Rapport ten behoeve van Accreditatie hbo bachelor-opleiding Media, Informatie en Communicatie – MIC, voltijd en deeltijd Hogeschool van Amsterdam Instituut voor Media en Informatie Management
Rapport ten behoeve van Accreditatie hbo bachelor-opleiding Media, Informatie en Communicatie – MIC, voltijd en deeltijd Hogeschool van Amsterdam Instituut voor Media en Informatie Management
Hobéon® Certificering BV December 2004 Auditteam: Prof. Dr. B.P.F. Al R. de Haas T. Knoester Drs. W.G. van Raaijen Drs. R.F. Stapert
INHOUDSOPGAVE
1. 1.1. 1.2. 1.3. 1.3.1. 1.3.2. 1.3.3. 1.3.4. 1.3.5.
INLEIDING Bereik van de beoordeling Vóórtraject: nul-meting Beoordelingsprocedure en werkwijze Beoordelingsprocedure en werkwijze Beslisregels Auditteam Deelnemers visitatie (gesprekspartners uit de beide opleidingsvarianten) Programma visitatie
2.
BEVINDINGEN EN BEOORDELING Onderwerp 1: Doelstelling opleiding Facet 1.1. Domeinspecifieke eisen Facet 1.2. Niveau bachelor Facet 1.3. Oriëntatie hbo Onderwerp 2: Programma Facet 2.1. Eisen hbo Facet 2.2. Relatie tussen doelstelling en inhoud programma Facet 2.3. Samenhang programma Facet 2.4. Studielast Facet 2.5. Instroom Facet 2.6. Duur Facet 2.7. Afstemming tussen vormgeving en inhoud Facet 2.8. Beoordeling en toetsing Onderwerp 3: Inzet van personeel Facet 3.1. Eisen hbo Facet 3.2. Kwantiteit van het personeel Facet 3.3. Kwaliteit van het personeel Onderwerp 4: Voorzieningen Facet 4.1. Materiële voorzieningen Facet 4.2. Studiebegeleiding Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg Facet 5.1. Evaluatie resultaten Facet 5.2. Maatregelen tot verbetering Facet 5.3. Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Onderwerp 6: Resultaten Facet 6.1. Gerealiseerd niveau Facet 6.2. Onderwijsrendement
6 6 6 8 10 12 12 14 16 17 18 20 21 22 25 25 26 27 30 30 31 33 33 34 35 37 37 38
3. 3.1. 3.2. 3.3.
SAMENVATTEND OORDEEL Oordeelschema voltijd Oordeelschema deeltijd Overall oordeel / advies aan NVAO
40 40 41 42
BIJLAGE 1: BIJLAGE 2:
Curricula vitae auditoren en onafhankelijkheidsverklaringen externe auditoren Programma visitatie HvA-MIC 15-01-2004
1 1 1 2 2 4 5 5 5
1.
INLEIDING
1.1.
Bereik van de beoordeling
De Hogeschool van Amsterdam, in casu het Instituut voor Media en Informatie Management (hierna: MIM) verzorgt een hbo bachelor-opleiding Media, Informatie en Communicatie - MIC. Het MIM heeft in de afgelopen jaren een aantal transitie-stadia doorlopen. In 1998 is een diepgaande revisie van het onderwijs ingezet met het oog op een betere aansluiting aan het werkveld. In 2003 is dat traject afgerond met een goed doorlopen ‘Evaluatie Bestuurlijke Hantering’. In 2004 vond, in samenspraak met het werkveld, een doorontwikkeling van het leerplan plaats op basis van een businessplan met als einddoel een brede bachelor voor de domeinen media, informatie en communicatie. Daarmee vervallen de bestaande CROHO-licenties en gaat het instituut verder met de CROHO voor MIC waarmee vervolgtrajecten, waaronder Masters in binnen- en buitenland, in zicht komen. Deze bachelor-opleiding omvat thans een brede propedeuse en een hoofdfase waarin de bestaande opleidingen: “Communicatie” (CO-vt), “Informatiedienstverlening en -Management” (IDM-vt en -dt) en “Boekhandel en Uitgeverij” (BU-vt) als afstudeerprofielen worden aangeboden en wel als volgt: CO IDM BU
als afstudeerprofiel: als afstudeerprofiel: als afstudeerprofiel: als afstudeerprofiel:
RMC IM RP UMM
– – – –
“Reclame-, Marketing- en Communicatiemanager” (voltijd) “Informatiemanager” (voltijd en deeltijd) “Redacteur, Productmanager” (voltijd) “Uitgever, Marketingmanager” (voltijd)
Hobéon Certificering heeft als Visiterende en Beoordelende Instantie (hierna: VBI) de brede prope deuse en de hoofdfase met de vier afstudeerprofielen (RMC, IM, RP en UMM) beoordeeld. Deze beoordeling is gericht op een accreditatiebeslissing met betrekking tot de hbo bachelor-opleiding Media, Informatie en Communicatie – MIC in de voltijdse en deeltijdse variant. Voor de deeltijdvariant IM geldt dat de visie op het beroep gelijk is aan en ook de te verwerven competenties dezelfde zijn als die van de voltijdvariant. Op twee aspecten wijkt de deeltijdvariant af van de voltijdvariant. Dat betreft de roostering (zie hiervoor de facetten 2.4, 3.2 en 3.3) en de assessmentprocedure met betrekking tot de instroom (zie facet 2.5).
1.2.
Vóórtraject: nul-meting
Ter voorbereiding op het traject leidend tot een accreditatiebeslissing door de NVAO met betrekking tot de bachelor-opleiding MIC heeft Hobéon Certificering op verzoek van het Instituut MIM op 30 september 2003 een 0-meting uitgevoerd die met name was gericht op het door het MIM gehanteerde waliteitszorgsysteem. (Inhoudelijke toetsing door vakspecifieke deskundigen maakte geen onderdeel uit van de 0-meting.) Doel van de 0-meting was na te gaan of het MIM naar het oordeel van Hobéon Certificering voldoende was voorbereid op het feitelijke accreditatietraject. Dit bleek het geval: uit de 0-meting kon worden geconcludeerd dat er geen majeure knelpunten waren.
©Hobéon Certificering Eindrapport Accreditatie HvA - MIC voltijd en deeltijd| december 2004versie 3.2 1
De nulmeting werd verricht door Wienke Blomen en Willem van Raaijen, beiden respectievelijk als directeur en senior adviseur verbonden aan Hobéon Certificering. Hierbij zij aangetekend dat conform de met de NVAO gemaakte afspraken de samenstelling van het auditteam in het kader van het accreditatie-onderzoek een grotendeels andere samenstelling had. Zie § 1.3.2.
1.3.
Beoordelingsprocedure en werkwijze
1.3.1.
Beoordelingsprocedure en werkwijze
Bij de beoordeling van de betreffende opleiding is uitgegaan van het door de NVAO vastgestelde “Accreditatiekader bestaande opleidingen hoger onderwijs”. Daarin staan de onderwerpen en facetten vermeld waarop een VBI zich bij de beoordeling van een opleiding moet richten. Voorts zijn daarin opgenomen de criteria aan de hand waarvan een VBI moet bepalen of de basiskwaliteit van de betreffende opleiding als voldoende kan worden beoordeeld. Om de beoordeling voor alle partijen inzichtelijk te maken heeft Hobéon Certificering bovengenoemd Accreditatiekader nader uitgewerkt in een checklist (“Checklist Accreditatie HBO Bachelor”) waarin per facet het betreffende NVAO-criterium nader is gespecificeerd in zogeheten ‘deelvragen’. Voorafgaand aan het feitelijk accreditatie-onderzoek heeft Hobéon Certificering het MIM ervan op de hoogte gesteld dat bij de beoordeling van de bachelor-opleiding Media, Informatie en Communicatie – MIC van deze checklist gebruik zou worden gemaakt. Voor wat betreft beroepsprofiel, opleidingscompetenties en onderwijskundige doelstellingen van de opleiding MIC geldt het volgende: -Het beroepsprofiel van RMC is afgeleid van het landelijke profiel van de Communicatie-opleidingen en vervolgens aangevuld met specifieke elementen voor de reclame- en marketingbranche in samenspraak met het beroepenveld. -Voor IM geldt dat het nieuwe beroeps- en opleidingsprofiel, dat in 2000 werd opgesteld en door alle IDMopleidingen -zij het met onderlinge accentverschillen- werd onderschreven, is uitgevoerd. Er is gekozen voor een gemeenschappelijke visie op het beroep en opleiding, maar de meeste opleidingen kiezen toch voor een profilering binnen het gemeenschappelijke beroeps- en opleidingsprofiel. Het eigen hogeschoolbeleid en de sector waarbinnen de opleiding functioneert, spelen daarbij een belangrijke rol. De opleidingen in Deventer, Den Haag, Tilburg en Maastricht opereren binnen de sector Informatica, terwijl Groningen en Amsterdam binnen de sector Media en Communicatie functioneren. Ook de geformuleerde competenties zullen daarom accentverschillen vertonen. Het gemeenschappelijk beroeps- en opleidingsprofiel biedt deze ruimte voor accentverschillen. Deze vrijheid biedt tevens voldoende mogelijkheden om de Amsterdamse omgevingsfactoren in het curriculum in te kleuren. -RP en UM zijn uniek zijn in Nederland. De competentieprofielen zijn in afstemming met het werkveld (zie ook facet 1.1) tot stand gekomen. Het auditteam heeft het opleidingsspecifieke referentiekader alsmede de positionering van de afstudeervarianten t.o.v. vergelijkbare opleidingen elders geanalyseerd en vastgesteld dat het in voldoende mate specifiek is en qua inhoud, bereik en niveau passend is voor de hbo bachelor- opleiding MIC. (Zie voorts onder facet 1.1)
©Hobéon Certificering Eindrapport Accreditatie HvA - MIC voltijd en deeltijd| december 2004versie 3.2 2
Op de site van de afdeling Kwaliteit en Accreditatie van de Hogeschool van Amsterdam is onder ‘Richtlijnen en formats’ een ‘vertalingsmodel accreditatie en visitatie’ opgenomen waarin beschreven wordt hoe de hbokernkwalificaties de Dublin-descriptoren impliceren. Zo is bijvoorbeeld de eerste Dublin-descriptor ‘Kennis en inzicht’ ‘vertaald’ in de kernkwalificaties ‘brede professionalisering’ en ‘multidisciplinaire integratie’ en is de tweede Dublin-descriptor ‘Toepassen kennis en inzicht’ vertaald in de kernkwalificaties ‘probleemgericht werken’, creativiteit en complexiteit in handelen’ en ‘toepassing van de wetenschap’. Deze ‘vertaalslag’ is door het auditteam als zijnde adequaat geaccepteerd. De kernkwalificaties zijn voorts in de opleidingen verder uitgewerkt in de programma’s. De feitelijke beoordelingsprocedure van Hobéon Certificering kent twee hoofdmomenten: de documentanalyse en de audit. Documentanalyse Het betreft hier een analyse en beoordeling van de door het MIM geleverde Management Review / Zelfevaluatie en de tussentijdse in het kader van de interne sturingscyclus aangeleverde kwartaalrapportages, inclusief de daaraan gerelateerde documentatie. Deze documentatie had betrekking op onder meer: strategische keuzen en de positie in de markt, interne organisatie, systematiek interne kwaliteitszorg, ontwikkelingen in het beroepenveld, beroeps- en opleidingsprofielen, (validatie) eindkwalificaties, curricula en de interne en externe evaluatie daarvan, werkvormen, stagebeleid, toetsing en beoordeling, kwantitatief en kwalitatief personeelsbeleid, internationalisering, instroombeleid, studiebegeleiding, rendement. Op basis van de door het MIM aangeleverde documentatie, die naar het oordeel van het auditteam zeer volledig en helder is, kon het auditteam zich een goed beeld vormen van de primaire en secundaire processen van de opleiding MIC. Het auditteam heeft dit beeld getoetst aan zaken als: ambitieniveau, toekomstgerichtheid, innovatief vermogen, kwaliteitsbewaking via interne en externe evaluatie, arbeidsmarktrelevantie, resultaatgerichtheid, continuïteit, studenten- en docentenbelangen. Audit De audit was gericht op een actieve ‘controle’ door middel van een ééndaagse visitatie 1, uitgevoerd door een auditteam waarvan deel uitmaakten twee externe onafhankelijke deskundigen op het gebied van Media, Informatie en Communicatie, één hbo-student, één auditor onderwijs vanuit Hobéon Certificering en één secretaris eveneens vanuit Hobéon Certificering. Onder ‘controle’ moet hier worden verstaan dat het auditteam op verschillende niveaus (management, coordinatie, examencommissie, docenten, studenten, staf) heeft getoetst (i) of de in de documentatie beschreven beleidsvoornemens en daaraan gerelateerde uitvoeringsprocessen zijn geïmplementeerd en (ii) of de overige in de documentatie vervatte informatie verifieerbaar is. Deze verificatie door het auditteam geschiedde enerzijds door, zoals hierboven reeds is aangegeven, meerdere malen hetzelfde onderwerp met verschillende geledingen te bespreken en anderzijds aan de hand van additionele documentatie en indien van toepassing door eigen waarneming. Het betreft dan onder andere: overzichten van de samenstelling van de gremia uit het werkveld waarmee het MIM overleg voert; verslagen van die bijeenkomsten met het werkveld; overzicht CV’s van (gast)docenten; netwerkoverzicht docenten; verslagen van de functioneringsgesprekken met docenten; 1
Visitatie heeft op 15 januari 2004 plaatsgevonden.
©Hobéon Certificering Eindrapport Accreditatie HvA - MIC voltijd en deeltijd| december 2004versie 3.2 3
-
verslagen van docentevaluaties; verslagen van studievoortgangsgesprekken met studenten; détailbeschrijving van modules, cases en de daaraan gekoppelde opdrachten; competentiematrices; assessmentprocedures; portfolio’s van studenten en de (schriftelijke weergave van de) beoordeling daarvan door docenten; overzichten van stageplaatsen, stageverslagen en –beoordelingen; de zogeheten ‘beroepsproducten’ die gedurende de opleiding door studenten worden opgeleverd; de ‘eindproducten’ van studenten; eigen waarneming van huisvesting en materiële voorzieningen;
Aldus had het auditteam voldoende instrumenten om zich op gedetailleerd niveau op de hoogte te stellen van inhoud, opzet, uitvoering en resultaten van het opleidingsprogramma en van de daarmee samenhangende personele, organisatorische en materiële voorzieningen. Het auditteam heeft op deze wijze alle in het NVAO “Accreditatiekader bestaande opleidingen hoger onderwijs” vermelde facetten beoordeeld op basis waarvan een samenvattend oordeel per onderwerp werd gegeven. Het voorliggend rapport is de weergave van het oordeel van het auditteam met daarbij de gronden waarop die oordelen zijn gebaseerd.
1.3.2.
Beslisregels
Met als uitgangspunt de “Beslisregels Accreditatie” zoals vastgelegd in het NVAO Accreditatiekader heeft Hobéon Certificering de volgende beslisregels toegepast. A.
De scores op de per onderwerp gerubriceerde facetten leiden tot een score op het betreffende onderwerp en wel volgens de regels onder C.
B.
Binnen de beoordeling van een facet is er ruimte voor een eigen afweging van het auditteam: • Uitvoering/praktijk weegt zwaarder dan beleid/theorie; (beter een goed functionerende regeling die slecht is opgeschreven dan omgekeerd); • Primaire processen wegen zwaarder dan secundaire;
C.
Van facetten naar onderwerp. Hier geldt het volgende: • een onderwerp kan volgens de NVAO “Beslisregels Accreditatie” slechts ‘voldoende’ of ‘onvoldoende’ scoren; • een onderwerp krijgt de score ‘voldoende’ indien alle facetten tenminste ‘voldoende’ hebben gescoord of indien één facet ‘onvoldoende’ en de overige tenminste ‘voldoende’ hebben gescoord, mits er een acceptabel verbeterplan beschikbaar is voor het facet met de score ‘onvoldoende’; • een onderwerp krijgt de score ‘onvoldoende’ indien één facet ‘onvoldoende’ heeft gescoord en er geen acceptabel verbeterplan voor dit facet beschikbaar is; • een onderwerp krijgt de score ‘onvoldoende’ indien meer dan één facet ‘onvoldoende’ heeft gescoord, ongeacht of er voor die facetten acceptabele verbeterplannen zijn.
D. Indien voor een onderwerp een hogere score dan ‘voldoende’ gerechtvaardigd is, dan wordt dat met inachtneming van de regels onder E, als ‘extra aantekening’ vermeld.
©Hobéon Certificering Eindrapport Accreditatie HvA - MIC voltijd en deeltijd| december 2004versie 3.2 4
E.
Met betrekking tot de extra aantekening geldt het volgende: • een onderwerp krijgt de extra aantekening ‘goed’ indien alle facetten ‘goed’ hebben gescoord of indien één facet ‘voldoende’ en de overige facetten ‘goed’ of ‘excellent’ hebben gescoord; • een onderwerp krijgt de extra aantekening ‘excellent’ als alle facetten ‘excellent’ hebben gescoord of indien één facet ‘goed’ en de overige facetten ‘excellent’ hebben gescoord.een onderwerp krijgt geen extra aantekening indien één van de facetten ‘onvoldoende’ heeft gescoord;
1.3.3.
Auditteam
Het auditteam was als volgt samengesteld. Voorzitter: Prof. Dr. Bernard Al
Leden: Roland de Haas Drs. Willem G. van Raaijen Tanja Knoester
Secretaris: Drs. Robert F. Stapert
President commissaris Veen Bosch & Keuning Uitgevers nv;
Directeur Roland de Haas Consult bv; Senior-adviseur Hobéon Certificering bv; 3e jaars deeltijdstudent HBO Bestuurskunde /Overheidsmanagement – Haagse Hogeschool;
Senior-adviseur Hobéon Certificering bv;
Voor de curricula vitae zie bijlage 1.
1.3.4.
Deelnemers visitatie (gesprekspartners uit de beide opleidingsvarianten)
Het auditteam heeft tijdens de visitatie gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers van het MIM: de directeur, de onderwijsmanager, de teamleiders van de vier afstudeerprofielen, medewerker kwaliteitszorg, docenten, de teamleider propedeuse, de voorzitter examencommissie, coördinatoren stage & afstudeerfase en studenten. (Zie voor een volledig overzicht van de deelnemers van de visitatie: bijlage 2)
1.3.5.
Programma visitatie
Zie bijlage 2.
©Hobéon Certificering Eindrapport Accreditatie HvA - MIC voltijd en deeltijd| december 2004versie 3.2 5
2.
BEVINDINGEN EN BEOORDELING
Onderwerp 1: Doelstelling opleiding Dit onderwerp kent drie facetten: 1. domeinspecifieke eisen; 2. niveau bachelor; 3. oriëntatie hbo.
Facet 1.1. Domeinspecifieke eisen Criterium Het facet ‘Domeinspecifieke eisen’ van het onderwerp ‘Doelstelling opleiding’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: • Sluiten de eindkwalificaties van de opleiding aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk)? Bevindingen Naar het oordeel van het auditteam heeft het MIM een heldere en up-to-date visie (zie hierbeneden) op de belangrijkste ontwikkelingen in het voor het MIM relevante beroepenveld: de Media-, Informatie- en Communicatie-branche. Daarmee zijn tevens de drie kennisdomeinen aangegeven waarop het MIM zich richt. Een van de meest in het oog springende veranderingen in dit beroepenveld is de ‘revolutie’ in de media: van de klassieke benadering (tekst en daaraan gerelateerde informatie- en communicatiemethoden) naar de moderne waarin vorm en inhoud in elkaar overgaan tot een nieuwe context waarin de verschillende media convergeren. In deze context vormen data, informatie, entertainment en kennis de ruwe materialen voor de media- en informatie-industrie. Eén van de kenmerkende ontwikkelingen in dit verband is de overgang van een tekst- naar een beeldcultuur. (Zie voorts het commentaar bij facet 2.2.) Een tweede belangrijke verandering, onder de druk van de digitalisering en de opkomst van de informatieeconomie, is de opkomst van de genetwerkte organisaties. In plaats van de traditionele bedrijfskolommen en organisaties ontstaan er netwerken van competenties waar individuen samenwerken. Er is sprake van een transformatie van een industriële samenleving naar een netwerksamenleving. De economie verschuift naar een kenniseconomie die wordt gekenmerkt door groeiende mobiliteit in een culturele context die steeds meer via de media wordt vormgegeven en gecommuniceerd: de ‘medialisering’ van de maatschappij. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de media- en informatie-industrie zich heeft ontwikkeld tot een zelfstandig domein dat niet langer als een onderdeel mag worden beschouwd van de domeinen informatica, economie of communicatie. In de visie van het MIM is het dan ook een logische stap om de kennisdomeinen media, informatie en communicatie aan te bieden als onderling samenhangende afstudeerprofielen van één hbo bachelor-opleiding. Het MIM heeft in zijn Businessplan deze visie neergelegd en daar vervolgens in de eindkwalificaties van de vier afstudeerprofielen een nadere uitwerking aan gegeven in uitdrukkelijke samenspraak met het beroepenveld, door het MIM samengebracht in werkveldpanels. Deze werkveldpanels kennen een samenstelling over de breedte van de onderscheiden afstudeerprofielen. Zo hebben bijvoorbeeld in het panel voor het afstudeerprofiel RP de hoofdredacteur van een commercieel tijdschrift, de eindredacteur van een fiscale/financiële uitgever en het hoofd mediastages en onderwijsvoorlichting van een media academie zitting. Voor het profiel IM zijn dat bijvoorbeeld een bestuurslid van de NVB, het hoofd beeldarchief en documentatie van een commerciële omroep en de business intelligence manager van een groep van zeven grote communicatiebedrijven die grote multinationals als klant hebben.
©Hobéon Certificering Eindrapport Accreditatie HvA - MIC voltijd en deeltijd| december 2004versie 3.2 6
De eindkwalificaties van de afstudeerprofielen (zie ook paragraaf 1.3.1) zijn concreet en gedetailleerd geformuleerd in termen van (generieke) hbo-competenties en beroepsspecifieke competenties. (voorbeelden zie onder facet 1.2). Zij zijn voorts formeel door de betreffende werkveldpanels gevalideerd. Dit is schriftelijk vastgelegd in een tweetal documenten. Een voor het afstudeerprofiel RMC en een voor de profielen RP, UMM en IM. Deze documenten zijn door het auditteam geraadpleegd. De competenties sluiten deels aan bij landelijk overeengekomen (en gevalideerde) beroepsprofielen, deels betreft het een specifieke invulling (zie facet 1.2) door het MIM. Het is met name die specifieke invulling die door het MIM getoetst is aan de hierboven bedoelde werkveldpanels. Uit de betreffende verslagen blijkt dat de werkveldpanels die specifieke invulling onderschrijven. Belangrijk in dit verband is, dat in genoemde panels niet alleen vertegenwoordigers op management- niveau (zie boven) zijn opgenomen, maar ook beroepsbeoefenaren die actief opereren in functies waartoe de respectieve afstudeerprofielen opleiden zoals beleidsmedewerker NVB of free-lance journalist bij een dagblad. Daarmee is gewaarborgd dat bij het toetsen van de opleidingscompetenties de beroepen waarvoor wordt opgeleid, worden geplaatst in de bredere context van een bedrijf of organisatie met daarbij een uitwerking naar de werksetting van bij die beroepen horende concrete functies. Met betrekking tot de internationale dimensie van de opleiding heeft het MIM een heldere visie die zich laat samenvatten als: “think global, act local”. Dat wil zeggen dat de body of knowledge (vrij vertaald: ‘de collectieve kennis van de beroepsgroep’) internationaal is, dat de ontwikkelingen binnen de Media, Informatie en Communicatie-branche door internationale factoren worden beïnvloed maar tevens dat het referentiekader van de afgestudeerden voornamelijk nationaal is. Het programma is op beide dimensies gericht. Het gaat om kennis van internationale ontwikkelingen met een focus op de nationale markt, de cultuur en het taalgebied. Op instituutsniveau worden het beleid en de uitvoering van de onderwijstaak getoetst door de Adviesraad bestaande uit vertegenwoordigers uit de beroepspraktijk zoals het hoofd van de sector Elektronische Diensten en lid van het managementteam van een grote universiteitsbibliotheek, de manager opleidingen van een uitgeverij, de directeur van een landelijk dagblad, een management consultant van een van de grote consultancy-bedrijven, de directeur van een grote openbare bibliotheek enz. Gelet op de brede samenstelling van deze Adviesraad, is het auditteam van mening dat de verschillende deelgebieden van de beroepspraktijk op adequate wijze zijn vertegenwoordigd. Oordeel Dit facet is voldoende. De eindkwalificaties van de vier afstudeerprofielen in alle varianten zijn deels de resultante van landelijk overeengekomen beroepsprofielen en opleidings-profielen, waarmee dat deel voldoet aan de eisen die door vakgenoten uit andere verwante opleidingen worden gesteld. De specifieke eindkwalificaties waarmee het MIM aan de afstudeer-profielen in alle varianten een eigen invulling heeft gegeven, zijn tot stand gekomen in nauw overleg met het beroepenveld. De eind-kwalificaties zijn voor elk van de afstudeerprofielen en varianten concreet en gedetailleerd uitgewerkt en vormen bovendien een goed (en werkbaar!) referentiepunt voor de onderscheiden curricula.
©Hobéon Certificering Eindrapport Accreditatie HvA - MIC voltijd en deeltijd| december 2004versie 3.2 7
Facet 1.2. Niveau bachelor Criterium Het facet ‘Niveau bachelor’ van het onderwerp ‘Doelstelling opleiding’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: • Sluiten de eindkwalificaties van de opleiding aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor? Bevindingen Het auditteam heeft de eindkwalificaties van elk der vier afstudeerprofielen geanalyseerd om te bepalen of deze kwalificaties beantwoorden aan het niveau ‘bachelor’ zoals weergegeven in de zogeheten Dublindescriptoren. In de Dublin-descriptoren worden de volgende dimensies onderscheiden bij elk waarvan hieronder een specificatie wordt gegeven in relatie tot de respectieve eindkwalificaties: Kennis en inzicht De bijzondere eindkwalificaties zijn per afstudeerprofiel geformuleerd in negen beroepsspecifieke competenties en wel zodanig dat zij niet kunnen worden verworven zonder gedegen kennis en inzicht in bijvoorbeeld: (i) maatschappelijke ontwikkelingen in relatie tot informatiebehoefte, (ii) communicatie- en marketingvraagstukken (op strategisch, tactisch en operationeel niveau), (iii) rapportage- technieken, (iv) nieuwe media, (v) behoeften van de markt in relatie tot vorm en content van mediaproducten en (digitale) informatieproducten, (vi) ontwikkelingen binnen organisaties in de mediawereld. Toepassen Kennis en inzicht De beroepsspecifieke competenties zijn onderverdeeld in deelcompetenties, alle expliciet gericht op professionele toepassing van kennis en inzicht. Bij wijze van voorbeeld putten we uit de competentiematrix van het profiel RMC. Hierin staan negen competenties beschreven die elk zes tot veertien deelcompetenties kennen. De student moet zich de deelcompetenties eigen gemaakt hebben in een viertal fases van de studie: na de propedeuse, na de korte stage, bij de start van de afstudeerfase en aan het einde van de studie.Zo luidt de eerste competentie:“De beginnende beroepsoefenaar is in staat tot het herkennen en analyseren van sociaal-culturele, ethische, economische, technologische, politiek-bestuurlijke en internationale ontwikkelingen in de samenleving in relatie tot het communicatievak en deze af te stemmen in het beleid.” In de eerste vijf deelcompetenties moet de student bovengenoemde ontwikkelingen leren herkennen in de twee periodes tot en met de stage. In de deelcompetenties zes tot en met negen moeten de genoemde ontwikkelingen af te leiden en te analyseren zijn waarna vervolgens de resultaten verwerkt kunnen worden in het communicatiebeleid. De deelcompetenties zes tot en met negen beslaan de periode van start afstudeerfase tot en met afstuderen. De studenten dienen de behaalde competenties toe te passen in de ‘beroepsproducten’ zoals die in de eindkwalificaties genoemd zijn. Het gaat dan om ‘producten’ met een hoog praktijkgehalte waarbij de studenten wordt gevraagd op zoek te gaan naar praktische oplossingen voor problemen/vragen in de betreffende beroepspraktijk. Zo zal de student die wordt opgeleid voor informatiemanager een informatiebehoeftenanalyse moeten kunnen maken en beschrijven of binnen de competentie “het ontwikkelen, implementeren en evalueren van beschrijvingsmodellen voor metadata om context aan (digitale) tekst en (digitaal) beeld en geluid te geven en deze vindbaar te maken”, als eindproduct een taxonomie moeten kunnen opleveren die voldoet aan de regels voor catalogusopbouw. In feite is de ‘demonstratie’ in beroepsproducten het programmatisch Leitmotiv van de vier afstudeerprofielen.
©Hobéon Certificering Eindrapport Accreditatie HvA - MIC voltijd en deeltijd| december 2004versie 3.2 8
Oordeelsvorming Zowel de (generieke) hbo-competenties als de beroepsspecifieke competenties behelzen vaardigheden die expliciet zijn gericht op het maken van keuzes in de beroepsuitoefening op tactisch en operationeel niveau. Dit veronderstelt dat de student in staat is problemen te analyseren en mogelijke oplossingsstrategieën tegen elkaar af te wegen. Dit wordt in de deelcompetenties zichtbaar gemaakt. De scripties van de afgestudeerden beslaan het brede terrein van MIC en gaan veelal uit van een geconstateerd beroepsprobleem of vraagstelling van de opdrachtgever. Een substantieel deel van de onderwerpen heeft een zeer vertrouwelijk karakter en deze lopen uiteen van strategische marketingplannen, RSS-sites, aanpak voor brand– en line-extension bij tijdschriften tot advies over informatiemanagement bij organisaties. Excellente scripties worden soms beloond met prijzen binnen de branche, zoals de ‘Victorine van Schaikprijs’ en de ‘D.Mosterdprijs’. Scripties worden bewaard in de mediatheek. Communicatie Voor alle afstudeerprofielen geldt dat ‘communicatie’ als onderdeel van de beroepsuitoefening een centraal onderdeel vormt van de te verwerven competenties. Leervaardigheden Voor de betreffende afstudeerprofielen geldt dat de te verwerven competenties een aantal metavaardigheden van de studenten veronderstellen die expliciet op het eigen leren zijn gericht opdat de student in staat is vervolgstudies op een hoger niveau te doorlopen. Deze metavaardigheden staan in de eindkwalificaties vermeld in termen van ‘de eigen ontwikkeling als professional’. Oordeel Dit facet is voldoende. Het auditteam heeft op basis van de geleverde documenten, de procesbeschrijving van de curriculumontwikkeling en de gevoerde gesprekken tijdens de audit kunnen constateren dat, mede op basis van de vertaling door de HvA van de Dublin-descriptoren in de generieke hbo-kernkwalificaties en de specifieke invulling daarvan door het MIM voor elk van de afstudeerprofielen in de onderscheiden varianten de eindkwalificaties van de opleiding aantoonbaar aansluiten bij de beschrijving van het niveau ‘bachelor’ zoals weergegeven in de Dublin-descriptoren.
©Hobéon Certificering Eindrapport Accreditatie HvA - MIC voltijd en deeltijd| december 2004versie 3.2 9
Facet 1.3. Oriëntatie hbo Criteria Het facet ‘Oriëntatie hbo’ van het onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’ is beoordeeld aan de hand van de volgende NVAO-criteria: • Zijn de eindkwalificaties van de opleiding mede ontleend aan de door (of in samenspraak met) het relevante beroepenveld opgestelde beroepsprofielen en/of beroepscompetenties? • Sluiten de eindkwalificaties van de opleiding aan bij het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar in het relevante beroepenveld waarvoor de betreffende opleiding vereist of dienstig is? Bevindingen ‘Oriëntatie hbo’ kent twee dimensies. Het gaat hier om hoger onderwijs enerzijds en om beroepsonderwijs anderzijds. De eindkwalificaties van de betreffende afstudeerprofielen in alle varianten sluite n aantoonbaar aan (zie facet 1.2) bij de beschrijving van het bachelor-niveau in de Dublin-descriptoren. Daarmee is aangegeven dat de afstudeerprofielen gerekend kunnen worden tot het hoger onderwijs . De eindkwalificaties zijn voor alle betreffende afstudeerprofielen in de onderscheiden varianten geformuleerd in termen van competenties die aantoonbaar (zie facet 1.1) in samenspraak met het beroe penveld zijn opgesteld en door dat beroepenveld zijn gevalideerd. Oordeel Dit facet is voldoende. De eindkwalificaties van elk van de betreffende afstudeerprofielen in alle varianten zijn mede ontleend aan de door het relevante beroepenveld opgestelde beroepsprofielen en de daarmee samenhangende competenties waarover een beginnende beroepsbeoefenaar dient te beschikken.
©Hobéon Certificering Eindrapport Accreditatie HvA - MIC voltijd en deeltijd| december 2004versie 3.2 10
SAMENVATTEND OORDEEL VAN HET ONDERWERP ‘DOELSTELLING OPLEIDING’ Het onderwerp ‘Doelstelling opleiding’ is voldoende op basis van de beslisregel dat alle onderliggende facetten tenminste een voldoende hebben gescoord, hetgeen impliceert dat: • De eindkwalificaties van de opleiding aansluiten bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk); • De eindkwalificaties van de opleiding aansluiten bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor; • De eindkwalificaties van de opleiding mede ontleend zijn aan de door (of in samenspraak met) het relevante beroepenveld opgestelde beroepsprofielen en/of beroepscompetenties; • De eindkwalificaties van de opleiding aansluiten bij het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar in het relevante beroepenveld waarvoor de betreffende opleiding vereist of dienstig is.
©Hobéon Certificering Eindrapport Accreditatie HvA - MIC voltijd en deeltijd| december 2004versie 3.2 11
Onderwerp 2: Programma Dit onderwerp kent acht facetten: 1.eisen hbo; 2. relatie tussen doelstellingen en inhoud; 3. samenhang programma; 4. studielast; 5. instroom; 6. duur; 7. afstemming tussen vormgeving en inhoud; 8. beoordeling en toetsing.
Facet 2.1. Eisen hbo Criteria Het facet ‘Eisen hbo’ van het onderwerp ‘Programma’ is beoordeeld aan de hand van de volgende NVAOcriteria: • Vindt kennisontwikkeling van studenten plaats via vakliteratuur, aan de beroepspraktijk ontwikkeld studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk en/of (toegepast) onderzoek? • Heeft het programma aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied /de discipline? • Waarborgt het programma de ontwikkeling van beroepsvaardigheden en heeft het aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk? Bevindingen 2.1.1. De programmabeschrijving van de bachelor-opleiding MIC laat, bijvoorbeeld in de competentiematrices (zie ook facet 1.2), zien dat in de opleiding de kernactiviteiten, -vraagstukken en -dilemma’s van de communicatieprofessional centraal staan. Dit beeld werd tijdens de visitatie bevestigd aan de hand van de verstrekte informatie over de thema’s van studieopdrachten, stages, projecten en werkperiodes waarmee reeds in de propedeuse een aanvang wordt gemaakt. Voorbeelden hiervan zijn ondermeer: kortere life-cycles en veranderende businessmodellen, verdergaande segmentatie in de media, vrijheid van meningsuiting en ethiek in de media, cross-media uitgeven, digital rights management, on-line exploitatie en on-line publishing zonder uitgever.Uit deze informatie en de toelichting daarop van de verschillende gesprekspartners blijkt naar het oordeel van het auditteam overduidelijk, dat de opleiding niet alleen goed op de hoogte is van wat er in het beroepenveld speelt, maar daar ook met haar programma adequaat op inspeelt. Deze door het MIM gekozen opzet garandeert dat in de feitelijke uitvoering van het programma voortdurend en systematisch aandacht wordt besteed aan de actuele ontwikkelingen binnen de beroepspraktijk. De ondersteunende vakliteratuur en het begeleidend studiemateriaal zijn rechtstreeks ontleend aan de actuele beroepspraktijk, zo heeft het auditteam tijdens de audit middels literatuurlijsten en readers kunnen vaststellen. Een en ander lag tijdens de audit, net als afstudeerscripties en andere ‘eindproducten’, in een speciaal daartoe ingerichte ruimte ter inzage beschikbaar. 2.1.2. De interactie tussen het MIM en de beroepspraktijk vindt op verschillende niveaus plaats. Het MIM heeft een Adviesraad (zie facet 1.1) in het leven geroepen bestaande uit vertegenwoordigers van het beroepenveld. Hier vindt interactie plaats op strategisch beleidsniveau. Op opleidingsniveau vindt tweemaal per jaar interactie plaats via de werkveldpanels (zie facet 1.1) (expert cycles) die een actieve en cruciale rol spelen bij het bepalen en actualiseren van de eindkwalificaties van de opleiding en de daarvan afgeleide competenties. Ook is interactie gewaarborgd door het relatief groot aantal (ca 40% van het totale docenten bestand) part-time docenten met een voor de opleiding relevante beroepspraktijk. Het beleid van het MIM is er overigens op gericht dit aantal nog verder uit te breiden. Voorts zet het MIM op grote schaal gastdocenten en -sprekers in uit de breedte en het netwerk van het instituut op zowel operationeel, tactisch alsook strategisch niveau uit de uitgeverswereld van zowel kranten, tijdschriften, boeken als multi-media, uit de zowel publieke als commerciële omroepwereld, uit de internethoek, uit de marketingwereld, de reclamewereld, de internethoek, maar ook uit de advocatuur. Het MIM noemt in dit verband een aantal van circa vijftig sprekers.
©Hobéon Certificering Eindrapport Accreditatie HvA - MIC voltijd en deeltijd| december 2004versie 3.2 12
Dat het MIM erin slaagt op verschillende niveaus interactie met het beroepenveld te realiseren wordt mede mogelijk gemaakt door het uitgebreide relatienetwerk waarover de opleiders beschikken. (Zie ook onder facet 3.1.) Interactie met de beroepspraktijk vindt ook plaats via de studenten die tijdens en na hun stageperioden (korte ‘snuffelstages’ in het 1e jaar, beroepsvoorbereidende stage in het 2e jaar en participerende stages in het 3e en 4e jaar) hun observaties en ervaringen terugkoppelen naar docenten en medestudenten. Om een beeld te geven: van de stagiaires in de beroepsoriënterende of snuffelstage van IM kwam in het studiejaar 2003-2004 40% bij mediabedrijven terecht, 30% in de zakelijke dienstverlening, 20% bij bibliotheken en archieven en 10% bij handelsbedrijven. Ook de overige getoonde overzichten van stageplekken tonen een gevarieerd en breed beeld. In enkele gevallen leidt de interactie met de beroepspraktijk aantoonbaar tot wijzigingen in het programma. Het MIM heeft deze interactie goed gedocumenteerd en tijdens de visitatie voor het auditteam aantoonbaar weten te maken. 2.1.3. De inhoud en de organisatie van het onderwijsprogramma is sterk, zelfs in overwegende mate, gericht op het arrangeren van een leeromgeving binnen het instituut en binnen de beroepspraktijk waarbij het werken aan concrete beroepsproducten (zie facet 1.2) reeds vanaf de aanvang van de opleiding centraal staat en waarmee het MIM de studenten op een bijzonder intensieve wijze in de gelegenheid stelt via concrete opdrachten (zie facet 1.2) de vereiste beroepsvaardigheden te verwerven. Deze opdrachten zijn ontleend aan de beroepspraktijk (voorbeeld-cases) of worden rechtstreeks door de beroepspraktijk ingebracht via de parttime docenten en de gastdocenten. Deze cases zijn voorts wat betreft realiteitswaarde, relevantie en actualiteit van goed niveau. Het auditteam heeft dit tijdens de visitatie kunnen vaststellen aan de hand van détaildocumentatie over verschillende cases en de daaraan gerelateerde studentopdrachten. Overigens blijkt uit het zogeheten STEM-onderzoek, dat jaarlijks door een extern bureau in opdracht van de Hogeschool van Amsterdam wordt verricht om zicht te krijgen op het oordeel van studenten over het onderwijs en alle primaire en secundaire voorzieningen, dat de interactie met het werkveld positief scoort. Tijdens de audit werd dit beeld door de gesprekken met de studenten bevestigd. Oordeel Dit facet is goed. De interactie met de beroepspraktijk vindt op vele niveaus plaats en wordt aantoonbaar ingezet om de relevantie, de actualiteit en de kwaliteit van de opleiding te waarborgen. De ontwikkeling van kennis en beroepsvaardigheden van de studenten vindt plaats via vakliteratuur, via door de be roepspraktijk ingebrachte casus en via aan de beroepspraktijk ontleend studiemateriaal.
©Hobéon Certificering Eindrapport Accreditatie HvA - MIC voltijd en deeltijd| december 2004versie 3.2 13
Facet 2.2. Relatie tussen doelstelling en inhoud programma Criteria Het facet ‘Relatie tussen doelstelling en inhoud programma’ van het onderwerp ‘Programma’ is beoordeeld aan de hand van de volgende NVAO-criteria: • Is het programma een adequate concretisering van de eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen? • Zijn de eindkwalificaties adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma ? • Biedt de inhoud van het programma studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken? Bevindingen De samen met het beroepenveld opgestelde eindkwalificaties van de betreffende vier afstudeerprofielen zijn uitvoerig gedocumenteerd. Per afstudeerprofiel bevat deze documentatie een onderliggende beschrijving van (1) algemene maatschappelijke trends die voor de opleiding relevant zijn (informatie-maatschappij, kenniseconomie, kennismanagement, globalisering, netwerk-organisaties en daarnaast ook de overgang van tekst- naar beeldcultuur) en van (2) daarmee samenhangende ontwikkelingen in de communicatie-, informatie- en mediabranche die in een stroomversnelling is geraakt onder andere tengevolge van het tempo waarin nieuwe ICT-technieken worden toegepast. Deze toepassing leidt tot een transformatie met betrekking tot de wijze waarop informatie wordt gemaakt, gedistribueerd en verkocht. Kernbegrippen daarbij zijn interactiviteit, multichannel, multicultured, hyperlink, meta-informatie en marketability. Deze technologische mogelijkheden beïnvloeden vorm en inhoud van de informatie-producten en -diensten en binnen organisaties beïnvloeden ze de bedrijfsvoering waarbij communicatie een essentieel managementinstrument is geworden. Het onderwijsprogramma sluit hier goed bij aan. Uit de opzet van de modules waaruit het programma is opgebouwd wordt dit aantoonbaar. Elke module is heel specifiek gericht op enerzijds een leerdoel (het verwerven van een of meer deelcompetenties) en anderzijds op het maken van een beroepsproduct (zie facet 1.2) individueel of in groepsverband. Voorbeelden daarvan werden het auditteam getoond op basis waarvan het auditteam van mening is dat de eisen waaraan deze beroepsproducten (moeten) voldoen, expliciet anticiperen op die welke in het beroepenveld worden gesteld. Daarmee wordt in het programma een direct en zichtbaar verband gelegd tussen de inhoud, het niveau en de oriëntatie van het programma enerzijds en de eindkwalificaties anderzijds. Doordat de output van een module telkens is geformuleerd in termen van een door de student (individueel of in groepsverband) op te leveren beroepsproduct, is de vraag of -en zo ja in welke mate- een student het betreffende leerdoel heeft gerealiseerd, zeer goed toetsbaar, zo bleek het auditteam tijdens de visitatie. De vormgeving van de modules gaat uit van een geïntegreerde leeromgeving waarin het leerproces van de student centraal staat. Onderdeel van dit leerproces is zelfreflectie en zelfregulatie die de student inzicht geven in zijn eigen leerproces en leerstijl. Op die wijze worden studenten in staat gesteld hun eigen leerproces te sturen. Het totale programma is zodanig opgezet dat studenten deze competentie stap voor stap kunnen verwerven. Het MIM faciliteert dit leerproces uitdrukkelijk via zijn docenten, die optreden als ontwerper van leeromgevingen, als coach en als beoordelaar. Kernactiviteiten van de MIM-docenten zijn dan ook: individugerichte vormgeving, procesgerichte instructie, monitoring en bijsturing. Dit blijkt uit de functieomschrijvingen van de docenten, maar ook uit de gesprekken die het auditteam daarover heeft gevoerd zowel met hen als met de studenten.
©Hobéon Certificering Eindrapport Accreditatie HvA - MIC voltijd en deeltijd| december 2004versie 3.2 14
Bieden inhoud en vormgeving van de modules de studenten de gelegenheid om de vereiste deelcompetenties te verwerven, de wijze waarop in een in complexiteit opklimmende reeks de modules vervolgens in het totale programma zijn gepositioneerd, maken het de student mogelijk alle eindkwalificaties te verwerven. Oordeel Dit facet is voldoende. Het programma en de leerdoelen van de programmaonderdelen zijn een adequate concretisering van de geformuleerde eindkwalificaties. Inhoud, vormgeving en de faciliteiten die de MIMdocenten bieden, stellen de student in de gelegenheid de geformuleerde eindkwalificaties te verwerven.
©Hobéon Certificering Eindrapport Accreditatie HvA - MIC voltijd en deeltijd| december 2004versie 3.2 15
Facet 2.3. Samenhang programma Criterium Het facet ‘Samenhang programma’ van het onderwerp ‘Programma’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: • Is het studieprogramma inhoudelijk samenhangend? Bevindingen De voor de afstudeerprofielen geldende generieke hbo-competenties en specifieke beroepscompetenties zijn aantoonbaar ontleend aan de voor de respectieve afstudeerroutes relevante beroepsprofielen. De eisen die de Media-, Informatie- en Communicatiebranche stelt aan haar beroepsbeoefenaren, worden in deze profielen beschreven in onderling samenhangende deelcompetenties Het programma reflecteert uitdrukkelijk deze samenhang. Niet alleen in de programmabeschrijving maar ook in de détailinformatie op module-niveau waarover het auditteam tijdens de visitatie kon beschikken, wordt deze samenhang goed zichtbaar. En wel als volgt: de modules waaruit het programma is opgebouwd, zijn qua inhoud en thematiek telkens en expliciet ontleend aan bepaalde specifieke deelcompetenties zoals beschreven in de eindkwalificaties; kernelement in de vormgeving van elke module is een sterke interactie tussen theorie en praktijk; dat de modules telkens gericht zijn op het maken van beroepsproducten impliceert dat studenten leren kennis en vaardigheden uit verschillende deelgebieden te integreren; de modules zijn zodanig ontworpen en in het opleidingsprogramma gepositioneerd dat zij ten opzichte van elkaar een anticiperende dan wel verdiepende functie hebben in het leerproces van de student; de begeleiding door docenten is (ondermeer) gericht op het bewaken van de samenhang in de individuele leerroute van de student; alle modules tezamen bestrijken alle deelcompetenties zoals opgenomen in de eindkwalificaties. Overigens blijkt uit het zogeheten STEM-onderzoek dat de studenten de samenhang van de opleiding positief beoordelen. Deze positieve beoordeling werd tijdens de gesprekken met de studenten bevestigd. Oordeel Dit facet is goed. De inhoud en planning van het programma zijn op een zeer goed doordachte en consistente wijze op elkaar afgestemd waardoor de onderscheiden programmaonderdelen (modules) tezamen een coherent geheel vormen. De gesprekken tijdens de audit met de studenten bevestigden uitdrukkelijk de geconstateerde goede inhoudelijke samenhang.
©Hobéon Certificering Eindrapport Accreditatie HvA - MIC voltijd en deeltijd| december 2004versie 3.2 16
Facet 2.4. Studielast Criterium Het facet ‘Studielast’ van het onderwerp ‘Programma’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAOcriterium: • Is het programma studeerbaar doordat studievoortgang belemmerende factoren zoveel mogelijk worden weggenomen? Bevindingen De studielast is per module vastgesteld in termen van studiepunten (ECTS). De modules en de per module toegekende studiepunten zijn via intranet voor de studenten opvraagbaar. De belasting op puntenniveau is dan ook zichtbaar in het leerprogramma. Na elke module vindt evaluatie plaats via toetsing van de resultaten maar ook in het kader van de studieloopbaanbegeleiding via ‘functioneringsgesprekken’ met de studenten. Bij deze gesprekken wordt telkens nagegaan of de studievoortgang voldoende dan wel onvoldoende is. Bij onvoldoende studievoortgang worden samen met de student de belemmerende factoren geïdentificeerd. Het auditteam heeft dit kunnen vaststellen aan de hand van tijdens de audit ter inzage liggende studievoortgangsverslagen en op basis van de gesprekken met docenten en studenten. Overigens blijkt uit zowel het zogeheten STEM-onderzoek als uit de met de studenten gevoerde gesprekken, dat de studenten de studeerbaarheid van de opleiding positief beoordelen. De deeltijdvariant kent een van de voltijdvariant afwijkende roostering. Volgen de voltijders colleges e.d. op maandag tot en met donderdag, de deeltijders doen dat op vrijdag. Beide doelgroepen zijn zeer te spreken over deze aanpak. Elke student heeft een (vaste) studieloopbaanbegeleider met wie de student vervolgens de mogelijkheden bespreekt om de studievoortgang te optimaliseren. Daarnaast vinden er halfjaarlijkse interne evaluaties plaats door het MIM-managementteam. Een van de onderdelen van deze evaluatie is de studielast per onderdeel, waarbij wordt nagegaan of de vastgestelde studielast structureel afwijkt van de werkelijke studielast. Doel van deze evaluatie is vast te stellen of er op programmaniveau herschikkende maatregelen moeten worden genomen. Oordeel Dit facet is voldoende. Belangrijk is dat het MIM zowel op studentniveau als op programmaniveau systematisch aandacht besteedt aan de relatie tussen de formele en feitelijke studielast. Het MIM heeft derhalve een instrument om op die beide niveaus studievoortgang-belemmerende factoren weg te nemen.
©Hobéon Certificering Eindrapport Accreditatie HvA - MIC voltijd en deeltijd| december 2004versie 3.2 17
Facet 2.5. Instroom Criterium Het facet ‘Instroom’ van het onderwerp ‘Programma’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAOcriterium: • Sluit het programma qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: vwo, havo, middenkaderopleiding of specialistenopleiding (WEB) of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit een toelatingsonderzoek? Bevindingen Sinds 1999 is de instroom naar het MIM aanzienlijk toegenomen. Van ca. 600 studenten in 1999 naar ca.1000 in 2003. De prognose is dat dit aantal in 2004 zal groeien naar 1200. Voor het MIM is dit reden om het accent in het wervingsbeleid meer te richten op de kwaliteit van de instroom. Met daarbij overigens de kanttekening dat selectie ‘aan de poort’ vooralsnog wettelijk niet is toegestaan. Om de instroom zoveel mogelijk te sturen, zal in de werving sterk de nadruk worden gelegd op affiniteit met media, informatie en communicatie. Voorts zal door het MIM met ingang van het studiejaar 2004/2005 een geschiktheidtest aan aspirantstudenten worden aangeboden. Deze test kan niet gebruikt worden om de toegang te weigeren, maar wel om de aspirant-student in staat te stellen een verantwoorde keuze te nemen. De feitelijke instroom is in termen van kennis en leervaardigheden zeer heterogeen van karakter. 25% VWO; 65% HAVO en 10% MBO. De eerste zes maanden van de propedeutische fase zijn uitdrukkelijk ingericht om de studenten inzicht te verschaffen in hun eigen mogelijkheden de opleiding met succes af te ronden, maar ook om ze een realistisch beeld te schetsen van het beroepsperspectief. Hiertoe wordt ook het middel van de ‘snuffelstages’ (zie facet 2.1) ingezet. Deze worden door de studenten zelf verworven en vanuit de opleidingsteams via de stageprocedure aangestuurd.Tijdens deze beginperiode worden de studenten begeleid om eventuele achterstanden en/of lacunes weg te werken. Blijkens het STEM-onderzoek zijn de studenten daar positief over, hetgeen tijdens de visitatie werd bevestigd. Na deze periode vindt de feitelijke selectie plaats op basis van een bindend studieadvies. Daarmee heeft de propedeuse naast een oriënterende uitdrukkelijk ook een selecterende functie. Ondanks deze op de instroom toegesneden aanpak is het uiteindelijk rendement van de propedeuse (60%) lager dan de nagestreefde norm (70%) die de Hogeschool van Amsterdam (HvA) heeft vastgesteld. Reden voor het MIM het aannamebeleid via de introductie van een geschiktheidtest aan te scherpen en de begeleiding in de propedeuse te intensiveren. Ten behoeve van bepaalde groepen binnen de instroom (bijvoorbeeld vanuit VWO en MBO) heeft het MIM een helder uitgewerkt en consistent vrijstellingenbeleid zo bleek uit de betreffende documentatie.Zo is de gehele procedure in een stappenplan beschreven met wie wanneer welke actie onderneemt en welke documenten er overlegd moeten worden. Uiteindelijk beslist de examencommissie over de vrijstelling na advies van de betreffende teamleider Voor de deeltijdvariant geldt een vrijstellingenbeleid dat is gebaseerd op het erkennen van elders verworven competenties (EVC). Het MIM heeft daartoe een intake- en assesmentmodel ontwikkeld dat door het auditteam onder de loep is genomen en tijdens de diverse gesprekken, met name in het gesprek met de examencommissie, uitgebreid op werking en consistentie is getoetst. In het model zijn de stappen aangegeven die kunnen leiden tot vrijstelling. Eerst is er een intake/aanmeldingsgesprek met de kandidaat-student, vervolgens beoordeelt de student zijn voor de studie relevante elders verworven competenties en vult die in een Quick Scan-format in. Tevens verzamelt de student de bijbehorende bewijsstukken en bouwt zo zijn portfolio.
©Hobéon Certificering Eindrapport Accreditatie HvA - MIC voltijd en deeltijd| december 2004versie 3.2 18
De assessoren beoordelen vervolgens Quick Scan en portfolio en geven aan of de student in aanmerking komt voor het assessment dat moet leiden tot de vrijstelling. Na start van de studie vinden er bij wijze van coaching halfjaarlijks POP-gesprekken plaats waarin de competentiegroei van de student wordt beoordeeld en verder begeleid. Aardig om in dit verband te vermelden, is dat een bij de HvA ontwikkeld assessmodel inmiddels is gecertificeerd en door het Ministerie van Economische Zaken is genomineerd voor een innovatieprijs. Oordeel Dit facet is voldoende. Qua vorm en inhoud houdt het opleidingsprogramma voldoende rekening met de verschillen in de kwalificaties van de instromende studenten.
©Hobéon Certificering Eindrapport Accreditatie HvA - MIC voltijd en deeltijd| december 2004versie 3.2 19
Facet 2.6. Duur Criterium Het facet ‘Duur’ van het onderwerp ‘Programma’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAOcriterium: • Voldoet de opleiding aan de formele eisen m.b.t. de omvang van het opleidingsprogramma van 240 ECTS-studiepunten? Bevindingen Het totale aantal studiepunten van het programma van elk van de betreffende afstudeerprofielen (180 ECTS) tezamen met de propedeuse (60 ECTS) bedraagt 240 ECTS. Daarmee voldoet de opleiding aan de formele eis die aan bachelor-opleidingen wordt gesteld. Dit geldt ook voor de deeltijdvariant. Oordeel Dit facet is voldoende.
©Hobéon Certificering Eindrapport Accreditatie HvA - MIC voltijd en deeltijd| december 2004versie 3.2 20
Facet 2.7. Afstemming tussen vormgeving en inhoud Criteria Het facet ‘Afstemming tussen vormgeving en inhoud’ van het onderwerp ‘Programma´ is beoordeeld aan de hand van de volgende NVAO-criteria: • Is het didactisch concept in lijn met de doelstellingen? • Sluiten de werkvormen aan bij het didactisch concept? Bevindingen 2.7.1. Het onderwijsprogramma bevat een beschrijving van het didactisch concept. Centrale noties hierbij zijn: (1) de student is verantwoordelijk voor zijn eigen leerproces, (2) het leerproces is gericht op het verwerven van competenties, (3) zelfreflectie en zelfevaluatie zijn onderdeel van het leerproces, (4) dialoog met medestudenten en docenten is onderdeel van het leerproces, (5) resultaten van het leerproces zijn toetsbaar. Deze noties sluiten rechtstreeks aan bij de voor elk afstudeerprofiel geformuleerde (deel)competenties die sterk de nadruk leggen op (1) ‘leren leren’ in een professionele context, (2) resultaatgericht handelen, (3) self-assessment, (4) teamwork, (5) eigen verantwoordelijkheid en (6) zelfinitiatief. 2.7.2. Het onderwijsprogramma, zo bleek uit de documentatie, maar ook uit de gesprekken tijdens de visitatie, kent een scala aan werkvormen zowel individueel als in groepsverband. Voorbeelden van werkvormen zijn het hoorcollege, het instructiecollege, practica, aan de praktijk ontleende projecten, studieloopbaangesprekken en stages. Daarbij stelt elke student zijn eigen persoonlijk ontwikkelingsplan (POP) op. Het auditteam heeft tijdens de visitatie inzage gehad in enige van deze ontwikkelingsplannen. Zij geven een goede indruk van de wijze waarop studenten zich committeren aan de eisen van de opleiding en aan hun eigen route daarbinnen. De setting van alle werkvormen is die van projectmatig outputgericht werken. Het beroepsmatig handelen staat in deze projecten centraal en leidt telkens tot een door de student (of groep van studenten) ontworpen beroepsproduct (zie ook facet 1.2). Dit blijkt ook uit de modulebeschrijvingen die het auditteam tijdens de visitatie heeft ingezien. Door de grote nadruk op het maken van beroepsproducten staan de theoretische aspecten van de opleiding steeds zeer nauw in relatie tot de praktijk.(Zie ook facet 2.2.) Naarmate de opleiding vordert, neemt de complexiteit van de projecten (en dus ook van de te maken beroepsproducten) toe en wordt bovendien in toenemende mate een beroep gedaan op het zelf-initiatief van de student. Deze projectmatige aanpak kent een sterke interactie tussen de studenten onderling en tussen de student en de docenten. Docenten spelen daarbij een studenten informerende, stimulerende, beoordelende, adviserende en -waar nodig- sturende rol.
Oordeel Dit facet is voldoende. Het didactisch concept ligt geheel in lijn met de competenties waarvoor wordt opgeleid. De werkvormen zijn direct ontleend aan het didactisch concept.
©Hobéon Certificering Eindrapport Accreditatie HvA - MIC voltijd en deeltijd| december 2004versie 3.2 21
Facet 2.8. Beoordeling en toetsing Criterium Het facet ‘Beoordeling en toetsing’ van het onderwerp ‘Programma´ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: • Wordt door de beoordelingen, toetsingen en examens adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd? Bevindingen Het toetsbeleid is ontwikkeld onder supervisie van professor Filip Dochy (KU Leuven), de resultaten hiervan zijn neergelegd in een rapport dat was opgenomen in de door het auditteam bestudeerde documentatie. Het MIM heeft dit beleid nader uitgewerkt en in het onderwijsprogramma vastgelegd. Het onderwijsprogramma bevat een systematische beschrijving van de planning, procedures, methoden, vereisten en criteria met betrekking tot beoordeling en toetsing. Het sluitstuk daarvan is vastgelegd in het Onderwijs- en Examenreglement dat onderdeel is van het studentenstatuut. Toetsing en boordeling binnen het MIM kenmerkt zich door heldere criteria & protocollen, gevarieerde toetsvormen en een groot bereik: kennistoetsen, vaardigheidstoetsen, casustoetsen, portfolio- beoordelingen aan de hand van de verstrekte projectopdrachten, presentatiebeoordelingen, individuele opdrachten, stageopdrachten en praktijkopdrachten, reflectieopdrachten en afstudeeropdrachten. Toetsen en beoordelingscriteria worden per module ontwikkeld door de modulecoördinator in samenspraak met een of meer collega-docenten. Toetsen worden niet eerder afgenomen dan na accordering door de betreffende collega-docent(en) en worden beoordeeld volgens de criteria die in samenspraak met de collega-docent(en) zijn afgesproken. Het auditteam vindt dit positief omdat daardoor voorkomen wordt dat ‘toetsing en beoordeling’ te zeer een zaak is van individuele docenten. Door deze handelswijze wordt tenminste de basiskwaliteit ‘toetsing en beoordeling’ gewaarborgd. Beoordeling en toetsing van door de student geleverde prestaties tijdens werkperiodes en stages vinden plaats in samenspraak van de docent met de betreffende stagebiedende organisatie. Dit blijkt uit de beoordelingsverslagen die het auditteam tijdens de visitatie heeft ingezien. Binnen de door het MIM gehanteerde stageprocedure is de aanwezigheid van een stagebegeleider bij het stageverlenende bedrijf een voorwaarde. Op terugkomdagen worden via peerreview de stage-ervaringen uitgewisseld. Het toetsbeleid voorziet voorts in een goed uitgewerkte klachtenregeling voor studenten. Uit informatie van het MIM blijkt dat het aantal klachten in de afgelopen periode minder dan een tiental is. Het systeem van beoordeling en toetsing en de implementatie ervan worden in het kader van de jaarlijkse management review geëvalueerd. Bij deze evaluatie zijn ook de studenten betrokken. De examencommissie van het MIM heeft tot op heden naast haar rol in het kader van de klachtenregeling een vooral procedurele functie. Om de kwaliteit van de toetsing te optimaliseren is het MIM van plan de examencommissie zodanig in te richten dat zij ook methodologische ondersteuning kan bie den aan het docententeam. Het gesprek met de examencommissie bevestigde dit voornemen. Een dergelijke dienstverlening aan docenten acht het auditteam van belang om de validiteit, de representativiteit en objectiviteit van de toetsing en de consistentie van de beoordeling te waarborgen. Het auditteam ondersteunt dan ook het voornemen van het MIM.
©Hobéon Certificering Eindrapport Accreditatie HvA - MIC voltijd en deeltijd| december 2004versie 3.2 22
Via de Hogeschool van Amsterdam participeert het MIM in het project Digitale Universiteit waarin o.a. wordt gewerkt aan de invoering van digitale voortgangstoetsen, digitale kennistoetsen en digitale portfolio’s. Een en ander bevindt zich nog in de voorbereidingsfase zodat een oordeel over de kwaliteit van deze toetsvormen nog niet kon worden gegeven. Het huidige toetsbeleid voorziet vooralsnog niet in een systematische introductie van diagnostische beoordelingen. Diagnostische beoordelingen (formatieve toetsing) vindt vooral plaats in de propedeutische fase. Toch zou het MIM er naar het oordeel van het auditteam goed aan doen formatieve toetsing ook in de hoofdfase in te voeren als onderdeel van de studentbegeleiding. Oordeel Dit facet is voldoende. Via de huidige beoordeling en toetsing wordt adequaat getoetst of studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Het MIM besteedt systematisch aandacht aan de optimalisering van de kwaliteit van zijn beoordeling en toetsing.
©Hobéon Certificering Eindrapport Accreditatie HvA - MIC voltijd en deeltijd| december 2004versie 3.2 23
SAMENVATTEND OORDEEL VAN HET ONDERWERP ‘PROGRAMMA’ Het onderwerp ‘Programma’ is voldoende op basis van de beslisregel dat alle onderliggende facetten tenminste een voldoende hebben gescoord, hetgeen impliceert dat: • Kennisontwikkeling van studenten plaatsvindt via vakliteratuur, aan de beroepspraktijk ontwikkeld studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk en/of (toegepast) onderzoek; • Het programma aantoonbare verbanden heeft met actuele ontwikkelingen in het vakgebied / de discipline; • Het programma de ontwikkeling waarborgt van beroepsvaardigheden en dat het aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk heeft; • Het programma een adequate concretisering is van de eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen; • De eindkwalificaties adequaat vertaald zijn in leerdoelen van (onderdelen van) het programma; • De inhoud van het programma studenten de mogelijkheid biedt om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken; • Het studieprogramma inhoudelijk samenhangend is; • Het programma studeerbaar is doordat studievoortgang belemmerende factoren zoveel mogelijk worden weggenomen; • Het programma qua vorm en inhoud aansluit bij de kwalificaties van de instromende studenten: vwo, havo, middenkaderopleiding of specialistenopleiding (WEB) of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit een toelatingsonderzoek; • De opleiding voldoet aan de formele eisen m.b.t. de omvang van het opleidingsprogramma van 240 ECTS-studiepunten; • Het didactisch concept in lijn is met de doelstellingen; • De werkvormen aansluiten bij het didactisch concept; • Door de beoordelingen, toetsingen en examens adequaat getoetst wordt of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. De facetten 2.1 ‘Eisen hbo’ en 2.3 ‘Samenhang programma’ hebben bij de beoordeling door het auditteam expliciet de waardering ‘goed’ meegekregen.
©Hobéon Certificering Eindrapport Accreditatie HvA - MIC voltijd en deeltijd| december 2004versie 3.2 24
Onderwerp 3: Inzet van personeel Het derde onderwerp bestaat uit drie facetten: 1. eisen hbo; 2. kwantiteit personeel; 3. kwaliteit personeel.
Facet 3.1. Eisen hbo Criterium Het facet ‘Eisen hbo’ van het onderwerp ‘Inzet van personeel´ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: • Wordt het onderwijs voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroepspraktijk? Bevindingen Blijkens informatie van het MIM (Netwerkoverzichten Personeel) beschikken de docenten over ruime professionele contacten met het beroepenveld. Dit beroepenveld bestrijkt het gebied van journalistiek, ontwerpbranche, copywriting, marketing, uitgeverij, informatiemanagement, bibliotheken, televisie, radio, reclame tot en met fotografie. Voor een deel wordt dit netwerk ingezet (via de eerder genoemde werkveldpanels of expert cycles) om de relevantie en kwaliteit van het programma op hoofdlijnen te toetsen. Voor het overige wordt dit netwerk vooral informeel gebruikt om (1) feedback te krijgen met betrekking tot de actualiteit van specifieke programmaonderdelen, om (2) daar waar nodig studenten te faciliteren bij het vinden van toegang tot het beroepenveld (werkperiodes en stages) en om (3) gastdocenten en -sprekers aan te trekken. Binnen het MIM is een systeem van relatiemanagement in ontwikkeling om de effectiviteit en efficiency van het professioneel relatienetwerk te verhogen, iets wat naar het oordeel van het auditteam zeker nodig is. Het is uitdrukkelijk de bedoeling van het MIM om in dit verband ook een alumni-volgsysteem te ontwikkelen. Voorts (zie ook onder facet 2.1.) bestaat een groot deel van het docentencorps -bijna 50%, zo bleek uit het personeelsoverzicht dat het auditteam tijdens de visitatie ter inzage kreeg- uit beroepsbeoefenaren in de media-, informatie en communicatiebranche die als part-time docent aan het MIM zijn verbonden. Deze docenten hebben niet alleen een aantoonbare relatie met het beroepenveld maar -dat leerden de gesprekken met de docenten en de studenten- zij brengen ook de actualiteit van het beroepenveld rechtstreeks in het programma bijvoorbeeld via cases en opdrachten voor de beroepsproducten.
Oordeel Dit facet is voldoende. Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een directe verbinding legt tussen de opleiding en de beroepspraktijk.
©Hobéon Certificering Eindrapport Accreditatie HvA - MIC voltijd en deeltijd| december 2004versie 3.2 25
Facet 3.2. Kwantiteit van het personeel Criterium Het facet ‘Kwantiteit van het personeel’ van het onderwerp ‘Inzet van personeel´ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: • Wordt er voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen? Bevindingen Het MIM hanteert voor het primaire proces als uitgangspunt een OP/S-ratio van 1/30. De totale formatie bedraagt thans 38,55 FTE, waarvan 35,65 (in)direct bij het onderwijsproces is betrokken. De studentenpopulatie bedraagt thans 970. Dit komt neer op een OP/S ratio van 1/27,2. Dit is derhalve boven de norm die het MIM zelf stelt. Het ziektepercentage (thans 5,1%) kan in de huidige situatie dan ook goed worden opgevangen. Docenten geven ook aan dat er geen sprake is van een te hoge werkdruk. Voor teamleiders (docenten met een managementtaak) ligt dat anders: zij maken veel overuren. Het auditteam beveelt aan de onderwijsen coördinerende verantwoordelijkheden van de teamleiders meer met elkaar in balans te brengen, dan wel de teamleiders uitsluitend te belasten met coördinatie. In het rooster is de vrijdag standaard voor de deeltijdvariant beschikbaar, hetgeen betekent dat deze variant ook qua bezetting volwaardige aandacht krijgt. (Zie ook de facet 2.4 en 3.3). De continuïteit loopt bij de huidige formatie geen gevaar. Temeer daar het MIM bij docent-uitval binnen de huidige formatie tijdig maatregelen kan treffen. Oordeel Dit facet is voldoende. Het MIM zet voldoende personeel in om de opleiding in alle varianten met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
©Hobéon Certificering Eindrapport Accreditatie HvA - MIC voltijd en deeltijd| december 2004versie 3.2 26
Facet 3.3. Kwaliteit van het personeel Criterium Het facet ‘Kwaliteit van het personeel’ van het onderwerp ‘Inzet van personeel´ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: • Is het personeel gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma? Bevindingen De documentatie met betrekking tot het personeelsbeleid alsmede de gesprekken gevoerd met het management en de teamleiders hebben het auditteam de overtuiging gegeven dat het aannamebeleid van het MIM kwaliteitseisen stelt aan zijn personeel en dan niet alleen in termen van opleiding maar vooral in termen van competenties. Bij het wervingsbeleid is de focus op docenten met beroepservaring relevant voor en aansluitend bij de competenties van de MIC-domeinen. Status in het beroep en een geschikt netwerk zijn andere wegingsfactoren. Het vereiste niveau is hbo of opererend op dat niveau.Voor specifieke onderdelen zoals onderzoek en ethiek, gaat de voorkeur uit naar wo-niveau.Onderwijskundige competenties worden via training en scholing aangevuld en/of versterkt. Intern gebeurt dat bij ORO en extern bij Efa en de VU. Een en ander is door de opleiding aangetoond via wervingsadvertenties, inwerkprogramma’s en verslagen van begeleidingsgesprekken. Belangrijk in dit verband is ook dat het auditteam heeft kunnen constateren (zie ook facet 3.1) dat een groot deel van de docenten actief is in het beroepenveld. Beginnende docenten wordt via peer coaching en actieve participatie binnen de respectieve teams de mogelijkheid geboden om (met name) in onderwijskundig opzicht te worden begeleid. Of de beginnende docent van die mogelijkheid gebruik maakt, hangt van zijn eigen initiatief af. Het MIM heeft in zijn personeelsplan aangegeven dat de begeleiding van beginnende docenten wordt gesystematiseerd. Periodiek zijn er in elk geval oriëntatie-, functionerings- en beoordelingsgesprekken met de onderwijsmanager. Via de jaarlijkse functioneringsgesprekken wordt samen met de betreffende docent nagegaan of en zo ja op welke wijze nadere scholing wenselijk is om zijn expertise op peil te houden dan wel uit te breiden. Scholing moet in dit verband breed worden opgevat. Trainingen, deelname aan symposia, studiebezoeken e.d. vallen er ook onder. Het betreft hier scholing toegesneden op de individuele docent. Na elk functioneringsgesprek worden de scholingsafspraken schriftelijk vastgelegd. Blijkens het pe rsoneelsplan en de toelichting daarop tijdens de visitatie ligt het in de bedoeling van het MIM op korte termijn het systeem van persoonlijk ontwikkelingsplannen (POP) ook voor docenten te introduceren. Daarnaast bevat het opleidingsplan scholingsvoorzieningen op instituutsniveau. Dan gaat het vooral om trainingen op onderwijskundig/didactisch terrein en op het gebied van ICT. Thans is voor uitvoering van het opleidingsplan 2004 (individueel en op instituutsniveau) een budget van ca € 40.000 beschikbaar. Het MIM heeft een procedure die studenten betrekt bij de evaluatie van docenten. Deze evaluaties vinden jaarlijks plaats. Ook op die wijze verkrijgt het MIM inzicht in de kwaliteit van zijn personeel. Voor de deeltijdvariant is in het rooster de vrijdag standaard beschikbaar, hetgeen betekent dat deze variant qua bezetting niet alleen kwantitatief (zie facet 3.2), maar ook door die bezetting kwalitatief de volledige aandacht krijgt. (Zie ook de facetten 2.4 en 3.3).
©Hobéon Certificering Eindrapport Accreditatie HvA - MIC voltijd en deeltijd| december 2004versie 3.2 27
Oordeel Dit facet is voldoende. Het personeel is voldoende gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma in alle varianten. Dit door het auditteam verkregen beeld op basis van documenten en gesprekken met de docenten, onderwijsontwikkelaars en teamleiders, werd bevestigd door de gesprekken met de studenten.
©Hobéon Certificering Eindrapport Accreditatie HvA - MIC voltijd en deeltijd| december 2004versie 3.2 28
SAMENVATTEND OORDEEL VAN HET ONDERWERP ‘INZET VAN PERSONEEL’ Het onderwerp ‘Inzet van personeel’ is voldoende op basis van de beslisregel dat alle onderliggende facetten tenminste een voldoende hebben gescoord, hetgeen impliceert dat: • Het onderwijs voor een belangrijk deel wordt verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroepspraktijk; • Er voldoende personeel wordt ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen; • Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
©Hobéon Certificering Eindrapport Accreditatie HvA - MIC voltijd en deeltijd| december 2004versie 3.2 29
Onderwerp 4: Voorzieningen Het vierde onderwerp bestaat uit twee facetten: 1. materiële voorzieningen; 2. studiebegeleiding.
Facet 4.1. Materiële voorzieningen Criterium Het facet ‘Materiële voorzieningen’ van het onderwerp ‘Voorzieningen´ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: • Zijn de huisvesting en de materiële voorzieningen toereikend om het programma te realiseren? Bevindingen Het MIM is gehuisvest in het voormalig kantoor van de Postbank nabij het NS Station Amsterdam Amstel, alwaar de Hogeschool van Amsterdam zich heeft gevestigd. Het MIM heeft de beschikking over een ruime etage. De indeling is zodanig dat het directe onderwijsproces voldoende ruimte heeft. Bovendien kan van andere ruimtes in het pand gebruik worden gemaakt. Een mogelijkheid waarvan gelet op de geprognosticeerde groei in toenemende mate gebruik zal worden gemaakt. Ten behoeve van de studenten is op de betreffende etage voorts een open en goed (ICT) geoutilleerde ruimte beschikbaar. De ruimtelijke voorzieningen voor docenten zijn nu nog te krap bemeten. Dit leidt tot overlast bij intern werkoverleg en vooral bij individuele docent-student-gesprekken. Via fijnmazige roostering wordt de overlast enigszins beperkt. Met ingang van september 2004 krijgt het MIM een extra etage tot zijn beschikking waarmee dit probleem uit de wereld is. De materiële voorzieningen zijn aan de maat, dit bleek tevens uit het onder studenten uitgevoerde STEMonderzoek. Het MIM kan in voorkomende gevallen gebruik maken van centrale voorzieningen elders in het pand.
Oordeel Dit facet is voldoende. Het auditteam heeft tijdens de audit zowel het HvA-brede voorzieningenniveau beoordeeld alsook de instituutspecifieke voorzieningen in die beoordeling betrokken. De eigen bevindingen van het auditteam werden bevestigd door de gesprekken met de studenten.
©Hobéon Certificering Eindrapport Accreditatie HvA - MIC voltijd en deeltijd| december 2004versie 3.2 30
Facet 4.2. Studiebegeleiding Criteria Het facet ‘Studiebegeleiding’ van het onderwerp ‘Voorzieningen´ is beoordeeld aan de hand van de volgende NVAO-criteria: • Zijn de studiebegeleiding en de informatievoorziening aan de studenten adequaat met het oog op de studievoortgang? • Sluiten de studiebegeleiding en de informatievoorziening aan de studenten aan bij de behoefte van de studenten? Bevindingen 4.2.1. Het MIM kent een zeer concreet en (naar het oordeel van docenten en studenten) effectief studieloopbaan-begeleidingssysteem waarbij de student in toenemende mate de regisseur wordt van zijn eigen studie. Dit systeem is uitvoerig gedocumenteerd en de implementatie ervan is naar het oordeel van het auditteam adequaat. In de functieomschrijving van de docenten is naast de directe onderwijstaak ook het mentoraat en/of tutorship opgenomen. Elke student heeft een eigen mentor die de studievoortgang bewaakt en die -indien nodig- samen met de student verbetertrajecten afspreekt. Problemen met betrekking tot de studievoortgang worden tijdig gesignaleerd door middel van de ‘functioneringsgesprekken’ die de docent na elke module voert met de student. Het auditteam waardeert deze wijze van voortgangsbewaking als positief. Deze ‘functioneringgesprekken’ kunnen overigens ook, op verzoek van de student, tussentijds plaatsvinden, zo bleek uit de gesprekken met docenten en studenten. Eenzelfde procedure geldt voor de leertrajecten die de student buiten het MIM doorloopt tijdens werkperiodes en stages. De begeleiding vindt dan plaats in samenspraak met de stagebiedende organisatie. De studiebegeleiding van de deeltijdstudenten is onder facet 2.5 reeds aan de orde geweest. Studiebegeleiding vindt niet alleen plaats op individueel studentniveau. Ook op projectgroep-niveau, als meerdere studenten gezamenlijk aan een opdracht werken, vindt begeleiding plaats om de voortgang en kwaliteit van het projectwerk te bewaken en daar waar nodig via remediërende maatregelen bij te sturen. In dat verband is de tutor met name belast met de beoordeling van tussenproducten op basis waarvan eventuele problemen tijdig manifest worden en kunnen worden opgelost. Via het mentoraat en tutorship is de studiebegeleiding stevig in het opleidingsprogramma verankerd. Overigens verwijst het audittteam hier naar zijn advies in facet 2.8 inzake formatieve toetsing. Met name de individuele begeleiding vraagt wel om ruimtelijke voorzieningen die thans (zie facet 4.1) nog sub-optimaal zijn. Uit het STEM-onderzoek blijkt dat studenten de studiebegeleiding positief waarderen. Een beeld dat tijdens de audit in de gesprekken met de studenten werd bevestigd. 4.2.2. De studiebegeleiding door het MIM heeft (zie onder 4.2.1.) de vorm van een studentvolg- systeem dat (1) tijdig studievertraging signaleert en de oorzaken daarvan identificeert en (2) voorziet in op de student toegesneden verbetertrajecten waarvan de implementatie wordt gevolgd. Oordeel Dit facet is voldoende. De studiebegeleiding door het MIM en de daarmee verbandhoudende informatievoorziening aan studenten en ook docenten is adequaat met het oog op de studievoortgang en sluit aan bij de behoefte van de studenten.
©Hobéon Certificering Eindrapport Accreditatie HvA - MIC voltijd en deeltijd| december 2004versie 3.2 31
SAMENVATTEND OORDEEL VAN HET ONDERWERP ‘VOORZIENINGEN’ Het onderwerp ‘Voorzieningen’ is voldoende op basis van de beslisregel dat alle onderliggende facetten tenminste een voldoende hebben gescoord, hetgeen impliceert dat: • De huisvesting en de materiële voorzieningen toereikend zijn om het programma te realiseren; • De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan de studenten adequaat zijn met het oog op de studievoortgang; • De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan de studenten aansluiten bij de behoefte van de studenten.
©Hobéon Certificering Eindrapport Accreditatie HvA - MIC voltijd en deeltijd| december 2004versie 3.2 32
Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg Het vijfde onderwerp bestaat uit drie facetten: 1. evaluatie resultaten; 2. maatregelen tot verbetering; 3. betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld.
Facet 5.1. Evaluatie resultaten Criterium Het facet ‘Evaluatie resultaten’ van het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg´ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: • Wordt de opleiding periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen? Bevindingen De interne kwaliteitszorg kent een systematiek die ontleend is aan het kwaliteitszorgsysteem van de Hogeschool van Amsterdam (HvA). Centraal daarbij staan de volgende deelactiviteiten die tezamen een continu en cyclisch proces vormen: analyse van de bestaande situatie (de praktijk) ten opzichte van de gewenste situatie (doelstelling) leidt tot een oordeel en -indien de praktijk niet overeenkomt met de gewenste situatietot een probleemstelling waarvan de oorzaken worden onderzocht op basis waarvan verbeteracties worden geformuleerd waarvan de implementatie wordt gevolgd. Op het niveau van de HvA zijn de doelstellingen / normen vastgesteld waaraan de onder haar bestuur opererende opleidingen moeten voldoen. Overigens is de zorg voor de kwaliteit gedecentraliseerd naar het resultaatverantwoordelijk management van de opleidingen. In dit geval naar het management van het MIM. Het HvA-format van de instituutsrapportages legt de verbinding met de HvA-kwaliteitszorgsystematiek. Meting en sturing op opleidings- en instituutsniveau vindt plaats via de zogeheten ‘key performance indicators’ en via beoordeling en advies op stafniveau. Twee keer per jaar is er een formeel bilateraal overleg tussen instituutsdirectie en College van Bestuur van de HvA. Daarnaast vindt er jaarlijks binnen het MIM een management review plaats waarin in relatie tot de concreet vastgestelde (kwantitatieve en kwalitatieve) doelstellingen van het MIM telkens de hele kwaliteitszorgcyclus wordt doorlopen. De management review heeft het bereik en de ordening die de NVAO hanteert in haar Accreditatie Kader. De management review van het MIM en de onderliggende bewijsstukken vormden het startpunt voor het door Hobéon Certificering uitgevoerde onderzoek. Bij de management review maakt het MIM op systematische wijze gebruik van personeel, studenten en vertegenwoordigers uit het beroepenveld. De input van studenten komt via de Opleidingscommissie die hen representeert. Voorts komt de input van studenten via het onderzoek dat jaarlijks bij alle HvA-studenten wordt verricht door een extern bureau. Dit onderzoek bestrijkt alle voor de student relevante aspecten van de opleiding. Vertegenwoordigers uit het beroepenveld worden via de werkveldpanels en/of expert cycles betrokken bij de jaarlijks management review. Bij het vooralsnog ontbreken van een gericht alumnibeleid, worden alumni nog niet systematisch bij de management review betrokken. Oordeel Dit facet is voldoende. De opleiding wordt jaarlijks aan de hand van toetsbare streefdoelen geëvalueerd. Bij deze evaluatie zijn studenten, docenten en het beroepenveld betrokken.
©Hobéon Certificering Eindrapport Accreditatie HvA - MIC voltijd en deeltijd| december 2004versie 3.2 33
Facet 5.2. Maatregelen tot verbetering Criterium Het facet ‘Maatregelen tot verbetering’ van het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg´ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: • Vormen de uitkomsten van periodieke evaluaties van de opleiding de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen? Bevindingen Het kwaliteitsplan van het instituut stuurt de activiteiten van de kwaliteitsbewaking en de meting ervan. Per kwartaal is er overleg tussen teamleiders, kwaliteitsmanager en de directie over de voortgang, kwaliteit en resultaten. Noodzakelijke kleine verbeteringen gaan direct terug de teams in. Structurele aanpak wordt geborgd in het R&A-plan. Dat is op drie niveaus uitgewerkt: op instituutsniveau, op het niveau van de samenhang van de profielen en op afstudeerniveau. Hierbij vervult de managementteamvergadering de tussentijdse signaleringsfunctie en houdt deze de overall-samenhang tussen genoemde niveaus in de gaten. In de notulen van de managementteamvergaderingen kon het auditteam de voorgenomen tussentijdse verbeteringen en de implementatie ervan volgen. De thans voorhanden zijnde management review 2003 (in casu het Resultaten & Activiteitenplan 2003) bevat een beschrijving van de planning en procedures waarlangs verbetermaatregelen moeten worden uitgevoerd. De management review verschaft een helder beeld van de sterke en te verbeteren punten van het MIM. Als sterk kunnen worden genoemd: § een inspirerend en ambitieus Business Plan; § de steun van het werkveld in de regio voor deze plannen en vertrouwen in de gereviseerde opleiding; § personeel dat het instituut als een inspirerende werkomgeving ervaart; § enthousiaste en kritische studenten die een ruim voldoende eindoordeel over de kwaliteit van de opleiding uitspreken. Als te verbeteren/uit te voeren punten kunnen worden genoemd: § verdere ontwikkeling en borging van het kwaliteitszorgsysteem in de teams; § het systematiseren van het alumnibeleid; § periodiek onderzoek doen naar de aansluiting van het gereviseerde onderwijs op de arbeidsmarkt; § centralisering en stroomlijning van het momenteel nog te versnipperde klachtensysteem. In de management review van 2004 krijgt de systematische monitoring van implementatie en uitvoering van de genoemde verbeter- en uitvoeringstrajecten extra aandacht.Hierbij wordt ook vastgelegd wie voor welk (deel-)verbetertraject verantwoordelijk is en wanneer een traject dient te zijn afgerond.
Oordeel Dit facet is voldoende. De uitkomsten van periodieke evaluaties vormen de basis voor verbetermaatregelen die aantoonbaar bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen.
©Hobéon Certificering Eindrapport Accreditatie HvA - MIC voltijd en deeltijd| december 2004versie 3.2 34
Facet 5.3. Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Criterium Het facet ‘Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld’ van het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg´ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: • Zijn -en zo ja op welke wijze- medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld actief betrokken bij de interne kwaliteitszorg van de opleiding? Bevindingen Uit de bevindingen met betrekking tot facet 5.1 blijkt dat studenten, medewerkers en het beroepenveld (via de Adviesraad, de werkveldpanels, de parttime docenten) bij de evaluatie van de opleiding betrokken zijn. De betrokkenheid van studenten en medewerkers betreft niet alleen de programmatische aspecten (en dan tot microniveau) en de daarbij behorende voorzieningen maar ook alle uitvoeringsaspecten. Hierbij valt te denken aan de opzet van het programma, de invulling en uitvoering van de studie-onderdelen, de studiebegeleiding, toetsing en voorzieningen. De betrokkenheid van het beroe penveld is met name geconcentreerd op het programma. Studenten zijn bij de evaluatie betrokken via hun vertegenwoordigers in de Opleidingscommissie en individueel via zowel focusgesprekken, de module-evaluatie die telkens na afloop van een module plaats vindt alsook de studenttevredenheidsonderzoeken (STEM). Medewerkers vormen per afstudeerprofiel een team dat wekelijks teamoverleg (TO) heeft. In de taakstelling van elk team is evaluatie van de opleiding opgenomen. In het TO vormt dit onderwerp dan ook een vast agendapunt. De bevindingen van dit zogeheten periodiek leerplanoverleg waarbij overigens ook de onderwijsmanager is betrokken, worden vervolgens in het tweewekelijkse management teamoverleg (MT) ingebracht. Daarnaast vinden er structureel nog een aantal overleggen plaats: wekelijks het directie-overleg, tweewekelijks het operationeel overleg en vier maal per jaar bilateraal overleg tussen directie en teamleiders. Alumni zijn niet systematisch bij de evaluatie betrokken. Het MIM heeft aangegeven een alumnibeleid te ontwikkelen om ook van die groep op gestructureerde wijze feedback te krijgen. Dit staat als prominent verbeterpunt in 2004 op de agenda. Oordeel Dit facet is voldoende. Het auditteam heeft op basis van de geanalyseerde documentatie, ter plekke ingeziene notulen van verslagen van tal van overlegvormen en op basis van de gevoerde gesprekken met studenten en medewerkers kunnen constateren dat studenten, medewerkers en het beroepenveld op actieve en georganiseerde wijze bij de interne kwaliteitszorg betrokken zijn.
©Hobéon Certificering Eindrapport Accreditatie HvA - MIC voltijd en deeltijd| december 2004versie 3.2 35
SAMENVATTEND OORDEEL VAN HET ONDERWERP ‘INTERNE KWALITEITSZORG’ Het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’ is voldoende op basis van de beslisregel dat alle onderliggende facetten tenminste een voldoende hebben gescoord, hetgeen impliceert dat: • De opleiding periodiek wordt geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen; • De uitkomsten van periodieke evaluaties van de opleiding de basis vormen voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen; • Medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld actief betrokken zijn bij de interne kwaliteitszorg van de opleiding.
©Hobéon Certificering Eindrapport Accreditatie HvA - MIC voltijd en deeltijd| december 2004versie 3.2 36
Onderwerp 6: Resultaten Het zesde onderwerp bestaat uit twee facetten: 1. gerealiseerd niveau; 2. onderwijsrendement.
Facet 6.1. Gerealiseerd niveau Criterium Het facet ‘Gerealiseerd niveau’ van het onderwerp ‘Resultaten´ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: • Zijn de gerealiseerde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties? Bevindingen Om een antwoord te krijgen op de vraag of de feitelijk gerealiseerde eindkwalificaties overeenkomen met de nagestreefde, is het auditteam nagegaan of, en zo ja hoe, het MIM het beroepenveld daarbij betrekt en tot welke conclusie dat heeft geleid. 6.1.1. In 2003 zijn ruim zestig studenten afgestudeerd in het gereviseerde curriculum. Met de revisie van het curriculum is reeds in 1998 een start gemaakt (zie ook paragraaf 1.1 van het inleidende eerste hoofdstuk op blz. 4). In 2004-2005 zal door het MIM bij deze afgestudeerden en bij hun werkgevers onderzocht worden of het door de opleiding nagestreefde niveau inderdaad door deze studenten is bereikt (zie ook facet 5.2 op blz. 37). 6.1.2. Bij de eindbeoordeling van de in het gereviseerde curriculum afgestudeerde studenten bestond geen aanmerkelijk verschil van inzicht tussen de examinatoren van de opleiding en de betrokken werkveldvertegenwoordigers met betrekking tot de kwaliteit van de door deze studenten geleverde examenwerkstukken. In de organisaties waarbinnen de afstudeeropdrachten tot stand zijn gekomen, bestond en bestaat een grote en brede waardering voor het niveau van de werkstukken. Minstens zo belangrijk is dat de praktische toepasbaarheid van de afstudeeropdrachten binnen de organisaties door het werkveld ook daadwerkelijk als meerwaarde, als iets toevoegends, word beschouwd. 6.1.3. Om vroegtijdig een indicatie te hebben of het nagestreefde eindniveau ook gerealiseerd zal worden, is door een extern bureau onderzoek verricht bij de stageverlenende organisaties in zowel het tweede als het derde opleidingsjaar. Uit het onderzoeksrapport blijkt dat deze organisaties tevreden zijn over de kwaliteit van de MIM-studenten en wel zodanig dat zij te kennen hebben gegeven wederom studenten van de opleiding als stagiaires te willen opnemen. Oordeel Dit facet is voldoende. De gerealiseerde eindkwalificaties komen overeen met de beoogde eindkwalificaties. Het auditteam heeft zich door inzage tijdens de audit zelfstandig een oordeel kunnen vormen van het niveau van de examenwerkstukken. Dat oordeel is positief. Uit de examenprotocollen en uit verdere verslagen met betrekking tot de werkstukken bleek de tevredenheid van het werkveld over niveau en aansluiting bij het domein.
©Hobéon Certificering Eindrapport Accreditatie HvA - MIC voltijd en deeltijd| december 2004versie 3.2 37
Facet 6.2. Onderwijsrendement Criteria Het facet ‘Onderwijsrendement’ van het onderwerp ‘Resultaten´ is beoordeeld aan de hand van de volgende NVAO-criteria: • Zijn er, al dan niet in samenspraak met verwante opleidingen, streefcijfers geformuleerd in vergelijking met andere relevante opleidingen? • Voldoet het onderwijsrendement aan deze streefcijfers? Bevindingen Op het niveau van de Hogeschool van Amsterdam (HvA) zijn voor het onderwijs rendementsnormen voor de opleiding vastgesteld. Voor de propedeuse een rendementsnorm van 70%, voor de hoofdfase 90%. Het MIM realiseert thans een rendement voor de propedeuse van 60% en voor de hoofdfase 80%. De huidige rendementscijfers komen overeen met die van vergelijkbare opleidingen binnen de (HvA-) sector Creatie en Media. Voor wat betreft de propedeuse wordt, zoals het auditteam eerder meldde, in de toelatingsprocedure een geschiktheidstoets opgenomen. Voorts wordt de begeleiding geïntensiveerd. Daarvan verwacht het MIM een positief effect op het propedeuserendement. Voor wat betreft de hoofdfase verbetert het MIM de praktijk van de toetsing (methodologische ondersteuning aan docenten) en treft maatregelen om studenten in staat te stellen hun achterstand zo snel mogelijk in te halen. Het auditteam beschouwt evenwel het onderwijsrendement niet als een geïsoleerde waarde an sich. Dat betekent overigens niet dat het MIM zich bij het huidige rendementsniveau moet neerleggen. Iets wat het, zo blijkt uit het bovenstaande ook niet doet. Daarbij kiest het MIM voor een – en dat is, naar het oordeel van het auditteam, terecht – stapsgewijze rendementsverbetering, waarbij jaarlijks de lat iets hoger wordt gelegd. Anders gezegd: niet het halen van de norm als zodanig, maar het zichtbaar streven naar rendementsverbetering is voor het auditteam de grondslag voor zijn beoordeling. Dat streven blijkt uit de hierboven genoemde plannen. Oordeel Dit facet is voldoende. De opleiding werkt aantoonbaar hard aan een verbetering van het rendement om samen met de verwante opleidingen binnen de sector te voldoen aan de hogeschoolbrede streefnormen.
©Hobéon Certificering Eindrapport Accreditatie HvA - MIC voltijd en deeltijd| december 2004versie 3.2 38
SAMENVATTEND OORDEEL VAN HET ONDERWERP ‘RESULTATEN’ Het onderwerp ‘Resultaten’ is voldoende op basis van de beslisregel dat alle onderliggende facetten tenminste een voldoende hebben gescoord, hetgeen impliceert dat: • De gerealiseerde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen in overeenstemming zijn met de nagestreefde eindkwalificaties; • Er in samenspraak met verwante opleidingen streefcijfers zijn geformuleerd in vergelijking met andere relevante opleidingen; • Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
©Hobéon Certificering Eindrapport Accreditatie HvA - MIC voltijd en deeltijd| december 2004versie 3.2 39
3.
SAMENVATTEND OORDEEL
3.1.
Oordeelschema voltijd
De in hoofdstuk 2 beschreven bevindingen en beoordeling geven we hieronder per opleidingsvorm schematisch weer: HBO BACHELOR-OPLEIDING Media, Informatie en Communicatie – MIC - Voltijd
Onderwerp / Facet
Oordeel
1. Doelstelling Opleiding 1.1. Domeinspecifieke eisen
V V
1.2. Niveau bachelor 1.3. Oriëntatie hbo
V V
2. Programma 2.1. Eisen hbo
V G
2.2. Relatie doelstelling en inhoud programma 2.3. Samenhang programma 2.4. Studielast
V G V
2.5. Instroom 2.6. Duur 2.7. Afstemming tussen vormgeving en inhoud
V V V
2.8. Beoordeling en toetsing 3. Inzet van personeel 3.1. Eisen hbo 3.2. Kwantiteit personeel 3.3. Kwaliteit personeel
V V V V
4. Voorzieningen 4.1. Materiële voorzieningen
V V
4.2. Studiebegeleiding
V
5. Interne kwaliteitszorg 5.1. Evaluatie resultaten 5.2. Maatregelen tot verbetering 5.3. Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
V V V V
6. Resultaten 6.1. Gerealiseerd niveau
V
6.2. Onderwijsrendement
V
7. Bijzonder Kenmerk
V
nvt
7.1. Differentiatie en profilering 7.2. Kwaliteit 7.3. Concretisering 7.4. Onderscheidend karakter
Samenvattend oordeel
V
©Hobéon Certificering Eindrapport Accreditatie HvA - MIC voltijd en deeltijd| december 2004versie 3.2 40
3.2.
Oordeelschema deeltijd HBO BACHELOR-OPLEIDING Media, Informatie en Communicatie – MIC - Deeltijd
Onderwerp / Facet
Oordeel
1. Doelstelling Opleiding
V
1.1. Domeinspecifieke eisen 1.2. Niveau bachelor 1.3. Oriëntatie hbo
V V V
2. Programma 2.1. Eisen hbo
G
2.2. Relatie doelstelling en inhoud programma 2.3. Samenhang programma 2.4. Studielast
V G V
2.5. Instroom 2.6. Duur 2.7. Afstemming tussen vormgeving en inhoud
V V V
2.8. Beoordeling en toetsing
V
V
3. Inzet van personeel
V
3.1. Eisen hbo 3.2. Kwantiteit personeel 3.3. Kwaliteit personeel
V V V
4. Voorzieningen 4.1. Materiële voorzieningen
V
4.2. Studiebegeleiding
V
V
5. Interne kwaliteitszorg
V
5.1. Evaluatie resultaten 5.2. Maatregelen tot verbetering 5.3. Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
V V V
6. Resultaten 6.1. Gerealiseerd niveau
V
6.2. Onderwijsrendement
V
7. Bijzonder Kenmerk
V
nvt
7.1. Differentiatie en profilering 7.2. Kwaliteit 7.3. Concretisering 7.4. Onderscheidend karakter
Samenvattend oordeel
V
©Hobéon Certificering Eindrapport Accreditatie HvA - MIC voltijd en deeltijd| december 2004versie 3.2 41
3.3.
Overall oordeel / advies aan NVAO
Hobéon Certificering ziet het MIM als een instituut dat met grote dynamiek en ambitie werkt aan zijn positionering in zowel de markt alsook binnen de Hogeschool van Amsterdam en dat inhoudelijke en onderwijskundige vernieuwing nastreeft en in gang zet. Hobéon Certificering is op basis van zijn onderzoek van oordeel dat de door het MIM verzorgde HBO Bachelor opleiding Media, Informatie en Communicatie – MIC, voltijd en deeltijd in aanmerking komt voor accreditatie door de NVAO.
©Hobéon Certificering Eindrapport Accreditatie HvA - MIC voltijd en deeltijd| december 2004versie 3.2 42
BIJLAGE 1: TOREN
CURRICULA VITAE AUDITOREN EN ONAFHANKELIJKHEIDSVERKLARINGEN EXTERNE AUDI-
Prof. Dr. B.P.F. Al Bernard Al werkt negen jaar voor Wolters Kluwer. Hij was achtereenvolgens directeur van Wolters Kluwer Educatieve uitgeverijen, CEO van WK Professional training SA in Zwitserland en tenslotte bestuursvoorzitter CEO van Wolters Kluwer. Hij was ook lid van de raad van Toezicht van de Universiteit van Amsterdam. Momenteel is Al non-executive director van Sopheon, actief in computer software voor talen, information and kennismanagement voor grote bedrijven.Tevens is hij president–commissaris bij Veen Bosch & Keuning Uitgevers nv. -
Organisatie: zelfstandig
-
Gebieden: informatie- en management, taalkunde, bedrijfsvoering, uitgeven, onderwijs, media Kenmerk: academisch, ondernemen, besturen en voorzitten.
R. de Haas Roland De Haas was vier jaar parttime directeur bij de VEA, de Vereniging van Communicatie- Adviesbureaus. De Haas heeft een belangrijk deel van zijn tijd besteed aan de samenwerking tussen BVA, GVR en VEA. Begin volgend jaar zal een en ander resulteren in de oprichting van Het Centrum voor Merk en Communicatie. De Haas heeft een eigen adviespraktijk Roland de Haas Consult bv. -
Organisatie: zelfstandig
-
Gebieden: reclame, marketing en communicatie Kenmerk: praktijK, ondernemen, adviseren.
T. Knoester Tanja Knoester is beleidsmedewerker bij de Ondernemingsraad van het Medisch Centrum Haaglanden te ’s-Gravenhage en Ambtelijk Secretaris van de Interne Bezwarencommissie Functiewaardering VO van het Rijnlands Lyceum; Knoester studeert als deeltijdstudent (derde jaar) Bestuurskunde en Overheidsmanagement aan de Haagse Hogeschool. Drs. W.G. van Raaijen Willem van Raaijen was jarenlang als rector verbonden aan het Luzac College. Hij was daar tevens voorzitter van de Landelijke Examencommissie, voorzitter van de Vakgroep Nederlands en lid van de Commissie Voorbereiding Tweede Fase. Verder bekleedde Van Raaijen een staffunctie als Manager Opleidingen & Trainingen bij Unique International en werkte hij als consultant public search voor de Interlace Group. Voor deze organisatie was hij werkzaam binnen de onderwijswereld, ministeries en gemeentes en bij organisaties die opereren op het snijvlak tussen publiek en privaat zoals bijvoorbeeld onderzoeksinstellingen en omroepen. Bij Hobéon houdt Van Raaijen zich bezig met organisatie-advies, marktonderzoek en certificering. Drs. R.F.H.M. Stapert Robert Stapert is afgestudeerd aan de Katholieke Universiteit Nijmegen (Nederlandse Taal- en Letterkunde / Algemene Taalwetenschappen). Tot 1981 was hij als docent werkzaam in Suriname. Nadien is hij in uiteenlopende functies betrokken geweest bij de ontwikkeling van het HBO (met name de lerarenopleidingen basisonderwijs en voortgezet onderwijs, de implementatie van het HBO Informatica Stimuleringsplan en de HBO fusie-operatie). Vanaf 1992 tot 2001 heeft Stapert in enkele Oost-Europese landen als long-term expert de uitvoering begeleid van EU Phare programma’s gericht op innovatie van het middelbaar beroepsonderwijs en de introductie van hoger beroepsonderwijs. Thans is hij intensief betrokken bij het management en de coördinatie van het landelijk AXIS-programma dat gericht is op een brede invoering van techniek in het Nederlands basisonderwijs en de PABO’s.
©Hobéon Certificering Eindrapport Accreditatie HvA - MIC voltijd en deeltijd| december 2004versie 3.2
ONAFHANKELIJKHEIDSVERKLARING
©Hobéon Certificering Eindrapport Accreditatie HvA - MIC voltijd en deeltijd| december 2004versie 3.2
©Hobéon Certificering Eindrapport Accreditatie HvA - MIC voltijd en deeltijd| december 2004versie 3.2
©Hobéon Certificering Eindrapport Accreditatie HvA - MIC voltijd en deeltijd| december 2004versie 3.2
BIJLAGE 2:
PROGRAMMA VISITATIE HVA-MIC 15-01-2004
Gesprekspartner
09.00 - 09.15
Management
Auditteam
Onderwerpen / Facetten NVAO kader Kennismaking
09.15 - 09.30
Auditteam
Auditteam
Interen voorbespreking
09.30 - 10.30
Directeur (Van Gorsel)
Al / De Haas /Stapert
Onderwijsmanager (Opdam)
Van Raaijen / Knoester
Teamleiders Hoofdfase RP, UM en IM (Den Boef, vd Valk, Nijboer)
Al / De Haas/ Stapert
strategisch beleid, marktpositie / continuïteit, kwaliteitsborging 1 en 2.5 3 en 4.1 5 en 6 1 (accent op “oriëntatie hbo” ) 2.1 2.4 t/m 2.8 (accent op “beoordeling & toetsing”) 3 2 3 (accent op “eisen hbo”) 4 6
Docenten (ad hoc)
Van Raaijen / Knoester
2
11.30 - 11.45
Auditteam
Auditteam
Koffie & interne terugkoppeling
11.45 - 12.45
Kwaliteitszorg / P&C (Wamsteeker)
Al / Stapert
Tijd
10.30 - 11.30
Voorzitter Examencommissie (Van der Valk) 12.45 - 13.45
Auditteam
13.45 - 14.45
Coördinatie Propedeuse (Zeeman, Sinnema)
Auditor
3.1. 3.3 4 5 6 De Haas / Knoester 2 3.3 4.2 5 Interne terugkoppeling Van Raaijen
Coördinatoren Al / Stapert Stage & Afstuderen (Schutte, Nierstrasz, Veen) Docenten RMC (Brentjes, Huijskes, Soeters)
2.1 2.4 2.5 2.7 en 2.8 4 5.3 2.1 2.2 2.3 3.1
De Haas / Knoester 2.5 3.1
©Hobéon Certificering Eindrapport Accreditatie HvA - MIC voltijd en deeltijd| december 2004versie 3.2
Gesprekspartner
Tijd 14.45 - 15.30
15.30 - 15.45 15.45 - 16.15 16.15 - 17.00 17.00 - 17.30
Auditor
Alle teamleiders (Zeeman, Den Boef, vd Valk, Nijboer) Opleidingscommissie (studenten)
Al / De Haas / Stapert
Auditteam Directeur en opleidingsmanager Auditteam Gesprekspartners & genodigden
Auditteam Al / De Haas / Stapert Auditteam Auditteam
Van Raaijen / Knoester
Onderwerpen / Facetten NVAO kader Doorvragen op: 3.1 en 3.3 4.1 en 4.2 5.1 en 5.2 en 5.3 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.8 3.1. 3.2. 3.3 4 5.3 Interne terugkoppeling Pending issues Oordeelsvorming Beoordeling & Terugkoppeling
©Hobéon Certificering Eindrapport Accreditatie HvA - MIC voltijd en deeltijd| december 2004versie 3.2