeftijd (Cattan et al., 2005). 3.2.2.2
Relatiestandaards
Met ouder worden, kunnen ook iemands behoeften en wensen ten aanzien van sociale relaties wijzigen. Van Tilburg & de Jong Gierveld (2007) spreken van relatiestandaards wanneer het gaat om iemands sociale wensen en verwachtingen. Ouder worden verkleint het sociale netwerk. Omdat hechte relaties positieve emotionele ervaringen zijn, hecht men meer belang aan deze kwaliteitsvolle relaties. Wanneer dierbaren dan onbereikbaar zijn, kan eenzaamheid ontstaan (Stevens & Martina, 2006). Hogere relatiestandaards vergroten het risico dat er niet kan aan voldaan worden (van Tilburg & de Jong Gierveld, 2007). De gewenste en gerealiseerde relaties kunnen omwille van verschillende oorzaken, niet op eenzelfde lijn met elkaar staan. De oorzaak hiervoor kan bij de persoon zélf liggen (intra-individuele oorzaken). Hierbij kan het gaan om bv. een gebrek aan sociale vaardigheden, zelfvertrouwen en 16
probleemoplossend vermogen. Gezondheidsproblemen, een te laag inkomen e.d. vallen tevens onder deze categorie. De oorzaak kan ook gelegen zijn in het contact dat iemand heeft met anderen. Bij deze interindividuele oorzaken kan het gaan om bv. het verlies van contact door een ernstig zieke of overleden partner, scheiding, het wegvallen van vrienden en familie, verhuizing en dergelijke. Ook maatschappelijk oorzaken kunnen aan de basis liggen van het ervaren van een verschil tussen de gewenste en reële sociale relaties. Negatieve beeldvorming over ouderen en oud worden behoort tot deze categorie (Fokkema & van Tilburg, 2007). 3.2.2.3
In standhoudende factoren
In standhoudende factoren voor eenzaamheidsgevoelens zijn (Stevens & Martina, 2006): -
afname in mobiliteit;
-
achteruitgang in het functioneren van zintuigen;
-
chronische pijn die sociaal contact belemmert.
Ook mensen met een kleiner of minder gevarieerd sociaal netwerk (bv. enkel familieleden) lopen een groter risico, omdat zij minder mogelijkheden hebben wanneer er compensaties voor verloren relaties moeten gezocht worden (Stevens & Martina, 2006). Iemands sociaal netwerk en het hebben van sociale contacten staat duidelijk in verband met eenzaamheid. Gehuwde ouderen voelen zich minder eenzaam dan alleenstaande ouderen of weduwnaars. Onderzoek bevestigt dat ouderen die met hun echtgenoot (en kinderen) samenwonen, minder eenzaam zijn dan ouderen die met andere familieleden samenwonen of alleen wonen. Wanneer de oudere vaak bezoek krijgt van vrienden of familieleden, is het zo dat deze de eenzaamheidsgevoelens veel minder ervaart. Een beperkt sociaal netwerk, zorgt ervoor dat de oudere onvoldoende steun en emotionele bevrediging kent. Wanneer het netwerk uitdunt, de persoon niet de wil of de moed heeft om nieuwe sociale contacten aan te gaan, een slecht zelfbewustzijn heeft of zich onzeker voelt over zichzelf, is de kans op sociaal isolement groter. Het verliezen van een partner of het verliezen van een goede vriend zijn duidelijk bepalend voor het al dan niet ontstaan van eenzaamheidsgevoelens (Hazer & Aydiner Boylu, 2010). 3.2.2.4
Persoonlijke kenmerken
Naast de drie bovenstaande factoren spelen persoonlijke kenmerken (zelfmedelijden, sociale angst, zich niet geliefd voelen, gespannenheid), emotionele toestanden (een houding van cynisme, pessimisme, wantrouwen en de neiging om kritisch te zijn ten opzicht van anderen) en gebrekkige sociale vaardigheden een rol in de beleving van eenzaamheid. Deze factoren kunnen mensen kwetsbaarder maken of het voor de persoon moeilijk maken om eenzaamheidsgevoelens te overwinnen. De persoon kan in een vicieuze cirkel terecht komen (Stevens & Martina, 2006).
17
3.3 Verschillende types eenzaamheid Naar gelang de oorzaak voor het ontstaan of het in standhouden van eenzaamheid, bestaan er verschillende types eenzaamheid. 3.3.1
Sociale en emotionele eenzaamheid
Een eerste onderverdeling wordt gemaakt tussen sociale en emotionele eenzaamheid. Sociale eenzaamheid staat in verband met de hoeveelheid relaties die iemand heeft (de kwantiteit). Daarentegen is emotionele eenzaamheid gelinkt aan de kwaliteit en inhoud van iemands sociale netwerk (De Coninck, 2012). Iemand kan veel vrienden hebben en toch een emotioneel hechte band missen. In dat geval is er sprake van emotionele eenzaamheid (van Tilburg & de Jong Gierveld, 2007). Terwijl emotionele eenzaamheid veroorzaakt wordt door bv. het overlijden van een dierbaar persoon zoals een partner, zijn sociale eenzaamheidsgevoelens het gevolg van bv. het niet meer kunnen uitvoeren van activiteiten buitenshuis, omdat de gezondheid dit niet meer toelaat (Fokkema & van Tilburg, 2007). Sociale eenzaamheid komt vaker voor bij ouderen die verblijven in woonzorgcentra. Terwijl emotionele eenzaamheid vaker voorkomt bij zorgbehoevende thuiswonende ouderen (Vandenbroucke et al.,2012). 3.3.2
Acute en chronische eenzaamheid
Een tweede onderverdeling wordt gemaakt naar gelang de tijdspanne waarin de eenzaamheidsgevoelens zich voordoen. Eenzaamheidsgevoelens kunnen acuut en dus van voorbijgaande aard zijn, maar kunnen ook blijven aanslepen en een chronische vorm aannemen (Masi et al., 2010). Acute eenzaamheid wordt veroorzaakt door specifieke omstandigheden en noemen we ook wel conditioneel. Eenzaamheid van lange duur wordt chronische eenzaamheid genoemd (Stevens & Martina, 2006). 3.3.3
Interpersoonlijke, intrapersoonlijke en existentiële eenzaamheid
Een derde en laatste onderscheid dat gemaakt wordt, is deze tussen interpersoonlijke, intrapersoonlijke en existentiële eenzaamheid. De term interpersoonlijke eenzaamheid wordt gebruikt wanneer de persoon een tekort ervaart aan intieme en/of sociale contacten. Indien de persoon een vervreemding ervaart ten opzichte van zichzelf, wordt er gesproken over intrapersoonlijke eenzaamheid. De persoon in kwestie heeft dan het gevoel dat hij niet meer op zichzelf kan rekenen.
18
Ten slotte wordt er gesproken over existentiële eenzaamheid wanneer iemand zich te weinig verbonden voelt met de andere(n) en de wereld. Deze laatste vorm van eenzaamheid is eigen aan het bestaan van de mens, zijn existentie (Rijks, 2008).
3.4 Mogelijke gevolgen van eenzaamheid 3.4.1
Signaalfunctie
Terwijl eenzaamheid vroeger enkel werd gezien als een onaangenaam knagend gevoel, heeft onderzoek aangetoond dat eenzaamheid een signaal is dat wel degelijk een functie kent. Een signaal dat het individu er toe aanzet om zijn gedrag te veranderen, net zoals dit het geval is bij het ervaren van honger, dorst of pijn. Eenzaamheid is essentieel en zet het individu aan om gevoelig te worden voor sociale bedreigingen en die banden te vernieuwen die noodzakelijk zijn om te overleven (Masi et al., 2010). Eenzaamheid is een signaal dat de mens waarschuwt en aangeeft dat er nood is aan verandering. Het spoort de mens aan om op zoek te gaan naar de groep waartoe hij behoort (Rijks, 2008). Eenzaamheid heeft een signaalfunctie en zet de mens aan tot actie. Wanneer deze er niet in slaagt om actie te ondernemen, heeft dit gevolgen op iemands mentale en lichamelijke gezondheid. Daarnaast wordt ook het cognitief en het executief functioneren negatief beïnvloed. 3.4.2
Invloed op mentale en fysieke gezondheid
Eenzaamheid heeft een invloed op ieder aspect van het menselijk leven, ook op iemands mentale en fysieke gezondheid (Masi et al., 2010). Op mentaal vlak heeft de eenzame persoon te kampen met pijnlijke gevoelens van isolatie, zich niet verbonden voelen met anderen en er niet bij horen. Op lichamelijk vlak vormt eenzaamheid een risicofactor voor heel wat gezondheidsproblemen. Voorbeelden hiervan zijn (Masi et al., 2010): -
een verhoogde bloeddruk bij oudere volwassenen;
-
een minder herstellende slaap;
-
een verminderde immuniteit.
Er bestaat een samenhang tussen iemands mentale en fysieke gezondheid. Zo komt eenzaamheid vaker voor bij ouderen met een zorgvraag. Ook het omgekeerde is waar. Mensen die last hebben van eenzaamheid hebben vaker een minder goede gezondheid (van Linschoten, van Koningsveld & te Velde, 2004). 3.4.3
Invloed op cognities
Naast de invloed van eenzaamheid op iemands mentale en fysieke gezondheid, hebben eenzamen ook meer kans op cognitieve achteruitgang en progressie van de ziekte van Alzheimer. 19
Het executief functioneren wordt dus beïnvloed doordat eenzaamheid zorgt voor een overgevoeligheid voor sociale bedreigingen. Dit zorgt er op zijn beurt voor dat het individu vooral oog heeft voor de negatieve aspecten van zijn sociale context. Dit heeft gevolgen voor iemands geestelijke gezondheid en welzijn. Eenzaamheid is een voorspeller voor depressieve symptomen (Masi et al., 2010). 3.4.4
Invloed op sociaal leven
Ook iemands sociaal leven wordt beïnvloed door eenzaamheid. Een eenzaam persoon voelt zich minder goed in zijn vel en zal daardoor minder bijdragen aan de samenleving. Eenzaamheid gaat gepaard met meer angst. Dit kan van invloed zijn op het sociaal leven waardoor eenzaamheidsgevoelens in stand gehouden worden en er een vicieuze cirkel ontstaat (Rijks, 2012). 3.4.5
Invloed op gedrag en lichaamshouding
Eenzaamheid kan door hulpverleners worden opgemerkt aan de hand van de volgende kenmerken (De Coninck, 2012): -
vermijdingsgedrag;
-
sociale onhandigheid;
-
claimgedrag;
-
in het verleden leven;
-
een houterige, geremde en krampachtige lichaamshouding;
-
minder melodie in de stem;
-
een sombere gelaatsuitdrukking.
3.5 Eenzaamheid meten 3.5.1
Eenzaamheidsschalen
Verschillende schalen worden gebruikt voor het in kaart brengen van eenzaamheidsgevoelens. In tegenstelling tot een directe meting (zie inleiding deel “3.5.2 Directe meting”), wordt het woord eenzaamheid nooit vermeld in eenzaamheidsschalen. Eenzaamheidsschalen worden enkel gebruikt voor onderzoek in populatiegroepen en worden niet als individueel meetinstrument gebruikt (Fokkema & van Tilburg, 2007). Hieronder volgen twee schalen die het meest gebruikt worden in recent onderzoek. 3.5.1.1
De UCLA-eenzaamheidsschaal1
In Engeland wordt vaak gebruik gemaakt van de Amerikaanse University of California, Los Angeles Loneliness Scale van Russell, Peplau en Cutrona (UCLA) eenzaamheidsschaal (Fokkema & van Tilburg, 2007).
1
Zie bijlage één
20
De originele UCLA-eenzaamheidsschaal is een gestandaardiseerd assessment met een zekere validiteit en betrouwbaarheid voor een doelgroep die varieert van studenten tot ouderen. De schaal bestaat uit 20 items waarop de antwoordscore telkens varieert tussen 1 (vaak) en 4 (helemaal niet). Iemand kan een totale score behalen van minimum 20 en maximum 80 punten. Hoe hoger de score, hoe minder eenzaamheid de persoon ervaart en omgekeerd (Hazer & Aydiner Boylu, 2010). De originele schaal dateert van 1978. Sindsdien verscheen er nog een tweede en een derde versie. In vergelijking met de vorige versie, worden in de recentste versie van 1996, de vragen op een voor studenten en ouderen verstaanbare manier geformuleerd. De schaal heeft nu een hogere betrouwbaarheid bij zowel ouderen als studenten. De schaal bestaat uit negen positief geformuleerde items en elf negatieve. Het is een gestandaardiseerd meetinstrument met een hoge validiteit en betrouwbaarheid voor een brede doelgroep (Russell, 1996). Naast verkorte versies, die afname van de schaal vergemakkelijken, bestaat er ook al een variant op de schaal. Deze variant kan personen met tijdelijke en chronische eenzaamheid van elkaar onderscheiden (van Tilburg & de Jong Gierveld, 2007). 3.5.1.2
De eenzaamheidsschaal van de Jong Gierveld2
A. De 11-item originele eenzaamheidsschaal In Nederland wordt er vaak gebruik gemaakt van de eenzaamheidsschaal van de Jong Gierveld. Deze eenzaamheidsschaal heeft goede klinimetrische eigenschappen. Het is een valide en betrouwbaar assessment voor zowel het meten van eenzaamheid in het algemeen, als voor het meten van emotionele en sociale eenzaamheid. De schaal is een goed meetinstrument om te gebruiken in survey-onderzoek voor personen met een leeftijd van 18 tot 99 jaar (de Jong Gierveld & van Tilburg, 2008). De schaal is geschikt om gedetailleerde informatie te verkrijgen over de intensiteit van eenzaamheid en is tevens geschikt om de veranderende aard en impact van eenzaamheid aan te tonen. Deze kan namelijk veranderen doorheen de tijd (de Jong Gierveld & van Tilburg, 2008). Vanuit de literatuur wordt aanbevolen om bij het in kaart brengen van eenzaamheid, rekening te houden met de volgende achtergrondvariabelen (toolkit eenzaamheid, z.j.): -
persoonskenmerken en omgevingskenmerken (bv. woonsituatie, partner, …);
-
het huidig sociaal netwerk;
-
wensen van de oudere op vlak van participatie;
-
belemmerende factoren voor participatie (bv. financiële mogelijkheden, fysieke en geestelijke gezondheid, …).
2
Zie bijlage twee
21
Een hulpverlener die de bewoner kent, is beter op de hoogte van deze achtergrondvariabelen en is dus meer geschikt voor het afnemen van deze eenzaamheidsschaal. De schaal bevat elf items, waarvan er zes negatief en vijf positief geformuleerd zijn. Naar gelang het behaalde resultaat op deze schaal, wordt de persoon ondergebracht in de categorie “niet eenzaam”, “matig eenzaam”, “sterk eenzaam” of “zeer sterk eenzaam” (Fokkema & van Tilburg, 2007). De persoon wordt ondergebracht in één van deze categorieën door vier stappen te doorlopen (zie figuur 1). In de eerste stap wordt de emotionele en de sociale eenzaamheidsscore berekend. Het aantal neutrale en positieve antwoorden (min of meer, ja, of ja!) op de items 2, 3, 5, 6, 9 en 10 vormen de emotionele eenzaamheidsscore. Deze varieert dus van 0 tot 6. Het aantal keer dat niet op deze items geantwoord wordt, vormt de missende emotionele eenzaamheidsscore. Het aantal neutrale en negatieve antwoorden (min of meer, nee, of nee!) op de items 1, 4, 7, 8 en 11 vormt de sociale eenzaamheidsscore. Deze varieert dus van 0 tot 5. Het aantal keer dat niet op deze items geantwoord wordt, vormt de missende sociale eenzaamheidsscore. In de volgende stap wordt de totale eenzaamheidsscore berekend. Dit gebeurt door het optellen van de emotionele en de sociale eenzaamheidsscore. In de derde stap wordt nagegaan of de totale eenzaamheidsscore geldig is. Deze is enkel geldig wanneer de som van de missende sociale en de missende emotionele eenzaamheidsscore 0 is (toolkit eenzaamheid, z.j.). In de 4e en laatste stap wordt de persoon, naargelang zijn totale eenzaamheidsscore, ondergebracht in één van de vier eenzaamheidscategorieën (toolkit eenzaamheid, z.j.).
stap 1: emotionele eenzaamheidsscore en sociale eenzaamheidsscore berekenen
stap 2: totale eenzaamheidsscore berekenen
stap 3: geldigheid controleren
stap 4: bewoner onderbrengen in eenzaamheidscategorie
Figuur 1: De vier stappen om de bewoner onder te brengen in een eenzaamheidscategorie (eigen bewerking van de Jong Gierveld, 2008)
De totale eenzaamheidsscore varieert van 0 tot 11 (zie tabel 2). Een totaalscore van 0, 1 of 2 wijst op de categorie “niet eenzaam”. Iemand met een score van 3 tot en met 8, behoort tot de categorie “matige eenzaamheid”. De categorie “sterke eenzaamheid” is voor personen met een score van 9 of 10. Tot slot, behoort iemand met een totale score van 11, tot de categorie “zeer sterke eenzaamheid” (toolkit eenzaamheid, z.j.).
22
Tabel 2: De totale eenzaamheidsscores met de bijpassende eenzaamheidscategorieën (eigen bewerking van de Jong Gierveld, 2008)
Totale eenzaamheidsscore
Categorie
0, 1 of 2
niet eenzaam
3 tot en met 8
matig eenzaam
9 of 10
sterk eenzaam
11
zeer sterk eenzaam B. De 6-item ingekorte eenzaamheidsschaal
De ingekorte eenzaamheidsschaal van de Jong Gierveld heeft tevens goede klinimetrische eigenschappen en is een valide en betrouwbaar meetinstrument dat kan gebruikt worden in survey-onderzoek voor zowel het meten van algemene eenzaamheid, als emotionele en sociale eenzaamheid. De mate van betrouwbaarheid en de validiteit van deze schaal, zijn sterk te vergelijken met de originele schaal (de Jong Gierveld & van Tilburg, 2008). Een voordeel van deze 6-item schaal is dat ze sneller kan worden afgenomen dan de 11-item originele eenzaamheidsschaal. Het is een ideaal assessment voor het meten van sociaal welbevinden in het algemeen, of eenzaamheid in het bijzonder. Een nadeel ten opzichte van de 11-item originele eenzaamheidsschaal is dat er minder gedetailleerde informatie verzameld wordt over de intensiteit van de eenzaamheid, de aard en de impact van de eenzaamheid (de Jong Gierveld & van Tilburg, 2008). De schaal bevat in totaal 6 items: 3 items uit de 11-item originele emotionele eenzaamheidsschaal en 3 items uit de originele sociale eenzaamheidsschaal. De quotering van de verschillende items gebeurt op dezelfde wijze als bij de originele schaal. De totale eenzaamheidsscore varieert van 0 tot 6. Hierbij kan de persoon een emotionele en sociale eenzaamheidsscore behalen van telkens maximum 3. Net zoals bij de 11-item schaal, wordt de persoon naargelang zijn totale eenzaamheidsscore ondergebracht in één van de vier categorieën (de Jong Gierveld & van Tilburg, 2008). 3.5.2
Directe meting
Eenzaamheidsschalen geven geen betrouwbaarheid wanneer ze gebruikt worden bij individuele eenzaamheidsmeting. Ze worden enkel gebruikt in survey-onderzoeken waarbij er gewerkt wordt met een steekproef (de Jong Gierveld & van Tilburg, 2008). Om eenzaamheid te meten bij een individu, wordt er gebruik gemaakt van directe vragen. Voorbeelden van dergelijke vragen zijn (Schoenmakers, 2014): -
“Voelt u zich geregeld eenzaam?”
-
“Als we mensen zouden indelen in niet eenzaam, matig eenzaam, sterk eenzaam en zeer sterk eenzaam, waar zou u zich dan nu toe rekenen?” 23
Een dergelijke meting wordt een self-labelling instrument genoemd, omdat de persoon zichzelf een label (etiket) of beoordeling geeft (van Tilburg en de Jong Gierveld, 2007). In de vragen van de directe meting wordt het woord eenzaamheid letterlijk vermeld. Het risico hiervan is dat mensen een sociaal wenselijk antwoord geven, omwille van de taboesfeer waarin eenzaamheid zich nog steeds bevindt. Mensen geven niet graag toe dat ze eenzaam zijn (Schoenmakers, 2014).
24
4 EENZAAMHEIDSINTERVENTIES 4.1 Voorwaarden voor een effectieve interventie Zoals eerder vermeld in het deel “3.2 Oorzaken en risicofactoren” van de inleiding, wordt eenzaamheid veroorzaakt doordat een patroon doorbroken wordt. Patronen geven de mens regelmaat, een gevoel van veiligheid en zekerheid in een chaotische wereld. Eenzaamheidsgevoelens zijn moeilijk te bestrijden omdat ze een patroon op zich vormen (Rijks 2008). Om ervoor te zorgen dat de eenzaamheidsinterventie meer kans heeft op het teweeg brengen van een positief effect op iemands eenzaamheidsgevoelens, moet ze voldoen aan onderstaande voorwaarden. 4.1.1
Specifieke doelgroep
Een effectieve interventie richt zich op een specifieke doelgroep. Eenzaamheid heeft bij ieder persoon een unieke oorzaak. Specifieke therapieën met specifieke interventies zijn daarom van belang (Masi et al., 2010). De interventie richt zich op een specifieke groep zoals (Cattan et al., 2005): -
vrouwen weduwnaars fysiek inactieve personen personen met mentale gezondheidsproblemen
Hoe nauwkeuriger de doelgroep gedefinieerd wordt, hoe kleiner en gelijksoortiger de oorzaken van eenzaamheid en hoe effectiever de interventie wordt opgesteld (Fokkema & van Tilburg, 2007). Volgens Jeannette Pols (2006) is het belangrijk dat eenzaamheidsinterventies aansluiten bij de oorzaken van de eenzaamheid bij de deelnemers. Wanneer een gebrek aan sociale vaardigheden de oorzaak vormt, worden er andere interventies aangeboden dan wanneer de persoon wel over voldoende sociale vaardigheden beschikt maar omwille van bv. ziekte beperkt sociaal contact heeft met anderen. Voorafgaand is een zorgvuldige analyse en diagnosestelling van het soort eenzaamheid dus noodzakelijk. De zorgverlener gaat tevens na welke sociale vaardigheden en hulpbronnen er al bij de persoon aanwezig zijn. Op die manier kan de interventie afgestemd worden op de behoeften en mogelijkheden van de oudere (Stevens & Martina, 2006). Onderzoek van Stevens & Martina (2006) stelt vast dat interventies zich vaker richten op conditionele, dan op chronische eenzaamheid. Chronische eenzaamheid wordt niet gekoppeld aan een welbepaalde situatie. De persoon heeft gewoonweg een eenzaam bestaan. De eenzaamheidsgevoelens op zich vormen een vast patroon 25
dat zorgt voor veiligheid. Verandering wordt aanzien als bedreigend, waardoor de persoon niet snel hulp zal toelaten (Rijks, 2008). Ook Jeannette Pols (2006) besluit dat sterke eenzaamheid een probleem is dat niet zomaar valt op te lossen. Het organiseren van leuke evenementen zal hier niet zomaar een antwoord geven. Het eenzaamheidsprobleem is zodanig complex dat geen enkele interventie een oplossing biedt. In dit geval is acceptatie van het probleem zinvoller dan het bestrijden van het probleem (Fokkema & van Tilburg, 2007). 4.1.2
Weten, willen en kunnen
Een interventie heeft pas kans op slagen wanneer aan de voorwaarden “willen”, “weten” en “kunnen” voldaan wordt. “Weten” verwijst hier naar het gegeven dat de persoon zich bewust moet zijn van zowel zijn eenzaamheidsprobleem, als de mogelijkheid die de interventie biedt om iets aan dit probleem te doen. “Willen” geeft aan dat de persoon over voldoende motivatie moet beschikken. Hij moet de wil hebben om het probleem aan te pakken, anders is de interventie gedoemd om te mislukken (Fokkema & van Tilburg, 2007). Ook Jeannette Pols (2006) benadrukt het belang van het “willen”. De deelnemer moet hulp van anderen willen aanvaarden. Tot slot moet de persoon ook kunnen deelnemen aan de interventie. Hij moet over de nodige lichamelijke, geestelijke, financiële mogelijkheden, sociale vaardigheden en het nodige zelfvertrouwen beschikken om deel te nemen aan de interventie. De persoon mag geen afasie hebben en moet in staat zijn om te begrijpen wat er verteld en gevraagd wordt (Fokkema & van Tilburg, 2007). Er zijn verschillende redenen waarom een persoon geen hulp wenst. Er rust nog steeds een taboe rond het onderwerp eenzaamheid, waardoor mensen niet graag uitkomen voor hun eenzaamheidsgevoelens. Anderen voelen zich machteloos in de strijd tegen deze eenzaamheidsgevoelens en zijn er van overtuigd dat er geen verbetering van de situatie mogelijk is. Ook nu, heerst er nog steeds onbekendheid rond het fenomeen eenzaamheid. Eenzaamheid kan aan de basis liggen van heel wat klachten. Deze worden besproken in het deel “3.4 Mogelijke gevolgen van eenzaamheid” van de inleiding. Hiervan moet de persoon op de hoogte zijn (Rijks, 2008). 4.1.3
Groepsinterventies
Onderzoek van Cattan et al., (2005) constateert dat groepsinterventies effectiever zijn dan individuele interventies. Veel ineffectieve interventies zijn één-op-één interventies. Deze tonen vaak geen significante daling in sociale isolatie en eenzaamheid. Interventies kunnen ook plaatsvinden op het niveau van tweetallen. Volgens Stevens & Martina (2006) is het effect van dergelijke interventies nog niet bewezen.
26
4.1.4
Combinatie van interventies
Vaak liggen verschillende zaken, intra-individuele factoren als extra-individuele factoren, aan de basis van eenzaamheid. Daarom zijn verschillende interventies nodig om een daling van eenzaamheid te bekomen. Deze interventies kunnen synchroon of achtereenvolgens uitgevoerd worden (Fokkema & van Tilburg, 2007). 4.1.5
Interventies van lange duur
Onderzoek van Fokkema en van Tilburg (2007) stelt vast dat interventies gedurende een langere periode meer kans hebben op slagen dan eenmalige interventies. De reden hiervoor is dat personen tijd nodig hebben om in contact te komen met anderen en om vriendschappen op te bouwen. Wanneer projecten van korte duur zijn, gaan contacten opnieuw verloren. Projecten van tijdelijke aard zijn dus vaak niet effectief in het reduceren van eenzaamheidsgevoelens (Jeannette Pols, 2006).
4.2 Het niveau van implementatie Interventies vinden plaats op individueel niveau, op het niveau van tweetallen, op groepsniveau of op het niveau van de sociale omgeving (Stevens & Martina, 2006). Op het individueel niveau, worden één-op-één interventies uitgevoerd. Een voorbeeld hiervan is een hulpverlener die sociale steun biedt aan een bewoner door regelmatig op bezoek te gaan. Interventies kunnen ook gericht zijn op tweetallen. Dat is bv. het geval wanneer iemand aan een ander persoon gekoppeld wordt. Verder kunnen interventies zich ook afspelen op groepsniveau. Gespreksgroepen zijn hier een voorbeeld van. Tot slot kunnen interventies zich ook richten op de omgeving. Hun doel is om een omgeving te vormen die sociaal contact tussen ouderen verbetert. Een woonzorgcentrum dat geregeld interventies organiseert om zo het sociaal contact tussen de bewoners te verbeteren, is hier een voorbeeld van (Stevens & Martina, 2006).
4.3 Oplossingsrichtingen en strategieën Volgens Fokkema & van Tilburg (2007) zijn er drie mogelijke oplossingsrichtingen (zie figuur 2). De eerste oplossingsrichting is netwerkontwikkeling. Hierbij worden de gewenste en gerealiseerde relaties met elkaar in overeenstemming gebracht. De persoon gaat nieuwe relaties aan of verbetert bestaande relaties. De tweede oplossingsrichting is standaardverlaging en is gericht op het verlagen van onrealistische wensen of te hoge verwachtingen die men heeft ten aanzien van relaties.
27
Een derde en laatste oplossingsrichting focust zich op acceptatie, relativering, ontkenning of afleiding. Hierdoor wordt het belang van het verschil tussen enerzijds de gewenste en anderzijds de gerealiseerde relaties verkleind (Fokkema & van Tilburg, 2007). Stevens & Martina (2006) spreken in dit geval ook wel over coping, waarbij de persoon succesvol leert omgaan met eenzaamheid.
Figuur 2: Eenzaamheid als gevolg van een interpretatie van de kwaliteit van de relaties en de persoonlijke standaards ten aanzien van relaties, met mogelijkheden voor een verwerking van eenzaamheid (Fokema & van Tilburg, 2007)
Masi et al., (2010) breidt deze oplossingsrichtingen van Fokkema en Tilburg uit en brengt eenzaamheidsinterventies onder in vier strategieën: -
het verbeteren van iemands sociale vaardigheden;
-
het versterken van de sociale steun die iemand krijgt;
-
het vermeerderen van de kansen op sociale interactie;
-
het aanpakken van onaangepaste sociale cognities.
Uit onderzoek van Fokkema & van Tilburg (2007) blijken een aantal zaken belangrijk bij het opstellen en selecteren van interventies. Ten eerste moet de doelgroep en de mogelijke oplossingsrichting voor het eenzaamheidsprobleem, bepaald worden en in kaart gebracht worden. Er wordt informatie verzameld over de effecten en eerder opgedane ervaringen die kenmerkend zijn voor reeds bestaande interventies. Nadien volgt de keuze van de interventie. Er wordt bepaald welke noodzakelijke aanpassingen moeten doorgevoerd worden voor de actuele doelgroep en er wordt nagegaan wat de mogelijkheden zijn om verschillende interventies met elkaar te combineren.
4.4 Types interventies In de inleiding wordt er in het deel “3.2 Oorzaken en risicofactoren” een opsomming gegeven van wat er aan de basis ligt voor het ontstaan of het in standhouden van verschillende types 28
eenzaamheid. Dit scala aan oorzaken en risicofactoren leidt tot een grote verscheidenheid aan interventies. Deze kunnen we indelen in de volgende types. 4.4.1
Algemene voorlichting en mentaliteitsverandering
Er bestaat heel wat negatieve beeldvorming omtrent ouderen en ouder worden. Dit interventietype streeft naar het creëren van een positiever beeld en geeft daarnaast ook informatie over het fenomeen eenzaamheid. Zowel bewoners, hulpverleners, familieleden als mensen buiten de voorziening, worden daarom via folders, brochures, posters e.d. uitgenodigd voor themabijeenkomsten en infosessies. Ze worden er geïnformeerd over wat eenzaamheid inhoudt, hoe het kan voorkomen of bestreden worden en dergelijke. Via deze bijeenkomsten, kunnen ze ook uitgenodigd en aangespoord worden voor een deelname aan sociaal-culturele en educatieve activiteiten (van Tilburg & de Jong Gierveld, 2007). De systematische review van Cattan et al., suggereert dat educatieve en sociale activiteiten die gericht zijn op specifieke groepen, de sociale isolatie en eenzaamheidsgevoelens van ouderen wel degelijk kan laten dalen. 4.4.2
Bevordering van deskundigheid van hulpverleners
Hulpverleners en vrijwilligers leren eenzaamheid onder de bewoners op te merken, te signaleren en passend in te spelen op dit eenzaamheidsprobleem. Hiervoor worden cursussen aangeboden, bijeenkomsten georganiseerd, folders en brochures uitgedeeld, … (van Tilburg & de Jong Gierveld, 2007). 4.4.3
Sociaal-culturele activering
Via deze interventiemethode wordt eenzaamheid op een indirecte manier aangepakt. De nadruk ligt vooral op de gezelligheid en de activiteit die aangeboden wordt. Zo worden randvoorwaarden gecreëerd om contacten te leggen met andere bewoners. Door nieuwe contacten aan te gaan, wordt sociale isolatie bestreden en neemt eenzaamheid mogelijk af (van Tilburg & de Jong Gierveld, 2007). Interventies gericht op mogelijkheden voor sociale interactie of interventies die gericht zijn op het versterken van iemands sociale steun, verminderen sociaal isolement, maar verminderen daarom niet noodzakelijk ook de eenzaamheidsgevoelens die de persoon ervaart (Masi et al., 2010). Een ergotherapeut kan mogelijkheden creëren voor sociale interactie. Volgens het onderzoek van Biley et al., (2012) wordt aan beroepsbeoefenaars geadviseerd om te zorgen voor het organiseren van meer formele sociale netwerken en om kansen te creëren voor informele uitwisseling. Geplande ergotherapeutische activiteiten brengen formele sociale netwerken tot stand. Het contact tussen de bewoners stimuleren buiten de geplande ergotherapeutische sessies, zorgt voor het creëren van informele sociale netwerken. Op deze manier wordt sociale isolatie en eenzaamheid aangepakt.
29
Iemands sociaal netwerk is belangrijk. Volgens Biley et al., (2012) is de oplossing voor eenzaamheid, ongeacht de oorzaak ervan, altijd gerelateerd aan het sociaal netwerken. Mensen hebben nood om met elkaar te spreken en om informatie met elkaar te delen en dingen aan elkaar uit te leggen. Mensen hebben nood aan kleine gebaren, zoals elkaar begroeten op straat, wuiven vanuit het raam of eens met elkaar telefoneren. Dit zou een positieve impact hebben op iemands kwaliteit van leven en lichamelijk welzijn en zou fungeren als een soort buffer waardoor stressoren in het latere leven beter kunnen worden opgevangen. Dit toont het belang aan van sociale interactie, ook wanneer deze oppervlakkig blijft. Sociale contacten, activiteiten en familiebanden zijn waardevolle componenten voor een goede levenskwaliteit, net zoals iemands algemene gezondheid en functionele status dat zijn. Groepsactiviteiten met een educatieve of steunende input, zijn eerder dan één-op-één interventies, effectiever in het verminderen van sociale isolatie en eenzaamheid. Voorbeelden hiervan zijn muziek en dans (Biley et al., 2012). Ook lichaamsbeweging op zich, wordt gebruikt als eenzaamheidsinterventie. Twee studies demonstreren dat een gestructureerde aanpak ten aanzien van fysieke activiteit, een eenzaamheidsdaling teweeg brengt bij de deelnemers. Bij één van deze studies worden educatieve gezondheidssessies gecombineerd met lichaamsoefeningen zoals gymnastiek, zwemmen, dansen, … (Cattan et al., 2005). Het inschakelen van een vrijwilliger als eenzaamheidsinterventie op zich, is daarentegen niet effectief. Onderzoek van Stevens & Martina (2006) toont aan dat een eenzaamheidsinterventie, die bestaat uit het aanbieden van sociaal contact door het inschakelen van een vrijwilliger of door het aan elkaar koppelen van twee eenzame oude mensen, niet resulteert in een effectieve eenzaamheidsvermindering. Dit komt omdat personen die zich vrijwillig aanbieden voor dergelijke interventies, dit soms doen om een oplossing te vinden voor hun eigen eenzaamheidsgevoelens. Daarnaast is het vaak niet mogelijk om de continuïteit van deze relatie in stand te houden. Ook de Koning Boudewijnstichting heeft projecten die zich richten op ouderen en eenzaamheid. Voorbeelden van deze projecten zijn “zet een netwerk op voor hoogbejaarden”, projecten over groepswonen en intergenerationeel wonen, … In totaal heeft de stichting 25 projecten die zich richten op de eenzaamheidsproblematiek bij ouderen (Vandenbroucke et al., 2012). 4.4.4
Persoonlijke activering
Bij persoonlijke activering leert de persoon om zélf iets aan zijn eenzaamheidsprobleem te doen. Persoonlijke activering wordt bereikt door bezoeken te brengen aan de bewoner in kwestie. De bewoner krijgt de mogelijkheid om tijdens deze bezoeken “van zich af te praten” en wordt gesteund bij het vinden van een nieuwe invulling van het dagelijks leven, een hulpvraag te formuleren en hem te wijzen op de mogelijkheden om met anderen in contact te komen. Het 30
bieden van een luisterend oor, analyse van de eenzaamheidssituatie, het aanpakken van de interventievoorwaarden “weten”, “willen” en “kunnen”, het leren werken met technologische middelen, … zijn zaken die aan bod komen tijdens deze bezoeken (van Tilburg & de Jong Gierveld, 2007). De betrokkenheid met nieuwe media kan bijdragen tot het welzijn van ouderen. Het leren werken met de computer heeft een invloed op de interpersoonlijke interacties en bevordert het cognitief functioneren. Het verhoogt het gevoel van controle en onafhankelijkheid en zorgt dus voor een toenemend gevoel van empowerment (Biley et al., 2012). Computergebruik biedt voordelen voor ouderen en heeft een positieve invloed op eenzaamheidsgevoelens. Via websites kan de oudere zich informeren over bv. de eigen lichamelijke beperkingen. Via sociale media en applicaties kan de oudere contact behouden met familieleden en vrienden. Daarnaast kan hij ook nieuwe contacten leggen (Fokkema & Knipscheer, 2006). Streven naar empowerment bij ouderen, is een centrale doelstelling van ergotherapeuten. Hierbij gaat het erom dat de oudere de mogelijkheid krijgt om zelf zoveel mogelijk beslissingen te nemen over zijn eigen leven. Empowerment streeft naar zoveel mogelijk inspraak in het eigen leven en leidt tot toename in participatie en een verhoogd gevoel van controle en onafhankelijkheid. Empowerment draagt bij tot iemands kwaliteit van leven. Een voorbeeld van een project waarbij ouderen in contact worden gebracht met sociale media, is Esc@pe. De doelgroep van dit project zijn alleenwonende ouderen die omwille van hun chronische ziekte het huis niet kunnen verlaten. Alle deelnemers krijgen van het project een computer, een internetverbinding en ondersteuning vanuit SeniorWeb. Via aangepaste software leren ze virtueel contact leggen met anderen (Stevens & Martina, 2006). Het project levert positieve resultaten op. De deelnemers nemen meer contact op met de buitenwereld, er is beter contact met een vaste vrijwilliger en het zelfvertrouwen van de persoon neemt toe. Het project zorgt voor een hogere sociale participatie en heeft ook een positieve invloed op persoonlijke kenmerken zoals zelfvertrouwen, wat sociaal contact verbetert. Daarnaast vormt internet voor de deelnemer een zinvolle dagbesteding dat hem afleidt van zijn eenzaamheidsprobleem. Zo neemt het belang van het eenzaamheidsprobleem af (Fokkema & van Tilburg, 2007). 4.4.5
Cursussen, gespreksgroepen en therapie
Dit interventietype richt zich op één welbepaald aspect van het sociaal functioneren van de persoon, zoals leren omgaan met verlies van een dierbaar persoon, of het verbeteren van sociale vaardigheden door assertiviteits- en vriendschapscursussen (van Tilburg & de Jong Gierveld, 2007). De gespreksgroepen kunnen handelen rond reminiscentie en thematische interactie waarbij de deelnemers in overleg met elkaar zelf bepalen welk thema aan bod komt (Stevens & Martina, 2006). 31
Een belangrijke strategie ter vermindering of voorkoming van eenzaamheid op latere leeftijd is een sociale omgeving creëren waarin sociaal contact tussen de ouderen bevorderd wordt. Een onderzoek dat deze bevinding aantoont is: “ Goed gezelschap in een groot huis”. Dit project wordt opgestart in een woonzorgcentrum in Nijmegen door de activiteitenbegeleider van de voorziening en een onderzoeker verbonden aan de Vakgroep Psychogerontologie aan de Radboud Universiteit te Nijmegen. De zwakke band tussen de bewoners onderling en die met het personeel wordt gestimuleerd door middel van een aantal kleinschalige formele en informele groepsactiviteiten. De bewoners nemen op vrijwillige basis deel aan de interventies. Enerzijds worden er gespreksgroepen georganiseerd voor de bewoners die al langer in het woonzorgcentrum verblijven. Onder begeleiding worden verschillende thema’s aangehaald die de bewoners al dan niet zelf mogen kiezen. Voorbeelden van dergelijke thema’s zijn (Fokkema & van Tilburg, 2007): -
persoonlijke levensloop
-
recente gebeurtenissen
-
ouder worden
-
kinderen
-
wereldproblematiek
-
…
Er worden herinneringen opgehaald, er wordt informatie uitgewisseld over de huidige en vroegere interesses van de deelnemers en dergelijke. Er kunnen maximum zeven personen deelnemen. Iedere gespreksgroep heeft telkens een duur van 90 minuten en vindt twee keer om de twee weken plaats. Anderzijds wordt er ook een gespreksgroep georganiseerd voor de nieuwe bewoners. Deze vindt 15 keer plaats. Daarna wisselen de deelnemers met nieuwe bewoners. Via deze gespreksgroep wordt het sociaal contact van de bewoners gestimuleerd. De bewoners worden wegwijs gemaakt in het woonzorgcentrum en voelen zich welkom, waardoor de transitieperiode van de thuissituatie naar het wonen in een woonzorgcentrum, begeleid wordt. Naast deze gespreksgroepen, wordt ook de interventie “koffietijd” georganiseerd. Dit vindt één tot twee ochtenden in de week plaats. Er nemen gemiddeld tien personen aan deel. Er wordt koffie gedronken, maar er vinden ook geheugenspelletjes plaats, reminiscentie, gedichten worden voorgelezen, er worden vragen gesteld, actualiteit wordt besproken, … Het project resulteert in eenzaamheidsreductie. De deelnemers leren elkaar beter kennen, hebben meer contact met elkaar, staan meer open voor elkaar en zorgen meer voor elkaar (Fokkema & van Tilburg, 2007). Ontmoetingsplaatsen en –evenementen zijn belangrijk. Ze helpen mensen omgaan met het verlies van zaken en dat te kunnen delen met anderen. Dagcentra, lunch clubs, met elkaar telefoneren, lopen, kunstactiviteiten, een discussieforum in combinatie met sociale bijeenkomsten en een 32
rouwgroep zijn voorbeelden van dergelijke ontmoetingsplaatsen en – evenementen. Deze evenementen voorkomen dat de persoon alleen staat met de problemen die hij ondervindt. Daarnaast geeft het mensen ook de kans om hun bezorgdheden met anderen te delen en om samen op zoek te gaan naar oplossingen voor hun eigen problemen. Het eigen verhaal met anderen kunnen delen, geeft het gevoel dat men niet alleen is. Op deze manier ontwikkelt de groep zijn eigen coping mechanisme (Biley et al., 2012). Gespreksgroepen zijn effectief. Mensen die zich in gelijksoortige omstandigheden bevinden bij elkaar brengen, blijkt uit meerdere studies effectief te zijn ter preventie of vermindering van eenzaamheid. Andersson (1984) toont dit als eerste aan met zijn eenvoudig project waarbij oudere, eenzame vrouwen deelnamen aan vier bijeenkomsten van kleine gesprekgroepen. Deze vrouwen hebben met elkaar gemeenschappelijk dat ze allen stonden ingeschreven op een wachtlijst voor een seniorenwoning. Een ander complexer onderzoek uit Nederland beaamt deze resultaten. Bij dit project gaat het om een vriendschapscursus die bestaat uit twaalf wekelijkse lessen. In deze lessen worden de behoeften, wensen en verwachtingen van de deelnemers verduidelijkt. Hun sociaal netwerk wordt geanalyseerd waardoor actuele en potentiële vriendschappen duidelijk worden. Uiteindelijk formuleren de deelnemers hun doelen met betrekking tot hun sociaal netwerk en wordt er een stappenplan opgezet om de vooropgestelde doelen te bereiken. Iedere les bestaat uit theorie over vriendschap, oefeningen in zelfreflectie en in sociale vaardigheden, en gelegenheden om persoonlijke ervaringen met betrekking tot vriendschap uit te wisselen (Stevens & Martina, 2006). In de systematische review van Cattan et al., (2005) tonen vijf van de negen effectieve groepsinterventies met een educatieve input een significante eenzaamheidsvermindering. Andersson (1984) toont met zijn interventies aan dat kleine groepen van vrouwen die alleen wonen en gezondheidsproblemen met elkaar bespreken, een significante eenzaamheidsdaling ondervinden, terwijl er een toename is van sociaal contact, het gevoel van eigenwaarde, en een toenemende participatie in georganiseerde activiteiten. Gespreksgroepen kunnen zich richten op het aanpakken van onaangepaste sociale cognities of het verbeteren van iemands sociale vaardigheden. Uit onderzoek blijkt dat het gebruik van cognitieve gedragstherapie of het verbeteren van iemands sociale vaardigheden, eenzaamheid kan verminderen. Het verbeteren van sociale vaardigheden en het aanpakken van onaangepaste sociale cognities legt de focus op de kwaliteit van de sociale interactie, waardoor eenzaamheid directer wordt aangepakt. Interventies die zorgen voor een sterker gevoel van sociale verbondenheid, kunnen de waarnemingen die iemand heeft over zichzelf en anderen uit zijn omgeving, verbeteren. Deze interventies houden eenzaamheid op afstand. Ze verbeteren de kwaliteit (zonder focus op de kwantiteit) van sociale interacties en relaties (Masi et al., 2010).
33
Naast gespreksgroepen, bestaan er ook cursussen. Bij ouderen bij wie de sociale angst overheerst, kan een assertiviteitscursus hulp bieden. Hen bv. stimuleren om deel te nemen aan gezelschapsspelen is een foute keuze. Wanneer de oudere hoge of onrealistische verwachtingen heeft en daardoor moeilijk contacten onderhoudt, kan hij baat hebben bij het volgen van een vriendschapscursus. Een weduwnaar zal beter geholpen worden wanneer men hem leert omgaan met het gemis van zijn overleden vrouw, dan wanneer hij wordt aangespoord om deel te nemen aan activiteiten en uitstapjes (Fokkema & van Tilburg, 2007). In Vlaanderen werd in 2009 het ZOOM-project (“Zinvol, Zelfbewust en Zelfstandig ouder worden op maat”) ontwikkeld. Het project bestaat uit een preventief ergotherapeutisch programma (het “Lifestyle Redesign Program”) voor thuiswonende ouderen. De ergotherapeut helpt de oudere om zich aan te passen aan de veranderingen die de oudere ervaart in het leven. Het programma kan zowel in groep als individueel gegeven worden (Geenen et al., 2011).
34
5 BESLUIT WZH Ter Meersch bestaat uit twee afdelingen. Enerzijds is er de FZ, die bestaat uit 35 bewoners. Anderzijds is er de EZ, waar 30 bewoners met dementie verblijven. Dit praktijkgericht toetsingsonderzoek is dus gericht op een brede doelgroep. Een aantal bewoners van WZH Ter Meersch hebben te kampen met eenzaamheidsgevoelens. Het personeel beschikt niet over de specifieke kennis om dit probleem effectief en efficiënt aan te pakken. Aan een goede eenzaamheidsaanpak gaat een uitgebreide literatuurstudie vooraf. Uit deze literatuurstudie blijkt dat mensen zich soms eenzaam voelen, terwijl ze zich in een menigte bevinden. Maar ook het omgekeerde is waar. Mensen kunnen zich op sociaal vlak heel tevreden voelen, terwijl ze alleen zijn. Sociale isolatie en eenzaamheid gaan niet altijd hand in hand samen. Dit is een opmerkelijke bevinding, waarvan onderzoekers weet moeten hebben indien ze eenzaamheid willen aanpakken. Een mogelijk gevolg van eenzaamheid kan zijn dat de persoon zich afschermt van zijn sociaal leven en zo als het ware “onzichtbaar” wordt voor anderen. Ouderen en in het bijzonder bewoners van een woonzorgcentrum, participeren minder in de samenleving. Dit kan bijdragen aan hun eenzaamheidsgevoelens. Dit is enkel een mogelijkheid, maar geen vaststaand feit. Het vormt de titel van deze scriptie, omdat het op de steekproef van dit praktijkgericht toetsingsonderzoek wel van toepassing is. Vanuit de literatuur wordt een opsomming gegeven van types interventies om sociale isolatie en eenzaamheid te bestrijden. Verschillende onderzoeken wijzen op het effect van onderzochte interventies en geven tips mee voor het opstellen en uitvoeren van eenzaamheidsinterventies. Met deze tips3 wordt er rekening gehouden bij dit praktijkgericht toetsingsonderzoek. Er wordt op een cliëntgerichte manier gewerkt, waardoor pasklare interventies niet mogelijk zijn. De uiteindelijke hoofdonderzoeksvraag van dit praktijkgericht toetsingsonderzoek luidt als volgt: Wat is het effect van de eenzaamheidsinterventies op de eenzaamheidsgevoelens van de bewoners van WZH Ter Meersch? Hierbij zijn de volgende deelvragen opgesteld: -
Welk effect is er waar te nemen op de emotionele eenzaamheidsgevoelens van de deelnemers?
3
-
Welk effect is er waar te nemen op de sociale eenzaamheidsgevoelens van de deelnemers?
-
Is er een verschil in effect tussen de bewoners van de FZ en die van de EZ?
-
Ervaart de bewoner in kwestie een effect op zijn eenzaamheidsgevoelens?
Zie inleiding “4.1 Voorwaarden”
35
Het antwoord op deze vragen wordt geformuleerd aan de hand van een vergelijking van de resultaten van de pre -en postmeting op de eenzaamheidsschaal van de Jong Gierveld en de directe meting.
36
METHODE
1 ONDERZOEKSOPZET 1.1 Onderzoeksmethode 1.1.1
Soort onderzoek
Het gaat om een kwalitatief longitudinaal onderzoek met casestudies. Het praktijkgericht toetsingsonderzoek verloopt over veertien weken. De pre-meting vindt plaats in de eerste twee weken van het praktijkgericht toetsingsonderzoek. Het Canadian Occupational Performance Measure (COPM)4 wordt afgenomen tijdens de derde week van het praktijkgericht toetsingsonderzoek en helpt bij het toekennen van de eenzaamheidsinterventies. In de vierde tot en met de 11e week worden de eenzaamheidsinterventies uitgevoerd. Er worden specifieke interventies aangeboden, zowel individueel als in groep. Iedere individuele interventie heeft een gemiddelde duur van 30 minuten en vindt twee keer per week plaats op de kamer van de persoon. Iedere groepsinterventie heeft een duur van 60 minuten en vindt één keer per week plaats in de living van het WZH. In de twaalfde week vindt de postmeting plaats. De centrale vraag van dit praktijkgericht toetsingsonderzoek luidt als volgt: Wat is het effect van de eenzaamheidsinterventies op de eenzaamheidsgevoelens van de bewoners van WZH Ter Meersch? 1.1.2 1.1.2.1
Assessment Vooronderzoek
Tijdens het vooronderzoek worden de eenzaamheidsgevoelens per bewoner in kaart gebracht. Dit gebeurt aan de hand van de gestandaardiseerde eenzaamheidsschaal van de Jong Gierveld. Er wordt bewust gekozen om in dit vooronderzoek nog niet te werken met een directe meting. Het vooronderzoek gebeurt dus enkel door middel van de eenzaamheidsschaal van de Jong Gierveld. Er wordt voor deze schaal gekozen omwille van onderstaande redenen die literatuurstudie heeft aangewezen. De schaal is een veelgebruikt assessment in onderzoek rond eenzaamheid. De vragen zijn in het Nederlands opgesteld en zijn in aantal kleiner dan die van de UCLA-eenzaamheidsschaal. Daarnaast heeft de schaal ook goede klinimetrische eigenschappen, zoals reeds in het deel “3.5.1 Eenzaamheidsschalen” van de inleiding vermeld staat. Tot slot wordt de totale eenzaamheidsscore opgesplitst in een sociale en een emotionele eenzaamheidsscore, wat niet het geval is bij de UCLAeenzaamheidsschaal. Deze onderverdeling geeft aan welk type eenzaamheid latent aanwezig is bij de persoon. Verspreid over de zomermaanden juli en augustus van 2014, wordt de schaal op een aantal vastgelegde tijdstippen afgenomen bij alle bewoners van WZH Ter Meersch. Er verblijven dan 35 personen op de FZ en 30 personen op de EZ, wat een totaal geeft van 65 personen. 4
Zie bijlage drie
37
Dit vooronderzoek brengt de prevalentie, van niet eenzamen, matig eenzamen, sterk eenzamen en zeer sterk eenzamen, in kaart. Bij de afname van de eenzaamheidsschaal worden bij iedereen volgende aspecten gehanteerd en gerespecteerd: -
De afname vindt plaats in de eigen kamer van de bewoner. Dit is een, voor de persoon, vertrouwde omgeving waar bovendien geen andere bewoners aanwezig zijn.
-
Stoorzenders (zoals een radio, tv, …) worden uitgeschakeld. Een prikkelarme omgeving zorgt voor een betere concentratie tijdens het assessment.
-
Er wordt gevraagd aan de bewoner of hij openstaat voor een gesprek en hiervoor de nodige tijd wil nemen. Indien de persoon gehaast is of niet openstaat voor het beantwoorden van de vragen, dan zou dit een nadelig effect hebben op de resultaten van het meetinstrument.
-
Bewoners die over voldoende mogelijkheden beschikken, vullen de vragenlijst zelfstandig in. Bij anderen worden de vragen voorgelezen. Hierbij worden de vragen door een gesprek ingeleid.
-
Het woord eenzaamheid wordt in deze fase van het onderzoek nergens vermeld. Zo worden sociaal wenselijke antwoorden vermeden.
1.1.2.2
Pre-meting
De pre-meting vindt plaats in de eerste twee weken van het praktijkgericht toetsingsonderzoek en bestaat uit een combinatie van de eenzaamheidsschaal van de Jong Gierveld en een directe meting. Het opstellen van een effectieve eenzaamheidsinterventie wordt namelijk voorafgegaan door het diagnosticeren van het type eenzaamheid en door na te gaan welke oorzaken de eenzaamheidsgevoelens hebben. De afnames van de schaal en meting gebeuren bij de bewoners die in het vooronderzoek al reeds behoorden tot de categorie “matige eenzaamheid”. De eenzaamheidsschaal geeft een indicatie of de interventies moeten gericht zijn op de sociale of emotionele eenzaamheid van de bewoner. Via de eenzaamheidsschaal kunnen algemene conclusies getrokken worden over de mate van eenzaamheid van de bewoners. In de eenzaamheidsschaal wordt het woord “eenzaamheid” niet vermeld, waardoor personen niet geneigd zijn om sociaal wenselijk te antwoorden. Omdat deze schaal niet betrouwbaar is als individueel meetinstrument, volgt er een directe meting. Hiermee worden specifieke conclusies getrokken over de aanwezigheid van eenzaamheid van de bewoner. De directe meting wordt opgesteld met vragen die gelijkaardig zijn aan deze die in de literatuurstudie gevonden worden: -
“Voelt u zich geregeld eenzaam?” Hierbij wordt ook de volgende vraag gesteld: “Als we mensen zouden indelen in “niet eenzaam”, “matig eenzaam”, “sterk eenzaam” en “zeer sterk eenzaam”, waar zou u zich dan nu toe rekenen?” 38
Zo wordt er gekeken naar de mate van inzicht die de persoon heeft in de eigen eenzaamheidsgevoelens. -
“ Wil u iets aan deze eenzaamheidsgevoelens (laten) doen?”
Via deze directe meting kan de persoon bevestigen of hij eenzaam is, zoals de resultaten van de eenzaamheidsschaal van de Jong Gierveld aangeven. Indien de eenzaamheidsgevoelens, door de persoon in kwestie niet beaamd worden, dan is er verdere interactie nodig om duidelijkheid te krijgen over de eenzaamheidsgevoelens van de persoon. Om van start te gaan met de eenzaamheidsinterventies moet de bewoner voldoen aan drie inlcusiecriteria. Deze worden beschreven in het deel “1.2 Populatie” van de methode. 1.1.2.3
Het toekennen van de interventies
Het COPM wordt afgenomen tijdens de derde week van het praktijkgericht toetsingsonderzoek. De ergotherapeut krijgt via dit semigestructureerd interview bij de bewoner zicht op zijn handelingsproblemen, zijn interesses en zijn wensen. De bewoner bepaalt de mate waarin deze handelingsproblemen zijn dagelijks functioneren beïnvloeden. Prioriteiten worden toegekend. Vervolgens geeft de bewoner hierin ook een score op de kwaliteit van de uitvoering en de mate waarin hij hierover tevreden is. In functie van dit onderzoek wordt er specifiek ingegaan op sociale en emotionele eenzaamheidsgevoelens. De informatie vanuit het COPM vormt de basis om, in overleg met de bewoner en het multidisciplinair team, het therapieplan te bepalen en de eenzaamheidsinterventies (bv. de inhoud van gespreksgroepen) uit te werken. 1.1.2.4
Postmeting
In de twaalfde week van het praktijkgericht toetsingsonderzoek vindt de postmeting plaats. De eenzaamheidsschaal van de Jong Gierveld wordt opnieuw afgenomen voor het algemeen in kaart brengen van de eenzaamheidsgevoelens van de casestudies. Ook de directe meting, voor het specifiek in kaart brengen van de eenzaamheidsgevoelens van de bewoner, wordt een tweede maal afgenomen. De eerste twee vragen zijn dezelfde als deze in de pre-meting. De derde vraag wordt vervangen door de volgende: “Hebt u het gevoel dat de interventies van de voorbije weken een effect hebben op uw eenzaamheidsgevoelens?” Bij het in kaart brengen van eenzaamheid wordt rekening gehouden met de achtergrondvariabelen van de persoon in kwestie. Deze werden reeds besproken in het deel “3.5.1 Eenzaamheidsschalen” van de inleiding. De volledige pre- en postmeting wordt uitgevoerd door de stagiaire ergotherapie.
1.2 Populatie Het bepalen van de populatie gebeurt aan de hand van drie inclusiecriteria. In het vooronderzoek wordt de eenzaamheidsschaal afgenomen. De pre-meting vindt plaats bij die bewoners die al reeds bij het vooronderzoek gecategoriseerd werden als “matig eenzaam”. De 39
persoon moet bij deze herbevraging opnieuw een totaalscore behalen tussen 3 en 8 en dus in de categorie “matige eenzaamheid” passen. Dit vormt het eerste inclusiecriterium. Via de directe meting moet de persoon aangeven dat hij zich geregeld eenzaam voelt. Dit vormt het tweede inclusiecriterium. De bewoner beantwoordt de volgende vraag: “Voelt u zich geregeld eenzaam?” Als ergotherapeut is het van belang om cliënt-centered te werken. Er wordt enkel gewerkt met de bewoners die iets aan deze eenzaamheidsgevoelens willen (laten) doen. Dit vormt het derde inclusiecriterium en wordt op een directe manier gevraagd aan de bewoner: “ Wil u iets aan deze eenzaamheidsgevoelens (laten) doen?” De uiteindelijke steekproef wordt dus gevormd door de bewoners die voldoen aan deze drie inclusiecriteria (zie figuur 3).
•Een totale eenzaamheidsscore van 3 tot en met 8 = categorie "matig eenzaam" (eenzaamheidsschaal van de Jong Gierveld). 1e criterium
•De persoon geeft aan dat hij zich eenzaam voelt (directe meting). 2e criterium
•De persoon wil iets aan zijn eenzaamheidsgevoelens (laten) doen (directe meting). 3e criterium
Figuur 3: De drie inclusiecriteria voor de populatiebepaling
40
2 PRAKTIJK 2.1 Achtergrond De uitvoering, van de ergotherapeutische interventies gericht op de reductie van eenzaamheid, steunt op wetenschappelijk onderzoek. Daarnaast wordt er ook rekening gehouden met de interesses, wensen, noden en mogelijkheden van de bewoner en de praktijkervaring van het deskundig personeel in het werkveld. Op die manier wordt evidence-based practice werken gegarandeerd. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt d at een effectieve interventie voldoet aan een aantal voorwaarden. Hieronder wordt verduidelijkt hoe er rekening gehouden wordt met deze voorwaarden bij het praktijkgericht toetsingsonderzoek. Ten eerste worden de interventies toegepast op een specifieke doelgroep. Deze afbakening van de populatie gebeurt aan de hand van vooraf opgestelde inclusiecriteria5. Ten tweede moet de deelnemer voldoen aan de voorwaarden “weten”, “willen” en “kunnen”. (Fokkema & van Tilburg, 2007). Daarom wordt de persoon expliciet het volgende gevraagd: -
“Als we mensen zouden indelen in niet eenzaam, matig eenzaam, sterk eenzaam en zeer sterk eenzaam, waar zou u zich dan nu toe rekenen?”
-
“ Wil u iets aan deze eenzaamheidsgevoelens (laten) doen?”
Indien afname van het COPM niet mogelijk is door afasie, door een gebrek aan begripsvermogen of door andere cognitieve en/of lichamelijke beperkingen, neemt de persoon niet deel aan de interventies. Iedere deelnemer moet namelijk over voldoende mogelijkheden beschikken om te “kunnen” deelnemen (Fokkema & van Tilburg, 2007). Ten derde heeft onderzoek van Cattan et al., (2005) het belang aangetoond van groepsinterventies. Deze hebben meer kans op slagen en worden daarom geïmplementeerd in dit praktijkgericht toetsingsonderzoek. Naast deze groepsinterventies worden er ook nog individuele interventies aangeboden. Zoals hierboven vermeld, is het noodzakelijk om cliëntgericht te werken volgens de noden, wensen en mogelijkheden van de bewoner. Vandaar zijn individuele interventies onmisbaar. Wetenschappelijk onderzoek wijst erop dat verschillende oorzaken aan de basis liggen van eenzaamheid (Fokkema & van Tilburg, 2007). Als gevolg wordt er bij iedere deelnemende bewoner gebruik gemaakt van een combinatie van verschillende interventies.
5
Zie methode “1.2 Populatie”
41
Onderzoek van Fokkema en van Tilburg (2007) concludeert dat interventies van lange duur een grotere kans hebben om succesvol te zijn dan eenmalige interventies. Op basis van dit gegeven wordt besloten om personen die in kortverblijf worden opgenomen, niet te laten behoren tot de populatie van dit praktijkgericht toetsingsonderzoek. Fokkema en van Tilburg (2007) stellen vast dat het zinvol is om een procesevaluatie uit te voeren wanneer het onderzoek is afgerond. Op het einde van dit praktijkgericht toetsingsonderzoek wordt er daarom gereflecteerd over het verloop van het proces en wordt er stilgestaan bij discussiepunten. Dit wordt verder besproken in “Discussie”.
2.2 Opzet Gedurende de eerste twee weken van het praktijkgericht toetsingsonderzoek wordt de populatie bepaald. De keuze wordt gemaakt om niet te werken met een controlegroep. Na de afbakening van de doelgroep, worden de interventies geselecteerd en verder uitgewerkt die aansluiten bij de wensen, noden en mogelijkheden van de bewoner. Dit gebeurt door afname van de eenzaamheidsschaal van de Jong Gierveld en afname van het COPM en gebeurt in overleg met de bewoner en het multidisciplinair team. Voor het reduceren van sociale eenzaamheid worden interventies aangewend die zorgen voor sociaal-culturele activering of persoonlijke activering. Voor het reduceren van emotionele eenzaamheid worden algemene voorlichting en mentaliteitsverandering, cursussen en gespreksgroepen gebruikt (zie tabel 3). Omdat emotionele en sociale eenzaamheid een invloed hebben op elkaar, wordt er een combinatie van interventies aangeboden. Tabel 3: Types eenzaamheidsinterventies naargelang sociale en emotionele eenzaamheid
Reduceren van eenzaamheid Sociale eenzaamheid Sociaal-culturele activering
Persoonlijke activering
Emotionele eenzaamheid Algemene voorlichting en mentaliteitsverandering
Cursussen en gespreksgroepen
Kant-en-klare interventies opstellen voor aanvang van het praktijkgericht toetsingsonderzoek is niet mogelijk. Een cliëntgerichte aanpak wordt gegarandeerd, de eenzaamheidsinterventies sluiten aan bij de interesses, wensen, noden en mogelijkheden van de bewoner.
42
Aan iedere bewoner in WZH Ter Meersch wordt er een combinatie van interventies aangeboden. Deze interventies vinden plaats op individueel niveau, op groepsniveau of richten zich op de sociale omgeving. Iedere individuele interventie heeft een duur van 30 minuten en vindt gemiddeld twee keer per week plaats op de kamer van de bewoner. Iedere groepsinterventie heeft een duur van 60 minuten en vindt 1 keer per week plaats in de living van de FZ en 1 keer per week in de living van de EZ. Voorbeelden van uitgewerkte interventies vindt u terug in de interventiebundel. Gedurende de 4e tot en met de 8ste week van het praktijkgericht toetsingsonderzoek worden de groepsgesprekken op een speelse manier georganiseerd aan de hand van reminiscentieactiviteiten. In de 8ste tot en met de 11ste week worden de groepsgesprekken diepgaander en meer gericht op het onderwerp eenzaamheid. Eenzaamheidsgevoelens worden hierdoor nog duidelijker bespreekbaar gemaakt en de groepsgesprekken krijgen een educatievere input. Naar het einde van het praktijkgericht toetsingsonderzoek, wordt de frequentie van de interventies geleidelijk aan afgebouwd. Van de vier verschillende interventietypes die behandeld worden gedurende het praktijkgericht toetsingsonderzoek, wordt er het minst gefocust op sociaal-culturele activering. Dit gedeelte wordt namelijk al grotendeels ingevuld door de aanwezige ergotherapeut. Iedere week vinden al sociaal culturele activiteiten6 plaats, waardoor bewoners hier minder nood aan hebben.
6
Zie bijlage zes
43
RESULTATEN
1 ONDERZOEKSLUIK 1.1 Vooronderzoek7 In totaal worden 44 ingevulde eenzaamheidsschalen8 verzameld over de beide afdelingen. Op de FZ komen alle eenzaamheidscategorieën voor, terwijl er op de EZ geen sprake is van de categorieën “sterk eenzaam” en “zeer sterk eenzaam”. Over beide afdelingen wordt de eenzaamheidsschaal niet afgenomen bij 21 bewoners. Dit is de missende score en wordt in figuur 4 en 5 weergegeven met de categorie “overige”.
Fysieke zorgafdeling 4 2 15
3
11
niet eenzaam
matig eenzaam
sterk eenzaam
zeer sterk eenzaam
overige Figuur 4: Cirkeldiagram van de resultaten van de eenzaamheidsschaal gedurende het vooronderzoek op de FZ
Extra zorgafdeling 4
9
17
00 niet eenzaam
matig eenzaam
sterke eenzaam
zeer sterk eenzaam
overige Figuur 5: Cirkeldiagram van de resultaten van de eenzaamheidsschaal gedurende het vooronderzoek op de EZ
7 8
Zie bijlagenmap Zie bijlage vier en vijf
44
Over het gehele woonzorghuis hebben 25 bewoners (39%) te kampen met eenzaamheidsgevoelens waaronder matige eenzaamheid (31%) het vaakst voorkomt (zie figuur 6). Het praktijkgericht toetsingsonderzoek spits zich verder toe op
Totaal
deze 20 matig eenzame bewoners. Andere redenen hiervoor werden reeds aangehaald in
0%
het deel “2.1 Achtergrond” van methode. 21; 32%
2; 3%
19; 29% 20; 31%
3; 5%
niet eenzaam
matig eenzaam
sterk eenzaam
zeer sterk eenzaam
overige
Figuur 6: Cirkeldiagram van de resultaten van de eenzaamheidsschaal in het volledig woonzorghuis gedurende het vooronderzoek.
45
1.2 Pre-meting9 1.2.1
De eenzaamheidsschaal van de Jong Gierveld
Slechts zes bewoners passen in de categorie “matige eenzaamheid” en voldoen dus aan het eerste inclusiecriterium (zie tabel 4 en 5).
Pre-meting
Vooronderzoek
Tabel 4: Resultaten van de eenzaamheidsschaal bij de pre-meting op de FZ
Initialen Emotionele eenzaamheidsscore Sociale eenzaamheidsscore Totaalscore
Mar.V.
P.D.
G.L.
G.K.
M.D.
L.V.
C.C.
I.L.
H.V.
Lu.V.
4
3
2
1
3
4
1
3
4
3
5
0
1
2
2
0
2
2
1
1
1
2
4
4
4
3
3
6
3
4
5
4
7
Eenzaamheidscategorie Emotionele eenzaamheidsscore Sociale eenzaamheidsscore
5
/
4
/
0
/
0
0
3
/
0
2
/
4
/
1
/
0
0
1
/
0
Totaalscore
7
/
8
/
1
/
0
0
4
/
0
Matig
/
Matig
Lukt niet
Niet
/
Niet
Niet
Matig
Lukt niet
Niet
Eenzaamheidscategorie
9
M.V.
Matig eenzaam
Zie bijlagenmap voor de ingevulde assessments
46
Tabel 5: Resultaten van de eenzaamheidsschaal bij de pre-meting op de EZ
Pre-meting
Vooronderzoek
Initialen Emotionele eenzaamheidsscore Sociale eenzaamheidsscore Totaalscore
G.R.
L.C.
M.C.
N.V.
W.V.
J.V.
E.M.
G.V.
L.D.
3
2
2
3
2
3
5
2
1
3
1
4
2
1
1
1
2
4
6
3
6
5
3
4
6
4
5
Eenzaamheidscategorie Emotionele eenzaamheidsscore Sociale eenzaamheidsscore
3
2
1
0
0
2
/
0
3
5
0
0
2
2
5
/
2
0
Totaalscore
8
2
1
2
2
7
/
2
3
Eenzaamheidscategorie
Matig
Niet
Niet
Niet
Niet
Matig
Lukt niet
Niet
Matig
Matig eenzaam
Eén bewoonster overlijdt in de periode tussen de pre-meting en de start van de eenzaamheidsinterventies. Het praktijkgericht toetsingsonderzoek richt zich dus nog op de resterende vijf bewoner. Vier van deze vijf, behalen een totaalscore van 7 en 8 punten. Dit laatste is de maximumscore binnen de categorie “matige eenzaamheid”. De 5e bewoner behaalt daarentegen de laagst mogelijkste totaalscore binnen de categorie “matige eenzaamheid”, namelijk 3 punten. Bij één onderzoekspersoon (M.V.) overwegen de emotionele eenzaamheidsgevoelens, terwijl dit bij twee andere anderen (G.R. en J.V.) de sociale eenzaamheidsgevoelens zijn. Eén onderzoekspersoon (P.D.) beschikt over evenveel emotionele als sociale eenzaamheidsgevoelens. De laatste onderzoekspersoon (L.D.) beschikt enkel over emotionele eenzaamheidsgevoelens. Al deze gegevens worden gevisualiseerd in grafiek 1. Grafiek 1: Resultaten van de eenzaamheidsschaal bij de matig eenzamen van de pre-meting
Pre-meting 10 8 6 4 2 0 M.V.
P.D. Emotionele eenzaamheid
G.R. Sociale eenzaamheid
J.V.
L.D.
Totale eenzaamheid
47
1.2.2
Directe meting
Na afname van de eenzaamheidsschaal, volgt de directe meting. Alle vijf bewoners geven via de directe meting aan dat ze zich geregeld eenzaam voelen. Vier bewoners willen hier ook daadwerkelijk iets aan doen. Eén bewoonster (L.D.) wil daarentegen niet geholpen worden. Tijdens de directe meting wordt er ook gepolst naar de eenzaamheidscategorie waartoe de persoon zichzelf rekent. Drie van de vijf bewoners geven hierbij “sterke eenzaamheid” aan, terwijl de anderen “matige eenzaamheid” aangeven. De individuele resultaten worden weergegeven in tabel 6. Tabel 6: Resultaten van de directe bevraging bij de pre-meting
Directe vragen “Voelt u zich geregeld eenzaam?” “Als we mensen zouden indelen in “niet eenzaam”, “matig eenzaam”, “sterk eenzaam” en “zeer sterk eenzaam”, waar zou u zich dan nu toe rekenen?” “ Wil u iets aan deze eenzaamheidsgevoelens (laten) doen?”
M.V.
P.D.
G.R.
J.V.
L.D.
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
sterk
sterk
matig
sterk
matig
Ja
Ja
Ja
Ja
Nee
Omdat mevrouw L.D. niet wil geholpen worden, terwijl dit een inclusiecriterium vormt, maakt ze geen deel uit van de populatie. Het praktijkgericht toetsingsonderzoek richt zich verder op de vier resterende bewoners.
1.3 COPM10 De COPM-afname bevestigt de resultaten van de eenzaamheidsschalen bij twee (P.D. en G.R.). van de vier bewoners. Bij de andere twee bewoners (M.V. en J.V.) zijn de resultaten van het COPM tegenstrijdig met die van de eenzaamheidsschaal. Uit de COPM-afname wordt namelijk duidelijk dat mevrouw M.V. vooral last heeft en wil werken aan haar sociale eenzaamheidsgevoelens, terwijl dit de emotionele eenzaamheidsgevoelens zijn bij mevrouw J.V. De resultaten van het COPM krijgen voorrang op de resultaten van de eenzaamheidsschaal.
10
Zie bijlagenmap voor de ingevulde assessments
48
1.4 Postmeting11 1.4.1
De eenzaamheidsschaal van de Jong Gierveld
Bij twee onderzoekspersonen ligt de emotionele eenzaamheid opmerkelijk hoger dan de sociale. Bij één onderzoekspersoon is de sociale eenzaamheid groter en bij de laatste persoon (J.V.) is er geen sprake van sociale eenzaamheid. De individuele resultaten worden weergegeven in tabel 7 en worden gevisualiseerd in grafiek 2.
Afdeling
Initialen
FZ FZ EZ EZ
M.V. P.D. G.R. J.V.
Emotionele Sociale eenzaamheidsscore eenzaamheidsscore 4 1 5 2 3 4 1 0
Totaalscore 5 7 7 1
Tabel 7: Resultaten van de eenzaamheidsschaal bij de postmeting op de FZ
Grafiek 2: Emotionele, sociale en totale eenzaamheid bij de postmeting van de populatie
Postmeting 8 7 6 5 4 3 2 1 0 M.V.
P.D. Emotionele eenzaamheid
1.4.2
G.R. Sociale eenzaamheid
J.V. Totale eenzaamheid
Directe meting
In de postmeting vindt opnieuw een directe bevraging plaats. Via de eerste vraag geven alle bewoners aan dat ze zich geregeld eenzaam voelen. In de tweede vraag wordt er opnieuw gepolst naar de eenzaamheidscategorie waartoe de persoon zichzelf rekent. Eén bewoner (P.D.) geeft hierbij “sterke eenzaamheid” aan, terwijl de drie andere bewoners “matige eenzaamheid” aangeven. De derde en laatste vraag van de directe meting gaat na of de bewoner het gevoel heeft dat de interventies van de voorbije weken een effect hebben op zijn eenzaamheidsgevoelens. Op deze vraag gaven de bewoners allen een positief antwoord12. De individuele resultaten worden weergegeven in tabel 8.
11 12
Zie bijlagenmap voor de ingevulde assessments Zie bijlagenmap
49
Tabel 8: Resultaten van de directe bevraging bij de postmeting
Directe vragen “Voelt u zich geregeld eenzaam?” “Als we mensen zouden indelen in “niet eenzaam”, “matig eenzaam”, “sterk eenzaam” en “zeer sterk eenzaam”, waar zou u zich dan nu toe rekenen?” “Hebt u het gevoel dat de interventies van de voorbije weken een effect hebben op uw eenzaamheidsgevoelens?”
M.V.
P.D.
G.R.
J.V.
Ja
Ja
Ja
Ja
matig
sterk
matig
matig
+
+
+
+
50
2 PRAKTIJK 2.1 Therapieplan Bij iedere deelnemer wordt telkens met een combinatie gewerkt van zowel emotionele als sociale eenzaamheidsinterventies, terwijl de nadruk op een van beide wordt gelegd. In tabel 9 wordt aangetoond op welk type interventie de nadruk gelegd wordt bij iedere deelnemer. De nadruk wordt bepaald aan de hand van de resultaten op de eenzaamheidsschaal en aan de hand van informatie uit het COPM, in samenspraak met de bewoner en het multidisciplinair team. Tabel 9: Koppeling dominerend type eenzaamheidsinterventie per deelnemer
Type interventies Emotionele eenzaamheidsinterventies: -
algemene voorlichting en mentaliteitsverandering
-
cursussen en gespreksgroepen
M.V.
P.D.
G.R.
x
J.V.
x
Sociale eenzaamheidsinterventies: -
sociaal-culturele activering
-
persoonlijke activering
x
x
x
In de interventietabel van bijlage 7 worden de specifieke eenzaamheidsinterventies per bewoner gekoppeld. Uitgeschreven eenzaamheidsinterventies vindt u terug in de interventiebundel.
2.2 Interventies 2.2.1
Algemene voorlichting en mentaliteitsverandering
Dit interventietype vindt geleidelijk aan meer plaats naar het einde van het praktijkgericht toetsingsonderzoek toe. In de 9e week wordt er in de cafetaria van het WZH een informatieve bijeenkomst georganiseerd over eenzaamheid. De bewoners worden er op een luchtige manier geïnformeerd over wat eenzaamheid inhoudt en over welke mogelijkheden zij beschikken om iets aan deze eenzaamheidsgevoelens te doen. De bewoners worden op de hoogte gesteld van het onderwerp, het tijdsstip en de plaats van de bijeenkomst door middel van de dagelijkse activiteitenaffiche die ophangt in de living van WZH Ter Meersch. Daarnaast worden alle bewoners van het woonzorghuis ook individueel mondeling uitgenodigd. Bewoners die tot de populatie van dit praktijkgericht toetsingsonderzoek behoren, maar de bijeenkomst niet kunnen bijwonen, worden achteraf individueel ingelicht over de presentatie. Dit gebeurt op de eigen kamer van de bewoner.
51
2.2.2
Sociaal-culturele activering
Nog voor de start van het praktijkgericht toetsingsonderzoek, is dit interventietype al in sterke mate aanwezig in het woonzorghuis. Iedere week worden er al sociaal-culturele activiteiten georganiseerd zoals bewegingsactiviteiten, kookactiviteiten en spelactiviteiten. Daarom, ligt tijdens het praktijkgericht toetsingsonderzoek, de focus vooral op de andere interventietypes. Enkel in weken waarin er minder sociaal-culturele activiteiten voorzien worden vanuit het woonzorghuis, worden deze georganiseerd vanuit deze bachelorproef. In vergelijking met de reeds aanwezige activiteiten in het woonzorghuis, wordt er gekozen voor activiteiten waarbij de deelnemers meer samenwerken met elkaar om een bepaald doel te bereiken. Reeds bestaande activiteiten worden hiervoor aangepast. Hieronder volgen de sociaal-culturele activiteiten die tijdens het praktijkgericht toetsingsonderzoek uitgevoerd zijn. 2.2.2.1
Bewegingsactiviteit
Een bewegingsactiviteit waarbij er interactie wordt gecreëerd tussen de bewoners onderling. Dit gebeurt aan de hand van spel. Er wordt gebruik gemaakt van kegels, zandzakjes, een grote bal e.d. In plaats van individuele bewegingsoefeningen wordt er met spel een sfeer gecreëerd van samenhorigheid en gezelligheid. Deelnemers moeten samenwerken om tot een bepaald doel te komen, bv. vijf keer de bal naar een ander persoon gooien zonder deze te laten vallen. 2.2.2.2
Kookactiviteit
Er wordt een kookactiviteit gegeven waaraan alle bewoners kunnen deelnemen. In plaats van een cake, of een avondmaal, wordt er een fruitsalade gemaakt. De fruitsalade kan volledig door de bewoners gemaakt worden, wat hun zelfbeeld ten goede komt. De ergotherapeut moet minder bewoners begeleiden, waardoor meer ruimte ontstaat voor gesprek met de bewoners en tussen de bewoners onderling. 2.2.2.3
Spelactiviteit
Regelmatig wordt er in het woonzorghuis een spelnamiddag georganiseerd. Hierbij gaat het vaak om een gezelschapsspel zoals mens-erger-je-niet of sjoelbak. Vanuit deze bachelorproef wordt er een quiz georganiseerd. Dit is een activiteit die slechts één keer om de vier maand plaats vindt in het woonzorghuis en daarom extra aandacht verdient. Bij de quiz worden de deelnemers onderverdeeld in twee teams die het tegen elkaar opnemen. De bewoners worden gestimuleerd om na iedere gestelde quizvraag onderling te overleggen over het antwoord. Per team noteert de teamvoorzitter het antwoord. 2.2.3
Persoonlijke activering
Dit interventietype wordt op verschillende manieren tijdens het praktijkgericht toetsingsonderzoek uitgewerkt. Deze worden hieronder beschreven.
52
Wekelijks worden er bezoeken gebracht aan iedere bewoner. In het begin van het praktijkgericht toetsingsonderzoek zijn deze gesprekken voornamelijk gericht op het analyseren van de eenzaamheidssituatie. Bij deze gesprekken wordt er teruggegrepen naar de resultaten op de eenzaamheidsschaal van de Jong Gierveld. Soms worden de gesprekken gestart met vraagkaarten die behoren tot de reminiscentie-activiteiten13 en ontwikkeld werden tijdens het praktijkgericht toetsingsonderzoek. De reminiscentie-activiteit op zich, vindt niet volledig plaats. De vraagkaarten worden enkel gebruikt als gespreksleidraad. Tijdens de gesprekken krijgt de bewoner de mogelijkheid om “van zich af te praten”. De gesprekken handelen over de gezondheidstoestand van de persoon, de persoonlijke levensloop, recente gebeurtenissen, alledaagse problemen, interesses van de bewoner, … De interventievoorwaarden “weten”, “willen” en “kunnen” worden eveneens aangepakt. Wanneer de bewoner moeite heeft met het werken met technologische middelen, dan wordt hierbij de nodige begeleiding gegeven op fysiek, verbaal en/of visueel vlak. Hij wordt hierbij geholpen door een foto14 van de afstandsbediening, waarop de aan/uit knop, de volumeknop, de knop voor het veranderen van zender en de knop voor teletekst, duidelijk op aangeduid staan. Deze foto blijft aanwezig op de kamer van de persoon en kan geraadpleegd worden indien nodig. Indien de bewoner moeite heeft bij het vinden van een zinvolle dagbesteding, wordt er naar mogelijkheden gezocht voor een nieuwe daginvulling. De hulpvraag van de bewoner wordt gevormd en in de mate van het mogelijke vervuld. Iedere bewoner krijgt via de PowerPointpresentatie, over algemene voorlichting en mentaliteitsverandering, informatie en tips over mogelijkheden om met anderen in contact te komen en om gezelligheid op te zoeken. 2.2.4
Cursussen, gespreksgroepen en therapie
Cursussen en gespreksgroepen worden gevormd aan de hand van reminiscentie-activiteiten waarbij verschillende thema’s aan bod komen zoals deze in de literatuurstudie15 staan beschreven. Er wordt voornamelijk gewerkt rond de thema’s “levensloop” en “ouder worden”. Er wordt ook rekening gehouden met themavoorstellen van de bewoners. Hieronder worden de verschillende reminiscentie-activiteiten opgesomd en beschreven. Alle reminiscentie-activiteiten worden ontworpen tijdens het praktijkgericht toetsingsonderzoek. 2.2.4.1
Reminiscentie-activiteit omtrent woning en leven van vroeger
Het spelbord heeft de vorm van een huis, waarbij iedere kamer een andere kleur heeft. Iedere speler gooit om beurt met de dobbelsteen. De kleur die de dobbelsteen aantoont, correspondeert telkens met een bepaalde kamer op het spelbord en de bijhorende
13
Zie resultaten “2.4 Cursussen, gespreksgroepen en therapie” Zie interventiebundel 15 Zie inleiding “4.4.5 Cursussen, gespreksgroepen en therapie” 14
53
vraagkaarten. De deelnemer neemt een kaart in het kleur dat de dobbelsteen aangeeft. De vraag handelt over de kamer op het spelbord die hetzelfde kleur heeft (zie figuur 7). Bv. groen-tuin: “Bracht u vroeger veel tijd door in de tuin?“ geel-slaapkamer: “Had u vroeger als kind een eigen slaapkamer?” blauw-badkamer: “Had u vroeger een wasmachine?” roze-living: “Had u een kolenkachel? Waar werden de kolen bewaard?” rood-keuken: “Wat vindt u een echt menu voor op zondag?” bruin-zolder: “Bent u wel eens op een hooizolder geweest?”
Figuur 7: Spelbord reminiscentie-activiteit omtrent woning en leven van vroeger
2.2.4.2
Reminiscentie-activiteit: memoryspel met foto’s van vroeger en nu
Iedere bewoner draait om de beurt twee foto’s om. Hierbij is het de bedoeling om de foto van vroeger en de foto van nu aan elkaar te koppelen. Dit gebeurt vier keer met telkens een zestal kaarten. De bewoner die het meest aantal foto’s aan elkaar weet te koppelen, wint. Aan de hand van de foto’s wordt er een gesprek op gang gebracht tussen de bewoners en de ergotherapeut. Bepaalde foto’s zijn bewust in de vorm van het voorwerp uitgeknipt, zo wordt de activiteit ook beter haalbaar voor bewoners die moeite hebben met het korte termijngeheugen (zie figuur 8).
54
Figuur 8: memoryspel met foto’s van vroeger en nu
2.2.4.3
Reminiscentie-activiteit aan de hand van een fotospel omtrent voorwerpen uit de eigen kamer
Bij iedere deelnemende bewoner worden er foto’s gemaakt van twee voorwerpen uit de eigen kamer. De voorwerpen hebben betekenis voor de persoon en de bewoner kan en wil er iets over vertellen aan de andere bewoners. Eerst worden alle foto’s één voor één overlopen en raden de andere bewoners over welke bewoner het gaat. Wanneer het correcte antwoord geraden is, geeft de persoon in kwestie uitleg over zijn foto’s. Andere deelnemers mogen vragen stellen. De deelnemers leren elkaar aan de hand van de foto’s op een andere manier kennen. Omwille van privacy redenen worden de foto’s bewust niet als bijlage toegevoegd. 2.2.4.4
Reminiscentie-activiteit levensloopspel
Op het spelbord komen de thema’s geloof, vrije tijd, liefde, opvoeding, school en werk aan bod. Iedere deelnemer krijgt een puzzelondergrond in hetzelfde kleur als het thema waarover hij vraagkaarten wenst. Iedere bewoner gooit om beurt met de dobbelsteen. Enkel wanneer het kleur van de eigen puzzelondergrond gegooid wordt, mag de persoon een vraagkaart nemen in datzelfde kleur. Er wordt over de vraag gesproken met alle deelnemers. De achterzijde van iedere vraagkaart vormt een genummerd puzzelstuk. De groep die als eerste alle vraagkaarten, en dus alle puzzelstukken verzameld heeft van zijn kleur, heeft gewonnen (zie figuur 9). 55
Bv. lichtblauw-opvoeding: “Had je broers/zussen? Had je er een goede band mee?” geel-geloof: “Moest je de catechismus kennen?” groen- vrije tijd: “Luisterde je vroeger naar muziek? Kan je me een liedje noemen?” roos-liefde: “Hoe vroeg je man je ten huwelijk?” donkerblauw-school: “Welke straffen gaven ze vroeger bij u op school?” paars-werk: “Welk beroep heb je uitgeoefend? Hoeveel jaar?”
Figuur 9: Spelbord reminiscentie-activiteit levensloopspel
2.2.4.5
Eenzaamheidsganzenbord
Iedere bewoner gooit om beurt met de dobbelsteen. De bewoner gaat evenveel vakjes vooruit als hij ogen gooit. Ieder nummer correspondeert met een vraag omtrent ouder worden en/of eenzaamheid (zie figuur 10). Bv. “Wat doe je wanneer je je wat minder goed voelt?” “Ben je liever alleen of zit je graag in gezelschap?” “Denk je nog vaak aan vroeger?” “Heb je veel mensen waarop je volledig kan vertrouwen?” “Had je graag zelf nog huisdieren gewild? Zo ja, welke?” “Voelt iedereen zich wel eens eenzaam in het leven?” “Wat kunnen we doen wanneer we ons eenzaam voelen?” 56
“Kan iemand alleen zijn zonder eenzaam te zijn?”
Figuur 10: Spelbord eenzaamheidsganzenbord (Levend Ganzenbord, 2015)
57
DISCUSIE EN CONCLUSIE
1 VERGELIJKING EN INTERPRETATIE VAN DE RESULTATEN VAN DE PRE- EN POSTMETING16 1.1
Bewoonster M.V.
1.1.1
Eenzaamheidsschaal van de Jong Gierveld
De resultaten van de posttest zijn beter dan die van de Pre-test. Dit op vlak van zowel haar emotionele, als sociale eenzaamheid. Haar totaalscore daalt met twee punten (zie tabel 10 en grafiek 3). Tabel 10: Resultaten eenzaamheidschaal van de pre- en postmeting bij de bewoonster M.V.
Bewoonster M.V.
Emotionele eenzaamheidsscore
Premeting
Grafiek 3: Resultaten eenzaamheidsschaal van de pre- en postmeting bij bewoonster M.V.
Bewoonster M.V.
Postmeting 8 6
5
4
4 2
Sociale eenzaamheidsscore
2
1
0 Pré-meting Postmeting Emotionele eenzaamheid
Totaalscore
7
5
Sociale eenzaamheid Totale eenzaamheid
Dit positief effect kan mogelijk verklaard worden vanuit de eenzaamheidsinterventies. Voordien gaf mevrouw zelf aan dat ze meer sociaal contact wenste met de andere bewoners van het woonzorghuis. Ze vindt namelijk haar kring van kennissen te beperkt. Ondanks de familie die dagelijks op bezoek komt, mist ze mensen om zich heen en ervaart ze een zekere leegte. Daarom zou ze de andere bewoners beter willen leren kennen. Ze weet van zichzelf dat ze hiervoor een duwtje in de rug nodig heeft. Mevrouw staat namelijk weigerachtig tegenover ergotherapeutische activiteiten omdat ze de andere bewoners niet goed kent en omdat ze geen fysiek belastende activiteiten meer wil ondernemen. Door mevrouw te stimuleren bij deelname aan activiteiten in het woon-zorghuis, komt ze nu meer in contact met de andere bewoners. Ze neemt niet spontaan deel aan de activiteit, maar heeft hiervoor een duwtje in de rug nodig. Mevrouw moet begeleid worden naar de plaats van de activiteit. Eens ze deelneemt, geniet ze van de activiteiten. Ze treedt dan spontaan in
16
Zie bijlagenmap
58
interactie met de andere bewoners en leert hen beter kennen. Haar kring van kennissen neemt toe. Dit kan van invloed zijn op het gevoel dat ze meer mensen heeft op wie ze volledig kan vertrouwen. 1.1.2
Directe meting
Zowel bij de pre- als de postmeting geeft mevrouw aan dat ze zich geregeld eenzaam voelt. Bij de pre-meting rekent mevrouw zichzelf tot de categorie “sterke eenzaamheid”. Terwijl dat bij de postmeting “matige eenzaamheid” is. Ze reageert positief op de vraag of ze het gevoel heeft geholpen te zijn door de interventies van de voorbije weken. Naar eigen zeggen hebben de interventies een positief effect op haar eenzaamheidsgevoelens. Ze voelt zich naar eigen zeggen minder alleen en zou graag hebben dat de interventies worden voortgezet. De resultaten worden weergegeven in tabel 11. Tabel 11: Resultaten directe bevraging van de pre- en postmeting bij bewoonster M.V.
Directe vragen pre-meting “Voelt u zich geregeld eenzaam?” “Als we mensen zouden indelen in “niet eenzaam”, “matig eenzaam”, “sterk eenzaam” en “zeer sterk eenzaam”, waar zou u zich dan nu toe rekenen?” “ Wil u iets aan deze eenzaamheidsgevoelens (laten) doen?”
M.V. Ja
sterk
Ja
Directe vragen postmeting “Voelt u zich geregeld eenzaam?” “Als we mensen zouden indelen in “niet eenzaam”, “matig eenzaam”, “sterk eenzaam” en “zeer sterk eenzaam”, waar zou u zich dan nu toe rekenen?” “Hebt u het gevoel dat de interventies van de voorbije weken een effect hebben op uw eenzaamheidsgevoelens?”
M.V. Ja
matig
+
59
1.2 Bewoonster P.D. 1.2.1
Eenzaamheidsschaal de Jong Gierveld
De resultaten van de posttest zijn beter dan die van de pre-test op vlak van haar sociale eenzaamheid. Haar emotionele eenzaamheidsscore stijgt daarentegen. Haar totaalscore daalt met 1 punt (zie tabel 12 en grafiek 4). Tabel 12: Resultaten eenzaamheidsschaal van de pre- en postmeting bij bewoonster P.D.
Grafiek 4: Resultaten eenzaamheidsschaal van de pre- en postmeting bij bewoonster P.D.
Pre-
Bewoonster P.D.
Bewoonster P.D.
meting
Emotionele eenzaamheidsscore Sociale eenzaamheidsscore
Postmeting
4
5
4
2
9 8 7 6 5 4 3 2 1 0 Pré-meting
Totaalscore
8
7
Postmeting
Emotionele eenzaamheid
Sociale eenzaamheid
Totale eenzaamheid
De sociale eenzaamheidsdaling kan toegeschreven worden aan haar toenemend bezoek tijdens het praktijkgericht toetsingsonderzoek. Voordien krijgt mevrouw geen bezoek. Ze mist bepaalde relaties in haar leven. Ze heeft geen familie meer en de dood van haar zoon, jaren geleden, vindt ze nog steeds moeilijk om dragen. Bijgevolg geniet ze erg van de persoonlijke aandacht die ze krijgt van de ergotherapeut. Ze heeft voornamelijk nood aan een vertrouwenspersoon en ze vindt het daarom aangenaam om met de ergotherapeut te praten over haar dagdagelijkse problemen. Ze staat open voor bijna iedere activiteit en vindt het aangenaam dat iemand haar ergens naartoe kan brengen. Zo brengt ze graag een bezoek aan het warenhuis, de papegaai van het rusthuis en dergelijke. Tijdens het praktijkgericht onderzoek, begeleidt de ergotherapeut haar naar deze plaatsen. Zowel de groepsinterventies als de individuele eenzaamheidsinterventies weet ze erg te waarderen. Er is een stijging merkbaar in haar emotionele eenzaamheidsgevoelens. Mevrouw praat niet graag over haar gevoelens en gaat deze confrontatie liever uit de weg. Dit kan een rol spelen bij het toenemen van haar emotionele eenzaamheidsgevoelens. 1.2.2
Directe meting
Zowel bij de pre- als de postmeting geeft mevrouw aan dat ze zich geregeld eenzaam voelt. 60
Ze rekent zichzelf tot de categorie “sterke eenzaamheid”. Ze reageert positief op de vraag of ze het gevoel heeft geholpen te zijn door de interventies van de voorbije weken. Naar eigen zeggen hebben de interventies een positief effect op haar eenzaamheidsgevoelens. Ze vindt het aangenaam om wat meer gezelschap en individuele aandacht te krijgen. De resultaten worden weergegeven in tabel 13. Tabel 13: Resultaten directe bevraging van de pre- en postmeting bij bewoonster P.D.
Directe vragen pre-meting
P.D.
Directe vragen postmeting
P.D.
“Voelt u zich geregeld
“Voelt u zich geregeld eenzaam?”
Ja
“Als we mensen zouden indelen in “niet eenzaam”, “matig eenzaam”, “sterk eenzaam” en “zeer sterk eenzaam”, waar zou u zich dan nu toe rekenen?”
sterk
“Hebt u het gevoel dat de interventies van de voorbije weken een effect hebben op uw eenzaamheidsgevoelens?”
+
eenzaam?”
Ja
“Als we mensen zouden indelen in “niet eenzaam”, “matig eenzaam”, “sterk eenzaam” en “zeer sterk eenzaam”, waar zou u zich dan nu toe rekenen?”
sterk
“Hebt u het gevoel dat de interventies van de voorbije weken een effect hebben op uw eenzaamheidsgevoelens?”
+
1.3 Bewoonster G.R. 1.3.1
Eenzaamheidsschaal van de Jong Gierveld
De resultaten van de posttest zijn beter dan die van de pre-test wat betreft sociale eenzaamheid Haar emotionele eenzaamheidsscore daarentegen blijft gelijk (zie tabel 14 en grafiek 5). Tabel 14: Resultaten eenzaamheidsschaal van de pre- en postmeting bij bewoonster G.R.
Bewoonster G.R.
Emotionele eenzaamheidsscore
Premeting
Grafiek 5: Resultaten eenzaamheidsschaal van de pre- en postmeting bij bewoonster G.R.
Bewoonster G.R.
Postmeting 10 8
3
3
6 4
Sociale eenzaamheidsscore
5
4
2 0 Pré-meting Postmeting
Totaalscore
8
7
Emotionele eenzaamheid Sociale eenzaamheid Totale eenzaamheid
61
Voor de start van de eenzaamheidsinterventies, neemt mevrouw G.R. nooit deel aan drukke groepsactiviteiten, hier wordt ze onrustig van. Ze krijgt wekelijks bezoek van haar schoonzus en stiefdochter, maar wil graag meer contact met de andere bewoners. Ze weet niet goed bij wie ze terecht kan wanneer ze ergens over wil praten. Mevrouw neemt tijdens het praktijkgericht toetsingsonderzoek wekelijks deel aan groepsactiviteiten. Om onrust te vermijden worden rustige groepsactiviteiten georganiseerd.. Ze leert de andere bewoners beter kennen en treedt meer in contact met de anderen. Bij de wekelijkse individuele bezoeken kan ze o.a. over de problemen spreken die ze ervaart. Ze apprecieert het luisterend oor. Om angst te voorkomen wordt ze na afloop van iedere groeps-en individuele activiteit naar de living gebracht. Dit is voor haar een vertrouwde en rustige omgeving waar ze haar eigen plaats heeft. 1.3.2
Directe meting
Zowel bij de pre- als de postmeting geeft mevrouw aan dat ze zich geregeld eenzaam voelt. Ze rekent zichzelf tot de categorie “matige eenzaamheid”. Ze reageert positief op de vraag of ze het gevoel heeft geholpen te zijn door de interventies van de voorbije weken. Naar eigen zeggen hebben de interventies een positief effect op haar eenzaamheidsgevoelens. Ze geeft aan dat ze graag gezelschap krijgt en vaker op stap wil gaan naar de kerk van Avelgem of naar de papegaai van het woonzorghuis. Ze krijgt graag onverwachts bezoek van iemand waarmee ze kan babbelen over haar verdriet en dergelijke. De resultaten worden weergegeven in tabel 15. Tabel 15: Resultaten directe bevraging van de pre- en postmeting bij bewoonster G.R.
Directe vragen pre-meting “Voelt u zich geregeld eenzaam?”
“Als we mensen zouden indelen in “niet eenzaam”, “matig eenzaam”, “sterk eenzaam” en “zeer sterk eenzaam”, waar zou u zich dan nu toe rekenen?”
“ Wil u iets aan deze eenzaamheidsgevoelens (laten) doen?”
G.R.
Directe vragen postmeting
G.R.
“Voelt u zich geregeld Ja
matig
Ja
eenzaam?” “Als we mensen zouden indelen in “niet eenzaam”, “matig eenzaam”, “sterk eenzaam” en “zeer sterk eenzaam”, waar zou u zich dan nu toe rekenen?” “Hebt u het gevoel dat de interventies van de voorbije weken een effect hebben op uw eenzaamheidsgevoelens?”
Ja
matig
+
62
1.4 Bewoonster J.V. 1.4.1
Eenzaamheidsschaal van de Jong Gierveld
De resultaten van de posttest zijn beter dan die van de Pre-test. Dit op vlak van zowel haar emotionele, als sociale eenzaamheid. Ze ervaart geen sociale eenzaamheidsgevoelens meer in de postmeting (zie tabel 16 en grafiek 6). Tabel 16: Resultaten pre- en postmeting eenzaamheidschaal bij bewoonster J.V.
Bewoonster J.V.
Premeting
van
de
Grafiek 6: Resultaten eenzaamheidsschaal van de pre- en postmeting bij bewoonster J.V.
Bewoonster J.V.
Postmeting 8 7
Emotionele eenzaamheidsscore
6
2
1
5 4 3
Sociale eenzaamheidsscore
5
0
2 1 0 Pré-meting
Totaalscore
7
1
Postmeting
Emotionele eenzaamheid
Sociale eenzaamheid
Totale eenzaamheid
Mevrouw J.V. neemt niet deel aan groepsactiviteiten, maar zegt daar geen nood aan te hebben. Ze heeft het vooral moeilijk met de zwakke band die ze heeft met haar dochter. Zij komt niet vaak op bezoek, waardoor ze ook haar kleinkind nauwelijks ziet. Naar eigen zeggen heeft ze nood aan een persoon waar ze mee kan praten over haar problemen en over hoe ze zich voelt. Ze heeft een zeer goede band met haar beste vriendin bewoonster L., maar wil haar niet steeds lastigvallen met haar problemen. Tijdens het praktijkgericht toetsingsonderzoek worden iedere week individuele gesprekken georganiseerd waarbij ze o.a. van zich kan “afpraten”. Deze gesprekken kunnen een rol spelen bij de daling van haar emotionele eenzaamheidsgevoelens. Wat haar sociale eenzaamheidsgevoelens betreft, valt veel valt te verklaren vanuit de band met haar dochter. Deze is momenteel weer wat hechter en stabieler. Zij komt momenteel iets vaker op bezoek, samen met haar kleinkind. 1.4.2
Directe meting
Zowel bij de pre- als de postmeting geeft mevrouw aan dat ze zich geregeld eenzaam voelt. Bij de pre-meting rekent ze zichzelf tot de categorie “sterke eenzaamheid”. Bij de postmeting is dit de categorie “matige eenzaamheid”. 63
Ze reageert positief op de vraag of ze het gevoel heeft geholpen te zijn door de interventies van de voorbije weken. Naar eigen zeggen hebben de interventies een positief effect op haar eenzaamheidsgevoelens. Ze geeft aan dat ze graag gezelschap heeft. De resultaten worden weergegeven in tabel 17. Tabel 17: Resultaten directe bevraging van de pre- en postmeting bij bewoonster J.V.
Directe vragen pre-meting “Voelt u zich geregeld eenzaam?”
“Als we mensen zouden indelen in “niet eenzaam”, “matig eenzaam”, “sterk eenzaam” en “zeer sterk eenzaam”, waar zou u zich dan nu toe rekenen?”
“ Wil u iets aan deze eenzaamheidsgevoelens (laten) doen?”
J.V.
Directe vragen postmeting
J.V.
“Voelt u zich geregeld Ja
sterk
Ja
eenzaam?” “Als we mensen zouden indelen in “niet eenzaam”, “matig eenzaam”, “sterk eenzaam” en “zeer sterk eenzaam”, waar zou u zich dan nu toe rekenen?” “Hebt u het gevoel dat de interventies van de voorbije weken een effect hebben op uw eenzaamheidsgevoelens?”
Ja
matig
+
64
2 CONCLUSIE 2.1 Welk effect is er waar te nemen op de emotionele eenzaamheidsgevoelens van de deelnemers? Een vergelijking van de pre- en postmeting van iedere bewoner (zie grafiek 7), maakt een positieve evolutie duidelijk waarneembaar bij twee deelnemers. Bij één deelnemer zijn de emotionele eenzaamheidsgevoelens gestegen en bij één deelnemer is de mate van emotionele eenzaamheid gelijk gebleven. De grootste evolutie is waar te nemen bij mevrouw J.V. Bij haar lag de focus op emotionele eenzaamheidsinterventies. Zij gaf aan dat de individuele gesprekken haar goed deden. Daarnaast is de band met haar dochter opnieuw stabiel, waaruit ze emotionele steun kan putten. Bij mevrouw P.D. zijn de emotionele eenzaamheidsgevoelens gestegen. Bij haar lag de nadruk van de interventies zowel op haar emotionele als sociale eenzaamheidsgevoelens. Mevrouw praat graag over haar dagdagelijkse problemen, maar ze heeft het er moeilijk mee om stil te staan bij het verlies van haar zoon en familie. Ze staat meer open voor het zoeken van afleiding en deze vindt ze voornamelijk in sociaal-culturele activiteiten en persoonlijke activering. Haar lichte weigerachtige houding tegenover emotionele eenzaamheidsinterventies kan dit negatieve effect mogelijks verklaren. Grafiek 7: Effect op de emotionele eenzaamheidsgevoelens van de populatie
Emotionele eenzaamheidsgevoelens 6 5 4 3 2 1 0 bewoonster M.V.
bewoonster P.D. pré-meting
bewoonster G.R.
bewoonster J.V.
Postmeting
65
2.2 Welk effect is er waar te nemen op de sociale eenzaamheidsgevoelens van de deelnemers? Een vergelijking van de pre- en postmeting van iedere bewoner (zie grafiek 8), maakt een positieve evolutie duidelijk waarneembaar. Op de eenzaamheidsschaal van de Jong Gierveld behaalt iedere bewoner een lagere score. De sociale eenzaamheidsgevoelens van iedere bewoner zijn gedaald in vergelijking met die van de pre-meting. De grootste evolutie is waar te nemen bij mevrouw J.V. Ondanks de focus op emotionele eenzaamheidsinterventies, zijn haar sociale eenzaamheidsgevoelens aanzienlijk gedaald in vergelijking met de pre-meting. Zoals de literatuurstudie reeds aantoont, is het belangrijk een combinatie van interventies aan te bieden aan de bewoner. De nadruk van de interventies moet gelegd worden volgens de oorzaak van de eenzaamheidsgevoelens, maar het is van belang om zowel groeps-als individuele interventies aan te bieden. Vaak ligt namelijk niet één specifieke oorzaak aan de basis, waardoor zowel emotionele als sociale eenzaamheidsinterventies van toepassing zijn. Ook bij mevrouw P.D. is er een aanzienlijke sociale eenzaamheidsdaling. Voorafgaand aan het praktijkgericht toetsingsonderzoek kreeg mevrouw nauwelijks tot geen bezoek. Nu krijgt ze gemiddeld drie maal per week bezoek van de ergotherapeut. Door haar lichte weigerachtige houding tegenover emotionele eenzaamheidsinterventies, treden de sociale eenzaamheidsinterventies op de voorgrond. Dit zien we ook terug in de resultaten. Mevrouw neemt deel aan gespreksgroepen en gaat sociaal contact aan met de anderen, maar wanneer het gesprek haar te zwaar wordt verlaat ze de activiteit. Ook individuele gesprekken worden eerder gericht op het opzoeken van verstrooiing, dan het “van zich afspreken”. De verstrooiing zorgt ervoor dat het belang van haar eenzaamheidsprobleem afneemt, zoals in de literatuur beschreven wordt. Dit kan het positieve effect mede verklaren. Grafiek 8: Effect op de sociale eenzaamheidsgevoelens van de populatie
Sociale eenzaamheidsgevoelens 6 5 4 3 2 1 0 bewoonster M.V.
bewoonster P.D. pré-meting
bewoonster G.R.
bewoonster J.V.
Postmeting
66
2.3 Is er een verschil in effect tussen de bewoners van de FZ en die van de EZ? Zowel bij de deelnemers van de FZ als bij de deelnemers van de EZ is er een verschil in eenzaamheidsgevoelens merkbaar. Op de EZ is het positief effect van de interventies op de sociale eenzaamheid het grootst. Op de FZ is het positief effect op de emotionele eenzaamheid het grootst. Er is dus wel degelijk een verschil in effect tussen de bewoners van de FZ en die van de EZ.
2.4 Ervaart de bewoner in kwestie een effect op zijn eenzaamheidsgevoelens? Alle bewoners geven aan dat de interventies een effect hebben op hun eenzaamheidsgevoelens. Dit geven ze aan via de directe meting, waarbij hen deze vraag rechtstreeks gesteld wordt. Hun antwoorden volgen hieronder. Mevrouw M.V. (2015) zegt: “ Ja, ik was niet alleen. Ik zou het plezanter vinden als je hier kon blijven.” Mevrouw P.D. (2015) zegt: “Ja, ik had gezelschap.” Mevrouw G.R. (2015) zegt: “Ja, ik heb graag bezoek. Het is leuk om onverwacht bezoek te krijgen. Ik zou nog op bezoek willen gaan bij de papegaai en naar de kerk. De kleinste dingen zijn dikwijls de aangenaamste dingen. Er zijn hier aangename mensen waar ik mee kan praten over mijn verdriet. Een babbeltje doen en de papegaai zien, zorgt ervoor dat ik al kan beginnen blij zijn.” Mevrouw J.V. (2015) zegt: “Ik wil dat iemand vaker langskomt. Ik vind het vriendelijk als iemand langskomt. Je mag altijd langskomen hé.” Er kan geconcludeerd worden dat de deelnemers de eenzaamheidsinterventies wel weten te appreciëren. Ze benadrukken voornamelijk de individuele interventies, terwijl literatuurstudie aantoont dat groepsinterventies meer effect hebben op iemands eenzaamheidsgevoelens. De individuele interventies creëren een band die ook de groepsinterventies ten goede komt. Vanuit de overwegend positieve resultaten op de eenzaamheidsschaal en vanuit de positieve reacties van de bewoners in de directe meting, kan de meerwaarde van de eenzaamheidsinterventies bevestigd worden.
67
3 DISCUSSIE Zoals ieder onderzoek, heeft ook dit praktijkgericht toetsingsonderzoek zijn discussiepunten. Om verder te kunnen werken aan de optimalisering van het project, is het belangrijk dat ook het proces geëvalueerd wordt (Fokkema & van Tilburg, 2007). De procesevaluatie wordt hieronder besproken.
3.1 Kritische reflectie en link met literatuur 3.1.1
Vooronderzoek
In de fase van het vooronderzoek bestond de FZ en EZ samen uit 65 bewoners. Bij aanvang van het praktijkgericht toetsingsonderzoek zijn dit 69 bewoners. Er zijn 3 kamers voor kortverblijf bijgebouwd en 1 kamer voor vast verblijf. Om verwarring te voorkomen wordt er doorheen deze volledige scriptie gesproken over een totaal van 65 bewoners. Het vooronderzoek is richtinggevend naar de kwantiteit van eenzaamheid in het woonzorghuis en laat toe om de verdere methodiek te bepalen. Daarom wordt er bewust voor gekozen om in het vooronderzoek enkel te werken met de eenzaamheidsschaal en niet in combinatie met een directe meting. Dit had namelijk teveel tijd in beslag genomen. Uit de resultaten van het vooronderzoek wordt duidelijk dat emotionele eenzaamheid in grotere mate voorkomt in het woonzorghuis. Dit is tegenstrijdig met wat er in de literatuurstudie gevonden wordt. Volgens de literatuurstudie zouden ouderen die verblijven in woonzorgcentra juist vaker te maken krijgen met sociale eenzaamheidsgevoelens. 3.1.2
Steekproefbepaling
Er wordt bewust gekozen om de bewoners van kortverblijf niet te laten deelnemen aan het praktijkgericht toetsingsonderzoek. De reden hiervoor is de korte duur van hun verblijf. Zoals reeds in de literatuurstudie beschreven staat, is het van belang dat de interventies van langere duur zijn. Een korte interventieperiode is minder effectief in het reduceren van eenzaamheidsgevoelens. Het praktijkgericht toetsingsonderzoek richt zich uitsluitend op de bewoners die behoren tot de categorie “matige eenzaamheid”. Het is namelijk belangrijk om de steekproef te beperken voor de haalbaarheid van het project. Daarnaast, is het zoals in de literatuur staat beschreven, moeilijk om eenzaamheidsgevoelens te doorbreken bij ernstig eenzamen. Bij hen vormen de eenzaamheidsgevoelens een vast patroon dat voor een gevoel van veiligheid zorgt en dus moeilijk/niet te doorbreken valt. Bovendien komt de categorie “matig eenzaam” ook het meest voor in het woonzorghuis.
68
Er wordt beslist om niet te werken met een controlegroep. Door niet te werken met een controlegroep, is het behaalde resultaat dus niet met zekerheid te wijten aan de eenzaamheidsinterventies. 3.1.3
Assessments
3.1.3.1
De eenzaamheidsschaal van de Jong Gierveld
De eenzaamheidsschaal van de Jong Gierveld vormt volgens de literatuur een goed assessment voor het vaststellen van eenzaamheidsgevoelens bij een brede populatie. Toch verliep afname van deze schaal niet altijd even vlot. Hieronder volgen de sterktes en beperkingen van de schaal die duidelijk werden doorheen het praktijkgedeelte. A. Afname Een hulpverlener die de bewoner kent, is beter op de hoogte van de achtergrondvariabelen van de bewoner en is dus meer geschikt voor het afnemen van deze eenzaamheidsschaal. Toch wordt er bewust voor gekozen om de eenzaamheidsschaal niet door een vertrouwde hulpverlener te laten afnemen. Dit omwille van tijdsgebrek van het personeel. Aan de andere kant kan er al een zekere vertrouwensband opgebouwd worden gedurende de van 3 maand. De stagiaire ergotherapie vormt naar het einde van het praktijkgericht toetsingsonderzoek toe, al een bekend gezicht. De schaal is een goed meetinstrument om te gebruiken in survey-onderzoek voor personen met een leeftijd van 18 tot 99 jaar. Toch zijn er enkele problemen bij de afname: -
De vragen zijn gelijkaardig aan elkaar en sommige ouderen hebben moeite om het verschil tussen de vragen te begrijpen.
-
Alhoewel het woord eenzaamheid nergens vermeld wordt, zijn de vragen behoorlijk confronterend.
-
Het invullen van de vragenlijst is slechts een momentopname, de resultaten op de vragenlijst kunnen beïnvloed worden door de gevoelens die de bewoner ervaart op het moment zelf.
-
Daarbovenop is er in de literatuur niets gevonden over afname van de eenzaamheidsschaal bij personen die lijden aan dementie.
Bij de afname van de eenzaamheidsschaal wordt er rekening gehouden met een aantal aspecten. Om opnieuw dezelfde positieve resultaten in een ander onderzoek te verkrijgen, is het van belang zijn om de eenzaamheidsschaal op dezelfde manier uit te voeren zoals dat in dit praktijkgericht toetsingsonderzoek wordt gedaan. Hieronder volgen de factoren waarmee er rekening werd gehouden bij de afname:
69
-
De afname gebeurt op de kamer van de persoon. Dit vormt een vertrouwde omgeving voor de bewoner.
-
Stoorzenders (zoals een tv, radio, …) worden uitgeschakeld, zodat de bewoner zich beter op het assessment kan concentreren.
-
Bewoners die over voldoende mogelijkheden beschikken, vullen de vragenlijst zelfstandig in. Bij anderen worden de vragen voorgelezen. Hierbij worden de vragen door een gesprek ingeleid.
-
Het woord eenzaamheid wordt in deze fase van het onderzoek nergens vermeld. Zo worden sociaal wenselijke antwoorden vermeden.
Op beide afdelingen zijn er bewoners bij wie de eenzaamheidsschaal niet kan worden afgenomen. Op de FZ zijn dit er vier. Zij slagen er niet in omwille van beginnende dementie, uit onwil of door begrip- en communicatieproblemen. Ter ondersteuning wordt er bij hen gebruik gemaakt van emoticons en aanwijsbordjes met de woorden “ja” en “nee” op, om de antwoordmogelijkheden op de vragen te visualiseren. Maar ook dan slagen ze er niet in om de vragen te beantwoorden. Op de extra zorgafdeling wordt de eenzaamheidsschaal bij dertien van de dertig bewoners afgenomen. Volgens de beoordeling van het personeel bevinden zestien bewoners zich namelijk te ver in het dementieproces om de vragenlijst adequaat te kunnen invullen, wat onbetrouwbare resultaten zou opleveren. Voor deze beoordeling gaat het personeel af op zowel resultaten van de Mini Mental State Examination (MMSE) als op de eigen praktijkervaring. Daarnaast weigert één persoon de vragenlijst in te vullen. Deze persoon bevindt zich naar eigen zeggen in een te verwarde mentale toestand. B. Resultaten De eenzaamheidsschaal van de Jong Gierveld is gestandaardiseerd, waardoor de ingevulde vragenlijsten van de verschillende bewoners met elkaar vergelijkbaar zijn. Daarnaast kunnen ook de scores van de pre- en postmeting met elkaar vergeleken worden, waardoor evolutie bij de bewoner meetbaar is. Er wordt gekozen voor de 11-item originele eenzaamheidsschaal en niet voor de 6-item schaal, omdat deze gedetailleerdere informatie verschaft over de intensiteit en de veranderde aard en impact van eenzaamheid. Hoe gedetailleerder de verkregen informatie is, hoe cliëntgerichter de aanpak wordt opgesteld. Wanneer de resultaten van het vooronderzoek en die van de pre-meting (6 maand later) met elkaar vergeleken worden, is er een natuurlijk positief verloop merkbaar bij een groot aantal bewoners. Hiervoor is de volgende verklaring mogelijk: Op 10 september 2013 zijn de bewoners verhuisd naar een nieuw woonzorghuis. Deze verhuis zorgde voor grote veranderingen. Alle bewoners werden opnieuw onderverdeeld in de twee afdelingen en iedere bewoner kreeg een 70
nieuwe kamer. Door de verhuis ontbrak er tijdelijk een polyvalente zaal in het nieuwe gebouw. Er werden nog steeds activiteiten georganiseerd, maar deze vonden meer plaats per afdeling. Hierdoor hadden de bewoners van de FZ minder contact met deze van de EZ. Er werden nog steeds activiteiten georganiseerd waarbij beide afdelingen samen kwamen, maar deze deden zich minder vaak voor. Bij een aantal bewoners bleef de score op de eenzaamschaal bij de pre-meting en het vooronderzoek wel hetzelfde. Bij drie deelnemende bewoners is er een positieve evolutie merkbaar na de eenzaamheidsinterventies. Dit zowel op hun sociale als emotionele eenzaamheidsgevoelens. Bij één bewoner is er naast een positief effect op haar sociale eenzaamheidsgevoelens, een negatief effect waar te nemen op haar emotionele eenzaamheidsgevoelens. Er kan niet met zekerheid gezegd worden dat de bereikte effecten enkel te wijten zijn aan de ingevoerde eenzaamheidsinterventies. Ook andere factoren (persoonlijke factoren, omgevingsfactoren e.d.) kunnen hier aan de basis liggen. Bij de pre- meting wordt de eenzaamheidsschaal afgenomen bij de categorie “matige eenzaamheid”. Omwille van volgende redenen is dit niet meer mogelijk bij ieder persoon: -
Door het overlijden van twee bewoners, vindt de pre-meting nog plaats bij achttien, van de oorspronkelijke twintig, matig eenzamen.
-
Bij drie, van deze achttien resterend bewoners, is het niet meer mogelijk om de eenzaamheidsschaal af te nemen. Dit omwille van begrip-en communicatieproblemen.
Van de resterende vijftien bewoners bij wie de eenzaamheidsschaal wordt afgenomen, passen nog slechts zes personen in de categorie “matige eenzaamheid”. 3.1.3.2
Directe meting
Omdat de eenzaamheidsschaal niet betrouwbaar is als individueel meetinstrument, vindt er ook een directe meting plaats. Daarnaast kan de bewoner via de directe bevraging de resultaten onder woorden brengen. Bij de meting, die bestaat uit twee open en één gesloten vraag, drukt de bewoner zijn eigen ervaringen in woorden uit. De eenzaamheidsschaal drukt het resultaat enkel uit in cijfers. De directe meting zorgt voor adequate info en een correcte kijk op de resultaten. Indien de eenzaamheidsgevoelens, door de persoon in kwestie niet beaamd worden in de directe meting, dan wordt er voor gekozen om via verdere interactie de bewoner bewust te maken van zijn eenzaamheidsgevoelens en van zijn mogelijkheden om hier iets aan te doen. Mevrouw L.D. wil niets aan haar eenzaamheidsgevoelens (laten) doen. Ook verdere interactie kan haar niet van het tegendeel overtuigen. Mevrouw voldoet niet aan het derde
71
inclusiecriterium17 en behoort daardoor niet tot de populatie van het praktijkgericht toetsingsonderzoek. Bijgevolg wordt er bewust voor gekozen om bij haar niet over te schakelen naar de eenzaamheidsinterventies. Ze neemt ook niet deel aan de postmeting. 3.1.3.3
COPM
De afname van het COPM verliep niet altijd vlot. In de literatuur staat omschreven dat het een ideaal assessment is om de handelingsproblemen in de verschillende handelingsgebieden in kaart te brengen en prioriteiten en scores toe te kennen. In praktijk blijkt dat ouderen moeite hebben met het toekennen van deze prioriteiten. Daarnaast ondervinden ze ook moeite om scores toe te kennen op de uitvoering en tevredenheid van ieder handelingsprobleem. Het COPM vormt een goed middel om een beter beeld te scheppen van de wensen en interesses van de bewoner. Er wordt gekozen om het COPM te gebruiken als gespreksleidraad. Uit het gesprek wordt vastgesteld waar de oudere moeite mee heeft en aan welke handelingsproblemen de oudere prioriteit geeft (zonder dat hij dit uitdrukt in een bepaalde score). Vanuit literatuur wordt aanbevolen om bij het in kaart brengen van eenzaamheid, rekening te houden met de achtergrondvariabelen18 (bv. persoonskenmerken en omgevingskenmerken) van de bewoner. Een hulpverlener die de bewoner kent, is beter op de hoogte van deze achtergrondvariabelen en is dus meer geschikt voor afname van de pre- en postmeting. Toch wordt er, omwille van tijdsgebrek van het personeel, beslist om deze te laten uitvoeren door de student ergotherapie. Het COPM is ideaal om het gebrek aan kennis over de achtergrondvariabelen van de bewoner op te vangen. Dit wordt hieronder aangetoond door de achtergrondvariabelen te linken met de overeenkomstige onderdelen van het COPM (zie tabel 18). Tabel 18: Koppeling achtergrondvariabelen met onderdelen van het COPM
Achtergrondvariabelen
Onderdelen COPM
Persoonskenmerken en omgevingskenmerken
Omvat ieder onderdeel van het COPM
(bv. woonsituatie, partner, …) Het huidig sociaal netwerk
Ontspanning (passieve recreatie, actieve recreatie en sociale contacten)
Wensen van de oudere op vlak van participatie
Productiviteit (betaald/onbetaald werk, uitvoering van huishoudelijke activiteiten en
17 18
Zie methode “1.2 Populatie”” Zie inleiding “3.5.1 Eenzaamheidsschalen”
72
spel/school) Belemmerende factoren voor participatie
Zelfverzorging (persoonlijke verzorging,
(bv. financiële mogelijkheden, fysieke en
functionele mobiliteit en organisatie van het
geestelijke gezondheid, …)
huishouden)
Wanneer de resultaten van de eenzaamheidsschaal tegenstrijdig zijn met wat de persoon vertelt bij de COPM afname, dan wordt er gekozen om de resultaten van de COPM afname voorrang te geven. Deze beslissing wordt genomen omwille van de volgende redenen: -
De eenzaamheidsschaal van de Jong Gierveld is een geschikt instrument voor survey-onderzoek en is dus ideaal om conclusies te trekken over een grotere populatie. De schaal is niet bedoeld om uitspraken te doen op basis van individueel onderzoek.
-
De bewoner geeft via het COPM aan waaraan hij wil werken. Omdat de wil en motivatie zeer belangrijk zijn voor de effectiviteit van de interventies, wordt hier veel belang aan gehecht. Er wordt gekozen om eerst datgene aan te pakken waar de persoon zelf iets aan wil doen. Zo wordt er rekening gehouden met de wensen van de cliënt en wordt er dus cliënt-centered gewerkt.
3.1.4
Eenzaamheidsinterventies
Er wordt voor gekozen om de eenzaamheidsinterventies enkel te richten op de bewoners en niet op de hulpverleners. Dit omwille van de haalbaarheid en effectiviteit van de interventies. Van de vijf verschillende interventietypes worden er daarom slechts vier uitgewerkt. Het type “bevordering van deskundigheid van hulpverleners” wordt achterwege gelaten. De keuze van iedere interventie werd wel steeds nog eens afgetoetst bij de leren van het multidisciplinair team. Vooral het type “cursussen, gespreksgroepen en therapie” is nieuw voor het woonzorgcentrum. Dit wordt tijdens het praktijkgericht toetsingsonderzoek één keer per week georganiseerd, telkens aan de hand van een reminiscentie-activiteit. Ook het type “persoonlijke activering” verdient veel aandacht tijdens het praktijkgericht toetsingsonderzoek. Het type “sociaal-culturele activering” komt minder aan bod, omdat dit reeds in voldoende mate aanwezig is in het woonzorgcentrum. Tijdens de uitvoering van de interventies, worden een aantal valkuilen gesignaleerd. Ten eerste is het moeilijk om naast de vaste wekelijks activiteiten, nieuwe interventies te plannen. De bewoners houden van de vaste structuur die ze gewoon zijn en staan daarom niet altijd open voor geheel nieuwe interventies. Iedere persoon heeft daar bovenop ook zijn eigen dagplanning, waardoor het soms moeilijk is om op een gelegen moment langs te gaan bij de bewoner. De bewoner vindt het moeilijk om een vast tijdstip vast te leggen voor de interventies. 73
De fysieke toestand van de bewoner laat het ook niet altijd toe om interventies te plannen. Zo verbleef mevrouw P.D. bv. bij aanvang van de eenzaamheidsinterventies een week in het ziekenhuis, waardoor ze een week achterstand opliep tegenover de andere bewoners. Eenzaamheid is ook een zeer zwaar onderwerp. Wanneer er wekenlang gespreksgroepen georganiseerd worden, geven de bewoners zelf aan dat het hen iets teveel wordt om rond dit onderwerp te werken, terwijl nochtans wel verschillende thema’s aanbod komen. Het is ook moeilijk om de gespreksgroepen enkel en alleen te organiseren met mensen die zich in een gelijksoortige situatie bevinden (bv. allemaal weduwnaars). De populatie van het praktijkgericht toetsingsonderzoek bevat namelijk maar vier bewoners, waarbij er ook nog eens de splitsing is tussen de FZ en de EZ. Daarom worden bij iedere groepsactiviteit alle bewoners uitgenodigd die willen deelnemen en niet enkel diegene die tot de populatie van het praktijkgericht toetsingsonderzoek behoren. Nog een valkuil is het taboe en de schaamte dat het onderwerp “eenzaamheid” met zich meebrengt. Mensen hebben het vaak niet graag over negatieve gevoelens en durven deze niet altijd te delen met anderen. Het feit dat de interventies en gesprekken geleid worden door een stagiair kan zowel in het voor- als nadeel spelen van het project. Enerzijds is de stagiair een objectieve buitenstaander, waarbij sommigen daarom net geneigd zijn om meer te vertellen over hun privéleven of over hoe ze zich voelen in het woonzorgcentrum. Anderzijds kan er een gebrek aan vertrouwen zijn waardoor de bewoner niet alles deelt met de student. Eerdere praktijkervaring toonde voor mezelf het belang aan van het opbouwen van een vertrouwensband met de bewoner. Deze band is een voorwaarde om de overgang naar diepgaandere gesprekken te vormen. Eenzaamheid is namelijk een onderwerp dat zich nog steeds in een taboesfeer19 bevindt. Met dit gegeven wordt er rekening gehouden bij het opstellen van de interventies. In de 4e tot 8e week van het praktijkgericht toetsingsonderzoek worden daarom activiteiten georganiseerd op een speelse en luchtigere manier, dan in de 8e tot en met de 11e week. Op de extra-zorgafdeling is het noodzakelijk om bepaalde reminiscentie-activiteiten aan te passen om deelname van de bewoner mogelijk te maken. Een voorbeeld van een dergelijke activiteit, is het memoryspel. Dit memoryspel is slechts een middel om tot reminisceren te komen. Het spel zelf vormt dus niet de doelstelling op zich. Op de EZ worden daarom de foto’s die bij elkaar horen gezamenlijk besproken, zonder dat het memoryspel gespeeld wordt. Ook bij het levensloopspel is er een aangepaste speelwijze nodig om het spel uitvoerbaar te maken op de extra-zorgafdeling. Er wordt niet gewerkt met de dobbelsteen, omdat dit voor verwarring en frustratie zou zorgen. Wanneer een deelnemer aan de beurt is neemt/krijgt hij
19
Zie inleiding “4.1.2 Weten, willen en kunnen”
74
gewoon meteen een kaart volgens de kleur van zijn puzzelondergrond. Iedere deelnemer is hierdoor even snel klaar met het maken van zijn puzzel. De bewoners weten de eenzaamheidsinterventies wel te appreciëren. Ze benadrukken voornamelijk de individuele interventies, terwijl literatuurstudie aantoont dat groepsinterventies meer effect hebben op iemands eenzaamheidsgevoelens. De individuele interventies creëren een band die ook de groepsinterventies ten goede komt. Net omdat eenzaamheid een zeer complex iets is waarbij verschillende oorzaken aan de basis kunnen liggen, is ervoor gekozen om ook individuele interventies aan te bieden die aansluiten bij de specifieke wensen en noden van iedere bewoner.
3.2 Rollen van de ergotherapeut Dit gehele project vormt een specifiek ergotherapeutisch onderzoek. De uitvoering ervan past binnen de verschillende rollen van de ergotherapeut. Vanuit zijn rol als handelingsdiagnosticus beschikt de ergotherapeut over de nodige kennis en vaardigheden om een assessment op gegronde wijze te selecteren en correct af te nemen bij de bewoner. Dit is nodig voor het in kaart brengen van de mate en oorzaken van eenzaamheid. Vanuit zijn rol van behandelaar voert de ergotherapeut vervolgens het behandelingsplan uit door middel van cliëntgerichte interventies. Het contact dat een verpleegkundige of zorgkundige met de bewoner heeft, is vluchtiger en daarom minder geschikt voor uitvoering van dergelijke interventies. De ergotherapeut streeft naar participatie van de bewoner en neemt meer tijd in zijn contact met de bewoner. Eenzaamheid heeft grote gevolgen op iemands gezondheid, sociaal leven en participatie. Net omdat de ergotherapeut het handelen van de bewoner centraal plaatst, vormt deze een geschikt persoon om eenzaamheid aan te pakken en zo de levenskwaliteit van de persoon in kwestie te verbeteren. Daarnaast heeft de ergotherapeut ook de kennis om interventies te organiseren volgens de wensen, noden en mogelijkheden van de bewoner. Gespreksgroepen e.d. kunnen georganiseerd worden aan de hand van bv. reminiscentie-activiteiten. De gespreksgroepen kunnen op een dergelijke manier aan de bewoners gebracht worden. De ergotherapeut kan tevens vanuit zijn rol als adviseur en coach, tips geven aan andere leden van het multidisciplinair team. Zo zien ook andere disciplines in hoe ze hun bijdrage kunnen leveren bij het omgaan met eenzaamheid en het eventueel reduceren van eenzaamheidsgevoelens bij de bewoner. Op deze manier kan de gezondheidswerker op een constructieve manier samenwerken met andere disciplines. Ook bij dit praktijkgericht toetsingsonderzoek vond er uitwisseling plaats met andere leden van het multidisciplinair team. Dit waren informele overlegmomenten. Daarnaast werden de 75
hulpverleners ook via een evaluatieverslag, op de hoogte gebracht van de afloop en navolging van de eenzaamheidsinterventies. Vanuit zijn rol als onderzoeker zorgt de ergotherapeut ervoor dat het behandelplan wordt opgesteld op basis van wetenschappelijk gegronde publicaties. Dit komt ten goede aan de effectiviteit van de interventies. Tot slot beschikt hij vanuit zijn rol als manager over de nodige vaardigheden om het behandelplan methodisch uit te bouwen.
3.3 Verbetering praktijkuitwerking en aanbevelingen Indien dit project herhaald wordt, kan de onderzoeker rekening houden met volgende zaken: -
Een kortere periode tussen het vooronderzoek en de pre-meting is aangewezen.
-
Het aanstellen van een vertrouwde hulpverlener die kennis heeft van de achtergrondvariabelen van de bewoner, zodat deze de eenzaamheid van de bewoner nog beter in kaart kan brengen.
-
Indien mogelijk kan er voorafgaand en in overleg met de bewoner een vast tijdsplan opgesteld worden, waarbij de interventies elke week op een vaste dag en tijdsstip doorgaan.
-
Een langere interventieperiode kan zorgen voor een sterkere vertrouwensband. Zoals in de literatuur beschreven staat, hebben interventies van lange duur meer kans op slagen. Mensen hebben namelijk tijd nodig om in contact te komen met anderen en om vriendschappen op te bouwen. Om deze reden kan de pre-meting en COPM afname reeds voor aanvang van het praktijkgericht toetsingsonderzoek plaatsvinden. Zo wordt er meer tijd gecreëerd voor het uitvoeren van de eenzaamheidsinterventies (nu was dit slechts van de 4e tot en met de 11ste week).
-
De interventies van het project “Goed gezelschap in een groot huis” en “Koffietijd”20 kunnen geïmplementeerd worden in de praktijkuitvoering van het onderzoek.
-
Deze bachelorproef bestaat voornamelijk uit onderzoek. De focus wordt gelegd op de bewoners en niet op andere factoren zoals bv. deskundigheidsbevordering van het personeel. Om de praktijk van dit project werkelijk te implementeren, is een factor zoals omgeving belangrijk. Tot deze factor behoort bv. het multidisciplinair team.
-
Wanneer het project op lange termijn wordt uitgevoerd, is het belangrijk dat ook andere disciplines en ook familieleden van de bewoners, zicht hebben op de eenzaamheidsinterventies. Op deze manier kunnen ze informatie doorgeven aan de ergotherapeut, waardoor deze de interventies beter kan afstemmen op de
20
Zie inleiding “4.4.5 Cursussen, gespreksgroepen en therapie”
76
bewoner. Het multidisciplinair team van het woonzorghuis wordt dan op de hoogte gebracht van de eenzaamheidsinterventies per bewoner en zet de taak van de student in de mate van het mogelijke verder. Dit project levert alvast een bijdrage aan onderzoek omtrent eenzaamheid. Meer specifiek, wat de meerwaarde is van eenzaamheidsinterventies op het emotioneel en sociaal welbevinden bij de bewoners van een woonzorghuis. De resultaten van dit praktijkgericht toetsingsonderzoek, kunnen niet veralgemeend worden over de volledige populatie. Daarom wordt verder onderzoek aanbevolen. Deze bachelorproef vormt hier hopelijk de aanzet toe.
77
LIJST MET FIGUREN Figuur 1: De vier stappen om de bewoner onder te brengen in een eenzaamheidscategorie (eigen bewerking van de Jong Gierveld, 2008) ........................................................................... 22 Figuur 2: Eenzaamheid als gevolg van een interpretatie van de kwaliteit van de relaties en de persoonlijke standaards ten aanzien van relaties, met mogelijkheden voor een verwerking van eenzaamheid (Fokema & van Tilburg, 2007) .............................................................................. 28 Figuur 3: De drie inclusiecriteria voor de populatiebepaling ...................................................... 40 Figuur 4: Cirkeldiagram van de resultaten van de eenzaamheidsschaal gedurende het vooronderzoek op de FZ ............................................................................................................. 44 Figuur 5: Cirkeldiagram van de resultaten van de eenzaamheidsschaal gedurende het vooronderzoek op de EZ ............................................................................................................. 44 Figuur 6: Cirkeldiagram van de resultaten van de eenzaamheidsschaal in het volledig woonzorghuis gedurende het vooronderzoek............................................................................ 45 Figuur 7: Spelbord reminiscentie-activiteit omtrent woning en leven van vroeger ................... 54 Figuur 8: memoryspel met foto’s van vroeger en nu ................................................................. 55 Figuur 9: Spelbord reminiscentie-activiteit levensloopspel ........................................................ 56 Figuur 10: Spelbord eenzaamheidsganzenbord (Levend Ganzenbord, 2015) ............................ 57
78
LIJST MET TABELLEN Tabel 1: Typologie van sociale contacten bij ouderen vanaf 65 jaar (zowel thuiswonende ouderen, als ouderen die verblijven in woonzorgcentra) (Vandenbroucke et al.,2012) ............ 14 Tabel 2: De totale eenzaamheidsscores met de bijpassende eenzaamheidscategorieën (eigen bewerking van de Jong Gierveld, 2008) ...................................................................................... 23 Tabel 3: Types eenzaamheidsinterventies naargelang sociale en emotionele eenzaamheid .... 42 Tabel 4: Resultaten van de eenzaamheidsschaal bij de pre-meting op de FZ ............................ 46 Tabel 5: Resultaten van de eenzaamheidsschaal bij de pre-meting op de EZ ............................ 47 Tabel 6: Resultaten van de directe bevraging bij de pre-meting ................................................ 48 Tabel 7: Resultaten van de eenzaamheidsschaal bij de postmeting op de FZ ............................ 49 Tabel 8: Resultaten van de directe bevraging bij de postmeting ............................................... 50 Tabel 9: Koppeling dominerend type eenzaamheidsinterventie per deelnemer ....................... 51 Tabel 10: Resultaten eenzaamheidschaal van de pre- en postmeting bij bewoonster M.V. ..... 58 Tabel 11: Resultaten directe bevraging van de pre- en postmeting bij bewoonster M.V. ......... 59 Tabel 12: Resultaten eenzaamheidsschaal van de pre- en postmeting bij bewoonster P.D. ..... 60 Tabel 13: Resultaten directe bevraging van de pre- en postmeting bij bewoonster P.D. .......... 61 Tabel 14: Resultaten eenzaamheidsschaal van de pre- en postmeting bij bewoonster G.R. ..... 61 Tabel 15: Resultaten directe bevraging van de pre- en postmeting bij bewoonster G.R. .......... 62 Tabel 16: Resultaten pre- en postmeting van de eenzaamheidschaal bij bewoonster J.V. ....... 63 Tabel 17: Resultaten directe bevraging van de pre- en postmeting bij bewoonster J.V. ........... 64 Tabel 18: Koppeling achtergrondvariabelen met onderdelen van het COPM ............................ 72 Tabel 19: Specifieke eenzaamheidsinterventies per bewoner ................................................... 95
79
LIJST MET GRAFIEKEN Grafiek 1: Resultaten van de eenzaamheidsschaal bij de matig eenzamen van de pre-meting ... 47 Grafiek 2: Emotionele, sociale en totale eenzaamheid bij de postmeting van de populatie........ 49 Grafiek 3: Resultaten eenzaamheidsschaal van de pre- en postmeting bij bewoonster M.V. ..... 58 Grafiek 4: Resultaten eenzaamheidsschaal van de pre- en postmeting bij bewoonster P.D........ 60 Grafiek 5: Resultaten eenzaamheidsschaal van de pre- en postmeting bij bewoonster G.R. ...... 61 Grafiek 6: Resultaten eenzaamheidsschaal van de pre- en postmeting bij bewoonster J.V......... 63 Grafiek 7: Effect op de emotionele eenzaamheidsgevoelens van de populatie ........................... 65 Grafiek 8: Effect op de sociale eenzaamheidsgevoelens van de populatie................................... 66
80
REFERENTIELIJST Bethlehem, J. (z.j.). Achtergronden survey-onderzoek. Geraadpleegd op 22 april via http://www.survey-onderzoek.nl/survey.html Biley , F., Hilton , W., Phillips, J., & Board , M. (2012). A brief report of an action learning group exploration of how older people adapt to change in later life. Nursing Reports, 2, nr. 3, pp. 13-17. Cattan, M., White , M., Bond, J., & Learmouth , A. (2005, Januari ). Preventing social isolation and loneliness among older people: a systematic review of health promotion interventions. Ageing and Society, 25, nr. 01, pp. 41-67. Coalitie Erbij (2015). Week tegen eenzaamheid. Geraadpleegd op 20 februari 2015 via http://www.samentegeneenzaamheid.nl/week-tegen-eenzaamheid De Coninck , L. (2012). Ergotherapie in de gerontologie: Basisboek voor kwaliteitsvolle hulpverlening . Leuven: Acco. de Jong Gierveld, J., & van Tilburg, T. (2008). De ingekorte schaal voor algemene, emotionele en sociale eenzaamheid. Tijdschrift voor Gerontologie en Geriatrie, 39, nr.01, pp. 4-15. Fokkema, C., & van Tilburg, T. (2007). Zin en onzin van eenzaamheidsinterventies bij ouderen. Tijdschrift voor Gerontologie en Geriatrie, 38, nr. 4, pp. 185-203. Fokkema , T., & Knipscheer , K. (2006). Digitaal de eenzaamheid te lijf. Kwantitatieve evaluatie van een Nederlands experiment om met ICT uit de eenzaamheid te geraken. Gedrag & gezondheid, 34, nr. 04, pp. 167-181. Geenen, K. (2011). Ergotherapie in de geriatrie: Basisboek voor kwaliteitsvolle hulpverlening. Leuven: Acco. Gestandaardiseerde instrumenten (z.j.). Geraadpleegd op 26 april 2015 via http://www.nji.nl/nl/Databanken/Het-belang-van-gevalideerde-en-gestandaardiseerdeinstrumenten Hadley, M. (z.j.). Sociale onhandigheid voorkomen. Geraadpleegd op 25 april via http://nl.wikihow.com/Sociale-onhandigheid-voorkomen Hazer, O., & Boylu , A. A. (2010). The examination of the factors affecting the feeling of loneliness of the elderly. Procedia Social and Behavioral Sciences, 9, pp. 2083- 2089. Heilzaam BV (2015). A-Z encyclopedie. Geraadpleegd op 20 mei 2015 via http://www.dokterdokter.nl/?s=afasie HKA. (2010). Ketenzorg Amsterdam. Opgeroepen op 10 juni 2014 via http://www.ketenzorgamsterdam.nl/index.php/opah/21-ouderen-praktijkwijzeramsterdamse-huisartsen-opah Klinimetrische eigenschappen (z.j.). Geraadpleegd op 26 april 2015 via https://www.peonline.org/public/index.aspx?toCourseID=99441&pid=64 Kuijlenburg, R. (z.j.). Doorzettingsvermogen; blijf je zitten of sta je weer op? Geraadpleegd op 16 januari 2015 via http://www.kuylenburg-loopbaanadvies.nl/competentieontwikkeling/doorzettingsvermogen-blijf-je-zitten-of-sta-je-weer-op/ 81
Levend Ganzenbord (2015). Geraadpleegd op 24 februari 2015 via http://www.spelwijzers.nl/site/index.php/verkoopverhuur/levend-ganzenbord Levensloopspel voor jong en oud (2015). Geraadpleegd op 20 februari 2015 via http://www.spelensite.be/spel/levensloopspel-voor-jong-en-oud Masi , C., Chen, H.-Y., Hawkley, L., & Cacioppo, J. (2010). A Meta-Analysis of Interventions to Reduce Loneliness. Pols, J. (2006). Slechts weinig interventies succesvol: Ouderen en eenzaamheid. Denkbeeld, 18, pp. 24-25. Reminiscentie activiteiten: Huis- tuin en keukenspel. Geraadpleegd op 10 februari 2015 via http://communities.zeelandnet.nl/activiteiten/pagina/27213 Rijks, J. (2008). De kracht van eenzaamheid. Z.pl.: Faktor5.nl. Russell, D. (1996). UCLA Loneliness Scale (Version 3): Reliability, Validity and Facture Structure. Journal of Personality Assessment, 66, nr. 01, pp. 20-40. Schoenmakers, E. (z.j.). Hoe meet je eenzaamheid eigenlijk? Geraadpleegd op 13 januari 2015 via http://www.eenzaam.nl/de-samenleving-en-eenzaamheid/blogs/hoe-meet-jeeenzaamheid-eigenlijk Sociale cognitie (2010). Geraadpleegd op 26 april 2015 via http://mens-ensamenleving.infonu.nl/psychologie/62375-sociale-cognitie.html Stevens, N., & Martina, C. (2006). Eenzaamheidsinterventies bij ouderen: ordening en effectiviteit. Tijdschrift voor Gerontologie en Geriatrie, 37, pp. 44-50. Toolkit eenzaamheid (z.j.). Geraadpleegd op 4 juni 2014 via http://www.platformouderenzorg.nl/kennisbank/overig/eenzaamheid/91 Vandenbroucke , S., Lebrun , J.-M., Vermeulen , B., Declercq, A., Maggi , P., Delye , S., & Gosset , C. (2012). Oud word je niet alleen. Een enquête over eenzaamheid en sociaal. Brussel: de Koning Boudewijnstichting. van Linschoten, P., van Koningsveld, R., & te Velde , B. (2004). Werken aan eenzaamheid: De interventiemethode Post actief. Assen: Koninklijke Van Gorcum . Van Staveren, R. (2011). Patiëntgericht communiceren bij claimend gedrag. Geraadpleegd op 26 april 2015 via http://www.henw.org/archief/volledig/id4597-patintgerichtcommuniceren-bij-claimend-gedrag.html van Tilburg , T., & de Jong Gierveld , J. (2007). Zicht op eenzaamheid: Achtergronden, oorzaken en aanpak. Assen: Koninklijke Van Gorcum.
82
BIJLAGEN Bijlagen binnen het eindwerk Bijlage 1: UCLA
83
Bijlage 2: De eenzaamheidsschaal van de Jong Gierveld
HKA werkgroep ouderenzorg 2010
84
Bijlage 3: COPM
85
86
87
88
Bijlage 4: Resultaten eenzaamheidsschaal vooronderzoek op de FZ Initialen
Emotionele
Sociale
Totale
Eenzaamheidscategorie
eenzaamheids
eenzaamheids
eenzaamheids
score
score
score
M.V.
4
0
4
matig eenzaam
C.V.
/
/
/
/ (lukt niet omwille van begrip- en communicatieproblemen)
L.D.
2
0
2
niet eenzaam
A.F.
1
0
1
niet eenzaam
Mar.V.
3
1
4
matig eenzaam
A.V.
1
0
1:
niet eenzaam
I.H.
/
/
/
/ (weigert enquête in te vullen)
G.C.
0
0
0
niet eenzaam
G.B.
2
0
2
niet eenzaam
J.P.
0
0
0
niet eenzaam
P.D.
2
2
4
matig eenzaam
G.A.
/
/
/
/ (lukt niet omwille van begrip- en communicatieproblemen)
G.L.
1
2
3
matig eenzaam
G.K.
3
0
3
matig eenzaam
M.D.
4
2
6
matig eenzaam
N.C.
0
0
0
niet eenzaam
L.V.
1
2
3
matig eenzaam
R.H.
6
5
11
zeer sterk eenzaam
D.D.
1
0
1
niet eenzaam
R.V.
1
0
1
niet eenzaam
A.V.
2
0
2
niet eenzaam
R.A.
/
/
/
/ (weigert enquête in te vullen)
M.D.
5
4
9
sterk eenzaam
Y.P.
1
0
1
niet eenzaam
J.D.
4
5
9
sterk eenzaam
V.V.
0
0
0
niet eenzaam
P.V.
1
1
2
niet eenzaam
A.S.
4
5
9
sterk eenzaam 89
C.C.
3
1
4
matig eenzaam
Ly.V.
2
0
2
niet eenzaam
I.L.
4
1
5
matig eenzaam
H.V.
3
1
4
matig eenzaam
F.D.
6
5
11
zeer sterk eenzaam
H.Va.
0
0
0
niet eenzaam
Lu.V.
5
2
7
matig eenzaam
90
Bijlage 5: Resultaten eenzaamheidsschaal van de EZ tijdens het vooronderzoek Initialen
Emotionele
Sociale
Totale
Eenzaamheidscategorie
eenzaamheids
eenzaamheids
eenzaamheids
score
score
score
A.D.
2
0
2
niet eenzaam
G.R.
3
3
6
matig eenzaam
L.C.
2
1
3
matig eenzaam
M.C.
2
4
6
matig eenzaam
C.R.
1
1
2
niet eenzaam
N.V.
3
2
5
matig eenzaam
W.V.
2
1
3
matig eenzaam
J.V.
3
1
4
matig eenzaam
M.D.
0
0
0
niet eenzaam
E.M.
5
1
6
matig eenzaam
G.V.
2
2
4
matig eenzaam
A.V.
/
/
/
/ (weigert enquête in te vullen)
G.V.
0
0
0
niet eenzaam
L.D.
1
4
5
matig eenzaam
91
Bijlage 6: Sociaal culturele activiteiten Hieronder volgen voorbeelden van enkele sociaal-culturele activiteiten die plaatsvonden gedurende het praktijkgericht toetsingsonderzoek. Deze activiteiten werden uitgevoerd door de ergotherapeut en de animatrice van het woonzorghuis en dus niet vanuit dit project. Activiteiten V 10u30 Woensdag M 1 april N 3u00 M Donderdag 2 april
Vrijdag 3 april
Vogels verzorgen in ‘t Lijsternest Kookactiviteit in ‘t Zwaluwnest
V M
10u30
Beweging in ’t Lijsternest
N M
3u00
Spel in ‘t Lijsternest
V M
10u00
Quiz in ‘t lijsternest
N M
3u00
Kruisweg in de cafetaria
Activiteiten Maandag 6 april
Dinsdag 7 april
Woensdag 8 april
Donderdag 9 april
Vrijdag 10 april
V M N M V M N M V M N M V M N M V M N M
Paasmaandag Paasmaandag
1u30 2u30
Paasfoor in Oudenaarde bij mooi weer Speciale koffietafel in ’t Lijsternest en ‘t Zwaluwnest
3u00
Vogels verzorgen in ‘t Lijsternest
10u30
Beweging in ’t Lijsternest
3u00
Spel in ‘t Lijsternest
2u30
Voetbaden in ’t Lijsternest
92
Activiteiten Maandag 13 april
Dinsdag 14 april
Woensdag 15 april
Donderdag 16 april
Vrijdag 17 april
V M N M V M N M V M N M V M N M V M N M
11u1 5
Eucharistieviering in de cafetaria
3u00
Bingo in de cafetaria
3u00
Bewonersraad ‘t Zwaluwnest
10u3 0
Vogels verzorgen in ‘t Lijsternest
3u00
Kookactiviteit “soep” in ‘t Zwaluwnest
10u3 0 2u30
Beweging in ’t Lijsternest Verjaardagsfeest in ’t Lijsternest en ‘t Zwaluwnest
10u3 0
Krantlezen in ‘t Lijsternest
3u00
Gelaatsverzorging in ‘t Lijsternest
Activiteiten Maandag 20 april
Dinsdag 21 april
Woensdag 22 april
Donderdag 23 april
Vrijdag 24 april
V M N M V M N M V M N M V M N M N M
11u15
Eucharistieviering in de cafetaria
3u00
Bingo in de cafetaria
3u00
Spel in ‘t Lijsternest
10u30
Vogels verzorgen in ‘t Lijsternest
2u30
Tearoom in de cafetaria
10u30
Beweging in ’t Lijsternest
3u00
Film in ’t Zwaluwnest
10u30
Krantlezen in ‘t Lijsternest
3u00
Handverzorging in ’t Lijsternest
93
Activiteiten Maandag 27 april
Dinsdag 28 april
Woensdag 29 april
Donderdag 30 april
V M N M V M N M
11u15
Eucharistieviering in de cafetaria
3u00
Bingo in de cafetaria
3u00
Menucommissie in ’t Zwaluwnest
2u45 3u00 9u00 10u30
Kaarting in de cafetaria Kookactiviteit ‘t Zwaluwnest Frietkot in de cafetaria Beweging in ‘t Lijsternest
3u00
Menucommissie in ’t Zwaluwnest
94
Bijlage 7: Interventietabel Tabel 19: Specifieke eenzaamheidsinterventies per bewoner
Emotionele eenzaamheidsinterventies Algemene voorlichting en
PowerPointpresentatie
mentaliteitsverandering
M.V.
P.D.
G.R.
J.V.
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
reminiscentie-activiteit omtrent wonen en leven van vroeger reminiscentie-activiteit: memoryspel met foto’s van vroeger en nu
reminiscentie-activiteit aan de hand van een fotospel omtrent voorwerpen uit de eigen kamer Cursussen en gespreksgroepen
reminiscentie-activiteit levensloopspel
reminiscentie-activiteit eenzaamheidsganzenbord
x
individueel gesprek omtrent recente gebeurtenissen, gezondheidstoestand, alledaagse problemen, eigen interessen (a.d.h.v.
x
x
x
x
reisboeken, foto’s, collage, vraagkaarten, …)
Sociale
M.V.
P.D.
G.R.
J.V. 95
eenzaamheidsinterventies quiz
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
reminiscentie-activiteit omtrent wonen en leven van vroeger reminiscentie-activiteit: memoryspel met foto’s van vroeger en nu Sociaal-culturele activering
reminiscentie-activiteit aan de hand van een fotospel omtrent voorwerpen uit de eigen kamer reminiscentie-activiteit levensloopspel bewegingsactiviteit fruitsalade maken
x
x
x
individueel voorlezen krant/ “Sloeberke”
x
x
bezoek aan de papegaai
x
wandeling, bezoek aan een warenhuis, kerk, … Persoonlijke activering
x
x
x
x
x
gelaatsverzorging
x
x
bewoner leren werken met
x
de persoon wijzen op de mogelijkheden om in contact te komen met
x
anderen handverzorging/ x
96
afstandsbediening van televisie individueel gesprek omtrent recente gebeurtenissen, gezondheidstoestand, alledaagse problemen,
x
x
x
x
eigen interesses (a.d.h.v. reisboeken, foto’s, collage, vraagkaarten, …)
97
Interventiebundel In deze bundel vindt u de uitgeschreven eenzaamheidsinterventies terug die uitgevoerd worden tijdens het praktijkgericht toetsingsonderzoek. Sommige interventies behoren tot meerdere types eenzaamheidsinterventies21. Om herhaling te voorkomen worden ze telkens maar bij één type uitgeschreven. Daarbovenop worden enkel de eenzaamheidsinterventies uitgeschreven die verdere uitleg nodig hebben. Sommige interventies spreken voor zich en hoeven geen verdere uitleg. Deze bundel dient dus louter om een idee te krijgen over de opstelling van de eenzaamheidsinterventies. De volgende interventietypes komen aan bod:
21
-
algemene voorlichting en mentaliteitsverandering
-
sociaal-culturele activering
-
persoonlijke activering
-
cursussen, gespreksgroepen en therapie
Voor meer verduidelijking zie “3.1.3 COPM”
98
Bijlagenmap te raadplegen binnen de opleiding De ingevulde eenzaamheidsschalen van de Jong Gierveld vooronderzoek. Dit zijn de 44 ingevulde eenzaamheidsschalen die reeds werden afgenomen tijdens het vooronderzoek. Dit vooronderzoek nam plaats in de periode van 01/07/’14 tot 31/08/’14 over de beide afdelingen. De ingevulde eenzaamheidsschalen van de Jong Gierveld pre-meting. Dit zijn alle ingevulde eenzaamheidsschalen die reeds werden afgenomen als pre-meting. Deze premeting nam plaats in de periode van 09/02/’15 tot 22/02/’15 bij de categorie “matig eenzamen” van het vooronderzoek. De directe bevraging in de pre-meting Dit zijn de resultaten van de directe bevragingen in de pre-meting bij de “matig eenzamen” van de pre-meting. Deze pre-meting nam plaats in de periode van 09/02/’15 tot 22/02/’15. De ingevulde COPM formulieren Dit zijn alle ingevulde COPM formulieren die bij de populatie werden afgenomen tijdens de derde week van het praktijkgericht toetsingsonderzoek. De ingevulde eenzaamheidsschalen van de Jong Gierveld postmeting Dit zijn de ingevulde eenzaamheidsschalen die reeds bij de populatie werden afgenomen als onderdeel van de postmeting. Deze postmeting nam plaats in de periode van 27/04/’15 – 01/05/’15. De directe bevraging in de postmeting Dit zijn de resultaten van de directe bevragingen in de postmeting bij de populatie van het praktijkgericht toetsingsonderzoek. Deze postmeting nam plaats in de periode van 27/04/’15 – 01/05/’15. Vergelijking en interpretatie van de resultaten van de pre- en postmeting Hier vindt u een uitgebreide vergelijking en interpretatie terug, van de resultaten op zowel de eenzaamheidsschaal als die op de directe meting, van de pre- en postmeting bij de populatie van het praktijkgericht toetsingsonderzoek. Evaluatieverslagen Dit zijn de evaluatieverslagen die werden opgesteld na afloop van de eenzaamheidsinterventies. Deze werden overhandigd aan het personeel van WZH Ter Meersch.
99
100