Departement
GEZONDHEIDSZORG Opleiding
ERGOTHERAPIE De omgeving als medium bij de benadering van de oudere persoon met dementie Literatuuronderzoek naar mogelijke bijdrage van de ergotherapie Door: Kendy Driesen Loretta Duchamps Silke Floes Liesl Gabriëls Kim Neyens Nele Neyens Marij Winters Elien Zoons Stephanie Zurings
Afstudeerproject aangeboden tot het bekomen van het diploma van Bachelor in de Ergotherapie o.l.v. Bernadette Verhegghen, promotor.
Hasselt, 2008
Departement
GEZONDHEIDSZORG Opleiding
ERGOTHERAPIE De omgeving als medium bij de benadering van de oudere persoon met dementie Literatuuronderzoek naar mogelijke bijdrage van de ergotherapie Door: Kendy Driesen Loretta Duchamps Silke Floes Liesl Gabriëls Kim Neyens Nele Neyens Marij Winters Elien Zoons Stephanie Zurings
Afstudeerproject aangeboden tot het bekomen van het diploma van Bachelor in de Ergotherapie o.l.v. Bernadette Verhegghen, promotor.
Hasselt, 2008
INHOUDSOPGAVE TREFWOORDEN .............................................................................................................................6 ABSTRACT........................................................................................................................................6 1 INLEIDING.....................................................................................................................................7 2 METHODE......................................................................................................................................8 3 RESULTATEN................................................................................................................................9 3.1 BEGRIPSBEPALING.................................................................................................................9 3.1.1 Behavioral and Psychological Symptoms of Dementia ......................................................9 3.1.2 Verpleeghuis .....................................................................................................................10 3.1.3 Number Needed to Treat...................................................................................................10 3.1.4 Psychosociale interventies ................................................................................................11 3.1.5 Beeldende therapie en kunsttherapie.................................................................................11 3.1.6 Cognitieve benadering ......................................................................................................12 3.1.7 ROT: realiteitsoriëntatietraining .......................................................................................12 3.1.8 ROB: realiteitsoriëntatiebenadering..................................................................................12 3.1.9 Multisensorische omgevingen: tuin en snoezelruimte ......................................................12 3.1.10 Ondersteunende technologieën .......................................................................................13 3.2 PSYCHOLOGISCHE MODELLEN .........................................................................................14 3.2.1 inleiding ............................................................................................................................14 3.2.2 Het multifactoriële model volgens Kitwood .....................................................................14 3.2.3 Adaptatie-copingmodel volgens Droës .............................................................................22 3.2.4 Progressively Stress Threshold Model volgens Hall en Buckwalter ................................24 3.3 KWALITEIT VAN LEVEN........................................................................................................28 3.4 ASSESSMENTINSTRUMENTEN.............................................................................................29 3.4.1 Inleiding ............................................................................................................................29 3.4.2 Assessment voor gedrag....................................................................................................30 3.4.3 Assessment voor kwaliteit van leven ................................................................................38 3.4.4 Conclusie...........................................................................................................................42 3.5 PSYCHOSOCIALE INTERVENTIES.......................................................................................45 3.5.1 Inleiding ............................................................................................................................45 3.5.2 Belevingsgerichte Zorg .....................................................................................................45 3.5.3 Cognitieve benadering ......................................................................................................48 3.5.4 Het gebruik van muziek ....................................................................................................51 3.5.5 Aromatherapie...................................................................................................................53 3.5.6 Lichttherapie .....................................................................................................................53
3.5.7 Lichaamsgerichte therapie ................................................................................................53 3.5.8 Beeldende therapie ............................................................................................................54 3.5.9 Recreatieactiviteiten..........................................................................................................57 3.5.10 Conclusie.........................................................................................................................59 3.6 ARCHITECTURALE ASPECTEN............................................................................................60 3.6.1 Inleiding ............................................................................................................................60 3.6.2 De buitenomgeving ...........................................................................................................60 3.6.3 De binnenomgeving ..........................................................................................................64 3.6.4 Ondersteunende technologieën .........................................................................................70 3.6.5 Conclusie...........................................................................................................................75 4 CONCLUSIE.................................................................................................................................77 5 DISCUSSIE....................................................................................................................................78 6 BIBLIOGRAFIE...........................................................................................................................79 7 BIJLAGEN ....................................................................................................................................88
De omgeving als medium bij de benadering van de oudere persoon met dementie Literatuuronderzoek naar mogelijke bijdrage van de ergotherapie. Kendy Driesen, Loretta Duchamps, Silke Floes, Liesl Gabriëls, Kim Neyens, Nele Neyens, Marij Winters, Elien Zoons, Stephanie Zurings. Provinciale Hogeschool Limburg, Gezondheidszorg, Ergotherapie, o.l.v. promotor Bernadette Verhegghen, Hasselt, 2008.
TREFWOORDEN Ergotherapie, Dementie, Omgeving, Assessment, Interventies
ABSTRACT Inleiding: Onderstaand literatuuronderzoek bestudeert de invloed van de omgeving bij de oudere persoon met dementie. Verschillende aspecten van de omgeving worden belicht: het psychosociale en architecturale aspect, veelvoorkomende praktijkmodellen, assessmentinstrumenten en de kwaliteit van leven. Methode: Literatuuronderzoek. Tijdens het zoeken naar relevante literatuur werd de sneeuwbalmethode gebruikt. We raadpleegden databanken zoals Pubmed en Bronco, elektronische tijdschriften, wetenschappelijke internetsites en zoekmachines zoals Google Scholar. De zoekfase startte in oktober 2007 en eindigde in mei 2008. Resultaten: Om de invloed van de omgeving te kaderen, wordt er gebruik gemaakt van drie modellen: het Multifactoriële model, het Adaptatie-coping model en het Progressively Lowered Stress Thresshold model. Er wordt een overzicht gegeven van gevalideerde Nederlandstalige assessments die ingaan op het gedrag. De effectiviteit van de meest voorkomende psychosociale interventies wordt besproken: reminiscentie, validation, snoezelen, realiteitsoriëntatietraining, cognitieve stimulatie, gebruik van muziek, aroma- en lichttherapie, lichaamsgerichte therapie, recreatieactiviteiten en beeldende activiteiten. Ten slotte wordt de invloed van architecturale aspecten gekaderd. Discussie: Na deze literatuurstudie komen we tot enkele kritische bedenkingen i.v.m. de gevonden literatuur.
Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 6
1 INLEIDING In de actualiteit wordt er veel gesproken over de toenemende vergrijzing. Dit betekent dat voor ons, ergotherapeuten, onze doelgroep steeds meer bestaat uit senioren, waaronder zich ook de demente senior bevindt (NIS, Bevolkingsvooruitzichten, 2005). Ons afstudeerproject richt zich op de omgeving als medium bij de benadering van de oudere persoon met dementie. Deze vraag kan op verschillende manieren beantwoord worden. Wij hebben ons verdiept in de fysieke en psychosociale omgevingsinvloeden en in assessments die ingaan op het gedrag en de kwaliteit van het leven van de demente senior. Na een eerste zoekfase werd het afstudeerproject opgedeeld in zes hoofdstukken. Elk groepslid werd eindverantwoordelijk gesteld voor één hoofdstuk. Zo werd begripsbepaling behandeld door Nele Neyens. Om een zo volledig mogelijk beeld te bekomen over het onderwerp, zijn we op zoek gegaan naar modellen die ingaan op de omgeving bij demente senioren. Dit gedeelte werd verwerkt door Elien Zoons. Loretta Duchamps stond in voor het hoofdstuk ‘Psychosociale interventies’. ‘Assessments’ werd behandeld door Kendy Driesen. Ten slotte zijn er nog de ‘Architecturale aspecten’, waar Stephanie Zurings voor in stond. Een laatste hoofdstuk dat in gaat op de kwaliteit van leven bij de demente senior, wordt besproken door Silke Floes. Dit wordt later bijgevoegd. Voor trefwoorden, abstract, inleiding, literatuurlijst, discussie, conclusie en bijlagen werden Liesl Gabriëls, Kim Neyens en Marij Winters eindverantwoordelijk gesteld.
Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 7
2 METHODE Nadat de voorlopige onderzoeksvraag opgesteld werd “Onderzoek naar de rol van ergotherapie bij demente senioren in een dagverzorgings- of dienstencentrum”, kon de zoekfase beginnen. We zijn begonnen met een brainstorm over het onderwerp van het afstudeerproject, als vervolg op het voorgaande. Dit afstudeerproject was een literatuuronderzoek naar de impact van de leefomgeving op het emotionele welbevinden bij thuiswonende ouderen. Na het grondig doornemen van de artikels over de invloed van de fysieke omgeving, mantelzorg en interventies op demente senioren in dagbehandeling, zijn we de databanken gaan verkennen om te bestuderen welke informatie beschikbaar is over ons onderwerp en de mate waarin deze informatie beschikbaar is. Na een globale zoekfase op de databanken die beschikbaar zijn via de schoolbibliotheek, zoals Bohn Stafleu, EBSCO, e.a. vonden we informatie over assessments, architecturale aspecten en over interventies. De belangrijkste trefwoorden die op de databanken werden ingevoerd waren: dementia, day care, occupational therapy en environment. Na het doornemen van relevante abstracten, zijn we op zoek gegaan naar de full-text artikels. De selectie van waardevolle full-text artikels, gebeurde a.d.h.v. enkele inclusiecriteria. De artikels moesten ingaan op het onderwerp van ons afstudeerproject, de structuur van een goed wetenschappelijk artikel moest erin zitten en het onderzoek moest betrekking hebben op de doelgroep. De geselecteerde artikels werden besproken volgens de beoordelingscriteria van Law. De volgende onderwerpen, die u ook in de hoofdstukken terugvindt, zijn hieruit voortgevloeid : Begripsbepaling, Modellen, Interventies, Assessments, Architecturale aspecten en de Kwaliteit van het leven. Het laatste hoofdstuk over de kwaliteit van het leven wordt in een volgend stadium uitgebreid besproken door Silke Floes. Om ons verder te verdiepen in de gevonden informatie werd er raad gevraagd aan enkele professionele personen uit het werkveld. Dit was mevr. Ettema i.v.m. de Qualidem studie, mevr. Droës i.vm. het Adaptatie – Coping model en dhr. Abrahams i.v.m. begripsbepaling, indeling van psychosociale interventies en het model van Kitwood. De
verdeling
van
de
verschillende
deelonderwerpen
vindt
u
terug
in
‘bijlage
3:
Deelonderzoeksvragen’.
Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 8
3 RESULTATEN 3.1 BEGRIPSBEPALING In dit hoofdstuk worden een aantal begrippen die gebruikt worden in het verdere afstudeerproject beschreven. Met deze beschrijvingen trachten we eenduidigheid en duidelijkheid te bekomen.
3.1.1 Behavioral and Psychological Symptoms of Dementia Het begrip ‘Behavioral and Psychological Symptoms of Dementia’(BPSD) omschrijft de meest voorkomende symptomen van dementie. Specifieke studies wijzen erop dat de symptomen in elk stadium van dementie kunnen voorkomen en dat alle cliënten enkele symptomen vertonen. Affectieve symptomen komen vooral in het begin van de ziekte voor, terwijl agitatie en psychotisch gedrag geobserveerd wordt bij cliënten met een matige cognitieve achteruitgang. Het hoogtepunt van de meeste BPSD bevindt zich voor het ernstige stadium van dementie intreedt. Een mogelijke indeling van de symptomen van dementie werd in 2002 opgesteld door “The International Psychogeriatric Association”. De BPSD bestaat uit twee grote onderdelen, de psychologische symptomen en de gedragssymptomen. De psychologische symptomen bestaan uit: waanideeën, hallucinaties, personen en voorwerpen fout identificeren, depressie, apathie, angst. De gedragssymptomen bevatten: dwalen, rampzalige reacties, klagen, ontremming, opdringerigheid en negativisme. Agitatie hoort onder de noemer van de gedragssymptomen. Agitatie bij personen met dementie is een aanwijzing voor ongemak en is een bron van stress voor de familieleden en de formele verzorgers (Cohen-Mansfield en Libin, 2004). Vrij vertaald omschrijven Cohen- Mansfield en Billig (1986) (In: Cohen-Mansfield en Libin, 2004) agitatie als volgt: “Onaangepaste verbale, vocale of motorische activiteit die door de omgeving niet worden gezien als het normaal uiten van behoefte of verwarring van de persoon met dementie.” Bij Hicks-Moore (2005) vinden we de indeling van geagiteerd gedrag in drie dimensies en een aantal overblijvende items, zoals geïntroduceerd door Cohen-Mansfield in 1989. De tabel hieronder wordt hieruit overgenomen.
Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 9
Fysiek Agressief gedrag
Fysiek niet agressief gedrag
o Slaan
o Rusteloosheid
o Stampen
o Verkeerd gebruik voorwerpen (verplaatsen
o Duwen
meubels, spelen met eten)
o Krabben
o Voorwerpen verstoppen
o Voorwerpen verscheuren en eigendommen o Voorwerpen verzamelen kapot maken
o Repetitief gedrag
o Anderen aanklampen
o Ijsberen, doelloos rondlopen
o Vloeken of agressief woordgebruik
o Verkeerd kleden en uitkleden
o Bijten
o Wegkruipen/ weglopen
o Spuwen Verbaal geagiteerd gedrag
Overblijvende items
o Klagen, jammeren
o Maken van vreemde geluiden
o Voortdurend, buitensporig vragen om
o Gooien met voorwerpen
aandacht of hulp
o Opzettelijk vallen
o Negativisme (negatieve houding)
o Destructief gedrag
o Repetitief vragen, zinnen vertellen
o Verbaal seksuele toenadering zoeken
o Gillen/ krijsen
o Fysiek seksuele toenadering zoeken o Eten en drinken van ongeschikte stoffen
Tabel 1: Geagiteerd gedrag onderverdeeld in 4 dimensies op basis van Cohen-Mansfield (1989)
3.1.2 Verpleeghuis In Nederlandse publicaties worden er twee types van instellingen voor ouderen besproken. In de eerste plaats kent men het bejaardenoord en anderzijds het verpleeghuis. Het verpleeghuis wordt onderscheiden in een somatische eenheid waar mensen verblijven die voornamelijk lijden aan lichamelijke ziekten en handicaps en de psychogeriatrische verpleeghuizen waar voornamelijk patiënten met dementiesyndroom opgenomen zijn (Stessens, Buntincx, 2000). Het begrip verpleeghuis wordt vooral gebruikt in Nederland. Het begrip komt overeen met het Belgische begrip ‘rust –en verzorgingstehuis of RVT’ (Arcares Congres, 2003).
3.1.3 Number Needed to Treat Number Needed to Treat wordt meestal afgekort als NNT. Butterworth e.a. (2003) vermelden dat deze term staat voor het aantal patiënten dat (gedurende een te noemen periode) moet worden Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 10
behandeld (bv. met een bepaald geneesmiddel, een bepaalde therapie,…) om een bepaalde ongunstige uitkomst te voorkomen. Bij verder zoeken naar een definiëring op wikipedia zien we dat het NNT gedefinieerd is als de inverse van de absolute risicoreductie. Als de kans op een bepaalde gebeurtenis in een bepaalde periode zonder behandeling 5% is, en met behandeling in die periode 3%, verschil twee procent, dan is het NNT 100/2% = 1/0,02 = 50. Gebruiken dus 50 mensen in die periode dat middel wordt er statistisch 1 gebeurtenis voorkomen.
3.1.4 Psychosociale interventies Om het begrip psychosociale interventies te verduidelijken, baseren we ons op het rapport van de Gezondheidsraad, die in 2002 plaats vond in Den Haag. Deze raad omschrijft psychosociale interventies als een integraal onderdeel van de omgang met en de zorg voor oudere personen met dementie. De interventie moet als doel hebben bepaalde problemen van of met een individu te verzachten, zodat het de kwaliteit van leven bevordert bij ouderen met dementie binnen de zorgverlening. De psychosociale methodes kunnen zowel tijdens de individuele -, de groepstherapie, als binnen de 24-urenzorg voorkomen. Op basis van het rapport in 2002 hebben we de volgende interventies opgenomen onder de psychosociale interventies nl.: reminiscentie, validation, snoezelen, realiteitsoriëntatietraining, cognitieve stimulatie, het gebruik van muziek, aromatherapie, lichttherapie, recreatieve activiteiten, lichaamsgerichte therapie en beeldende therapie.
3.1.5 Beeldende therapie en kunsttherapie Om het begrip beeldende therapie en kunsttherapie te verduidelijken, maken we gebruik van het boek van Smeijsters (2003) en het boek van de Nederlandse Vereniging voor Beeldende Therapie (1999). De term beeldende therapie wordt hier gebruikt om de eigenheid van het medium te benadrukken binnen het beeldend proces. Teken- en schildermateriaal, klei, hout, metaal, …, zijn voorbeelden van beeldende materialen. Deze materialen worden gebruikt om tot acceptatie en verwerking te komen op o.a. het intrapersoonlijk vlak of het interpersoonlijk vlak. Binnen de beeldende therapie bestaan een aantal essentiële stromingen waaronder kunsttherapie. Kunsttherapie gaat gedeeltelijk uit van de Amerikaanse Art-Psychotherapy. De Art-psychotherapist is opgeleid als kunstenaar en als psychotherapeut. Het uitgangspunt is dat kunst een helende werking heeft. Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 11
3.1.6 Cognitieve benadering Deze benadering is gericht op (re)activering van de cognitieve functies door geheugentraining met als doel de band met de realiteit zo lang mogelijk in stand te houden. De cognitieve benadering wordt in de praktijk aangeboden in de vorm van realiteitsoriëntatietraining.
3.1.7 ROT: realiteitsoriëntatietraining Deze benadering is gericht op (re) activering van de cognitieve functies door geheugentraining met als doel de band met de realiteit zo lang mogelijk in stand te houden. Men biedt stelselmatig de juiste informatie aan, verkeerde uitspraken en handelingen worden systematisch gecorrigeerd en zelfstandig gedrag wordt aangemoedigd. (Gezondheidsraad Den Haag, 2002)
3.1.8 ROB: realiteitsoriëntatiebenadering Dit is een afgeleide van ROT. Deze benadering vindt op sommige plaatsen toepassing in de 24uurszorg bij patiënten in de beginfase van dementie. Voorbeelden zijn samen de krant lezen, activiteiten in relatie tot de seizoenen, het aanbrengen van een vaste dagstructuur en het houden van groepsgesprekken. Het is niet bekend of men er met deze activiteiten in slaagt het beoogde doel te bereiken. (Gezondheidsraad Den Haag, 2002)
3.1.9 Multisensorische omgevingen: tuin en snoezelruimte De ingerichte tuin wordt als multisensorisch ervaren omdat de perceptie van de natuur verschillende sensorische indrukken geeft en een mogelijke verbinding vormt naar het verleden. Volgens Cox e.a. (2004) wordt in 1995 door Mc Kee aangegeven dat de tuin aan alle personen kansen biedt op plezierbeleving. Een tuin vraagt geen mobiliteits-, taal of mentale mogelijkheden. De tuin is een veilige en interessante buitenomgeving met: paden, zithoekjes, uitsparingen, waterfontein en bloembedden met planten geselecteerd voor kleur, textuur en aroma. Cox e.a. (2004) stellen dat Hutchinson en Kewin in 1995 aangeven dat in de snoezelruimte plezierige sensorische sensaties aangeboden worden. Deelnemen aan sensorische activiteiten vereist geen noodzaak aan een intellectuele activiteit. De snoezelruimte is een omgeving met: witte muren, zetels, een serie van materialen ontworpen om sensorische sensaties te stimuleren (bubbelbuis, discobal, spots, geurverspreider, muziek,….). Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 12
3.1.10 Ondersteunende technologieën Onder ondersteunende technologieën voor dementerende ouderen worden technologieën verstaan die een gevoel van integriteit en succes te weeg brengen ondanks de effecten van dementie (Orpwood, Bjorneby, Hagen, Maki, Faulkner en Topo, 2004).
Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 13
3.2 PSYCHOLOGISCHE MODELLEN 3.2.1 inleiding Doorheen onze zoektocht naar allerlei psychosociale interventies kwamen enkele psychologische modellen in verscheidene artikels terug. Deze psychologische modellen zoals het Multifactoriële model volgens Kitwood, het Progressively Stress Threshold model volgens Hall en Buckwalter en het Adaptatie-copingmodel volgens Droës, worden daarom nader bestudeerd. Deze op het werkveld minder bekende, maar volgens ons wel interessante modellen, worden verder toegelicht omdat zij ervoor zorgen dat de hulpverleners meer inzicht krijgen in het gedrag van de demente senior. Op deze manier kunnen de hulpverleners strategieën selecteren waardoor het verstoorde gedrag zal afnemen en het gewenste gedrag toenemen. Om verdere informatie over deze psychologische modellen te bekomen werden verscheidene databanken en andere bronnen, zoals de Provinciale Bibliotheek van Hasselt en de schoolbibliotheek, geraadpleegd. Daarnaast heeft een medestudente elektronisch contact genomen met mevrouw R.M. Droës om zich verder te verdiepen in het Adaptatie-copingmodel. Ook is er contact opgenomen met mijnheer J. Abrahams, wiens werk wordt gebruikt om het multifactoriële model te leren kennen. Voor een verduidelijking van het Progressively Stress Treshold model wordt beroep gedaan op een artikel van Smith e.a. (2005).
3.2.2 Het multifactoriële model volgens Kitwood De Engelse psycholoog, Tom Kitwood, ontwikkelde in 1970 de Theory of Personhood (ToP). Een andere benaming hiervoor is het ‘Dialectical framework’ – denken. Er zijn weinig auteurs die een dergelijke stempel hebben gedrukt op de humanisering van de zorg voor demente senioren. Kitwoods denken is gegroeid vanuit de kritiek op de gangbare zorg die een te medisch-verpleegkundige inslag had. Zo werd er onvoldoende tegemoetgekomen aan de complexiteit van het individuele dementiegebeuren bij elke demente senior. De beschrijving van het multifactoriële model volgens Tom Kitwood dat hieronder wordt besproken, is grotendeels overgenomen uit het werk van J. Abrahams (2005).
Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 14
3.2.2.1 De innerlijke ervaring De impact van dementie wordt volgens Kitwood bepaald door een samenspel van volgende factoren:
DEMENTIE = Persoonlijke ervaring van de dementerende + zijn cognitieve status + zijn fysieke status + zijn mentale status + tenslotte de omgevingskenmerken
D=P+C+F+M+O
Kitwood werkt deze elementen niet gedetailleerd uit. Andere auteurs hebben die formule later verfijnd en uitgebreid.
3.2.2.2 De persoonlijkheid en het levensverhaal Iemands levensverhaal blijft voortdurend aanwezig doorheen zijn levensconditie, ook in het dementieproces. Het gedrag van de demente senior is mede begrijpbaar vanuit zijn persoonlijkheid en levensverhaal. Voornamelijk de copingmechanismen zijn in dit kader van groot belang. Een ingrijpend gebeuren als dementie kan gemakkelijker verwerkt worden door iemand met een optimistische aard. Hulpverleners moeten om die reden maximale informatie verwerven over de voorbije levensperiode van de demente senior (hetero-anamnese). Geeft men bijvoorbeeld doorgaans zichzelf of juist snel anderen de schuld als er iets mis gaat? Dat kan invloed hebben op de wijze waarop de demente senior reageert als hij zijn spullen niet goed meer weet terug te vinden. In verband met de levensgeschiedenis, kunnen traumatische gebeurtenissen, zoals een verblijf in een concentratiekamp tijdens de oorlog, leiden tot overmatige angst of verzet bij bepaalde situaties in een zorginstelling die associaties oproepen met deze periodes.
Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 15
3.2.2.3 De neurologische schade en de hieraan verbonden cognitieve status Dementie is een neurologische aandoening waarbij hersencellen afsterven. Een goed begrip van de werking van de hersenen en hun impact op vrijwel alle levensaspecten is daarom van groot belang. De neuropsychologie leert ons dat de beschadiging van cerebrale structuren en de stoornissen in de executieve functies van ingrijpend belang zijn bij gedragsproblemen. Ook de wijze waarop een demente senior zijn dementie beleeft heeft te maken met zijn mogelijkheden om informatie op een coherente wijze te interpreteren. Zorgverleners moeten dus beseffen dat het gedrag van een demente senior niet alleen bepaald wordt vanuit de aard of het karakter van de persoon maar tevens een neurologische achtergrond heeft.
3.2.2.4 De fysieke gezondheid De prevalentie van Alzheimer is nauw verbonden met de leeftijd. Dementie doet zich doorgaans voor in een context van tanende fysieke gezondheid met leeftijdsspecifieke aandoeningen zoals artritis en incontinentie. Voor het begrijpen van complexe gedragsuitingen dient de hulpverlener tevens beducht te zijn voor de (onbegrepen) pijn bij een demente senior. Volgens Pot (2007) kan pijn leiden tot hevige onrust, prikkelbaar gedrag of aanhoudend roepen. Medicatie kan allerlei gedragsveranderingen teweegbrengen. Gehoorproblemen kunnen tot achterdochtig gedrag leiden of het versterken, terwijl gezichtsproblemen tot onzekerheid en toename van de desoriëntatie kunnen leiden.
3.2.2.5 De mentale status Op hogere leeftijd komen veelvuldig psychische problemen voor, zoals depressie. Dit is niet verwonderlijk als we stilstaan bij de ingrijpende verwerkingsprocessen waarmee een hoogbejaarde wordt geconfronteerd: zingevingsvragen, vereenzaming, het uitzicht op de dood, het verlies van belangrijke derden, toenemende afhankelijkheid en het verlies van vitaliteit. Hulpverleners moeten bovendien aandachtig zijn voor de overlap tussen het dementieel syndroom en depressieve uitingen. Veel verschijnselen kunnen zowel op dementie als op een depressie wijzen: concentratiestoornissen, geheugenproblemen, oriëntatie-problemen, apathie, zich terugtrekken uit sociale activiteiten, neerslachtigheid, slaapproblemen, angst en gevoelens van hopeloosheid komen bij beide aandoeningen voor. Er zijn echter ook verschillen. Waar de demente senior zijn minder functioneren zal verdoezelen (er zijn geen klachten), zal de depressieve bejaarde eerder overdrijven Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 16
in het uiten van zijn klachten. Ook het procesverloop is sterk uiteenlopend: dementie kent een geleidelijke evolutie en depressie treedt eerder acuut op.
3.2.2.6 Een schadelijke omgeving (malignant social psychology) Een mens wordt zichzelf dankzij betekenisvolle anderen. Dit geldt zeker voor demente senioren. Hoe de sociale omgeving reageert op het eigenaardig gedrag van de demente senior is immers medebepalend voor het voortzetten, het versterken of het verzwakken van dat gedrag. Om die reden pleit Kitwood voor een warme en veilige zorgomgeving met zorgverleners die een sterke interactieve communicatiecapaciteit hebben. Vanuit zijn praktijkervaring formuleert hij het concept van de ‘malignant social psychology’ waarmee hij duidelijk maakt hoe schadelijk bepaalde omgangsvormen met demente senioren zijn.
Om de ‘malignant social psychology’ volgens Kitwood beter te begrijpen, vindt u een verklaring van de andere begrippen terug in bijlage 4.
3.2.2.7 Waaraan heeft een demente senior behoefte? Kitwood duidt zijn denken aan als persoonsgeoriënteerd. De centrale term hierbij is ‘personhood / person-centered’. Dat is het best te vertalen als ‘iemand zijn in relatie tot anderen’. De andere is essentieel in de visie van Kitwood omdat de demente senior met de hulp van anderen zijn emoties kan beleven en zichzelf een persoon kan voelen. In de persoonsgerichte zorg is het uitgangspunt de wijze waarop de demente senior de werkelijkheid beleeft vanuit zijn individuele mogelijkheden. Begrippen als persoonlijke veiligheid, warmte en affectie zijn hierbij van belang. De benadering van Kitwood wijkt hier niet af van andere belevingsgerichte benaderingen. Kitwood legt echter sterk de nadruk op het interactionele element: de kwaliteit van de communicatie en relatie tussen de verzorgende en de demente senior. Zorgrelaties moeten gebaseerd zijn op empathie. Voor Kitwood is er een verstrengeling van basisbehoeften waarbij het één niet zonder het ander kan. Hij situeert de basisbehoeften op een eenvoudige wijze in het bloemmodel.
Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 17
Figuur 1: Het bloemmodel (Kitwood, 1970)
Een verduidelijking van de basisbehoeften van het bloemmodel volgens Kitwood vindt u terug in bijlage 5.
Het gedrag van de demente senior laat vermoeden dat hij momenten beleeft van grote eenzaamheid, totale ontreddering, verlatenheid en angst. Al lijkt op het eerste gezicht dat er geen communicatie meer mogelijk is, toch blijft de demente senior uiterst gevoelig voor de omgeving. Het contact met anderen is van primordiaal belang. Zelfs ernstig demente personen kunnen zichzelf en anderen blijven ervaren en hierop reageren. Om die reden moeten hulpverleners zoveel mogelijk trachten aansluiting te krijgen bij de belevingswereld van de demente senioren. De belevingsgerichte benadering, waartoe Kitwood een zeer voorname aanzet heeft gegeven, vertrekt vanuit het idee dat het aanvoelen en het meegaan in de belevingswereld de hoeksteen vormt van elke omgang. De algemeen menselijke betrokkenheid en warmte wordt gezien als de kern van de ontmoeting. In die zin is het geen therapie maar een benadering die de ontmoeting van mens tot mens centraal stelt.
3.2.2.8 Op zoek naar welzijn Vanuit zijn behoefteraam formuleert Kitwood een aantal principes die moeten bijdragen tot het vergroten van het welzijn voor demente senioren: dit vormt de kern van zijn denken dat het meest inspirerend werkt. Het mag duidelijk zijn dat die principes de zorg niet vereenvoudigen: er wordt radicaal gekozen voor het perspectief van de demente senior.
Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 18
3.2.2.8.1 Recognition Het gaat hier over de erkenning van een demente senior als een unieke persoonlijkheid. De persoonlijkheid wordt gevormd door erfelijke aanleg, karakter, opvoeding maar ook door vaardigheden die iemand zich in de loop van zijn leven eigen heeft gemaakt. Kitwood pleit voor een zekere vorm van familiariteit waarbij het personeel de demente senior persoonlijk tegemoet treedt: de ene persoon wordt aangesproken bij de voornaam omdat dit past bij zijn persoonlijke levensstijl, de andere daarentegen blijft ‘meneer’. De demente senior blijven zien als een unieke persoonlijkheid is niet evident. Het doembeeld van een ‘vegeterend leven’ is snel gevormd als men niet leert inzien dat de demente senior een ander (gevoelsmatig) communicatiepatroon hanteert.
3.2.2.9 Negotiation De positie waarin dementie een persoon brengt maakt hem afhankelijk van anderen in alle levensopzichten. Zo krijgen de naaste zorgdragers steeds meer de verantwoordelijkheid voor allerlei zaken. Het gevaar bestaat dat we de demente senior volledig bevoogden. De demente senior moet bevraagd en betrokken worden bij het vaststellen van zijn voorkeuren, wensen en behoeften. Onderhandeling is een thema dat doorheen de dagelijkse zorg steeds opnieuw gestalte moet krijgen. Een demente senior moet zolang mogelijk de gids van zijn eigen leven kunnen blijven. Dit is mogelijk als hij omringd is door zorgverleners die optreden als reisgenoten in een angstige en onveilige wereld. Uit recent onderzoek blijkt echter dat ook verzonken demente senioren duidelijke voorkeuren hebben en die ondubbelzinnig aangeven.
3.2.2.10 Collaboration De betekenis van collaboration is het ‘samenwerken’ van mensen met een bepaald (zinvol) doel. Zorg is niet een passief gebeuren dat aan iemand gebeurt, het moet een proces zijn waarbij het eigen initiatief tot uiting kan komen. Het respect voor autonomie komt voort uit de vrijheid van ieder mens om zijn eigen leven te leiden. De demente senior in zijn waarde laten en zoveel mogelijk zijn eigenheid respecteren, houdt in dat men aansluit bij zijn belevingswereld en zijn voorhanden zijnde mogelijkheden. De taakcomplexiteit is dus afgestemd op het functionele niveau, de levensstijl en de persoonlijke interesse. Het aspect samenwerking hangt samen met het aangeboden overleg: de dementerende geeft zijn eigen voorkeur aan voor bepaalde acties. Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 19
Voortbouwend op Kitwoods’ principiële denken kunnen alvast een aantal vragen gesteld worden die het institutionele handelen doorbreken: Is die zorg nodig? Is die zorg NU nodig? Wat is het huidige gevoel van die persoon? Is mijn aanpak aangepast aan dat gevoel?
3.2.2.11 Play and celebration Bij het spel gaat het simpel om een uitdrukking van spontaniteit en zelfexpressie. Het spel doet bewegen en geeft mensen kansen tot ontmoeting. Bij celebration horen alle momenten waarbij het leven (even) intenser wordt. In het spel en het feest blijkt dat de mens meer is dan zijn verstandelijke vermogen: hij is in staat om te ‘genieten’. Verzorgenden zijn ongetwijfeld al verrast geweest door de signalen die demente senioren uitzonden bij aangename momenten: een warme glimlach of de ontlasting bij een heerlijk relaxatiebad. Sinds enkele jaren zijn er meerdere technieken en methodieken ter beschikking om demente senioren te laten genieten: gebruik van aroma’s, muziek, het genot van samen herinneren ophalen, even tijd maken voor het luisteren naar een verhaal …
3.2.2.12 Timaliation and relaxation In timaliation wordt de behoefte erkend van sensorische elementen in de communicatie wanneer de verbale en cognitieve interactievormen niet meer mogelijk zijn. De menselijke conditie kan niet alleen door het gesproken woord maar ook het aanraken, het laten voelen, het ruiken en het laten zien gestimuleerd worden. Van het gelaat valt dikwijls de emotie af te lezen: verdriet, verrassing, angst, interesse, geluk … Bij relaxatie gaat het om comfortgevoelens. Relaxatie kan voorkomen tijdens de verzorging maar ook als gestructureerd moment. Toegepaste relaxatie vinden we in snoezelmomenten en de aandacht voor comfortzorg (PDL).
3.2.2.13 Validation Validatie (ontwikkeld door Naomi Feil) is een communicatievorm met een hoge graad van empathie. De andere wordt volledig geaccepteerd zoals hij zich voordoet, ook als dat een chaotisch of psychotisch beeld geeft. De hulpverlener verplaatst zich in de beleving van de andere.
Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 20
3.2.2.14 Holding Bij dementie gaan steeds meer stukken uit het persoonlijk geheugen verloren. Wat er uiteindelijk overblijft zijn de ervaringen die diep in ons geheugen zijn geprent. Het zijn de dingen die wij in onze vroegste jeugd hebben gezien, gehoord, geleerd en ervaren. Het gaat over gewoonten en vaardigheden. Maar ook de meest ingrijpende momenten, die omgeven zijn met angst, schaamte en verdriet. Het gaat om verlangens, seksuele ervaringen, schuldgevoelens, blijheid en verdriet, successen en teleurstellingen. De dementerende medemens moet weten dat hij verborgen trauma’s kwijt kan en dat de emoties die daarmee gepaard gaan gerespecteerd zullen worden. Holding slaat op de gevoelens van veiligheid, comfort en ondersteuning.
3.2.2.15 Facilitation Dit is het bijstaan van de persoon en hem te begeleiden in wat hij anders niet kan. Dit veronderstelt een empathische opstelling van wat de persoon wil en nog kan, zonder hem te dwingen. Aansluitend formuleert Kitwood nog twee patronen die van de demente senior uitgaan en niet van de hulpverlener.
3.2.2.16 Creation and giving De mens is een gedreven wezen dat initiatief wil nemen, zijn horizon wil verruimen, meer wil kunnen dan hij al kan. Het fundamentele verlangen naar zelfverwezenlijking, activatie blijft bestaan. De mens heeft daarenboven de behoefte zijn bijdrage te kunnen leveren aan de gemeenschap waartoe hij behoort, hij wil ‘iets betekenen’ voor anderen (giving). Ook bij de demente senior speelt het verlangen naar generativiteit: hij heeft behoefte aan bevestiging, aan waardering voor datgene, hoe beperkt ook, wat hij kan bijdragen aan het geheel.
Het is van belang dat we de PERSOON met dementie zien, eerder dan de persoon met DEMENTIE.
Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 21
3.2.3 Adaptatie-copingmodel volgens Droës Net als Kitwood had Dröes kritiek op de zorg die uitsluitend geboden werd vanuit het medische model. In haar artikel refereert de Lange (2004) naar een uitgebreid en helder overzicht van verschillende psychosociale modellen die worden toegepast binnen de psychogeriatrie en van de bruikbaarheid ervan als theoretisch kader voor empirisch onderzoek, door Finnema in het jaar 2000 gepubliceerd. Eén van deze modellen voor personen met dementie is het adaptatie-coping model van Dröes. Een goede beschrijving van het
model van Droës (ontwikkeld in 1991) is te vinden in het
overzichtsartikel van de Lange (2004), in de handleiding van Ettema, de Lange, Droës, Mellenbergh, Ribbe (2005) . Ook is de beschrijving te vinden in de boeken van Droës (1991,1997) en in het boek van Pot & Kuin (2004). In de literatuur wordt een korte beschrijving gegeven over de bruikbaarheid van het conceptueel model. Ook wordt in de literatuur het crisismodel van Moos en Tsu (ontwikkeld in 1977) en de copingstheorie van Lazarus en Folkman (ontwikkeld in 1984) aangekaart waarop het adapatatie-coping-model gebaseerd is.
Figuur 2: Het adaptatie-copingmodel volgens Droës (1991)
3.2.3.1 Bruikbaarheid van het model in het algemeen Het adaptatie-coping model dient als hulpmiddel bij het stellen van een psychosociale diagnose bij mensen met dementie en dit kan dan op zijn beurt een vertrekpunt zijn voor de keuze van psychosociale interventie. Ook wordt het model toegepast om de problemen van mantelzorgers in kaart te brengen. Bovendien blijkt het model geschikt als theoretisch kader voor wetenschappelijk onderzoek. Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 22
3.2.3.2 Het theoretisch kader Dit model beoogt het gedrag van de ouderen met dementie te begrijpen en te verklaren vanuit zijn dementeringsproces en zijn wijze van reageren (coping). Dit model vermeldt eveneens hoe de oudere zich kan aanpassen (adaptatie) aan de veranderingen ten gevolge van de dementering. Lijden aan dementie kan dus opgevat worden als een langdurige crisis in iemands leven. Door veranderingen ten gevolge van de dementie wordt de oudere belast met een aantal cognitief-, emotioneel- en sociaal-adaptieve taken. Hier onderscheidt Droës in navolging van Moos en Tsu zeven adaptieve taken: (a) omgaan met de eigen invaliditeit, (b) handhaven van een emotioneel evenwicht, (c) behoud van een positief zelfbeeld, (d) zich voorbereiden op een onzekere toekomst, (e) ontwikkelen van een adequate relatie met de verzorgende, (f) ontwikkelen en onderhouden van sociale relaties en (g) omgaan met de verpleeghuisomgeving. Bij iedere crisissituatie tracht de mens op zoek te gaan om een nieuw evenwicht te vinden. De neiging tot zelfbehoud is de drijfveer om dit dynamisch proces van aanpassing in gang te houden.
Het adaptatie-copingmodel gaat ervan uit dat gedragsproblemen ontstaan doordat een persoon met dementie op een (in)adequate manier omgaat met de stress die de adaptieve taken met zich meebrengen. De cognitieve inschatting op de taken kan als dreiging, verlies of straf ervaren worden. Hieruit vloeit een copinggedrag en een emotionele respons die geuit kunnen worden in negatieve reacties. Deze negatieve uiting zien we bijvoorbeeld bij agressief gedrag en rusteloosheid. De ouderen kunnen hun controleverlies ook uiten door rond te dwalen of door het uitvoeren van dwanghandelingen. Deze onzekere gedragingen uiten de ouderen, omdat ze niet goed weten wat ze moeten doen, omdat ze niet goed weten wat van hen verwacht wordt, omdat ze niet beseffen in welke omgeving ze zich bevinden en omdat ze voortdurend in contact komen met andere personen, zoals therapeuten en verpleegkundigen. We kunnen stellen dat de cognitieve inschatting wordt beïnvloed door persoonlijke, ziektegerelateerde, materiële en sociale omgevingsfactoren.
3.2.3.3 De bruikbaarheid in de praktijk Volgens Droës (1991) en Kinébanian & Le Granse (2006) kunnen ergotherapeuten bemiddelen tijdens het veranderingsproces van de cliënt. De oudere kan tijdens het veranderingsproces anders gaan handelen, waardoor zijn situatie wijzigt. Door deze verandering is er een aanpassing zowel voor de omgeving als voor de oudere zelf mogelijk. Andersom kan ook de omgeving aangepast Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 23
worden tijdens het veranderingsproces, waardoor de oudere anders gaat handelen. De ergotherapeut is in dit proces de facilitator om de persoon met dementie te begeleiden bij het handhaven of hervinden van een evenwicht in het dagelijks functioneren. De ergotherapeut kan dit door aandacht te schenken aan de individuele verschillen bij mensen met dementie. Tijdens deze persoonsgerichte benaderingen wordt gezocht naar wat het beste aansluit bij een individu, hoe iemand reageert op zijn omgeving en de manier waarop hij of zij best benaderd wordt. In het hoofdstuk ‘Persoonsgerichte benaderingswijzen bij dementie’ gaf de Lange in het handboek van Pot (2007) aan dat deze begeleiding en steun effect hebben op het emotioneel evenwicht, op de zelfwaardering en op de zorgrelatie met verzorgden.
3.2.4 Progressively Stress Threshold Model volgens Hall en Buckwalter Via de databank: Moby’s Nursing Consult werd met het trefwoord ‘Progressively Stress Threshold Model’ het artikel: ‘Application of the Progressively Lowered Stress Threshold Model Across the Continuum of Care (Smith e.a., 2005) gevonden. Het Progressively Lowered Stress Thresshold Model (PLST) werd ontwikkeld om zorgverleners een kader aan te rijken om het gedrag te begrijpen en specifieke strategieën te selecteren om de noden van de persoon tegemoet te komen en te evalueren. Volgens het model beschikken personen met dementie over sterk verlaagde mogelijkheden om met stress om te gaan. Hun stressdrempel, de capaciteit om met stress om te gaan, is verlaagd. Deze verlaging uit zich door angstig gedrag en pogingen om stress te verminderen zoals onaangekondigd een ruimte te verlaten. Wanneer de stress niet ontlast wordt, ontstaan gedragingen die gekenmerkt worden door onaangepast gedrag op sociaal en cognitief vlak, vervolgens vermindert het functioneren van de demente senior. De grafiek in figuur 1 beschrijft deze verlaagde stressdrempel bij senioren met dementie gedurende het ziekteproces. Wanneer de stressoren verhogen, treedt er na angstig gedrag een verminderd functioneren op.
Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 24
Figuur 3: De stressdrempel bij Alzheimerpatiënten. (Smith e.a., 2005)
In figuur 2 wordt het effect van stress beschreven gedurende 24uur. Zonder interventie, accumuleren de verschillende stressoren in de loop van de dag zodanig dat uiteindelijk de stresstolerantiedrempel (‘Stress Thresshold’ in de figuur) wordt overschreden, meestal op een tijdstip ergens in de namiddag. Volgens het model is het belangrijk om de eerste signalen van angst of prikkelbaarheid tijdig te herkennen en de onderliggende stressoren te onderzoeken om gepaste maatregelen te kunnen ondernemen. We noemen dit stressmanagement.
Figuur 4: Effect van stress in het verloop van de dag. (Smith e.a., 2005)
Voorbeelden van stressoren kunnen zijn: pijn, ziekte, vermoeidheid, veranderingen in de omgeving, medicatie, overstimulatie, discomfort en het niet meer kunnen uitvoeren van de zelfzorg zijn.
Het PLST gaat uit van 6 principes die hieronder besproken en geïllustreerd worden met enkele voorbeelden.
Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 25
3.2.4.1 Zoveel mogelijk intacte functies stimuleren Hulpverleners kunnen de cliënt helpen door routines en toenaderingen te veranderen en stress om een handelbaar niveau te houden voor de cliënt. Bvb: een rustige benadering, de cliënt niet verplichten om nieuwe vaardigheden aan te leren, rustperiodes plannen…
3.2.4.2 Onvoorwaardelijk positief aanzien De hulpverlener laat respect zien voor de persoon en zijn leven. Hij zorgt voor een aangepast communicatieniveau, waarbij de cliënt zijn intacte vaardigheden kan gebruiken. Bijvoorbeeld gebruik maken van eenvoudige taal, non-verbale communicatie en het vermijden van confrontatie. In de praktijk kan dit gebruikt worden door geen ‘u bent fout’-boodschappen te zenden, eenvoudige instructies te gebruiken, zelfwaardering van de cliënt stimuleren door zo weinig mogelijk handelingen over te nemen.
3.2.4.3 Observeer gedragingen als maatstaf voor activiteiten en om het niveau van stimulatie te bepalen. Uitingen van verhoogde angst, zoals wegloopgedrag en terugtrekken uit activiteiten,
moeten
worden gerespecteerd. De hulpverleners leren gedragingen veroorzaakt door stress, te herkennen zodat ze sneller kunnen ingrijpen als het gedrag opnieuw voorkomt.
3.2.4.4 Leer de zorgverleners het gedrag van zijn naaste te beluisteren. De demente senior heeft vaak minder mogelijkheden om verbaal zijn gevoelens en noden uit te drukken. De hulpverlener (mantelzorger) leert te luisteren naar de woorden en gedragingen van de oudere om stressreacties te verminderen.
Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 26
3.2.4.5 Verander de omgeving om verlies te ondersteunen. Om het veiligheidsgevoel zo hoog mogelijk te houden en stress zoveel mogelijk te verminderen, kan het nodig zijn om de fysieke en sociale omgeving aan te passen. Dit kan in praktijk gedaan worden door barrières weg te nemen zoals opstapjes, te zorgen voor voldoende lichtinval. Er kan ook materiaal worden weggenomen dat verkeerd gebruikt kan worden, zoals werktuigen, wapens, poetsmateriaal.
3.2.4.6 Ondersteun continue hulp door formele en informele hulpverleners. De hulpverleners worden geleerd om hun eigen beperkingen te herkennen, zodat ze leren omgaan met negatieve gevoelens.
Het model kan worden uitgewerkt en toegepast in de benadering door de ergotherapeut (Smith e.a., 2005). In bijlage 6 vindt u enkele praktische voorbeelden.
Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 27
3.3 KWALITEIT VAN LEVEN Silke Floes werkt dit deel afzonderlijk uit (tweede examenzittijd).
Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 28
3.4 ASSESSMENTINSTRUMENTEN In dit hoofdstuk richten we ons op de onderzoeksvraag: ‘Welke Nederlandstalige gevalideerde assessmentinstrumenten zijn ter beschikking voor het beoordelen van gedrag of kwaliteit van leven bij ouderen met dementie?’ Een algemeen overzicht van een aantal assessmentinstrumenten komt aan bod. Binnen dit overzicht worden de CMAI en de Qualidem diepgaander uitgewerkt. Via de richtlijnen voor dementie van het Kwaliteitsinstituut voor de gezondheidszorg CBO werd een schema gevonden waarin een aantal Nederlandstalige gevalideerde gedragsobservatieschalen worden opgesomd. Vanuit het schema zijn we de assessmentinstrumenten verder gaan opzoeken. Via de sneeuwbalmethode werden er wetenschappelijk relevante onderzoeken verzameld over de CMAI en de Qualidem. De trefwoorden die gebruikt worden zijn: ‘BRSD’, ‘CERAD’, ‘CMAI’, ‘CSDD’, ‘GIP’, ‘NPI’, ‘RMBPC’, ‘Qualidem’, ‘quality of life’ en ‘agitation’.
3.4.1 Inleiding Zuidema, Vandermeer, Pennings en Koopmans (2006) stellen dat gedragsproblemen bij dementie vaak reden is voor een opname in een instelling. Dit probleemgedrag is niet alleen belastend voor de cliënt maar ook voor de omgeving. In de behandeling van gedragsproblemen worden er psychofarmaca en vrijheidsbeperkende maatregelen aangeraden. Deze maatregelen zijn niet altijd in het voordeel van de persoon met dementie. Volgens Cohen-Mansfield en Libin (2004) is assessment van gedragsproblemen bij ouderen met dementie, belangrijk om deze gedragingen te kunnen begrijpen. Een toename van het begrip van gedragsproblemen draagt bij tot het adequater kunnen reageren op het gedrag en het beter kunnen aanpassen van de omgeving aan het gedrag. Assessment van geagiteerd gedrag is dan ook een van de onderwerpen van dit hoofdstuk. De meetinstrumenten die op dit moment in psychogeriatrisch onderzoek worden gebruikt, zijn vooral gericht op hulpbehoevendheid en gedrags- en stemmingsproblemen bij dementie. (Ettema et al., 2005). Gebaseerd op studies door Finnema (2000), de Lange (2004) en Van Weert (2004), refereert Ettema (2005) dat met de opkomst van nieuwe en succesvolle vormen van zorg voor mensen met dementie zoals snoezelen, reminiscentie en belevingsgerichte zorg, de kwaliteit van leven van dementerenden positief beïnvloed lijkt te kunnen worden. Om deze reden werd er gekozen om assessment van de kwaliteit van leven als tweede onderwerp te gebruiken in dit hoofdstuk.
Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 29
3.4.2 Assessment voor gedrag Volgens Buntinx F. e.a. (2005) is een precieze evaluatie van de psychologische en gedragsstoornissen noodzakelijk om de prevalentie, de frequentie en de ernst van dementie te bepalen.
De plaats en de omgeving in dewelke de stoornissen werden geobserveerd moeten in rekening worden gebracht. Het ontstaan van een gedrag kan het resultaat zijn van een wijziging in de habituele en/of toevallige omgeving door aanwezigheid van een derde onbekende of de afwezigheid van een vertrouwde verwant. Men kan de patiënten die thuis leven in hun vertrouwde omgeving niet vergelijken met gehospitaliseerde of geïnstitutionaliseerde patiënten.
De validiteit en de betrouwbaarheid van de evaluatie-instrumenten die gewoonlijk worden gebruikt (gedragschalen) zijn vaak bekritiseerbaar: ongeschikte klassieke psychiatrische schalen, onnauwkeurige definitie van de onderzochte gedragingen, subjectieve waardering van de frequentie en de intensiteit, instrumenten die onvoldoende geijkt en gevalideerd zijn.
Men onderscheidt gewoonlijk drie methodes om de gedragsstoornissen te evalueren (CohenMansfield (1999)): 1. De zelfevaluatie of de hetero-observatie: een informant (patiënt, hulpverlener of verzorger) evalueert de frequentie of de ernst van de psychologische en gedragsstoornissen. Deze methode wordt het vaakst gebruikt. 2. De directe observatie: deze methode baseert zich op de systematische observatie van de demente personen in hun natuurlijke levensomgeving. Een opgeleide observator registreert de gedragingen van de patiënt gedurende een vaste periode. De gedragingen kunnen eveneens gefilmd worden om later te worden geëvalueerd aan de hand van scoresystemen die gelijkaardig zijn aan degenen die gebruikt worden voor in vivo observaties. 3. Mechanische instrumenten: een bijzonder instrument registreert bepaalde aspecten van het gedrag van de persoon gedurende een periode van bepaalde duur. Buntinx, de Lepeleire, Fontaine en Ylieff (2005) vermelden dat evaluatie van psychologische en gedragsstoornissen kan worden uitgevoerd vanuit vier types van informanten: de verzorgende familieleden, professionele hulpverleners, de behandelende geneesheer en de patiënt zelf. Elk type vertoont voor –en nadelen.
Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 30
Informant
Voordelen
Nadelen
Verzorgende
− regelmatig geconfronteerd met
− vertekeningen gelinkt aan de
familieleden
de problemen
psychologische toestand, de ont-
− goed geplaatst om gegevens te
wikkeling, het sociocultureel niveau
rapporteren − ideaal voor de evaluatie van
− de emotionele band kan het oordeel aantasten
thuispatiënten
− weinig ervaren observatoren Professionele hulpverleners
− evaluatie van geïnstitutionali-
− vertekeningen gelinkt aan de
seerde patiënten
psychologische toestand, aan het
− meer ervaren in de observatie
beroep en de betrokkenheid in de observatie van de patiënt
van de moeilijkheden
− neiging om de problemen te normaliseren Behandelende
− zeer ervaren observator
− informatie ingezameld gedurende
geneesheer Zelfevaluatie door de patiënt
zeer korte tijdspannes − nuttig om de stemmings-
− uitsluitend valide in het vroeg-
wisselingen te evalueren
tijdig stadium van de dementie − vertekeningen gelinkt aan de cognitieve toestand
Tabel 2: Types van informanten (Buntinx e.a. 2005)
Conclusie: informatie verkregen via informanten is niet volledig betrouwbaar aangezien de meningen van deze informanten niet altijd objectief gekleurd is.
3.4.2.1 Bespreking van een aantal gedragsobservatieschalen Observatieschalen, vragenlijsten en testen worden gebruikt ter ondersteuning van de anamnese en hetero-anamnese in het kader van de beoordeling van cognitieve stoornissen, de mate van zelfredzaamheid, veranderingen in gedrag, stemming en denken, en de mate van belasting van de mantelzorger gedurende het ziektebeloop al dan niet na interventies. Er worden bijgaand een aantal in het Nederlands gevalideerde observatieschalen, vragenlijsten en testen besproken. Een overzichtschema van meerdere Nederlandstalige assessmentinstrumenten wordt weergegeven in bijlage 7. Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 31
3.4.2.1.1 The Behavioural Rating Scale for Dementia (BRSD) of the Consortium to Establish a Registry for Alzheimer’s Disease (CERAD) Doel Volgens Buntinx e.a. (2002-2005) is de CERAD Behaviour Rating Scale for Dementia (BRSD) ontwikkeld om de signalen en de psychologische en gedragsmatige symptomen bij dementerende personen te evalueren.
Items Het instrument bestaat uit 46-items. De respondent is een professionele verzorger of een mantelzorger die in dagelijks contact staat met de te evalueren persoon. De CERAD-BRSD laat toe de psychologische (depressie, psychotische stoornissen), vegetatieve (eetgedrag, slaap) en gedragsmatige symptomen (agressief gedrag, onrustig gedrag) te evalueren.
Quotering De resultaten van de 46 items laten toe een totale score en 6 subscores te berekenen voor de verschillende categorieën stoornissen: 1) depressieve symptomen; 2) inertie/apathie; 3) vegetatieve symptomen; 4) geprikkeldheid/agressiviteit; 5)gedragontregeling; 6) psychotische symptomen.
Validiteit en betrouwbaarheid Er werden geen psychometrische gegevens gevonden over de validiteit en/of betrouwbaarheid. Wel wordt er vermeld dat er een hoge interbeoordelaars- betrouwbaarheid is en dat de schaal slechts gevalideerd is voor lichte en matige stadia van dementie. De CERAD-BRSD omvat het geheel van psychologische en gedragsproblemen. Dit instrument is bruikbaar in de thuiszorg en in instellingen, maar is alleen gevalideerd voor lichte en matige stadia van dementie.
3.4.2.1.2 Cohen-Mansfield Agitation Inventory (CMAI) Doel Zuidema e.a. (2006) geven aan dat de Cohen Mansfield Agitation Inventory (CMAI) een schaal is ontworpen door Cohen-Mansfield e.a. (1986), verder gevalideerd door Miller, Snowdon en Vaughan (1995) en in het Nederlands vertaald door de Jonghe (1996).
Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 32
Items De CMAI bestaat uit 29 items van het geagiteerd gedrag die men kan scoren op een frequentieschaal. De gedragingen kunnen worden onderverdeeld in de volgende dimensies: fysiek agressief gedrag, fysiek niet agressief gedrag en verbaal geagiteerd gedrag. Na het ter hand nemen van een aantal onderzoeken die gebruik maken van de CMAI kunnen we stellen dat er verschillende versies van de CMAI beschikbaar zijn. Afhankelijk van het land, de taal, of de doelgroep waar het instrument gebruikt wordt, zijn er verschillende versies. Er is de CMAI-D, dit is de Nederlandstalige versie (Zuidema e.a., 2007). Er is ook een CMAI-C, welke de versie is voor thuiswonenden ouderen met dementie. CMAI-C bestaat uit 35 items (Weiner, Tractenberg, Gamst, Thomas, Koss en Tahl, 2002). Ook is er een verkorte versie van de CMAI voorhanden. Er zal in deze tekst verder gesproken worden over de CMAI, de CMAI-D en de CMAI-C. Meer info over de verkorte versie van de CMAI is niet gratis beschikbaar en werd bijgevolg niet geraadpleegd.
Quotering De frequentieschaal heeft een bereik van 1 (gedrag komt niet voor) tot 7 ( gedrag komt enkele keren per uur voor). Met de CMAI kan men op een systematische wijze het geagiteerd gedrag kwantificeren. De frequentie van de dimensies fysiek agressief, fysiek niet agressief en verbaal geagiteerd gedrag kan worden aangegeven. Een verdere verdeling van de 29 items over de 3 dimensies wordt weergegeven in het hoofdstuk met de begripsverklaringen. In bijlage 7 vindt u een blanco CMAI-D scorelijst (uit van Weert 2004). Door alle frequentiescores van de individuele items op te tellen ontstaat er een somscore welke minimaal 29 (geen afwijkend gedrag aanwezig) en maximaal 203 bedraagt. De CMAI wordt zelfstandig door een informant ingevuld.
Validiteit en betrouwbaarheid Cohen-Mansfield en Libin (2004) stellen dat de CMAI valide is en verwijzen naar hun eigen werk uit 1989 waarin een hoge interbeoordeelaarsbetrouwbaarheid wordt aangetoond. Meer recente gegevens werden verkregen in Finkel, Lyons en Anderson (1992). Op basis hiervan, kan worden besloten dat er zwakke bewijzen voorhanden zijn van validiteit en betrouwbaarheid van de CMAI bij ouderen in een rusthuis. Deze zwakke bewijzen worden versterkt door de meest recente gegevens. Zuidema e.a. (2007) maken gebruik van info over de CMAI uit Miller, Snowdown en Vaughan (1995) en Koss (1997) en stellen dat de CMAI betrouwbaar en valide is voor zowel thuiswonende als opgenomen ouderen met dementie. De bronartikels, vermeld in de onderzoeken met de info over betrouwbaarheid en validiteit, waren niet meer beschikbaar via elektronische weg en werden door ons niet geraadpleegd. Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 33
De CMAI is een voorbeeld van een meetinstrument dat ingevuld kan worden door een informant. Een objectievere manier van assessment is het werken met directe observatie. De ABMI (Agitated Behaviours Mapping Instrument) is een betrouwbaar, direct observatie instrument. Bij de ABMI worden 14 probleemgedragingen gekwantificeerd en wordt aangegeven hoe storend een bepaald gedrag is. Het reeds hogervermelde onderzoek van Cohen-Mansfield en Libin (2004), toont een hoge mate van overeenstemming aan tussen de CMAI en de ABMI. De CMAI is een goedkoper, minder tijdrovend en even correct meetinstrument als een directe observatie (ABMI).
3.4.2.1.3 Cornell Scale for Depression in Dementia (CSDD) Doel De Cornell Scale for Depression in Dementia werd in het Nederlands vertaald door Droës (1993). Zij geeft aan dat dit een beoordelingsschaal is voor het beoordelen van depressie bij matig tot ernstige dementie. Men beoordeelt emoties, gedragingen en fysiologische kenmerken die bij depressie worden gezien. Quotering gebeurt door een hulpverlener met informatie die verkregen is door een interview met de patiënt en een observator (verpleegkundige, partner, familielid,…).
Items De Cornell Scale for Depression in Dementia bevat 19 items die kunnen onderverdeeld worden in de volgende categorieën: gemoedstoestand, gedragsstoornissen, fysieke tekenen, cyclische functies, ideationale (participatie) verstoringen.
Quotering Het scoresysteem wordt beoordeeld volgens een schaal van a – 2. a = onmogelijk te evalueren, 0 = afwezig, 1 = licht tot matig, 2 = meervoudig voorkomen. De resultaten worden samen opgeteld. Een score van meer dan acht duidt op lichte depressiviteit. Een score van meer dan twaalf op matige tot ernstige depressiviteit.
Validiteit en betrouwbaarheid Abrams, Alexopoulus, Shamoian en Young (1988) geven aan dat de CSDD betrouwbaar is en dat er een duidelijk verband is met de Research Diagnostic Criteria voor Depressie. Er is een hoge interbeoordelaars- betrouwbaarheid (0.67) en interne consistentie (0.84) en gevoeligheid. De totale correlatie score bedraagt 0.83. Het nadeel is dat deze schaal niet gevalideerd werd voor ambulante patiënten.
Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 34
3.4.2.1.4 Gedragsobservatieschaal voor de Intramurale Psychogeriatrie (GIP-28) Doel Op de website van Testweb is terug te vinden dat de GIP-28 ontwikkeld is voor het in kaart brengen van gedragsproblemen die het gevolg zijn van cognitieve stoornissen en stemmingsproblemen bij ouderen. Met de GIP-28 wordt via het observeren van gedrag in de dagelijkse institutionele leefsituatie een screening gemaakt van de mate waarin zich bij ouderen psychische en psychiatrische problemen voordoen. De GIP-28 kan worden afgenomen door ziekenverzorgenden, activiteitenbegeleiders, verpleegkundigen en psychologen die de oudere goed hebben kunnen observeren.
Items De originele versie van de GIP bestaat uit de volgende 14 subschalen: niet-sociaal gedrag (ontbreken van gedrag gericht op anderen, vermijden van contacten, zelfisolering); apathisch gedrag (sociale terugtrekking, gebrek interesse, onverschilligheid aanwezigheid
anderen);
bewustzijnsvernauwing,
bewustzijnsstoornissen
(verminderde
reactie
op
omgeving,
bewustzijnsverlaging, bewustzijnsschommelingen); decorumverlies
(schaamteloosheid, verlies sociale gevoeligheid in spraakgebruik, ongepaste gebaren en geluiden); incoherent gedrag (psychische verwardheid, gedachtenstoornissen); geheugenstoornissen (vergeten van namen en afspraken, niet herkennen woonomgeving of context e.d.); gedesoriënteerd gedrag (desoriëntatie in tijd, plaats of persoon); zinloos repetitief gedrag (plukken aan kleding, handenwrijven, zinloze verbale uitingen achterdochtig
gedrag
zwaarmoedig/verdrietig
(wantrouwen, gedrag
e.d.); rusteloos gedrag (onrust, dwang tot bewegen); angst
om
in
de
(zwaarmoedigheid,
gaten
te
worden
nutteloosheid,
gehouden);
machteloosheid,
slaapproblemen); afhankelijk gedrag (onvermogen om zichzelf te helpen of bepaalde activiteiten te verrichten);
angstig
gedrag
(paniekgevoelens,
angst
voor
anderen,
rusteloosheid,
concentratieproblemen); opstandig gedrag (verzet tegen gang van zaken of personen)
De GIP-28 bevat enkele vragen uit ieder van de 14 subschalen van de GIP. Zo ontstaan voor de GIP-28 de volgende drie schalen: apathie (gebrek aan aandacht, bewustzijnsverlaging, sociaal terugtrekgedrag, ongevoeligheid psychische prikkels, afname initiatief, afname zelfzorg, gebrek aan interesse, onverschilligheid t.a.v. anderen); cognitie (geheugenstoornissen, incoherent gedrag, gedesoriënteerd gedrag, zinloos repetitief gedrag, verwardheid); affect (somberheid, angst, achterdocht, afhankelijkheid, opstandig en rusteloos gedrag)
Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 35
Quotering De antwoordcategorieën geven de frequentie aan waarmee het gedragsprobleem geobserveerd is. De antwoordmogelijkheden variëren op een 4-puntsschaal in frequentie waarin het gedrag zich voordoet en dienen op basis van het geobserveerde gedrag te worden beantwoord. Hoe hoger de schaalscores, des te meer problemen er bij de bewoner zijn waargenomen.
Validiteit en betrouwbaarheid Volgens Jonghe, de Kat en de Reus (1994) is de interne consitentie van de 3 schalen van de GIP-28 bevredigend. Cronbach’s alpha van de schaal apathie bedraagt 0.83, de schaal van affect bedraagt 0.75 en de schaal van cognitie bedraagt 0.78. Het onderscheidend vermogen van de schalen bij patiënten in verschillende instellingen met verschillende aandoeningen is eveneens bevredigend.
3.4.2.1.5 Neuropsychiatric Inventory (Questionaire) (NPI en NPI-Q) Doel De Neuropsychiatric Inventory is een vragenlijst waarmee een beeld wordt verkregen van eventueel psychopathologische verschijnselen bij patiënten met een hersenletsel. Het is gebaseerd op een interview bij een mantelzorger of hulpverlener die de patiënt goed kent.
Items De NPI bevat 12 subschalen waarbij de frequentie en ernst van elk gedragsaspect en de bijbehorende emotionele belasting voor de verzorgende worden gescoord (wanen, hallucinaties, agitatie/agressie, depressie/dysforie, angst, euforie/opgetogenheid, apathie/onverschilligheid, ontremd gedrag, prikkelbaarheid/labiliteit, doelloos repetitief gedrag, nachtelijke onrust/slaapstoornissen, eetlust/eetgedrag verandering).
Quotering Frequentie wordt gescoord als: 1) soms – minder dan een keer per week; 2) regelmatig – ongeveer een keer per week; 3) vaak – meerdere keren per week, maar minder dan iedere dag; 4) heel vaak - dagelijks of vrijwel continu aanwezig Ernst wordt gescoord als: 1) licht – weinig belastend voor patiënt; 2) matig – belastend voor patiënt, maar de verzorgende kan het gedrag corrigeren; 3) ernstig – zeer storend voor de patiënt, en moeilijk te corrigeren gedrag
Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 36
De score voor iedere sectie is: frequentie x ernst Emotionele belasting van de verzorgende wordt gescoord als: 0) geen; 1) minimaal; 2) licht; 3) matig; 4) ernstig; 5) zeer ernstig/extreem Een totale NPI score kan berekend worden door alle scores van de secties op te tellen. De emotionele belastingscore wordt niet opgenomen in de totale NPI-score. De totale score varieert van 0 tot 120. Hoe hoger de score, hoe meer symptomen.
Validiteit en betrouwbaarheid Volgens Aalten, Droës, de Jonghe, Kallisvaart, de Kat en Verhey (2002) kan de Nederlandse versie van de NPI objectief beoordeeld worden. Ze vermelden ook dat het een valide schaal is voor het meten van een brede waaier van gedrags- en psychologische symptomen van dementia. Ook wordt er gekeken naar de zorglast van de zorgverlener.
3.4.2.2 Revised Memory and Behavioural Problems Checklist (RMBPC) Doel Volgends de Haan, de Kooij, Teunisse, Walstra en Zwart (1997) wordt de RMBPC wordt beschouwd als een meetinstrument dat de intensiteit van de stress van de zorgverlener op de zorgsituatie evalueert.
Items De RMBPC bevat 24 vragen over de frequentie van een bepaald gedrag gedurende de afgelopen week.
Quotering Men beantwoordt de 24 vragen met ja (1)of nee (0). Daarna wordt er gekeken op een schaal van 0-4 hoe vaak dit gedrag voorkomt.
Validiteit en betrouwbaarheid De RMBPC wordt aangeraden als een betrouwbaar (Cronbach’s alpha 0.84) en valide instrument voor de klinische en empirische beoordeling van gedragsproblemen bij personen met dementie.
Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 37
3.4.3 Assessment voor kwaliteit van leven 3.4.3.1 Vragen over de kwaliteit van leven bij dementerende seniors Jonas-Simpson e.a. (2005) zijn op basis van een kwalitatieve beschrijvende studie gekomen tot een aantal vragen die in de praktijk kunnen worden gebruikt om de kwaliteit van leven van personen met dementie te begrijpen. Volgende vragen kunnen eveneens voor verder onderzoek worden gebruikt: wat is leven nu voor jou, wat is het meest belangrijk voor jou, wat betekent (persoon of ding, plaats, levenssituatie) voor jou, wat doe je graag elke dag, wat zijn jouw bezorgdheden, wat zijn jouw wensen en dromen?
3.4.3.2 Domeinen voor kwaliteit van leven De literatuurstudie van Boelens-Van der Knoop, Bos, Droës, Ettema, Gerritsen, Hoogeveen, de Lange, Meihuizen en Schöltzel-Dorenbos in 2007 baseert zich op een artikel van Rabins uit 2000 om te stellen dat een meetinstrument, die de kwaliteit van leven meet, domeinen moet omvatten die als belangrijk beschouwd worden door de patiënten en domeinen waarop een zorgverlener zich concentreert bij een interventie.
In 2006 stelden bovengenoemde auteurs in een kwalitatief onderzoek vast dat er twaalf domeinen van kwaliteit van leven aangehaald zijn door dementiepatiënten zoals affect, zelfwaardering, gehechtheid, sociaal contact, plezier beleven aan activiteiten, gevoel voor esthetiek in de leefomgeving, lichamelijke en geestelijke gezondheid, tevredenheid met de financiële situatie, veiligheid en privacy, zelfbeschikking en vrijheid, nuttig zijn en zingeving en als laatste domein spiritualiteit. De domeinen gevoel voor esthetiek in de leefomgeving, financiële situatie, zingeving, privacy en spiritualiteit, zijn bij de zorgverleners niet aangehaald.
3.4.3.3 Schalen voor het evalueren van kwaliteit van leven Dezelfde literatuurstudie geeft via een helder overzicht schalen weer die de kwaliteit van leven meten bij ouderen met dementie. Negen meetinstrumenten worden opgenomen in de studie. Hierin onderzochten de onderzoekers in Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 38
welke mate de domeinen, die als belangrijk aangehaald zijn door de dementerende ouderen, zijn opgenomen in de meetinstrumenten. Ook wordt er onderzocht of de schalen de domeinen meten waarop de professionele verzorgers zich richten in hun dagelijkse praktijk. Vervolgens wordt er nagegaan welke instrument het beste rekening houdt met de graad van dementie. Voor elke schaal is het volgende opgenomen: de psychometrische eigenschappen, voor welk zorgtype de schaal geschikt is, de expertise die noodzakelijk is om de schaal uit te voeren, de methode van gegevensverzameling, of het meetinstrument gevoelig is voor verandering, of de gebruikte taal van het meetinstrument is gevalideerd.
Hieruit volgt dat de keuze van een meest geschikt
meetinstrument voor de kwaliteit van het leven bij mensen met dementie bepaald wordt door de factoren: graad van dementie, zorgtype, instelling en de specifieke domeinen van kwaliteit van leven waarop een interventie zich concentreert. Ook is er aangehaald dat het criterium validiteit niet kan opgenomen worden, omdat kwaliteit van leven per definitie subjectief is voor individuele interpretatie. Vier instrumenten, SEIQoL, QOL-AD, DSDAT en Qualidem, vertegenwoordigen het meest aantal domeinen van kwaliteit die aangehaald zijn door de patiënten en die bovendien belangrijk zijn voor de professionele verzorger tijdens de 24-urenzorg en dagelijkse activiteiten.
Dementie-stadium
SEIQoL
QOL-AD
Qualidem
Lichte
Licht-matig tot Licht-matig
dementie
ernstige
DSDAT tot Ernstige
ernstige dementie
dementie
dementie Plaats
Zorgtype
Gemeenschap
Gemeenschap
+ instelling
+ instelling
Dagelijkse
24-urenzorg
activiteiten
Instelling
Instelling
Dagelijkse
24-urenzorg
activiteiten/ 24-urenzorg
Domeinen
van Alle
12
1/3/5/8
1/2/3/4/6
1/4/5
kwaliteit van leven domeinen Schaal Zelfbeoor-
+
+
_
_
_
_
+
+
delingschaal Observatieinstrument
Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 39
Moeilijkheden bij Moeilijk
Gemakkelijk
uitvoerbaar à uitvoerbaar
uitvoering
afname
Na
na trainingsperiode,
door eenvoudige
getrainde
eenvoudige Na
eenvoudige
trainingsperiode,
gemakkelijk
gemakkelijk
training
uitvoerbaar
uitvoerbaar
Onderzoeker
2
interviewer Onderzoeker
Quotering door
verpleeg- Verpleegassistent
assistenten
of onderzoeker
Schaal
in
het +
-
+
+
+
-
+
Nederlands vertaald
en
gevalideerd Schaal
in
het +
Engels vertaald en gevalideerd Index Domeinen van kwaliteit van leven affect (1) zelfwaardering (2) sociaal contact (3) gehechtheid (4) lichamelijke en geestelijke gezondheid (5) plezier beleven aan activiteiten (6) gevoel voor esthetiek in de leefomgeving (7) tevredenheid met de financiële situatie. (8) veiligheid en privacy (9) zelfbeschikking en vrijheid (10) nuttig zijn en zingeving (11) spiritualiteit (12)
Soorten schalen Schedule for the Evaluation of Individual QoL (SEIQoL) Quality of Life-Alzheimer’s Disease Scale (QOL-AD) Discomfort scale –Dementia of Alzheimer Type (DS-DAT) Quality of Life in Dementia (Qualidem)
Tabel 3: Overzicht meetinstrumenten van kwaliteit van leven gebaseerd op de tabellengegevens van de literatuurstudie van Schölzel-Dorenbos e.a. (2006)
Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 40
3.4.3.3.1 Qualidem Om een grondig overzicht te krijgen over het meetinstrument Qualidem, hebben we op basis van de literatuurstudie van Schölzel-Dorenbos e.a. (2006), twee kwantitatieve studies gevonden van Ettema en Droës in 2007. Ook hebben we de handleiding van Ettema, de Lange, Droës, Mellenbergh, Ribbe (2005) en het proefschrift van Ettema (2007) verkregen.
Doel Het observatie-instrument, de Quality of Life in Dementia (Qualidem) is in Nederland ontwikkeld door Ettema e.a. (2005). De Qualidem is een meetinstrument voor kwaliteit van leven bij mensen boven de 65 jaar met lichte tot zeer ernstige dementie in verpleeg- en verzorgingshuizen. Bij mensen met de ziekte van Parkinson, mensen in een terminaal stadium en bij jong dementerenden is de lijst niet getoetst.
Het meetinstrument is gebaseerd op het adaptatie-coping model van Droës, ontwikkeld in 1991 (zie hoofdstuk 3.2). De Qualidem gaat uit van een observatieperiode van één week door verzorgenden. Het invullen van de vragenlijst neemt ongeveer 15 minuten in beslag. (zie bijlage 9: blanco observatieschaal Qualidem uit de handleiding van Ettema e.a. (2005))
Items Het meetinstrument, versie 1, bestaat uit negen verschillende subschalen: zorgrelatie, positief affect, negatief affect, rusteloos gespannen gedrag, positief zelfbeeld, sociale relaties, sociaal isolement, zich thuis voelen en iets om handen hebben. Daarnaast bevat het meetinstrument drie items die apart worden gescoord. Dat zijn de items ‘geniet van de maaltijd’, ‘wil niet eten’ en ‘wil graag (in bed) liggen’. Bij mensen met ernstige cognitieve beperkingen kunnen een aantal gedragingen niet meer worden geobserveerd, 19 van de 40 items vallen hierdoor weg.
Quotering De scoring van de Qualidem gebeurt per subschaal van kwaliteit van leven. Het is niet mogelijk een totaalscore van de Qualidem te berekenen. De afzonderlijke itemscores worden per subschaal opgeteld. Hoe hoger de score voor de subschalen, des te hoger is de kwaliteit van leven.
Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 41
Validiteit en betrouwbaarheid Er is voldoende ondersteuning voor de betrouwbaarheid en validiteit van de Qualidem om deze te gebruiken bij de evaluatie van zorg en in onderzoek in verpleeghuizen. De betrouwbaarheidscoëfficiënten varieerden tussen net acceptabel (.60 ) tot zeer goed (.90) en de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid tussen .47 en .79. Om de betrouwbaarheid te verhogen wordt aanbevolen de vragenlijst van het meetinstrument samen te scoren door twee beoordelaars. Bij vragen waarover de beoordelaars verschillend denken, dienen zij tot een overeenstemming te komen.
3.4.4 Conclusie Er zijn een aantal meetinstrumenten ontwikkeld om de kwaliteit van leven en gedragsproblemen bij ouderen met dementie in kaart te brengen. De keuze van het meetinstrument wordt bepaald op basis van de graad van dementie, het zorgtype, de instelling en de specifieke domeinen van kwaliteit van leven en gedrag waarop een interventie zich concentreert.
Aan de hand van de hierboven beschreven assessmentinstrumenten werd er een matrix opgesteld. Enerzijds worden een aantal gedragsitems weergeven, vervolgens is af te lezen welke schaal je kan gebruiken voor het evalueren van een bepaald gedrag. Anderzijds kan je de Qualidem helemaal niet gebruiken om het gedrag te beoordelen, en wordt deze niet opgenomen in de matrix.
Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 42
Schalen
A D A S
Items
B E H A V E
C B R S D
C M A I
C S D D
G D S
G I P
M A S Q
N P I
P A S
R M B P C
A D Wanen
X
X
X
Hallucinaties
X
X
Agitatie/agressie
X
X
X
X
X
X
X
X
Depressie/dysforie
X
X
Euforie/opgetogenheid
X
X
Apathie/onverschilligheid
X
Ontremd gedrag
X
X
Prikkelbaarheid/labiliteit
X
X
Doelloos repetitief gedrag
X
X
X
X
X
X
X
Nachtelijke
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
onrust/slaapstoornissen Eetlust/eetgedrag
X
X
verandering Angst
X
X
Tabel 4: Matrix van de aangehaalde assessmentinstrumten van dit hoofdstuk Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 43
Zoals men in het onderzoeksrapport van Qualidem concludeert, is de CERAD-BRSD schaal degene die het best alle categorieën psychologische en gedragsmatige symptomen van dementie omvat. Dit instrument lijkt ideaal om een screening te realiseren of het verloop van de ziekte te volgen in de lichte en gematigde stadia van dementie. Mack en Patterson (1994) hebben aangetoond dat de CERAD-BRSD beter de gedragssymptomen van de dementie karakteriseert dan de BEHAVE-AD of de CSDD. Ook de NPI lijkt interessant. Deze wordt courant gebruikt in Europa, laat differentiële diagnose toe. De afnametijd bedraagt twintig minuten. De CMAI en de PAS worden gebruikt om de geagiteerde en storende gedragingen te meten bij de gehospitaliseerde of de thuispatiënten, maar ze kunnen niet gebruikt worden om de gemoedsontregeling of de psychotische symptomen te evalueren. Algemeen wordt aangegeven dat de CMAI een betrouwbaar en valide assessmentinstrument van geagiteerd gedrag is. Hieruit kan worden besloten dat de CMAI nuttig blijkt als algemene meting van het geagiteerd gedrag. Ook wordt beschreven dat er een versie van de CMAI voorhanden is die men kan gebruiken bij thuiswonende ouderen, de CMAI-C. Uit onderzoek blijkt dat de CMAI-C duidelijk sensitief is voor gedragsproblemen en veranderingen in dat gedrag. Assessment via de CMAI verschilde niet van assessment via directe observatie. Kortom assessment via de CMAI kan een efficiënte manier zijn voor het meten van geagiteerd gedrag bij ouderen met dementie. De CSDD lijkt de beste schaal te zijn om depressie bij de Alzheimer patiënten te evalueren maar deze schaal beperkt zich tot de fenomenologie van de depressie. De Qualidem, (versie 1) is een gemakkelijk in te vullen meetinstrument met voldoende betrouwbaarheid en voldoende ondersteuning voor validiteit voor gebruik in onderzoek en ter evaluatie van innovaties in het zorgbeleid en in de praktijk bij mensen met lichte tot zeer ernstige dementie in verpleeg- en verzorgingshuizen. Het betreft hier de eerste versie van een nieuw meetinstrument. Uiteraard is verder onderzoek gewenst naar de drie items die nog in subschalen ondergebracht moeten worden. Als ergotherapeut hanteren we een holistische visie waarbinnen we de persoon met dementie gaan benaderen. Assessment van zowel psychologische gedragsstoornissen als kwaliteit van leven zijn essentieel bij de vorming van dit holistisch beeld. In het kader van het “Evidence Based” werken en als kwaliteitsbewaker zouden we binnen de ergotherapie de aangehaalde assessmentinstrumenten kunnen gebruiken om bewijzen van effectiviteit van behandeling aan te reiken. Dit betekent concreet dat kan worden nagegaan of een interventie, bv een muziekinterventie (Sung, 2005), een aangepaste omgeving (Wilkes, 2005), (Hicks-Moore, 2005), effect heeft op het gedrag en/ of de kwaliteit van leven. Stimuleren van het welbevinden is een hoofddoelstelling van de ergotherapie bij personen met dementie. Assessment is een nuttig en objectiveerbaar hulpmiddel om te kunnen werken aan deze hoofddoelstelling. Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 44
3.5 PSYCHOSOCIALE INTERVENTIES 3.5.1 Inleiding Ongewenst gedrag bij dementerende senioren kan verminderd worden door medicatie, maar deze veroorzaken vaak veel negatieve bijwerkingen. Ook wordt er soms geopteerd voor vrijheidsbeperkende maatregelen, waarvan fixatie de meest extreme is. Hiertegen kunnen er echter terechte sociale, emotionele en ethische bezwaren rijzen. De interesse naar psychosociale interventies, daarentegen, groeit steeds meer bij hulpverleners met diverse beroepen. Vanuit ervaringen in het werkveld merken we dat deze interventies veel gebruikt worden. Vaak wordt er niet nader omschreven op welk vlak er effect optreedt. Daarom wordt er in dit hoofdstuk verder ingegaan op enkele psychosociale interventies die het ongewenst gedrag verminderen en/of het gewenst gedrag stimuleren bij ouderen met dementie. Er werd geen vaste richtlijn voor de indeling van de interventies gevonden. Daarom is de volgorde van de interventies die beschreven worden niet gerelateerd aan het belang ervan.
3.5.2 Belevingsgerichte Zorg 3.5.2.1 Reminiscentie De eerste interventie die onder belevingsgerichte zorg geplaatst kan worden is reminiscentie. Bij deze benadering wordt er gewerkt met herinneringen, levensboeken, voorwerpen van vroeger, … Op de databanken ‘Bohn Stafleu’ en ‘PubMed’ werden met de volgende zoektermen ‘Interventions’, ‘dementia’ en ‘psychosocial’ volgende twee artikels gevonden.
Het eerste artikel betreft een literatuurstudie die zich richt op niet-medicamenteuze interventies bij veelvoorkomend probleemgedrag van dementerende senioren (Ekkerink, 2006). In de studie omschrijft Kitwood (1997, in Ekkerink, 2006) dat de bron van probleemgedrag ligt in het samenspel tussen het lichamelijk en psychisch functioneren van de cliënt, de omgeving en de interactie tussen de patiënt en omgeving. Dit interactionele model van Kitwood wordt beschreven in het hoofdstuk Psychologische modellen. Er worden verschillende interventies voorgesteld om het probleemgedrag te verminderen en één daarvan is reminiscentie. Op vlak van deze interventie kan Ekkerink besluiten dat het plezier, zelfvertrouwen en zelfwaardering stimuleert.
Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 45
Een tweede artikel is een literatuurstudie die ingaat op psychologische interventies (Livingston e.a., 2005). Op basis van inclusiecriteria werden er 163 artikels geselecteerd, hiervan hebben er slechts drie reminiscentie als onderwerp van een RCT.
Conclusie Vanuit deze twee literatuurstudies kan besloten worden dat er nog weinig evidence-based onderzoek is verricht naar het effect van reminiscentie. Hoewel er positieve resultaten zijn en geen negatieve gevolgen worden weergegeven, is onvoldoende bewijs geleverd dat deze interventie effectief is.
3.5.2.2 Validation Livingston e.a. (2005) concludeerden, in diezelfde literatuurstudie waarin validation werd besproken, dat deze interventie voor verhoogde verbale reactie zorgt. Spijtig genoeg was dit effect na een follow-up van één jaar niet meer aanwezig.
Een tweede artikel van Schrijnemakers e.a. (2003) betreft een onderzoek over het effect van belevingsgerichte zorg op ouderen met cognitieve stoornissen en gedragsproblemen in verzorgingstehuizen. Hier wordt weergegeven dat belevingsgerichte zorg vooral gebaseerd is op de validationbenadering. Er namen 151 bewoners deel die gebruik maakten van een gestructureerde vorm van dagopvang. Er werd gebruik gemaakt van een interventie – en controlegroep. De interventies werden aangeboden aan de personeelsleden door een ervaren docent. Deze bestonden uit drie onderdelen: klinische lessen, de cursus belevingsgerichte zorg en supervisie bij het implementatietraject. Alleen na zes maanden werden statistisch significante verschillen gevonden. De controlegroep bleek meer achteruitgang te hebben op angstig gedrag dan de interventiegroep, terwijl de controlegroep een hogere score had na zes maanden op vlak van agitatie.
Conclusie Na het verwerken van deze artikelen, kunnen er verschillende conclusies getrokken worden. Ten eerste blijkt uit de literatuurstudie dat er erg weinig onderzoek gedaan is naar de effectiviteit van validation. Ten tweede kan over de bruikbaarheid van validation gezegd worden dat hoewel er enkele positieve resultaten weergegeven worden, zoals verhoogde verbale interactie en vermindering van angstig gedrag, er onvoldoende bewijs geleverd wordt om te besluiten dat validation een effectieve benadering is voor de demente senior.
Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 46
3.5.2.3 Snoezelen Na het raadplegen van verscheidene databanken zoals ‘Pubmed’, ‘Cinahl’ en ‘Science Direct’ met de zoektermen ‘snoezelen’ en ‘dementia’, werden zes bruikbare artikels gevonden. Na deze kritisch te beoordelen, waren er vier artikels die aan de vooropgestelde inclusiecriteria voldeden.
In een RCT van Baker e.a. (2003) gaat men, in drie verschillende landen (Zweden, Nederland en het Verenigd Koninkrijk), na welk effect multi-sensorische stimulatie (MSS) heeft op het gedrag, de stemming en het cognitieve functioneren bij demente senioren. Hieruit kan men afleiden dat er geen significant verschil zichtbaar is tussen de interventie- en controlegroep bij de beoordeling van het gedrag, de stemming en het cognitieve functioneren thuis, op de afdeling of in het daghospitaal. In het Verenigd Koninkrijk blijft het gedrag voor beide groepen (op de afdeling en in het daghospitaal) stabiel gedurende het onderzoek, maar verslechtert eens de sessies zijn gedaan. Het verstoorde gedrag thuis verbetert, maar verslechtert eveneens na het beëindigen van de sessies. Van Weert e.a. (2005) doen via een RCT onderzoek naar de effectiviteit van snoezelen op het gedrag en de stemming bij demente senioren in een verpleeghuis. Het snoezelen wordt hierbij geïntegreerd in de dagelijkse verzorging (24 uur snoezelprogramma). Van Weert stelt hierbij vast dat de interventiegroep in vergelijking met de controlegroep een significante verbetering vertoont voor het apathisch gedrag, het decorumverlies, het opstandig gedrag, het agressief gedrag en het depressief gedrag. Ook tijdens de ochtendverzorging vertoont de interventiegroep significante veranderingen, maar dan in het welzijn en het adaptieve gedrag. Van Weert kan hieruit besluiten dat wanneer men snoezelen gaat integreren in de dagelijkse verzorging, dit een positief effect heeft op het verstoorde en teruggetrokken gedrag en de stemming bij demente senioren.
Het artikel van Minner e.a. (2004) is een rapportage waarin enerzijds het verpleeghuis ‘The Good Shepherd’ zijn ervaringen in verband met snoezelen weergeeft en waarin anderzijds aan de hand van een één jaar durend project wordt geëvalueerd of snoezelen een geschikte activiteit is bij demente senioren. Dit project richt zijn aandacht op het verbeteren van de levenskwaliteit en het verminderen van het verstoord gedrag bij demente senioren. Het gedrag wil men verbeteren door hen te onderwerpen aan een snoezelprogramma. Minner constateert dat het negatieve gedrag van de demente senior afneemt. Hieruit kan hij besluiten dat snoezelen een waardevolle ervaring is voor demente senioren.
Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 47
Ekkering (2006) stelde vast dat snoezelen een positieve invloed heeft op het apathisch gedrag bij demente senioren. Ekkerink geeft aan dat er over bovenstaande interventie nog relatief weinig evidence-based onderzoek is verricht en dat de resultaten nog te mager zijn voor het opstellen van eenduidige richtlijnen.
Conclusie Uit deze literatuurstudie kunnen we afleiden dat er nog maar weinig evidence-based onderzoek is verricht naar de effectiviteit van snoezelen op het gedrag en de stemming van demente senioren.. De artikels zijn niet allemaal éénduidig en spreken elkaar soms tegen. Zo toont het onderzoek van Baker (2003) aan dat er geen verschil is met betrekking tot het effect van snoezelen, terwijl de drie andere onderzoeken dit wel beweren. Ondanks de resultaten van deze onderzoeken is er dus nog steeds onvoldoende bewijs naar de relevantie van snoezelen. Dit suggereert dat er nog verder onderzoek nodig is.
3.5.3 Cognitieve benadering 3.5.3.1 Realiteitsoriëntatietraining De eerste benadering die wordt behandeld is, realiteitsoriëntatietraining, ook wel ROT genoemd. Na het zoeken op verschillende databanken waaronder ‘Cinahl’, ‘PubMed’, ‘Wiley Interscience’ en ‘Bohn Stafleu’ werd de beoordeling van Law toegepast, er werden er twee bruikbare artikels gevonden.
Het eerste artikel beschrijft verschillende psychosociale interventies voor personen met een milde tot matige dementie, waaronder ROT (Bates e.a., 2004). In deze review wordt gebruik gemaakt van verscheidene databases en zoekmachines en bij de inclusieciteria worden enkel de meest voorkomende types van dementie gebruikt. Na de zoekfase selecteerden de auteurs vier waardevolle artikels, waarvan er twee het effect van ROT bespreken. De resultaten van de artikels geven weer dat ROT een positief effect heeft op de cognitieve vaardigheden, meer specifiek op geheugen en oriëntatie. Dit effect bleek na hertesting m.b.v. de MMSE, nog significant aanwezig na drie maanden. Op vlak van communicatie, welbevinden en functionele vaardigheden trad er jammer genoeg geen significante verbetering op. In het tweede artikel van Livingston e.a. (2005) werd naast reminiscentie en validation ook gezocht naar waardevolle studies over ROT. Uit 163 studies voldeden 10 studies over ROT aan de Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 48
vooropgestelde inclusiecriteria. Er werd geen onmiddellijke verbetering waargenomen in de studie met de hoogste statistische aanbeveling. In een andere studie werden er verminderde neuropsychiatrische symptomen waargenomen. De 10 studies kregen over het algemeen een lage aanbeveling.
Conclusie Uit deze artikels kan besloten worden dat ROT een positief effect heeft op de demente senior. Het bewijs is niet erg hoog, maar in de meeste studies werden positieve resultaten zoals een verbetering van cognitieve vaardigheden en verminderde neuropsychiatrische symptomen waargenomen.
3.5.3.2 Cognitieve stimulatie Een volgende benadering die wordt behandeld is cognitieve stimulatie. Er werd gezocht naar artikels die het effect van cognitieve stimulatie bij ouderen met dementie beoordelen. Er werd gezocht op verschillende databanken waaronder ‘Bohn Staffleu’, ‘Cinahl’ en ‘PubMed’. Gebruikte trefwoorden zijn: cognitive stimulation (with dementia), cognitive therapy en cognitive stimulation programme. Er werden drie bruikbare artikels gevonden.
In een artikel van Clare e.a. (2003) stellen ze dat cognitieve stoornissen, en dan vooral geheugenproblemen, een bepalende eigenschap zijn in het vroege stadia van Alzheimer en vasculaire dementie. Cognitieve training en cognitieve rehabilitatie zijn specifieke benaderingen die zich richten op moeilijkheden met het geheugen en andere cognitieve aspecten. Het doel van het onderzoek bestaat er in om het effect en de impact van deze twee benaderingen te evalueren op vlak van verbetering van geheugen en andere aspecten van het cognitief functioneren bij personen in een vroeg stadium van Alzheimer of vasculaire dementie. Dit doen ze aan de hand van een review. Het gespecialiseerde register van de Cochrane Dementia and Cognitive Improvement group bevat artikels van MEDLINE, EMBASE, CINAHL, PsycINFO en nog vele andere databanken. Hier wordt gezocht achter bestaande RCT’s. 9 RCT’s die cognitieve training vermelden worden opgenomen in het review artikel. Er worden geen artikels over cognitieve rehabilitatie gevonden. Statistische analyses worden gebruikt om een bewijs van effect te bevestigen. Er worden geen significant positieve effecten gevonden. Maar er worden ook geen significante negatieve effecten gevonden. Er wordt geconcludeerd dat er onvoldoende bewijsmateriaal is dat een positief effect kan aantonen. Verder wordt er vermeld dat er nood is aan goed gestructureerde onderzoeken op vlak
Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 49
van cognitieve training en cognitieve rehabilitatie, dan pas kan er een uitspraak gemaakt worden of deze benaderingen wel degelijk een positief effect zouden hebben.
Butterworth e.a. (2003) testen in hun onderzoek de volgende hypothese:‘Cognitieve therapie heeft een positieve invloed op vlak van cognitie en kwaliteit van leven.’ Psychologische behandelingen zoals ROT worden al enige tijd gebruikt in dementiezorg. Maar er is nog geen antwoord op de vraag of deze enig positief effect heeft op cognitie. Er is wel al onderzoek naar verricht maar de studies waren te klein of van slechte kwaliteit. Deze hypothese wordt getest door gebruik te maken van een behandel- en controlegroep. De behandelgroep krijgt gedurende een 7-tal weken, tweemaal per week een sessie gedurende 45 minuten. In deze therapiesessies komen vooral ROT en cognitieve stimulatie aan bod. De hoofduitkomsten van het onderzoek zijn cognitie en kwaliteit van leven. De controlegroep ging gewoon verder met de dagdagelijkse interventies van de dagcentra en rusthuizen. Er werd een voor- en nameting gedaan. Ook werd er gekeken naar het verschil tussen de twee groepen. Tijdens follow-up van de interventiegroep was er een significante verbetering op vlak van cognitie en kwaliteit van leven. Het Number Needed to Treat bedraagt 6 voor de interventiegroep. Dit betekent dat er 6 mensen behandeld moeten worden met deze therapie zodat er een gunstig resultaat zou bekomen worden. Op voorhand werd er aan de ouderen acetylcholinesterase-inhibitoren toegediend (tacrine, rivastigmine, donepezil en galantamine). De vergelijkingen tonen aan dat bij liche verbetering of geen verslechtering, het cognitieve stimulatie therapie (CST) programma niet helemaal zo effectief was zoals rivastigmine, donepezil en galantamine. Voor grotere verbeteringen (4 of meer punten), deed de cognitieve stimulatie therapie evenals galantamine of tacrine en beter dan rivasigmine of een lagere dosering van donepezil (5 mg). Slechts de hogere dosering van donepezil (10 mg) had een kleinere NNT. Deze resultaten zijn bijzonder interessant omdat de medicatieprogramma’s van 24 weken, 26 weken of 30 weken, vergeleken werden met de resultaten van de slechts 7 weken durende Cognitieve Stimulatie Therapieprogramma. Cognitieve stimulatie therapie programma’s tonen een positieve invloed te hebben op vlak van cognitie en levenskwaliteit. Maar dit is slechts voor korte termijn. De vraag die verder luidt uit dit onderzoek is of dit ook zo is voor een langere termijn.
Orrell e.a. (2005) gaan het effect van een wekelijkse onderhouden cognitieve stimulatie therapie (CST) programma voor personen in residentiële zorg onderzoeken. Zij gaan dus verder met het bovenstaande onderzoek. Het onderzoeksopzet blijft hetzelfde. Alleen de tijdspanne werd veranderd. De behandelgroep kreeg Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 50
gedurende een 16-tal weken, eenmaal per week een CST sessie van 45 minuten. Uit de resultaten bleek er een significante verbetering te zijn op vlak van cognitie. Er werden geen effecten gevonden op vlak van kwaliteit van leven, gedrag of communicatie. De cognitieve voordelen van CST kunnen behouden worden door gedurende 6 maanden wekelijkse sessies te houden. Maar er is nog nood aan nog grotere studies met meerdere personen om het voordeel op langere termijn te bewijzen.
Conclusie Er worden significante positieve verschillen gevonden op vlak van cognitie, maar vaak is het opzet van het onderzoek te klein. Ook worden deze verschillen gevonden op korte termijn. De vraag luidt of de therapie ook effect zou hebben op een langere termijn.
Er is dus nood aan grotere
onderzoeken om meer bewijskracht te vinden of cognitieve therapie nu wel degelijk een positief lange termijn effect heeft op cognitie en levenskwaliteit.
3.5.4 Het gebruik van muziek Er werd gezocht naar onderzoeken die het effect van muziek meten op vlak van gedrag bij dementerende senioren. Via de zoektermen ‘dementia’, ‘music’ en ‘behaviour’ werden er acht bruikbare artikelen gevonden. Er werd gezocht op de databanken ‘PubMed’ en ‘Cinahl’ en ‘Sage Pub’. Het gebruik van muziek kan door hulpverleners uit verscheidene beroepen worden toegepast. Muziektherapie daarentegen, wordt specifiek toegepast door muziektherapeuten. Daarom wordt er in dit hoofdstuk vooral ingegaan op het gebruik van muziek, maar worden er ook enkele effecten van muziektherapie beschreven die bruikbaar kunnen zijn voor ergotherapie.
Uit een literatuurreview van Sung en Chang (2005) blijkt dat het luisteren naar voorkeursmuziek een kalmerend effect heeft en sommige vormen van geagiteerde gedragingen reduceert bij demente senioren. In totaal zijn er hiervoor acht onderzoeken vergeleken. De deelnemers uit de verschillende onderzoeken waren allen demente senioren die geagiteerd gedrag vertoonden. De meerderheid van de onderzoeken evalueerden de effecten van voorkeursmuziek vergeleken met ofwel geen muziek, ofwel met andere vormen van behandelingen zoals klassieke muziek, opgenomen muziek, sociale interactie of handmassage. Van de zeven onderzoeken die significante verbetering vaststellen op vlak van agitatie, zijn er twee onderzoeken die significante veranderingen vaststellen gedurende én na de muziekinterventies. Uit een literatuurreview van Sherratt e.a. (2004) naar het effect van muziekactiviteiten zoals het Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 51
beluisteren van klassieke, rustgevende en stimulerende muziek en het bespelen van muziekinstrumenten, komen significante resultaten naar voren. Er werden eenentwintig artikelen doorgenomen die het effect onderzochten van muziek op het emotionele en gedragsmatige vlak bij demente senioren. Uit de meeste onderzoeken blijkt dat de dementerende senioren een vermindering van storende gedragingen vertoonden, zoals agressie, agitatie, dwalen, klagen en geïrriteerdheid.
Van dezelfde auteur verscheen, eveneens in 2004, een onderzoeksverslag over de impact van sociale interactie op het participeren, het welzijn en gedragsproblemen bij demente senioren, gedurende het luisteren naar muziek. Het luisteren naar muziek blijkt participatie in betekenisvolle activiteiten en welzijn te verhogen, met livemuziek als meest effectieve methode. Er is bevonden dat storend gedrag niet lijkt beïnvloed te worden door live- of opgenomen muziek. Hieruit kan geconcludeerd worden dat muziek leidt tot een stimulatie van gewenst gedrag en dat het geen invloed heeft op ongewenst gedrag, wat in tegenspraak is tot voorgaande onderzoeken. De onderzoekers geven aan dat het resultaat m.b.t. ongewenst gedrag toe te schrijven kan zijn aan het feit dat ze sommige storende gedragingen moeilijk konden objectiveren. Sommige onderzoekers categoriseren een bepaalde gedraging sneller als ‘storend’ t.o.v. andere onderzoekers. Een voorbeeld van zulk moeilijk objectiveerbaar storend gedrag is het roepen van beledigende woorden. Verscheidene categorieën van storende gedragingen werden uitgesloten wegens onaanvaardbare lage interobservator-betrouwbaarheid.
In het literatuuronderzoek van Goodall en Etters (2005) is bewezen dat muziek het geagiteerd gedrag bij demente senioren vermindert. Vertrouwde muziek roept een positievere reactie op dan onbekende muziek. Bevindingen tonen aan dat het mogelijk is om muziek te gebruiken als alternatief voor medicatie. Muziek is voordelig en gemakkelijk toe te passen bij demente senioren en het zorgt er tevens voor dat het personeel de dementerende persoon sneller krijgt gekalmeerd. Ook kan muziek gebruikt worden om lichamelijk welzijn en de levenskwaliteit te verhogen.
Ook Livingston e.a. (2005) (zie hoger bij 3.5.2.1 reminiscentie) hebben uit literatuuronderzoek positieve resultaten ontdekt voor muziektherapie. Er is een verbetering in verstoord gedrag aangetoond. De dementerende senioren waren tijdens en na de therapie rustiger. Wanneer de muziektherapie gedurende tien minuten werd gecombineerd met handmassage, vertoonden de demente ouderen een uur na de therapie minder onrust.
Van de Winkel e.a. (2004) stellen uit onderzoek vast dat het bewegen op muziek een significante Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 52
verbetering van het cognitief functioneren teweegbrengt. De effecten op het gedrag zijn niet significant. Er was een kleine steekproef wat mogelijk de resultaten heeft beïnvloed.
Topo e.a. (2004) hebben bewezen dat het muziekprogramma ‘PG’, waarbij de dementerende senior zelf de muziek kan kiezen en eventueel kan meezingen, het gemoed en de sociale interactie verbetert. Ook verhoogt het de stimulatie en het plezier: het merendeel van de senioren zong mee met de muziek.
Sixsmith en Gibson (2007) constateren dat thuiswonende demente senioren meer interesse tonen in muziek dan bewoners van een verzorgingstehuis, aangezien ze er onbewust meer mee in contact komen. Het moet wel beklemtoond worden dat er maar een kleine steekproef was en dat nader onderzoek aan te raden is.
Conclusie Via literatuuronderzoek naar de effecten van muziek op het gedrag van demente senioren, zijn we op verscheidene resultaten uitgekomen. Vier van de zes gevonden artikelen die het effect van muziek op storend gedrag onderzoeken, tonen aan dat muziek een kalmerend effect bewerkstelligt en dat het tot een vermindering leidt van ongewenst gedrag. De overige twee artikelen vinden geen significante vermindering van storend gedrag. Deze resultaten kunnen mogelijk beïnvloed zijn door een niet-ideale gecontroleerde manier van onderzoeken. In drie onderzoeken is bewezen dat muziek leidt tot een stimulatie van gewenst gedrag. Er is een stijging van de participatie in betekenisvolle activiteiten, van het welzijn en van de levenskwaliteit. Voorkeursmuziek of vertrouwde muziek biedt een positievere reactie ten opzichte van onbekende muziek. Een ander interessant resultaat uit het literatuuronderzoek is dat muziek als alternatief voor medicatie kan worden gebruikt.
3.5.5 Aromatherapie Silke Floes werkt dit deel afzonderlijk uit (tweede examenzittijd).
3.5.6 Lichttherapie Silke Floes werkt dit deel afzonderlijk uit (tweede examenzittijd).
3.5.7 Lichaamsgerichte therapie Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 53
Na het raadplegen van de databanken ‘Bohn Stafleu’ en ‘Pubmed’ met de zoektermen ‘interventies’, ‘psychosociale’ en ‘dementie’, werd er op de databank een bruikbaar wetenschappelijk artikel gevonden over lichaamsgerichte therapie. Het gaat om het overzichtsartikel van Ekkerink (2006) over niet medicamenteuze interventies bij probleemgedrag. Onder lichaamsgerichte therapie wordt o.a. Reiki, massage en therapeutic touch verstaan. Er werd één artikel geselecteerd waarin vermeld wordt dat lichaamsgerichte therapie angst en onrust vermindert.
Conclusie Er kan geconcludeerd worden dat er nog erg weinig evidence-based onderzoek is gedaan naar deze interventie en er daarom geen eenduidige richtlijn uit kan worden afgeleid. Uit de resultaten die tot nu toe bekend zijn over lichaamsgerichte therapie, blijkt dat ze effectief is bij angst en onrust.
3.5.8 Beeldende therapie Hier volgt een uiteenzetting van drie geraadpleegde artikels over interventies binnen het thema beeldende therapie. Er werd gezocht op de databanken ‘Ebsco’ en ‘PubMed’ en ‘Sage Pub’. We vonden drie bruikbare artikels via een combinatie van de zoekwoorden‘dementia’, ‘art therapy’, en ‘art ‘. Voor de term beeldende therapie verwijzen we naar het hoofdstuk begripsbepaling.
Het onderzoek van Rusted, Scheppard, Wallerd (2006) is vermoedelijk het eerste gecontroleerd longitudinaal onderzoek binnen het Verenigd Koninkrijk waar de waarde van groepsparticipatie bij ouderen met dementie gerapporteerd wordt tijdens deelname aan kunsttherapie. Het kwantitatieve onderzoek bestaat uit een RCT, met als vergelijkende groep een groep oudere personen met dementie die recreatieve activiteiten aangeboden krijgen. Net zoals de controle groep, bestaat de experimentele groep uit zes ouderen met lichte tot ernstige dementie. De groep bestaat uit deelnemers die verblijven in de zorginstelling en deelnemers die overdag naar de zorginstelling komen. Tijdens de deelname aan de kunsttherapie, krijgen de ouderen verschillend materiaal aangeboden nl. teken- en schildermateriaal, houtskool, klei en tijdschriften om een collage te maken. Naarmate de kunsttherapiesessies vorderen, ervaren de deelnemers de sessies als aangenaam, dit
Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 54
verklaart ook de significante toename van de fysieke inzet en de samenwerking. De positieve veranderingen zijn ook merkbaar op de cognitieve capaciteiten, groepsomgang en de ouderen vertoonden zich rustiger. Bij het naderend einde van de therapeutische sessies, is er een toename van depressie merkbaar. De meest logische verklaring voor de toename komt door het bewustzijn van de deelnemers van het beëindigen van de kunstsessies. Drie maanden na het beëindigen van de sessies was de verhoogde incidentie niet meer merkbaar. Verder onderzoek naar de relatie tussen de therapeut en de cliënt en de invloed op depressie bij ouderen met dementie is aangeraden. Met betrekking tot de tweede doelstelling – het bewijzen van de bredere impact van de therapie op het gedrag ook buíten de therapiesessies- zijn de auteurs teleurgesteld door het gebrek aan objectieve maatstaven voor groepsveranderingen. Na de sessies herkenden de deelnemers de groepsgenoten ook beter buiten de sessies. Er was een betere en meer open vorm van communicatie. Deze ‘feiten’ werden dus niet echt ‘gemeten’, maar wel af en toe (anecdotisch) vastgesteld door de begeleiders, die onder supervisie werken van een onderzoeker-psycholoog. Het creëren van een omgeving die emotionele expressie bevordert, brengt praktische en psychologische problemen met zich mee voor de zorgverstrekkers. Twee aspecten van de zorgverlening zouden meer rechtstreeks onderzocht moeten worden, namelijk de erkenning van de voordelen op lange termijn van de bevordering van de emotionele uitdrukkingsmogelijkheden van de cliënt en de erkenning van de persoonlijkheid (zie hiervoor hoofdstuk model van Kitwood).
Het tweede artikel van Kinney, Rentz, ontwikkeld in 2005, is een RCT onderzoek dat in een dagcentrum voor ouderen met dementie werd opgesteld. Een gestructureerd kunstprogramma, Memories in the Making, bleek bij ouderen met dementie effectief te zijn in het stimuleren van het welbevinden. In het artikel van 2005, beschrijft Jenny dat dit programma sensorische ervaring aanbiedt. Door te tekenen en te schilderen bevordert dit de communicatie . In vergelijking met de controlegroep, die gestructureerde activiteiten aangeboden krijgt, worden voor de zes deelnemers van het aangeboden kunstprogramma, beduidend hogere resultaten gevonden op de domeinen van welbevinden zoals interesse, volgehouden aandacht, plezier, gevoel van zelfwaarde en normaliteit. De deelnemers ervaren betrekkelijk weinig negatief gevoel tijdens de sessies van de experimentele en controle groep. Het negatief gevoel kan bijvoorbeeld geuit worden in fysiek en verbaal geagiteerd gedrag. De ouderen vertonen eveneens weinig verdriet tijdens de beide interventies. Het kunstprogramma wordt commercieel aangeboden via de site van het Alzheimer’s Association National office (2008). Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 55
Het laatste artikel is een kwalitatief onderzoek van Simpson & Gail (2005) dat we eveneens bespreken in het hoofdstuk Assessmentinstrumenten. In dit onderzoek maken de onderzoekers gebruik van expressiemogelijkheden nl. muziek, beeld, gedichten en verhalen. Deze expressievormen helpen de ouderen met dementie de betekenis van levenskwaliteit te uiten.
In het boek Creatieve Therapie, beschrijft Smeijsters (2003) dat tijdens een beeldende therapie, de therapeut het eindproduct als resultaat beschouwt van het persoonlijke proces van de cliënt. Het is belangrijk dat tijdens het beeldend proces zichtbaar of hoorbaar is hoe de cliënt iets maakt, hoe de cliënt met zijn omgeving omgaat, welke betekenissen hij aan deze omgeving geeft en welke keuzes hij maakt.
Conclusie Binnen de beeldende therapie, wordt kunsttherapie gebruikt bij ouderen met dementie. Er blijken weinig gecontroleerde studies te zijn, die aantonen dat kunsttherapie een meerwaarde kan bieden bij ouderen met dementie. Een vergelijking tussen de drie onderzoeken is niet mogelijk, omdat de wijze van aanpak bij het aanbieden van kunsttherapie verschilt tussen de gevonden artikelen. Het onderzoek van Kinney e.a. (2005) gaat het om een gestructureerd kunstprogramma, terwijl in het onderzoek van Rusted e.a. (2006) dit niet duidelijk beschreven staat of het gaat om een gestructureerd
aanbod.
Het
kwalitatief onderzoek
van
Simpson
e.a.
(2005)
gebruikt
expressievormen om de ouderen hun levenskwaliteit te uiten.
Uit de twee onderzoeken van Rusted e.a. (2006) en van Kinney e.a. (2005) kunnen we afleiden dat de ouderen met dementie werken binnen een groep van zes deelnemers, waarin ieder werkt aan zijn werkstuk. Hieruit kunnen we aannemen dat werken met een groep van zes dementerende ouderen een mogelijke ideale groepsgrootte is. Werken in groep blijkt tijdens het beoefenen van kunsttherapie op lange termijn een effect te hebben op de fysieke inzet, het samenwerkend gedrag in de groep, op de mentale mogelijkheden en de groepsomgang. Ook waren de deelnemers rustiger tijdens deze activiteit, wat Rusted e.a. (2006) willen aangeven.
Interventie kunst kan een meerwaarde bieden op vlak van communicatie met de dementerende. Zo komt de ergotherapeut meer te weten over de persoon met dementie zelf, hoe hij/ zij zich voelt op het moment zelf of over een vroegere gebeurtenis.
Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 56
Smeijsters (2003) neemt de visie van Wertheim-Cahen uit 1996 over, dat het ‘interpreteren’ van tekeningen een goede scholing vereist. De basisopleiding ET is hier uiteraard onvoldoende toe voorbereid. Een bijkomende opleiding is hiervoor zeker wenselijk. De ergotherapeut heeft als taak om de ouderen aan te moedigen en te steunen, een luisterend oor te zijn tijdens het beeldend proces. Ook dient de ergotherapeut samen met de oudere met dementie na te gaan welk materiaal zich het beste leent bij het individu; dit doen we door verschillend materiaal aan te bieden. Hierbij zal de cliënt non-verbaal of verbaal uiten of hij/ zij zich goed voelt met het materiaal. Bij het aanbieden van een interventie kunst kan de ergotherapeut gebruik maken van teken- en schildermateriaal, houtskool, klei en tijdschriften om collages te maken. Naar onze mening is verder onderzoek over de meerwaarde van kunsttherapie binnen de beeldende therapie bij ouderen met dementie noodzakelijk.
3.5.9 Recreatieactiviteiten Via de trefwoorden ‘dementia’, ‘recreation’, ‘programmes’ en ‘behaviour’ werden er twee bruikbare artikelen gevonden. Er werd gezocht op de databanken ‘Cinahl’ en ‘PubMed’.
Farinamdi e.a. (2006) hebben onderzoek verricht naar het verschil tussen globale en cognitiespecifieke stimulatie. Voorgaand literatuuronderzoek toont aan dat recreatie het positieve gevoel en de alertheid verhoogt. Bovendien is er bewezen dat sensomotorische recreatie agitatie en andere vaakvoorkomende gedragsproblemen bij de demente senior vermindert. Op het vlak van levenskwaliteit biedt recreatie plezier en zorgt het voor betekenisvolle activiteiten, functionele mogelijkheden en sociale participatie. Recreatietijd omvat de tijd wanneer de senioren participeren in georganiseerde recreatietherapie zoals spelletjes en liedjes die oogcoördinatie, beweging, respiratie en circulatie vereisen. De resultaten met betrekking tot positieve gevoelens gedurende recreatietijd zijn zeer significant. De senioren vertoonden gedurende recreatietijd meer blijheid dan tijdens gewone tijd. Ook werd er dubbel zo vaak interesse getoond gedurende recreatietijd en praatten de senioren meer tegen anderen. Een andere bevinding is dat er zeer weinig verbaal en fysiek geagiteerd, agressief of probleemgedrag werd geobserveerd. Met betrekking tot het niveau van bewustzijn, hadden de senioren significant vaker hun ogen open gedurende recreatie.
Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 57
De observaties in dit onderzoek geven de hoge significante rol van recreatie weer om een positief gevoel te bewerkstelligen en om de levenskwaliteit te verhogen bij demente senioren. De onderzoekers formuleren de bevinding dat dementerende senioren capabel zijn om positieve gevoelens te uiten en dat recreatie een mogelijkheid is om dit te stimuleren.
In een onderzoek van Schreiner e.a. (2005) wordt de doeltreffendheid geëvalueerd van twee nietfarmacologische behandelingen bij dementerende senioren. Recreatieactiviteiten (globale stimulatie) worden vergeleken met een combinatie van procedurele geheugentrainingen gebaseerd op ADL en neuropsychologische rehabilitatie van nog bestaande mogelijkheden (cognitiespecifieke stimulatie). Globale stimulatie omvat recreatieactiviteiten zoals conversaties, zingen, dansen, feestspelen (kaarten, Scrabble, Bingo, etc.), groepscommentaar op foto’s, collages en postercreatie. De procedurele geheugentraining werd getraind in een keuken (zoals handen wassen, tafel dekken, thee of koffie bereiden) of in een kamer (zoals het schrijven en versturen van een brief of postkaart naar zichzelf, geld identificeren, gericht een specifiek telefoonnummer opzoeken in een telefoonboek en dit op een blad noteren, enz.). De training van bestaande cognitieve functies omvat activiteiten die gericht zijn op stimulatie van aandacht, korte termijn geheugen (onmiddellijk herhalen van cijfers, korte verhalen, enz.), taal (begrijpen van zinnen, verbale vloeiendheid), visuospatiële vaardigheden (identificeren van specifieke visuospatiële stimuli in een serie, vergelijken van verschillende visuele items) en categoriseren. Het meest opvallende resultaat is dat de senioren die behandeld werden met globale stimulatie een significante vermindering vertoonden van gedragsstoornissen. Tevens is er een vermindering van de draaglast bij de hulpverlener. Bij de cognitiespecifieke behandeling was er ook een neiging tot verbetering zichtbaar, maar dit was niet statistisch significant. De resultaten uit dit onderzoek komen
overeen
met
activiteitenprogramma’s
resultaten (muziek,
uit
andere onderzoeken,
woordspelen,
waarin
voedingsbereiding)
bevonden het
werd
voorkomen
dat van
gedragsstoornissen vermindert. Er werd aangegeven dat dit interventietype al in verscheidene voorzieningen bij demente senioren is geïmplementeerd, maar ook beschikbaar zou moeten zijn voor senioren die nog steeds thuis wonen of in dagverzorgingscentra. Verwanten en verzorgers die cliënten thuis assisteren, kunnen getraind worden in dit behandelingstype.
Conclusie Er kan geconcludeerd worden dat recreatieactiviteiten bij dementerende senioren een stijging van positieve gevoelens teweegbrengt en dat er een significante vermindering is van gedragsstoornissen. Er werd ook bewezen dat er een vermindering is van de draaglast bij de hulpverlener. Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 58
3.5.10 Conclusie In het hoofdstuk ‘Psychosociale interventies’ wordt er getracht na te gaan welk effect veelvoorkomende interventies hebben op het gedrag van demente senioren. De meeste interventies zorgen voor een verandering op vlak van gedragingen zoals geagiteerd gedrag, agressie en apathie. Bij cognitieve therapie wordt de aandacht gevestigd op cognitieve aspecten. De belevingsgerichte benaderingen geven positieve resultaten weer m.b.t. storend gedrag, maar er kan besloten worden dat er onvoldoende bewijs is naar de effectiviteit van deze interventies. Bij de cognitieve benaderingen is er voor ROT een vermindering bevonden van neuropsychiatrische symptomen. Cognitieve stimulatie toont geen significant resultaat aan op vlak van cognitie. Als derde interventie wordt er het gebruik van muziek besproken. Er worden positieve resultaten vastgesteld m.b.t. het verminderen van storend gedrag en het verhogen van gewenst gedrag. Hierbij biedt vooral voorkeursmuziek een positief resultaat. Er is weinig evidence-based onderzoek verricht naar lichaamsgerichte therapie, maar tot nu toe blijkt het effectief bij onrust en angst. Als zevende interventie wordt de effectiviteit van beeldende therapie besproken. Er is weinig gericht en systematisch onderzoek verricht in dit verband, maar resultaten tonen aan dat de senioren rustiger zijn tijdens kunstactiviteiten. Recreatieactiviteiten bewerkstelligen een significante stijging van positieve gevoelens bij demente senioren en een vermindering van gedragsstoornissen. Er is tevens bewezen dat de draaglast van de hulpverlener hierdoor verminderd wordt.
Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 59
3.6 ARCHITECTURALE ASPECTEN 3.6.1 Inleiding In dit hoofdstuk zijn we op zoek gegaan welk effect de architecturale omgeving heeft op dementerende ouderen en welke bijdrage ergotherapie hierin kan leveren. We hebben onderzoek gedaan op 3 vlakken namelijk de buitenomgeving, de binnenomgeving, en ondersteunende technologieën. Om op zoek te gaan naar bruikbare en relevante artikels is er gebruik gemaakt van volgende databanken : Wiley Interscience, EBSCO, PubMed, Bohn Stafleu, Science Direct, Sage publication, Academic Search Elite en Springer. Er werd gezocht van oktober 2007 tot maart 2008 met combinaties van volgende termen : ‘dementia’, ‘environment’, ‘furniture’, ‘quality of life’, ‘assistive technology’, ‘behaviour’, ‘environment design’, ‘agitation’, ‘architecture’, ‘technology’, ‘occupational therapy’ en ‘community’. De gevonden artikels zijn beoordeeld op vlak van relevantie, methodologische opbouw, wetenschappelijk niveau en publicatiedatum. Op basis van de inclusiecriteria zijn er 12 artikels weerhouden.
3.6.2 De buitenomgeving 3.6.2.1 Het belang van de buitenomgeving voor dementerenden Ouderen hechten veel belang aan het behouden van hun zelfstandigheid. Maar wat is de link tussen zelfstandigheid en de buitenomgeving? In het artikel van Sheehan, Burton en Mitchell (2006) zeggen Silverstein en Parker hier het volgende over: “Succesvol zelfstandig leven houdt meer in dan enkel de mogelijkheid om activiteiten van het dagelijks leven uit te voeren in huis. De mogelijkheid om buiten te komen en gebruik te maken van de lokale buitenomgeving, zorgt voor een verbetering van de levenskwaliteit van ouderen.” Het is dus zeer belangrijk voor de zelfstandigheid en de levenskwaliteit van ouderen dat ze gebruik kunnen maken van de buitenomgeving. Bij aanpassingen aan de buitenomgeving, wordt vaak gedacht aan aanpassingen voor personen met fysieke beperkingen. Denk maar aan oprijhellingen voor rolstoelgebruikers. Het is echter ook mogelijk om de buitenomgeving aan te passen aan dementerende ouderen. De aanpassingen die gedaan worden, hebben in de eerste plaats als doel ervoor te zorgen dat de omgeving veilig en comfortabel is. Hierdoor ervaren de dementerende ouderen minder beperkingen en worden ze minder belemmerd in het gebruik van de buitenomgeving. Als gevolg hiervan blijft hun levenskwaliteit behouden en krijgen ze een groter gevoel van zelfstandigheid.
Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 60
3.6.2.2 Beperkingen die dementerende ouderen ervaren bij het gebruik van de buitenomgeving Tijdens het onderzoek van Sheehan e.a. (2006) kwamen er een aantal beperkingen naar voor die dementerende ouderen ervaren tijdens een wandeling in hun lokale buitenomgeving. Er werd opgemerkt dat dementerende ouderen meer negatieve gevoelens uiten tijdens een wandeling in hun lokale buitenomgeving. Onder deze negatieve gevoelens worden vooral gevoelens van onzekerheid verstaan. Tevens werd er ondervonden dat dementerende ouderen het moeilijker hebben met het benoemen van gebouwen en straten die geen naamplaatjes hebben dan personen zonder dementie. Hiernaast werd opgemerkt dat dementerende ouderen vaker verdwalen op de terugweg. Samenhangend hiermee werd ook vastgesteld dat dementerende ouderen meer ruimtelijke desoriëntatie vertonen dan ouderen zonder dementie. Volgens Mitchell, Burton en Raman (2004) komt het verliezen van de weg bij dementerende ouderen vaak voor in een aantal specifieke situaties. Vaak verliezen dementerende ouderen de weg bij kruispunten waar ze moeten beslissen welke route ze gaan nemen. Ook komt het voor dat de dementerende ouderen de weg verliezen wanneer ze een voor hen minder gekende of minder gebruikte route volgen. Een derde situatie waarin dementerende ouderen vaak verdwalen is wanneer ze hun concentratie verliezen. Dit verlies van concentratie kan verschillende oorzaken hebben. Zo kan het bijvoorbeeld voorvallen dat de dementerende oudere zijn concentratie verliest omdat hij aan het dagdromen is. Ook komt het voor dat de dementerende oudere opgeschrikt wordt door geluiden waardoor er concentratieverlies optreedt. Hiernaast is ook een overvloed aan informatie, zoals het gebruik van veel richtingaanwijzers of een veelheid aan wegmarkeringen, een veel voorkomende oorzaak van concentratieverlies.
3.6.2.3 Enkele belangrijke aandachtspunten waaraan de buitenomgeving moet voldoen Volgens Mitchell en Burton (2006) is het belangrijk dat een dementie-vriendelijke buitenomgeving vertrouwd, leesbaar, toegankelijke, comfortabel en veilig is. Daarnaast is het van belang dat de omgeving typerende kenmerken heeft die gemakkelijk te herkennen zijn door dementerende ouderen. Hieronder staan enkele belangrijke factoren van de buitenomgeving met bijbehorende aandachtspunten beschreven.
Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 61
3.6.2.3.1 Lay-out van de straten De lay-out van straten kan een belangrijke invloed hebben op oriëntatie en het volgen van routes. Korte, smalle straatjes met lichte bochten, wekken bij dementerende ouderen meer interesse dan lange, brede en rechte straten. Door deze interesse kunnen dementerende ouderen zich beter concentreren, waardoor de kans op het verliezen van de weg verkleint. Het is voor dementerende ook makkelijker om zich te oriënteren wanneer het einde van de straat zichtbaar is. Ook een goede zichtbaarheid van herkenningspunten leidt tot een betere oriëntatie. Een strak, blokvormig stratenpatroon met bochten van 90°, waardoor er niet op voorhand te zien is wat achter de bocht komt, kan best vermeden worden. Tevens is het belangrijk dat het aantal kruispunten tot een minimum herleid wordt. Wanneer er toch een kruispunt is, is het belangrijk dat het kruispunt overzichtelijk is en dat er niet te veel straten op het kruispunt uitkomen.
3.6.2.3.2 Vorm en stijl van gebouwen Dementerende ouderen vinden straten met een grote variatie in de architectuur van de huizen interessanter dan straten met repetitieve en identieke vormen. Door de variatie wordt de eentonigheid in de stijl van gebouwen tegengegaan waardoor de concentratie van dementerende ouderen zal stijgen. De bouwstijlen kunnen hiertoe verschillende vormen, kenmerken, kleuren en contrasten gebruiken. Ook variatie in voordeuren, ramen en tuintjes kan er reeds toe leiden dat dementerende ouderen zich beter kunnen oriënteren in de straat. Voor dementerende ouderen is het tevens belangrijk dat de architecturale kenmerken gebouwen en plaatsen interessant en uitnodigend maken. Hiermee wordt bedoeld dat het belangrijk is dat de functie van gebouwen en plaatsen duidelijk is. Hierdoor weten dementerende ouderen hoe ze zich er moeten gedragen en kunnen ze zich op hun gemak voelen. Zolang de functie van een gebouw duidelijk is, maakt het voor dementerende ouderen geen verschil uit of het gebouw in traditionele stijl is opgetrokken of in een modernere stijl.
3.6.2.3.3 Signalisatie Het is belangrijk om wegwijzers en naamborden afzonderlijke kenmerken te geven. Hierdoor zouden de wegwijzers en naamborden gemakkelijker te herkennen en te gebruiken zijn door dementerende ouderen. Er wordt de voorkeur gegeven aan simpele signalisatie. Hieronder verstaat Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 62
men het gebruik van grote, donkere letters op een lichte achtergrond. Tevens moeten de symbolen die gebruikt worden op de borden realistisch zijn zodat ze gemakkelijk te begrijpen zijn door dementerende ouderen. Slechts één enkele aanwijzing per bord zorgt er al voor dat de informatie beperkt wordt en dat de dementerende oudere enkel essentiële informatie verkrijgt. Wegwijzers kunnen best enkel geplaatst worden op plaatsen waar dementerende ouderen de keuze hebben uit verschillende routes, zoals kruispunten. Signalisatie die een bepaalde lokatie aanduidt, zoals bijvoorbeeld een postkantoor, is het meest effectief wanneer de signalisatie aan de muur van het gebouw hangt.
3.6.2.3.4 Herkenningspunten in de omgeving Dementerende ouderen maken vaak gebruik van een aantal specifieke herkenningspunten in de omgeving om zich te oriënteren en om te herkennen welke route ze moeten volgen. Vaak worden historische en openbare gebouwen, zoals kerken, bibliotheken… gebruikt als oriëntatiepunt. Ook kenmerkende structuren in de omgeving zoals watertorens en standbeelden worden als herkenningspunt gebruikt. Plaatsen met veel activiteit zoals een park en plaatsen en gebouwen met een persoonlijke betekenis zijn tevens belangrijke herkenningspunten voor dementerende ouderen. Esthetische kenmerken in de omgeving waartoe onder andere tuintjes, bomen en beplanting behoren en praktische kenmerken zoals bankjes en telefooncellen vormen eveneens belangrijke oriëntatiepunten. Om de leesbaarheid van de omgeving voor dementerende ouderen te behouden is het van groot belang dat deze herkenningspunten blijven bestaan.
Naast deze vier factoren is het ook van belang om rekening te houden met de mobiliteit van dementerende ouderen. Zo werd er opgemerkt dat dementerende ouderen vaak te kampen hebben met een onstabiel gangpatroon. Hieraan kan tegemoet gekomen worden door te zorgen voor vlakke voetpaden die breed genoeg zijn om voetgangers uit de tegenovergestelde richting te passeren. Wanneer er een niveauverschil moet worden overbrugd, moet er de mogelijkheid zijn om te kiezen tussen trappen of een hellend vlak, beiden met een leuning. Bankjes en/of bushokjes op verschillende plaatsen langs de straat zijn belangrijk als rustpunt.
Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 63
3.6.3 De binnenomgeving We bespreken het belang van het aanpassen van de omgeving aan de noden of wensen van de dementerende. Het gaat hier dan vooral om ontwerpinterventies. We lichten ook nog een artikel toe dat een praktisch voorbeeld geeft over 2 Nederlandse instellingen die hun aanpak zodanig gewijzigd hebben dat het aan de persoonlijke noden van de bewoners voldoet. Verder gaan we na welke invloed architectuur en ontwerpinterventies hebben op de dementerende en zijn omgeving. Ten slotte komen de omgevingsaspecten in een aangepaste dementie eenheid aan bod. Meer specifiek worden, aanvullend, een aantal multisensorische omgevingen besproken. Zo wordt er getracht een duidelijk en geheel beeld te geven van de effecten van aanpassingen in de binnenomgeving.
3.6.3.1 De invloed van ontwerpinterventies Het artikel van Schwarz, Chaudhury en Brent Tofle (2004) is een kwalitatief onderzoek dat de invloed van ontwerpinterventies onderzoekt. In het onderzoek werd gebruik gemaakt van een pre- en een posttest. Men gebruikte de PEAP (Professional Environmental Assessment Protocol), dit is een beoordelingsschaal om het gebouw te evalueren. Het instrument is dan ook gebaseerd op 8 eigenschappen van de omgeving. Deze eigenschappen zijn : bewustzijn en oriëntatie, veiligheid en gezondheid, privacy die men heeft in het gebouw, regulatie en kwaliteit van stimulatie, functionele mogelijkheden, mogelijkheden voor persoonlijke controle, zelfcontinuïteit en als laatste het faciliteren van sociale contacten. De auteurs gebruikten eveneens ‘behavioral mapping’ ten behoeve van hun onderzoek. Dit is een systematisch observatie onderzoek dat gedrag observeert over een bepaalde tijd en in een bepaalde ruimte. Het observeren kan dan ook gebeuren in een bepaalde plaats of kan gebaseerd zijn op individuele activiteiten. Deze twee technieken die men gebruikt in het onderzoek heten respectievelijk plaats-gecentreerd en persoons- of individugecentreerd. De behavioral mapping werd gedaan vóór de renovaties, onmiddellijk na de verhuis naar de gerenoveerde eenheid en tenslotte 3 maanden na de verhuis. Als laatste instrument werd er ook een focus groep interview gedaan met de personeelsleden.
Het gebouw scoorde na de renovatie hoger op alle 8 gebieden van de PEAP. De 3 gebieden waar de hoogste verandering optreedt, zijn : bewustzijn en oriëntatie, privacy en faciliteren van sociale contacten.
Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 64
Na de renovatie duiden de gegevens aan dat de bewoners van de 2de verdiep meer tijd spenderen in het nieuwe gebouw of de gerenoveerde living en activiteitenruimte vlak naast hun kamer. De 3 eetkamers op elke verdiep werden verkleind en hadden een minder institutioneel karakter. Hierdoor was er minder verstorend gedrag op te merken waardoor het personeel beter contact met de bewoners konden opbouwen.
Bij de focus groep interviews met het personeel kwamen verschillende thema’s aan bod. Als eerste thema werd de verpleegruimte behandeld. Na de renovatie werden deze verkleind en veranderd van plaats. Personeelsleden vonden dat de verplaatsing een invloed had op de interactie tussen hen en de bewoners. Het tweede thema gaat over de vogelkooien. De eerdere centrale verpleegstations op beide verdiepingen werden omgebouwd tot vogelkooien. Deze verminderen het institutionele gevoel. Als derde thema sprak men over de kamers van de bewoners. Het personeel vond dat de bewoners nu meer privacy hebben. Als laatste thema sprak men over de nieuwe omgangsvormen Personeelsleden observeerden dat de centrale living en activiteitenruimte met de omgevende kamers van de bewoners meer mogelijkheden gaf tot sociale interactie. Als conclusie stellen de onderzoekers dat de nieuwe residentiële setting met zijn huiselijke atmosfeer een goede invloed had op de bewoners.
3.6.3.2 De gemeenschap integreren in het tehuis. Het artikel van Notter (2004) focust zich op twee Nederlandse organisaties. Zij hebben hun aanpak gewijzigd en ‘de maatschappij in het rusthuis gebracht’ om aldus de levenskwaliteit van hun cliënten te optimaliseren. De eerste organisatie die zijn aanpak gewijzigd heeft, is Hoogwijk. Deze organisatie zorgt voor personen met dementie die niet langer thuis kunnen functioneren. Er is plaats voor 167 personen in deze instelling. Het personeel heeft een aanpak ontwikkeld die ervoor zorgt dat de cliënt op dezelfde manier kan verder leven als ervoor, voor de dementie dus. De personeelsleden zeggen dat als je personen met dementie uit hun vertrouwde omgeving verhuist, ze nog meer verward worden. Om deze verwardheid te verminderen hebben ze ‘huizen in huizen’ ontwikkeld door gebruik te maken van 15 levensstijlgroepen gebaseerd op 7 levensstijlen. Enkele voorbeelden hiervan zijn de Indische groep, de Christelijke, de Gooise groep. Elke groep heeft zo zijn eigen patronen van de activiteiten van het alledaags leven.
Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 65
Ieder individu wordt apart beoordeeld en dan in een levensstijl groep geplaatst die zo dicht mogelijk aansluit bij het leven dat de persoon leidde voor de ziekte. De inrichting van ieder huis reflecteert hun levensstijl. Cliënten worden aangemoedigd om hun dagelijkse activiteiten te onderhouden. Zij krijgen ook een budget waar ze zich mee moeten beredderen. De instelling is voorzien van een supermarkt, bar voor de bezoekers, restaurant, kapper. Er zijn ook tal van activiteiten die men voorziet. Bijvoorbeeld naar concert gaan, uitstappen, enzovoort. De nadruk ligt hier op het gaan naar, niet op het gebracht worden naar. De 2de organisatie waar dit artikel zich op gefocust heeft, is de Schildershoek. Deze organisatie heeft een verschillende aanpak van Hoogwijk. De Schildershoek is een verzorgingstehuis dat gelegen is in een erg achtergestelde en multiculturele wijk van Den Haag. De Schildershoek ontwikkelde specifieke zorgpaketten zodat zorgbehoevenden hun culturele gewoonten kunnen behouden, terwijl ze toch in een veilige omgeving wonen.
Er wordt veel tijd gespendeerd met de cliënt en zijn familie om te zien hoe het individu leefde, wat hun sociale geschiedenis is, wat hun hobby’s en interesses zijn, maar ook wordt er gepraat over de zorg die het individu nodig heeft. Met deze aanpak, kan men het zorgpakket zo correct mogelijk afstellen, zodat het aan de noden van het individu voldoet. Het beleid is dan ook gericht op het luisteren, luisteren, en nog eens luisteren. Mensen met dementie verliezen vaak de mogelijkheid om hun 2de taal, Nederlands in dit geval, te blijven spreken. Hierop heeft de Schildershoek goed geanticipeerd door anderstalig personeel aan te werven. Zo kunnen toch de personen met dementie verzorgd worden in hun eigen taal, hun moedertaal. De Schildershoek heeft ook een programma van activiteiten ontwikkeld waar elk individu van elke gemeenschap wel iets in vindt. Deze activiteiten zijn bv. concerten met verschillende soorten muziek en avonden waarbij men thema’s gebruikt die aan de levensstijl verbonden zijn. Het personeel gelooft dat hun aanpak helpt om de mensen in de realiteit te houden, doordat hun aanpak gericht is op het verleden van de personen.
Beide projecten hebben de term patiënten afgeschaft en spreken nu van cliënten. Beide organisaties hebben een verschillende aanpak. Elk van hen heeft een aanpak gekozen die veranderingen minimaliseert en die desoriëntatie vermindert voor een groep die niet kan spreken of kiezen.
Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 66
Samen illustreren de 2 instellingen dat er geen eenheidsoplossing is. De culturele zorg moet gebaseerd zijn op een nauwkeurige assessment van de noden van de dementerende. De beide manieren van aanpak demonstreren hoe individuele verschillen een pluspunt kunnen betekenen. De ervaring van allen - inclusief het personeel- kan hierdoor versterken en uitbreiden. Om die manier werd het voor hen mogelijk een holistische en cultureel veilige zorg te ontwikkelen. Het belang van een normaal leven te behouden, laat duidelijk positieve winsten zien.
3.6.3.3 Architectuur en dementie De studie van Torrington (2006) was een evaluatie van 38 verzorgingsinstellingen en verpleeghuizen in Sheffield en Rotterdam. Er deden 452 bewoners aan mee. Verschillende technieken worden gebruikt om de kwaliteit van het leven te meten, inclusief observaties (dementia care mapping), interviews en proxy informatie van personeel. Door middel van de verschillende onderzoeken wordt een antwoord gegeven op de vraag in welke mate de materiële omgeving invloed heeft op de levenskwaliteit van dementerende ouderen.
Er zijn 2 EQUAL projecten die hier een antwoord op geven. INDEPENDENT wil technologieën ontwikkelen om de levenskwaliteit te onderhouden door activiteiten te ondersteunen. Men test deze technologieën ook uit. INDEPENDENT keerde bovendien dit proces om. Ze onderzochten eerst de activiteiten die personen plezierig vonden om zo technologieën te kunnen ontwikkelen. Door de analyse van de verkregen gegevens heeft men een wenslijst van favoriete activiteiten opgesteld . Deze activiteiten zijn potentiële gebieden voor de ontwikkeling van technologieën. INDEPENDENT ontwikkelt deze technologieën om aan alle leefarrangementen te voldoen en dit houdt het verstaan van de interactie in tussen de fysieke omgeving en de activiteiten. Het overzicht van de favoriete activiteiten in de wenslijst veronderstelt dat zij beter of slechter zullen ondersteund worden door verschillende gebouwen. Zo kan bijvoorbeeld het ophalen van herinneringen even goed in de thuissituatie gebeuren, terwijl daguitstappen meer gedaan worden in gemeenschappelijke leefarrangementen. Ook werden er interviews gedaan met de dementerende in hun eigen huizen of in verzorgingstehuizen. De gegevens en observaties toonden aan dat sommige ruimtes problematisch kunnen zijn voor personen met dementie. Zo kan het zijn dat ze de ruimtes gaan misinterpreteren. Een conceptueel model voor het welzijn werd ontwikkeld voor het INDEPENDENT project. Men gebruikt dit model als kadering. Dit model is gebaseerd op een ecologische theorie van welzijn, dat geschetst is op het werk van onderzoekers zoals M.Powell, Lawton en Tom Kitwood (hoofdstuk 3.2.2.). Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 67
Het 2de EQUAL project is de DICE studie. Het doel van deze studie was om de aspecten van het ontwerp van een gebouw te identificeren die het welzijn van de bewoners mogelijks beïnvloeden. De DICE studie van de verzorgingshuizen vond bewijs in vier relevante gebieden : de manier waarop het gebouw gebruikt wordt in plaats van de originele intentie waarvoor het ontworpen werd, de grootte van het gebouw in relatie tot de kwaliteit van het leven, associaties tussen de aspecten van het gebouw en kwaliteit van het leven en als laatste personeelstevredenheid en training in relatie tot het gebouw waarin ze werken.
Verschil tussen gebruik en ontwerp van het gebouw : Er waren enkel twee zaken waar het gebruik van het gebouw hoger scoorde dan het ontwerp. Deze hogere scores werden gezien in het domein van de veiligheid en bewustzijn. Grote gebouwen hebben hogere scores voor veiligheid en gezondheid, maar wel lage scores voor de persoonlijke beleving van het gebouw. Middelmatige huizen hebben hogere scores voor deze persoonlijke beleving en ook voor samenhorigheid. Kleine huizen scoren het best in termen van comfort, normaliteit, keuze en controle maar hebben minder goede scores op voorziening van personeel. Associaties tussen domeinen van het gebouw en de kwaliteit van het leven. Veiligheid en gezondheid was het enige domein dat een negatieve associatie had met de scores van de levenskwaliteit. Een reden waarom veiligheid en gezondheid een negatieve impact heeft op het welzijn is omwille van de beperking van de vrijheid van de demente bewoner hun vrijheid. Al de andere associaties tussen de domeinen en de levenskwaliteit van de bewoners waren positief. Het personeel kreeg vragenlijsten die ze moesten invullen. Het verloop aan personeel was kleiner in kleinere tehuizen. De tevredenheid was ook in de kleine tehuizen beter dan in de grote.
Architectuur heeft een invloed op het welzijn van personen met dementie en dit kan positief zijn wanneer de ruimte potentie biedt om activiteiten te ondersteunen, maar het kan ook negatief zijn wanneer de ruimte niet geschikt is om activiteiten te bevorderen. Toch is het van belang om op te passen met ruimtes die gecombineerd worden met bepaalde activiteiten. Dementerenden kunnen hierdoor deze ruimtes makkelijk misinterpreteren. Succesvolle ruimtes zijn degene die geen dubbelzinnige betekenis verlenen. Het lijkt van belang te zijn voor het welzijn dat de fysieke omgeving zo ontworpen moet zijn dat ze activiteiten ondersteunt en mogelijkheden biedt.
Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 68
3.6.3.4 Het aanpassen van een dementi- eenheid en het gebruik van multisensorische omgevingen Wilkes e.a. (2005) passen de omgeving aan, aan personen met dementie en hun geagiteerd gedrag. Het doel is om de effecten op geagiteerd gedrag van een verhuis van de oude eenheid naar een aangepaste dementie eenheid, te meten. In de tabel hieronder worden de aangepaste aspecten weergegeven.
Kamer
−
Uitzicht via een groot venster vanuit de eigen zetel.
−
Mogelijkheid tot decoratie met persoonlijke materialen, foto’s…
−
Eigen badkamer met toilet, douche en toilettafel.
Gezamenlijke −
Leef- en eetkamer zijn één open ruimte met aan de buitenmuren ramen tot op
ruimtes
de grond. −
Meer lichtinval in de gangen, vergroot het natuurlijke licht in de eenheid.
−
In gangen en leefgebieden hangen schilderijen en rails, voor foto’s.
−
Klokken en kalenders hangen op in gemeenschappelijke ruimtes.
−
Er is onbeperkte toegang tot de tuin langs twee glazen deuren. In de tuin bieden wandelpaden mogelijkheid voor georganiseerde wandelingen.
−
Op de eenheid is een bubbelbad en een snoezelkamer.
−
Deelname aan huishoudelijke taken werd vergemakkelijkt. In de tekst wordt niet vermeld op welke manier. Tabel 5: omgevingsaspecten in een aangepaste dementie eenheid
Het onderzoek gevoerd door Wilkes e.a. (2005) onderzoekt de algemene omgeving. Cox, Bruns en Savage (2004) hebben onderzoek uitgevoerd naar specifieke omgevingsaspecten. In deze studie worden een tuin, een snoezelruimte en de ervaring van een normale leefruimte met elkaar vergeleken. Er wordt onderzocht of deze 3 omgevingen effectief zijn in het verbeteren van het welbevinden van oudere personen met dementie. Voor het creëren van eenduidigheid wordt er een toelichting van de omgevingen gegeven in hoofdstuk 1.
De onderzoeken gevoerd door Wilkes e.a. (2005) en Cox e.a. (2004) leveren positieve resultaten op over het aanpassen van de omgeving aan oudere personen met dementie. De aangepaste dementie afdeling heeft een positief effect op de zorg van oudere personen met dementie. Positieve wijzigingen zijn merkbaar in het verbaal geagiteerd gedrag en fysiek geagiteerd gedrag gedurende de eerste 3 maanden na de aanpassing. De effecten blijven na 6 maanden alleen Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 69
aanwezig voor het verbaal geagiteerd gedrag. Comfort en welbevinden van de deelnemers in de studie verbeteren met minder klachten, negativisme, schreeuwen en vragen naar aandacht. Het onderzoek in 2004 gevoerd door Cox e.a. onderzoekt een aantal van de specifieke onderdelen in de omgeving. Plezier en welbevinden nemen toe in de snoezelruimte, deze bevinding komt overeen met andere onderzoeken. Ook is een toename van plezier en welbevinden in de tuin waarneembaar, dit was nog niet aangetoond. Er werd door Cox e.a. (2004) ook een aansluitend kwalitatief onderzoek gevoerd. Daaruit blijkt dat de oudere personen met dementie de snoezelruimte als kalm, relaxerend en een veilige haven ervaren. De tuin animeert en vergroot het welbevinden van de persoon met dementie. Het is niet duidelijk of deze toename van welbevinden en plezier kan toegeschreven worden aan de tuin, snoezelruimte of leefruimte ‘an sich’ dan wel aan de één op één begeleiding van de persoon met dementie. Het blijkt namelijk dat de aanwezigheid van de verzorger er voor zorgt dat de deelnemers evolueren van een gevoel van tevredenheid naar plezier. Dit benadrukt het effect van één op één verzorging in eender welke omgeving.
Het kan gesteld worden dat aanpassingen in de fysieke omgevingen een positief effect kunnen hebben op het welbevinden, gedrag van de oudere persoon met dementie, indien het concept juist geïntroduceerd en gebruikt wordt. Duidelijk is wel dat een aanpassing in de fysieke omgeving alleen onvoldoende is. In beide onderzoeken maakt men gebruik van nog andere elementen. Er worden huishoudelijke taken uitgevoerd, de bewoners krijgen individuele aandacht van een verzorger, … Veranderingen in zowel de fysieke als sociale omgeving gaan hand in hand met een positief effect op geagiteerd gedrag en welbevinden bij de persoon met dementie.
3.6.4 Ondersteunende technologieën In dit deel wordt er verder ingegaan op het gebruik van ondersteunende technologieën. Als eerste wordt er gekeken naar de ontwikkeling van deze technologieën. Er wordt geduid hoe het ontwikkelingsproces verloopt en aan welke voorwaarden ondersteunende technologieën voor dementerende ouderen het best voldoen. In het tweede deel van deze paragraaf worden twee voorbeelden van ondersteunende technologieën toegelicht. Ten slotte wordt er een bespreking gedaan i.v.m. toegangstechnologieën.
Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 70
3.6.4.1 Het ontwikkelen van ondersteunende technologieën 3.6.4.1.1 Het proces bij de ontwikkeling van ondersteunende technologieën In het artikel van Orphwood, Bjorneby, Hagen, Mäki, Faulkner en Topo (2004) wordt omschreven hoe ondersteunende technologieën het best ontwikkeld worden. In het eerste deel van het artikel wordt ons duidelijk gemaakt dat ondersteunende technologieën niet enkel door ontwerpers ontworpen worden. Er zijn veel voorbeelden van technologieën die door professionele verzorgers of mantelzorgers ontworpen zijn. Denk bijvoorbeeld maar aan “The Night and Day Calendar”. Deze elektronische kalender duidt niet enkel de dag en de datum aan, maar ook het tijdstip van de dag (morgen, middag, avond of nacht). Hierdoor wordt een veel voorkomend probleem bij dementerenden, het niet weten of het dag of nacht is, opgelost. Het ontwerpen van deze ondersteunende technologieën door verschillende beroepsgroepen heeft een groot voordeel. De ideeën komen namelijk van personen met verschillende achtergronden en verschillende interpretaties van de problemen waarmee dementerende ouderen geconfronteerd worden. De technologieën worden dus vanuit verschillende aspecten ontworpen en geëvalueerd. Hierbij komen we tot een tweede belangrijk aspect van het ontwerpen van ondersteunende technologieën, namelijk het evalueren. De meest gangbare procedure bij het ontwikkelen van nieuwe technologieën is dat deze geëvalueerd worden door de gebruikers zelf. Er wordt hen een prototype aangeboden om uit te proberen. De problemen die tijdens deze evaluatie opduiken worden verholpen door het prototype aan te passen. Hierna kan het nieuwe prototype uitgeprobeerd worden door de gebruikers en kunnen er eventueel opnieuw aanpassingen gebeuren. Het testen van nieuwe technologieën op deze manier vormt een probleem bij dementerende ouderen. Ze geraken door het telkens opnieuw gebruiken van een ander prototype namelijk snel verward. Dementerende ouderen hebben tevens sneller de neiging om niet meer te willen meewerken na een negatieve ervaring met een bepaald prototype. De oplossing die in het artikel wordt aangegeven om het probleem van de evaluatie te omzeilen is het evalueren van de technologieën door mantelzorgers en professionele verzorgers die omgaan met dementerende ouderen. Door het omgaan met dementerende ouderen weten zij het best wat hun noden zijn. Ter conclusie wordt er aangehaald dat er voldoende tijd moet worden gestoken in het ontwerpen van nieuwe technologieën alvorens ze aan te bieden aan dementerenden. Het is namelijk belangrijk om eerst zorgvuldig de noden van de dementerenden in kaart te brengen alvorens de technologieën te ontwerpen. Het niet onmiddellijk betrekken van dementerende ouderen, maar het eerst betrekken van mantelzorgers en professionele verzorgers bij het onderzoeken van ontwerpideeën en het testen van ontwerpen, biedt een zeer goede ondersteuning van het ontwerpproces.
Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 71
3.6.4.1.2 Enkele kenmerken en aanbevelingen waaraan ondersteunende technologieën voor dementerende ouderen moeten voldoen. Vooraleer een vorm van ondersteunende technologie ontwikkeld wordt is het belangrijk om te weten wat het doel van deze technologie is. In het algemeen zijn er enkele voorwaarden waarmee zeker rekening moet worden gehouden om het doel van de technologie niet voorbij te streven. Zo is het belangrijk dat de ondersteunende technologie een gevoel van onafhankelijkheid geeft aan de dementerende oudere. De technologie mag niet voor een beperking zorgen waardoor de dementerende oudere afhankelijk wordt van anderen. De technologie moet de dementerende oudere ook ondersteunen in het maken van keuzes en hem geen keuze opdringen. Hiernaast is het belangrijk dat de technologie een positieve impact heeft op het leven van de dementerende oudere. Tevens is het belangrijk dat de ondersteunende technologie de resterende vaardigheden van de personen ondersteunt en niet de verloren vaardigheden onderstreept. Ook is het de bedoeling dat de ondersteunende technologie de gebruiker niet aanziet als een persoon met beperkingen, maar wel het zelfbeeld van de persoon, als zijnde een persoon met mogelijkheden, bevordert. Daarnaast is het aangewezen dat de technologie de dementerende oudere herinnert aan voor hem gekende oplossingen waarvan hij eerder gebruik maakte. Tot slot is het effectief als de informatie die het hulpmiddel verstrekt op ieder moment beschikbaar of zichtbaar is. Naast deze voorwaarden zijn er ook aanbevelingen waaraan ondersteunende technologieën moeten voldoen zodat ze bruikbaar zijn voor dementerende ouderen. Dementerende ouderen zijn met name niet in staat om nieuwe apparatuur in hun huis te leren gebruiken. Er moet dus op gelet worden dat er geen leervaardigheid nodig is bij het gebruiken van ondersteunende technologieën. Daarnaast lijkt de nieuwe apparatuur best op de apparatuur die ze reeds in hun huis hebben. Hierdoor lijkt de nieuwe apparatuur reeds vertrouwd en gaat de dementerende oudere minder wantrouwig staan tegenover het gebruik ervan. Het is ook belangrijk er op te letten dat er door het gebruik van ondersteunende technologieën niet te veel controle van de dementerende oudere wordt weggenomen. Tevens is het nuttig dat de technologie slechts in werking treedt wanneer dit nodig is. Ten slotte is het zeer belangrijk dat het gebruik van ondersteunende technologieën de dementerende oudere niet onzeker maakt.
Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 72
3.6.4.2 Enkele voorbeelden van ondersteunende technologieën Hieronder bevinden zich enkele voorbeelden van technologieën die beoordeeld werden binnen het ENABLE project. Het doel van het ENABLE project is het onderzoeken of het onafhankelijk leven van dementerende ouderen vergemakkelijkt kan worden door het gebruik van ondersteunende technologieën. Binnen het project is er onderzoek gedaan naar de effectiviteit van een aantal ondersteunende technologieën. Het onderzoek vond plaats in vijf landen: Groot-Brittanië, Finland, Ierland, Litouwen en Noorwegen. Als voorbeeld worden twee technologieën voorgesteld, waarmee de beste resultaten zijn bekomen. De geïnteresseerde lezer wordt verwezen naar de betreffende referentie.
3.6.4.2.1 “Night-and-Day Calendar” Dementerende ouderen zijn vaak gedesoriënteerd in tijd en weten niet meer welke dag, datum of tijdstip van de dag het is. Als oplossing voor dit probleem is er een “Night-and-Day Calendar” ontwikkeld. Deze kalender heeft een display waarop de dag, de datum en het tijdstip van de dag, in de vorm van morgen, namiddag, avond en nacht, staat aangeduid. De “Night-and-Day Calendar” is ingewerkt in een fotokader en werkt op netstroom.
Figuur 5: “Night-and-Day Calendar”
Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 73
3.6.4.2.2 Voorgeprogrammeerde telefoon Door de geheugenproblemen bij dementerende ouderen komt het vaak voor dat telefoonnummers en de strategie om telefoonnummers op te zoeken vergeten worden. Om tegemoet te komen aan dit probleem is een telefoon ontworpen met op de toetsen foto’s of afbeeldingen van personen waar de dementerende oudere vaak naar telefoneert. Een druk op de foto verbindt de cliënt automatisch met de gewenste persoon.
Figuur 6: voorgeprogrammeerde telefoon
3.6.4.3 Toegangstechnologie Dit kwalitatief onderzoek van Margot-Catting en Nygard (2006) beschrijft hoe toegangstechnologie het dagelijks leven van personen met dementie, die in een gesloten instelling leven, beïnvloedt. Een belangrijk probleem voor personen met dementie is dat ze gaan ronddwalen. Dit is ook een probleem voor de verzorgers. Deze reageren dan vaak door het verkleinen van de autonomie van de persoon. Toegangstechnologie geeft de mogelijkheid om een veiligere omgeving te creëren. De nieuwe technologie, een toegangscontrole systeem, Quo vadis, werd ontwikkeld met als doel het verhogen van de veiligheid en autonomie. De volledige werking van het systeem is terug te vinden in de studie. In deze studie wil men graag onderzoeken hoe personen met dementie reageren op dit toegangscontrole systeem en hoe het invloed heeft op het alledaags leven van bewoners met zware dementie in een beschutte eenheid. De selectie van de deelnemers gebeurde volgens een vast stramien. De gegevensverzameling duurde 6 maanden. Hierbij werden 15 bewoners voortdurend geobserveerd. De observatie van Liliane, Rose en Valentin (fictieve namen) gebeurde nauwkeuriger.
Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 74
Semi-gestructureerde interviews werden gedaan met 13 personeelsleden. Herhaalde observaties werden gedaan in de eenheid op verschillende tijdstippen gedurende de dag. Ieder personeelslid moest 2 interviews afleggen. Deelnemers met dementie werden niet formeel geïnterviewd, omdat hun cognitieve gebreken dit niet toelaten, maar hun conversaties en spontane reacties gedurende de observaties werden neergeschreven na elke sessie.
Het toegangscontrole systeem speelde een directe rol in de veiligheid door er zeker van te zijn dat niemand verdwaald raakt en door het geven van toegang tot individuele kamers. Dit vond het personeel zeer belangrijk. Het systeem Quo Vadis II geeft een gevoel van vrijheid en toch is men veilig. De bewoners krijgen ook gecontroleerde toegang naar hun kamer en dit gaf hen een gevoel van veiligheid.
Toch is er nog nood aan verder onderzoek naar het gebruik van technologie in het veld van dementie zorg.
3.6.5 Conclusie Op basis van onze literatuurstudie kunnen we stellen dat de architecturale omgeving een invloed heeft op het gedrag en welzijn van de dementerende oudere. Door renovaties of het veranderen van het institutioneel karakter van een instelling is het voor dementerende al een stuk aangenamer vertoeven in de instelling. Deze veranderingen hebben ook een effect op de sociale contacten tussen bewoners onderling en bewoners en personeel. Het ongepast gedrag neemt door deze veranderingen in de omgeving ook af. Naar de invloed van de buitenomgeving op dementerende ouderen is nog niet veel onderzoek gedaan. Er zijn talloze aandachtspunten waaraan de buitenomgeving moet voldoen om dementievriendelijk te zijn. Op dit moment wordt hier zeker nog niet overal aan voldaan. Ondersteunende technologieën worden nog niet zo vaak gebruikt bij dementerende ouderen, hoewel ze een belangrijke rol kunnen spelen in het behouden van zelfstandigheid en de daarmee samenhangende levenskwaliteit. De belangrijke reden hiervoor is het feit dat er voor het ontwikkelen van ondersteunende technologieën veel tijd nodig is. Een andere reden hiervoor is dat de technologieën die ontworpen worden niet door iedere dementerende persoon gebruikt kunnen worden. Het dementie-proces kan bij iedere persoon namelijk verschillend verlopen waardoor er vaak andere noden zijn. Naar onze mening kunnen wij, toekomstige ergotherapeuten, omgevingsaanpassingen adviseren en
Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 75
uitvoeren. Daarnaast hebben we de taak om de dementerende bewoners en het verzorgend personeel te introduceren in de nieuwe omgevingselementen. Immers, een efficiënt gebruik van de architecturale omgeving kan leiden tot positieve resultaten. Door een ruimere tijdsbesteding en het schenken van meer aandacht aan de dementerende kunnen we ervoor zorgen dat het welbevinden toeneemt en het negatief gedrag afneemt.
Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 76
4 CONCLUSIE De titel van dit afstudeerproject luidt als volgt: “De omgeving als medium bij de benadering van oudere personen met dementie. Literatuuronderzoek naar mogelijke bijdrage van de ergotherapie.”
Om dit te onderzoeken werd er gewerkt met verschillende hoofdstukken. Binnen de gezondheidszorg voor ouderen met dementie hebben we regelmatig te maken met storend gedrag, hetgeen een probleem vormt voor de omgeving, maar ook voor de persoon zelf. We hebben drie psychologische modellen besproken om het gedrag in al zijn complexiteit te begrijpen. Ze geven de wederzijdse beïnvloeding van de omgeving op het gedrag weer. Deze modellen sluiten elkaar wederzijds niet uit, maar vormen een aanvulling op elkaar. Een voorname doelstelling binnen de ergotherapie is werken rond levenskwaliteit bij ouderen. Dit doel wordt bereikt via interventies. Om te bepalen of een interventie effectief is, gebruiken we meetinstrumenten. Op basis van relevante literatuur met als onderwerp ‘assessmentinstrumenten’ bestudeerden we verschillende meetinstrumenten die ingaan op de kwaliteit van leven en gedrag. De behandelde instrumenten zijn onder andere: CMAI, CERAD, GIP, NPI, Qualidem… .
Binnen het kader psychosociale interventies bij dementerende personen met dementie vonden we het gebruik van reminiscentie, validation, snoezelen, realiteitsoriëntatietraining, cognitieve stimulatie,
gebruik
van
muziek,
aroma-
en
lichttherapie,
lichaamsgerichte
therapie,
recreatieactiviteiten en beeldende therapie. De meeste interventies zorgen voor een verandering op vlak van gedragingen zoals geagiteerd gedrag, agressie en apathie. Enkele andere interventies richten zich op cognitie, de communicatie, het samenwerkend gedrag en de groepsomgang.
Er kan pas een volledig beeld gegeven worden van het gedrag van de ouderen als we rekening houden met het architecturaal aspect van de omgeving. Architectuur heeft duidelijk een invloed op de dementerende, de omgeving kan zodanig aangepast worden dat deze een positief effect heeft op het welbevinden van de ouderen. Hierbij aansluitend vonden we ondersteunende technologieën waarvan de dementerende ouderen gebruik kunnen maken. Deze technologieën kunnen een belangrijke rol spelen in het behouden van zelfstandigheid en de daarmee samenhangende levenskwaliteit.
Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 77
5 DISCUSSIE Er werden verschillende beperkingen ondervonden tijdens ons afstudeerproject. Zo werd er in het hoofdstuk ‘Psychologische modellen’ het multifactoriële model volgens Kitwood besproken. In het concept van de ‘malignant social psychology’ zijn de Engelstalige begrippen moeilijk te vertalen, omdat bij het vertalen ervan de betekenis verloren kan gaan. Uit respect voor het baanbrekend en vernieuwend werk van de heer Kitwood werden de begrippen in hun oorspronkelijke taal behouden. Bij het hoofdstuk ‘Assessments’ werd er onderzoek verricht naar Nederlandstalige gevalideerde en betrouwbare assessmentinstrumenten. Er ontstond enige verwarring over het begrip ‘Qualidem’. Volgens de KUL en de ULG (2001) is Qualidem een onderzoeksproject in opdracht van het RIZIV, uitbesteed aan een onderzoeksteam van de ULG en een team van de KUL. Het project beoogt een globale verbetering van de zorgkwaliteit binnen de dementieproblematiek. We hebben het meetinstrument Qualidem opgenomen in het ASP. Dit meetinstrument is in Nederland ontwikkeld door Ettema e.a. in 2005. Om zich te verdiepen in het meetinstrument CMAI werd er gezocht naar een handleiding. Deze handleiding kon na een grondige zoektocht niet gevonden worden en kon dus ook niet worden geraadpleegd. In het hoofdstuk ‘psychosociale interventies’ zijn er hiaten i.v.m. de gevonden resultaten. Enkele artikels geven niet weer of de resultaten van toepassing zijn op lange of korte termijn. Ook is het niet altijd evident om te bepalen voor welke graad van dementie de interventie van toepassing is. Door omstandigheden werd aroma- en lichttherapie niet nader toegelicht, verdere uitwerking volgt. Op vlak van architecturale aspecten werd er een beperking gevonden op vlak van technologieontwikkeling. Het ontwikkelen van technologie neemt veel tijd in beslag en de technologie moet afgestemd worden op de specifieke nood van de demente senior. Er bestaat een gevaar voor blindelings vertrouwen op de technologie d.w.z. dat personeel gaat vertrouwen op de technologie en zo de veiligheidsaspecten uit het oog gaat verliezen. Over de invloed van de buitenomgeving bij dementerende ouderen is er nog niet voldoende onderzoek gedaan. Algemeen kunnen we stellen dat er veel informatie beschikbaar is, waarvan een groot gedeelte niet wetenschappelijk onderbouwd is. We concluderen dat er meer wetenschappelijk onderzoek vereist is op vlak van omgevingsinvloeden bij demente senioren.
Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 78
6 BIBLIOGRAFIE ARTIKELS
ADAMS, T., ‘Kitwood’s approach to dementia and dementia care: a critical but appreciative review’, Journal of Advanced Nursing, volume 23 (1996), p. 948-953.
AALTEN, P., DROËS, R.M., JONGHE, J.F. de, KALISVAART, C.J., KAT, M.G., VERHEY, F.R., ‘Neuropsychiatric inventory questionnaire (NPI-Q): A validity study of the Dutch form’, Tijdschrift Gerontol Geriater, volume 34 (2003), p. 74-77
BAKER, R., HOLLOWAY, J., HOLTKAMP, C.C.M., ‘Effects of multi-sensory stimulation for people with dementia’, Journal of Advanced Nursing, volume 43 (2003), issue 5, p. 465-477.
BATES, J., BOOTE, J., BEVERLY, C., ‘Psychosocial interventions for people with a milder dementing illness: A systematic review’, Journal of Advanced Nursing, volume 45 (2004), issue 6, p. 644-58.
BUTTERWORTH,
M.,
DAVIES,
S.,
ORRELL,
M.,
ROYAN,
L.,
SPECTOR,
A.,
THORGRIMSEN, L. and WOODS, B., ‘Efficacy of an evidence-based cognitive stimulation therapy programme for people with dementia, Randomised controlled trial’, British journal of Psychiatry, volume 183 (2003), p. 248-254.
CLARE. L., MONIZ COOK, ED., ORRELL, M., SPECTOR, A. and WOODS, RT., ‘Cognitive rehabilitation and cognitive training for early-stage Alzheimer’s disease and vascular dementia’, Cochrane Collaboration of Systematic Reviews, volume 4 (2003).
COHEN MANSFIELD, J., LIBIN, A., ‘Assessment of agitation in elderly patients with dementia: correlations between informant rating and direct observation’, International Journal of geriatric Psychiatry, volume 19 (2004), p. 881- 891.
COHEN MANSFIELD, J., ‘Bathing: a framework for intervention focusing on psychosocial, architectural and human factors considerations’, Archives of gerontology and geriatrics, volume 45 (2007), p.121-135.
Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 79
COX, H., BURNS, I., SAVAGE, S., ‘Multisensory Environments For Leisure: Promoting Wellbeing in Nursing Home Residents With Dementia’, Journal of Gerontological Nursing, volume 30 (2004), February, issue 2, p. 37-45.
DROES, R.-M., BOELENS-VAN DER KNOOP, E.C.C., BOS, J., MEIHUIZEN, L., ETTEMA,T.P.,
GERRITSEN,
D.L.,HOOGEVEEN,
F.,
DE
LANGE,
J.,
SCHOLZEL-
DORENBOS, C.J.M., ‘Quality of life in dementia in perspective: An explorative study of variations in opinions among people with dementia and their professional caregivers, and in literature’, Dementia, volume 5 (2006), p. 534-558.
EKKERINK, J., ‘Niet-medicamenteuze interventies bij probleemgedrag van patiënten met dementie- Het vinden van een match tussen de persoon en zijn omgeving’, Tijdschrift voor Verpleeghuis Geneeskunde, volume 31 (2006), p. 62-66.
ETTEMA, T.P.,DROES, R-M., ‘QUALIDEM: Development and evaluation of a Dementia Specific Quality of Life Instrument-validation’, International Journal of Geriatric Psychiatry, volume 22 (2007), May, p. 424-430.
ETTEMA, T.P.,DROES, R-M., ‘QUALIDEM: Development and evaluation of a Dementia Specific Quality of Life Instrument. Scalability, reliability and internal structure’, International Journal of Geriatric Psychiatry, volume 22 (2007), June, p. 449-556.
FARINAMDI, E., MANTOVANI, F., FIORAVANTI, R., ‘Evaluating two group programmes of cognitive training in mild-to-moderate AD: Is there any difference between a ‘global’ stimulation and a ‘cognitive-specific’ one?’, Aging & Mental Health, volume 10 (2006), p.211-218.
FINKEL, S.I., LYONS, J.S., ANDERSON, R.L., ’Reliability and validity of the Cohen-Mansfield Agitation Inventory in institutionalized elderly’, International Journal of geriatric psychiatry, volume 7 (1992), p. 487-490.
FORESTER, B.P., OXMAN, T.E., ‘Measures to Assess the Non-cognitive Symptoms of Dementia in the Primary Care Setting’, Primary Care Companion J. Clin. Psychiatry, volume 5 (2003), p. 158-163.
Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 80
FRITSCHY, E.P., KESSELS, R.P.C., POSTMA, A., ‘Externe hulpmiddelen ter ondersteuning van het geheugen van patiënten met dementie: een literatuurstudie naar de effectiviteit en toepasbaarheid’, Tijdschrift voor gerontologie en geriatrie, (2004), nr. 35, p 234-239.
GOODALL, D., ETTERS, L., ‘The therapeutic use of music on agitated behaviour in those with dementia’, Holistic Nursing Practice, volume 19 (2005), issue 6, p. 258-262.
GRUNDMAN, M., PATTERSON, M., TERI, L., THAL, L.J., THOMAS, R.G., TRACTENBERG, R.F. and WEINER, M.F., ‘Prevalence of Symptoms on the CERAD Behavior Rating Scale for Dementia in Normal Elderly Subjects and Alzheimer’s Disease Patients’, Journal Neuropsychiatric Clinincal Neuroscience, volume 12 (2000), p. 472-479.
HICKS-MOORE, S.L., ‘Relaxing music at mealtime in Nursing Home: effects on agitated patients with dementia’, Journal of gerontological Nursing, volume 31 (2005), p. 26-32.
KINNEY, J.M, RENTZ, C.A., Kinney, ‘Observed well-being among individuals with dementia: Memories in the Making, an art program, versus other structured activity’, American Journal of Alzheimer’s Disease and Other Dementias, volume 4 (2005), July/August, p. 220-227.
KONG, E., ‘Agitation in dementia: concept clarification’, Journal of advanced nursing, volume 52 (2005), p. 526-536.
LEONA, J., WEREZAK, R.N., DEBRA, G., MORGAN, R.N., ‘Het scheppen van een therapeutische psychosociale omgeving in de dementiezorg: een voorlopig raamwerk’, Journal of Gerontological Nursing, (2003), December, p. 18-25.
LIVINGSTON, G., JOHNSTON, K., PATON, C., LYKETSOS, C., ‘Systematic review of psychological approaches to the management of neuropsychiatric symptoms of dementia’, American Journal of Psychiatry, volume 162 (2005), issue 11, p. 1996-2021.
MARGOT-CATTING, I., & NYGARD, L., ‘Access technology and dementia care : influences on residents’ everyday lives in a secure unit’, Scandinavian Journal of Occupational Therapy, volume 13 (2006), issue 2, p. 113-124.
Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 81
MINNER,D., HOFFSTETTER, P., CASEY, L., ‘Snoezelen activity: The Good Shepherd Nursing Home Experience’, Journal of Nursing Care Quality, Volume 19 (2004), issue 4, p. 343-348.
MITCHELL, L., BURTON, E., ‘Neighbourhoods for life: Designing dementia-friendly outdoor environments’, Quality in Ageing, volume 7 (2006), March, issue 1, p. 26-33.
MITCHELL, L., BURTON, E., RAMAN, S., ‘Dementia-friendly Cities: Designing Intelligible Neighbourhoods for Life’, Journal of Urban Design, volume 9 (2004), February, issue 1, p. 89-101.
NOTTER, J., ‘Taking the community into the home’, Health and social care in the community, volume 12 (2004), September, issue 5, p. 448-453.
ORPWOOD, R., BJORNEBY, S., HAGEN, I., MÂKI, O., FAULKNER, R., TOPO, P., ‘User involvement in dementia product development’, Dementia, volume 3 (2004), p. 263-279.
ORPWOOD, R., GIBBS, C., ADLAM, T., FAULKNER, R., MEEGAHAWATTE, D., ‘The design of smart homes for people with dementia – user-interface aspects’, Universal Acces in the Information Society, volume 4 (2005), December, issue 2, p. 156-164.
ORRELL. M., SPECTOR. A., THORGRIMSEN. L., WOODS, B., ‘A pilot study examining the effectiveness of maintenace Cognitive Stimulation Therapy (MCST) for people with dementia’, International Journal of Geriatric Psychiatry (2005), p. 446-451.
RUSTED, J., SHEPPARD,L., WALLER,D., ‘A Multi-centre Randomized Control Group Trial on the Use of Art Therapy for Older People with Dementia’, Group Analysis, volume 39 (2006), p. 517–536.
SCHOLZEL-DORENBOS, C.J.M., ETTEMA, T.P., BOS J., BOELENS-VAN DER KNOOP, E., GERRITSEN,D.L., HOOGEVEEN F., DE LANGE J., MEIHUIZEN, L., DROES, R.-M., ‘Evaluating the outcome of interventions on quality of life in dementia: Selection of the appropriate scale’, International Journal of Geriatric Psychiatry, 2007, issue 22, p. 511–519.
SCHREINER, A.S., YAMAMOTO, E., SHIOTANI, H., 'Positive effect among nursing home residents with Alzheimer’s dementia: The effect of recreational therapy', Aging & Mental Health, volume 9 (2005), p. 129-134. Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 82
SCHRIJNEMAEKERS,
V.J.J.,
VAN
ROSSUM,
E.,
CANDEL,
M.,
'Het
effect
van
belevingsgerichte zorg op ouderen met cognitieve stoornissen en gedragsproblemen in verzorgingstehuizen', Tijdschrift Gerontologie Geriatrie, volume 34 (2003), p. 151-161.
SCHWARZ, B., CHAUDHURY, H. & BRENT TOFLE, R., ‘Effect of design interventions on a dementia care setting’, American Journal of Alzheimer’s Disease and other Dementias, volume 19 (2004), May/ June, p.172-176.
SHEEHAN, B., BURTON, E., MITCHELL, L., ‘Outdoor wayfinding in dementia’, Dementia, volume 5 (2006), March, p. 271-280.
SHERRATT, K., THORNTON, A., HATTON, C., 'Emotional and behavioural responses to music in people with dementia: an observational study', Aging & Mental Health, volume 8 (2004), p. 233241.
SHERRATT, K., THORNTON, A., HATTON, C., 'Music interventions for people with dementia: a review of the literature', Aging & Mental Health, volume 8 (2004), p. 3-12.
SIMPSON, C. J., MITCHELL, G.J., DEMENTIA ADVANCES: PROVIDING CARE FOR PERSONS WITH LATE-STAGE DEMENTIA, ‘Giving voice to expressions of quality of life for persons living with dementia through story, music en art’, Alzheimer’s Care Quarterly, volume 6 (2005), January/ March, p. 52-61.
SIXSMITH, A., GIBSON, G., ‘Music and the wellbeing of people with dementia’, Ageing & Society, volume 27 (2007), p. 127-145.
SUNG, H., CHANG, A.M., ‘Use of preferred music to decrease agitated behaviours in older people with dementia: a review of the literature’, Journal of Clinical Nursing, volume 14 (2005), October, issue 9, p. 1133-1140.
TOPO, P., MÄKI. O., SAARIKALI. K., CLARKE. N., BEGLEY. E., CAHILL. S., ARENLIND. J., HOLTHE. T., MORBEY. H., HAYES. K., GILLIARD. J, ‘Assessment of a music-based multimedia program for people with dementia’, Dementia, volume 3 (2004), p. 331-350.
Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 83
TORRINGTON, J., ‘What has architecture got to do with dementia care? Explorations of the relationschip between quality of life and building design in two EQUAL projects’, Quality in Ageing, volume 7 (2006), March, issue 1, p. 34-48.
VAN DE WINKEL, A., FEYS, H., DE WEERDT, W., ‘Cognitive and behavioural effect of musicbased exercises in patients with dementia’, Clinical Rehabilitation, volume 18 (2004), p. 253-260.
VAN WEERT, J.C.M., VAN DULMEN, A.M., SPREEUWENBERG, P.M.M., ‘Behavioral and Mood effects of snoezelen integrated into 24-hour dementia care’, American Geriatrics Society, volume 53 (2005), issue 1, p. 24-33.
WEINER, M.F., TRACTENBERG, E.R., JIN, S., GAMST, A., THOMAS R.G., KOSS, E., THAL, L.J., ‘Assessing Alzheimer’s disease patients with the Cohen- Mansfield Agitation Inventory: scoring and clinical implications’, Journal of psychiatric research, volume 36 (2002), p. 19-35.
WILKES,L., FLEMING,A., WILKES, B.L., COIFFI, J.M., LEMIERE, J., ‘Environmental approach to reducing agitation in older persons with dementia in a nursing home’, Australasian journal on aging, volume 24 (2005), September, issue 3, p. 141- 145.
WOODHEAD, E., ZARIT, S., BRAUNGART, E., ROVINE, M., FEMIA, E., ‘Behavioral and psychological symptoms of dementia: The effects of physical activity at adult day service centers’, American Journal of Alzheimer’s Disease and Other Dementias, volume 20 (2005),p. 171-179.
ZUIDEMA, S.U., DEJONGHE, J.F.M., VERHEY, F.J.R., KOOPMANS, R.T.C.M., ‘Agitation in Dutch Institutionalized Patients with dementia: Factor analysis of the Dutch version of the Cohen Mansfield Agitation Inventory (CMAI-D)’, Dementia and Geriatric Cognitive Disorder, volume 23 (2007), p. 35 -41.
ZUIDEMA, S.U., VANDERMEER, M., PENNINGS, G.A.T.C., KOOPMANS, R.T.C.M., ‘Prevalentie van probleemgedrag bij een groep dementerende verpleeghuispatiënten’, Tijdschrift voor Gerontologie en Geriatrie, volume 37 (2006), p. 19-24.
Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 84
BOEKEN
DE LANGE, J., Persoonsgerichte benaderingswijzen bij dementie. In: POT, A.M., KUIN,Y., Handboek ouderenpsychologie, (p. 395 – 407), De Tijdstroom, Utrecht, 2007, 566 pagina’s. DROES, R.M., In Beweging, over psychosociale hulpverlening aan demente ouderen, De Tijdstroom, Utrecht, 1991, 351 pagina’s.
DROES, R.M., Beweeg met ons mee, een activeringsprogramma in groepsverband voor dementerende mensen, Elsevier/De Tijdstroom, Utrecht, 1997, 276 pagina’s.
KINEBANIAN, A., LE GRANSE, M., Grondslagen van de ergotherapie, tweede druk, Elsevier/ de tijdstroom, Maarssen, 2006, 912 pagina’s.
NVKT, De beroepsvereniging van creatief therapeuten, beroepsprofiel van de creatief therapeut beeldend, USP, Utrecht, 1999, 20 pagina’s.
POT, A.M., KUIN,Y., Handboek ouderenpsychologie, De Tijdstroom, Utrecht, 2007, 566 pagina’s.
SMEIJSTERS, H., Handboek creatieve therapie, derde druk, uitgeverij Coutinho b.v., Bussum, 2003, 437 pagina’s.
ELEKTRONISCHE BRONNEN
ABRAHAMS, J., Naar een zorgvisie voor dementerenden, de bijdrage van Tom Kitwood, internet, 2008-03-24, (www.bejaardenzorg-ght.be).
ALZHEIMER’S ASSOCIATION NATION OFFICE, Memories in the Making® Art Program, internet, 2008-02-11, (http://www.alz.org/oc/in_my_community_10849.asp).
BUCKWALTER, K., GERDNER, L., HALL, G.R., SMITH, M., Application of the Progressively Lowered Stress Thresshold Model Across the Continium of Care, internet, 2008-03-24, (nursing.theclinics.com).
Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 85
DEPARTMENT
OF
PSYCHOLOGY,
behavioral
mapping,
internet,
2008-05-12,
(http://psychology.ucdavis.edu/sommerb/sommerdemo/mapping/behmap.htm).
LEAVER,
J.,
Geriatric
Depression
Scale,
Internet,
2008-04-05,
(http://www.minddisorders.com/Flu-Inv/Geriatric-Depression-Scale.html)
Stichting Tijdschrift voor Psychiatrie, Meetinstrumenten, internet, in periode maart 2008, (http://www.psychiatrie.nl/links/2236_Delirium_en_cognitieve_stoornissen#Meetinstrumenten_321 3).
Testweb, Gedragsobservatieschaal voor de Intramurale Psychogeriatrie, internet, in periode april 2008, (http://testweb.bsl.nl/tests_gip_gedragsobservatieschaal_voor_de_intramurale_psychogeriatrie.asp)
UNKNOWN, Consortium to Establish a registry for Alzheimer Disease, Duke University Medical Center , internet, in periode april 2008, (http://cerad.mc.duke.edu/Scale.htm)
ANDERE BRONNEN
BUNTINX, F., DE LEPELEIRE, J., FONTAINE, O., YLIEFF, M., Qualidem II eindrapport 20022005 Deel A, Qualidem, 2005.
DE LANGE, J., Omgaan met dementie, het effect van geïntegreerde belevingsgerichte zorg op adaptatie en coping van mensen met dementie in verpleeghuizen, een kwalitatief onderzoek binnen een gerandomiseerd experiment, Trimbos-instituut, Utrecht, 2004, 197 pagina’s, (proefschrift).
DINOTTE, D., FONTAINE, O., YLIEFF, M., Evaluatie van de evolutie stadia van dementie, Qualidem, Academisch Centrum Voor Huisartsgeneeskunde, 2000, p. 11.
ETTEMA, T.P., DE LANGE, J.,DROES,R.M., MELLENBERGH,D., RIBBE,M., Handleiding Qualidem, Een meetinstrument Kwaliteit van Leven bij mensen met dementie in verpleeg- en verzorgingshuizen, versie 1, Trimbos-instituut, Amsterdam, 2005, 33 pagina’s.
ETTEMA, T.P., The construction of a dementiaspecific Quality of Life instrument rated by Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 86
professional caregivers in residential settings: the QUALIDEM , Trimbos-instituut, Utrecht, 2007 144 pagina’s, (proefschrift).
GEZONDHEIDSRAAD, Dementie, Den Haag, 12 maart 2002, 214 pagina’s, (advies van een commissie van de Gezondheidsraad).
GILLIARD, J., HAGEN, I., Enabling Technologies for People with Dementia, Cross-national analysis report, 2004, augustus, 68 pagina’s.
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN, UNIVERSITE DE LIEGE, Protocol Veldstudie QUALIDEM, februari 2001, 24 pagina’s.
KWALITEITSINSTITUUT VOOR DE GEZONDHEIDSZORG CBO, Richtlijn Diagnostiek en medicamenteuze behandeling van dementie, Nederlandse Vereniging voor Klinische Geriatrie, 2005.
NOUWS, H., SANDERS, L., HEUVELINK, J., Domotica voor dementerenden, De eerste ervaringen in het Leo Polakhuis te Amsterdam en het Molenkwartier te Maassluis, De Vijfde Dimensie, Amersfoort, 2006, april, 70 pagina’s.
THE INTERNATIONAL PSYCHOGERIATRIC ASSOCIATION (IPA), Behavioral and Psychological Symptoms of Dementia. s.l., 2002 (Educatief pakket).
VAN DER LEEUW, J.J., WILLEMS, Ch.G., Kenniscirkel Domotica voor Wonen en Zorg, Technologie voor thuiswonende mensen met dementie, Aanzet voor een functioneel programma van eisen voor domotica voor thuiswonende mensen met dementie, Vilans, Utrecht, 2007, november, 37 pagina’s.
VAN WEERT, J.C.M., Multi-SensoryStimulation in 24-hour Dementia Care, NIVEL, 2004, 311 pagina’s, (proefschrift).
ZUIDEMA, S., Neuropsychiatric symptoms in Dutch nursing home patients with dementia, Quickprint, Nijmegem, 2007, 160 pagina’s, (proefschrift).
Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 87
7 BIJLAGEN
BIJLAGE 1: LIJST VAN DE FIGUREN Figuur 1: Het bloemmodel (Kitwood, 1970)......................................................................................18 Figuur 2: Het adaptatie-copingmodel volgens Droës (1991)............................................................22 Figuur 3: De stressdrempel bij Alzheimerpatiënten. (Smith e.a., 2005) ...........................................25 Figuur 4: Effect van stress in het verloop van de dag. (Smith e.a., 2005).........................................25 Figuur 5: “Night-and-Day Calendar” ..............................................................................................73 Figuur 6: voorgeprogrammeerde telefoon ........................................................................................74
BIJLAGE 2: LIJST VAN DE TABELLEN Tabel 1: Geagiteerd gedrag onderverdeeld in 4 dimensies op basis van Cohen-Mansfield (1989) .10 Tabel 2: Types van informanten (Buntinx e.a. 2005).........................................................................31 Tabel 3: Overzicht meetinstrumenten van kwaliteit van leven gebaseerd op de tabellengegevens van de literatuurstudie van Schölzel-Dorenbos e.a. (2006) .....................................................................40 Tabel 4: Matrix van de aangehaalde assessmentinstrumten van dit hoofdstuk.................................43 Tabel 5: omgevingsaspecten in een aangepaste dementie eenheid ...................................................69
Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 88
BIJLAGE 3: DEELONDERZOEKSVRAGEN Algemene onderzoeksvraag: De omgeving als medium bij de benadering van de oudere persoon met dementie. Literatuuronderzoek naar mogelijke bijdrage van de ergotherapie. 1. Begripsbepaling 1.1. Eindverantwoordelijke: Nele Neyens 1.2. Medewerkers: Alle groepsleden. 2. Psychologische modellen 2.1. Onderzoeksvraag: Welke mogelijke verklaringen bieden een aantal psychologische modellen voor het gedrag van oudere personen met dementie? 2.2. Eindverantwoordelijke: Elien Zoons 2.3. Medewerkers: Loretta Duchamps, Liesl Gabriëls & Marij Winters 3. Kwaliteit van leven 3.1. Onderzoeksvraag wordt aangevuld door Silke Floes. 4. Assessmentinstrumenten 4.1. Onderzoeksvraag: ‘Welke Nederlandstalige gevalideerde assessmentinstrumenten zijn ter beschikking voor het beoordelen van gedrag of kwaliteit van leven bij ouderen met dementie?’ 4.2. Eindverantwoordelijke: Kendy Driesen 4.3. Medewerkers: Liesl Gabriëls & Nele Neyens 5. Psychosociale interventies 5.1. Onderzoeksvraag: ‘Welke psychosociale interventies zijn effectief bij de benadering van demente senioren?’ 5.2. Eindverantwoordelijke: Loretta Duchamps 5.3. Medewerkers: Kendy Driesen, Liesl Gabriëls, Marij Winters & Elien Zoons 6. Architecturale aspecten 6.1. Onderzoeksvraag: ‘Welk effect heeft de architecturale omgeving op de dementerende ouderen en welke bijdrage heeft ergotherapie hierin?’ 6.2. Eindverantwoordelijke: Stephanie Zurings 6.3. Medewerkers: Kim Neyens & Nele Neyens
Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 89
BIJLAGE
4:
MALIGNANT
SOCIAL
PSYCHOLOGY
(VOLGENS
KITWOOD) uit Abrahams (2005) De schadelijke omgangsvormen van de ‘malignant social psychology’ volgens Kitwood zijn: -
Ignoring: voortdoen met communicatie of een activiteit alsof de demente senior er niet is.
-
Labelling: er wordt uitgegaan van de ziekte en niet van de persoon. Bij alles wat de demente senior zegt of doet wordt ervan uitgegaan dat hij in de war is.
-
Stigmatization: een persoon wordt behandeld als een (te verzorgen) object.
-
Invalidation: er niet in slagen om de subjectieve gevoelens van de demente senior te herkennen en er mee om te gaan.
-
Imposition: een persoon forceren om iets te doen zonder keuzes aan te bieden.
-
Accusation: een persoon beschuldigen voor bepaalde handelingen of voor het feit dat hij bepaalde dingen niet kan doen.
-
Withholding: weigeren om een vraag naar aandacht te beantwoorden of om aan een behoefte tegemoet te komen.
-
Disparagement: boodschappen met een negatieve lading naar de persoon werpen waardoor het zelfbeeld wordt beschadigd.
-
Outpacing: informatie aanbieden of keuzes voorstellen met een tempo dat de demente senior niet kan volgen.
-
Disruption: de handelingen van of het gesprek met de demente senior worden plotseling onderbroken.
Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 90
BIJLAGE 5: BLOEMMODEL (VOLGENS KITWOOD) uit Abrahams (2005) -
Love: Centraal in het bloemmodel staat de term liefde. Elke mens heeft behoefte om lief te hebben en geliefd te zijn.
-
Comfort: Demente senioren hebben een grote behoefte aan gevoelens van zachtheid, nabijheid, het stillen van pijn en verdriet, het kalmeren van angst en het gevoel van veiligheid. Comfort betekent warmte en tederheid voor de kwetsbare persoon.
-
Attachment: Ieder mens heeft behoefte aan verbondenheid en dat er iemand is bij wie men onvoorwaardelijk aanvaard is.
-
Inclusion: De mens heeft behoefte om erbij te horen, hij wil zich opgenomen weten. In het dementieproces veruitwendigd zich dat in het aandachtzoekend (claimend) gedrag of in de vele vormen van gedrag zoals protest of onrust. Als de inclusiebehoefte niet wordt voldaan dan ontstaat een gevoel van isolatie.
-
Occupation: Deze behoefte is vervuld wanneer de demente senior betrokken is in activiteiten die voor hem betekenisvol, significant en persoonlijk zijn.
-
Identity: Een identiteit hebben is weten wie men is, zowel verstandelijk als gevoelsmatig. Het betekent ook een band hebben met het verleden en een verhaal te zijn voor anderen. Een identiteit verzekert ook een zekere consistentie tussen de verschillende rollen en contexten van het leven. Opnieuw komt hier het belang kijken van een goed inzicht in het persoonlijk leven van de demente senior.
Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz. 91
BIJLAGE 6: PRAKTISCHE VOORBEELDEN BIJ HET PROGRESSIVELY LOWERED STRESS THRESSHOLD MODEL (Smith e.a., 2005) Principes
Probleem
1. Zoveel mogelijk intacte functies stimuleren.
Beperkingen
Interventie i.v.m.
zelfzorg:
Baden, - Aanmoediging
omkleden…
- Cue’s aanbieden - Dagschema ter visuele ondersteuning.
2. Onvoorwaardelijk positief aanzien.
Beperkte kennis van mantelzorgers.
- Familie communicatiemethoden aanleren. - Specifieke strategieën aanleren. Bvb: Niet discussiëren, positieve activiteiten aanbieden.
3. Observeer gedragingen als maatstaf
De cliënt wordt gestimuleerd om verloren - Lijst opstellen van mogelijke uitlokkende
voor activiteiten en om het niveau van
vaardigheden te gebruiken, waardoor hij factoren.
stimulatie te bepalen.
stressreacties vertoont.
- De patiënt niet pushen als hij geagiteerd gedrag vertoont.
4. Leer de zorgverleners gedragen te
Verkeerd taalgebruik naar de cliënt toe.
beluisteren.
- Dagroutine van patiënt respecteren.
5. Verander de omgeving om verlies te ondersteunen.
Fysieke omgeving is onveilig. Waanideeën - Huis veilig inrichten. ontstaan door ‘kleine mensen’ op tv of door - Spiegels bedekken met gordijnen of ze ’s reflecties in het raam.
6. Ondersteun continue hulp door formele en informele hulpverleners.
Beperkingen
in
de
nachts wegnemen. kennis
van
de - De kinderen stimuleren om ondersteunende
mantelzorgers. Kinderen behandelen de cliënt diensten overbeschermdend.
Gezondheidszorg - Ergotherapie
- Gebruik taal die de cliënt zelf gebruikt.
Afstudeerproject 2007 – 2008
te
raadplegen.
- Deelname aan hulpgroepen.
Blz.
92
BIJLAGE 7: OVERZICHT VAN EEN AANTAL IN HET NEDERLANDS GEVALIDEERDE
GEDRAGSOBSERVATIESCHALEN
(KWALITEITS-
INSTITUUT GEZONDHEIDSZORG CBO – 2005; BUNTINX E.A. – 2003) Naam schaal
Korte beschrijving Inhoud
Duur afname
In
te
vullen
door 21 items
ADAS
Cognitief deel:
(Alzheimer’s
geheugen,
Disease
taalgebruik, praxis,
Assessment Scale)
oriëntatie
45 minuten
Patiënt Informant
Niet-cognitief deel: stemmings- en gedragsveranderingen BEHAVE-AD
25 vragen
Klinisch interview
(Behavioural
over gedrag bij
pathology in
Alzheimer
Alzheimer’s
(wordt gedurende 2
Disease)
weken geobserveerd)
C-BRSD
46 items
Gestructureerd
(Consortium to
interview voor het
Establish a
beoordelen van
Registry for
gedrag
20 minuten
Informant (verzorging)
20 à 30 minuten Informant (verzorging)
Alzheimer’s Disease Behavioral Rating Scale for Dementia) CMAI
29 vragen,
Probleemgedrag bij
(Cohen-Mansfield
frequentie van
dementie
Agitation
gedragingen
10 à 15 minuten Informant
Inventory)
Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz.
93
19 vragen
CSDD
Emoties, gevoelens
(Cornell Scale for
en gedragingen die
Depression in
bij depressie gezien
Dementia)
worden 30 ja/nee vragen
GDS
Emoties, gevoelens
(Geriatric
en gedragingen die
Depression Scale)
bij depressie worden
5 à 10 minuten
Informant
5 à 10 minuten
patiënt
15 minuten
Informant
gezien GIP
Bestaat uit 14
(Gedragsobser-
schalen
Gedragsobservatie
(verzorging)
vatieschaal voor de Intramurale Psychogeriatrie)
90 items
MASQ
Symptomen van
(Mood and Anxiety
Informant
angst en depressie
Questionaire) NPI
12 vragen naar
Probleemgedrag
(Neuropsychiatric
bepaald gedrag,
psychiatrische en
Inventory)
indien aanwezig
psychologische
dan worden 7 à 9
symptomen
15 à 30 minuten Patiënt en informant
subvragen gesteld, score op frequentie, ernst en emotionele belasting
Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz.
94
NPI-Q
12 vragen naar
Probleemgedrag
(Neuropsychiatric
bepaald gedrag,
psychiatrische en
Inventory
indien aanwezig
psychologische
Questionnaire)
dan worden 7 à 9
symptomen
10 minuten
Patiënt en informant
subvragen gesteld, score op frequentie, ernst en emotionele belasting (NPI verkorte versie) PAS
Directe observatie
Meet agitatie bij
(The Pittsburgh
van gedrag,
personen met
Agitation Scale)
bestaande uit 4
dementie
< 5 minuten
Informant (verpleging)
items PGDRS
Directe observatie
Onderzoeken van
(Psychogeriatric
van gedrag.
oriëntatie, gedrag en
Dependency
Bevat 16 items
fysieke problemen
RMBPC
24 vragen door
Vragen hebben
(the Revised
mantelzorger
betrekking op diverse
Memory and
frequentie van
gedragingen
Behavioural
gedragsstoornissen
Problems
en samenhangende
Checklist)
mate van irritatie
20 minuten
Informant (verpleging)
Rating Scale) 15 à 20 minuten Informant
overzicht gedragsobservatieschalen (Kwaliteitsinstituut Gezondheidszorg CBO 2005 – Buntinx e.a. 2003)
Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz.
95
BIJLAGE 8: BLANCO CMAI-D SCORELIJST (uit van weert 2004) De volgende 29 vragen hebben betrekking op verbaal en non-verbaal agressief gedrag oftewel geagiteerd gedrag van de bewoner.
INSTRUCTIE: Geef aan hoe vaak het gedrag bij de bewoner voorkwam de laatste twee weken door één van de cijfers achter elke uitspraak te omcirkelen.
Nooit
Minder
1 à 2 keer
Meerdere
1 à 2 keer
Meerdere
Meerdere keren
dan eens
per week
keren per
per dag
keren per
per uur
per week 1. IJsberen, doelloos rondlopen (evt. in rolstoel) 2. Verkeerd kleden of uitkleden 3. Spugen (ook tijdens maaltijden) 4. Vloeken of agressief woordgebruik 5. Voortdurend, buitensporig vragen om aandacht of hulp 6. Telkens herhaalde zinnen of vragen 7. Slaan (anderen, zichzelf of voorwerpen) 8. Schoppen (anderen of voorwerpen) 9. Anderen aanklampen 10. Duwen (anderen) 11. Gooien met voorwerpen (b.v. eten) 12. Vreemde geluiden (b.v. vreemd lachen, huilen, kreunen) 13. Gillen, krijsen, schreeuwen 14. Bijten (anderen, zichzelf, voorwerpen) 15. Krabben (anderen, zichzelf,
week
dag
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz.
96
voorwerpen) 16. Weglopen (b.v. een andere kamer, gebouw) 17. Opzettelijk vallen 18. Klagen, jammeren 19. Negativisme (b.v. negatieve houding, werkt niet mee, niets is goed) 20. Ongeschikte stoffen eten of drinken 21. Zichzelf of anderen bezeren (b.v. sigaret, heet water) 22. Verkeerd gebruik van voorwerpen (verplaatsen meubels, spelen met eten) 23. Voorwerpen verstoppen 24. Voorwerpen verzamelen 25. Voorwerpen verscheuren of eigendommen kapot maken 26. Telkens herhalende gedragingen (b.v. schuiven met voeten, plukken, wrijven, wiegen) 27. Verbale seksuele toenadering zoeken 28. Lichamelijke seksuele toenadering zoeken 29. Algemene rusteloosheid
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz.
97
BIJLAGE 9: BLANCO OBSERVATIESCHAAL QUALIDEM uit de hanleiding van Ettema e.a. (2005) QUALIDEM © Eerste versie (mei 2005)
Naam bewoner: …………………….
Ettema, De Lange, Dröes, Mellenbergh, Ribbe
Afdeling: …………………………. ..
De vragenlijst bevat 40 vragen. Het is de bedoeling dat je samen met een collage de vragen beantwoordt over de afgelopen week waarin je de bewoner hebt geobserveerd. Geef op elke vraag een antwoord. Als je twijfelt over de mogelijkheden, omcirkel dan het cirkel onder het antwoord dat het beste bij jouw observaties past. Een antwoord is nooit fout, maar geeft altijd aan wat volgens jou de werkelijkheid het best benadert. Denk niet te lang na over een antwoord; het eerste antwoord dat bij je opkomt, is vaak het beste. Probeer over de vragen waar jij en je collega verschillend over denken tot overeenstemming te komen.
Nooit = Nooit Zelden = Hoogstens eenmaal per week Soms = Enkele keren per week Vaak = Vrijwel dagelijks
1
2
3
4
5
6
Is vrolijk
Maakt rusteloze bewegingen
Heeft contact met andere bewoners
Wijst hulp van verzorgende af
Heeft een tevreden uitstraling
Maak een angstige indruk
Gezondheidszorg - Ergotherapie
Nooit
Zelden
Soms
Vaak
0
1
2
3
Nooit
Zelden
Soms
Vaak
3
2
1
0
Nooit
Zelden
Soms
Vaak
0
1
2
3
Nooit
Zelden
Soms
Vaak
3
2
1
0
Nooit
Zelden
Soms
Vaak
0
1
2
3
Nooit
Zelden
Soms
Vaak
3
2
1
0
Afstudeerproject 2007 - 2008
B
D
F
A
B
C
Blz.
98
7
8
Is boos
Kan genieten van dingen in het dagelijks
Nooit
Zelden
Soms
Vaak
3
2
1
0
Nooit
Zelden
Soms
Vaak
0
1
2
3
Nooit
Zelden
Soms
Vaak
3
2
1
0
Nooit
Zelden
Soms
Vaak
0
1
2
3
Nooit
Zelden
Soms
Vaak
3
2
1
0
Nooit
Zelden
Soms
Vaak
0
1
2
3
Nooit
Zelden
Soms
Vaak
3
2
1
0
Nooit
Zelden
Soms
Vaak
3
2
1
0
Nooit
Zelden
Soms
Vaak
0
1
2
3
Nooit
Zelden
Soms
Vaak
3
2
1
0
Nooit
Zelden
Soms
Vaak
3
2
1
0
Nooit
Zelden
Soms
Vaak
0
1
2
3
A
B
leven
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
Wil niet eten
Is goed gestemd
Is verdrietig
Reageert positief bij toenadering
Geeft aan dat hij of zij zich verveelt
Heeft conflicten met verzorgenden
Geniet van de maaltijd
Wordt afgewezen door andere bewoners
Beschuldigt anderen
Zorgt voor andere bewoners
Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
J
B
C
F
H
A
J
G
A
F
Blz.
99
19
Is rusteloos
20
Wijst contact met anderen openlijk af
21
Heeft een glimlach om de mond
22
23
24
25
26
27
28
29
Heeft een gespannen lichaamstaal
Huilt
Stelt hulp op prijs die hij of zij krijgt
Sluit zich af van de omgeving
Heeft bezigheden zonder hulp van anderen
Geeft aan meer hulp te willen
Geeft aan zich opgesloten te voelen
Trekt vriendschappelijk op met één of meer
Nooit
Zelden
Soms
Vaak
3
2
1
0
Nooit
Zelden
Soms
Vaak
3
2
1
0
G
Nooit
Zelden
Soms
Vaak
B
0
1
2
3
Nooit
Zelden
Soms
Vaak
3
2
1
0
Nooit
Zelden
Soms
Vaak
3
2
1
0
Nooit
Zelden
Soms
Vaak
0
1
2
3
Nooit
Zelden
Soms
Vaak
3
2
1
0
Nooit
Zelden
Soms
Vaak
0
1
2
3
Nooit
Zelden
Soms
Vaak
3
2
1
0
Nooit
Zelden
Soms
Vaak
3
2
1
0
Nooit
Zelden
Soms
Vaak
0
1
2
3
D
D
C
A
F
I
E
H
F
bewoners
Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz.
100
30
31
32
Wil graag (in bed) liggen
Accepteert hulp
Roept
33
Heeft kritiek op de gang van zaken
34
Is op zijn of haar gemak in gezelschap van anderen
35
36
37
38
Geeft aan niets te kunnen
Voelt zich thuis op de afdeling
Laat blijken zichzelf niets waard te vinden
Helpt graag mee met karweitjes op de
Nooit
Zelden
Soms
Vaak
3
2
1
0
Nooit
Zelden
Soms
Vaak
0
1
2
3
Nooit
Zelden
Soms
Vaak
3
2
1
0
Nooit
Zelden
Soms
Vaak
3
2
1
0
A
Nooit
Zelden
Soms
Vaak
F
0
1
2
3
Nooit
Zelden
Soms
Vaak
3
2
1
0
Nooit
Zelden
Soms
Vaak
0
1
2
3
Nooit
Zelden
Soms
Vaak
3
2
1
0
Nooit
Zelden
Soms
Vaak
0
1
2
3
Nooit
Zelden
Soms
Vaak
3
2
1
0
Nooit
Zelden
Soms
Vaak
0
1
2
3
J
A
G
E
H
E
I
afdeling
39
40
Wil van de afdeling af
Stemming is positief te beïnvloeden
Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz.
H
B
101
Scoreberekening: achter elke vraag staat met een hoofdletter aangegeven tot welke subschaal de vraag behoort. Tel de scores per subschaal op. Subschaal (aantal vragen)
Scorebereik
Score
A: Zorgrelatie (7)
0 – 21
A
B: Positief Affect (6)
0 – 18
B
C: Negatief Affect (3)
0–9
C
D: Rusteloos Gespannen Gedrag (3)
0–9
D
E: Positief Zelfbeeld (3)
0–9
E
F: Sociale relaties (6)
0 – 18
F
G: Sociaal isolement (3)
0–9
G
H: Zich Thuis Voelen (4)
0 – 12
H
I: Iets Om Handen Hebben (2)
0–6
I
J: Overige vragen bedoeld voor verder onderzoek
Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz.
102
Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz.
103
Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz.
104
Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz.
105
Gezondheidszorg - Ergotherapie
Afstudeerproject 2007 - 2008
Blz.
106