RAPPORT TEN BEHOEVE VAN ACCREDITATIE HBO BACHELOR OPLEIDING SOCIAAL PEDAGOGISCHE HULPVERLENING – SPH VOLTIJD EN DEELTIJD Hogeschool van Utrecht Faculteit Sociaal Agogische Opleidingen
RAPPORT TEN BEHOEVE VAN ACCREDITATIE HBO BACHELOR OPLEIDING SOCIAAL PEDAGOGISCHE HULPVERLENING – SPH VOLTIJD EN DEELTIJD Hogeschool van Utrecht Faculteit Sociaal Agogische Opleidingen
Hobéon Certificering BV Oktober 2004 Willem G. van Raaijen Robert F. Stapert
INHOUDSOPGAVE
1. 1.1. 1.2. 1.2.1. 1.2.2. 1.2.3. 1.2.4.
INLEIDING Bereik van de beoordeling Beoordelingsprocedure en werkwijze Beoordelingsprocedure en werkwijze Auditteam Deelnemers visitatie (gesprekspartners uit de beide opleidingsvarianten) Programma visitatie
4 4 5 5 6 6 7
2. 2.1. 2.2.
BEVINDINGEN EN BEOORDELING Beslisregels Bevindingen en beoordeling Onderwerp 1: Doelstelling opleiding Facet 1.1. Domeinspecifieke eisen Facet 1.2. Niveau bachelor Facet 1.3. Oriëntatie hbo Onderwerp 2: Programma Facet 2.1. Eisen hbo Facet 2.2. Relatie tussen doelstelling en inhoud programma Facet 2.3. Samenhang programma Facet 2.4. Studielast Facet 2.5. Instroom Facet 2.6. Duur Facet 2.7. Afstemming tussen vormgeving en inhoud Facet 2.8. Beoordeling en toetsing Onderwerp 3: Inzet van personeel Facet 3.1. Eisen hbo Facet 3.2. Kwantiteit van het personeel Facet 3.3. Kwaliteit van het personeel Onderwerp 4: Voorzieningen Facet 4.1. Materiële voorzieningen Facet 4.2. Studiebegeleiding Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg Facet 5.1. Evaluatie resultaten Facet 5.2. Maatregelen tot verbetering Facet 5.3. Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Onderwerp 6: Resultaten Facet 6.1. Gerealiseerd niveau Facet 6.2. Onderwijsrendement
8 8 9 9 9 11 12 13 13 15 17 17 18 18 19 20 21 21 21 22 23 23 24 25 25 27 27 28 28 28
3.
SAMENVATTEND OORDEEL
29
BIJLAGE 1: CURRICULA VITAE AUDITOREN EN ONAFHANKELIJKHEIDSVERKLARING
30
BIJLAGE 2: PROGRAMMA VISITATIE 25 MEI 2004
33
1.
INLEIDING
1.1.
Bereik van de beoordeling
De Hogeschool van Utrecht verzorgt een hbo bachelor opleiding Sociaal Pedagogisch Hulpverlening (SPH) zowel voltijd als deeltijd. Beide varianten zijn ondergebracht in de Faculteit Sociaal Agogische Opleidingen. De opleiding SPH vormt samen met de opleiding Maatschappelijk Werk en Dienstverlening (MWD) de Afdeling SPH-MWD binnen het domein Social Work waarvan ook deel uitmaken de opleidingen Culturele en Maatschappelijke Vorming (CMV), en Creatieve Therapie (CT). Hobéon Certificering heeft als Visiterende en Beoordelende Instantie (VBI) beide vormen van de opleiding SPH in één gezamenlijk traject beoordeeld. Deze beoordeling is gericht op een accreditatiebeslissing met betrekking tot zowel de voltijd hbo bachelor opleiding SPH als de deeltijd hbo bachelor opleiding SPH. De Afdeling SPH-MWD heeft voor beide SPH varianten één Management Review opgesteld, die de basis vormde voor het onderzoek van Hobéon Certificering. Hobéon Certificering heeft zijn oordeel over de beide opleidingsvormen in één rapport samengevat en, daar waar nodig, het onderscheid tussen beide opleidingsvormen zichtbaar gemaakt.
© Hobéon Certificering bv oktober 2004 Eindrapport Accreditatie HvU- SPH Voltijd en Deeltijd, 25 mei 2004 (1.0)
4
1.2.
Beoordelingsprocedure en werkwijze
1.2.1.
Beoordelingsprocedure en werkwijze
Bij de beoordeling van de betreffende opleiding is uitgegaan van het door de NVAO vastgestelde “Accreditatiekader bestaande opleidingen hoger onderwijs” waarbinnen de criteria staan vermeld aan de hand waarvan een VBI haar oordeel uitspreekt over de basiskwaliteit van de –eveneens door de NVAO vastgestelde– onderwerpen en facetten. Hobéon Certificering heeft het NVAO Accreditatiekader uitgewerkt in een checklist (“Checklist Accreditatie HBO Bachelor”) waarin per facet nadere toetspunten zijn opgenomen om de beoordeling van de facetten voor alle partijen inzichtelijker te maken. Voorafgaand aan het feitelijk accreditatieonderzoek heeft Hobéon Certificering de Faculteit (FSAO) en de opleiding SPH ervan op de hoogte gesteld dat deze checklist bij de beoordeling van de bachelor opleiding SPH gehanteerd zou worden. De beoordelingsprocedure van Hobéon Certificering kent twee hoofdmomenten: 1. Documentanalyse Het gaat hier om een analyse en beoordeling van (i) de door de Afdeling SPH-MWD aangeleverde Management Review / Zelfevaluatie met betrekking tot de opleiding SPH (voltijd en deeltijd) en (ii) de in het kader van de interne sturingscyclus opgestelde halfjaarlijkse managementrapportages van de Afdeling SPH-MWD inclusief de daaraan gerelateerde documentatie. Deze documentatie had betrekking op bijvoorbeeld: strategische keuzen en de positie in de markt, interne organisatie, de (systematiek van) interne kwaliteitszorg en de daarmee samenhangende verbetermaatregelen, ontwikkelingen in het beroepenveld, beroeps- en opleidingsprofielen, (validatie) eindkwalificaties, curricula en de interne en externe evaluatie daarvan, werkvormen, toetsing en beoordeling, kwantitatief en kwalitatief personeelsbeleid, internationalisering, instroombeleid, studiebegeleiding, rendement. Uit deze documentatie ontstaat een voorlopig beeld van de (primaire en secundaire processen van) beide opleidingsvormen en van de organisatorische context. Het auditteam heeft dit beeld getoetst aan zaken als: ambitieniveau, toekomstgerichtheid, innovatief vermogen, kwaliteitsbewaking via interne en externe evaluatie, arbeidsmarktrelevantie, continuïteit, studenten- en docentenbelangen. Op basis van de documentanalyse heeft het auditteam, voorafgaand aan de visitatie (zie hieronder), het management van de Afdeling SPH-MWD op de hoogte gesteld van zijn voorlopige bevindingen. 2. Audit De audit was gericht op een actieve ‘controle’ door middel van een eendaagse visitatie1, uitgevoerd door een auditteam waarvan deel uitmaakten één externe onafhankelijke deskundige op het gebied van Sociaal Pedagogische Hulpverlening, één hbo-student, één lead auditor en één auditor onderwijs, beiden vanuit Hobéon Certificering. De auditor onderwijs trad ook op als secretaris. Onder ‘controle’ moet hier worden verstaan dat het auditteam op verschillende niveaus (management, coördinatie, examencommissie, docenten, studenten, staf) heeft getoetst (i) of de in de documentatie beschreven beleidsvoornemens en daaraan gerelateerde uitvoeringsprocessen zijn geïmplementeerd en (ii) of de overige in de documentatie vervatte informatie verifieerbaar is. Deze verificatie door het auditteam geschiedde enerzijds door, zoals hierboven reeds is aangegeven, meerdere malen hetzelfde onderwerp met verschillende geledingen te bespreken en anderzijds aan de hand van additionele documentatie en, voor wat betreft huisvesting en materiële voorzieningen, via eigen waarneming.
1
Visitatie heeft op 25 mei 2004 plaatsgevonden.
© Hobéon Certificering bv oktober 2004 Eindrapport Accreditatie HvU- SPH Voltijd en Deeltijd, 25 mei 2004 (1.0)
5
Hieronder volgen enkele voorbeelden van de tijdens de visitatie geraadpleegde additionele documentatie: - overzichten van de samenstelling van de gremia uit het werkveld waarmee de opleiding overleg voert; - verslagen van die bijeenkomsten met het werkveld; - overzicht CV’s van (gast)docenten; - netwerkoverzicht docenten; - verslagen van de functioneringsgesprekken met docenten; - verslagen van docentevaluaties; - verslagen van studievoortgangsgesprekken met studenten; - détailbeschrijving van modules, cases en de daaraan gekoppelde opdrachten; - portfolio’s van studenten en de (schriftelijke weergave van de) beoordeling daarvan door docenten; - stageverslagen en –beoordelingen; - de zogeheten ‘beroepsproducten’ die gedurende de opleiding door studenten worden opgeleverd; - de ‘eindproducten’ van studenten; Aldus had het auditteam voldoende instrumenten om zich op détail niveau op de hoogte te stellen van inhoud, opzet, uitvoering en resultaten van het opleidingsprogramma en van de daarmee samenhangende personele, organisatorische, materiële en ruimtelijke voorzieningen. Het auditteam heeft op deze wijze alle in het NVAO “Accreditatiekader bestaande opleidingen hoger onderwijs” vermelde facetten beoordeeld op basis waarvan een samenvattend oordeel per onderwerp werd gegeven. Het voorliggend rapport is de weergave van het oordeel van het auditteam met daarbij de gronden waarop die oordelen zijn gebaseerd.
1.2.2.
Auditteam
Het auditteam was als volgt samengesteld.2 Voorzitter: Drs. Willem G. van Raaijen Leden: Mw Heleen Jumelet
senior adviseur Hobéon Certificering;
Directeur Stichting Alexander; Vice-voorzitter van Stichting K&O voor Jeugdwelzijnswerk, Secretaris Nederlandse Vereniging voor SPH.
Drs. Robert F. Stapert
3e jaars deeltijd-student HBO Bestuurskunde/Overheidsmanagement aan de Haagse Hogeschool, secretaris ondernemingsraad Medisch Centrum Haaglanden; senior adviseur Hobéon Certificering.
Secretaris: Drs. Robert F. Stapert
senior adviseur Hobéon Certificering.
Mw Tanja Knoester
1.2.3.
Deelnemers visitatie (gesprekspartners uit de beide opleidingsvarianten)
Het auditteam heeft tijdens de visitatie gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers van de voltijd- en van de deeltijdopleiding SPH: de afdelingsdirecteur, managementteam, de programmamanager, de teamleiders, medewerker kwaliteitszorg, docenten, de voorzitter examencommissie, onderwijskundige medewerker en studenten. (Zie voor een volledig overzicht van de deelnemers van de visitatie: bijlage II).
2
Voor de CV’s van de leden van het auditteam: zie bijlage I.
© Hobéon Certificering bv oktober 2004 Eindrapport Accreditatie HvU- SPH Voltijd en Deeltijd, 25 mei 2004 (1.0)
6
1.2.4.
Programma visitatie
Zie bijlage II.
© Hobéon Certificering bv oktober 2004 Eindrapport Accreditatie HvU- SPH Voltijd en Deeltijd, 25 mei 2004 (1.0)
7
2.
BEVINDINGEN EN BEOORDELING
2.1.
Beslisregels
Met als uitgangspunt de Beslisregels Accreditatie zoals vastgelegd in het NVAO “Accreditatiekader bestaande opleidingen hoger onderwijs” heeft Hobéon Certificering de volgende beslisregels toegepast. A. Alle in de “Checklist Accreditatie HBO Bachelor” vermelde toetspunten worden beoordeeld. B. Het oordeel op de per facet gerubriceerde toetspunten leidt tot een score op het betreffende facet. Zie onder D. C. De scores op de per onderwerp gerubriceerde facetten leiden tot een score op het betreffende onderwerp en wel volgens de regels onder E. D. Van toetspunten naar facet. Hier is ruimte voor een eigen afweging van het auditteam: - uitvoering/praktijk weegt zwaarder dan beleid/theorie; (beter een goed functionerende regeling die slecht is opgeschreven dan omgekeerd); - primaire processen wegen zwaarder dan secundaire; E. Van facetten naar onderwerp. Hier geldt het volgende: - een onderwerp kan volgens de NVAO “Beslisregels Accreditatie” slechts ‘voldoende’ of ‘onvoldoende’ scoren; - een onderwerp krijgt de score ‘voldoende’ indien alle facetten tenminste ‘voldoende’ hebben gescoord of indien één facet ‘onvoldoende’ en de overige tenminste ‘voldoende’ hebben gescoord, mits er een acceptabel verbeterplan beschikbaar is voor het facet met de score ‘onvoldoende’; - een onderwerp krijgt de score ‘onvoldoende’ indien één facet ‘onvoldoende’ heeft gescoord en er geen acceptabel verbeterplan voor dit facet beschikbaar is; - een onderwerp krijgt de score ‘onvoldoende’ indien meer dan één facet ‘onvoldoende’ heeft gescoord, ongeacht of er voor die facetten acceptabele verbeterplannen zijn. F. Indien voor een onderwerp een hogere score dan ‘voldoende’ gerechtvaardigd is, dan wordt dat met inachtneming van de regels onder G, als ‘extra aantekening’ vermeld. G. Met betrekking tot de extra aantekening geldt het volgende: - een onderwerp krijgt de extra aantekening ‘goed’ indien alle facetten ‘goed’ hebben gescoord of indien één facet ‘voldoende’ en de overige facetten ‘goed’ of ‘excellent’ hebben gescoord; - een onderwerp krijgt de extra aantekening ‘excellent’ als alle facetten ‘excellent’ hebben gescoord of indien één facet ‘goed’ en de overige facetten ‘excellent’ hebben gescoord. - een onderwerp krijgt geen extra aantekening indien één van de facetten ‘onvoldoende’ heeft gescoord;
© Hobéon Certificering bv oktober 2004 Eindrapport Accreditatie HvU- SPH Voltijd en Deeltijd, 25 mei 2004 (1.0)
8
2.2.
Bevindingen en beoordeling
Onderwerp 1: Doelstelling opleiding Dit onderwerp kent drie facetten: 1. domeinspecifieke eisen; 2. niveau bachelor; 3. oriëntatie hbo. Algemeen oordeel: voldoende
Facet 1.1. Domeinspecifieke eisen 1.1.1. Zowel de voltijd als de deeltijd variant van de hbo bachelor opleiding SPH leiden op tot sociaal pedagogische hulpverleners die hun functie uitoefenen in zorginstellingen en hulp- of dienstverleningsorganisaties in diverse contexten (bijv.: ouderenzorg of een justitiële context). De eindkwalificaties waarop de opleiding SPH zich richt, zijn in 1999 vastgesteld door het Landelijk Opleidingsoverleg Sociaal Pedagogische Hulpverlening. In totaal gaat het om 23 kwalificaties in relatie tot de drie essentiële taakgebieden van een SPH’er: (i) hulp- en dienstverlening aan en ten behoeve van cliënten, (ii) het werken binnen en vanuit een zorginstelling of hulpverleningsorganisatie en (iii) het bevorderen van de professionaliteit van het beroep. De eindkwalificaties zijn goed gedocumenteerd (Zie: “De Creatieve Professional”, 1999) en, naar het oordeel van het auditteam, gebaseerd op de belangrijkste ontwikkelingen binnen het beroepenveld. Deze eindkwalificaties hebben in de periode 2000-2003 geleid tot een herziening van het SPH curriculum. Gelet op de samenstelling van de projectgroep die in opdracht van het Landelijk Opleidingsoverleg SPH de landelijke eindkwalificaties heeft opgesteld, constateert het auditteam dat het beroepenveld bij het ontwerpen ervan betrokken is geweest. Voorts heeft het auditteam op basis van een analyse van het curriculum en het opleidingsprogramma geconstateerd dat beide opleidingsvarianten zich in hun aanbod expliciet op deze landelijk overeengekomen eindkwalificaties richten. 1.1.2. Overigens heeft de opleiding SPH de landelijk overeengekomen eindkwalificaties nader ingekleurd op basis van recente ontwikkelingen binnen het werkveld die een verbreding van de functie van SPH’ers laten zien. Van intramuraal werker naar een werker in de eigen woonsituatie van cliënten met versterkte aandacht voor individuele coaching, processen van rehabilitatie, community care en samenwerking met andere beroepsgroepen. Deze ontwikkelingen maken dat de grenzen met beroepen uit aanpalende werkvelden zoals Culturele en Maatschappelijke Vorming (CMV), Creatieve Therapie (CT) en Maatschappelijk Werk en Dienstverlening (MWD) vervagen. Multidisciplinariteit en interdependentie van de onderscheiden beroepspraktijken zijn hierbij de kernbegrippen. Om aan deze ontwikkeling tegemoet te komen is in 2003 op faculteitsniveau een model ontwikkeld: “Social Work: het Utrechtse Model”. In dit model zijn, mede als uitkomst van het landelijk project “Profiel Agogisch Domein” (van het Sectorale Adviescollege van de HSAO Sectorraad) een negental competenties vastgelegd waarover beroepsbeoefenaren in het domein Social Work dienen te beschikken naast hun competenties die specifiek verband houden met de subdomeinen SPH, CMV, CT en MWD. Het auditteam is van oordeel dat de ontwikkelingen binnen het domein Social Work het inderdaad noodzakelijk maken dat de betreffende beroepsbeoefenaren systematisch over de grenzen van hun specifieke beroepspraktijk kunnen kijken. Het Utrechtse Model sluit daar goed op aan. Het auditteam vindt het dan ook positief dat de opleiding SPH expliciet gericht is op het verwerven van de hierboven bedoelde negen (interdisciplinaire) “Social Work”-competenties. Het werkveld is, zo blijkt uit de verslagen van de Beroepenveldcommissie, nauw betrokken geweest bij de ontwikkeling van deze “Social Work”-competenties.
© Hobéon Certificering bv oktober 2004 Eindrapport Accreditatie HvU- SPH Voltijd en Deeltijd, 25 mei 2004 (1.0)
9
Oordeel: Dit facet is voldoende. De eindkwalificaties van de beide opleidingsvarianten zijn de resultante van het landelijk overeengekomen beroepsprofiel en dito opleidingsprofiel, waarmee zij voldoen aan de eisen die door zowel het werkveld als door de vakgenoten uit andere verwante opleidingen worden gesteld. De specifieke op “Social Work” gerichte eindkwalificaties waarmee beide opleidingsvarianten een eigen positie innemen ten opzichte van andere SPH opleidingen, zijn tot stand gekomen in nauw overleg met de Beroepenveldcommissie. Omdat de eindkwalificaties van beide opleidingsvarianten concreet en gedetailleerd zijn uitgewerkt, vormen zij een goed (en werkbaar!) referentiepunt voor de onderscheiden curricula en programma’s.
© Hobéon Certificering bv oktober 2004 Eindrapport Accreditatie HvU- SPH Voltijd en Deeltijd, 25 mei 2004 (1.0)
10
Facet 1.2. Niveau bachelor Analyse van de eindkwalificaties van beide opleidingsvarianten laat zien dat deze kwalificaties beantwoorden aan het niveau ‘bachelor’ zoals weergegeven in de zogeheten Dublin descriptoren. Voor zover het opleidingsoverstijgende kwalificaties betreft zijn zij gebaseerd op de 10 generieke kwalificaties zoals door de commissie Franssen vastgelegd in haar rapport Prikkelen, presteren en profileren. In de Dublin descriptoren worden de volgende dimensies onderscheiden bij elk waarvan hieronder een specificatie wordt gegeven in relatie tot de respectieve eindkwalificaties. Kennis en inzicht De landelijke eindkwalificaties zijn geformuleerd in 23 competenties en wel zodanig dat zij niet kunnen worden verworven zonder gedegen kennis en inzicht in bijvoorbeeld: (i) het functioneren van sociale systemen, maatschappelijke instellingen, hulpverleningsmethodieken en cliëntsystemen, (ii) de organisatie van zorginstellingen en hulpverleningsorganisaties, (iii) de effectiviteit van behandel- en zorgplannen en (iv) sociaal-agogische technieken. Toepassen Kennis en inzicht De beroepsspecifieke competenties zijn alle gericht op het uitvoeren van de kerntaken van een SPH’er. Iets wat zichtbaar gemaakt wordt in de beroepsproducten (hulpverleningsstrategieën, behandel- en zorgplannen, diagnoses), waarnaar de beroepsspecifieke competenties verwijzen. De vermelde ‘producten’ impliceren een professionele toepassing door de student van zijn verworven kennis en inzicht. Omdat het programma van beide opleidingsvarianten is opgebouwd rond aan de praktijk ontleende cases (casuïstieken), is het verwerven van kennis en inzicht vanaf het eerste tot en met het laatste jaar gericht op het ontwikkelen van beroepsproducten. Oordeelsvorming Zowel de (algemene) hbo competenties als de beroepsspecifieke competenties behelzen het hele spectrum van (1) probleemsignalering/-formulering, (2) behandel- en zorgplannen, (3) planuitvoering en (4) evaluatie. De daarmee verband houdende vaardigheden zijn expliciet gericht op het maken van keuzen. Dit vooronderstelt dat de student in staat is problemen te analyseren en mogelijke oplossingsstrategieën tegen elkaar af te wegen en daarna te evalueren. Dit wordt in elk van de 23 competenties zichtbaar gemaakt. Voorts wordt in beide opleidingsvarianten expliciet aandacht besteed aan het ontwikkelen van het vermogen van de student tot reflectie op het beroep en het verder ontwikkelen van de SPH beroepsmethodiek. Communicatie Uit het programma en de gekozen werkvormen blijkt dat communicatie (met cliënt, cliëntsysteem en zorg- en hulpverleningsorganisaties enerzijds en binnen multidisciplinaire teams anderzijds) grote aandacht krijgt. Via de zogeheten GOP’s worden de studenten expliciet en voortdurend getraind in ‘beroepsmatige’ communicatie. Leervaardigheden Voor beide opleidingsvarianten geldt dat de te verwerven competenties een aantal metavaardigheden van de studenten vooronderstellen die niet alleen zijn gericht op het professioneel handelen maar ook op het eigen leren opdat de student in staat is zich in de beroepspraktijk verder als professional te ontwikkelen en ook eventuele vervolgstudies op een hoger niveau te doorlopen.
Oordeel: Dit facet is voldoende. De eindkwalificaties van beide opleidingsvarianten sluiten aantoonbaar aan bij de beschrijving van het niveau ‘bachelor’ zoals weergegeven in de Dublin descriptoren.
© Hobéon Certificering bv oktober 2004 Eindrapport Accreditatie HvU- SPH Voltijd en Deeltijd, 25 mei 2004 (1.0)
11
Facet 1.3. Oriëntatie hbo “Oriëntatie hbo” kent twee dimensies. Hoger onderwijs enerzijds, beroepsonderwijs anderzijds. Het beroepsprofiel en de daarmee samenhangende eindkwalificaties van de opleiding beschrijven een hoog niveau van beroepsuitoefening (zie onder facet 1.1.) en sluiten aantoonbaar aan (zie onder facet 1.2.) bij de beschrijving van het bachelor niveau in de Dublin descriptoren en bij de generieke kwalificaties van de commissie Franssen. Daarmee is aangegeven dat de opleiding gerekend kan worden tot het hoger onderwijs. De eindkwalificaties van de opleiding (zowel de landelijk overeengekomen kwalificaties als de specifiek “Utrechtse”) zijn geformuleerd in termen van competenties die aantoonbaar (zie 1.1) in samenspraak met het beroepenveld zijn opgesteld en door dat beroepenveld zijn gevalideerd. Daarmee is op het niveau van opleidingsdoelstellingen de oriëntatie op het voor de SPH-er relevante werkveld geborgd.
Oordeel: Dit facet is voldoende. De eindkwalificaties van beide opleidingsvarianten sluiten aan bij de Dublin descriptoren en zijn ontleend aan de door het relevante beroepenveld opgestelde beroepsprofielen en de daarmee samenhangende competenties waarover een beginnende beroepsbeoefenaar geacht wordt te beschikken.
© Hobéon Certificering bv oktober 2004 Eindrapport Accreditatie HvU- SPH Voltijd en Deeltijd, 25 mei 2004 (1.0)
12
Onderwerp 2: Programma Dit onderwerp kent acht facetten: 1. eisen hbo; 2. relatie tussen doelstellingen en inhoud; 3. samenhang programma; 4. studielast; 5. instroom; 6. duur; 7. afstemming tussen vormgeving en inhoud; 8. beoordeling en toetsing. Algemeen oordeel: voldoende
Facet 2.1. Eisen hbo 2.1.1. Het programma van beide opleidingsvarianten is aantoonbaar ontworpen vanuit het SPH beroepsprofiel dat in samenspraak met het werkveld is opgesteld door het Landelijk Opleidingsoverleg SPH. Dit profiel is uitgewerkt in een drietal segmenten waarbinnen de SPH beroepstaken zijn geclusterd: (i) hulp- en dienstverlening aan en ten behoeve van cliënten, (ii) het werken binnen en vanuit een zorginstelling of een hulpverleningsorganisatie en (iii) het bevorderen van de eigen professionaliteit. In de zogeheten Geïntegreerde Onderwijsprogramma’s (GOP) in het eerste en tweede jaar van de voltijdopleiding staan representatieve professionele vraagstukken centraal. De uitvoering geschiedt via concrete aan de beroepspraktijk ontleende cases. Bovendien zijn in het eerste en het tweede jaar praktijkleerperiodes ingebouwd van respectievelijk 240 en 400 uur. Tijdens deze praktijkleerperiodes voeren de studenten opdrachten uit die, zo bleek het auditteam tijdens de visitatie, duidelijk in relatie staan tot de in het opleidingsprofiel gedefinieerde competenties. Daardoor wordt reeds in de aanvang van de opleiding in voldoende mate een interactie met het SPH beroepenveld gerealiseerd. In het derde studiejaar vindt een praktijkstage plaats die 10 maanden duurt. Voor de deeltijd variant geldt als uitgangspunt dat studenten bij de aanvang van de opleiding reeds een functie moeten hebben (op mbo-niveau) in de beroepspraktijk. Voorts wordt ook in de deeltijdopleiding gewerkt met aan de beroepspraktijk ontleende cases. 2.1.2. Op faculteitsniveau zijn t.b.v. het domein Social Work twee convenanten afgesloten. In 2001 met Utrechtse Instellingen voor Justitiële Hulpverlening en Forensische Psychiatrie en in 2003 met de Vereniging voor Gehandicaptenzorginstellingen Utrecht. Blijkens de jaaractiviteitenplannen zijn deze convenanten een krachtig instrument in het kader van kennisuitwisseling, netwerkontwikkeling, stage/praktijkbeleid, mobiliteit van het personeel en deskundigheidsbevordering. 2.1.3. Het beroepenveld waar de opleiding zich op richt, wordt onderverdeeld in zes sectoren: Jeugdzorg, Psychiatrie en Verslavingszorg, Gehandicaptenzorg, Ouderenzorg, Maatschappelijke opvang en Vluchtelingenwerk en Justitiële hulpverlening. Op docentniveau zijn sectorgroepen geformeerd die de relatie met de betreffende sector onderhouden. Vanuit de sectorgroep worden praktijkverkenningen uitgevoerd die de basis vormen voor de inrichting van de respectieve GOP’s (voltijdopleiding) en voor de invulling van de casuïstiek (deeltijdopleiding). Voor twee sectoren (zie onder 2.1.2.) is de samenwerking ook formeel vastgelegd. In de komende jaren wordt gestreefd naar een convenant voor elke sector. 2.1.4. De Afdeling SPH-MWD is betrokken geweest bij de voorbereiding van de lectoraten “Sociaal Beleid, Innovatie en Beroepsontwikkeling” en “Maatschappelijke (Re)integratie en Community Support”. Vier docenten van de afdeling SPH-MWD maken deel uit van de bij deze lectoraten behorende kenniskringen. Zij voeren onderzoek uit en onderhouden contacten met de betrokken samenwerkingspartners in het beroepenveld. De betreffende lectoren zijn aantoonbaar betrokken bij de ontwikkeling van nieuwe Social Work programma’s en zij hebben een aanvang gemaakt met de uitvoering van Masterclasses t.b.v. docenten. Overigens is het auditteam van mening, dat de relatie tussen de lectoraten en de opleiding nog verder gestructureerd moet worden. Daardoor zal de opleiding meer dan tot op heden kunnen ‘profiteren’ van de mogelijkheden die de lectoraten (moeten) bieden.
© Hobéon Certificering bv oktober 2004 Eindrapport Accreditatie HvU- SPH Voltijd en Deeltijd, 25 mei 2004 (1.0)
13
Actuele ontwikkelingen binnen het werkveld en realistische problemen waarvoor de SPH-professionals zich geplaatst weten, worden door het hele programma heen binnen de opleiding gebracht. Daarnaast wordt van de deeltijd studenten verwacht dat zij hun eigen (leer)werkervaring en/of – probleemstellingen inbrengen. Aldus worden op het niveau van de programma-uitvoering de beroepspraktijk en de opleiding overtuigend met elkaar in verband gebracht. Anders gezegd: het leerproces van de student vindt plaats in een context waarin een continue interactie tussen opleiding en werkveld wordt gerealiseerd. Dit geldt voor beide opleidingsvarianten. 2.1.5. Op curriculum / programma niveau vindt zesmaal per jaar overleg plaats met de Beroepenveldcommissie. De samenstelling van deze commissie is, naar het oordeel van het auditteam, zodanig dat de inbreng vanuit de verschillende sectoren voldoende is gewaarborgd. Uit de verslagen van de bijeenkomsten met deze commissie blijkt dat er van die kant een belangrijke bijdrage wordt gegeven. Enerzijds brengt zij de actuele ontwikkelingen in het werkveld in, anderzijds geeft zij substantiële feedback op het opleidingsprogramma (inclusief de praktijkcomponent) en het niveau van de afgestudeerden. 2.1.6. De ondersteunende vakliteratuur en het begeleidend studiemateriaal zijn van voldoende hoog niveau, up-to-date en rechtstreeks ontleend aan de actuele beroepspraktijk, zo heeft het auditteam tijdens de visitatie kunnen waarnemen. 2.1.7. Binnen de faculteit wordt op domein (“Social Work”) niveau het beleid met betrekking tot Internationalisering geactualiseerd en gestroomlijnd. Het nieuwe beleid en de organisatie van internationale activiteiten zullen in de toekomst dan meer op domeinniveau en minder op opleidingsniveau vorm krijgen. Als de geformuleerde doelstellingen zoals weergegeven in het Onderwijsbeleidsdocument 2004-2007 worden gerealiseerd, dan hebben de internationale oriëntatie en de daarmee samenhangende internationale activiteiten een vaste plaats in het programma en in de relatie tussen de opleiding en het werkveld. Maar, zoals gezegd, dit beleid moet nog worden geïmplementeerd. De huidige stand van zaken laat zien dat de voltijdopleiding in het kader van het EU Socratesprogramma participeert in een uitgebreid EU netwerk. Daardoor worden studenten in staat gesteld tot deelname aan internationale opleidingsprogramma’s, aan de “Internationale Week” en (in de afstudeerfase) aan concrete projecten in het buitenland. Voorts werkt de opleiding samen met Amstelstad. In dat kader leveren studenten van de opleiding een bijdrage aan de verdere professionalisering van medewerkers van een kindertehuis in Sofia. Voorts blijkt uit de literatuurlijst dat met de introductie van Engelstalige studieboeken een bescheiden begin is gemaakt. Internationalisering krijgt binnen SPH pas een substantiële betekenis indien het hierboven vermelde domeinbeleid wordt geïmplementeerd. Daarbij wordt, zo blijkt uit de opdracht aan de lectoraten, van de lectoren een belangrijke impuls verwacht.
Oordeel: Dit facet is voldoende. De interactie met de beroepspraktijk vindt plaats zowel op het niveau van curriculum en programmaontwerp als op het niveau van de programma uitvoering. Deze interactie wordt aantoonbaar ingezet om de relevantie, de actualiteit en de kwaliteit van de opleiding te waarborgen. De ontwikkeling van kennis en beroepsvaardigheden van de studenten vindt plaats via vakliteratuur, via aan de beroepspraktijk ontleende cases & studiemateriaal en via de stages.
© Hobéon Certificering bv oktober 2004 Eindrapport Accreditatie HvU- SPH Voltijd en Deeltijd, 25 mei 2004 (1.0)
14
Facet 2.2. Relatie tussen doelstelling en inhoud programma Voltijd SPH De samen met het beroepenveld opgestelde eindkwalificaties van de SPH opleiding zijn in de zogeheten Geïntegreerde Onderwijsprogramma’s (GOP) nader uitgewerkt. In het eerste en tweede leerjaar worden in totaal acht GOP’s aangeboden. Het eerste heeft een oriënterend karakter. Het achtste GOP is gericht op het ontwikkelen van een methodisch referentiekader, op sectoroverstijgende beroepsontwikkelingen en op de voorbereiding van de 3e-jaarsstage. De overige GOP’s zijn gericht op de zes beroepssectoren. In elk GOP staat één sector centraal. Elk GOP is goed gedocumenteerd in termen van programma, werkvormen en leerdoelen. Analyse van de uitgebreide documentatie laat zien dat die leerdoelen telkens weer en expliciet herleidbaar zijn tot (onderdelen van) de eindkwalificaties. Mutatis mutandis geldt dit ook voor de 3e-jaarsstage en de opdrachten in het laatste studiejaar. De inhoudelijke eenheid van een GOP wordt gevormd door representatieve vraagstukken en actuele ontwikkelingen in de betreffende werkveldsector. In elk GOP worden de drie competentiegebieden (segmenten,zoals aangegeven in § 2.1.1.) van het beroepshandelen aan de orde gesteld. Studenten werken telkens aan de hand van opdrachten op basis van een casuïstiek en opdrachtenboek. Deze opdrachten worden door de studenten uitgewerkt in zogeheten werkplaatsen: theoriewerkplaats (cognitieve vaardigheden), methodiekwerkplaats (methodische handelingsbekwaamheid), creatief agogische werkplaats (musisch agogische technieken) en praktijkleerwerkplaats (studieloopbaanbegeleiding en reflectie op praktijkleerperiode). Het auditteam heeft voldoende inzicht gekregen in de GOP-opdrachten die studenten geacht worden uit te voeren en concludeert dat deze beantwoorden aan het niveau dat van een hbo opleiding mag worden verwacht. Datzelfde geldt voor de stageopdrachten die studenten tijdens het 3e studiejaar uitvoeren. Belangrijk in dit verband is ook dat het auditteam tijdens de visitatie is gebleken dat de opdrachten aan studenten voor een belangrijk deel samen met of vanuit het beroepenveld worden ingebracht. Het 4e studiejaar is gericht op sectoroverstijgende thema’s binnen het sociaal-agogisch domein samen met de opleiding MWD. En ook in dit laatste studiejaar werken de studenten aan de hand van concrete aan de beroepspraktijk ontleende opdrachten waaronder ook praktijkgestuurd onderzoek. Naar het oordeel van het auditteam is de opleiding erin geslaagd het hele scala van eindkwalificaties te concretiseren in goed gedefinieerde en uitvoerig gedocumenteerde programmaonderdelen. Uit de vormgeving van de GOP’s blijkt dat de opleiding erin slaagt een leeromgeving te creëren waarin het leerproces van de student centraal staat. Onderdeel van dit leerproces is zelfreflectie en zelfregulatie die de student inzicht geven in zijn eigen leerproces en leerstijl. Op die wijze worden studenten in staat gesteld hun eigen leerproces te sturen. Het totale programma is zodanig opgezet dat studenten deze competentie stap voor stap kunnen verwerven. De opleidingen ondersteunen en begeleiden dit leerproces uitdrukkelijk via hun docenten, die nog niet volledig, maar wel in toenemende mate optreden als ‘opdrachtgever’ en als coach.
© Hobéon Certificering bv oktober 2004 Eindrapport Accreditatie HvU- SPH Voltijd en Deeltijd, 25 mei 2004 (1.0)
15
Deeltijd SPH
De deeltijdvariant wordt verzorgd in samenwerking met de opleidingen MWD en CMV en kent een van de voltijd opleiding afwijkende programmaopbouw. Het belangrijkste verschil met de voltijdse variant ligt in het feit dat de deeltijdopleiding niet is opgebouwd uit GOP’s maar uit modules. De studenten zijn reeds werkzaam in het sociaal-agogisch werkveld, reden waarom het instellingsgebonden onderwijs overwegend het karakter heeft van analyse & reflectie en het verwerven van vaardigheden voorzover die niet op de werkplek van de student aan bod komen. In verband hiermee is het niet nodig de praktijkcomponent expliciet binnen de school te brengen zoals dat bij de GOP’s het geval is. Voor het overige is datgene wat hierboven staat vermeld met betrekking tot de voltijdse variant ook van toepassing op de deeltijd opleiding. Oordeel: Dit facet is voldoende. Het programma en de leerdoelen van de programmaonderdelen zijn een adequate concretisering van de geformuleerde eindkwalificaties. Inhoud, vormgeving en de faciliteiten die de docenten bieden, stellen de student in de gelegenheid de geformuleerde eindkwalificaties te verwerven.
© Hobéon Certificering bv oktober 2004 Eindrapport Accreditatie HvU- SPH Voltijd en Deeltijd, 25 mei 2004 (1.0)
16
Facet 2.3. Samenhang programma Het auditteam heeft zich bij de beoordeling van de onderlinge samenhang van het programma de volgende vragen gesteld: (1) Dekt het totaal aan programmaonderdelen het totaal aan vastgestelde eindkwalificaties? (2) Wordt het programma uitgevoerd met een inbreng vanuit het beroepenveld? (3) Is het programma zodanig opgezet dat het de studenten in de gelegenheid stelt de beroepscompetenties in onderlinge samenhang te verwerven? Het auditteam beantwoordt deze vragen positief vanuit de eigen waarneming -
dat alle GOP’s tezamen alle deelcompetenties bestrijken zoals opgenomen in de eindkwalificaties. dat de GOP’s waaruit het programma is opgebouwd, qua inhoud en thematiek telkens ontleend zijn aan bepaalde specifieke deelcompetenties zoals beschreven in de eindkwalificaties; dat sterke interactie tussen theorie en praktijk een kernelement is in de vormgeving van elk GOP; dat de GOP’s telkens gericht zijn op het maken van beroepsproducten hetgeen impliceert dat studenten leren kennis en vaardigheden uit verschillende deelgebieden te integreren; dat de GOP’s zodanig ontworpen zijn en in het opleidingsprogramma zijn gepositioneerd dat zij ten opzichte van elkaar een anticiperende dan wel verdiepende functie hebben in het leerproces van de student (verticale samenhang via de onderscheiden werkplaatsen die telkens in elk GOP worden gerealiseerd); voorts blijkt uit de ‘beroepsproducten’ die de studenten hebben opgeleverd dat de GOP’s gedurende de looptijd van het programma in toenemende mate een beroep doen op het vermogen van de student complexe opdrachten uit te voeren;
Met betrekking tot de deeltijdopleiding moet in plaats van ‘GOP’ ‘module’ worden gelezen. Oordeel: Dit facet is voldoende. De inhoud en planning van het programma zijn op doordachte en consistente wijze op elkaar afgestemd waardoor de onderscheiden programmaonderdelen tezamen een coherent geheel vormen.
Facet 2.4. Studielast De studielast is per GOP (voor de deeltijdopleiding: per module) vastgesteld in termen van studiepunten (ECTS). Na elke GOP (voor de deeltijdvariant: na elke module) vindt evaluatie plaats via toetsing van de resultaten maar ook via studievoortgangsgesprekken met studenten. Daarbij wordt telkens nagegaan of de studievoortgang voldoende dan wel onvoldoende is. Bij onvoldoende studievoortgang worden samen met de student de belemmerende factoren geïdentificeerd. De (formele) studielast per onderdeel wordt tenminste eenmaal per jaar geëvalueerd, waarbij wordt nagegaan of de vastgestelde studielast structureel afwijkt van de werkelijke studielast. Doel van deze evaluatie is vast te stellen of er op programmaniveau herschikkende maatregelen moeten worden genomen. Overigens blijkt uit studentenenquêtes dat de studenten de studielast als haalbaar beschouwen. Oordeel: Dit facet is voldoende. Belangrijk is dat beide opleidingsvarianten zowel op studentniveau als op programma niveau systematisch aandacht besteden aan de relatie tussen de formele en feitelijke studielast. De opleidingsvarianten hebben derhalve een instrument om op die beide niveaus studievoortgang belemmerende factoren weg te nemen.
© Hobéon Certificering bv oktober 2004 Eindrapport Accreditatie HvU- SPH Voltijd en Deeltijd, 25 mei 2004 (1.0)
17
Facet 2.5. Instroom De opleiding heeft naar het oordeel van het auditteam een duidelijke visie ontwikkeld met betrekking tot de aansluiting van het programma op de startkwalificaties van instromende studenten. Dit blijkt ondermeer uit (i) de professionele wijze waarop de voorlichting wordt uitgevoerd, de deficiëntieprogramma’s die worden aangeboden, het vrijstellingbeleid, de mogelijkheid voor afzonderlijke trajecten voor zij-instromers, (bij deeltijd) de EVC toetsprocedure (Elders Verworven Competenties) en daarnaast gedurende de propedeuse een op de individuele student toegesneden begeleiding. Het effect van deze maatregelen wordt zichtbaar in een daling van het aantal studiestakers in de propedeuse. Voor voltijd is het aantal studiestakers in de propedeuse van ruim 30% naar 20% teruggebracht. Voor de deeltijd geldt een daling van ruim 60% naar minder dan 50%. De propedeuse van beide opleidingsvarianten is zodanig ingericht dat de verschillen in startposities van de instromende studenten na het 1e semester grotendeels zijn weggewerkt. Met betrekking tot de instroom vanuit verwante MBO-opleidingen geldt dat deze abituriënten in aanmerking komen voor vrijstellingen ter hoogte van maximaal 60 ECTS. In verband met het optimaliseren van de aansluiting tussen instroom en opleiding participeert de Afdeling SPH-MWD in een aantal projecten samen met ROC’s in de regio. Deze projecten hebben betrekking op (i) flexibilisering van het opleidingsprogramma, (ii) gezamenlijk programma voor 4e jaar MBO en 1e jaar HBO, (iii) ontwerpen van geïntegreerd studieloopbaantraject voor 4e jaar MBO en 1e jaar HBO, (iv) ontwerpen van een gevalideerd vrijstellingenbeleid. Oordeel: Dit facet is voldoende. Qua vorm en inhoud houdt het opleidingsprogramma voldoende rekening met de verschillen in de kwalificaties van de instromende studenten.
Facet 2.6. Duur Het totale aantal studiepunten van het programma van beide opleidingsvarianten bedraagt 240 ECTS. Daarmee voldoen beide opleidingsvarianten aan de formele eis die aan bachelor opleidingen wordt gesteld. Oordeel: Dit facet is voldoende.
© Hobéon Certificering bv oktober 2004 Eindrapport Accreditatie HvU- SPH Voltijd en Deeltijd, 25 mei 2004 (1.0)
18
Facet 2.7. Afstemming tussen vormgeving en inhoud 2.7.1. Het onderwijsprogramma bevat een uitvoerige en zorgvuldig gedocumenteerde beschrijving van het didactisch concept. Het auditteam heeft dit didactisch concept getoets aan de naar zijn oordeel essentiële elementen: (1) de student is verantwoordelijk voor zijn eigen leerproces, (2) het leerproces is gericht op het verwerven van competenties, (3) zelfreflectie en zelfevaluatie zijn onderdeel van het leerproces, (4) dialoog met medestudenten en docenten is onderdeel van het leerproces, (5) resultaten van het leerproces zijn toetsbaar. Voor het auditteam zijn deze elementen wezenlijk, immers zij sluiten rechtstreeks aan bij de (deel)competenties waar de beide opleidingsvarianten op zijn gericht en waarin sterk de nadruk wordt gelegd op (i) ‘leren leren’ in een professionele context, (ii) resultaat gericht handelen, (iii) selfassessment, (iv) teamwork, (v) eigen verantwoordelijkheid en (vi) zelfinitiatief. Analyse van de betreffende documentatie laat overtuigend zien dat het didactisch concept van de opleiding in lijn is met haar doelstellingen. Voor de voltijdvariant wil het auditteam daaraan toevoegen, dat de keuze voor een programmaopzet in GOP’s een belangrijke bijdrage levert aan het realiseren van het didactisch concept. 2.7.2. Het onderwijsprogramma, zo blijkt uit de documentatie maar ook uit de gesprekken tijdens de visitatie, kent een scala aan steeds terugkerende werkvormen zowel individueel als in groepsverband. Voorts wordt in het programma uitdrukkelijk aangehaakt op de ervaringen van de student in zijn (leer)werksituatie. De setting van alle werkvormen is die van outputgerichte opdrachten leidend tot beroepsproducten zoals die van SPH’ers worden gevraagd. Bij de beoordeling wordt niet alleen de kwaliteit van het ‘product’ beoordeeld, maar ook het beroepsmatige handelen dat daar aan vooraf is gegaan. Daardoor worden de theoretische aspecten van de opleiding telkens weer en expliciet geplaatst in het perspectief van de professionele toepassing. Naarmate de opleiding vordert neemt de complexiteit van de opdrachten toe en wordt in toenemende mate een beroep gedaan op het eigen initiatief van de student. Deze aanpak kent een sterke interactie tussen de student en de docenten. Docenten spelen daarbij – zo bleek het auditteam tijdens zijn gesprekken met docenten en studenten – een informerende, beoordelende, adviserende en, waar nodig, sturende rol. Oordeel: Dit facet is voldoende. Het didactisch concept ligt geheel in lijn met de competenties waarvoor wordt opgeleid. De werkvormen zijn direct ontleend aan het didactisch concept.
© Hobéon Certificering bv oktober 2004 Eindrapport Accreditatie HvU- SPH Voltijd en Deeltijd, 25 mei 2004 (1.0)
19
Facet 2.8. Beoordeling en toetsing De opleiding heeft zich in het onlangs vastgestelde toetsbeleid ten doel gesteld het toetsprogramma op systematisch wijze aan te passen aan het competentiegerichte karakter van de opleiding. Daarbij wordt de opleiding ondersteund door het onderwijsexpertisecentrum IVLOS van de Universiteit van Utrecht. Dit centrum heeft docenten (individueel en in teamverband) begeleid bij het ontwerpen van toetsen en -meer in het algemeen- bij de methodiek van student-assessment. Ook worden door het IVLOS de door docenten opgestelde MC-toetsen op hun toetstechnische kwaliteiten beoordeeld. Vanaf januari 2004 participeert de opleiding bij de invoering van het digitaal toetsprogramma Q-mark. Uitgangspunten van het toetsbeleid en de daaraan gekoppelde beleidsvoornemens zijn, zo concludeert het auditteam uit de beschrijving ervan in het Onderwijsbeleidsdocument 2004-2007, voldoende gericht op de eisen die gesteld worden aan een competentiegerichte ‘beoordeling en toetsing’. Het beleid voorziet in de oprichting van een (eigen) toetsbureau dat een centrale rol moet spelen in de implementatie van het beleid. Van dat bureau moet de belangrijkste impuls komen voor het werkelijk competentiegericht maken van ‘beoordeling en toetsing’. Dit bureau heeft een belangrijke ontwikkelfunctie en een scholingsfunctie richting docenten. Uit de profielbeschrijving blijkt dat alle facetten van ‘beoordeling en toetsing’ door het toetsbureau onderhanden zullen worden genomen. Het is om die reden dat het auditteam de opleiding adviseert aan de oprichting van het toetsbureau hoge prioriteit te geven. De huidige praktijk van ‘beoordeling en toetsing’, zo bleek tijdens de visitatie, anticipeert overigens reeds op de toekomst mede dankzij de ondersteuning van het IVLOS. Toetsen en beoordelingscriteria worden door de betreffende docent ontwikkeld in samenspraak met een of meer collega-docenten. Hiermee wordt tenminste de basiskwaliteit en de consistentie van de toetsing gewaarborgd. Beoordeling en toetsing van door de student geleverde prestaties tijdens hun (leer)werkperiode vinden plaats in samenspraak met de betreffende werkorganisatie. Het toetsbeleid voorziet ook nu reeds in een goed uitgewerkte klachtenregeling voor studenten. De voor ‘beoordeling en toetsing’ geldende vereisten, criteria, procedures en planning staan goed aangegeven in de verschillende studiehandleidingen en in de studiegids. Het systeem van beoordeling en toetsing en de implementatie ervan worden in het kader van de jaarlijkse managementrapportage geëvalueerd. Bij deze evaluatie zijn ook de studenten betrokken. Diagnostische beoordelingen (formatieve toetsing) vinden plaats in de propedeutische fase en in het tweede studiejaar gedurende welke ook gewerkt wordt met student-portfolio’s. In het nieuwe beleid wordt formatieve toetsing meer dan tot op heden het geval is, in het programma verankerd. Iets waar het auditteam een groot voorstander van is omdat formatieve toetsing zowel bij de opleiding als bij de student op heel concreet niveau het zicht op de studievoortgang bevordert. Studenten zijn – zo geven zij aan – tevreden over de wijze waarop de ‘beoordeling en toetsing’ plaatsvindt. Sterk punt achten zij de zogeheten feedback bijeenkomsten die erop gericht zijn studenten inzicht te verschaffen in hun resultaten. Oordeel: Dit facet is voldoende. De huidige praktijk is weliswaar nog niet volledig aangepast aan het competentiegerichte karakter van de opleiding, maar de planvorming wekt voldoende vertrouwen dat de opleiding deze aanpassingen serieus ter hand neemt. De huidige “beoordeling en toetsing’’ bevat overigens reeds elementen waarmee adequaat getoetst wordt of studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Beide opleidingsvarianten besteden systematisch aandacht aan de optimalisering van de kwaliteit van hun ‘beoordeling en toetsing’.
© Hobéon Certificering bv oktober 2004 Eindrapport Accreditatie HvU- SPH Voltijd en Deeltijd, 25 mei 2004 (1.0)
20
Onderwerp 3: Inzet van personeel Het derde onderwerp bestaat uit drie facetten: 1. eisen hbo; 2. kwantiteit personeel; 3. kwaliteit personeel. Algemeen oordeel: voldoende
Facet 3.1. Eisen hbo Blijkens de tijdens de visitatie door de opleiding verstrekte informatie beschikken de docenten over ruime professionele contacten met het beroepenveld. Het netwerk wordt vooral informeel gebruikt om (1) feedback te krijgen met betrekking tot de actualiteit van specifieke programmaonderdelen, (2) input te krijgen voor de praktijkgerelateerde cases en om (3) gastdocenten en -sprekers aan te trekken. Daarnaast participeren docenten in het overleg met de Beroepenveldcommissie waar op meer formele wijze het opleidingsprogramma aan de orde komt. Voorts onderhouden de docenten in het kader van de praktijkleerperioden en de stages frequent contacten met het beroepenveld. Het auditteam beschouwt de wijze waarop en de frequentie waarmee docenten hun relaties met het werkveld onderhouden dan ook als een voldoende basis om de opleiding relevant en actueel te houden, maar om de effectiviteit en de efficiency van het professioneel netwerk te verhogen adviseert het auditteam de opleiding een vorm van relatiemanagement te ontwikkelen. Op opleidingsniveau of nog beter- op domeinniveau. Het auditteam hecht in dit verband ook grote waarde aan een functionerend alumnivolgsysteem. Tot op heden worden de contacten met alumni niet systematisch aangewend ten behoeve van de (kwaliteit) van de opleiding. Het te ontwikkelen relatiemanagement zal in deze leemte moeten voorzien. Oordeel: Dit facet is voldoende. Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroepspraktijk.
Facet 3.2. Kwantiteit van het personeel De docent-student ratio is op domein niveau vastgesteld op 1:32. De opleiding beschikt evenwel over meer formatie dan deze ratio rechtvaardigt. Daardoor is het mogelijk docenten uit te lenen aan andere opleidingen, deel te laten nemen aan de (lectoraats)kenniskringen en/of activiteiten te laten verrichten in de beroepspraktijk. En dit gebeurt dan ook, zo bleek het auditteam tijdens de visitatie. Het ziekteverzuim is ten opzichte van het afgelopen jaar gestegen van 1,98% naar 5,16%, maar mede dankzij de overformatie leidt dit niet tot problemen met betrekking tot de continuïteit van de programmauitvoering. In die zin is, naar het oordeel van het auditteam, de huidige formatieomvang voldoende om de kwaliteit en continuïteit van de opleiding te waarborgen. Wel wijst de stijging van het ziekteverzuim, zo bleek uit de gesprekken met het management en de docenten, op een toegenomen werkdruk bij docenten, samenhangend met het transitieproces naar ‘Social Work’en naar een volledig competentiegericht opleidingsprogramma. Weliswaar leidt dit thans nog niet tot problemen met betrekking tot de continuïteit van de programmauitvoering, toch adviseert het auditteam de opleiding om meer aandacht aan het aspect werkdruk te geven. Oordeel: Dit facet is voldoende. In beide opleidingsvarianten wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen en de continuïteit van de uitvoering te waarborgen.
© Hobéon Certificering bv oktober 2004 Eindrapport Accreditatie HvU- SPH Voltijd en Deeltijd, 25 mei 2004 (1.0)
21
Facet 3.3. Kwaliteit van het personeel De documentatie met betrekking tot het personeelsbeleid alsmede de gesprekken gevoerd met het management en de teamleiders hebben het auditteam de overtuiging gegeven dat het aannamebeleid van beide opleidingsvarianten expliciet gericht is op het aantrekken (en behouden) van hoog gekwalificeerd personeel. Deze eisen hebben betrekking op vakinhoudelijke en onderwijskundige en/of organisatorische expertise. Deze eisen zijn vastgelegd in zogeheten docentprofieleisen. Naar het oordeel van het auditteam doen deze competentieprofielen recht aan de doelstellingen en de vormgeving van de opleidingsprogramma’s. Belangrijk in dit verband is ook dat het auditteam in de gesprekken met docenten heeft kunnen constateren dat de zij frequent contact met het werkveld hebben. (Zie ook: § 3.1.) Elke beginnende docent wordt via regelmatig plaatsvindende individuele gesprekken begeleid in (met name) de onderwijskundig aspecten van zijn taak en daarenboven krijgt hij (via het IVLOS) scholing in didactiek. Voorts is er grote aandacht voor interne scholing via door de opleiding georganiseerde masterclasses. Via de jaarlijkse functioneringsgesprekken wordt samen met de betreffende docent (o.a.) nagegaan of en zo ja op welke wijze nadere scholing wenselijk is om zijn expertise op peil te houden dan wel uit te breiden. Scholing moet in dit verband breed worden opgevat. Trainingen, deelname aan symposia, studiebezoeken e.d. vallen er ook onder. Het betreft hier scholing toegesneden op de individuele docent. Na elk functioneringsgesprek worden de (scholings)afspraken schriftelijk vastgelegd, zo heeft het auditteam tijdens de visitatie op basis van verslaglegging kunnen constateren. Beide opleidingsvarianten kennen een procedure die studenten betrekt bij de evaluatie van docenten. Ook op die wijze verkrijgen de opleidingen inzicht in de kwaliteit van hun personeel.
Oordeel: Dit facet is voldoende. Het personeel is voldoende gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
© Hobéon Certificering bv oktober 2004 Eindrapport Accreditatie HvU- SPH Voltijd en Deeltijd, 25 mei 2004 (1.0)
22
Onderwerp 4: Voorzieningen Het vierde onderwerp bestaat uit twee facetten: 1. materiële voorzieningen; 2. studiebegeleiding. Algemeen oordeel: voldoende
Facet 4.1. Materiële voorzieningen De Afdeling SPH-MWD is gehuisvest in een nieuw en ruim gebouw, waarbinnen zij één vleugel tot haar beschikking heeft. Docenten en studenten zijn, zo bleek tijdens de visitatie, tevreden over de huisvesting en de materiële voorzieningen en, naar het oordeel van het auditteam, is dat terecht. Wel moet worden vermeld dat docenten meer kleine ruimtes wensen en dat voor de studenten de computerfaciliteiten -zeker tijdens piekuren- niet voldoende bereikbaar zijn. Met deze wensen (neergelegd in een programma van eisen) zal bij de nieuwbouw en verbouw rekening worden gehouden. In afwachting van deze bouw zijn de computerfaciliteiten reeds verbeterd, zo heeft het auditteam kunnen constateren. Dat is een goede zaak, want de (nieuw- ver)bouw zal eerst in 2006 zijn afgerond. De huisvesting en de materiële voorzieningen zijn, naar het oordeel van auditteam, aan de maat. Oordeel: Dit facet is voldoende.
© Hobéon Certificering bv oktober 2004 Eindrapport Accreditatie HvU- SPH Voltijd en Deeltijd, 25 mei 2004 (1.0)
23
Facet 4.2. Studiebegeleiding 4.2.1. Beide opleidingsvarianten kennen een goed uitgewerkt en (naar het oordeel van docenten en studenten) effectief studieloopbaan-begeleidingssysteem. Dit systeem is uitvoerig gedocumenteerd en de implementatie ervan is naar het oordeel van het auditteam adequaat. In de functieomschrijving van de docenten is naast de directe onderwijstaak ook de begeleidingstaak helder omschreven. Elke student heeft een eigen mentor die de studievoortgang bewaakt en die -indien nodig- samen met de student verbetertrajecten afspreekt. Problemen met betrekking tot de studievoortgang worden tijdig gesignaleerd door middel van “functioneringsgesprekken” die gedurende de propedeuse en het 2e studiejaar tweemaal per jaar met elke student worden gevoerd. Daarnaast staan studiebegeleiding en informatievoorziening op de agenda van de tweewekelijkse leerwerkplaatsbijeenkomsten. Het 2e studiejaar wordt voorts afgerond met een zogeheten rondetafelgesprek waar ook medestudenten en de praktijkbegeleider aan deelnemen. In deze rondetafelgesprekken wisselen studenten hun ervaringen uit met betrekking tot de studiebegeleiding. Ook studenten uit het vierde jaar zijn betrokken bij de studiebegeleiding van de eerste en tweedejaarsstudenten. Het auditteam waardeert deze wijze van voortgangsbewaking (en evaluatie van studiegedrag) als positief. De “functioneringsgesprekken” kunnen overigens ook, op verzoek van de student, tussentijds plaatsvinden, zo bleek uit de gesprekken met docenten en studenten. In het 3e jaar krijgen de studenten supervisie en begeleide intervisie in groepjes van vier personen. Hier komt dan met name aan de orde het functioneren van de student in de praktijksituatie. Studiebegeleiding in de afstudeerfase heeft de vorm van consultancy bij de afstudeeropdrachten. Deels worden, zoals boven reeds aangegeven, vierdejaarsstudenten betrokken bij de studiebegeleiding. Iets wat voor deze studenten ook een belangrijk leermoment betekent. 4.2.2. De studiebegeleiding levert gegevens op die worden vastgelegd in de vorm van een studentvolgsysteem dat (1) tijdig studievertraging signaleert en de oorzaken daarvan identificeert en dat (2) voorziet in op de student toegesneden remediërende trajecten waarvan de implementatie door de betreffende docent wordt gevolgd.
Oordeel: Dit facet is voldoende. De studiebegeleiding en de daarmee verband houdende informatievoorziening aan studenten en docenten is adequaat met het oog op de studievoortgang en sluit aantoonbaar aan bij de behoefte van de studenten.
© Hobéon Certificering bv oktober 2004 Eindrapport Accreditatie HvU- SPH Voltijd en Deeltijd, 25 mei 2004 (1.0)
24
Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg Het vijfde onderwerp bestaat uit drie facetten: 1. evaluatie resultaten; 2. maatregelen tot verbetering; 3. betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld. Algemeen oordeel: voldoende
Facet 5.1. Evaluatie resultaten De interne kwaliteitszorg kent een systematiek die ontleend is aan het kwaliteitszorgsysteem van de HvU. De kerncomponenten daarvan zijn de systematische uitvoering van de PDCA-cyclus en de hantering van het kwaliteitsevaluatie instrument EVINAC dat door de hogeschool is ontwikkeld en dat alle in het NVAO kader vermelde onderwerpen bestrijkt. In juni 2003 heeft volgens deze systematiek een interne audit plaatsgevonden door een van de faculteit FSAO onafhankelijke commissie. Dit heeft geleid tot afspraken met betrekking tot verbeterpunten die zijn vastgelegd in het “Management contract 20042005”. Daarnaast maakt de opleiding gebruik van hogeschoolbrede standaardonderzoeken naar de tevredenheid van studenten en docenten. De uitkomsten van deze standaardonderzoeken, maar ook en vooral de resultaten van de GOP-evaluaties door studenten (voor de deeltijdopleiding: de module evaluaties) vormen een wezenlijke bijdrage tot het definiëren en uitvoeren van verbetermaatregelen. Die verbetermaatregelen, zo constateert het auditteam, zijn geformuleerd in toetsbare streefdoelen en -cijfers. Uit de verslagen van de bijeenkomsten met de beroepenveldcommissie blijkt dat ook het werkveld een belangrijke bijdrage levert aan het ‘ontdekken’ van zwakke punten en aan de mogelijke oplossing ervan. In de halfjaarlijkse managementrapportages wordt (o.a.) het proces van de implementatie van de verbetermaatregelen beschreven in termen die het mogelijk maken de vorderingen te toetsen aan de afspraken die in het bovengenoemd managementcontract zijn vastgelegd. Het auditteam is daar, zo blijkt uit de in de voorafgaande paragrafen uitgesproken oordelen, positief over. De managementrapportages zijn gebaseerd op het EVINAC-format en hebben daarmee het bereik en de ordening die de NVAO hanteert in haar Accreditatie Kader. Zij verschaffen een helder beeld van de sterke & zwakke punten en van de plannen tot verbetering. (De management review van april 2004 en de onderliggende bewijsstukken en verbeterplannen vormden het startpunt voor het door Hobéon Certificering uitgevoerde onderzoek.) Bij het vooralsnog ontbreken van een gericht alumnibeleid, worden alumni niet systematisch bij de kwaliteitszorg betrokken. Daar moet naar het oordeel van het auditteam nog concreet beleid op worden ontwikkeld. De opleiding draagt er zorg voor dat de verbetermaatregelen bekend zijn bij tenminste de docenten, de studenten en de Beroepenveldcommissie. Dit bleek het auditteam uit de tijdens de visitatie gevoerde gesprekken en uit de verslagen van de bijeenkomsten met de Beroepenveldcommissie. Een kwaliteitszorgsysteem kent een klachtenregeling waarin de procedure van klachtindiening en afhandeling is beschreven. Voor studenten is zulk een regeling goed uitgewerkt. Voor docenten is e.e.a. ingebed in de formele HvU regelingen rond medezeggenschap, ombudsman en vertrouwenspersonen. Voor zaken waar genoemde regelingen niet in voorzien, wordt naar bevind van zaken gehandeld wat niet bevorderlijk is voor de eenduidigheid van klachtindiening en –afhandeling. Op dat punt zou de opleiding nog een procedure moeten ontwikkelen. Dit geldt overigens ook met betrekking tot klachten van externe bij de opleiding betrokken partijen. Oordeel: Dit facet is voldoende. De opleiding wordt jaarlijks aan de hand van toetsbare streefdoelen geëvalueerd.
© Hobéon Certificering bv oktober 2004 Eindrapport Accreditatie HvU- SPH Voltijd en Deeltijd, 25 mei 2004 (1.0)
25
© Hobéon Certificering bv oktober 2004 Eindrapport Accreditatie HvU- SPH Voltijd en Deeltijd, 25 mei 2004 (1.0)
26
Facet 5.2. Maatregelen tot verbetering Uit de thans voorhanden zijnde management review 2004, de halfjaarlijkse managementrapportages en de beschrijving van de planning en procedures waarlangs verbetermaatregelen moeten worden uitgevoerd, blijkt dat evaluaties inderdaad leiden tot het vaststellen van verbetermaatregelen. Deze zijn in “Verbeterplannen” vastgelegd. Bijvoorbeeld met betrekking tot Voorlichting & Informatievoorziening, Internationalisering, Beoordeling &Toetsing, Instroommanagement en Propedeuse. Over de effecten van deze verbetermaatregelen, die vooral voortvloeien uit de interne audit -van juni 2003, valt nog weinig te zeggen, maar het auditteam is gelet op de voortgang die de opleiding maakt (waarvan in de managementrapportages verslag wordt gedaan), onder de indruk van de inzet waarmee de implementatie van deze maatregelen wordt aangepakt. Voor het overige wordt verwezen naar de analyse onder facet 5.1. Ook hier geldt dat het auditteam voldoende vertrouwen heeft dat beide opleidingsvarianten de verbetermaatregelen met kracht ter hand nemen. Oordeel: Dit facet is voldoende. De uitkomsten van periodieke evaluaties vormen de basis voor verbetermaatregelen die aantoonbaar zullen bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen.
Facet 5.3. Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Uit de bevindingen met betrekking tot facet 5.1. blijkt dat studenten, medewerkers en het beroepenveld bij de evaluatie van de opleiding betrokken zijn. De betrokkenheid van studenten en medewerkers gaat tot microniveau. De betrokkenheid van het beroepenveld is geconcentreerd op de hoofdlijnen van de programma-onderdelen. Studenten zijn bij de evaluatie betrokken via de GOP-evaluaties (voor de deeltijdvariant: de module evaluatie) die telkens na afloop van een GOP (dan wel module) plaatsvindt. Deze evaluaties, zo blijkt uit de verslaglegging ervan, verschaffen de opleiding concrete informatie over de sterke en zwakke punten van het programma, de uitvoering ervan. Voor zover alumni bij de evaluatie betrokken zijn, geschiedt dat op ad hoc-basis en informeel. De Afdeling SPH-MWD heeft overigens aangegeven een alumnibeleid te ontwikkelen om ook van die groep op meer systematische wijze feedback te krijgen. Maar dit alumnibeleid staat nog duidelijk in de kinderschoenen. Oordeel: Dit facet is voldoende. Studenten, medewerkers en het beroepenveld zijn op actieve en georganiseerde wijze bij de interne kwaliteitszorg betrokken.
© Hobéon Certificering bv oktober 2004 Eindrapport Accreditatie HvU- SPH Voltijd en Deeltijd, 25 mei 2004 (1.0)
27
Onderwerp 6: Resultaten Het zesde onderwerp bestaat uit twee facetten: 1. gerealiseerd niveau; 2. onderwijsrendement. Algemeen oordeel: voldoende
Facet 6.1. Gerealiseerd niveau Om een antwoord te krijgen op de vraag of de feitelijk gerealiseerde eindkwalificaties overeenkomen met de nagestreefde, is het auditteam nagegaan of, en zo ja hoe, de opleiding het beroepenveld daarbij betrekt en tot welke conclusie dat heeft geleid. Welnu, beide opleidingsvarianten hebben daar een goed beeld van op grond van de informatie die zij van de organisaties / bedrijven waar abituriënten werkzaam zijn, verkrijgen. Zowel op managementniveau als op het niveau van docenten wordt dit, zo heeft het auditteam kunnen constateren, getoetst. Ook bij alumni. Daarbij zij dan wel aangetekend dat deze informatie niet via gesystematiseerd onderzoek wordt verkregen. (Immers, vooralsnog ontbreekt er een alumnivolgsysteem.) Voorts worden vertegenwoordigers uit de organisaties waar de studenten werken, gevraagd om hun oordeel over het niveau van de bij hen werkende studenten. Tenslotte zijn aan het einde van de opleiding vertegenwoordigers uit het beroepenveld betrokken bij de beoordeling van de afstudeeropdrachten die door de studenten zijn uitgevoerd. Aldus maken beide opleidingsvarianten gebruik van voldoende bronnen om informatie over het gerealiseerde (eind)niveau te verkrijgen. Die informatie laat zien dat het beroepenveld het gerealiseerde niveau als voldoende beschouwd in relatie tot de eisen die het stelt aan de competenties van een beginnend beroepsbeoefenaar. Oordeel: Dit facet is voldoende. De gerealiseerde eindkwalificaties komen overeen met de beoogde eindkwalificaties.
Facet 6.2. Onderwijsrendement De rendementscijfers geven aan dat voor de voltijd variant na 5 jaar ca 50 % van de instroom het diploma heeft behaald. Voor de deeltijdopleiding geldt een percentage van ca 32%. Deze cijfers wijken niet af van het landelijk beeld. Het rendement van de deeltijdopleiding is vaak niet of nauwelijks door de opleiding te beïnvloeden omdat veranderingen in de persoonlijke situatie en/of in de werksituatie grote invloed hebben. Het auditteam beschouwt evenwel het onderwijsrendement niet als een geïsoleerde waarde. Steeds moet een opleiding een balans vinden tussen rendement en (inhoudelijke) opleidingkwaliteit. Dat betekent overigens niet dat de opleiding zich bij het huidige rendementsniveau moeten neerleggen. Iets wat het, zo blijkt uit het bovenstaande ook niet doet. Daarbij kiest de opleiding voor een – en dat is, naar het oordeel van het auditteam, terecht – stapsgewijze rendementsverbetering, waarbij telkenjare de lat iets hoger wordt gelegd. Anders gezegd: niet het halen van de norm als zodanig, maar het zichtbaar streven naar rendementsverbetering is voor het auditteam de grondslag voor zijn beoordeling. Dat streven blijkt uit de hierboven genoemde plannen. Oordeel: Dit facet is voldoende.
© Hobéon Certificering bv oktober 2004 Eindrapport Accreditatie HvU- SPH Voltijd en Deeltijd, 25 mei 2004 (1.0)
28
3.
SAMENVATTEND OORDEEL
De in hoofdstuk 2 beschreven beoordeling geven we hieronder per opleidingsvorm schematisch weer: HBO BACHELOR OPLEIDING SOCIAAL PEDAGOGISCHE HULPVERLENING VOLTIJD EN DEELTIJD
Onderwerp / Facet
Oordeel
1. Doelstelling Opleiding 1.1. Domeinspecifieke eisen 1.2. Niveau bachelor 1.3. Oriëntatie hbo
V V V
2. Programma 2.1. Eisen hbo 2.2. Relatie doelstelling en inhoud programma 2.3. Samenhang programma 2.4. Studielast 2.5. Instroom 2.6. Duur 2.7. Afstemming tussen vormgeving en inhoud 2.8. Beoordeling en toetsing
V V V V V V V V
3. Inzet van personeel 3.1. Eisen hbo 3.2. Kwantiteit personeel 3.3. Kwaliteit personeel
V V V
4. Voorzieningen 4.1. Materiële voorzieningen 4.2. Studiebegeleiding
V V
5. Interne kwaliteitszorg 5.1. Evaluatie resultaten 5.2. Maatregelen tot verbetering 5.3. Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
V V V
6. Resultaten 6.1. Gerealiseerd niveau 6.2. Onderwijsrendement
V V
Samenvattend oordeel
V
V
V
V
V
V
V
Hobéon Certificering is op basis van zijn onderzoek van oordeel dat de door de Hogeschool van Utrecht, in casu de Faculteit FSAO, verzorgde voltijdopleiding SPH en de deeltijdopleiding SPH voor accreditatie door de NVAO in aanmerking komen.
© Hobéon Certificering bv oktober 2004 Eindrapport Accreditatie HvU- SPH Voltijd en Deeltijd, 25 mei 2004 (1.0)
29
BIJLAGE 1: CURRICULA VITAE AUDITOREN EN ONAFHANKELIJKHEIDSVERKLARING Curricula Vitae Heleen Jumelet Drs. Heleen Jumelet, directeur, pedagoog en mediator is sinds 1986 werkzaam in verschillende functies binnen het jeugdbeleid en de jeugdzorg. Het perspectief van jongeren en ouders vormt de basis van de vele innovatie- en participatieprogramma’s waarbinnen zij heeft gewerkt zowel op het niveau van beleid als op uitvoeringsniveau. Bij de EU was zij (1986-1993) een van de initiatiefnemers en ontwikkelaars van het participatief onderwijsprogramma Youth Inititative Programme. Jumelet heeft ruime ervaring in de jeugdzorg, een sector waarbinnen zij verschillende functies heeft vervuld: bij het NIZW als projectleider (i) ‘Trendstudie Jeugdhulpverlening’, (ii) ‘Kwaliteit en Samenhang in de Jeugdzorg’ en (iii) “Gebruikersparticipatie binnen Zorg en Welzijn’, bij de Stichting Samenwerking Jeugdzorg Utrecht als senior staffunctionaris met name belast met instellingsoverstijgende thema’s als: verandermanagement, cliëntenbeleid, kwaliteitszorg, zorgprogrammering, vraaggestuurde dienst- en hulpverlening, intensief ambulante jeugdzorg. Thans is Jumelet directeur van de Stichting Alexander, een adviesbureau gespecialiseerd in participatief jeugdonderzoek.
Tanja Knoester Tanja Knoester, 42 jaar, is Beleidsmedewerker bij de Ondernemingsraad van Medisch Centrum Haaglanden te ’s-Gravenhage en Ambtelijk Secretaris van de Interne Bezwarencommissie Functiewaardering VO van het Rijnlands Lyceum; Tanja studeert in het 3e jaar deeltijd Bestuurskunde en overheidsmanagement, aan de Haagse Hogeschool. Willem van Raaijen Drs. Willem van Raaijen (1956) was jarenlang verbonden aan het Luzac College waar hij onder andere als rector actief was. Hij was daar voorzitter van de landelijke examencommissie en lid van de commissie voorbereiding Tweede Fase. Verder bekleedde Willem een staffunctie als Manager Opleidingen & Trainingen bij Unique International en werkte hij als consultant public search voor de Interlace Group. Voor deze organisatie was hij werkzaam binnen de onderwijswereld, ministeries en gemeentes en bij organisaties die opereren op het snijvlak tussen publiek en privaat zoals bijvoorbeeld onderzoeksinstellingen en omroepen. Bij Hobéon houdt Willem zich bezig met organisatie-advies, marktonderzoek en certificering.
Robert F. Stapert Drs. Robert F. Stapert (1946) is in 1975 afgestudeerd aan de Katholieke Universiteit Nijmegen (Nederlandse Taal- en Letterkunde / Algemene Taalwetenschappen). Tot 1981 was hij als docent werkzaam in Suriname. Nadien is hij in uiteenlopende functies betrokken geweest bij de ontwikkeling van het HBO (met name de lerarenopleidingen basisonderwijs en voortgezet onderwijs, de implementatie van het HBO Informatica Stimuleringsplan en de HBO fusie operatie). Vanaf 1992 tot 2001 heeft hij in enkele Oost-Europese landen als long-term expert de uitvoering begeleid van EU Phare programma’s gericht op innovatie van het middelbaar beroepsonderwijs en de introductie van
© Hobéon Certificering bv oktober 2004 Eindrapport Accreditatie HvU- SPH Voltijd en Deeltijd, 25 mei 2004 (1.0)
30
hoger beroepsonderwijs. Thans is hij intensief betrokken bij het management en de coördinatie van het landelijk AXIS programma dat gericht is op een brede invoering van techniek in het Nederlands basisonderwijs en de PABO’s.
© Hobéon Certificering bv oktober 2004 Eindrapport Accreditatie HvU- SPH Voltijd en Deeltijd, 25 mei 2004 (1.0)
31
© Hobéon Certificering bv oktober 2004 Eindrapport Accreditatie HvU- SPH Voltijd en Deeltijd, 25 mei 2004 (1.0)
32
BIJLAGE 2: PROGRAMMA VISITATIE 25 MEI 2004 Audit Bachelor Opleiding SPH - Hogeschool van Utrecht
Tijd
Gesprekspartner(s)
Auditoren
Onderwerpen
08.00 – 08.15
Managementteam: Van de Griendt, De Jong, Stappers, Kloppenburg
Auditteam: Jumelet, Van Raaijen, Stapert, Knoester Auditteam Auditteam
Kennismaking Definitieve vaststelling programma
08.15 – 08.30 08.30 – 09.15
09.15 – 10.00
Domeindirectie & Afdelingsdirecteur: Van de Griendt, De Jong Teamleiders: De Wit, De Haan
Managementteam: Van de Griendt, De Jong, Stappers, Kloppenburg
10.00 – 10.15 10.15 – 11.00
11.00 – 11.45
11.45 – 12.15 12.15 – 13.00
13.00 – 13.15 13.15 – 14.00
14.00 – 14.45 14.45 – 15.15 15.15 – 15.30
Deeltijd Social Work: Van der Mei, Witte
Jumelet, Stapert
Van Raaijen, Knoester
Auditteam Jumelet, Stapert
Personeelsmanagement: De Jong, Kloppenburg
Van Raaijen, Knoester
Onderwijsontwikkeling: Ravelli, De Haan, Brettschneider
Jumelet, Stapert
Examencommissie/ toetsing Hendriks, Stappers
Van Raaijen, Knoester
Supervisie / Mentoraat Damhuis, Beerens, Brettschneider, Zakelijke dienstverlening Stagecoördinatie: De Jong, Witte Studenten voltijd: Norbruis, Loman, Lankhorst, Van den Berg, Van de Burght, Westland, Voges Studenten deeltijd en opleidingscie.: Van Rijckevorsel, Griffioen, Rijntalder, Kelderman, Bakker, Van Hout Managementteam Alle gesprekspartners
Auditteam Jumelet, Stapert Van Raaijen, Knoester
Auditteam Jumelet, Stapert
Van Raaijen, Knoester
Auditteam Auditteam Auditteam
© Hobéon Certificering bv oktober 2004 Eindrapport Accreditatie HvU- SPH Voltijd en Deeltijd, 25 mei 2004 (1.0)
Voorbespreking Strategisch beleid Marktpositie Relatie beroepenveld Relatie beroepenveld Eindkwalificaties Samenhang programma Praktijkcomponent Studentbegeleiding Management Review Kwaliteitsborging Kwantitatieve, kwalitatieve personeelscapaciteit Interne kwaliteitszorg Rendement Materiële voorzieningen Interne terugkoppeling / verificatie Relatie beroepenveld Eindkwalificaties Samenhang programma Praktijkcomponent Studentbegeleiding Kwantitatief en kwalitatief personeelsbeleid Opleidingsorganisatie inclusief positie/rol van studenten Relatie eindkwalificaties en programma Betrokkenheid beroepenveld bij programma-opzet Aansluiting instroom en programma Kwaliteitsborging van de praktijkcomponent Kwaliteitsborging ‘toetsen en beoordelen’ (inclusief de rol van het beroepenveld daarbij) Studielast Lunch en interne terugkoppeling Studiebegeleiding ‘in-school en outschool’ Relatiemanagement Contractactiviteiten Interne terugkoppeling, verificatie Toetsen en beoordelen Studiebegeleiding (incl. stages) Studeerbaarheid, studielast Materiële voorzieningen Idem
Pending issues Intern overleg
Beoordeling en terugkoppeling
33