Rapport ten behoeve van Accreditatie hbo bachelor opleiding Personeel en Arbeid – P&A Voltijd en deeltijd Hogeschool van Utrecht Faculteit Sociaal Agogische Opleidingen
Rapport ten behoeve van Accreditatie hbo bachelor opleiding Personeel en Arbeid – P&A Voltijd en deeltijd Hogeschool van Utrecht Faculteit Sociaal Agogische Opleidingen
Hobéon Certificering BV November 2004 Wienke Blomen Robert F. Stapert
INHOUDSOPGAVE 1. 1.1. 1.2. 1.2.1. 1.2.2. 1.2.3. 1.2.4.
INLEIDING Bereik van de beoordeling Beoordelingsprocedure en werkwijze Beoordelingsprocedure en werkwijze Auditteam Deelnemers visitatie (gesprekspartners uit de beide opleidingsvarianten) Programma visitatie
4 4 4 4 7 7 7
2. 2.1. 2.2.
BEVINDINGEN EN BEOORDELING Beslisregels Bevindingen en beoordeling Onderwerp 1: Doelstelling opleiding Facet 1.1. Domeinspecifieke eisen Facet 1.2. Niveau bachelor Facet 1.3. Oriëntatie hbo Onderwerp 2: Programma Facet 2.1. Eisen hbo Facet 2.2. Relatie tussen doelstelling en inhoud programma Facet 2.3. Samenhang programma Facet 2.4. Studielast Facet 2.5. Instroom Facet 2.6. Duur Facet 2.7. Afstemming tussen vormgeving en inhoud Facet 2.8. Beoordeling en toetsing Onderwerp 3: Inzet van personeel Facet 3.1. Eisen hbo Facet 3.2. Kwantiteit van het personeel Facet 3.3. Kwaliteit van het personeel Onderwerp 4: Voorzieningen Facet 4.1. Materiële voorzieningen Facet 4.2. Studiebegeleiding Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg Facet 5.1. Evaluatie resultaten Facet 5.2. Maatregelen tot verbetering Facet 5.3. Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Onderwerp 6: Resultaten Facet 6.1. Gerealiseerd niveau Facet 6.2. Onderwijsrendement
8 8 9 9 9 11 13 14 14 17 19 20 21 22 23 24 26 26 27 28 29 29 30 31 31 33 34 35 35 36
3.
SAMENVATTEND OORDEEL
37
BIJLAGE 1: CURRICULA VITAE AUDITOREN + ONAFHANKELIJKHEIDSVERKLARING EXTERNE AUDITOR BIJLAGE 2: PROGRAMMA VISITATIE HVU – P&A VOLTIJD EN DEELTIJD, 19 MEI 2004
1.
INLEIDING
1.1.
Bereik van de beoordeling
De Hogeschool van Utrecht verzorgt een hbo bachelor opleiding Personeel en Arbeid (P&A) zowel voltijd als deeltijd. Beide varianten zijn ondergebracht in de Afdeling P&A van de Faculteit Sociaal Agogische Opleidingen (FSAO). Hobéon Certificering heeft als Visiterende en Beoordelende Instantie (VBI) beide vormen van de opleiding P&A in één gezamenlijk traject beoordeeld. Deze beoordeling is gericht op een accreditatiebeslissing met betrekking tot zowel de voltijd hbo bachelor opleiding P&A als de deeltijd hbo bachelor opleiding P&A. De Afdeling P&A heeft voor beide varianten één Management Review opgesteld, die de basis vormde voor het onderzoek van Hobéon Certificering. Hobéon Certificering heeft zijn oordeel over de beide opleidingsvormen in één rapport samengevat en, daar waar nodig, het onderscheid tussen beide opleidingsvormen zichtbaar gemaakt.
1.2.
Beoordelingsprocedure en werkwijze
1.2.1.
Beoordelingsprocedure en werkwijze
1.2.1. Bij de beoordeling van de betreffende opleiding is uitgegaan van het door de NVAO vastgestelde “Accreditatiekader bestaande opleidingen hoger onderwijs” waarbinnen de criteria staan vermeld aan de hand waarvan een VBI haar oordeel uitspreekt over de basiskwaliteit van de -eveneens door de NVAO vastgestelde- onderwerpen en facetten. Hobéon Certificering heeft het NVAO Accreditatiekader bestaande opleidingen hoger onderwijs uitgewerkt in een checklist (“Checklist Accreditatie HBO Bachelor”), waarin per facet nadere toetspunten zijn opgenomen om de beoordeling van de facetten voor alle partijen inzichtelijker te maken. Voorafgaand aan het feitelijk accreditatieonderzoek heeft Hobéon Certificering de Faculteit (FSAO) en de opleiding P&A ervan op de hoogte gesteld dat deze checklist bij de beoordeling van de bachelor opleiding P&A gehanteerd zou worden. 1.2.2. Met betrekking tot het opleidingsspecifieke referentiekader geldt het volgende. De Hogeschool van Utrecht heeft een set van ijkpunten (EVINAC) ontwikkeld, die (o.a.) dienen als een instellingsspecifieke vertaling van het accreditatiekader van de NVAO en die op een aantal aspecten een eigen (streef-)norm bevatten. De opleiding P&A heeft in de zelfevaluatie aangegeven hoe zij zich verhoudt tot deze normstelling. Voorts heeft de opleiding zich voor wat betreft doelstellingen, beroepsprofiel en opleidingscompetenties in belangrijke mate gebaseerd op de landelijke beroepsprofielen en opleidingscompetenties zoals vastgesteld in het landelijk overleg tussen de opleidingen en het beroepenveld (zie onder facet 1.1.: “Domeinspecifieke eisen”). Het auditteam heeft zowel de instellingsspecifieke als de opleidingsspecifieke referentiekaders beoordeeld en vastgesteld dat deze
©Hobéon® Certificering ⏐ Eindrapport Accreditatie HvU- P&A Voltijd en Deeltijd, 19 mei 2004 (2.0)⏐ november 2004 ⏐ 4
in voldoende mate gespecificeerd zijn en passend voor de opleiding P&A. Het auditteam heeft deze kaders in zijn beoordeling betrokken. Zie voorts onder facet 1.1.
©Hobéon® Certificering ⏐ Eindrapport Accreditatie HvU- P&A Voltijd en Deeltijd, 19 mei 2004 (2.0)⏐ november 2004 ⏐ 5
1.2.3. De beoordelingsprocedure van Hobéon Certificering kent twee hoofdmomenten: 1. Documentanalyse Het gaat hier om een analyse en beoordeling van (i) de door de Afdeling P&A aangeleverde Management Review / Zelfevaluatie met betrekking tot de opleiding P&A (voltijd en deeltijd) en (ii) de in het kader van de interne sturingscyclus opgestelde managementrapportages van de Afdeling P&A inclusief de daaraan gerelateerde documentatie. Deze documentatie had betrekking op bijvoorbeeld: strategische keuzen en de positie in de markt, interne organisatie, de (systematiek van) interne kwaliteitszorg en de daarmee samenhangende verbetermaatregelen, ontwikkelingen in het beroepenveld, beroeps- en opleidings-profielen, (validatie) eindkwalificaties, curricula en de interne en externe evaluatie daarvan, werkvormen, toetsing en beoordeling, kwantitatief en kwalitatief personeelsbeleid, internationalisering, instroombeleid, studiebegeleiding, rendement. Uit deze documentatie ontstaat een goed beeld van de (primaire en secundaire processen van) beide opleidingsvormen en van de organisatorische context. Het auditteam heeft dit beeld getoetst aan zaken als: ambitieniveau, toekomstgerichtheid, innovatief vermogen, kwaliteitsbewaking via interne en externe evaluatie, arbeidsmarktrelevantie, continuïteit, studenten- en docentenbelangen. Op basis van de documentanalyse heeft het auditteam, voorafgaand aan de visitatie (zie hieronder), het management van de Afdeling P&A op de hoogte gesteld van zijn voorlopige bevindingen. 2. Audit De audit was gericht op een actieve ‘controle’ door middel van een ééndaagse visitatie1, uitgevoerd door een auditteam waarvan deel uitmaakten één externe onafhankelijke deskundige op het gebied van Personeel en Arbeid, één hbo-student, één lead auditor en één auditor onderwijs, beiden vanuit Hobéon Certificering. De auditor onderwijs trad ook op als secretaris. Onder ‘controle’ moet hier worden verstaan dat het auditteam op verschillende niveaus (management, coördinatie, examencommissie, docenten, studenten, staf) heeft getoetst (i) of de in de documentatie beschreven beleidsvoornemens en daaraan gerelateerde uitvoeringsprocessen zijn geïmplementeerd en (ii) of de overige in de documentatie vervatte informatie verifieerbaar is. Deze verificatie door het auditteam geschiedde enerzijds door, zoals hierboven reeds is aangegeven, meerdere malen hetzelfde onderwerp met verschillende geledingen te bespreken en anderzijds aan de hand van additionele documentatie en, voor wat betreft huisvesting en materiële voorzieningen, door eigen waarneming. Hieronder volgen enkele voorbeelden van de tijdens de visitatie geraadpleegde additionele documentatie: - overzichten van de samenstelling van de gremia uit het werkveld waarmee de opleiding overleg - voert; - verslagen van die bijeenkomsten met het werkveld; - overzicht CV’s van (gast)docenten; - netwerkoverzicht docenten; - verslagen van de functioneringsgesprekken met docenten; - verslagen van docentevaluaties; - verslagen van studievoortgangsgesprekken met studenten; 1
Visitatie heeft op 19 mei 2004 plaatsgevonden.
©Hobéon® Certificering ⏐ Eindrapport Accreditatie HvU- P&A Voltijd en Deeltijd, 19 mei 2004 (2.0)⏐ november 2004 ⏐ 6
-
détailbeschrijving van modules, cases en de daaraan gekoppelde opdrachten; portfolio’s van studenten en de (schriftelijke weergave van de) beoordeling daarvan door docenten; stageverslagen en –beoordelingen; de zogeheten ‘beroepsproducten’ die gedurende de opleiding door studenten worden opgeleverd; de ‘eindproducten’ van studenten;
Aldus had het auditteam voldoende instrumenten om zich op détail-niveau op de hoogte te stellen van inhoud, opzet, uitvoering en resultaten van het opleidingsprogramma en van de daarmee samenhangende personele, organisatorische en materiële voorzieningen. Het auditteam heeft op deze wijze alle in het NVAO “Accreditatiekader bestaande opleidingen hoger onderwijs” vermelde facetten beoordeeld op basis waarvan een samenvattend oordeel per onderwerp werd gegeven. Het voorliggend rapport is de weergave van het oordeel van het auditteam met daarbij de gronden waarop die oordelen zijn gebaseerd.
1.2.2.
Auditteam
Het auditteam was als volgt samengesteld.2 Voorzitter: Wienke Blomen Leden: Ton Lijten
directeur Hobéon Certificering;
Drs. Robert F. Stapert
directeur Link BPS bv, Adviesorganisatie Human Resource Management; afgestudeerd aan de Haagse Hogeschool: Bestuurskunde/ Overheidsmanagement, duale variant; thans student aan de Universiteit van Amsterdam: Sociologie, voltijd; senior adviseur Hobéon Certificering.
Secretaris: Drs. Robert F. Stapert
senior adviseur Hobéon Certificering.
Joost Verhaar
1.2.3.
Deelnemers visitatie (gesprekspartners uit de beide opleidingsvarianten)
Het auditteam heeft tijdens de visitatie gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers van de voltijd- en van de deeltijdopleiding P&A: de afdelingsdirecteur, managementteam, de programmamanager, de teamleiders, medewerker kwaliteitszorg, docenten, de voorzitter examencommissie, onderwijskundige medewerker en studenten. (Zie voor een volledig overzicht van de deelnemers van de visitatie: bijlage II).
1.2.4.
Programma visitatie
Zie bijlage II.
2
Voor de CV’s van de leden van het auditteam: zie bijlage I
©Hobéon® Certificering ⏐ Eindrapport Accreditatie HvU- P&A Voltijd en Deeltijd, 19 mei 2004 (2.0)⏐ november 2004 ⏐ 7
2.
BEVINDINGEN EN BEOORDELING
2.1.
Beslisregels
Met als uitgangspunt de Beslisregels Accreditatie zoals vastgelegd in het NVAO “Accreditatiekader bestaande opleidingen hoger onderwijs” heeft Hobéon Certificering de volgende beslisregels toegepast. A. Alle in de “Checklist Accreditatie HBO Bachelor” vermelde toetspunten worden beoordeeld. B. Het oordeel op de per facet gerubriceerde toetspunten leidt tot een score op het betreffende facet. Zie onder D. C. De scores op de per onderwerp gerubriceerde facetten leiden tot een score op het betreffende onderwerp en wel volgens de regels onder E. D. Van toetspunten naar facet. Hier is ruimte voor een eigen afweging van het auditteam: - uitvoering/praktijk weegt zwaarder dan beleid/theorie; (beter een goed functionerende regeling die slecht is opgeschreven dan omgekeerd); - primaire processen wegen zwaarder dan secundaire; E. Van facetten naar onderwerp. Hier geldt het volgende: - een onderwerp kan volgens de NVAO “Beslisregels Accreditatie” slechts ‘voldoende’ of ‘onvoldoende’ scoren; - een onderwerp krijgt de score ‘voldoende’ indien alle facetten tenminste ‘voldoende’ hebben gescoord of indien één facet ‘onvoldoende’ en de overige tenminste ‘voldoende’ hebben gescoord, mits er een acceptabel verbeterplan beschikbaar is voor het facet met de score ‘onvoldoende’; - een onderwerp krijgt de score ‘onvoldoende’ indien één facet ‘onvoldoende’ heeft gescoord en er geen acceptabel verbeterplan voor dit facet beschikbaar is; - een onderwerp krijgt de score ‘onvoldoende’ indien meer dan één facet ‘onvoldoende’ heeft gescoord, ongeacht of er voor die facetten acceptabele verbeterplannen zijn. F. Indien voor een onderwerp een hogere score dan ‘voldoende’ gerechtvaardigd is, dan wordt dat met inachtneming van de regels onder G, als ‘extra aantekening’ vermeld. G. Met betrekking tot de extra aantekening geldt het volgende: - een onderwerp krijgt de extra aantekening ‘goed’ indien alle facetten ‘goed’ hebben gescoord of indien één facet ‘voldoende’ en de overige facetten ‘goed’ of ‘excellent’ hebben gescoord; - een onderwerp krijgt de extra aantekening ‘excellent’ als alle facetten ‘excellent’ hebben gescoord of indien één facet ‘goed’ en de overige facetten ‘excellent’ hebben gescoord. - een onderwerp krijgt geen extra aantekening indien één van de facetten ‘onvoldoende’ heeft gescoord.
©Hobéon® Certificering ⏐ Eindrapport Accreditatie HvU- P&A Voltijd en Deeltijd, 19 mei 2004 (2.0)⏐ november 2004 ⏐ 8
2.2.
Bevindingen en beoordeling
Onderwerp 1: Doelstelling opleiding Dit onderwerp kent drie facetten: 1. domeinspecifieke eisen; 2. niveau bachelor; 3. oriëntatie hbo. Algemeen oordeel: voldoende
Facet 1.1. Domeinspecifieke eisen 1.1.1. De eindkwalificaties waarop de opleiding P&A zich richt, zijn in 2000 vastgesteld door het Landelijk Opleidingsoverleg P&A (LOPA), waarin alle hbo P&A opleidingen zijn vertegenwoordigd. Het ontwerp is tot stand gekomen in samenwerking met het beroepenveld in casu met de Landelijke Werkveld Adviesraad (LWA) en de Nederlandse Vereniging Personeelsbeleid (NVP). De eindkwalificaties zijn uitgewerkt naar methodische, veranderkundige, sociaal maatschappelijke, sociaal wetenschappelijke, sociaal ethische, organisatiekundige en persoonlijk professionele kerncompetenties. 1.1.2. De opleiding P&A heeft op basis hiervan en in samenwerking met het werkveld (i.c. de Beroepenveldcommissie) de landelijk vastgestelde kerncompetenties een nadere (eigen) invulling gegeven. Deze “Utrechtse “invulling is mede tot stand gekomen na breed overleg met (i) vertegenwoordigers van relevante wetenschappelijke disciplines, (ii) organisatieadviesbureaus en (iii) gezaghebbende professionals uit de beroepspraktijk. Daarnaast heeft de opleiding gebruik gemaakt van de informatie die zij via haar werkveldinformatiesysteem van stagebegeleiders heeft verkregen. Het resultaat is, zo blijkt uit de betreffende documentatie (Onderwijsbeleid 2003-2004), een zeer uitvoerige set van concrete en in onderlinge samenhang geformuleerde competenties. Analyse van deze competenties laat, naar het oordeel van het auditteam, duidelijk zien dat de opleiding niet alleen goed op de hoogte is van de ontwikkelingen in het beroepenveld, maar ook dat zij in staat is geweest deze ontwikkelingen op heldere wijze te vertalen in opleidingsrelevante (deel)doelstellingen. 1.1.3. Voorts heeft het auditteam, op basis van een analyse van het opleidingsprogramma zelve, geconstateerd dat beide opleidingsvarianten zich in hun aanbod expliciet richten op zowel de landelijk overeengekomen eindkwalificaties als de specifiek “Utrechtse” invulling ervan. Het opleidingsprogramma, opgebouwd uit zogeheten Onderwijseenheden (OE), beschrijft bij elke OE expliciet op welke competentie(s) de betreffende OE is gericht en welk beheersingsniveau de student na afronding van de OE moet hebben bereikt. Op die wijze is de opleiding erin geslaagd de eindkwalificaties in het programma te verankeren. 1.1.4. Dat de opleiding in zijn onderwijsdoelstelling aansluit bij de landelijk vastgestelde kerncompetenties betekent dat dit facet als ‘voldoende’ kan worden beoordeeld. De zorgvuldige en gedegen wijze (zie 1.1.2.) waarop de opleiding zelf het beroepenveld heeft geconsulteerd (en consulteert) om haar eigen visie op het P&A-domein te toetsen en verder te ontwikkelen, is voor het auditteam reden dit facet als ‘goed’te beoordelen.
Oordeel: Dit facet is goed. De eindkwalificaties van de beide opleidingsvarianten zijn de resultante van landelijk overeengekomen beroepsprofielen (LOPA, LWA en NVP) en dito opleidingsprofielen waarmee zij voldoen aan de eisen die door zowel het werkveld als door de vakgenoten uit andere verwante opleidingen worden gesteld. Daarenboven consulteert de opleiding ook zelf -en op
©Hobéon® Certificering ⏐ Eindrapport Accreditatie HvU- P&A Voltijd en Deeltijd, 19 mei 2004 (2.0)⏐ november 2004 ⏐ 9
voorbeeldige wijze- het werkveld, wat haar in staat stelt de actuele P&A-ontwikkelingen op de voet te volgen, waar zij vervolgens in haar doelstellingen en programma aantoonbaar op respondeert.
©Hobéon® Certificering ⏐ Eindrapport Accreditatie HvU- P&A Voltijd en Deeltijd, 19 mei 2004 (2.0)⏐ november 2004 ⏐ 10
Facet 1.2. Niveau bachelor Analyse van de eindkwalificaties van beide opleidingsvarianten laat zien dat deze kwalificaties beantwoorden aan het niveau ‘bachelor’ zoals weergegeven in de zogeheten Dublin Descriptoren. Voor zover het opleidingsoverstijgende kwalificaties betreft zijn zij gebaseerd op de 10 generieke kwalificaties zoals door de commissie Franssen vastgelegd in haar rapport Prikkelen, presteren en profileren. In de Dublin Descriptoren worden de volgende dimensies onderscheiden bij elk waarvan hieronder een nadere specificatie wordt gegeven in relatie tot de respectieve eindkwalificaties. Kennis en inzicht De beroepsspecifieke eindkwalificaties van de opleiding zijn geformuleerd rond 6 kerncompetenties en wel zodanig dat zij niet kunnen worden verworven zonder voldoende kennis en inzicht in bijvoorbeeld (i) personeelsbeleid en human resource management, (ii) de ontwikkelingen op het gebied van: de relatie mens-arbeid, arbeidsmarkt, arbeidsorganisatie, arbeidsrecht, arbeidsomstandigheden, arbeidsverhoudingen (iii) sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen, (iv) economische, organisatiekundige, agogische en psychologische concepten. Toepassen Kennis en inzicht De beroepsspecifieke kerncompetenties zijn uitgewerkt naar deelcompetenties (indicatoren van ‘gewenst professioneel gedrag’), alle gericht op het uitvoeren van de kerntaken van een P&A’er. Iets wat zichtbaar gemaakt wordt in de doelstellingen van de onderwijseenheden waaruit het programma is opgebouwd maar ook en vooral in de beroepsproducten waarnaar in het programma wordt verwezen. De vermelde ‘producten’ impliceren een professionele toepassing door de student van zijn verworven kennis en inzicht. In het programma van beide opleidingsvarianten staat het ontwikkelen van professioneel handelen centraal. Het maken van reële ‘beroepsproducten’ vormt dan ook het hart van de opleiding. Oordeelsvorming Zowel de (algemene) hbo competenties als de beroepsspecifieke competenties behelzen het hele spectrum van (1) probleemsignalering/-formulering, (2) beleidsontwikkeling, (3) beleidsuitvoering en (4) evaluatie. De daarmee verband houdende vaardigheden zijn expliciet gericht op het maken van keuzen in de beroepsuitoefening op tactisch en operationeel niveau. Dit vooronderstelt dat de student in staat is problemen te analyseren en mogelijke oplossingsstrategieën tegen elkaar af te wegen en daarna te evalueren. Dit wordt in elk van de competenties zichtbaar gemaakt. Voorts wordt in beide opleidingsvarianten expliciet aandacht besteed aan het ontwikkelen van het vermogen van de student tot reflectie op het beroep. Communicatie In de eindkwalificaties waar de opleiding zich op richt, is ‘communicatie’ als onderdeel van het professioneel handelen in een tiental deelcompetenties uitgewerkt. Via de OE’s worden studenten voortdurend getraind in beroepsmatige (mondelinge en schriftelijke) communicatie.
©Hobéon® Certificering ⏐ Eindrapport Accreditatie HvU- P&A Voltijd en Deeltijd, 19 mei 2004 (2.0)⏐ november 2004 ⏐ 11
Leervaardigheden Voor beide opleidingsvarianten geldt dat de te verwerven competenties een aantal metavaardigheden van de studenten vooronderstellen die niet alleen zijn gericht op het professioneel handelen maar ook op het eigen leren opdat de student in staat is zich in de beroepspraktijk verder als professional te ontwikkelen en ook eventuele vervolgstudies op een hoger niveau te doorlopen.
Oordeel: Dit facet is voldoende. De eindkwalificaties van beide opleidingsvarianten sluiten aantoonbaar aan bij de beschrijving van het niveau ‘bachelor’ zoals weergegeven in de Dublin Descriptoren.
©Hobéon® Certificering ⏐ Eindrapport Accreditatie HvU- P&A Voltijd en Deeltijd, 19 mei 2004 (2.0)⏐ november 2004 ⏐ 12
Facet 1.3. Oriëntatie hbo “Oriëntatie hbo” kent twee dimensies. Hoger onderwijs enerzijds, beroepsonderwijs anderzijds. Het beroepsprofiel en de daarmee samenhangende eindkwalificaties van de opleiding beschrijven een hoog niveau van beroepsuitoefening (zie onder facet 1.1.) en sluiten aantoonbaar aan (zie onder facet 1.2.) bij de beschrijving van het bachelor niveau in de Dublin Descriptoren en bij de generieke kwalificaties van de commissie Franssen (zie facet 1.2.). Daarmee is aangegeven dat de opleiding gerekend kan worden tot het hoger onderwijs. De eindkwalificaties van de opleiding (zowel de landelijk overeengekomen kwalificaties als de specifiek “Utrechtse”) zijn geformuleerd in termen van competenties die aantoonbaar (zie 1.1) in samenspraak met het beroepenveld zijn opgesteld en door dat beroepenveld zijn gevalideerd. Daarmee is op het niveau van opleidingsdoelstellingen de oriëntatie op het voor de P&A-er relevante werkveld geborgd.
Oordeel: Dit facet is voldoende. De eindkwalificaties van elk van beide opleidingsvarianten sluiten aan bij de Dublin descriptoren en zijn ontleend aan de door het relevante beroepenveld opgestelde beroepsprofielen en de daarmee samenhangende competenties waarover een beginnende beroepsbeoefenaar dient te beschikken.
©Hobéon® Certificering ⏐ Eindrapport Accreditatie HvU- P&A Voltijd en Deeltijd, 19 mei 2004 (2.0)⏐ november 2004 ⏐ 13
Onderwerp 2: Programma Dit onderwerp kent acht facetten: 1. eisen hbo; 2. relatie tussen doelstellingen en inhoud; 3. samenhang programma; 4. studielast; 5. instroom; 6. duur; 7. afstemming tussen vormgeving en inhoud; 8. beoordeling en toetsing. Algemeen oordeel: voldoende
Facet 2.1. Eisen hbo 2.1.1. Het programma van beide opleidingsvarianten is aantoonbaar ontworpen vanuit de beroepsprofielen die door het LOPA zijn vastgesteld en door het beroepenveld gevalideerd. Landelijk: door LWA en NVP. Op het niveau van de opleiding: door de Beroepenveldcommissie. Dit profiel is uitgewerkt in een drietal segmenten waarbinnen de P&A beroepstaken zijn geclusterd. (1) de dienstverlener: werken voor klant(systemen), (2) de medewerker: werken in en vanuit een organisatie en (3) lid van de beroepsgroep: werken aan de eigen professionaliteit enprofessionalisering. 2.1.2. Kenmerkend voor de voltijdopleiding is dat in elke OE praktijkcases en projecten worden ingebracht aan de hand waarvan de studenten de betreffende competenties kunnen verwerven. Deze cases en projecten worden, zo bleek het auditteam tijdens de visitatie, ingebracht door docenten en door het werkveld (via bijvoorbeeld gastdocenten, leden van de Beroepenveldcommissie, stageorganisaties). Het auditteam beoordeelt de praktijkrelevantie en de actualiteit van deze cases en projecten positief. 2.1.3. Voor de deeltijd variant geldt als uitgangspunt dat studenten reeds in de propedeuse-fase een functie moeten hebben in de beroepspraktijk. Voor studenten in de hoofdfase moet dat een P&Afunctie zijn. Kenmerkend voor de deeltijdopleiding is het concurrency principe waarbij de complementariteit van praktijkervaring en opleiding het leidend beginsel is. Dit wordt in het programma expliciet gemaakt via o.a. de programmaonderdelen “Gereflecteerde Praktijktijd”, waarmee reeds in de propedeuse een aanvang wordt gemaakt. 2.1.4. De wijze waarop de opleiding in haar programma verbanden legt met de actuele ontwikkelingen in de P&A-discipline beoordeelt het auditteam als positief gelet op het regelmatige overleg dat de opleiding met de Beroepenveldcommissie voert over het opleidingsprogramma. De Beroepenveldcommissie (BVC) wordt actief betrokken bij het onderwijs. Leden van de commissie verzorgen gastlessen, opereren als gecommitteerde bij het afstuderen, nemen deel aan het overleg en de evaluatie van de OE’s. De betrokkenheid van de BVC bij de Afdeling P&A is gestructureerd in zogeheten ‘activiteitenclusters’. In een aantal daarvan (i.c. personeelsmanagement, management&organisatie, beroepsvaardigheden, algemeen onderwijsbeleid, beoordeling en toetsing) participeren leden van de Beroepenveldcommissie. Het auditteam beschouwt deze vorm van interactie met het werkveld als voorbeeldig. HRM-managers die op strategisch niveau opereren, zijn niet in de BVC opgenomen. De intensieve betrokkenheid die de opleiding van de BVC verwacht, vergt van de BVC-leden een tijdsinvestering waartoe bedoelde HRM-managers veelal niet in staat zijn. Om toch op dat niveau een inbreng vanuit het werkveld te realiseren, schakelt de opleiding hen in bij (jaarlijkse) besprekingen over specifieke P&A-thema’s en als gecommitteerden bij de eindgesprekken met studenten.
©Hobéon® Certificering ⏐ Eindrapport Accreditatie HvU- P&A Voltijd en Deeltijd, 19 mei 2004 (2.0)⏐ november 2004 ⏐ 14
2.1.5. Het onderwijsprogramma wordt uitgevoerd door een docententeam bestaande uit ca 20 docenten (ca 15 fte) in vaste dienst en ca 35 docenten op contractbasis. Het merendeel van deze laatste categorie is werkzaam in de P&A-praktijk wat de interactie tussen opleiding en werkveld aantoonbaar ten goede komt.
©Hobéon® Certificering ⏐ Eindrapport Accreditatie HvU- P&A Voltijd en Deeltijd, 19 mei 2004 (2.0)⏐ november 2004 ⏐ 15
2.1.6. Interactie met het werkveld ten behoeve van de kennisontwikkeling van de student vindt met name plaats door middel van de practica in het 2e jaar, de stage in het 3e studiejaar en de praktijkopdracht in het 4e jaar. 2.1.7. Een aantal docenten participeert in de kenniskring van het lectoraat “Organisatieconfiguraties en Arbeidsrelaties in een post-industrieel Bestel”. Ook hier wordt, naar het oordeel van het auditteam, een goede verbinding met het werkveld gelegd . In het studiejaar 2004-2005 zal, zo meldde het management van de opleiding, een eerste vertaalslag naar het curriculum worden gemaakt. Het auditteam acht dat een goede zaak omdat daardoor de betekenis van het lectoraat concreet en expliciet zichtbaar wordt. 2.1.8. De opleiding heeft op verschillende wijzen het P&A-profiel in omringende landen onderzocht en op basis daarvan geconcludeerd dat het Nederlandse P&A-profiel in een aantal opzichten uniek is, wat o.a. samenhangt met specifieke arbeidsverhoudingen, een specifiek institutioneel en juridisch kader en een eigen (overleg)cultuur , wat op zijn beurt weer leidt tot een specifieke toepassing van de instrumenten waarover een P&A’er moet beschikken. Reden voor de opleiding zich primair te (blijven) richten op het Nederlandse werkveld. Een, naar het oordeel van het auditteam, zeer wel verdedigbare keuze. Wel besteedt de opleiding aandacht aan HRM in internationaal perspectief, aan het (inter)culturele aspect van communicatie en aan Engelstalig studiemateriaal en heeft zij, zo constateerde het auditteam, concrete voorstellen in voorbereiding om (i) in het programma uitdrukkelijk aandacht te besteden aan uiteenlopende cultuurgerelateerde managementparadigma’s en de implicaties daarvan voor de positionering, profiel en taakstelling van de P&A-er; (ii) meer ruimte te geven aan Engels als voertaal en aan Engelse vakliteratuur; (iii) de cultural awareness van docenten en studenten te vergroten door hen in staat te stellen in het buitenland actief te zijn in het P&A-domein. De kenniskring van het lectoraat is hierbij actief betrokken. 2.1.9. De (vak)literatuur die in de opleiding gebruikt wordt is in de programmabeschrijving per module aangegeven. Uit deze informatie en de overige literatuurgegevens die tijdens de visitatie werd verstrekt, blijkt dat de gebruikte literatuur actueel en relevant is.
Oordeel: Dit facet is goed. De interactie met de beroepspraktijk vindt plaats zowel op het niveau van curriculum en programmaontwerp als op het niveau van de programma uitvoering. Deze interactie wordt aantoonbaar ingezet om de relevantie, de actualiteit en de kwaliteit van de opleiding te waarborgen. Voorbeeldig is de wijze waarop en de intensiteit waarmee de BVC bij de opleiding wordt betrokken. De ontwikkeling van kennis en beroepsvaardigheden van de studenten vindt plaats via vakliteratuur, via door de beroepspraktijk ingebrachte projecten en cases en via aan de beroepspraktijk ontleend studiemateriaal.
©Hobéon® Certificering ⏐ Eindrapport Accreditatie HvU- P&A Voltijd en Deeltijd, 19 mei 2004 (2.0)⏐ november 2004 ⏐ 16
Facet 2.2. Relatie tussen doelstelling en inhoud programma Voltijd P&A 2.2.1. De samen met het beroepenveld opgestelde eindkwalificaties van de voltijdopleiding zijn in de zogeheten Onderwijseenheden (OE) nader uitgewerkt en per module gespecificeerd. Zij zijn naar het oordeel van het auditteam een goede vertaling van de visie die de opleiding heeft op de ontwikkelingen binnen het P&A-domein. Deze visie is uitvoerig en concreet beschreven, wat het auditteam in staat stelde te beoordelen of het programma inderdaad daarmee correspondeert. 2.2.2. Elk OE en elke module daarbinnen zijn goed gedocumenteerd in termen van programma, werkvormen en leerdoelen. Analyse van de uitgebreide documentatie laat zien dat die leerdoelen telkens weer en expliciet herleidbaar zijn tot (onderdelen van) de eindkwalificaties. Mutatis mutandis geldt dit ook voor de 3e-jaarsstage en de praktijkopdracht in het laatste studiejaar. De inhoudelijke eenheid van een OE wordt gevormd door representatieve vraagstukken en actuele ontwikkelingen in P&A-domein. In elke OE worden de drie competentiegebieden (segmenten,zoals aangegeven in § 2.1.1.) van het beroepshandelen aan de orde gesteld. Studenten werken telkens aan de hand van opdrachten op basis van een casuïstiek en aan de hand van projectopdrachten. 2.2.3. Het auditteam heeft voldoende inzicht gekregen in de opdrachten die studenten geacht worden uit te voeren en concludeert dat deze beantwoorden aan het niveau dat van een hbo opleiding mag worden verwacht. Datzelfde geldt voor de stageopdrachten die studenten tijdens het 3e studiejaar uitvoeren. Belangrijk in dit verband is ook dat het auditteam tijdens de visitatie is gebleken dat de opdrachten aan studenten voor een belangrijk deel samen met of vanuit het beroepenveld worden ingebracht. Naar het oordeel van het auditteam is de opleiding er goed in geslaagd het hele scala van eindkwalificaties te concretiseren in voortreffelijk gedefinieerde en uitvoerig gedocumenteerde programmaonderdelen. 2.2.4. Uit de documentatie maar ook uit de informatie die tijdens de visitatie door (o.a.) de studenten werd verstrekt, kan het auditteam concluderen dat zij bij de uitvoering van het programma meer dan voldoende worden ondersteund en begeleid door de docenten. 2.2.5. Uit de vormgeving van de OE blijkt dat de opleiding erin slaagt een leeromgeving te creëren waarin het leerproces van de student centraal staat. Onderdeel van dit leerproces is zelfreflectie en zelfregulatie die de student inzicht geven in zijn eigen leerproces en leerstijl. Op die wijze worden studenten in staat gesteld hun eigen leerproces te sturen. Het totale programma is zodanig opgezet dat studenten ook deze competentie stap voor stap kunnen verwerven. Deeltijd P&A De deeltijdvariant is opgebouwd volgens het concurrency principe. De studenten in de hoofdfase zijn werkzaam in het P&A-domein, reden waarom het instellingsgebonden onderwijs overwegend het karakter heeft van analyse & reflectie en het verwerven van vaardigheden voorzover die niet op de werkplek van de student aan bod komen. In verband hiermee is het, zeker in de hoofdfase, niet nodig de praktijkcomponent expliciet binnen de school te brengen zoals dat bij de OE’s wel het geval is. In de propedeusefase, waar nog niet alle studenten een functie (hoeven te) hebben in de beroepspraktijk, gebeurt dit overigens wel.
©Hobéon® Certificering ⏐ Eindrapport Accreditatie HvU- P&A Voltijd en Deeltijd, 19 mei 2004 (2.0)⏐ november 2004 ⏐ 17
Voor het overige is datgene wat hierboven staat vermeld met betrekking tot de voltijdse variant ook van toepassing op de deeltijd opleiding.
Oordeel: Dit facet is goed. Het programma en de leerdoelen van de programmaonderdelen zijn een adequate concretisering van de geformuleerde eindkwalificaties. De opleiding heeft op voorbeeldige wijze de eindkwalificaties uitgewerkt en in haar programma verankerd. Inhoud en vormgeving van het programma alsmede de ruime faciliteiten die de docenten bieden, stellen de student zeer wel in de gelegenheid de geformuleerde eindkwalificaties te verwerven.
©Hobéon® Certificering ⏐ Eindrapport Accreditatie HvU- P&A Voltijd en Deeltijd, 19 mei 2004 (2.0)⏐ november 2004 ⏐ 18
Facet 2.3. Samenhang programma De voor beide opleidingsvarianten geformuleerde algemene (hbo) competenties en specifieke beroepscompetenties zijn aantoonbaar ontleend aan het landelijk overeengekomen beroepsprofiel en de nadere specificatie daarvan die in overleg met de BvC is opgesteld. Dit profiel is gedetailleerd en concreet uitgewerkt in onderling samenhangende deelcompetenties. Het auditteam heeft zich bij de beoordeling van de samenhang van het programma de volgende vragen gesteld: (1) Dekt het totaal aan programmaonderdelen het totaal aan vastgestelde eindkwalificaties? (2) Wordt het programma uitgevoerd met een inbreng vanuit het beroepenveld? (3) Is het programma zodanig opgezet dat het de studenten in de gelegenheid stelt de beroepscompetenties in onderlinge samenhang te verwerven? Het auditteam beantwoordt deze vragen positief vanuit de eigen waarneming, -
-
dat alle modules tezamen alle deelcompetenties bestrijken zoals opgenomen in de eindkwalificaties. dat de modules waaruit het programma is opgebouwd, qua inhoud en thematiek telkens ontleend zijn aan bepaalde specifieke deelcompetenties zoals beschreven in de eindkwalificaties; dat sterke interactie tussen theorie en praktijk een kernelement is in de vormgeving van elke module; dat de modules telkens gericht zijn op het maken van beroepsproducten hetgeen impliceert dat studenten leren kennis en vaardigheden uit verschillende deelgebieden te integreren; dat de modules zijn gegroepeerd in onderwijseenheden en wel zodanig dat de horizontale samenhang manifest wordt; dat de OE’s en de modules zodanig ontworpen zijn en in het opleidingsprogramma zijn gepositioneerd dat zij ten opzichte van elkaar een anticiperende dan wel verdiepende functie hebben in het leerproces van de student (verticale samenhang); voorts blijkt uit de ‘beroepsproducten’ die de studenten hebben opgeleverd dat de programma leerlijnen gedurende de looptijd van het programma in toenemende mate een beroep doen op het vermogen van de student complexe opdrachten uit te voeren; dat de begeleiding (coaching) door docenten expliciet gericht is op het bewaken van de samenhang in de leerroute van elke individuele student;
Op basis van deze analyse is een oordeel ‘voldoende’ gerechtvaardigd. De opleiding heeft evenwel de relatie tussen eindkwalificaties en het programma (zie facet 2.2.) in elke OE en, daarbinnen, in elke module gespecificeerd op eenzelfde inzichtelijke wijze als waarop zij dat op programma niveau heeft gedaan. Daardoor is, naar het oordeel van het auditteam, de samenhang tussen de verschillende prorgammaonderdelen extra geborgd. Reden voor het auditteam dit facet als ‘goed’te beoordelen.
Oordeel: Dit facet is goed. De inhoud en planning van het programma zijn heel expliciet en op doordachte en consistente wijze op elkaar afgestemd waardoor de onderscheiden programmaonderdelen (OE’s en modules) tezamen een coherent geheel vormen.
©Hobéon® Certificering ⏐ Eindrapport Accreditatie HvU- P&A Voltijd en Deeltijd, 19 mei 2004 (2.0)⏐ november 2004 ⏐ 19
Facet 2.4. Studielast De studielast is per module vastgesteld in termen van studiepunten (ECTS). Na elke module vindt evaluatie plaats via toetsing van de resultaten maar ook via studievoortgangsgesprekken met studenten. Daarbij wordt telkens nagegaan of de studievoortgang voldoende dan wel onvoldoende is. Bij onvoldoende studievoortgang worden samen met de student de belemmerende factoren geïdentificeerd. De (formele) studielast per onderdeel wordt tenminste eenmaal per jaar geëvalueerd, waarbij wordt nagegaan of de vastgestelde studielast structureel afwijkt van de werkelijke studielast. Doel van deze evaluatie is vast te stellen of er op programmaniveau herschikkende maatregelen moeten worden genomen. Overigens blijkt uit studentenenquêtes dat de studenten de studielast niet als een probleem ervaren.
Oordeel: Dit facet is voldoende. Belangrijk is dat de opleidingsvarianten zowel op studentniveau als op programma niveau systematisch aandacht besteden aan de relatie tussen de formele en feitelijke studielast. De opleidingsvarianten hebben derhalve een instrument om op die beide niveaus studievoortgang belemmerende factoren weg te nemen.
©Hobéon® Certificering ⏐ Eindrapport Accreditatie HvU- P&A Voltijd en Deeltijd, 19 mei 2004 (2.0)⏐ november 2004 ⏐ 20
Facet 2.5. Instroom 2.5.1. Enkele gegevens m.b.t. de propedeuse -
De instroom naar de voltijdopleiding is de afgelopen jaren redelijk stabiel en schommelt rond de 110 studenten. Voor de deeltijdopleiding geldt hetzelfde alleen gaat het dan om kleiner getal van rond de 40.
-
Voor de instroom vanuit het MBO (ca 35% van de totale instroom) wordt een specifiek instroomtraject uitgevoerd. Deze studenten ontvangen op basis van hun reeds verworven competenties een (overigens beperkt) aantal vrijstellingen.
-
Voor de deeltijdopleiding zal met ingang van het studiejaar 2004-2005 een intakeprocedure worden gehanteerd op basis van assessment van eerder verworven competenties.Tijdens het accreditatieonderzoek was deze procedure overigens nog niet uitgewerkt. Het auditteam kan derhalve geen oordeel uitspreken over de kwaliteit en haalbaarheid ervan.
-
Het aantal studiestakers in de propedeuse van de voltijdopleiding ligt rond de 25%. Van de overige studenten behaalt ca 65% de propedeuse binnen een jaar. In feite gaat het dan om een cohortrendement van ca 50%. Voor de deeltijdopleidingen geldt een vergelijkbaar rendemenstpercentage. In dat opzicht wijkt de opleiding niet af van het landelijk beeld.
-
In de propedeuse is een uitgebreid introductieprogramma opgenomen waarin studenten getraind worden in de voor de opleiding vereiste studievaardigheden.
-
De propedeuse is zodanig ingericht dat de verschillen in startposities van de instromende studenten na het 1e kwartaal grotendeels zijn weggewerkt.
2.5.2. Relatie tussen heterogene instroom en het propedeuse programma De voltijdopleiding: de opleiding heeft er voor gekozen om via het introductieprogramma, via een korte praktijkoriëntatie en via twee selecterende modules (‘Personeelsmanagement en Organisatiekunde’ en ‘Structuur, Stijl en Inhoud’) de instromende studenten in een vroeg stadium helderheid te verschaffen over hun mogelijkheden de studie met succes te volgen. Daarbij worden zij overigens intensief begeleid. Door mentoren, alumni en door 4e-jaars studenten. Dit acht het auditteam een positief punt. Bij de deeltijdvariant is sprake van een intakeprocedure waarbij het niveau en de relevantie van eerder verworven competenties van de student worden beoordeeld op basis waarvan een op de student toegesneden opleidingstraject wordt uitgezet.
Oordeel: Dit facet is voldoende. Qua vorm houdt het opleidingsprogramma voldoende rekening met de verschillen in de kwalificaties van de instromende studenten.
©Hobéon® Certificering ⏐ Eindrapport Accreditatie HvU- P&A Voltijd en Deeltijd, 19 mei 2004 (2.0)⏐ november 2004 ⏐ 21
Facet 2.6. Duur Het totale aantal studiepunten van het programma van elk van de betreffende afstudeerprofielen tezamen met de propedeuse bedraagt 240 ECTS. Daarmee voldoen beide opleidingsvarianten aan de formele eis die aan bachelor opleidingen wordt gesteld.
Oordeel: Dit facet is voldoende.
©Hobéon® Certificering ⏐ Eindrapport Accreditatie HvU- P&A Voltijd en Deeltijd, 19 mei 2004 (2.0)⏐ november 2004 ⏐ 22
Facet 2.7. Afstemming tussen vormgeving en inhoud 2.7.1. Het onderwijsprogramma bevat een uitvoerige en zorgvuldig gedocumenteerde beschrijving van het didactisch concept. Het auditteam heeft dit didactisch concept getoetst aan de naar zijn oordeel essentiële elementen: (1) de student is verantwoordelijk voor zijn eigen leerproces, (2) het leerproces is gericht op het verwerven van competenties, (3) zelfreflectie en zelfevaluatie zijn onderdeel van het leerproces, (4) dialoog met medestudenten en docenten is onderdeel van het leerproces, (5) resultaten van het leerproces zijn toetsbaar. Voor het auditteam zijn deze elementen wezenlijk, immers zij sluiten rechtstreeks aan bij de (deel)competenties waar de beide opleidingsvarianten op zijn gericht en waarin sterk de nadruk wordt gelegd op (i) ‘leren leren’ in een professionele context, (ii) resultaat gericht handelen, (iii) selfassessment, (iv) teamwork, (v) eigen verantwoordelijkheid en (vi) zelfinitiatief. Analyse van de betreffende documentatie laat overtuigend zien dat het didactisch concept van de opleiding in lijn is met haar doelstellingen. Voor de voltijdvariant wil het auditteam daaraan toevoegen, dat de keuze voor een programmaopzet in OE’s een belangrijke bijdrage levert aan het realiseren van het didactisch concept. 2.7.2. Het onderwijsprogramma, zo blijkt uit de documentatie maar ook uit de gesprekken tijdens de visitatie, kent een scala aan steeds terugkerende werkvormen zowel individueel als in groepsverband. Voorts wordt in het programma uitdrukkelijk aangehaakt op de ervaringen van de student in zijn (leer)werksituatie. De setting van alle werkvormen is die van outputgerichte opdrachten leidend tot beroepsproducten zoals die van P&A’ers worden gevraagd. Bij de beoordeling wordt niet alleen de kwaliteit van het ‘product’beoordeeld, maar ook het beroepsmatige handelen dat daar aan vooraf is gegaan. Daardoor worden de theoretische aspecten van de opleiding telkens weer en expliciet geplaatst in het perspectief van de professionele toepassing. Naarmate de opleiding vordert neemt de complexiteit van de opdrachten toe en wordt in toenemende mate een beroep gedaan op het eigen initiatief van de student. Deze aanpak kent een sterke interactie tussen de student en de docenten. Docenten spelen daarbij – zo bleek het auditteam tijdens zijn gesprekken met docenten en studenten – een informerende, beoordelende, adviserende en, waar nodig, sturende rol. Oordeel: Dit facet is voldoende. Het didactisch concept ligt geheel in lijn met de competenties waarvoor wordt opgeleid. De werkvormen zijn direct ontleend aan het didactisch concept.
©Hobéon® Certificering ⏐ Eindrapport Accreditatie HvU- P&A Voltijd en Deeltijd, 19 mei 2004 (2.0)⏐ november 2004 ⏐ 23
Facet 2.8. Beoordeling en toetsing 2.8.1. De opleiding heeft zich in het onlangs vastgesteld toetsbeleid ten doel gesteld het toetsprogramma op systematisch wijze aan te passen aan het competentiegerichte karakter van de opleiding. Daarbij wordt ook de Beroepenveldcommissie betrokken. Uitgangspunten van het toetsbeleid en de daaraan gekoppelde planvorming zijn, zo concludeert het auditteam uit de beschrijving ervan, voldoende gericht op de eisen die gesteld worden aan een competentiegerichte ‘beoordeling en toetsing’. Daarbij hanteert de opleiding , in navolging van de faculteit, de zogeheten HBO taxonomie: de kwalificaties waar de opleiding op voorbereidt, worden vertaald naar competenties die op hun beurt in leerdoelen worden geformuleerd. Als een nadere uitwerking daarvan worden vijf toetsmodellen onderscheiden: integrale taaktoetsen (assessments), cursorische toetsen, praktijktoetsen, voortgangstoetsenen het afstuderen. Per model worden voorts zes prestatiecriteria onderscheiden waaraan ‘het toetsen’ en ‘het beoordelen’ moeten voldoen. Deze criteria hebben betrekking op (i) de concreetheid van de leerdoelen, (ii) de functie van toetsing en beoordeling: sanctionerend of ontwikkelingsgericht, (iii) validiteit, (iv) betrouwbaarheid, (v) de curriculumomgeving waarbinnen de toets en de beoordeling plaatsvindt en (vi) de organisatie. Elk prestatiecriterium is nader uitgewerkt op een wijze die de opleiding een helder kader verschaft om de kwaliteit(sborging) van toetsen en beoordelen te optimaliseren. Coördinatie van dit proces ligt in handen van de programmamanager die daarbij wordt ondersteund door een door de opleiding ingerichte projectgroep “Toetsen en Beoordelen P&A”. Op basis van een analyse van de huidige stand van zaken zal de projectgroep concrete optimaliseringsvoorstellen opstellen met de uitvoering waarvan in april 2005 zal worden gestart. 2.8.2. De huidige praktijk van ‘beoordeling en toetsing’, zo bleek tijdens de visitatie, anticipeert overigens reeds op de toekomst. De hierboven genoemde vijf toetsvormen worden ook thans reeds gebruikt. En de voor ‘beoordeling en toetsing’ geldende vereisten, criteria, procedures en planning staan, naar het oordeel van het auditteam, goed aangegeven in de verschillende studiehandleidingen en in de studiegids. Toetsen en beoordelingscriteria worden door de betreffende docent ontwikkeld in samenspraak met een of meer collega-docenten. Hiermee wordt tenminste de basiskwaliteit en de consistentie van de toetsing gewaarborgd. Beoordeling en toetsing van door de student geleverde prestaties tijdens hun (leer)werkperiode vinden plaats in samenspraak met de betreffende werkorganisatie. De huidige toetspraktijk kent ook nu reeds een goed uitgewerkte klachtenregeling voor studenten. Het systeem van beoordeling en toetsing en de implementatie ervan worden in het kader van de jaarlijkse management review geëvalueerd. Bij deze evaluatie zijn ook de studenten betrokken. Studenten zijn – zo geven zij aan – tevreden over de wijze waarop de ‘beoordeling en toetsing’ plaatsvindt. Sterk punt achten zij de zogeheten feedback bijeenkomsten waarin studenten geïnformeerd worden over hun resultaten. De huidige toetspraktijk voorziet vooralsnog niet in een systematische introductie van diagnostische (ontwikkelingsgerichte) toetsing en beoordelingen. In het nieuwe beleid (zie het betreffende prestatiecriterium onder 2.8.1.) wordt deze functie van toetsen en beoordelen meer dan tot op heden het geval is, in het programma verankerd. Iets waar het auditteam een groot voorstander van is omdat
©Hobéon® Certificering ⏐ Eindrapport Accreditatie HvU- P&A Voltijd en Deeltijd, 19 mei 2004 (2.0)⏐ november 2004 ⏐ 24
diagnostische toetsing zowel bij de opleiding als bij de student op heel concreet niveau het zicht op de studievoortgang bevordert.
Oordeel: Dit facet is voldoende. Het toetsbeleid van de opleiding voorziet in een optimalisering van de kwaliteit van het competentiegericht toetsen. De huidige praktijk waarin deze vorm van toetsen reeds wordt gerealiseerd alsmede de aan aan het toetsbeleid gekoppelde planvorming vormen, naar het oordeel van het auditteam, een voldoende basis om genoemde optimalisering ook te realiseren. De huidige ‘beoordeling en toetsing’ kent voldoende instrumenten om adequaat te toetsen of studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
©Hobéon® Certificering ⏐ Eindrapport Accreditatie HvU- P&A Voltijd en Deeltijd, 19 mei 2004 (2.0)⏐ november 2004 ⏐ 25
Onderwerp 3: Inzet van personeel Het derde onderwerp bestaat uit drie facetten: 1. eisen hbo; 2. kwantiteit personeel; 3. kwaliteit personeel. Algemeen oordeel: voldoende
Facet 3.1. Eisen hbo Blijkens informatie van beide opleidingsvarianten (CV’s) beschikken de docenten over ruime professionele contacten met het beroepenveld. Sterker nog, de meeste docenten zijn zelf werkzaam in het beroepenveld en brengen hun ervaring rechtstreeks en voortdurend in. Het netwerk wordt vooral informeel gebruikt om (1) feedback te krijgen met betrekking tot de actualiteit van specifieke programmaonderdelen en om (2) gastdocenten en -sprekers aan te trekken. Docenten onderhouden ook in het kader van de praktijkleerperioden en de stages frequent contacten met het beroepenveld. Door de frequente contacten met de leden van de Beroepenveldcommissie onderhouden de docenten ook op meer formele wijze de relatie met het werkveld. Het auditteam beschouwt de wijze waarop en de frequentie waarmee docenten hun relaties met het werkveld onderhouden als voldoende, maar om de effectiviteit en de efficiency van het professioneel netwerk te verhogen zal de opleiding een vorm van relatiemanagement moeten ontwikkelen, op opleidingsniveau of -nog beter- op domeinniveau. Op deze wijze kan binnen het docentencorps het onderling gebruik maken van elkaars netwerken worden geoptimaliseerd. In feite gaat het erom het systeem van relatiebeheer zoals dat binnen de contractactiviteiten reeds bestaat, verder uit te breiden naar en te koppelen aan de opleiding zelf. Het auditteam hecht in dit verband grote waarde aan een functionerend alumni volgsysteem. De opleiding beschikt over zulk een systeem. Dit biedt de opleiding de mogelijkheid alumni in te zetten in de uitvoering van het opleidingsprogramma en in de programma-evaluatie. Van die mogelijkheid maakt de opleiding overigens aantoonbaar gebruik. Bijvoorbeeld: alumni maken deel uit van de Beroepenveldcommissie, verzorgen gastlessen en zijn betrokken bij de begeleiding van propedeusestudenten.
Oordeel: Dit facet is voldoende. Het onderwijs wordt voor een zeer belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroepspraktijk.
©Hobéon® Certificering ⏐ Eindrapport Accreditatie HvU- P&A Voltijd en Deeltijd, 19 mei 2004 (2.0)⏐ november 2004 ⏐ 26
Facet 3.2. Kwantiteit van het personeel De huidige formatie komt neer op een docent-student ratio van 1:35. Dat komt overeen met de norm die op faculteitsniveau is vastgesteld en is voldoende om het programma uit te voeren maar is toch kwetsbaar in geval van onvoorziene personeelsuitval, omdat er voor enkele vakken intern onvoldoende gekwalificeerde vervangingscapaciteit beschikbaar is. De opleiding heeft daarom actie ondernomen om via interne deskundigheidsbevordering en via het formeren van een pool van gastdocenten een ’vangnet’ beschikbaar te hebben. Uit het onderzoek naar de werkbeleving binnen de faculteit dat door de hogeschool in 2003 is verricht, blijkt dat het ziekteverzuim laag is en de werkdruk niet als een probleem wordt ervaren. Dit werd tijdens de visitatie door betrokkenen bevestigd.
Oordeel: Dit facet is voldoende. In beide opleidingsvarianten wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
©Hobéon® Certificering ⏐ Eindrapport Accreditatie HvU- P&A Voltijd en Deeltijd, 19 mei 2004 (2.0)⏐ november 2004 ⏐ 27
Facet 3.3. Kwaliteit van het personeel De documentatie met betrekking tot het personeelsbeleid alsmede de gesprekken gevoerd met het management en de teamleiders hebben het auditteam de overtuiging gegeven dat het aannamebeleid van beide opleidingsvarianten expliciet gericht is op het aantrekken (en behouden) van hoog gekwalificeerd personeel. Deze eisen hebben betrekking op vakinhoudelijke en onderwijskundige en/of organisatorische expertise. Deze eisen zijn vastgelegd in zogeheten docent competentieprofielen. Naar het oordeel van het auditteam doen deze competentieprofielen recht aan de doelstellingen en de vormgeving van de opleidingsprogramma’s. Belangrijk in dit verband is ook dat het auditteam heeft kunnen constateren dat een zeer groot deel van de docenten zelf werkzaam is in het beroepenveld. Beginnende docenten wordt via peer coaching de mogelijkheid geboden om (met name) in onderwijskundig opzicht te worden begeleid. Of de beginnende docent van die mogelijkheid gebruik maakt, hangt van zijn eigen initiatief af, tenzij evaluaties aanleiding geven tot interventie door het management. De opleiding heeft in haar personeelsplan aangegeven dat de begeleiding van beginnende docenten verder wordt gesystematiseerd waardoor peer coaching een vast element wordt in de begeleiding van beginnende docenten, dus niet alleen maar gekoppeld is aan de evaluatie van hun functioneren. Via halfjaarlijkse klankbordgesprekken en de jaarlijkse functioneringsgesprekken wordt samen met de betreffende docent (o.a.) nagegaan of en zo ja op welke wijze nadere scholing wenselijk is om zijn expertise op peil te houden dan wel uit te breiden. Scholing moet in dit verband breed worden opgevat. Trainingen, deelname aan symposia, studiebezoeken e.d. vallen er ook onder. Het betreft hier scholing toegesneden op de individuele docent. Na elk functioneringsgesprek worden de (scholings)afspraken schriftelijk vastgelegd. Het auditteam constateert dat de ervaringen met het huidige (vernieuwde) systeem van functioneringsgesprekken nog zeer jong zijn. De feitelijke effecten zijn derhalve nog niet goed meetbaar. Wel zijn betrokkenen, zo bleek tijdens de visitatie, positief over de werkwijze. Beide opleidingsvarianten kennen een procedure die studenten betrekt bij de evaluatie van docenten. Deze evaluaties vinden plaats in het kader van de zogeheten modulen evaluatie. Ook op die wijze verkrijgen beide opleidingsvarianten inzicht in de kwaliteit van hun personeel. Uit het studenttevredenheidsonderzoek blijkt de studenten goed te spreken zijn over de kwaliteit van de docenten. Dit beeld werd tijdens de visitatie bevestigd.
Oordeel: Dit facet is voldoende. Het personeel is voldoende gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
©Hobéon® Certificering ⏐ Eindrapport Accreditatie HvU- P&A Voltijd en Deeltijd, 19 mei 2004 (2.0)⏐ november 2004 ⏐ 28
Onderwerp 4: Voorzieningen Het vierde onderwerp bestaat uit twee facetten: 1. materiële voorzieningen; 2. studiebegeleiding. Algemeen oordeel: voldoende
Facet 4.1. Materiële voorzieningen De Afdeling P&A is gehuisvest in een nieuw en ruim gebouw, waarbinnen zij één vleugel tot haar beschikking heeft. Docenten en studenten zijn, zo bleek tijdens de visitatie, tevreden over de huisvesting en de materiële voorzieningen en dat is, naar het oordeel van het auditteam, terecht. Wel moet worden vermeld dat de computerfaciliteiten in kwantitatief opzicht niet geheel toereikend zijn, maar dit leidt alleen tijdens piekuren tot problemen. In verband daarmee heeft de opleiding in haar beide practicumlokalen extra computers geïnstalleerd. De huisvesting en de materiële voorzieningen zijn, naar het oordeel van auditteam, aan de maat.
Oordeel: Dit facet is voldoende.
©Hobéon® Certificering ⏐ Eindrapport Accreditatie HvU- P&A Voltijd en Deeltijd, 19 mei 2004 (2.0)⏐ november 2004 ⏐ 29
Facet 4.2. Studiebegeleiding 4.2.1. Beide opleidingsvarianten kennen een goed uitgewerkt en (naar het oordeel van docenten en studenten) effectief studieloopbaan-begeleidingssysteem. Dit systeem is uitvoerig gedocumenteerd en de implementatie ervan is naar het oordeel van het auditteam adequaat. In de functieomschrijving van de docenten is naast de directe onderwijstaak ook de begeleidingstaak helder omschreven. Elke student heeft een eigen mentor die de studievoortgang bewaakt en die -indien nodig- samen met de student verbetertrajecten afspreekt. Problemen met betrekking tot de studievoortgang worden tijdig gesignaleerd door middel van “functioneringsgesprekken” die gedurende de propedeuse en het 2e studiejaar tweemaal per jaar met elke student worden gevoerd. Ook alumni en studenten uit het vierde jaar zijn betrokken bij de studiebegeleiding van de eerstejaarsstudenten. Voorts vindt er na afloop van een OE werkoverleg plaats tussen de jaargroep en de betreffende docenten. Het auditteam waardeert deze wijze van voortgangsbewaking (en evaluatie van studiegedrag) als positief. De “functioneringsgesprekken” kunnen overigens ook, op verzoek van de student, tussentijds plaatsvinden, zo bleek uit de gesprekken met docenten en studenten. In het 3e jaar krijgen de studenten supervisie en begeleide intervisie in groepjes van drie personen. Hier komt dan met name aan de orde het functioneren van de student in de praktijksituatie. Studiebegeleiding in de afstudeerfase heeft de vorm van consultancy bij de afstudeeropdrachten. Deels worden, zoals boven reeds aangegeven, vierdejaarsstudenten betrokken bij de studiebegeleiding. Iets wat voor deze studenten ook een belangrijk leermoment betekent. 4.2.2. De studiebegeleiding levert gegevens op die worden vastgelegd in de vorm van een studentvolgsysteem dat (1) tijdig studievertraging signaleert en de oorzaken daarvan identificeert en dat (2) voorziet in op de student toegesneden remediërende trajecten waarvan de implementatie door de betreffende docent wordt gevolgd.
Oordeel: Dit facet is voldoende. De studiebegeleiding en de daarmee verband houdende informatievoorziening aan studenten en docenten is adequaat met het oog op de studievoortgang en sluit aantoonbaar aan bij de behoefte van de studenten.
©Hobéon® Certificering ⏐ Eindrapport Accreditatie HvU- P&A Voltijd en Deeltijd, 19 mei 2004 (2.0)⏐ november 2004 ⏐ 30
Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg Het vijfde onderwerp bestaat uit drie facetten: 1. evaluatie resultaten; 2. maatregelen tot verbetering; 3. betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld. Algemeen oordeel: voldoende
Facet 5.1. Evaluatie resultaten 5.1.1. De interne kwaliteitszorg kent een systematiek die ontleend is aan het kwaliteitszorgsysteem van de HvU. De kerncomponenten daarvan zijn de systematische uitvoering van de PDCA-cyclus en de hantering van het kwaliteitsevaluatie instrument EVINAC dat door de hogeschool is ontwikkeld en dat alle in het NVAO kader vermelde onderwerpen bestrijkt. In september 2003 heeft volgens deze systematiek een interne audit plaatsgevonden door een van de faculteit FSAO onafhankelijke commissie. Dit heeft geleid tot afspraken met betrekking tot verbeterpunten die zijn vastgelegd in het “Management contract 2004-2005”. 5.1.2. Daarnaast maakt de opleiding gebruik van hogeschoolbrede standaardonderzoeken naar de tevredenheid van studenten en docenten. De uitkomsten van deze standaardonderzoeken, maar ook en vooral de resultaten van de OE- en modulenevaluaties door studenten vormen een wezenlijke bijdrage tot het definiëren en uitvoeren van verbetermaatregelen. Die verbetermaatregelen zijn geformuleerd in termen van ‘probleemeigenaar’ en in concrete streefdoelen, waardoor het realiseren ervan meetbaar is. 5.1.3. Uit de verslagen van de bijeenkomsten met de Beroepenveldcommissie blijkt dat ook het werkveld een belangrijke bijdrage levert aan het ‘ontdekken’ van zwakke punten en aan de mogelijke oplossing ervan. Dankzij gericht beleid, worden ook alumni bij de programma-evaluatie betrokken. 5.1.4. Voorts heeft de opleiding naar aanleiding van de hier bovengenoemde evaluaties besloten om een aantal elementen uit de jaarlijks een management review op te nemen in de periodieke managementrapportages. De managementrapportages zijn gebaseerd op het EVINAC-format en hebben daarmee het bereik en de ordening die de NVAO hanteert in haar Accreditatie Kader. Zij verschaffen een helder beeld van de sterke & zwakke punten en van de plannen tot verbetering. (De management review van maart 2004 en de onderliggende bewijsstukken en verbeterplannen vormden het startpunt voor het door Hobéon Certificering uitgevoerde onderzoek. 5.1.5. De opleiding draagt er zorg voor dat de verbetermaatregelen bekend zijn bij tenminste de docenten, de studenten en de Beroepenveldcommissie. Dit bleek het auditteam uit de tijdens de visitatie gevoerde gesprekken en uit de verslagen van de bijeenkomsten met de Beroepenveldcommissie. 5.1.6. Een kwaliteitszorgsysteem kent een klachtenregeling waarin de procedure van klachtindiening en -afhandeling is beschreven. Voor studenten is zulk een regeling goed uitgewerkt. Voor docenten is e.e.a. ingebed in de formele HvU regelingen rond medezeggenschap, ombudsman en vertrouwenspersonen. Voor zaken waar genoemde regelingen niet in voorzien, wordt naar bevind van zaken gehandeld. Op dat punt zou de opleiding nog een procedure moeten ontwikkelen. Dit geldt overigens ook met betrekking tot klachten van externe bij de opleiding betrokken partijen. Uit de activiteiten die de opleiding ontplooit en uit de wijze waarop zij externen daarbij betrekt, blijkt dat zij de opleidingskwaliteit hoog in het vaandel heeft staan.
©Hobéon® Certificering ⏐ Eindrapport Accreditatie HvU- P&A Voltijd en Deeltijd, 19 mei 2004 (2.0)⏐ november 2004 ⏐ 31
Oordeel: Dit facet is voldoende. De opleiding wordt jaarlijks aan de hand van toetsbare streefdoelen geëvalueerd.
©Hobéon® Certificering ⏐ Eindrapport Accreditatie HvU- P&A Voltijd en Deeltijd, 19 mei 2004 (2.0)⏐ november 2004 ⏐ 32
Facet 5.2. Maatregelen tot verbetering Uit de thans voorhanden zijnde management review 2004, de periodieke managementrapportages en de beschrijving van de planning en procedures waarlangs verbetermaatregelen moeten worden uitgevoerd, blijkt dat evaluaties inderdaad leiden tot het vaststellen van verbetermaatregelen. Deze zijn in “Verbeterplannen” vastgelegd. Bijvoorbeeld met betrekking tot Internationalisering, Beoordeling &Toetsing, Flexibilisering deeltijdprogramma, Mentoraat. Over de effecten van deze verbetermaatregelen, die zeker ook voortvloeien uit de interne audit van september 2003, valt nog weinig te zeggen, maar het auditteam is onder de indruk van de inzet waarmee de implementatie van deze maatregelen wordt aangepakt. Het moge zo zijn dat de rapportages niet altijd voldoende concreet zijn, de opleiding weet wel wat zij wil en blijkens het werkplan dat de opleiding heeft opgesteld naar aanleiding van de interne audit in 2003, zal zij de rapportages ook verbeteren. Voor het overige wordt verwezen naar de analyse onder facet 5.1. Ook hier geldt dat het auditteam voldoende vertrouwen heeft dat beide opleidingsvarianten de verbetermaatregelen met kracht ter hand nemen.
Oordeel: Dit facet is voldoende. De uitkomsten van periodieke evaluaties vormen de basis voor verbetermaatregelen die aantoonbaar zullen bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen.
©Hobéon® Certificering ⏐ Eindrapport Accreditatie HvU- P&A Voltijd en Deeltijd, 19 mei 2004 (2.0)⏐ november 2004 ⏐ 33
Facet 5.3. Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Uit de bevindingen met betrekking tot facet 5.1. blijkt dat studenten, medewerkers, alumni en het beroepenveld bij de evaluatie van de opleiding betrokken zijn. Studenten zijn bij de evaluatie betrokken via hun Opleidingscommissie en via de module-evaluatie die telkens na afloop van een module plaatsvindt.
Oordeel: Dit facet is voldoende. Studenten, medewerkers, alumni en het beroepenveld zijn op actieve en georganiseerde wijze bij de interne kwaliteitszorg betrokken.
©Hobéon® Certificering ⏐ Eindrapport Accreditatie HvU- P&A Voltijd en Deeltijd, 19 mei 2004 (2.0)⏐ november 2004 ⏐ 34
Onderwerp 6: Resultaten Het zesde onderwerp bestaat uit twee facetten: 1. gerealiseerd niveau; 2. onderwijsrendement. Algemeen oordeel: voldoende
Facet 6.1. Gerealiseerd niveau Om een antwoord te krijgen op de vraag of de feitelijk gerealiseerde eindkwalificaties overeenkomen met de nagestreefde, is het auditteam nagegaan of, en zo ja hoe, de opleiding het beroepenveld daarbij betrekt en tot welke conclusie dat heeft geleid. Welnu, beide opleidingsvarianten hebben daar een goed beeld van op grond van de informatie die zij van de organisaties / bedrijven waar abituriënten werkzaam zijn, verkrijgen. Zowel op managementniveau als op het niveau van docenten wordt dit, zo heeft het auditteam kunnen constateren, getoetst. Ook bij alumni. Voorts worden vertegenwoordigers uit de organisaties waar de studenten werken, gevraagd naar hun oordeel over het niveau van de bij hen werkende studenten. Tenslotte zijn aan het einde van de opleiding vertegenwoordigers uit het beroepenveld betrokken bij de beoordeling van de afstudeeropdrachten die door de studenten zijn uitgevoerd. Aldus maken beide opleidingsvarianten gebruik van voldoende bronnen om informatie over het gerealiseerde (eind)niveau te verkrijgen. Die informatie laat zien dat het beroepenveld het gerealiseerde niveau als voldoende beschouwt in relatie tot de eisen die het stelt aan de competenties van een beginnend beroepsbeoefenaar. Anders gezegd, het beroepenveld is tevreden over de kwaliteit van de studenten en de afstudeerders.
Oordeel: Dit facet is voldoende. De gerealiseerde eindkwalificaties komen overeen met de beoogde eindkwalificaties.
©Hobéon® Certificering ⏐ Eindrapport Accreditatie HvU- P&A Voltijd en Deeltijd, 19 mei 2004 (2.0)⏐ november 2004 ⏐ 35
Facet 6.2. Onderwijsrendement Het rendement van de voltijdopleiding na vier jaar schommelt de afgelopen jaren rond de 45%. Na vijf jaar is dat ca 60%. De opleiding heeft als streefdoel 50% na vier jaar en 65% na vijf jaar. Dit doel wil zij binnen twee jaar bereiken. Dat is, naar het oordeel van het auditteam haalbaar, gelet op de kwaliteit van de studiebegeleiding (zie facet 4.2.). Het rendement van de deeltijdopleiding na vier jaar bedraagt de afgelopen jaren ca 50%. Na vijf jaar is dat 55%. Het rendement van de deeltijdopleiding is vaak niet of nauwelijks door de opleiding te beïnvloeden omdat veranderingen in de persoonlijke situatie en/of in de werksituatie grote invloed hebben. Het rendement van de opleiding wijkt niet af van het landelijk beeld. Het auditteam beschouwt evenwel het onderwijsrendement niet als een geïsoleerde waarde. Steeds moet een opleiding een balans vinden tussen rendement en (inhoudelijke) opleidingkwaliteit. Dat betekent overigens niet dat de opleiding zich bij het huidige rendementsniveau moeten neerleggen. Iets wat het, zo blijkt uit het bovenstaande ook niet doet. Daarbij kiest de opleiding voor een – en dat is, naar het oordeel van het auditteam, terecht – stapsgewijze rendementsverbetering, waarbij telkenjare de lat iets hoger wordt gelegd. Anders gezegd: niet het halen van de norm als zodanig, maar het zichtbaar streven naar rendementsverbetering is voor het auditteam de grondslag voor zijn beoordeling. Dat streven blijkt uit de hierboven genoemde streefdoel.
Oordeel: Dit facet is voldoende.
©Hobéon® Certificering ⏐ Eindrapport Accreditatie HvU- P&A Voltijd en Deeltijd, 19 mei 2004 (2.0)⏐ november 2004 ⏐ 36
3.
SAMENVATTEND OORDEEL
De in hoofdstuk 2 beschreven bevindingen en beoordeling geven we hieronder per opleidingsvorm schematisch weer: HBO BACHELOR OPLEIDING PERSONEEL EN ARBEID – Voltijd en Deeltijd
Onderwerp / Facet 1. Doelstelling Opleiding 1.1. Domeinspecifieke eisen 1.2. Niveau bachelor 1.3. Oriëntatie hbo
Oordeel V G V V
2. Programma 2.1. Eisen hbo 2.2. Relatie doelstelling en inhoud programma 2.3. Samenhang programma 2.4. Studielast 2.5. Instroom 2.6. Duur 2.7. Afstemming tussen vormgeving en inhoud 2.8. Beoordeling en toetsing
G G G V V V V V
3. Inzet van personeel 3.1. Eisen hbo 3.2. Kwantiteit personeel 3.3. Kwaliteit personeel
V V V
4. Voorzieningen 4.1. Materiële voorzieningen 4.2. Studiebegeleiding
V V
5. Interne kwaliteitszorg 5.1. Evaluatie resultaten 5.2. Maatregelen tot verbetering 5.3. Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 6. Resultaten 6.1. Gerealiseerd niveau 6.2. Onderwijsrendement
Samenvattend oordeel
V
V
V
V V V V V V V V
Hobéon Certificering is op basis van zijn onderzoek van oordeel dat de door de Hogeschool van Utrecht, in casu de Faculteit FSAO, verzorgde HBO Bachelor opleiding P&A, voltijd en deeltijd in aanmerking komen voor accreditatie door de NVAO.
©Hobéon® Certificering ⏐ Eindrapport Accreditatie HvU- P&A Voltijd en Deeltijd, 19 mei 2004 (2.0)⏐ november 2004 ⏐ 37
BIJLAGE 1
CURRICULA VITAE AUDITOREN EN ONAFHANKELIJKHEIDSVERKLARING EXTERNE AUDITOR
CURRICULA VITAE Wienke Blomen Sinds 1976 actief in het hoger (beroep) onderwijs op het gebied van bestuur, strategie en organisatie. Van 1976 tot 1992 bekleedde hij diverse functies bij de HBO-Raad, waaronder die van hoofd van een van de adviesgroepen en plv. secretaris-directeur. Sinds 1992 werkzaam als senior-adviseur en later als directeur en mede-eigenaar van de Hobéon Groep BV. Vanaf 1996 is Blomen tevens werkzaam op het gebied van certificering in de monumentenzorg, in het hoger onderwijs en in de sector kunst en cultuur. Ton Lijten3 Sinds 1978 werkzaam binnen het P&O domein. Als plv. hoofd personeelszaken bij het KNMI (19781983), als hoofd personeelszaken bij de Stichting Ruimteonderzoek Nederland (1983-1985), als P&O functionaris, later plv hoofd P&O bij Aldipress (1985-1990), als hoofd P&O bij VNU Verkoopgroep (1990-1995), als adjunct-directeur bij Koninklijke Schut NV (19969-1997). Lijten is thans directeureigenaar van Link BPS bv, een fullservice adviesorganisatie op het gebied van human resources management. Lijten heeft in het kader van Link BPS een groot aantal interim functies vervuld op het gebied van HRM bij o.a. Kenteq-Kenniscentrum voor Techniek, Nuon Infra, Verenigde Bloemenveiling Aalsmeer, Wegener ICT Kranten, CSC Computer Sciences en Achmea. Lijten is voorts (o.a.) bestuurslid en secretaris van de Stichting Maatschappelijke Dienstverlening Utrecht en vice-voorzitter van het bestuur van de Stichting Thuiszorg Utrecht. Joost Verhaar Verhaar heeft van 1998 tot 2002 de HBO (duale) opleiding “Bestuurkunde/Overheidsmanagement” gevolgd aan de Haagse Hogeschool. Tijdens zijn studie was hij als junior adviseur werkzaam bij Hobéon Management Consult in de periode 2001-2002. Het accent van zijn werkzaamheden lag bij deskresearch -in meer brede zin- projectondersteuning. Na succesvolle afronding van zijn HBO opleiding is hij gestart met de (voltijd) studie Sociologie aan de Universiteit van Amsterdam; afstudeerrichting “Arbeid, Organisatie & Beleid”. Robert F. Stapert Drs. Robert F. Stapert (1946) is in 1975 afgestudeerd aan de Katholieke Universiteit Nijmegen (Nederlandse Taal- en Letterkunde / Algemene Taalwetenschappen). Tot 1981 was hij als docent werkzaam in Suriname. Nadien is hij in uiteenlopende functies betrokken geweest bij de ontwikkeling van het HBO (met name de lerarenopleidingen basisonderwijs en voortgezet onderwijs, de implementatie van het HBO Informatica Stimuleringsplan en de HBO fusie operatie). Vanaf 1992 tot 2001 heeft hij in enkele Oost-Europese landen als long-term expert de uitvoering begeleid van EU Phare programma’s gericht op innovatie van het middelbaar beroepsonderwijs en de introductie van hoger beroepsonderwijs. Thans is hij intensief betrokken bij het management en de coördinatie van
3
Onafhankelijkheidsverklaring: zie volgende pagina.
©Hobéon® Certificering ⏐ Eindrapport Accreditatie HvU- P&A Voltijd en Deeltijd, 19 mei 2004 (2.0)⏐ november 2004 ⏐ 38
het landelijk AXIS programma dat gericht is op een brede invoering van techniek in het Nederlands basisonderwijs en de PABO’s.
©Hobéon® Certificering ⏐ Eindrapport Accreditatie HvU- P&A Voltijd en Deeltijd, 19 mei 2004 (2.0)⏐ november 2004 ⏐ 39
©Hobéon® Certificering ⏐ Eindrapport Accreditatie HvU- P&A Voltijd en Deeltijd, 19 mei 2004 (2.0)⏐ november 2004 ⏐ 40
BIJLAGE 2:
PROGRAMMA VISITATIE 19 MEI 2004 Audit Bachelor Opleiding P&A - Hogeschool van Utrecht
Tijd
Gesprekspartner(s)
Auditoren
Onderwerpen
09.00 – 09.15
Management team:
Auditteam:
Kennismaking
Thijs, Lucas, Kosterman,
Blomen, Lijten, Stapert,
Definitieve vaststelling
Hessels
Verhaar
programma
Auditteam
Voorbespreking
09.15 – 09.30 09.30 – 10.00
Thijs, afdelingsdirecteur
Auditteam
Strategisch beleid Marktpositie Relatie beroepenveld
10.00 – 11.00
Teamleiders:
Lijten, Stapert
Relatie beroepenveld
e Ansems (1 jr.), Barnouw, De
Eindkwalificaties
Kubber (2e jr.) en Fokkinga
Samenhang programma
e
e
Praktijkcomponent
(3 /4 jr.)
Studentbegeleiding Managementteam:
Blomen, Verhaar
Management Review
Thijs, Lucas, Kosterman,
Kwaliteitsborging
Hessels
Kwantitatieve, kwalitatieve personeelscapaciteit Interne kwaliteitszorg Rendement Materiële voorzieningen
11.00 – 11.30 11.30 – 12.30
Deeltijd P&A:
Auditteam
Interne terugkoppeling / verificatie
Lijten, Stapert
Relatie beroepenveld
Visser, Beetstra, Kosterman,
Eindkwalificaties
Zitzen
Samenhang programma Praktijkcomponent Studentbegeleiding
Personeelsmanagement:
Kwantitatief en kwalitatief personeelsbeleid
Management en organisatie:
Opleidingsorganisatie inclusief
Debets
positie/rol van studenten
12.30 – 13.15 13.15 – 14.15
Blomen, Verhaar
Ansems, Veltink
Leerplanoverleg:
Auditteam
Lunch en interne terugkoppeling
Lijten, Stapert
Relatie eindkwalificaties en
Kosterman, De Kubber,
programma
Hessels, Debets (dt)
Betrokkenheid beroepenveld bij programma-opzet Aansluiting instroom en programma Kwaliteitsborging van de praktijkcomponent
Examencommissie/ toetsing Lucas, Van Benthem, Koedam
Blomen, Verhaar
Kwaliteitsborging ‘toetsen en beoordelen’ (inclusief de rol van het beroepenveld daarbij) Studielast
©Hobéon® Certificering ⏐ Eindrapport Accreditatie HvU- P&A Voltijd en Deeltijd, 19 mei 2004 (2.0)⏐ november 2004 ⏐ 41
14.15 – 15.00
Supervisie / Mentoraat
Lijten, Verhaar
Koedam, Ansems, Rouwette Zakelijke dienstverlening
Studiebegeleiding ‘in-school en out-school’
Blomen, Stapert
Stagecoördinatie:
Relatiemanagement Contractactiviteiten
Van Benthem, Hessels 15.00 – 15.15 15.15 – 16.15
Studenten:
Auditteam
Interne terugkoppeling, verificatie
Lijten, Blomen, Verhaar
Toetsen en beoordelen
Joustra, van der Linden,
Studiebegeleiding (incl. stages)
Tuithof, Kinket, Overboom, Van
Studeerbaarheid, studielast Materiële voorzieningen
de Berg (dt) 16.15 – 17.00
Managementteam
17.00 – 17.30 17.30 – 18.00
Alle gesprekspartners
Stapert
Verificatie
Auditteam
Pending issues
Auditteam
Intern overleg
Auditteam
Beoordeling en terugkoppeling
©Hobéon® Certificering ⏐ Eindrapport Accreditatie HvU- P&A Voltijd en Deeltijd, 19 mei 2004 (2.0)⏐ november 2004 ⏐ 42