Staten publ. 2012-2013
OtAl
A"
(rt,
-
715
afk,u,64,
a/LIC.cLi
a)
I
W 10 -
Landsverordening houdende regels over de aanleg, het beheer en het onderhoud van spoorwegen en de daarbij behorende infrastructuur, alsmede over het vervoer met spoorvoertuigen (Landsverordening spoorwegen)
S
.
,TEN VAN ARUBA
ingek.
2
1
JUN 2013
AANBIEDING
De regering van Aruba biedt aan de Staten ter
goedkeuring aan een ontwerp-Landsverordening houdende regels over de aanleg, het beheer en het onderhoud van spoorwegen en de daarbij behorende infrastructuur, alsmede over het vervoer met spoorvoertuigen (Landsverordening
spoorwegen).
De minister van Integratie, Infrastructuur en Milieu,
gearndtreitl en Sport,
De minister
De minister van Justitie en Onderwijs,
Scan nummer
1
van 5 - Scanpagina
1
van
1
Staten publ. 2012-2013
\54,0c/kAt 1A `A/L:rz-
-
715
e(pu4a, o(A)
7\12/2,
Landsverordening houdende regels over de aanleg, het beheer en het onderhoud van spoorwegen en de daarbij behorende infrastructuur, alsmede over het vervoer
met spoorvoertuigen (Landsverordening spoorwegen) ONTWERP
IN NAAM VAN DE KONING!
DE GOUVERNEUR van Aruba,
In overweging genomen hebbende:
dat het wenselijk is om de verantwoordelijkheid van de
overheid voor de aanleg, het beheer en het onderhoud van spoorwegen en de daarbij behorende infrastructuur
vast te stellen; dat het in dat kader wenselijk is om regels vast te stellen met betrekking tot het vervoer met spoorvoertuigen
waaronder algemene aansprakelijkheidsregels ten aanzien van het vervoer van passagiers; dat het in dit kader tevens wenselijk is om een aantal
landsverordeningen aan te passen waaronder het opnemen van algemene aansprakelijkheidsregels voor vergunninghouders als bedoeld in de Landsverordening
personenvervoer (AB 1995 no. GT 23); Heeft, de Raad van Advies gehoord, met gemeen overleg der Staten, vastgesteld onderstaande landsverordening:
Scan nummer 2 van 5 - Scanpagina
1
van 10
Staten publ. 2012-2013
-
715
2
§1. Algemene bepalingen
Artikel
1
In deze landsverordening en de daarop berustende be-
palingen wordt verstaan onder: spoorvoertuig
:
een voertuig, bestemd om langs spoorstaven
te worden voortbewogen;
spoorweg
:
een strook grond met spoorstaven in de
openbare weg, bestemd voor spoorvoertuigen;
bestuurder
:
degene die een spoorvoertuig feitelijk bestuurt;
motorvoertuig : een motorvoertuig als bedoeld in de Landsverordening wegverkeer (AB 1997 no. 18); passagier : een door een spoorvoertuig vervoerde persoon;
rijvergunning
:
een rijvergunning als bedoeld in artikel 3.
§2. Over de aanleg, het beheer en het onderhoud van
spoorwegen, alsmede over het vervoer Artikel 2 1.
De aanleg, het beheer en het onderhoud van spoor-
wegen, alsmede van de daarbij behorende infrastructuur geschieden door of namens het Land. 2. Het vervoer van personen met spoorvoertuigen, ge-
schiedt door of namens het Land. Artikel
3
Het is de bestuurder van een spoorvoertuig verboden als zodanig op te treden zonder over een geldige, te zijnen 1.
name gestelde rijvergunning te beschikken.
Scan nummer 2 van 5 - Scanpagina 2 van 10
Staten publ. 2012-2013
-
715
3
2. De bestuurder heeft tijdens het besturen van een
spoorvoertuig een rijvergunning als bedoeld in het eerste lid bij zich. Artikel 4 Door of namens de minister, belast met justitiele aangelegenheden, wordt een rijvergunning verleend, indien 1.
een aanvrager: a. in bezit is van een geldig to zijnen name gestelde Aru-
baans rijbewijs categorie D; b. over kennis beschikt voor het besturen van spoorvoertui-
gen; c. de leeftijd van 25 jaar, doch nog niet die van 60 jaar
heeft
bereikt; d. bij een geneeskundig onderzoek, ingesteld door een na-
mens de minister, belast met volksgezondheid, aangewezen geneeskundige, geschikt is gebleken tot het besturen van spoorvoertuigen, en e. van goed zedelijk gedrag is.
2. De rijvergunning is persoonlijk en niet overdraag-
baar. Zij heeft een geldigheidsduur van vijf jaar. 3. De rijvergunning
vermeldt in ieder geval: a. de naam, voornamen en geboortedatum van de houder; b. het administratienummer van het rijbewijs van de houder; c. de datum van afgifte van de rijvergunning, en d. de uiterste geldigheidsdatum van de rijvergunning. 4. In afwijking van het eerste en tweede lid, kan de rijvergunning, nadat de houder daarvan de leeftijd van 60 jaar, doch nog niet die van 65 jaar heeft bereikt, telkens voor de duur van ten hoogste een jaar worden vernieuwd, mits uit een door de geneeskundige, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, ingesteld geneeskundig onderzoek, hetwelk niet eerder dan een maand voor de aanvraag is geschied, is gebleken dat de
aanvrager geschikt is tot het besturen van spoorvoertuigen. 5. De rijvergunning vervalt van rechtswege, indien:
Scan nummer 2 van 5 - Scanpagina 3 van 10
Staten publ. 2012-2013
-
715
4
a. de houder de
bevoegdheid motorvoertuigen te besturen is
ontzegd; b. de geldigheidsduur van het rijbewijs categorie D van de
houder is verstreken; c. het rijbewijs categoric D van de houder ongeldig is verklaard; d. de houder is overleden; e. indien de houder onherroepelijk is veroordeeld tot een
vrijheidsstraf wegens het plegen van een misdrijf tegen het leven of de zeden; f. gedurende twaalf achtereenvolgende maanden de houder drie keren of meer onherroepelijk is veroordeeld of vrijwillig heeft voldaan aan de voorwaarde, door de bevoegde ambtenaar van het Openbaar Ministerie krachtens artikel 76 van het Wetboek van Strafrecht van Aruba (AB 1991
no GT 50) of de landsverordening die deze vervangt, gesteld, ter zake van overschrij ding van de maximumsnel-
heid of het op zodanige wijze rijden, vaar voor anderen heeft doen ontstaan.
ge-
6. Een rijvergunning kan bij met reden omschreven be-
schikking van de minister, bedoeld in het eerste lid, worden geweigerd: a. in het belang van de openbare orde en veiligheid;
b. indien de aanvrager zich binnen een tijdsverloop van
vijf
jaren onmiddellijk voor de aanvraag zich schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit waarvan hem de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen is ontzegd. Artikel
5
De artikelen 2, 4, eerste tot en met vierde lid, 5, 6, 20, 21, 22, 24 tot en met 27, 40, tweede, derde, vierde en zesde lid, en 41 van de Landsverordening wegverkeer zijn van
overeenkomstige toepassing ten aanzien van de bestuurder of diens rijvergunning.
Scan nummer 2 van 5 - Scanpagina 4 van 10
Staten publ. 2012-2013 - 715
5
Artikel 6
Een spoorvoertuig wordt niet in dienst gesteld dan na to zijn onderzocht op zijn technische staat en goedgekeurd 1.
door of namens de minister, belast met justitiele aangelegen-
heden. 2. Een spoorvoertuig wordt regelmatig door
of namens
de minister, bedoeld in het eerste lid, onderzocht op de tech-
nische staat en goedgekeurd. 3. Door of namens de minister, bedoeld in het eerste lid, wordt een bewijs van de goedkeuring verleend. Artikel 7 1.
Het Land is jegens een derde, zijnde een passagier
van een spoorvoertuig, aansprakelijk voor schade door dood
of letsel aan de passagier, of door geheel of gedeeltelijk verlies dan wel beschadiging van door de passagiers vervoerde zaken, overeenkomstig de voorschriften omtrent de aansprakelijkheid ten aanzien van passagiers vastgesteld bij de Landsverordening personenvervoer (AB 1995 no. GT 23). 2. Het Land is
jegens een derde, niet zijnde een passagier van een spoorvoertuig, overeenkomstig artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek van Aruba aansprakelijk voor schade door dood of letsel aan hem of aan diens zaken toegebracht. 3. De in het eerste en tweede lid bedoelde aansprakelijkheid is beperkt tot Afl. 100.000,- per persoon, per gebeurtenis. 4. Het in het derde lid bedoelde bedrag kan bij landsbe-
sluit, houdende algemene maatregelen, worden verhoogd.
Artikel Bij
8
of krachtens landsbesluit, houdende algemene maat-
regelen van betuur, kunnen voorschriften worden vastgesteld omtrent:
Scan nummer 2 van 5 - Scanpagina 5 van 10
Staten publ. 2012-2013 - 715
6
van aanvraag en vernieuwing, de toetsing van de rijvaardigheid, alsmede het model van de rijvergunning worden vastgesteld;
a. de wijze
b. het tarief voor het vervoeren van personen; c. de inrichting van spoorvoertuigen;
d. verplichtingen van de bestuurder en de vervoerde perso-
nen; e. aanwijzingen, verkeerstekens en gedragsregels ten behoe-
ve van het verkeer met spoorvoertuigen; f.
hetgeen verder in het belang van een veilig, ordelijk en behoorlijk vervoer met spoorvoertuigen in acht moet worden genomen. §3. Slotbepalingen
Artikel 9
Artikel
1
van de Landsverordening wegverkeer (AB
1997 no. 18) wordt gewijzigd als volgt:
A. in de omschrijving van het begrip "voertuig" wordt na de
woorden "bestemd om" ingevoegd: anders dan langs spoorstaven; B. in de omschrijving van het begrip "motorvoertuig" wordt
na de woorden "bestemd om" ingevoegd: anders dan langs spoorstaven; C. de artikelen 50 en 51 vervallen.
Artikel 10 De Landsverordening personenvervoer (AB 1995 no.
GT 23) wordt als volgt gewijzigd:
Scan nummer 2 van 5 - Scanpagina 6 van 10
Staten publ. 2012-2013
-
715
7
A. in de omschrijving van het begrip "motorrijtuigen" wordt
na de woorden "bestemd om" ingevoegd:, anders dan langs spoorstaven; B. hoofdstuk V wordt vernummerd tot hoofdstuk VI en
wordt na artikel 34b een nieuw hoofdstuk ingevoegd, luidende: HOOFDSTUK V Aansprakelijkheid ten aanzien van passagiers Artikel 34c 1.
De houder van een vergunning als bedoeld
in artikel 3, tweede lid, is aansprakelijk voor
schade veroorzaakt door dood of letsel van de passagier, of voor schade veroorzaakt door geheel of gedeeltelijk verlies dan wel beschadiging
van door de passagier vervoerde volge van een ongeval dat in verband met en tijdens het vervoer aan de passagier is overkomen. 2. In afwijking van het eerste lid is de vergun-
ninghouder niet aansprakelijk, voor zover het ongeval is veroorzaakt door een omstandigheid die een zorgvuldig vergunninghouder niet heeft kunnen vermijden en voor zover zulk een ver-
gunninghouder de gevolgen daarvan niet heeft kunnen verhinderen.
of geestelijke tekortkomingen van de bestuurder alsmede gebrekkigheid of 3. Lichamelijke
slecht functioneren van het motorrijtuig, worden aangemerkt als een omstandigheid die een zorg-
vuldig vergunninghouder heeft kunnen vermijden en waarvan zulk een vergunninghouder de gevolgen heeft kunnen verhinderen. 4. Bij de toepassing van het tweede lid wordt
slechts dan rekening gehouden met een gedraging van een derde, indien geen andere omstan-
Scan nummer 2 van 5 - Scanpagina 7 van 10
Staten publ. 2012-2013
-
715
8
digheid, die mede tot het ongeval leidde, voor rekening van de vergunninghouder is.
Artikel 34d
Het vervoer van personen met een motorrijtuig omvat tevens het in- en uitstappen. Artikel 34e Indien de vergunninghouder bewijst, dat schuld of nalatigheid van de passagier schade heeft veroorzaakt of daartoe heeft bijgedragen, kan de aansprakelijkheid van de vervoerder
daarvoor geheel of gedeeltelijk worden opgeheven.
De in deze paragraaf bedoelde aansprakelijkheid is beperkt tot een bij landsbesluit, houdende
algemene maatregelen, to bepalen maximum bedrag per gebeurtenis. Artikel In artikel
1
11
van de Landsverordening aansprakelijk-
heidsverzekering motorrijtuigen (AB 1999 no. GT 12) wordt in de omschrijving van het begrip "motorrijtuigen", na de woorden "bestemd om over de grond" ingevoegd: anders dan langs spoorstaven. Artikel 12
Na artikel 169 van het Wetboek van Strafrecht van Aruba (AB 1991 no. GT 50) worden twee nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:
Scan nummer 2 van 5 - Scanpagina 8 van 10
Staten publ. 2012-2013 - 715
9
Artikel 170 1.
Hij die opzettelijk gevaar veroorzaakt voor
het verkeer met spoorvoertuigen over een spoorweg, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vij ftien j aren. 2. Indien het feit iemands dood ten gevolge
heeft, wordt de schuldige gestraft met levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste
twintig jaren. Artikel 1.
171
Hij aan wiens schuld to wijten is dat gevaar
ontstaat voor het verkeer met spoorvoertuigen over een spoorweg, wordt gestraft met gevangenisstraf of hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste driehonderd florin. 2. Indien het feit iemands dood ten gevolge
heeft, wordt de schuldige gestraft met gevange-
nisstraf of hechtenis van ten hoogste een jaar. Artikel 1.
13
Deze landsverordening treedt in werking met ingang
van de dag na die van haar plaatsing in het Afkondigingsblad van Aruba.
Scan nummer 2 van 5 - Scanpagina 9 van 10
Staten publ. 2012-2013 - 715
10
2. Zij kan worden aangehaald als Landsverordening
spoorwegen.
Gegeven to Oranjestad,
De minister van Toerisme, Transport en Arbeid,
De minister van Integratie, Infrastructuur en Milieu,
De minister van Volksgezondheid en Sport,
De minister van Justitie en Onderwijs,
Scan nummer 2 van 5
-
Scanpagina 10 van 10
Staten publ. 2012-2013
Aiit
-
715
ouluatAJ
A4L:iitrittut zo ti - zok5 I
DWJZ 13-020
Landsverordening houdende regels over de aanleg, het beheer en het onderhoud
van spoorwegen en de daarbij behorende
infrastructuur, alsmede over het vervoer met spoorvoertuigen (Landsverordening
spoorwegen) MEMORIE VAN TOELICHTING
Algemene toelichting §1. Inleiding
De binnenstad van Oranjestad, in het bijzonder de winkelstraat Caya G.F. (Betico) Croes, heeft de afgelopen jaren een aantal negatieve
ontwikkelingen gekend. Zo hebben onder andere de recentelijke mondiale financiele crisis, de overlast van de zogenaamde "chollers" en een tekort aan parkeerplaatsen een negatieve invloed gehad op de om-
zet van de winkels in de binnenstad. In aansluiting daarop zijn er zowel zij dens de winkeliers als de publieke sector weinig investeringen
gedaan om de infrastructuur aldaar te onderhouden c.q. te verbeteren. Als voorbeeld zij gewezen op de sterk verouderde ondergrondse riool-
infrastructuur in de binnenstad welke voor veel stankoverlast en onhygienische omstandigheden bij harde regenval zorgt. De laatste grote infrastructurele verbeteringen aldaar dateren van meer dan vijfentwintig jaar geleden.
Scan nummer 3 van 5
-
Scanpagina
1
van 22
Staten publ. 2012-2013
-
715
2
De genoemde ontwikkelingen hebben ertoe geleid dat een deel van de winkeliers de binnenstad heeft verlaten met als gevolg een verder verval van de binnenstad. Een aantal winkels is verhuisd naar de winkel-
centra in de omgeving van de haven, langs de L.G. Smith Boulevard. De aanleg van deze winkelcentra heeft tot gevolg dat weinig toeristen verder naar de winkelstraat toe wandelen en daar geld uitgeven. Ook de aanleg van meerdere winkelcentra in de omgeving van de hotels
heeft tot gevolg gehad dat minder toeristen naar de binnenstad gaan. Het winkelgebied aan de Caya G.F. (Betico) Croes blijkt ook minder aantrekkelijk en bezocht te zijn door de lokale bevolking onder andere
vanwege de moeilijke bereikbaarheid met de auto en de parkeerproblematiek in de binnenstad. Deze ontwikkelingen hebben uiteindelijk tot gevolg een verdere exodus van winkels uit de binnenstad en een verdere achteruitgang van
het stadsbeeld gehad. §2. Het project Revitalisatie Binnenstad
Oranjestad
De regering heeft besloten om de verdere achteruitgang van de bin-
nenstad terug te dringen. In dit kader heeft de regering het project Revitalisatie Binnenstad Oranjestad, hetgeen deel uitmaakt van het mas-
terplan "E producto Aruba", opgesteld. Het doel is om nieuw leven in de binnenstad te blazen door verbeteringen aan de infrastructuur van de binnenstad te brengen en om de economische ontwikkeling aldaar te stimuleren.
In verband met het brengen van verbeteringen aan de infrastructuur van de Caya G.F. (Betico) Croes wordt de ondergrondse infrastructuur
Scan nummer 3 van 5
-
Scanpagina
2 van 22
Staten publ. 2012-2013
-
715
3
verbeterd, worden de winkelstraat en de huidige pleinen verfraaid, en worden nieuwe pleinen aangelegd. Bij deze verfraaiingen heeft de regering het concept van een winkelcentrum als uitgangspunt genomen. Het doel is om daarmee de genoemde straat een eigen karakter te geven, zodat het een attractie voor zowel de lokale bevolking als de toeristen wordt. Daarnaast beoogt de regering om het parkeerprobleem op te lossen door de geprojecteerde aanleg van een drietal parkeergarages
en door de invoering van een systeem van betaald parkeren in de bin-
nenstad. Om de economische ontwikkeling in de Caya G.F. (Betico) Croes en de binnenstad te kunnen stimuleren is volgens de regering een duurzame stroom van personen naar de binnenstad nodig. In dit kader heeft de regering diverse systemen van personenvervoer bestudeerd om de
stroom van zowel toeristen die Aruba per cruiseschepen bezoeken als van overige toeristen en de lokale bevolking naar de binnenstad te stimuleren. Hierbij dient te worden opgemerkt dat het voornemen van de regering is om de winkelstraat tussen 7 uur 's ochtends en 9 uur 's avonds of te sluiten voor het gemotoriseerde verkeer. Het afsluiten
past in het beleid van een duurzame ontwikkeling van Aruba en in het verlengde daarvan het verminderen van de uitstoot van uitlaatgassen. De regering is de mening toegedaan dat een systeem van (shutt-
le)bussen in deze situatie niet effectief is. Een dergelijk systeem is in die zin te flexibel dat de (shuttle)bus op andere tijden en op andere routes kan worden ingezet waardoor de duurzaamheid van het personenvervoer naar de binnenstad niet gewaarborgd is. Een systeem van transport door middel van taxi's zal volgens de regering ook niet effectief zijn omdat personenauto's of autobussen niet
bedoeld zijn voor het vervoeren van een groot aantal personen tegelijkertijd. Met name tijdens spitsuren 's morgens en s'middags moeten
Scan nummer 3 van 5 - Scanpagina 3 van 22
Staten publ. 2012-2013
-
715
4
werknemers zo snel mogelijk tussen de parkeergarages en de binnenstad worden vervoerd. Ook bij de aankomst van een groot aantal toeristen met cruiseschepen dienen zij in korte tijd, in grote aantallen te worden vervoerd naar de binnenstad omdat zij slechts voor een aantal uren op Aruba zijn.
Een systeem van sporen waarlangs spoorvoertuigen zich kunnen voortbewegen is volgens de regering echter wel een duurzame vorm van transport en is bedoeld om een relatief groot aantal personen tegelijkertijd te vervoeren. Op grond van het voorafgaande heeft de regering geconcludeerd dat een spoorsysteem van en naar de binnenstad het meest geschikte middel is om personen in de binnenstad te krijgen.
De regering heeft in deze wel de taak om het zogenaamde park-&ride-gedrag van de lokale bevolking te stimuleren. De regering dient het gedrag te stimuleren waarbij bestuurders hun auto's in de (nog te
realiseren) parkeergarages buiten de binnenstad kunnen parkeren en met een spoorvoertuig naar de binnenstad kunnen rijden. Met het oog op het voorafgaande heeft de regering een spoorwegsysteem in de binnenstad van Oranjestad aangelegd. De bedoeling van de
regering is dat in totaal vier spoorvoertuigen - de zgn. "streetcars" het volgende traject langs de daarvoor aangelegde spoorstaven zullen afleggen:
- achter het busstation - Weststraat Schelpstraat - Caya G.F. (Betico) Croes - Oude Schoolstraat - de Nieuwstraat terug naar Caya G.F. (Betico) Croes - Havenstraat Weststraat - achter het busstation - de "cruise-terminal". Langs deze "cruise-terminal" op de haven
route worden haltes aangelegd alwaar passagiers in en uit een spoorvoertuig kunnen stappen. In de omgeving achter het busstation wordt
momenteel een remise gebouwd als bergplaats voor de spoorvoertui-
Scan nummer 3 van 5
-
Scanpagina 4 van 22
Staten publ. 2012-2013
-
715
5
gen. Zolang die remise wordt gebouwd zullen de spoorvoertuigen in een tijdelijke remise worden opgeborgen.
Naar verwachting zal het spoorwegsysteem met name de belangstelling bij de toeristen die Aruba voor een aantal uren met de cruiseschepenbezoeken, doen ontstaan, en een groot deel van hen doen beslissen om een rit te maken in de binnenstad met het spoorvoertuig. Op het
traject zullen de toeristen langs een aantal bezienswaardigheden rijden zoals het Archeologisch Museum en andere monumentale panden. In
het kader van het masterplan "E producto Aruba" wordt een aantal van deze panden zoals het Gerechtsgebouw en de Watertoren gerenoveerd. De verwachting is dat daardoor de belangstelling bij de toeristen zal worden opgewekt om de bezienswaardigheden te bezoeken, om verder de binnenstad, waar meerdere monumentale panden staan, te verkennen en om in de Caya G.F. (Betico) Croes te winkelen. De verwachting is dat een groot deel van de ongeveer 700.000 toeristen die Aruba
jaarlijks met cruiseschepen bezoeken in de binnenstad zullen gaan winkelen en zodoende bijdragen aan de economische ontwikkeling van de binnenstad van Oranjestad. Voor de lokale bevolking brengt dit spoorwegsysteem een verbinding tussen de (nog te realiseren) parkeergarages en de binnenstad tot stand en zal naar verwachting de parkeerproblematiek in hoge mate oplossen. Burgers kunnen hun auto's in de verschillende parkeersgarages
achterlaten en het spoorvoertuig nemen naar de binnenstad en naar de verschillende overheidsdiensten toe, zoals het Bureau Burgerlijke Stand en Bevolkingsregister, de Directie Arbeid en de DIMAS die in de nabije toekomst in de voormalige gebouwen van de DOW en het
Belastingkantoor in de Paardenbaaistraat zullen worden gevestigd.
Scan nummer 3 van 5 - Scanpagina 5 van 22
Staten publ. 2012-2013
-
715
6
De regering verwacht daarnaast dat de waarde van de panden in de
binnenstad enige waardevermeerdering naar aanleiding van het project Revitalisatie Binnenstad Oranjestad zullen ondergaan. §3. Uitgangspunten van het ontwerp
De regering acht het uit praktische overwegingen wenselijk om alle
aspecten die zien op het spoorwegsysteem, bij of krachtens een aparte landsverordening vast te stellen. Daartoe worden bij of krachtens het
onderhavige ontwerp regels vastgesteld omtrent: - de verantwoordelijkheid van de overheid voor de aanleg, het beheer en het onderhoud van de spoorwegen en de spoorweginfrastructuur, alsmede voor het vervoer van personen met spoorvoertuigen; de bevoegdheid van personen om spoorvoertuigen te besturen; de keuring van spoorvoertuigen op hun technische staat; de aansprakelijkheid in geval van schade aan derden, aan zaken,
alsmede aan passagiers, en -
verkeersregels voor spoorvoertuigen.
Met het oog op dat uitgangspunt wordt het toepassingbereik van de Landsverordening wegverkeer (AB 1997 no. 18), de Landsverordening personenvervoer (AB 1995 no. GT 23) en de Landsverordening
aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (AB 1999 no. GT 12) door middel van de artikelen 9, 10 en 11 van het onderhavige ontwerp aangepast, zodat de bedoelde landsverordeningen en hun uitvoeringsregelingen - met enkele uitzonderingen - grotendeels niet van toepassing zullen zijn op spoorvoertuigen. Het onderhavige ontwerp kan dan worden aangemerkt als een lex specialis, toegespitst op een nieuw type vervoermiddel in het verkeer.
Scan nummer 3 van 5
-
Scanpagina
6 van 22
Staten publ. 2012-2013
-
715
7
Volledigheidshalve zij hierbij vermeld dat er nieuwe verkeersregels zullen worden vastgesteld voor het verkeer met (motor)voertuigen als bedoeld in de Landsverordening wegverkeer, in relatie tot het verkeer met spoorvoertuigen. In concreto zal het Landsbesluit verkeersregels (AB 1999 no. 39) worden aangepast. De Regeling verkeersaanwijzin-
gen en -borden (AB 2000 no. 10) is reeds aangepast waarbij nieuwe
verkeersaanwijzingen en -borden zijn vastgesteld. §4. Bruikleen- en exploitatieovereenkomst tussen het
Land en
Compania Arubiano di Bus N.V. (hierna: Arubus N.V.) Ingevolge artikel 2, tweede lid, van het onderhavige ontwerp is het mogelijk dat het vervoer van personen met spoorvoertuigen door ofwel namens het Land geschiedt. De regering acht het echter wenselijk dat niet zijzelf het personenvervoer met spoorvoertuigen verricht maar om het door een bedrijf te laten verrichten dat mime ervaring heeft
met het vervoer van grote aantallen personen. De regering is daardoor
voornemens om met het overheidsbedrijf Arubus N.V. een bruikleenen exploitatieovereenkomst aan te gaan, in principe voor de duur van vijf jaar, met het oog op het vervoeren van personen met spoorvoertuigen. Zoals reeds vermeld is het de bedoeling van de regering dat er met in totaal vier spoorvoertuigen het vervoer van personen zal worden verzorgd. In de bedoelde overeenkomst zullen die vier spoorvoertuigen, de gereedschappen van het materieel, en de bijbehorende onderdelen in bruikleen door het Land voor bepaalde tijd aan Arubus N.V. wor-
den gegeven met als doel het gebruik, het beheer en de exploitatie
daarvan. Arubus N.V. zal namens het Land het personenvervoer met
spoorvoertuigen gaan verrichten tegen een vergoeding door het Land.
Scan nummer 3 van 5
-
Scanpagina
7 van 22
Staten publ. 2012-2013
-
715
8
Daarnaast is de regering voornemens een bruikleen- en exploitatieovereenkomst met Arubus N.V. aan te gaan waarbij de remise en de haltes in bruikleen worden overgedragen. §5. Financiele consequenties
Voor de realisatie van dit spoorsysteem zijn reeds een aantal kosten en investeringen gedaan. Zo heeft de overheid de nodige voorbereidingen
getroffen die bestonden uit onder andere technische onderzoeken, de aankoop en aanleg van rails en de aankoop van het eerste spoorvoertuig. De bedoelde kosten en investeringen zijn gefinancierd met daar-
toe geraamde middelen van het Land, zoals opgenomen in de begrotingen van de afgelopen dienstjaren. Het Land is voornemens om, van de in totaal vier spoorvoertuigen die moeten worden ingezet, nog een spoorvoertuig aan te schaffen ten bedrage van Afl. 1.772.000,-. Ten laste van de investeringen van het
Land voor het dienstjaar 2012 is er reeds een verplichting aangegaan voor de aankoop van dat spoorvoertuig. Het Land zal op grond van de beoogde bruikleen- en exploitatieovereenkomst met Arubus N.V., de kosten van exploitatie door Arubus N.V. vergoeden. Die kosten worden geraamd op Afl. 15.000.000, -
voor de duur van die overeenkomst, zijnde vijf jaar. Voor de eerste jaar, zijnde het dienstjaar 2013, is Afl. 1.000.000,- begroot. De exploitatiekosten voor de komende vier jaren zullen jaarlijks op Afl. 3.000.000,- worden geraamd en zullen op latere begrotingen gaan drukken. Ten slotte zijn de jaarlijkse kosten van onderhoud aan de spoorbaan geraamd op Afl. 100.000,- en die zullen op de begrotingen van de komende jaren gaan drukken.
Scan nummer 3 van 5
-
Scanpagina 8 van 22
Staten publ. 2012-2013
-
715
9
Het voornemen van de regering is dat de aankoop van de overige twee
spoorvoertuigen alsmede andere investeringen en kosten, zoals de bouw van de remise en de aankoop van verkeerstekens, door de Fondo Desaroyo Aruba zullen worden gefinancierd.
Artikelsgewiize toelichting Ad artikel 1 Het onderhavige artikel bevat definities, waaronder de definitie van een "spoorvoertuig". Onder spoorvoertuig wordt een voertuig verstaan dat bestemd is om langs spoorstaven te worden voortbewogen. In het
kader van het personenvervoer met spoorvoertuigen kunnen onder dit begrip de diverse type spoorvoertuigen zoals lightrails en streetcars onder het begrip worden verstaan. In het algemeen taalgebruik is het begrip tram gangbaar. Met het oog op de voorafgaande acht de regering het wenselijk om een overkoepelend begrip te gebruiken. Het gevolg van dit begrip is echter dat ook treinen die de technische capaci-
teit hebben om hoge snelheden of te leggen, onder dit begrip vallen. De verwachting is echter dat het gebruik van treinen in Aruba financieel onaantrekkelijk zal zijn gezien de ruimtelijke ontwikkeling. Treinen zijn immers bedoeld om relatief lange afstanden in korte tijd
of te leggen. Ad artikel 2
Het voorgestelde eerste lid bepaalt dat het Land belast is met de aanleg, het beheer en het onderhoud van de spoorwegen en de infrastruc-
tuur van die spoorwegen. Het tweede lid bepaalt dat het Land tevens belast is met het personenvervoer met spoorvoertuigen. De taken, bedoeld in het eerste lid, worden conform de Landsverorde-
ning instelling ministeries 2010 (AB 2002 no. 33) onder de politieke
Scan nummer 3 van 5
-
Scanpagina
9 van 22
Staten publ. 2012-2013
-
715
10
verantwoordelijkheid van de minister, belast met de infrastructuur van het Land, verricht. De onder het tweede lid bedoelde taken geschieden onder de politieke verantwoordelijkheid van de minister, belast met transport. Beide leden bieden aan de overheid de mogelijkheid om die taken door derden, ten behoeve van het Land, te laten verrichten. Op grond van het eerste lid beoogt de minister, belast met infrastruc-
tuur, de in het algemeen deel van de toelichting vermelde bruikleenen exploitatieovereenkomst met Arubus N.V. aan te gaan ten aanzien
van de remise en de haltes. Op grond van het tweede lid beoogt de minister, belast met transport,
namens het Land de voomoemde bruikleen- en exploitatieovereen-
komst met Arubus N.V. aan te gaan voor het verrichten van het personenvervoer met spoorvoertuigen.
Ad artikel
3
Een rijvergunning geeft de bevoegdheid om een spoorvoertuig te besturen. Op grond van dit artikel dient de bestuurder zijn rijvergunning bij zich te hebben, indien hij een spoorvoertuig bestuurt. Het niet vol-
doen aan die verplichting leidt tot een boete op grond van de overeen-
komst met Arubus N.V. dan wel tot ontbinding van die overeenkomst. Ad artikel 4 Het voorgestelde artikel bevat voorschriften ter zake van de rijvergun-
ning die de bevoegdheid geeft om spoorvoertuigen te besturen. Het eerste lid bevat de vereisten waaraan een aanvrager moet voldoen om een rijvergunning te kunnen krijgen. Hierbij zij uitdrukkelijk vermeld dat de bestuurders van Arubus N.V. zelf de bedoelde aanvraag dienen te doen en niet Arubus N.V.
Scan nummer 3 van 5 - Scanpagina 10 van 22
Staten publ. 2012-2013 - 715
11
Het eerste vereiste voor afgifte van een rijvergunning houdt in dat een aanvrager kennis heeft van de verkeersregels, omdat de spoorvoertuigen openbare wegen kruisen. Het hebben van een geldig rijbewijs geeft daarvan blijk. De regering acht het hier wenselijk om nader te
bepalen dat een aanvrager de specifieke kennis heeft die nodig is voor het mogen besturen van motorvoertuigen, ingericht met meer dan acht vaste zitplaatsen, aangezien spoorvoertuigen voor personenvervoer doorgaans bestemd zijn voor het vervoer van meer dan acht personen.
Derhalve dient de bestuurder een Arubaans rijbewijs categorie D te hebben.
Spoorvoertuigen hebben andere technische eigenschappen dan de motorvoertuigen die bedoeld worden in de Landsverordening wegverkeer, waardoor het noodzakelijk is dat personen die een spoorvoertuig besturen, een rijopleiding daarvoor hebben gevolgd. Zo moet een bestuurder leren omgaan met de lange remweg die een spoorvoertuig heeft. Aangezien de overheid over onvoldoende kennis beschikt om een examen of te nemen voor het verlenen van rijvergunningen, stelt onderdeel b voor dat de aanvrager aantoont dat hij de nodige kennis heeft voor het besturen van een spoorvoertuig. In dit kader zij vermeld dat de regering voornemens is bij de voornoemde overeenkomst met Arubus N.V. te bepalen dat Arubus N.V.
ervoor zorg zal dragen dat de personen, bij haar in dienst, die spoorvoertuigen besturen, over een geldige te zijnen name gestelde rijvergunning beschikken. Niet naleven daarvan levert een civielrechtelijke boete dan wel een ontbindende voorwaarde op. De bestuurder dient dus het verzoek voor een rijvergunning te doen en bij het nalaten daarvan kan Arubus N.V. civielrechtelijk worden aangesproken. Het is voorts het voornemen van de regering om bij die overeenkomst te bepalen dat Arubus N.V. zorg draagt voor een deugdelijke rijopleiding
Scan nummer 3 van 5 - Scanpagina
11
van 22
Staten publ. 2012-2013
-
715
12
voor haar bestuurders. Als bewijs dat de aanvrager de rijopleiding met goed gevolg heeft gevolgd, ontvangt hij een schriftelijk bewijs. De
aanvrager zal dat bewijs aan de minister, belast met justitie, voorleggen als bewijs dat hij aan het in onderdeel b bepaalde voldoet. De bestuurder van een spoorvoertuig dient voorts te voldoen aan de in
onderdeel c voorgestelde leeftijdsgrens. De ondergrens wordt op 25 jaar vastgesteld, omdat een persoon van die leeftijd geacht wordt voldoende verantwoordelijkheidsbesef te hebben voor het besturen van een spoorvoertuig. Een bijkomend voordeel is dat een aanvrager die de leeftijd van 25 jaar heeft bereikt, al enige ervaring heeft opgedaan
met het verkeer met motorvoertuigen, aangezien de meeste jeugdige personen een rijbewijs willen behalen en ook behalen zodra zij 18 jaar zijn geworden. De bovengrens wordt in principe op 60 jaar vastgesteld, omdat een persoon doorgaans tot en met die leeftijd geacht wordt het nodige reactievermogen te hebben om motorvoertuigen te besturen. Indien echter uit het medisch onderzoek, bedoeld in het vierde lid, blijkt dat de bestuurder medisch geschikt is om een spoorvoertuig te besturen, kan zijn rijvergunning worden vernieuwd met een geldigheidsduur van ten hoogste
1
jaar, tot dat die bestuurder de
leeftijd van 65 jaar heeft bereikt. Elk jaar zal hij derhalve het medisch onderzoek moeten ondergaan. De in onderdeel d voorgestelde eis houdt in dat de aanvrager medisch
geschikt moet zijn om spoorvoertuigen te kunnen besturen. De in onderdeel e bedoelde misdrijven tegen het leven wordt ruim ge-
interpreteerd waaronder de misdrijven bedoeld in Titel XIX en XXI van het Tweede Boek van het van het Wetboek van Strafrecht van
Aruba (AB 1991 no. GT 50), of wel de desbetreffende titel van de
Scan nummer 3 van 5 - Scanpagina 12 van 22
Staten publ. 2012-2013
-
715
13
landsverordening die deze landsverordening vervangt, worden verstaan. Met de misdrijven tegen de zeden worden de misdrijven bedoeld die in het Tweede Boek, Titel XIV, van het Wetboek van Straf-
recht van Aruba, of wel de desbetreffende titel van de landsverordening die deze landsverordening vervangt, zijn opgenomen. Het vijfde lid stelt voor dat de rijvergunning van rechtswege vervalt op het tijdstip waarop de bestuurder niet meer over een geldig rijbewijs beschikt. Het lijkt de regering onlogisch de situatie dat de bestuurder van een spoorvoertuig die de bevoegdheid is ontzegd om motorvoertuigen te besturen, van wie de geldigheidsduur van zijn rijbe-
wijs categoric D is verstreken, of van wie zijn rijbewijs categoric D ongeldig is verklaard en die dus in feite niet aan het verkeer met mo-
torvoertuigen mag deelnemen, zijn bevoegdheid om aan het verkeer met spoorvoertuigen deel te nemen te laten behouden. Daarnaast vervalt de rijvergunning indien de houder komt te overlijden. De rijvergunning zal immers op naam worden gesteld en is op grond van het
voorgestelde tweede lid niet overdraagbaar waardoor bij overlijden van de vergunninghouder de rijvergunning automatisch komt te vervallen. Ten slotte vervalt de rijvergunning indien de houder daarvan eerder onveilig gedrag in het verkeer heeft vertoond. Het voorgestelde zesde lid is ontleend aan artikel 32 van de Landsverordening personenvervoer. Op grond hiervan is de minister, belast met justitiele aangelegenheden, bevoegd om de afgifte of verlenging een rijvergunning te weigeren in het geval dat de openbare orde en veiligheid in het geding zou komen of indien de aanvrager eerder onveilig gedrag in het verkeer heeft vertoond.
Scan nummer 3 van 5 - Scanpagina 13 van 22
Staten publ. 2012-2013
-
715
14
Indien de rijvergunning op grond van dit lid is komen te vervallen, heeft de bestuurder geen geldige rijvergunning als bedoeld in het voorgestelde artikel 3 meer en mag hij dus op grond van dat artikel geen spoorvoertuig besturen.
Ad artikel
5
Op grond van dit artikel worden de regels in de Landsverordening
wegverkeer die zien op het gedrag van weggebruikers van overeenkomstige toepassing verklaard voor de bestuurder van een spoorvoertuig. Zo is het de bestuurder van een spoorvoertuig verboden om een spoorvoertuig te besturen terwijl hij onder invloed van alcohol verkeerd of om zich zodanig te gedragen dat daardoor de veiligheid op de weg in gevaar wordt gebracht. De getiniformeerde ambtenaren van het Korps Politie Aruba zullen
controle houden op de naleving van bedoelde voorschriften van de Landsverordening wegverkeer en overtreding daarvan wordt strafrechtelijk gehandhaafd met straffen opgenomen in artikel 40, tweede, derde, vierde en zesde lid, en 41 van de Landsverordening wegverkeer.
Ad artikel 6 Op grond van het voorgestelde eerste lid dienen spoorvoertuigen, die
voor het eerst in dienst zullen worden gesteld, aan een keuring door of namens de minister, belast met justitiele aangelegenheden, te worden onderworpen. Het tweede lid bepaalt dat spoorvoertuigen daarna regelmatig aan een keuring dienen te worden onderworpen. Indien het spoorvoertuig is goedgekeurd wordt door of namens de minister een
bewijs van keuring verleend. In het kader van de overeenkomst met Arubus N.V. is de regering voornemens overeen te komen dat Arubus N.V. de spoorvoertuigen
Scan nummer 3 van 5 - Scanpagina 14 van 22
Staten publ. 2012-2013
-
715
15
door een door de minister, belast met justitiele aangelegenheden, aan te wijzen instantie op hun technische staat laat onderzoeken en keuren.
Het is tevens de bedoeling om in deze overeenkomst te bepalen hoe vaak de spoorvoertuigen moeten worden onderzocht en gekeurd. Het niet naleven van die voorschriften wordt op grond van voornoemde overeenkomst, civielrechtelijk gehandhaafd. Ad artikel 7 Het onderhavige artikel ziet op aansprakelijkheid van het Land ten op-
zichte van een derde, gelaedeerde, al dan niet een passagier, voor diens schade. Op grond van het voorgestelde eerste lid van het onderhavige artikel
kan het Land aansprakelijk worden gesteld voor persoonschade of zaakschade van een passagier van een spoorvoertuig ten gevolge van een ongeval in verband met het vervoer. Voor de goede orde zij hier vermeld dat deze aansprakelijkheid niet ziet op de aansprakelijkheid van het Land voor vertragingen. De regering acht het wenselijk om een bijzondere, materiele regeling
voor de aansprakelijkheid ten aanzien van schade van passagiers vast te stellen. Deze regeling behoort, met het oog op uniformiteit, niet alleen voor het personenvervoer met spoorvoertuigen te gelden, maar
voor alle soorten personenvervoer, zoals het vervoer met taxi of autobussen. Op grond van artikel 10 van het onderhavige ontwerp wordt
daardoor een apart hoofdstuk in de Landsverordening personenvervoer vastgesteld voor de aansprakelijkheid voor schade, veroorzaakt aan passagiers. Voor de goede orde zij vermeld dat de regering over-
weegt deze aansprakelijkheidsregels in Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek van Aruba op te nemen. Het voorgestelde artikel 7, eerste lid, verklaart die specifieke regels uit de Landsverordening personen-
Scan nummer 3 van 5 - Scanpagina 15 van 22
Staten publ. 2012-2013
-
715
16
vervoer, van overeenkomstige toepassing op het vervoer van personen met spoorvoertuigen. In de toelichting op het voorgestelde artikel 10
zullen de aansprakelijkheidsregels ten aanzien van passagiers nader worden toegelicht. Ingevolge dit lid kan uitsluitend het Land aansprakelijk worden gesteld en niet de beoogde vervoerder namelijk Arubus N.V. of diens bestuurder. Het Land zal - indien het Land aansprakelijk wordt gesteld - vervolgens de schade van de gelaedeerde moeten vergoeden.
Ingevolge het voorgestelde tweede lid kan het Land aansprakelijk worden gesteld voor schade van een ander dan een passagier, zijnde persoonschade of schade aan diens zaken, naar aanleiding van een botsing, aanrijding of overrij ding. De materiele regel omtrent wettelijke aansprakelijkheid van voertuigen (vide artikel 19 van de Landsverordening wegverkeer) zal, zoals opgemerkt in het algemeen deel van de toelichting, niet van toepassing zijn op spoorvoertuigen. Echter, het Burgerlijk Wetboek van
Aruba bevat een algemene regeling ter zake van de aansprakelijkheid in geval van onrechtmatige daad. In geval van schade ten gevolge van een aanrij ding tussen een spoorvoertuig en een voetganger, fietser of voertuig, kan de gelaedeerde een beroep doen op artikel 6:162 van het
Wetboek van Aruba. In de Nederlandse jurisprudentie is in het kader van artikel 6:162 van het Nederlandse Burgerlijk Wetboek (hierna: NBW) een zware zorgvuldigheidsnorm op bestuurders van trams ontwikkeld (vide Hoge Raad van 14 juli 2000 (NJ 2001, 417)). Deze norm houdt in dat een bestuurder van trams dezelfde mate van zorgvuldigheid dient te betrachten, als wordt verlangd van bestuurders van motorrijtuigen (zoals hier bepaald in artikel 19 van de Landsverordening wegverkeer). Een
bestuurder dient bij het bepalen van zijn rijgedrag rekening te houden
Scan nummer 3 van 5 - Scanpagina 16 van 22
Staten publ. 2012-2013
-
715
17
met fouten van voetgangers, fietsers en automobilisten, tenzij die zo
onwaarschijnlijk zijn dat hij daarmee in redelijkheid geen rekening hoefde te houden. Deze norm is het gevolg van de overweging dat trams in het algemeen een large remweg hebben, dat het voor trams
technisch onmogelijk is om naar links of naar rechts uit te wijken, alsmede dat botsing met een spoorvoertuig ingrijpende gevolgen voor voetgangers, fietsers of inzittenden van motorvoertuigen kan hebben. Omdat de beide wetboeken vrijwel gelijke teksten hebben, zal een gelaedeerde in Aruba een beroep kunnen doen op deze in de Nederlandse jurisprudentie ontwikkelde norm.
Het voorgestelde tweede lid impliceert overigens dat uitsluitend het
Land aansprakelijk kan worden gesteld en niet de beoogde vervoerder namelijk Arubus N.V. of de bestuurder. Het Land zal indien onrechtmatig handelen op grond van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek van Aruba met toepassing van de zware zorgvuldigheidsnorm is
geconstateerd, de schade moeten vergoeden. Het voorgestelde derde lid bevat een limiet voor de financiele gevolgen van aansprakelijkheid voor schade van niet vervoerde personen en van zaken van een derde, alsmede aan passagiers en hun zaken.
Ad artikel
8
Dit artikel bevat de grondslag om bij of krachtens landsbesluit, houdende algemene maatregelen, regels te kunnen stellen ten aanzien van
onderwerpen die naar hun aard beter in regelingen van lagere orde kunnen worden geregeld. Het gaat onder meer om verkeersregels die zien op de bestuurders van spoorvoertuigen. De verkeersregels voor
bestuurders van (motor)voertuigen, als bedoeld in de Landsverordening wegverkeer, ten opzichte van het verkeer met spoorvoertuigen worden, zoals reeds in het algemeen deel van de toelichting vermeld,
Scan nummer 3 van 5 - Scanpagina 17 van 22
Staten publ. 2012-2013
-
715
18
in het Landsbesluit verkeersregels en in de Regeling verkeersaanwij-
zingen en -borden geregeld. Zo kan bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, worden bepaald dat de geiiniformeerde ambtenaren van het Korps Politie Aruba aanwijzingen, zoals een stopteken, aan een bestuurder van een spoorvoertuig kan geven. Verder kunnen ver-
keerslichten voor het verkeer met spoorvoertuigen zoals negenlichter, en gedragsregels zoals het maximum snelheid waarmee bestuurders mogen rijden, worden geregeld. Het niet naleven van de op grond van dit artikel vastgestelde voor-
schriften wordt civielrechtelijk gehandhaafd door middel van een boete op grond van de overeenkomst met Arubus N.V. dan wel door ontbinding van die overeenkomst. Ad artikelen 9 en
11
Artikel 9 stelt een tweetal aanpassingen in de Landsverordening wegverkeer voor, waardoor de voorschriften in die landsverordening grotendeels niet van toepassing zijn op het verkeer met spoorvoertuigen. De voorgestelde aanpassingen beperken de definitie van "motorvoertuig" en "voertuig" in dier voege dat daaronder geen spoorvoertuig wordt verstaan. Het gevolg daarvan is dat de verkeersregels grotendeels niet van toepassing zijn op het verkeer met spoorvoertuigen. Daarnaast stelt het artikel voor om twee artikelen in de bedoelde
landsverordening te laten vervallen omdat zij reeds zijn uitgewerkt. De aanpassing voorgesteld in artikel
beoogt eveneens om de Landsverordening aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen niet van toepassing te laten zijn op spoorvoertuigen.
Scan nummer 3 van 5 - Scanpagina 18 van 22
11
Staten publ. 2012-2013
-
715
19
Ad artikel 10 Het voorgestelde artikel 10, onderdeel A, beoogt om de voorschriften in de Landsverordening personenvervoer niet van toepassing te laten zijn op het personenvervoer met spoorvoertuigen. Het onderdeel B stelt voor om een nieuw hoofdstuk V met vier nieuwe artikelen in de
Landsverordening personenvervoer vast te stellen. Het artikel 34c, dat aan artikel 105 en 106 van Boek 8 NBW is ontleend, regelt de aansprakelijkheid van de vergunninghouder ten aanzien van passagiers en door hen vervoerde zaken. Met dit artikel beoogt de regering een bijzondere bescherming aan passagiers te bieden.
Het allereerste vereiste voor aansprakelijkheid voor schade door dood of letsel van de passagiers is dat er sprake is van schade veroorzaakt
door dood of letstel van de passagier. Daarnaast dient de dood of letsel het gevolg van een ongeval te zijn. Dit vereiste is nauwelijks als een verlichting van de aansprakelijkheid van de vergunninghouder te zien. Immers, de meeste voorvallen in verband met en tij dens het vervoer die de dood of letsel van de passagier ten gevolge hebben, zullen im-
mers een "ongeval" opleveren. In enkele uitzonderlijke gevallen kan de rechter de vergunninghouder van aansprakelijkheid ontheffen. Zo kan zich het geval zich voordoen dat de passagier schade lijdt doordat hij schrikt van een bepaalde verkeerssituatie. Er is dan wel sprake van
een voorval in verband met en tij dens het vervoer, maar er is geen
sprake van een ongeval. Deze aansprakelijkheid is niet onbeperkt. Zo is de vergunninghouder niet verplicht om schade te vergoeden indien hij bewijst dat het ongeval of het feit dat dit tot schade leidde, aan een hem disculperende om-
standigheid is toe te schrijven. Artikel 34c, tweede lid, bevat de eerste
Scan nummer 3 van 5 - Scanpagina 19 van 22
Staten publ. 2012-2013
-
715
20
disculpatiegrond. Door een beroep op die disculpatiegrond slechts bevrijdend te doen zijn, "voor zover" zij het ongeval veroorzaakte, laat het ontwerp de mogelijkheid open dat de vergunninghouder slechts gedeeltelijk van aansprakelijkheid wordt bevrijd. Het voorgestelde artikel 34e, dat aan artikel 109, eerste lid, van Boek 8 NBW is ontleend, bevat de tweede disculpatiegrond. Op grond van dat artikel kan de schuld van de passagier zowel betrekking hebben op het ongeval, als op de daardoor veroorzaakte dood of letsel dan wel op de door dood
of letsel geleden schade. Zo kan het feit dat de passagier een opgelopen verwonding verwaarloosde, of dat hij anderszins zijn plicht tot beperking van zijn schade niet nakwam, onder de werking van dit artikel vallen. De vergunninghouder wordt op grond van artikel 34c, derde lid, niet van aansprakelijkheid ontheven, indien de bestuurder medisch tekort
schiet of in geval van gebrekkigheid of slecht functioneren van het motorrijtuig. De vergunninghouder behoort in te staan voor de medische geschiktheid van de bestuurder en van de goede technische staat van het motorrijtuig.
Indien het ongeval niet uitsluitend te wijten is aan het gedrag van een derde, is de vergunninghouder op grond van het voorgestelde artikel 34c, vierde lid, voor de gehele schade aansprakelijk. Het is de vergun-
ninghouder derhalve niet mogelijk een geslaagd beroep te doen op schuld van een derde, indien hij ook zelf medeschuld heeft.
Het voorgestelde artikel 34c bepaalt ten slotte ook dat de vergunninghouder slechts aansprakelijk is voor schade van passagiers gedurende de periode dat hij aan boord van het motorrijtuig verblijft. Het voorgestelde artikel 34d, dat aan artikel 102, eerste lid, van Boek
Scan nummer 3 van 5 - Scanpagina 20 van 22
8
NBW is
Staten publ. 2012-2013
-
715
21
ontleend, bepaald uitdrukkelijk dat ook het in- en uitstappen onder de
vervoerperiode vallen. Uit de termen "instappen" en "uitstappen" volgt dat de passagier een beweging moet hebben gemaakt met het doel hem in respectievelijk uit het motorrijtuig te brengen. Wordt hij wachtende tot het motorrijtuig tot stilstand is gekomen door een dringende menigte onder het motorrijtuig gedrukt voordat hij met het instappen begonnen is, dan is de vergunninghouder voor de gevolgen daarvan niet op grond van artikel 34c aansprakelijk. Op grond van het voorgestelde artikel 34f kan het bedrag waarvoor de
vergunninghouder aansprakelijk kan worden gesteld, worden gemaximeerd. Het maximumbedrag zou in het Landsbesluit personenvervoer (AB 1997 no. GT 4) kunnen worden opgenomen. In artikel 6, eerste lid, onder a, van het Landsbesluit personenvervoer is voor de houder van een vergunning het uitoefenen van een autobusdienst, tot het vervoer van personen met een taxi, tot het uitvoeren van toerwagenritten of van ongeregeld vervoer, een minimum bedrag aan verzekering vastgesteld. Het voorgestelde artikel is ontleend aan artikel 110, eerste lid, van Boek 8 NBW.
Ad artikel 12 Het onderhavige artikel stelt voor om het Wetboek van Strafrecht van
Aruba in dier voege aan te passen dat twee nieuwe artikelen worden ingevoegd. De nieuwe artikelen zijn aan de artikelen 164 en 165 van
het Nederlandse Wetboek van Strafrecht ontleend. Zij beogen de veiligheid van het verkeer met spoorvoertuigen over
spoorwegen te waarborgen door het opzettelijk respectievelijk door schuld veroorzaken van gevaar voor het verkeer met spoorvoertuigen over een spoorweg, strafbaar te stellen. Een delictsbestanddeel van
Scan nummer 3 van 5 - Scanpagina 21 van 22
Staten publ. 2012-2013
-
715
22
beide artikelen is "gevaar veroorzaken". Er is sprake van gevaar op het moment dat een ongeluk kan worden gevreesd. Dat gevaar kan afkomstig zijn van het spoorwegverkeer zelf of van buiten de spoorweg
gelegen gedragingen. Zo kan het plaatsen van een auto op een spoorweg, het beschadigen van de spoorbaan of het ingrijpen in telecommunicatie-installaties ten
behoeve van het verkeer met spoorvoertuigen, gevaar voor het verkeer met spoorvoertuigen veroorzaken. Het gevaar voor het verkeer met spoorvoertuigen kan ook een binnen de spoorweg gelegen oorzaak hebben, namelijk indien de bestuurder roekeloos rijdt dan wel onvoorzichtig, onoplettend of onachtzaam is tijdens het besturen.
De minister van Toerisme, Transport e
De minister van Integratie, Infrastr ctuur en Milieu,
int er v
sgezondheid en Sport,
De minister van Justitie en Onderwijs,
Scan nummer 3 van 5 - Scanpagina 22 van 22
Staten publ. 2012-2013
d/i/eaur/
715
aPtk,e,- CU
out
ti
-
tolz-zolsL.C. Smith Boulevard Oranjestad. ARUBA T: (297) 583 3972 F: (297) 583 40 12 E:
[email protected] wwv.rva.aw
Aan Zijne Excellentie de Gouverneur van Aruba t.a.v. de Minister van Justitie en Onderwijs L.G. Smith Boulevard 76 Alhier
S
Uw brief: Uw kenmerk: Datum: Kenmerk:
11
Onderwerp:
Ontwerp-landsverordening houdende regels over de aanleg, het beheer en het onderhoud van spoorwegen, de daarbij behorende infrastructuur, alsmede over het vervoer met spoorvoertuigen (Landsverordening spoorwegen)
maart 2013 LV-13/0009 24 april 2013 RvA 54-13
Naar aanleiding van bijgaande aan de Raad ter advies toegezonden ontwerplandsverordening houdende regels over een aanleg, het beheer en het onderhoud van spoorwegen, de daarbij behorende infrastructuur, alsmede over het vervoer met spoorvoertuigen (Landsverordening spoorwegen), moge de Raad Uwe Excellentie het volgende berichten. 1.
Algemeen
Met het ontwerp wordt beoogd de verantwoordelijkheid van de overheid voor de aanleg, het beheer en het onderhoud van spoorwegen en de daarbij behorende infrastructuur vast te stellen, alsmede om regels te stellen met betrekking tot het vervoer met spoorvoertuigen. De Raad maakt ondermeer opmerkingen over de reikwijdte en inhoud van de de doelmatigheid, de wettelijke inbedding, de uitvoering van het vervoer en de financiele consequenties van het ontwerp. In zijn doel- en rechtmatigheidstoetsing ter zake het ontwerp heeft de Raad mede het aan hem overgelegde Projectdossier `Streetscape & Train' dd. 4 april 2011 (hierna: het projectdossier), de laatste versie van de concept bruikleen- en exploitatieovereenkomst spoorvoertuigen en de door Deloitte op 7 oktober 2011 uitgebrachte Feasibility Study inzake de Streetcar Development (hierna: de feasibility study) betrokken. 1.1
De Raad leidt uit de memorie van toelichting of dat de introductie van een zogenaamde streetcar met name is gericht op vergroting van de omzet van ondernemingen die zijn gevestigd in de Caya G.F. (Betico) Croes en daarmede op de economische ontwikkeling van die straat.1 Daarnevens verwacht de regering dat de panden in de Caya G.F. (Betico) Croes een waardeverhoging zullen ondergaan als gevolg van het project Revitalisatie Binnenstad Oranjestad.2 Hoewel de Raad geen bezwaar heeft tegen een project dat ten doel heeft het tegengaan van verpaupering van de binnenstad door het creeren van een prettiger woon-, werk,- en winkelklimaat, constateert hij dat een beperkte groep ondernemingen - namelijk de ondernemingen die zijn gevestigd in de Caya G.F. (Betico) Croes - door de introductie van een streetcar actief worden bevoordeeld. Uit onderdeel 6.5 van het projectdossier, alwaar de introductie van een baatbelasting wordt overwogen voor de betreffende groep ondernemingen, blijkt dat ook van regeringswege de voornoemde situatie van bevoordeling wordt onderkend. De Raad acht het met het oog op een deugdelijke probleemdefinitie die ten grondslag dient te liggen 1.2
1
2
MvT, p. 1, 2 en 3. MvT, p. 6. 1
/2l
-N G. r ;
0...a.
OLO Nt.j,
Lir r'T402.12'.. r:..waraagoakkrake...1
-
e
r.e.,I
° /
'
-2 2013 14:110nta...697M746,113i.347.302).5;44911114.1fyi
12114.
:Vi
Scan nummer 4 van 5 - Scanpagina
Ivan
8
N
Staten publ. 2012-2013
-
715
RvA 54-13 aan het ontwerp wenselijk dat de actieve bevordering van de economische ontwikkeling van
meergenoemde ondernemingen wordt onderbouwd. In dit kader zij nog opgemerkt dat het ontwerp niet voorziet in de introductie van een baatbelasting dan wel de regeling van enige andere bijdrage van de betrokken ondernemingen aan de exploitatie van de streetcar. De Raad acht het wenselijk dat het afzien van de introductie van een baatbelasting en eventuele andere mogelijke bijdragen van de betreffende ondernemingen in voornoemde onderbouwing wordt betrokken. De Raad acht het in dit kader tevens van belang dat wordt aangegeven in hoeverre de betreffende ondernemingen betrokken waren bij de besluitvorming omtrent de wijze waarop het verbeterde winkelklimaat gestalte wordt gegeven. Ingevolge voorgesteld artikel 2, tweede lid, geschiedt het vervoer van personen met spoorvoertuigen door of namens het Land. Hiertoe is door de regering reeds een spoorvoertuig aangeschaft. Zij wenst echter niet zelf het personenvervoer met spoorvoertuigen te verrichten, maar zal daartoe een bruikleen- en exploitatieovereenkomst aangaan met Arubus N.V. vanwege het feit dat dit bedrijf ervaring heeft met het vervoer van grote aantallen personen.3 Hoewel de Raad de exploitatie van de streetcar door Arubus N.V. onderschrijft, rijst ten principale de vraag of de aankoop en daarmede het in eigendom hebben van een streetcar een kerntaak is van de regering. Het komt de Raad voor dat dit niet het geval zou dienen te zijn. In het verlengde hiervan vraagt de Raad zich of waarom de aangekochte en aan te kopen streetcars niet aan Arubus N.V. in eigendom worden overgedragen maar ter beschikking worden gesteld van deze onderneming door middel van een bruikleenconstructie. Dit klemt temeer vanwege het feit dat de beweegredenen van de regering ter zake in de memorie van toelichting niet worden aangegeven. 1.3
1.4 De Raad constateert dat in het ontwerp algemene aansprakelijkheidsregels worden gesteld ter zake het vervoer van passagiers door vergunninghouders in de zin van artikel 3, tweede lid, van de Landsverordening personenvervoer (AB 1995 no. GT 23). Hierrnede wordt de reikwijdte van het ontwerp op dat gebied uitgebreid tot alle bestaande vormen van personenvervoer. Deze omstandigheid zou niet alleen moeten leiden tot aanpassing van de considerans, maar met name tot opneming van een probleemdefinitie in de memorie van toelichting. Hierin client te worden beschreven welke problemen er than bij de bestaande soorten personenvervoer optreden met betrekking tot aansprakelijkheid van vervoerders jegens passagiers, alsmede in hoeverre de bestaande voorschriften ter zake tekortschieten. De Raad acht het noodzakelijk dat hierin wordt voorzien. 1.5 De introductie van een streetcar strekt tevens tot vervoer van de lokale bevolking naar de binnenstad. Hiertoe client de regering het `park-&-ride'- gedrag te stimuleren.4 De Raad wijst er op dat de hiertoe noodzakelijke realisering van parkeergarages nog niet heeft plaatsgevonden, hetgeen een negatief effect zal hebben op de bereikbaarheid van de binnenstad voor de lokale
bevolking. Helaas moet met het oog hierop geconstateerd worden dat in de toelichting eventnin een planning is opgenomen met betrekking tot het tijdstip waarop de parkeergarages operationeel dienen te zijn. 1.6 De regering acht het uit praktische overwegingen wenselijk om alle aspecten die zien op het spoorwegsysteem bij of krachtens een aparte landsverordening vast te stellen. Met het oog daarop wordt in het ontwerp geregeld dat de Landsverordening wegverkeer (AB 1997 no. 18), de Landsverordening personenvervoer en de Landsverordening aansprakelijlcheidsverzekering motorrijtuigen (AB 1999 no. GT 12) grotendeels niet van toepassing zullen zijn op spoorvoertuigen. De Raad kan zich op wetsystematische gronden en rechtszekerheids- overwegingen niet 3
4
MvT, p. 7. MvT, p. 4.
2
Scan nummer 4 van 5 - Scanpagina 2 van 8
Staten publ. 2012-2013
-
715
RvA 54-13
met de voorgestelde inrichtingswijze verenigen. Met de introductie van een streetcar wordt immers primair het vervoer van personen beoogd. De Raad vraagt zich derhalve af welke praktische redenen ertoe hebben geleid dat de speciaal op personenvervoer toegesneden landsverordening (de Landsverordening personenvervoer) met van toepassing wordt verklaard. De Raad wijst er op dat in de Landsverordening personenvervoer een volledig uitgewerkte regeling inzake de verlening van een vervoers- en rijvergunning alsmede het toezicht daarop is opgenomen. In het ontwerp echter wordt de vervoersvergunning niet geregeld. Voorts is slechts een regeling opgenomen voor de verlening van een rijvergunning, echter niet van de weigering of intrekking daarvan. Tevens voorziet het ontwerp niet in toezicht en handhaving van de voorgestelde bepalingen. 1.7 De voorgestelde beperkte toepasselijkheid van de Landsverordening wegverkeer, zoals voorzien in artikel 5 van het ontwerp, heeft naar de mening van de Raad enige ongewenste gevolgen. Zo is vanwege het feit dat artikel 3 van de Landsverordening wegverkeer niet van toepassing wordt verklaard in samenhang met de aanpassing van het begrip voertuig zoals voorgesteld in artikel 9, onderdeel A, het loyriden' van de streetcar niet verboden. Mede gezien de open inrichting van de streetcars acht de Raad de kans op 'joyriding' van de streetcar niet uitgesloten. De niet-toepasselijkheid van artikel 28 van de Landsverordening wegverkeer heeft tot gevolg dat de bestuurder van een streetcar niet kan worden verplicht tot overgifte van zijn rijbewijs aan een opsporingsambtenaar ingeval tegen die bestuurder ter zake van artikel 5 van die landsverordening (rijden onder invloed) proces-verbaal wordt opgemaakt. In het licht van de in artikel 17 van de Landsverordening wegverkeer geregelde voorschriften inzake de identificeerbaarheid van motorvoertuigen vraagt de Raad zich af hoe zal worden voorzien in de identificeerbaarheid van streetcars. Dit klemt temeer vanwege het feit dat er op het spoortraject vier streetcars zullen gaan rijden en in het geval van een ongeval duidelijk dient te zijn welke streetcar daarbij betrokken is. Op grond van het voorgaande adviseert de Raad met klem om de inrichting van het ontwerp te heroverwegen en te opteren voor de toepasselijkheid van de Landsverordening wegverkeer en de Landsverordening personenvervoer en de daarop gebaseerde uitvoeringswetgeving. De betreffende landsverordeningen dienen daartoe waar nodig te worden uitgebreid met bepalingen strekkende tot incorporatie van spoorvoertuigen.
1.8 De Raad is van mening dat door de in voorgesteld artikel 2, tweede lid, in samenhang met de in voorgesteld artikel 7 geregelde aansprakelijkheid van het Land voor schade van passagiers door onder andere dood of letsel een verwarrende situatie wordt geschapen aangaande de verantwoordelijkheid voor en de aansprakelijkheid ter zake het vervoer van personen met een streetcar. Deze situatie wordt nog versterkt door het feit dat de concept bruikleen- en exploitatieovereenkomst spoorvoertuigen van een ander uitgangspunt uit lijkt te gaan dan het ontwerp. Zo wordt in genoemde overeenkomst op Arubus N.V. de verplichting gelegd tot het afsluiten van een adequate verzekering voor aansprakelijkheid voor letsel of schade toegebracht aan de vervoerde personen of hun zaken en aan niet vervoerde personen of hun zaken.5 Dit terwijl op grond van voorgesteld artikel 7 het Land aansprakelijk is voor bedoelde schade. De Raad adviseert mede gezien hetgeen is opgemerkt in onderdeel 1.7 van dit advies de streetcars in eigendom over te dragen aan Arubus N.V. waarbij op deze onderneming de aansprakelijkheid voor eventuele schade kan komen te rusten en deze zich daartegen adequaat kan verzekeren. In de Landsverordening personenvervoer dient een vervoersvergunning ter zake vervoer met spoorvoertuigen te worden opgenomen. Een dergelijke vergunning kan vervolgens aan Arubus N.V. worden verleend onder nader te stellen voorwaarden waarop zijdens de overheid toezicht kan worden gehouden en eventueel bestuurlijke handhavingsmaatregelen kunnen worden genomen conform de toepasselijke bepalingen van de Landsverordening 5
Zie artikel 10, tweede lid, van de concept bruikleen- en exploitatieovereenkomst spoorvoertuigen. 3
Scan nummer 4 van 5 - Scanpagina 3 van 8
Staten publ. 2012-2013
-
715
RvA 54-13
personenvervoer. Aan bestuurders van spoorvoertuigen zou vervolgens de verplichting tot bezit van een rijvergunning op grond van Hoofdstuk IV van de Landsverordening personenvervoer kunnen worden opgelegd. In de memorie van toelichting wordt aangegeven dat de exploitatiekosten die het Land aan Arubus N.V. verschuldigd zal zijn gedurende de looptijd van de exploitatieovereenkomst Aft 15.000.000,- zal bedragen. De looptijd van de betreffende overeenkomst bedraagt 5 jaar hetgeen tot gevolg zal hebben dat een bedrag van ongeveer Ail 3.000.000,- per jaar aan Arubus N.V. zal moeten worden afgedragen. De Raad constateert echter dat in de ontwerplandsbegroting voor het dienstjaar 2013 slechts een bedrag van Afl. 1.000.000,- ter zake is begroot. Deze discrepantie verdient naar 's Raads mening een nadere toelichting. In dit kader wijst de Raad op het feit dat noch de feasibility study noch de concept bruildeen- en exploitatieovereenkomst aangeeft of de elektriciteitskosten die direct verband houden met het voortbewegen van de streetcar voor rekening van het Land dan wel voor rekening van Arubus N.V. komen. Derhalve is niet duidelijk of deze kosten in voornoemd bedrag van Aft. 15.000.000,- zijn begrepen. De Raad beveelt aan dat hierover uitsluitsel wordt gegeven. De Raad vraagt zich af of er ter dekking van voornoernde kosten zal worden voorzien in de realisatie van additionele inkomsten voor het Land. In dit kader wijst de Raad op de feasibility study waarin de inkomsten uit parkeergelden voor dat doel worden aangewend. De Raad acht het derhalve van eminent belang dat in de financiele paragraaf van de toelichting inzicht wordt gegeven in de financieringswijze van de streetcar. Hierbij zouden de feasibility study en de financiele en economische analyse van de AIB Bank N.V. dienen te worden betrokken.6 1.9
2.
Ontwerp-landsverordening
De Raad merkt op dat het begrip 'Minister' zoals opgenomen in voorgesteld artikel 1 niet voorkomt in het ontwerp. Derhalve behoeft dit begrip geen definitie en kan het worden 2.1
geschrapt. 2.2 Met betrekking tot voorgesteld artikel 3 neemt de Raad aan dat wordt beoogd enerzijds het verbod tot het besturen van een spoorvoertuig zonder rijvergunning te regelen en anderzijds de verplichting tot het bij zich hebben van die rijvergunning. Door de voorgestelde redactie van artikel 3 van het ontwerp wordt dit echter niet duidelijk inzichtelijk. De Raad adviseert voorgesteld artikel 3 zodanig te redigeren (bijvoorbeeld door het artikel te verdelen in twee leden) dat zowel voomoemd verbod als de draagplicht van de rijvergunning duidelijk wordt omschreven.
In voorgesteld artikel 4, eerste lid, onderdeel a, en het vijfde lid van dat artikel wordt de geldigheid van de rijvergunning gekoppeld aan de geldigheid van het Arubaanse rijbewijs categorie D. De Raad vraagt zich af hoe de geldigheid van het betreffende rijbewijs en daarmede de geldigheid van de rijvergunning effectief kan worden gecontroleerd nu artikel 10, van de Landsverordening wegverkeer, alwaar de verplichting voor bestuurders van motorvoertuigen is opgenomen tot het bij zich hebben van het rijbewijs, niet van toepassing is op de bestuurder van een spoorvoertuig. De Raad acht het noodzakelijk dat hiertoe een voorziening wordt opgenomen dan wel dat zijn advies zoals opgenomen in onderdeel 1.7 van dit advies wordt opgevolgd. 2.3
2.4
Voorgesteld artikel 4, eerste lid, onderdeel b, bepaalt dat een rijvergunning wordt verleend indien een aanvrager over kennis beschikt voor het besturen van spoorvoertuigen. De toelichting geeft aan dat de overheid over onvoldoende kennis beschikt om een examen af te nemen voor het verlenen van rijvergunningen en dat derhalve de aanvrager client aan te tonen 6
Zie onderdeel 6.5 van het projectdossier.
4
Scan nummer 4 van 5 - Scanpagina 4 van 8
Staten publ. 2012-2013
-
715
RvA 54-13
over voldoende kennis te beschilcken voor het besturen van een spoorvoertuig.7 De Raad vraagt zich dienaangaande of hoe zijdens de minister, belast met justitiele aangelegenheden, kan worden beoordeeld of een aanvrager over voldoende kennis beschikt tot het besturen van spoorvoertuigen. Hiertoe acht de Raad het noodzakelijk dat wordt voorzien in kennisverhogende maatregelen op het gebied van de beoordeling van de vereiste kunde en vaardigheden ter zake het besturen van spoorvoertuigen. Dit klemt temeer vanwege het voornemen van de regering om in de met Arubus N.V. te sluiten bruikleen- en exploitatieovereenkomst op te nemen dat Arubus N.V. zorg dient te dragen voor een deugdelijke rijopleiding voor haar bestuurders.8 De Raad stelt echter vast dat het ontwerp niet voorziet in voorschriften ter vaststelling van de deugdelijkheid van de rijopleiding voor bestuurders van spoorvoertuigen. Mede vanwege het feit dat Arubus N.V. primair belanghebbende is bij de afgifte van een rijvergunning voor bestuurders van spoorvoertuigen en het feit dat deze onderneming ingevolge voorgesteld artikel 7 niet aansprakelijk zal zijn voor schade veroorzaak aan passagiers en derden maakt naar 's Raads oordeel de vaststelling van de betreffende voorschriften - eventueel in gedelegeerde regelgeving noodzakelijk.
-
2.5 De Raad merkt op dat in voorgesteld artikel 4, eerste lid, geen vereiste is opgenomen dat de aanvrager van een rijvergunning van goed zedelijk gedrag client te zijn, zoals dat wel het geval is bij het aanvragen van een rijvergunning voor andere personenvervoer op grond van artikel 31, eerste lid, onderdeel c, van de Landsverordening personenvervoer. Dit betekent dat voor het kunnen besturen van een spoorvoertuig geen antecedentenonderzoek en een openbare orde toets plaatsvindt, terwijl voor het overige personenvervoer dit wel dient plaats te vinden. Deze omstandigheid acht de Raad zonder nadere toelichting niet in de rede liggen. De Raad van mening dat er geen objectieve grond bestaat om ten aanzien van bestuurders van spoorvoertuigen geen openbare orde toets uit te voeren bij de aanvraag van een rijvergunning. In het belang van de veiligheid van het verkeer over spoorwegen en met het oog op de aansprakelijkheid van het Land voor schade aan derden bij spoorvervoer adviseert de Raad om in voorgesteld artikel 4, eerste lid, als vereiste op te nemen dat de aanvrager van een rijvergunning van goed zedelijk gedrag dient te zijn. 2.6 Voorgesteld artikel 4, vijfde lid, regelt de vervalgronden met betrekking tot de rijvergunning voor spoorvoertuigen. De Raad merkt hierbij op dat, anders clan artikel 34, onderdeel b, van de Landsverordening personenvervoer, het voorgestelde artikel 4, vijfde lid, geen vervalgrond voor de rijvergunning voor spoorvoertuigen bevat voor het geval dat de houder hiervan rechtens veroordeeld is tot vrijheidsstraf wegens het plegen van een strafbaar feit. Het ontberen van deze, volgens de Raad zeer essentiele, vervalgrond zou betekenen dat een houder van een rijvergunning voor spoorvoertuigen die bijvoorbeeld wegens het plegen van een strafbaar feit veroordeeld is tot gevangenisstraf van twee jaar, hierna zonder enige belemmering nog een spoorvoertuig mag besturen. In het licht van onderdeel 2.5 van dit advies is voorts niet duidelijk waarom deze vervalgrond niet voor vervoer met spoorvoertuigen dienen te gelden en wel voor het overige personenvervoer. De Raad adviseert derhalve om een dergelijke vervalgrond op te nemen in voorgesteld artikel 4, vijfde lid.
De Raad merkt met betrelcking tot voorgesteld ariikel 6 op dat geen vereisten worden gesteld aan de technische staat van een spoorvoertuig. Dergelijke vereisten zijn echter noodzakelijk teneinde de technische staat van het spoorvoertuig te kunnen bepalen. De inhoud van deze vereisten zal zich in het gemeen lenen voor regeling in gedelegeerde regelgeving. Onder verwijzing naar het gestelde in onderdeel 1.7 zou derhalve het Landsbesluit voorschriften voertuigen (AB 1999 no. 33) met voorschriften ter zake dienen te worden uitgebreid. Indien 's Raad advies zoals opgenomen in voornoemd onderdeel niet wordt gevolgd dan adviseert de Raad in 2.7
7
8
MvT, p. 11. MvT, p. 12.
5
Scan nummer 4 van 5 - Scanpagina 5 van 8
Staten publ. 2012-2013
-
715
RvA 54-13
voorgesteld artikel 8 een delegatiebepaling op te nemen strekkende tot regeling van de betreffende technische voorschriften.
In voorgesteld artikel 7 wordt de aansprakelijkheid van het Land geregeld jegens derden 2.8 die als gevolg van het vervoer met een spoorvoertuig schade leiden. De Raad vraagt zich dienaangaande af of in het begrip derde tevens het personeel van Arubus N.V. moet worden begrepen. De toelichting ware met een beschouwing ter zake uit te breiden. De Raad neemt aan dat de verwijzing in voorgesteld artikel 7, eerste lid, naar de voorschriften gesteld bij de Landsverordening personenvervoer ziet op de in voorgesteld artikel 10 opgenomen wijziging van die landsverordening. Teneinde onduidelijkheid met betrekking tot de voorgestelde verwijzing te voorkomen beveelt de Raad aan om in artikel 7, eerste lid, van het ontwerp de artikelen uit de Landsverordening personenvervoer aan te duiden waarnaar wordt verwezen. Ten aanzien van de in voorgesteld artikel 7, derde lid, opgenomen beperking van de aansprakelijkheid van het Land tot een bedrag van Afl. 100.000,- per persoon, per gebeurtenis, vraagt de Raad zich af waarom wordt afgeweken van de voor het overige personenvervoer geldende aansprakelijkheidregeling. Immers, op grond van artikel 3 van het Landsbesluit aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (AB 1999 no. GT 13) moet voor een motorrijtuig dat is bestemd voor of ingericht tot het vervoer van een groter aantal personen dan zes, de bestuurder daaronder niet begrepen, de verzekerde som per gebeurtenis evenzovele malen Afl. 15.000,- bedragen, als het desbetreffende aantal bedraagt, met een maximum van Afl. 300.000, per gebeurtenis. De Raad acht het noodzakelijk dat deze afwijking wordt gemotiveerd. In voorgesteld artikel 10, onderdeel B, wordt in de Landsverordening personenvervoer een nieuw hoofdstuk ingevoegd waarin de aansprakelijkheid van een vergunninghouder (vervoerder) jegens een passagier wordt geregeld. De Raad merkt op dat het begrip passagier zoals opgenomen in voorgesteld artikel 34c en 34e in de Landsverordening personenvervoer niet wordt omschreven en acht het noodzakelijk dat daarin wordt voorzien. De voorgestelde algemene regeling van de aansprakelijkheid voor schade aan passagiers in samenhang met voorgesteld artikel 7 leidt tot de curieuze situatie dat Arubus N.V. in haar hoedanigheid als vergunninghouder in de zin van de Landsverordening personenvervoer aansprakelijk zal zijn voor schade aan passagiers die worden vervoerd met autobussen doch niet voor schade aan passagiers die zij vervoert met spoorvoertuigen. Binnen de onderneming zullen derhalve twee verschillende aansprakelijkheidsregimes gelden voor eenzelfde activiteit, te weten het vervoeren van personen. Onder verwijzing naar hetgeen is gesteld in onderdeel 1.8 van dit advies acht de Raad een nadere motivering van deze omstandigheid noodzakelijk. 2.9
In de memorie van toelichting wordt aangegeven dat de voorgestelde artikelen 34c tot en met 34f ontleend zijn aan bepaalde aansprakelijkheidsbepalingen uit het Nederlandse Burgerlijk Wetboek (NBW).9 Deze bepalingen regelen de aansprakelijkheid van een vergunninghouder (vervoerder) jegens een passagier. De Raad merkt op dat andere in het NBW geregelde 2.10
aansprakelijkheidsbepalingen niet zijn opgenomen in het ontwerp. Met name zij verwezen naar artikel 107 van Boek 8 NBW, waarin wordt bepaald dat de vervoerder niet schadeplichtig is voor bepaalde door de reiziger (passagier) aan boord van het vervoermiddel gebrachte zaken. Verder verwijst de Raad naar artikel 114 van Boek 8 NBW, waarin de aansprakelijkheid van de reiziger (passagier) wordt geregeld. De niet toepasselijkheid van deze bepalingen heeft als gevolg dat de vergunninghouder in beginsel ook voor onzorgvuldige handelingen of nalatigheid van de passagier aansprakelijk blijft en dat de bewijslast altijd bij hem ligt. Overigens merkt de Raad op dat ook andere aansprakelijkheidsbepalingen, zoals artikel 108 (geen aansprakelijkheid van de vervoerder voor vertraging) en artikelen 111 en 112 (nietige bedingen) van Bock 8 NBW niet zijn opgenomen in het ontwerp. De Raad vraagt zich af waarom hierin niet is voorzien. De 9
MvT, p. 19-21.
6
Scan nummer 4 van 5 - Scanpagina 6 van 8
Staten publ. 2012-2013
-
715
RvA 54-13
memorie van toelichting geeft hieromtrent geen uitsluitsel. De Raad acht het derhalve noodzakelijk dat gemotiveerd wordt waarom deze aansprakelijkheidsbepalingen niet in het ontwerp zijn opgenomen. Vanwege het feit dat op grond van voorgesteld artikel 8 een omvangrijke hoeveelheid uitvoeringswetgeving tot stand moet worden gebracht, adviseert de Raad om het ontwerp in werking te laten treden op een bij landsbesluit te bepalen tijdstip. Voorgesteld artikel 13 client derhalve te worden aangepast. 2.11
3.
Memorie van toelichting
Door het door elkaar gebruiken van de termen `binnenstad' en 'Gaya G.F. (Betico) Croes' komt de problematiek minder duidelijk voor het voetlicht. Zo wordt de verhuizing van winkels van de Caya G.F. Croes naar winkelcentra in de omgeving van de haven als een (economisch) probleem gepresenteerd.' Dit zogenaamde probleem betreft echter een beperkte groep ondernemers. Er wordt niet aannemelijk gemaakt dat door de introductie van de streetcar de omvang van de bestedingen van de toeristen en de lokale bevolking zal veranderen en dat daarmee de inkomsten van de overheid zullen veranderen. De Raad acht het wenselijk dat de verbetering van het stadsbeeld als doel op zich, dus onafhankelijk van economische motieven, 3.1
duidelijker wordt omschreven. 3.2 Het ontwerp heeft het karakter van een lex specialis." De Raad vraagt zich af hoe deze hoedanigheid van het ontwerp zich verhoudt met de regeling van algemene aansprakelijkheidsregels voor het gehele personenvervoer in Aruba zoals voorzien in artikel 10 van het ontwerp. De toelichting geeft voorts aan dat de regering overweegt de betreffende aansprakelijkheidsregeling op te nemen in boek 8 van het Burgerlijk Wetboek van Aruba.12 De Raad vraagt zich mede uit het oogpunt van concordantie af waarom daar dan niet voor is geopteerd maar wordt voorgesteld de betreffende bepalingen op te nemen in de Landsverordening personenvervoer. De toelichting behoeft op dit onderdeel verduidelijking. 3.3 De Raad vraagt zich af wat op pagina 8 van de toelichting wordt bedoeld met de zinsnede 'de gereedschappen van het materieel' en acht het ter bepaling van de omvang van de bruikleen- en exploitatieovereenkomst met Arubus N.V. wenselijk dat in een nadere toelichting ter zake wordt voorzien.
3.4 Naar aanleiding van de toelichting op voorgesteld artikel 34c, vierde lid, vraagt de Raad zich af waarom het wenselijk wordt geacht dat de vergunninghouder geen beroep kan doen op schuld van een derde indien hij ook zelf medeschuld heeft. Een nadere motivering van de redenen hiertoe acht de Raad op zijn plaats. 4.
Voorstellen voor redactionele verbeteringen Voorstellen voor redactionele verbeteringen zijn in de marge van zowel het ontwerp als
de memorie van toelichting aangegeven.
10 11
12
MvT, p. 2. MvT, p. 7. MvT, p. 15.
7
Scan nummer 4 van 5
-
Scanpagina 7 van
8
Staten publ. 2012-2013
-
715
RvA 5443
5.
Conclusie en eindadvies
De Raad kan zich weliswaar met de doelstelling doch niet met de inhoud van het ontwerp verenigen en geeft u mitsdien in overweging het niet aan de Staten aan to bieden, dan nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden. 1
De S
\-) mr. dr. H.A. van der Wal
8
Scan nummer 4 van 5 - Scanpagina 8 van 8
Staten publ. 2012-2013
-
715
vik
\/-CAtAl 4411-
:2. di
ARUBA
kik- ta 2-0
- zv
N '1
KABINET VAN DE GOUVERNEUR VAN ARUBA
Aan de Gouverneur van Aruba, Plaza Eman 3,
18 JUT 2013
ALHIER.
zymhoos
voigno. Doorgezonden: Dossier:
S
the kerne&
gyp:
tar bdet:
Ons kenmerk: srnr-1-1,k)
- 23/2_0
3 Oranjestad,
ontwerp-Landsverordening houdende regels over de aanleg, het beheer en het onderhoud van spoorwegen en de daarbij behorende infrastructuur, alsmede over het vervoer met spoorvoertuigen (Landsverordening spoorwegen) Ik heb de eer u hierbij, mede namens mijn ambtgenoten van Toerisme, Transport en Arbeid, van Integratie, Infrastructuur en Milieu en van Volksgezondheid en Sport aan te bieden het advies van de Raad van Advies d.d. 24 april 2013, no. 54-13, betreffende het bovenvermelde
ontwerp. De Raad kan zich met de doelstelling doch niet met de inhoud van het ontwerp verenigen en geeft u in overweging het niet aan de Staten aan te bieden, dan nadat met zijn hieronder te bespreken opmerkingen rekening zal zijn gehouden.
Ad 1. Algemeen De Raad stelt ten eerste onder punt 1.2 dat de introductie van een spoorvoertuig gericht is op de vergroting van de omzet van ondernemingen die gevestigd zijn in de Caya (G.F. (Betico) Croes en daarmee op de economische ontwikkeling van die straat. Daarnaast wordt verwacht dat de panden aan die straat een waardevermeerdering zullen ondergaan. De Raad constateert dat daarmee slechts een beperkte groep ondernemingen namelijk de ondernemingen in de Caya (G.F. (Betico) Croes - met de introductie van het spoorvoertuig actief zullen worden bevoordeeld. De Raad acht het wenselijk dat dit wordt onderbouwd. Dienaangaande zij opgemerkt dat vrijwel de gehele binnenstad van Oranjestad diverse negatieve ontwikkelingen heeft meegemaakt die ertoe hebben geleid dat er in feite sprake is van een verpaupering van de bin-
Scan nummer 5 van 5
-
Scanpagina
1
van 19
1
311
Staten publ. 2012-2013
-
715
2
nenstad. Op pagina 1 en 2 van de memorie van toelichting wordt een opsomming van de oorzaken van die verpaupering gegeven. Zo hebben het uitblijven van investeringen aan de infrastructuur in de binnenstad en de moeilijke bereikbaarheid van de binnenstad met de auto, ertoe geleid dat steeds minder toeristen en inwoners in de binnenstad zijn gaan winkelen, hetgeen op zijn beurt de economische ontwikkeling in de binnenstad negatief heeft benvloed. De tweede paragraaf van het algemene deel van de toelichting geeft aan dat de regering de verdere verpaupering van de binnenstad wil terugdringen. Daartoe is het noodzakelijk om infrastructurele verbeteringen aan te brengen en om de economische ontwikkeling te stimuleren. In het kader van dat laatste past de introductie van het spoorwegsysteem in de binnenstad, waaronder de Caya G.F. (Betico) Croes. De introductie van het spoorwegsysteem in de binnenstad beoogt dus niet slechts de economische ontwikkeling van de Caya (G.F. (Betico) Croes te bevorderen maar tevens die van het gebied in de directe nabijheid van die straat. Dit komt overeen met de binnenstad van Oranjestad. De ondernemingen daar zullen door de verbinding met de spoorvoertuigen makkelijk bereikbaar zijn, waardoor meer klanten worden aangetrokken, hetgeen naar verwachting tot gevolg zal hebben dat de omzet van die ondernemingen zal toenemen. Het is echter moeilijk om de precieze omvang van de verwachte economische ontwikkeling aan te geven, omdat het lastig is om een schatting te maken van het aantal klanten dat gebruik zal maken van de spoorvoertuigen om naar de binnenstad te gaan en wat hun bestedingen in de winkels daar zal zijn. Vooralsnog wordt verwacht dat van de ongeveer 700.000 cruiseschepentoeristen die Aruba jaarlijks bezoeken, ongeveer de helft met de spoorvoertuigen naar de binnenstad zullen worden vervoerd. De Raad constateert verder onder punt 1.2 dat het ontwerp niet voorziet in de introductie van een baatbelasting dan wel een regeling voor enige andere bijdrage van de betrokken ondernemingen aan de exploitatie van
het spoorvoertuig, terwijl het desbetreffende projectdossier van dat voornemen doet blijken. De Raad acht het wenselijk dat het afzien van de introductie van een dergelijke baatbelasting wordt gemotiveerd in de memorie van toelichting. Dienaangaande zij opgemerkt dat alhoewel in het desbetreffende projectdossier inderdaad wordt ingegaan op de mogelijkheid van de invoering van een baatbelasting voor de ondernemingen in de binnenstad van
Scan nummer 5 van 5
-
Scanpagina
2 van 19
Staten publ. 2012-2013
-
715
3
Oranjestad, deze voor de behandeling van het onderhavige ontwerp niet relevant is. Immers, het onderhavige ontwerp strekt tot de introductie van een spoorwegsysteem. In het kader van zijn opmerkingen onder punt 1.2 acht de Raad het wenselijk, dat wordt aangegeven in hoeverre de bedoelde ondernemingen
betrokken waren bij de besluitvorming omtrent de wijze waarop het verbeterde winkelklimaat gestalte wordt gegeven. Dienaangaande zij herhaald dat het onderhavige ontwerp ziet op de invoering van een spoorwegsysteem waardoor de besluitvorming omtrent de wijze waarop het gestalte zou worden gegeven aan een verbeterde winkelklimaat in de binnenstad van Oranjestad niet relevant is. Niettemin wordt hier volstaan met de opmerking dat in 2010 een conferentie was gehouden waarbij de gemeenschap, ondernemers en belanghebbenden in overleg konden treden met de betrokken deskundigen over hoe de binnenstad eruit zou gaan zien. Onder punt 1.3 constateert de Raad dat ingevolge artikel 2, tweede lid, het vervoer van personen met spoorvoertuigen door of namens het Land geschiedt. Het Land heeft daartoe reeds een spoorvoertuig gekocht. Het Land, aldus de Raad, wenst echter niet zelf het vervoer te verrichten en wenst daardoor de exploitatie daarvan door middel van een bruikleen- en exploitatieovereenkomst aan Arubus N.V. over te dragen. De Raad vraagt zich af waarom de reeds aangekochte en nog te kopen spoorvoertuigen niet in eigendom aan Arubus N.V. worden overgedragen, maar ter beschikking van die onderneming worden gesteld. Dienaangaande zij opgemerkt dat deze vorm van openbaar vervoer voor Aruba een novum is waar ook het Land geen ervaring mee heeft. Daarom is het redelijk om het vervoer aan Arubus N.V. over te dragen gelet op haar inmiddels ruime ervaring met het vervoer van grote aantallen personen en wegens het feit dat het om een N.V. gaat waarvan alle aandelen in handen van het Land zijn. Echter, ook voor die onderneming is deze vorm van vervoer nieuw, waardoor mijn betrokken ambtgenoten het wenselijk achten om eerst de ervaringen met Arubus N.V. af te wachten. Met het oog daarop zal de bedoelde overeenkomst met Arubus N.V. voor een bepaalde duur zijn, in principe voor vijf jaar. De Raad constateert onder 1.4 dat het ontwerp niet alleen ten aanzien van
Scan nummer 5 van 5
-
Scanpagina 3 van 19
Staten publ. 2012-2013
-
715
4
het personenvervoer met spoorvoertuigen algemene aansprakelijkheidsregels vaststelt maar tevens ten aanzien van het vervoer van passagiers door vergunninghouders in de zin van artikel 3, tweede lid, van de Landsverordening personenvervoer (AB 1995 no. GT 23). De Raad merkt op dat deze omstandigheid moet leiden tot aanpassing van de considerans van het onderhavige ontwerp en tot opneming van een probleemdefinitie in de memorie van toelichting. Vooropgesteld zij dat het naar mijn oordeel wenselijk is dat ten aanzien van het vervoer van personen met spoorvoertuigen algemene aansprakelijkheidsregels worden vastgesteld met als doel het bieden van rechtsbescherming aan personen die gebruikmaken van dit middel van openbaar vervoer. Vaststellen van dergelijke aansprakelijkheidsregels uitsluitend ter zake van het vervoer per spoorvoertuigen zou onredelijk zijn ten aanzien van passagiers van de overige vormen van personenvervoer, zoals taxi's en autobussen. Met het oog hierop worden in het onderhavige ontwerp algemene aansprakelijkheidsregels voor alle vormen van personenvervoer voorgesteld. In het kader van deze opmerking van de Raad heb ik de considerans aangepast waardoor het nu ook aangeeft dat het ontwerp strekt tot de invoering van algemene aansprakelijkheidsregels voor het vervoer van personen door vergunninghouders als bedoeld in de Landsverordening personenvervoer. De toelichting op artikel 7, ter zake de aansprakelijkheid van het Land voor schade aan derden en aan passagiers, geeft nu al blijk van de reden voor het invoeren van algemene aansprakelijkheidsregels in de Landsverordening personenvervoer, namelijk: "(...)[de aansprakelijkheidsregel ten aanzien van schade van passagiers van spoorvoertuigen] behoort, met het oog op uniformiteit, niet alleen voor het personenvervoer met spoorvoertuigen te gelden, maar voor alle soorten personenvervoer, zoals het vervoer met taxi of autobussen. Op grond van artikel 10 van het onderhavige ontwerp wordt daardoor een apart hoofdstuk in de Landsverordening personenvervoer vastgesteld voor de aansprakelijkheid voor schade, veroorzaakt aan passagiers." De Raad constateert onder punt 1.5 dat de introductie van spoorvoertuigen tevens strekt tot het vervoer van de lokale bevolking naar de binnenstad en dat de regering in dit kader het park-&-ride-gedrag dient te stimuleren. De
Raad wijst er op de daarvoor noodzakelijke parkeergarages nog niet zijn
Scan nummer 5 van 5
-
Scanpagina 4 van 19
Staten publ. 2012-2013
-
715
5
gerealiseerd. Met het oog daarop stelt de Raad dat in de memorie van toelichting geen planning is opgenomen met betrekking tot het tijdstip waarop de parkeergarages operationeel dienen te zijn. Ter zake zij, wellicht ten overvloede, opgemerkt dat wetgeving een middel is tot het realiseren van een voorgenomen beleid. In casu is het beleidsvoomemen te weten de introductie van een spoorwegsysteem in de binnenstad van Oranjestad, opgenomen in het Projectdossier `Streetscape & Tram'. Tot het realiseren daarvan is onder andere de aanleg van rails, de bouw van een remise, de bouw van een aantal parkeergarages, alsmede het vaststellen van het onderhavige ontwerp noodzakelijk. Met het oog op het algemeen aanvaarde beginsel van behoorlijk wetgeving is de wetgever gehouden om het ontwerp van een verantwoording te voorzien. Zo is de wetgever gehouden om in de memorie van toelichting een verantwoording van de doelstelling die met het ontwerp worden beoogd, de overwegingen die hebben geleid tot de voorgestelde wetsbepalingen, de handhavingaspecten van het ontwerp en de financiele lasten voor de overheid, op te nemen. Een planning ten aanzien van de aanleg en de bouw van de verschillende onderdelen van het project, in casu de parkeergarages, dient niet ter onderbouwing van de doelstelling dat met dit ontwerp wordt nagestreefd of van de overwegingen ten aanzien van de voorgestelde wetsbepalingen. Een dergelijke planning is wel voor het projectdossier van belang waardoor het in het projectdossier en niet in de memorie van toelichting dient te worden opgenomen. Niettemin zij ten aanzien van de parkeergarages opgemerkt dat binnen afzienbare tijd zal worden begonnen met de bouw van de parkeergarages. Het niet operationeel zijn van de parkeergarages, zij het voor een korte duur, zal het doel van de introductie van spoorvoertuigen, namelijk het vervoer van personen naar de binnenstad, niet ondermijnen. Onder punt 1.6 constateert de Raad dat de regering het wenselijk acht om alle aspecten omtrent het spoorwegsysteem bij of krachtens een aparte landsverordening te regelen en dat daardoor onder andere de Landsverordening personenvervoer niet van toepassing zal zijn op de spoorvoertuigen. De Raad kan zich niet hiermee verenigen. De Raad vraagt zich of welke redenen in casu ertoe hebben geleid dat de speciaal op personenvervoer toegesneden Landsverordening personenvervoer, niet van toepassing wordt verklaard. De Raad wijst erop dat in het onderhavige ontwerp geen regeling ten aanzien van de vervoersvergunning is opgenomen. Bovendien
Scan nummer 5 van 5
-
Scanpagina 5 van 19
Staten publ. 2012-2013
-
715
6
voorziet het ontwerp niet in een regeling ten aanzien van weigering of intrekking van de rijvergunning en ten aanzien van het toezicht en handhaving van de voorgestelde bepalingen. Dienaangaande zij opgemerkt dat het uitgangspunt bij het ontwerp is dat het vervoer van personen, door middel van spoorvoertuigen vooralsnog een aangelegenheid van de regering is. Het Land zal het feitelijke vervoer van personen niet zelf uitvoeren maar deze door middel van een bruikleenen exploitatieovereenkomst aan Arubus N.V. overdragen. Arubus N.V. zal daarbij het personenvervoer met spoorvoertuigen niet op eigen titel maar ten behoeve van het Land verrichten. De Landsverordening personenvervoer bevat echter een vergunningstelsel op grond waarvan een vergunninghouder het vervoer op eigen titel verricht, hetgeen dus niet strookt met het doel van de regering met betrekking tot het personenvervoer met spoorvoertuigen namelijk dat het op naam van het Land geschiedt. Met het oog daarop is besloten om het personenvervoer per spoorvoertuigen buiten het toepassingsbereik van de Landsverordening personenvervoer te laten. Ten aanzien van de regels over weigering en intrekking van een rijvergunnig zij vermeld dat in het voorgestelde artikel 4, eerste lid, impliciet de gronden zijn opgenomen waarbij een rijvergunning wordt geweigerd. Zo wordt geen rijvergunning afgegeven, indien een aanvrager niet over een Arubaans rijbewijs categorie D beschikt. Daarnaast zijn in het vijfde lid van hetzelfde artikel de gronden opgenomen voor het van rechtswege vervallen van een rijvergunning. Hierdoor is het regelen van intrekking van de rijvergunning niet noodzakelijk. Tot slot zij vermeld dat het vervoer van personen met spoorvoertuigen door Arubus N.V. op grond van de eerder genoemde bruikleen- en exploitatieovereenkomst zal geschieden. Het toezicht en de eventueel naar aanleiding daarvan te nemen maatregelen zal derhalve langs de civielrechtelijk weg geschieden. Een en ander zal in de overeenkomst worden vastgesteld. Vervolgens maakt de Raad onder 1.7 een aantal opmerkingen over de beperkte toepasselijkheid van de Landsverordening wegverkeer (AB 1997 no. 18) ten aanzien van spoorvoertuigen. Zo is vanwege het niet van toepassing zijn van artikel 3 van de Landsverordening wegverkeer het zogenaamde "joyriders" van spoorvoertuigen niet strafbaar. De Raad merkt vervolgens op dat de niet-toepasselijkheid van artikel 28 van de Landsverordening wegverkeer tot gevolg heeft dat de bestuurder van een spoor-
Scan nummer 5 van 5
-
Scanpagina
6 van 19
Staten publ. 2012-2013
-
715
7
voertuig niet tot afgifte van zijn rijbewijs kan worden verplicht in het geval tegen hem een proces-verbaal wordt gemaakt op grond van artikel 5 van die landsverordening voor het besturen van een spoorvoertuig onder invloed. De Raad vraagt verder hoe zal worden voorzien in de identificatie van de spoorvoertuigen. In dit verband adviseert de Raad om de inrichting van het ontwerp te heroverwegen en om de Landsverordening wegverkeer en de Landsverordening personenvervoer, alsmede de daarop gebaseerde uitvoeringswetgeving op het verkeer met spoorvoertuigen van toepassing te laten zijn. Ten aanzien van het joyriden van de spoorvoertuigen zij opgemerkt dat vanwege de technische inrichting van de spoorvoertuigen het joyriden van de spoorvoertuigen nagenoeg onmogelijk zal zijn. Voor het besturen van de spoorvoertuigen zijn immers steeds twee personen nodig, te weten de bestuurder en een conducteur die achter in het spoorvoertuig staat. Beiden moeten op een door middel van gewicht geactiveerde dodemansknop te trappen voordat het spoorvoertuig in bewegen kan komen. Ten aanzien van het rijden onder invloed zij opgemerkt dat dat gedrag op grond van artikel 5 van het onderhavige ontwerp in samenhang met artikel 5 van de Landsverordening wegverkeer wordt verboden. Indien door de getiniformeerde ambtenaren van het Korps Politie Aruba wordt geconstateerd dat een bestuurder onder invloed een spoorvoertuig bestuurt, wordt een strafrechtelijk onderzoek gestart. Door overeenkomstige toepassing van artikel 41 van de Landsverordening wegverkeer kan de bevoegheid van de bestuurder tot het besturen van spoorvoertuigen worden ontzegd. Het strafbaar feit is immers geconstateerd in het kader van zijn bevoegdheid om spoorvoertuigen te besturen (waarvoor een rijvergunning nodig is) en niet in het kader van zijn bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen (waarvoor een rijbewijs nodig is). Omtrent de vraag van de Raad over de identificatie van de spoorvoertuigen zij opgemerkt dat het voornemen is om in totaal vier spoorvoertuigen op het betrokken spoorwegsysteem te gebruiken. Dit kleine aantal maakt dat de identificatie van de spoorvoertuigen door middel van hun chassisnummer kan geschieden. Deze gegevens zullen overigens in het kader van de keuring van de spoorvoertuigen beschikbaar zijn. Indien het op grond van de ervaringen met het spoorwegsysteem wenselijk blijkt om een regeling te treffen ten aanzien van de identificatie van de spoorvoertuigen, kan dit bij een landsbesluit, houdende algemene maatregelen, als bedoeld in artikel 8, onderdeel f, worden geregeld.
Scan nummer 5 van 5
-
Scanpagina
7
van 19
Staten publ. 2012-2013
-
715
8
De Raad meldt verder onder 1.8 dat de in artikel 2, tweede lid, in samenhang met artikel 7 geregelde aansprakelijkheid van het Land voor schade van passagiers door dood of letsel een verwarrende situatie creeert, te
meer vanwege het feit dat in het concept bruikleen- en exploitatieovereenkomst met Arubus N.V. aan die onderneming de verplichting wordt opgelegd om een verzekering voor aansprakelijkheid voor dood of letsel van zowel vervoerde als niet vervoerde personen of te sluiten. De Raad adviseert (wederom) om de spoorvoertuigen in eigendom aan Arubus N.V. over te dragen, waarbij de aansprakelijkheid voor schade op Arubus N.V. kan komen te rusten en deze zich daarentegen verzekerd. Hierop zij geantwoord dat de regeling voor de verantwoordelijkheid en de aansprakelijkheid zoals in de artikelen 2, tweede lid, en 7 van het ontwerp, alsmede met de algemene aansprakelijkheidregels, zoals krachtens artikel 10 van het ontwerp worden voorgesteld (te weten de artikel 34c tot en met 34f in de Landsverordening personenvervoer) het volgende beoogt te bewerkstelligen. In geval van schade door dood of letsel van een passagier of van schade aan diens zaken, zal het Land aansprakelijk zijn voor het handelen van Arubus N.V. of wel diens bestuurder volgens de regels voor aansprakelijkheid die in de voorgestelde artikelen 34c tot en met 34f van de Landsverordening personenvervoer zijn opgenomen. In het geval van schade door dood of letsel aan een derde, niet zijnde een passagier (bijvoorbeeld een voetganger die door het spoorvoertuig wordt aangereden), of van schade aan diens zaken zal het Land aansprakelijk zijn overeenkomstig de algemene aansprakelijkheidsregels van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek van Aruba. In dit verband zij het uitdrukkelijk herhaald dat de gelaedeerde steeds het Land dient aan te spreken voor schade ten gevolge van het vervoer met en gebruik van spoorvoertuigen en niet Arubus N.V. In de bruikleen- en exploitatieovereenkomst met Arubus N.V. zal een recht van verhaal voor het Land ten opzichte van Arubus N.V. worden geregeld slechts voor het geval dat de bestuurder c.q. Arubus N.V. onzorgvuldig heeft gehandeld. Dit regresrecht van het Land is een interne aangelegenheid tussen het Land en Arubus N.V. Voor dit verhaalsrecht van het Land dient Arubus N.V. zich ingevolge de overeenkomst te verzekeren. De Raad stelt onder 1.9 dat de exploitatiekosten die het Land aan Arubus N.V. jaarlijks verschuldigd zal zijn ongeveer Afl. 3.000.000,- zullen bedragen. De Raad constateert verder dat in de ontwerp-Landsverordening
Scan nummer 5 van 5 - Scanpagina 8 van 19
Staten publ. 2012-2013
-
715
9
tot vaststelling van de begrotingen van het Land voor het dienstjaar 20 13 slechts een bedrag van Afl. 1.000.000,- ter zake is begroot. De Raad wenst dienaangaande nadere toelichting. De Raad vraagt vervolgens voor wiens rekening de elektriciteitskosten, die direct verband houden met het voortbewegen van de spoorvoertuigen komen. Ten slotte vraagt de Raad of het Land in additionele bronnen van inkomsten zal voorzien ter dekking van de exploitatiekosten. De Raad wijst in dit verband naar de haalbaarheidsstudie die meldt dat de inkomsten uit parkeergelden voor dat doel zullen worden aangewend. De Raad acht het van belang dat de financiele paragraaf van de memorie van toelichting daarop ingaat. Ten eerste zij vermeld dat in 2013 het vervoer van personen nog niet met het voorgenomen aantal van vier spoorvoertuigen zal geschieden, maar met ten hoogste twee spoorvoertuigen. Voorts zal het vervoer vooralsnog voor een beperkt aantal uren per dag geschieden. Beide aspecten maken dat voor 2013 naar verwachting slechts Afl. 1.000.000,- aan exploitatiekosten zullen worden gemaakt. Gezien de bedoelde begroting waarop het bedoelde bedrag van Afl. 1.000.000,- ten behoeve van het vervoer met spoorvoertuigen inmiddels door de Staten is goedgekeurd, is de financiele paragraaf van de memorie van toelichting op dit punt aangepast. Voorts zij ten aanzien van de vraag over de elektriciteitskosten vooropgesteld dat de spoorvoertuigen niet door middel van een bovengrondse energiebron zullen worden voortbewogen, maar door middel van een aandrijving dat uit batterijen en waterstof bestaat. In de remise zullen die batterijen worden opgeladen en de spoorvoertuigen worden getankt met waterstof. De kosten hiervan komen voor rekening van Arubus N.V. Ten aanzien van de vraag over additionele bronnen van inkomsten zij vermeld dat inkomsten van het Land zoals de inkomsten in verband met mogelijke in de toekomst to heffen parkeergelden, in de regel naar de algemene middelen vloeien en dus niet direct ter dekking van de exploitatiekosten kunnen worden gebruikt. De stelling van de Raad dat zulke inkomsten direct voor de dekking van de exploitatiekosten kunnen worden gebruikt is dus onjuist.
Ad 2. Ontwerp-landsverordening De Raad constateert onder 2.1 dat het begrip "Minister" niet in het ontwerp voorkomt en derhalve geen definitie in artikel 1 behoeft. Ik kan mij in deze opmerking vinden. De definitie van dit begrip is
Scan nummer 5 van 5
-
Scanpagina
9
van 19
Staten publ. 2012-2013
-
715
10
derhalve uit artikel
1
geschrapt.
De Raad constateert onder punt 2.2 dat het voorgestelde artikel 3 enerzijds beoogt het verbod tot het besturen van een spoorvoertuig zonder rijvergunning te regelen en anderzijds de verplichting tot het bij zich hebben van die rijvergunning. De Raad adviseert om het artikel te herformuleren zodat het verbod en de draagplicht duidelijk worden omschreven. Ik ben het bij nader inzien met de Raad eens dat de helderheid van het artikel gediend is indien die twee voorschriften duidelijk worden verwoord. Met het oog daarop is het artikel geherformuleerd waardoor het verbod in het eerste lid en de draagplicht in het tweede lid is opgenomen.
De Raad constateert onder 2.3 dat in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, en het vijfde lid de geldigheid van de rijvergunning wordt gekoppeld aan de geldigheid van het rijbewijs categorie D. De Raad vraagt hoe de geldigheid van het rijbewijs en daarmee de geldigheid van de rijvergunning effectief kan worden gecontroleerd, nu artikel 10 van de Landsverordening wegverkeer niet van toepassing zal worden verklaard op de bestuurder. De Raad acht het noodzakelijk dat hiertoe een regeling wordt getroffen dan wel dat zijn onder 1.7 vermeld advies wordt opgevolgd. Ten eerste zij vetmeld dat artikel 4, eerste lid, ziet op het verlenen van een rijvergunning waardoor een verplichting tot het bij zich hebben van het rijbewijs categorie D niet relevant is. Bij dit advies veronderstelt de Raad verder dat de geldigheid van een rijbewijs met alle zekerheid kan worden vastgesteld door een controle van het rijbewijs dat een persoon op grond van artikel 10 van de Landsverordening wegverkeer bij zich moet hebben en op grond van artikel 21 van die landsverordening of moet geven. Dit is onjuist. Zo kan de rijbevoegdheid van de betrokkenen door de rechter op basis van artikel 41 van die landsverordening zijn ontzegd zonder dat betrokkene zijn rijbewijs had moeten inleveren of dat het rijbewijs anderszins daarvan blijk geeft (vide artikel 41 jo 28 van de Landsverordening wegverkeer). Onder andere met het oog op dit probleem wordt in het ontwerp vastgesteld dat de rijvergunning het administratienummer van het rijbewijs van de betrokkene bevat. Een bestuurder van een spoorvoertuig dient op grond van het voorgestelde artikel 3, tweede lid, zijn rijvergunning bij zich te hebben. Op grond van het voorgestelde artikel 5 van het ontwerp jo. artikel 21 van de Landsverordening wegverkeer dient de bestuurder op
Scan nummer 5 van 5 - Scanpagina 10 van 19
Staten publ. 2012-2013
-
715
11
eerste vordering van de politieagent diens rijvergunning ter inzage afgeven. Op grond daarvan kan de politieagent een controle van de geldigheid van de rijvergunning verrichten en door middel van het administratienummer van het rijbewijs kan hij nagaan, of de bevoegdheid van de bestuurder om motorvoertuigen te besturen niet is ontzegd (artikel 7 jo 40 van de Landsverordening wegverkeer), of de geldigheid van zijn rijbewijs
categorie D niet is verstreken, of dat zijn rijbewijs categorie D niet ongeldig is verklaard (artikel 12 van de Landsverordening wegverkeer). Indien sprake is van een van die omstandigheden dan is de rijvergunning van rechtswege vervallen en beschikt de bestuurder niet over een geldige te zijnen name gestelde rijvergunning als bedoeld in het voorgestelde artikel 3.
Onder 2.4 constateert de Raad dat artikel 4, eerste lid, onderdeel b, bepaalt dat een rijvergunning wordt verleend indien de aanvrager onder meer kan aantonen dat hij over kennis beschikt voor het besturen van spoorvoertuigen. Het Land beschikt immers zelf over onvoldoende kennis om een examen of te nemen om te toetsen of een aanvrager de benodigde kennis heeft voor het besturen van een spoorvoertuig. Daarnaast is de regering voomemens om in de meergenoemde overeenkomst met Arubus N.V. te bepalen dat Arubus N.V. verantwoordelijk is voor een deugdelijke rijopleiding voor diens bestuurders. De Raad vraagt daardoor hoe de minister, belast met justitiele aangelegenheden, kan beoordelen of de aanvrager over voldoende kennis beschikt om spoorvoertuigen te besturen. Hier kan worden volstaan met de opmerking dat in de beginperiode van het personenvervoer met spoorvoertuigen het de bedoeling is dat de ambtenaren van de Departamento di Transporte Publico de opleiding van de bestuurders zullen bezien en aanwezig zullen zijn tij dens het afnemen van de examens van bestuurders door Arubus N.V., met goed gevolg waarvan het schriftelijk bewijs wordt verleend. Hierdoor zullen de ambtenaren van de bedoelde directie de nodige kennis en ervaring oplopen die nodig is voor het kunnen afnemen van examens. Zodra deze directie die kennis heeft opgedaan kan bij of krachtens landsbesluit, houdende algemene maatregelen, op grond van artikel 8, onderdeel a, de voorschriften over de toetsing van de rijvaardigheid worden vastgesteld. Met het oog op het voorafgaande is in het voorgestelde artikel 8, onderdeel a, de woorden "de toetsing van de rijvaardigheid" opgenomen.
Scan nummer 5 van 5 - Scanpagina
11
van 19
Staten publ. 2012-2013
-
715
12
De Raad merkt onder 2.5 op dat ingevolge het voorgestelde artikel 4, eerste lid, voor het verlenen van een rijvergunning niet vereist is dat de aanvrager van goed zedelijk gedrag dient te zijn. Volgens de Raad is dit wel noodzakelijk voor het verlenen van een rijvergunning voor andere personenvervoer op grond van artikel 31, eerste lid, onderdeel c, van de Landsverordening personenvervoer. Dit heeft tot gevolg dat voor het kunnen besturen van een spoorvoertuig geen antecedentenonderzoek en een openbare orde toets plaatsvindt, terwijl dat wel voor het overige personenvervoer dient plaats te vinden. De Raad acht deze discrepantie zonder nadere toelichting niet redelijk en adviseert om als vereiste op te nemen dat de aanvrager van goed zedelijk gedrag dient te zijn. Ik kan mij in deze opmerking van de Raad vinden. Dientengevolge is het vereiste van goed zedelijk gedrag van de aanvrager van een rijvergunning in artikel 4, eerste lid, nieuw onderdeel e, opgenomen. De Raad merkt vervolgens op dat in het voorgestelde artikel 4, vijfde lid, de vervalgronden met betrekking tot de rijvergunning zijn opgenomen, maar dat daarin anders dan bij een rijvergunning voor het overige perso-
nenvervoer, geen vervalgrond is opgenomen voor het geval dat de houder daarvan rechtens is veroordeeld tot een vrijheidsstraf wegens het plegen van een strafbaar feit. De Raad adviseert om een dergelijk vervalgrond alsnog op te nemen. Ik ben het in zoverre met de Raad eens dat met het oog op het vereiste van een goed zedelijk gedrag voor de afgifte van de rijvergunning tevens een vervalgrond dient te worden opgenomen in het geval de bestuurder na de afgifte van de rijvergunning veroordeeld is voor het plegen van een zedendelict. Ik acht het ook wenselijk om de rijvergunning van rechtswege te laten vervallen, indien de houder daarvan veroordeeld is voor een misdrijf tegen het leven, waarbij dit laatste ruim wordt geInterpreteerd zodat hieronder ook de delicten die in Titel XIX en XXI van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht van Aruba (AB 1991 no. GT 50) zijn opgenomen, worden verstaan. Het ontwerp voorziet nu hierin. Ik acht het echter te ver gaan om een rijvergunning van rechtswege te laten vervallen bij de veroordeling voor alle soorten delicten, hetgeen de Raad adviseert. Zo zou een rijvergunning vervallen indien de houder veroordeeld is voor valsheid in geschrifte, terwijl dit relevant hoeft te zijn voor het veilig kunnen besturen van spoorvoertuigen en verder niet van belang is voor de beoordeling of de bestuurder van goed zedelijk gedrag is.
Scan nummer 5 van 5 - Scanpagina 12 van 19
Staten publ. 2012-2013
-
715
13
Onder punt 2.7 constateert de Raad dat met betrekking tot het voorgestelde artikel 6 geen technische voorschriften worden gesteld, waaraan de spoorvoertuigen moeten voldoen. De Raad adviseert om dergelijke voorschriften, onder verwijzing naar zijn advies onder 1.7, in het Landsbesluit voorschriften voertuigen (AB 1999 no. 33) vast te stellen dan wel om in artikel 8 een delegatiegrondslag op te nemen strekkende tot regeling van de bestreffende technische voorschriften. Met betrekking tot dit advies zij vooropgesteld dat de minister, belast met justitiele aangelegenheden, op grond van het voorgestelde artikel 6 de discretionaire bevoegdheid heeft om de technische staat van een spoorvoertuig te onderzoeken en het at dan niet goed te keuren. Op grond van deze bevoegdheid zal de minister of de door deze aangewezen ambtenaar in het begin spoorvoertuigen op hun technische staat onderzoeken en al dan niet keuren. De betrokken minister of de aangewezen ambtenaar zal intussen op grond van de opgedane kennis met betrekking tot het keuren van de motorvoertuigen op grond van de Landsverordening wegverkeer, alsmede de te verwerven kennis en ervaring in de beginperiode met het onderzoek naar de technische staat van de spoorvoertuigen, beleid ontwikkelen over de voorschriften omtrent de inrichting van spoorvoertuigen. Hierna kan dat beleid op grond van het voorgestelde artikel 8, onderdeel c, bij of kraaltens landsbesluit, houdende algemene maatregelen, worden vastgesteld.
Vervolgens maakt de Raad onder punt 2.8 een aantal opmerkingen ten aanzien van het voorgestelde artikel 7 dat ziet op de aansprakelijkheid voor schade jegens derden ten gevolge van het vervoer. Ten eerste vraagt de Raad of onder het begrip derde tevens het personeel van Arubus N.V. wordt verstaan. Dienaangaande zij opgemerkt dat het voorgestelde artikel 7, eerste lid, ziet op derden die als passagiers van het spoorvoertuig worden vervoerd. Onder passagiers worden personen verstaan die door een spoorvoertuig worden vervoerd (vide het voorgestelde artikel 1). Een bestuurder is in het spoorvoertuig aanwezig om het in een bepaalde richting te leiden. Daarnaast is er, zoals eerder vermeld, tevens een conducteur achter in het spoorvoertuig aanwezig die op de dodemansknop moet staan alvorens het spoorvoertuig in beweging kan komen. Beiden zijn dus niet in het spoorvoertuig aanwezig om van een locatie naar de andere te worden vervoerd
Scan nummer 5 van 5 - Scanpagina 13 van 19
Staten publ. 2012-2013
-
715
14
waardoor zij niet als passagiers kunnen worden aangemerkt. Indien de bestuurder of de conducteur schade oploopt tijdens zijn werkzaamheden aan boord dan is er eventueel sprake van een bedrijfsongeval. In hetzelfde punt 2.8 constateert de Raad dat de verwijzing in het voorgestelde artikel 7, eerste lid, ziet op de krachtens artikel 10 van het onderha-
vige ontwerp voorgestelde artikelen 34c tot en met 34f in de Landsverordening personenvervoer. De Raad beveelt met het oog op de duidelijkheid aan om in artikel 7, eerste lid, die artikelen van de Landsverordening personenvervoer aan te duiden. Ik acht het echter onwenselijk om die in de Landsverordening personenvervoer voorgestelde artikelen te expliciteren. Immers indien die artikelen in de toekomst worden vernummerd, klopt de verwijzing in artikel 7, eerste lid, van het onderhavige ontwerp niet meer. Echter heb ik met het oog op de duidelijkheid de verwijzing aangescherpt door in artikel 7, eerste lid, dezelfde bewoordingen te gebruiken als in het opschrift van het voorgestelde hoofdstuk V van de Landsverordening personenvervoer. Ten slotte vraagt de Raad onder 2.8 waarom ten aanzien van het personenvervoer met spoorvoertuigen wordt afgeweken van de voor het overige personenvervoer geldende aansprakelijkheid door in het voorgestelde artikel 7, derde lid, de aansprakelijkheid van het Land tot een bedrag van Afl. 100.000,- per persoon, per gebeurtenis te beperken. Voor het overige personenvervoer geldt immers dat de verzekerde som per gebeurtenis evenzovele malen Afl. 15.000,- bedraagt als het aantal personen waarvoor het motorrijtuig bestemd is om te vervoeren, met een maximum van Afl. 300.000,- per gebeurtenis (vide artikel 3 van het Landsbesluit aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (AB 1999 no. GT 13)). Naar mijn oordeel is het maximumbedrag van Afl. 100.000,- per persoon, per gebeurtenis, gelet op de omvang van persoonschade naar aanleiding van een ongeval met en tij dens het vervoer per spoorvoertuigen, voldoende. Overigens zal worden bezien of Aft 15.000,- in de toekomst niet verhoogd moet worden. In punt 2.9 constateert de Raad dat bij het voorgestelde artikel 10, onderdeel b, de aansprakelijkheid van een vergunninghouder jegens een passa-
gier wordt geregeld. De Raad merkt dat er geen definitie van het begrip "passagier" is opgenomen en beveelt een definitie daarvan op te nemen.
Scan nummer 5 van 5 - Scanpagina 14 van 19
Staten publ. 2012-2013
-
715
15
Dienaangaande zij opgemerkt dat definities doorgaans worden opgenomen indien de bedoelde omschrijving van de term in een ontwerp afwijkt van het normale taalgebruik. In casu is dat niet het geval. Voorts constateert de Raad onder 2.9 dat de in de voorgestelde artikelen 34c tot en met 34f algemene aansprakelijkheidsregels in samenhang met het voorgestelde artikel 7 leidt tot de situatie dat Arubus N.V. in zijn hoedanigheid van vergunninghouder in de zin van de Landsverordening personenvervoer aansprakelijk zal zijn voor schade van de passagiers die met autobussen worden vervoerd maar niet aansprakelijk zal zijn voor de schade van passagiers die zij met spoorvoertuigen vervoert. De Raad beveelt aan om deze discrepantie to motiveren. Terecht constateert de Raad dat er sprake zal zijn van verschillende aansprakelijkheidsregimes binnen Arubus N.V. Ten aanzien van het vervoer met autobussen zal Arubus N.V. aansprakelijk zijn voor schade van passagiers op grond van het voorgestelde artikel 34c tot en met 34 f van de Landsverordening personenvervoer. Ten aanzien van schade aan passagiers van spoorvoertuigen zal het Land op grond van het voorgestel34c aansprakelijk zijn. Formeel is er dus inderdaad sprake van verschillende aansprakelijkheidsregimes. De feitelijke situatie zal echter anders zijn. Op grond van de bovenbedoelde overeenkomst tussen het Land en Arubus N.V., zal een zekere mate van verhaal van het Land jegens Arubus N.V. worden gecreeerd. Arubus N.V. zal derhalve de financiele consequenties van de aansprakelijkheid dragen. Men kan dus concluderen dat er in feite toch in zekere zin geen sprake is van verschillende aansprakelijkheidsregimes ten aanzien van het vervoer met autobussen en van het vervoer met spoorvoertuigen door Arubus N.V. Onder 2.10 constateert de Raad dat de in de Landsverordening personenvervoer voorgestelde artikelen 34c tot en met 34f aan een aantal aanspra-
kelijkheidsbepalingen uit het Nederlandse Burgerlijk Wetboek (hiema: NBW) zijn ontleend en vraagt in dat kader waarom een aantal andere aansprakelijkheidsbepalingen uit het NBW niet zijn overgenomen. Zo verwijst de Raad naar artikelen 107 (uitsluiting schadeplichtigheid van vervoerder voor bepaalde door de passagier aan boord genomen zaken), 108 (geen aansprakelijkheid van vervoerde voor vertraging), 114 (aansprakelijkheid van de passagier), 111 en 112 (nietige bedingen) van Boek
Scan nummer 5 van 5 - Scanpagina 15 van 19
Staten publ. 2012-2013
-
715
16
van het NBW. De Raad acht het noodzakelijk dat gemotiveerd wordt waarom deze aansprakelijkheidsbepalingen niet in het ontwerp zijn overgenomen. Dienaangaande zij vooropgesteld dat de Arubaanse wetgever niet gehouden is om bepalingen uit regelgeving op het betrokken terrein, die elders in het Koninkrijk zijn vastgesteld en die niet zijn overgenomen, te motiveren. Dit geldt te meer ten aanzien van bepalingen die een regeling treffen voor een probleem dat zich hier te lande niet voordoet. Zo zij ten aanzien van artikel 107 van het NBW vermeld dat dat artikel bedoeld is om het aan boord nemen van gevaarlijke stoffen of zaken te ontmoedigen. Het onderhavige spoorwegsysteem is bedoeld om toeristen en om de lokale bevolking van een naar het winkelgebied of hun werk te vervoeren. 1k acht het in dit verband nagenoeg niet-aannemelijk dat passagiers gevaarlijke stoffen of zaken aan boord zullen meenemen waardoor er geen probleem is die tot het vaststellen van een dergelijke bepaling genoodzaakt. 8
Onder 2.11 adviseert de Raad om, met het oog op de omvangrijke hoeveelheid uitvoeringswetgeving die op grond van artikel 8 tot stand moeten worden gebracht, het ontwerp op een bij landsbesluit te bepalen tijdstip in werking te laten treden. Ter zake zij opgemerkt dat het voorgestelde artikel 8 in de vorm van een kan-bepaling is geredigeerd, waardoor de regering de bevoegdheid heeft om de voorschriften, al dan niet tegelijk met de inwerkingtreding van het onderhavige ontwerp, vast te stellen. De bedoeling hiervan is dat mede op grond van de ervaringen met het spoorwegsysteem nadere voorschriften in de toekomst kunnen worden vastgesteld. Het voorgestelde artikel biedt de grondslag daarvoor. Ad 3. Memorie van toelichting De Raad merkt op dat door het gebruik in de toelichting door elkaar van de termen "binnenstad" en "Caya G.F. (Betico) Croes" de aan het ontwerp onderliggende problematiek onduidelijk overkomt. Er wordt volgens de Raad niet aannemelijk gemaakt dat door de introductie van het spoorvoertuig de omvang van de bestedingen van de lokale bevolking en van de toeristen zal veranderen en daardoor de inkomsten van het Land zullen veranderen. De Raad adviseert daarom om in de toelichting de verbetering van het stadsbeeld als doel op zich duidelijk te omschrijven. Dienaangaande merk ik op dat het doel van de introductie van het spoor-
Scan nummer 5 van 5 - Scanpagina 16 van 19
Staten publ. 2012-2013
-
715
17
wegsysteem op zich niet is om het stadsbeeld verbeteren, maar om potentiele klanten naar het winkelgebied in de omgeving van de Caya G.F. (Betico) Croes te vervoeren met de bedoeling dat zij aldaar zullen winkelen. Daarnaast is de bedoeling om toeristen naar de bezienswaardigheden en inwoners naar hun werkplek in dat gebied te vervoeren. Het doel heeft dus, zoals hierboven reeds vermeld, niet uitsluitend betrekking op de Caya G.F. (Betico) Croes maar tevens op het direct om deze straat heenliggend gebied, de zgn. binnenstad van Oranjestad. Naar verwachting zal het mobiliteitsplan, waar het spoorwegsysteem toe behoort, de economische activiteiten in de binnenstad doen toenemen. Samen met de infrastructurele verbeteringen, zoals de verbouwing van de historische panden en de verbeterde "streetscape" in de Caya G.F. (Betico) Croes, wordt beoogd orn de verpaupering van de binnenstad tegen te gaan en het stadsbeeld te verbeteren. De introductie van het spoorwegsysteem is dus, anders dan de Raad veronderstelt, bedoeld om personen naar de binnenstad, waaronder de Caya G.F. (Betico) Croes te vervoeren en niet slechts om het stadsbeeld te verbeteren. Onder 3.2 constateert de Raad dat het onderhavige ontwerp een lex specialis beoogt te zijn en vraagt hoe dit zich verhoudt met de algemene aansprakelijkheidsregels zoals voorzien in artikel 10 van het ontwerp. De Raad vraagt waarom niet voor is gekozen om de regeling gelijk in het Burgerlijk Wetboek op te nemen. Geantwoord kan worden dat een lex specialis beoogt om een van de algemene regels afwijkende regeling vast te stellen. De krachtens artikel 10 van het onderhavige ontwerp voorgestelde artikelen 34c tot en met 34f in de Landsverordening personenvervoer bevatten de algemene aansprakelijkheidsregels. Ingevolge die algemene regels zou Arubus N.V. aansprakelijk zijn voor schade aan passagiers of derden ten gevolge van een ongeval tij dens en met de spoorvoertuigen. Artikel 7 van het onderhavige ontwerp bevat de uitzondering, en dus het afwijkende specialisme daarop, namelijk dat niet Arubus N.V. maar het Land voor dergelijke schade aansprakelijk is. De voorgestelde artikelen 34c tot en met 34f in de Landsverordening personenvervoer zouden zich voor opneming in het Burgerlijk Wetboek kunnen lenen. Dat acht ik niet nu maar bij een herziening van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek wenselijk. Onder punt 3.3 vraagt de Raad wat wordt bedoeld met de woorden "de
Scan nummer 5 van 5 - Scanpagina 17 van 19
Staten publ. 2012-2013
-
715
18
gereedschappen van het materieel" in paragraaf 4 van het algemeen deel van de toelichting en acht een nadere toelichting wenselijk. Daarop zij geantwoord dat daaronder de gereedschappen voor het nodige onderhoud van en reparaties aan de spoorvoertuigen, wordt verstaan. Naar aanleiding van de toelichting op het in de Landsverordening personenvervoer voorgestelde artikel 34c, vierde lid, vraagt de Raad waarom het wenselijk wordt geacht dat de vergunninghouder geen beroep kan doen op schuld van een derde indien hijzelf medeschuld heeft aan de schade. Dienaangaande zij opgemerkt dan het wenselijk is om de passagiers een verdergaande bescherming jegens de vergunninghouder dan wel het Land te bieden. Ten slotte zijn de door de Raad voorgestelde verbeteringen van redactionele aard in het ontwerp en de memorie van toelichting grotendeels overgenomen en zijn dezerzijds zelf nog een aantal redactionele verbeteringen aangebracht.
Van de gelegenheid van nader rapport is voorts gebruikt gemaakt om ten eerste in het voorgestelde artikel 4, vijfde lid, een nieuw onderdeel f in te voegen met het oog op de veiligheid in het verkeer met spoorvoertuigen. Overigens komt deze vervalgrond grotendeels overeen met hetgeen in artikel 33 van de Landsverordening personenvervoer is geregeld. Daarnaast is aan datzelfde artikel een nieuw lid toegevoegd. Op grond daarvan is de minister, belast met justitiele aangelegenheden, bevoegd een rijvergunning te weigeren in het geval dat de openbare orde en veiligheid in het geding zou komen of indien de aanvrager eerder onveilig gedrag in het verkeer heeft vertoond. Overigens komt dit overeen met hetgeen in artikel 32 van de Landsverordening personenvervoer is geregeld. Ook bier wordt dus naar eenvormigheid van de wettelijke regels in het openbaar vervoer gestreefd. Tot slot is de toelichting op het voorgestelde artikel 7 in dier voege aangescherpt, dat uitdrukkelijk wordt vermeld dat de in dat artikel in samenhang met de voorgestelde artikelen 34c tot en met 34f van de Landsverordening personenvervoer bedoelde aansprakelijkheid voor persoon- en zaakschade van passagiers, niet ziet op eventuele aansprakelijkheid van het Land voor vertragingen.
Scan nummer 5 van 5 - Scanpagina 18 van 19
Staten publ. 2012-2013 - 715
19
veroorloof mij derhalve u het gewijzigde ontwerp van de landsverordening en de daarbij behorende gewijzigde memorie van toelichting wederom te doen toekomen en u in overweging te geven deze aan de Staten te bieden. 1k
De minister van Justitie en Onderwij s,
Scan nummer 5 van 5
-
Scanpagina 19 van 19