Christelijke Hogeschool Nederland Opleidingen: Sociaal-pedagogische hulpverlening, hbo-bachelor Varianten: voltijd en deeltijd Visitatiedata:
30 november en 1 december 2005
© Netherlands Quality Agency (NQA) Utrecht, december 2005
2
© NQA - visitatie Christelijke Hogeschool Nederland, Sociaal Pedagogische Hulpverlening, hbo-bachelor
Inhoud Inhoud
Deel A:
Deel B:
Deel C:
3
Onderwerpen
5
1.1
Voorwoord
7
1.2
Inleiding
7
1.3
Werkwijze
8
1.4
Oordeelsvorming
10
1.5
Oordelen per onderwerp
10
1.6
Schematisch overzicht oordelen
12
1.7
Totaaloordeel
12
Facetten
13
Onderwerp 1 Doelstelling van de opleiding
15
Onderwerp 2 Programma
18
Onderwerp 3 Inzet van Personeel
30
Onderwerp 4 Voorzieningen
34
Onderwerp 5 Interne kwaliteitzorg
36
Onderwerp 6 Resultaten
39
Bijlagen
43
Bijlage 1:
Onafhankelijkheidsverklaring panelleden
44
Bijlage 2:
Deskundigheden panelleden
45
Bijlage 3:
Bezoekprogramma
49
Bijlage 4:
Kengetallen
51
© NQA - visitatie Christelijke Hogeschool Nederland, Sociaal Pedagogische Hulpverlening, hbo-bachelor
3
4
© NQA - visitatie Christelijke Hogeschool Nederland, Sociaal Pedagogische Hulpverlening, hbo-bachelor
Deel A: Onderwerpen
© NQA - visitatie Christelijke Hogeschool Nederland, Sociaal Pedagogische Hulpverlening, hbo-bachelor
5
6
© NQA - visitatie Christelijke Hogeschool Nederland, Sociaal Pedagogische Hulpverlening, hbo-bachelor
Onderwerpen
1.1
Voorwoord
Dit rapport is het verslag van een panel dat in opdracht van NQA de opleiding Sociaalpedagogische hulpverlening (SPH) van de Christelijke Hogeschool Nederland (CHN) heeft onderzocht. Het beschrijft de werkwijze, de bevindingen en de conclusies. Het onderzoek vond plaats in het kader van de accreditatie van hogere beroepsopleidingen. Het onderzoek is gestart in november 2005, het moment waarop de opleiding haar zelfevaluatierapport bij de NQA aanleverde. Als onderdeel van het onderzoek was er een panelbezoek aan de opleiding. Dit bezoek vond plaats op 30 november en 1 december 2005. Het panel bestond uit de volgende personen: De heer G. Boonekamp (voorzitter, domeinpanellid SPH); Mevrouw M.A.W. Külman (domeinpanellid SPH); Mevrouw E. Visch (studentpanellid); Mevrouw P. Göbel (NQA-auditor). Dit panel voldoet aan de eisen zoals gesteld in het document ‘Protocol ter beoordeling van de werkwijze van visiterende en beoordelende instanties’ van de NVAO ( 22 augustus 2005). Het panel beschikt over domeinspecifieke deskundigheid, onderwijs- en auditdeskundigheid en deskundigheid over de internationale ontwikkelingen van de discipline (zie bijlage 2). Het rapport bestaat uit drie delen: • Deel A: een hoofdrapport, het Onderwerprapport, waarin de oordelen van het panel over de basiskwaliteit van de opleiding op onderwerpniveau worden uitgesproken met daarbij de overwegingen waarop die oordelen zijn gebaseerd. Het gaat hier om oordelen in de gradatie positief/negatief. Tevens wordt hier het eindoordeel geformuleerd. • Deel B: een Facetrapport waarin op facetniveau door het panel oordelen en argumenten ter onderbouwing van dat oordeel worden gegeven. De oordelen gaan uit van de vierpuntsschaal (onvoldoende, voldoende, goed en excellent) zoals die door de NVAO is voorgeschreven. Dit facetrapport vormt de basis van het Onderwerprapport. • Deel C: hierin zijn alle relevante bijlagen opgenomen. 1.2
Inleiding
De opleiding SPH vormtsamen met de opleiding Creatieve Therapie het Instituut Mens & Maatschappij van de Christelijke Hogeschool Nederland. Dit instituut is één van de vijf instituten van de hogeschool. De hogeschool kiest en handelt vanuit een identiteit die haar oorsprong vindt in de christelijke godsdienst en cultuur en de daarin wortelende levensbeschouwelijke overtuigingen en inspiraties.
© NQA - visitatie Christelijke Hogeschool Nederland, Sociaal Pedagogische Hulpverlening, hbo-bachelor
7
De CHN is een hogeschool met 6100 studenten en bijna 600 medewerkers, van wie 29 docenten (16,8 fte) bij de opleiding SPH werkzaam zijn. In 2005 studeerden er 413 studenten in voltijd en 103 in deeltijd bij de opleiding SPH. De opleiding SPH leidt op tot professionele hulpverleners die hulp bieden aan personen die structurele problemen ondervinden in hun ontwikkeling en functioneren in de woon- en/of leefomgeving. Studenten leren werken met verschillende doelgroepen: jeugd, gehandicapten (verstandelijk en/of lichamelijk), ouderen en volwassenen. De opleiding is in 2004 voor het laatst gevisiteerd. De NVAO heeft een negatief besluit genomen op basis van het rapport en een verificatiebezoek. De opleiding heeft de reeds eerder gestarte vernieuwing van het curriculum vervolgens met spoed tot realisatie gebracht. Hierdoor kon in september 2005 in alle studiejaren met het nieuwe curriculum worden gestart. Tegelijkertijd werd hogeschoolbreed overgegaan op een vijf periodenstructuur van ieder tien weken. Als uitgangspunten voor de vernieuwing van het curriculum heeft SPH de volgende doelen geformuleerd: - een nieuwe set competenties SPH, aangevuld met profielpunten CHN en M&M; - een visie op bachelorniveau SPH; - een thematisch ingericht curriculum voor voltijd en deeltijd met aanwijzingen (blauwdrukken) welke competenties per module dienen te worden gethematiseerd; - verdieping van de didactiek, mede gerelateerd aan CHN-onderwijskundige waarden, aandacht voor leerlijnen en voor competentiegericht toetsen en beoordelen. Er is een projectleider van buiten aangetrokken om deze vernieuwingsslag te begeleiden. Er zijn tien werkgroepen ingesteld. Elke docent neemt deel aan één werkgroep. De opleiding beoogde met deze projectschil: borging van de visie (documentatie, debat met werkveld), soepele invoering van het geactualiseerde curriculum, en verwerking van invoeringservaringen in de eerste periode. Uit de gesprekken met het College van Bestuur en het opleidingsmanagement is het panel gebleken dat er voldoende borging is om de aansturing van de opleiding en van de vernieuwing ook in de toekomst te verzekeren. 1.3
Werkwijze
Naar aanleiding van de negatieve beoordeling door de NVAO heeft NQA een lijst met verbeterpunten voor de opleiding opgesteld (Verbeterpunten SPH van de CHN), waarbij is aangegeven welke verbeterpunten cruciaal zijn en welke aanbevelenswaardig. Het huidige en het vorige panel zijn niet betrokken geweest bij de opstelling van deze verbeterpunten. Het document Verbeterpunten SPH van de CHN is door de opleiding geaccordeerd. In het voortraject van de visitatie is het document ter informatie aan de NVAO voorgelegd. Er heeft een volledige hervisitatie plaatsgevonden waarbij extra aandacht is uitgegaan naar de verbeterpunten zoals verwoord in Verbeterpunten SPH van de CHN. De beoordeling van de opleiding door het panel heeft plaatsgevonden conform de werkwijze zoals die is neergelegd in het Beoordelingsprotocol van NQA. Deze werkwijze wordt
8
© NQA - visitatie Christelijke Hogeschool Nederland, Sociaal Pedagogische Hulpverlening, hbo-bachelor
hieronder beschreven. De visitatie vond plaats op basis van het domeinspecifieke referentiekader dat voor de opleiding geldt (zie facet 1.2). NQA onderscheidt drie fasen in het visiteren: de voorbereidingsfase, het eigenlijke bezoek door het panel en de rapportagefase. Hieronder volgt een korte toelichting per fase. De voorbereidingsfase Allereerst heeft een NQA-auditor het zelfevaluatierapport gecheckt op kwaliteit en compleetheid (de informatieanalyse) en daarmee op bruikbaarheid voor de visitatie. In diezelfde periode, november 2005 hebben de panelleden zich inhoudelijk voorbereid op het bezoek op 30 november en 1 december 2005. Zij hebben het zelfevaluatierapport en de bijlagen bestudeerd, in een beoordelingsformat hun voorlopige oordelen op basis van argumenten geformuleerd en vraagpunten genoteerd. Zij gaven hun bevindingen door aan de NQA-auditor. Op basis van een overzicht van voorlopige oordelen inventariseerde de NQA-auditor tenslotte kernpunten en prioriteiten voor materialenonderzoek en gesprekken. Tijdens een voorbereidende vergadering is het bezoek door het panel voorbereid. De opleiding heeft in haar zelfevaluatierapport kenbaar gemaakt voor welk domeinspecifiek referentiekader zij kiest. De NQA-auditor heeft met de domeindeskundigen in het panel bekeken of er sprake is van adequate domeinspecifieke doelstellingen, of dat nadere aanvulling dan wel nadere specificatie nodig is. In het facetrapport is aangegeven op welke landelijke beroeps- en opleidingsprofielen het domeinspecifieke kader (en het opleidingsprogramma) is gebaseerd. Het bezoek door het panel NQA heeft een bezoekprogramma ontwikkeld voor de (dag-)indeling van het bezoek dat door het panel is aangepast aan de specifieke situatie van de opleiding (bijlage 3). Er vonden gesprekken plaats met het opleidingsmanagement en het College van Bestuur. Verder is gesproken met docenten, studenten, afgestudeerden en met werkveldvertegenwoordigers. Verder heeft tweemaal een gesprek met een docent en enkele studenten plaatsgevonden over de vernieuwde moduulboeken. Aan het begin en tijdens het bezoek is ter inzage gevraagd materiaal bestudeerd. Tussen de gesprekken door heeft het panel zogenaamde ‘schakelmomenten’ ingelast om de bevindingen uit te wisselen en te komen tot gezamenlijke en meer definitieve (tussen-)oordelen. De bevindingen zijn door de panelleden schriftelijk beargumenteerd. Aan het einde van het bezoek heeft de voorzitter een mondelinge terugkoppeling gegeven van enkele indrukken en ervaringen van het panel, zonder expliciete oordelen uit te spreken. De fase van rapporteren Door NQA is, op basis van de bevindingen van het panel, een tweeledige rapportage opgesteld, bestaande uit een facetrapport en een onderwerprapport, waarin de kwaliteit van de opleiding is beoordeeld. In het facetrapport wordt door NQA gerapporteerd op facetniveau. In het onderwerprapport wordt door NQA een oordeel over de onderwerpen en de opleiding als geheel gegeven. Gezien de korte tijd die er voor oplevering van het rapport was afgesproken, is de hoor- en wederhoorprocedure beperkt tot één ronde. De opleiding
© NQA - visitatie Christelijke Hogeschool Nederland, Sociaal Pedagogische Hulpverlening, hbo-bachelor
9
heeft op 7 december 2005 een concept van het gehele rapport voor een controle op feitelijke onjuistheden ontvangen. Naar aanleiding daarvan zijn enkele wijzigingen aangebracht. Het definitieve rapport is door het panel vastgesteld in december 2005. Het visitatierapport is uiteindelijk in december 2005 ter beschikking gesteld aan de opleiding, die het samen met de accreditatieaanvraag kan indienen bij de NVAO. 1.4
Oordeelsvorming
In dit hoofdstuk wordt per onderwerp een oordeel uitgesproken op basis van weging van de facetten die van dat onderwerp deel uitmaken. Bij deze weging spelen de beslisregels zoals die door de NQA in het Beoordelingsprotocol zijn geformuleerd en nader uitgewerkt in de notitie ‘Handreiking voor oordeelsvorming’ een belangrijke rol. Tevens is bij de beoordeling rekening gehouden met accenten die de opleiding eventueel legt, het domeinspecifieke kader en een vergelijking met andere relevante opleidingen op een aantal aspecten. Het eindoordeel is voorzien van een aanvullende tekst als er sprake is van: • weging van de oordelen op facetniveau; • benchmarking; • generieke bevindingen die het facetniveau overschrijden; • bepaalde accenten respectievelijk ‘best practices’. In de oordelen per onderwerp wordt steeds een herhaling gegeven van de oordelen over de facetten gevolgd door een weging die leidt tot het eindoordeel. De argumentatie is te vinden in het facetrapport. Daar waar een argumentatie/beoordeling voor de deeltijd afwijkt van de voltijd, is dit expliciet vermeld. Indien niet vermeld, gelden voor de deeltijdopleiding dezelfde argumentatie/oordelen als voor de voltijdopleiding, aangezien de deeltijdopleiding inhoudelijk is gebaseerd op dezelfde module-inhouden als de voltijdopleiding. Volgorde en onderwijsmethodieken kunnen daarbij verschillen. De door de opleiding aangereikte evaluatiegegevens betreffen het oude curriculum, tenzij in de tekst anders wordt vermeld. Voor de landelijke vergelijking maakt het panel gebruik van de centraal geregistreerde gegevens van het CRIHO, aangezien deze een vergelijking mogelijk maken. Dit in tegenstelling tot opleidingseigen kengetallen met verschillen in definitie en registratie. 1.5
Oordelen per onderwerp
1.5.1 Doelstellingen opleiding De opleiding scoort op één facet ‘voldoende’ en op twee facetten ‘goed’. Het oordeel over het onderwerp doelstellingen is derhalve positief. 1.5.2 Programma De opleiding scoort op twee van de acht facetten ‘voldoende’ en op zes facetten ‘goed’. Het oordeel over het onderwerp programma is derhalve positief.
10
© NQA - visitatie Christelijke Hogeschool Nederland, Sociaal Pedagogische Hulpverlening, hbo-bachelor
1.5.3 Inzet van personeel De opleiding scoort op twee van de drie facetten een ‘voldoende’ en op één facet een ‘goed’. Het oordeel over het onderwerp inzet van personeel is derhalve positief. 1.5.4 Voorzieningen De opleiding scoort op één facet een ‘voldoende’en op één een ‘goed’. Het oordeel over het onderwerp voorzieningen is derhalve positief. 1.5.5 Interne kwaliteitszorg De opleiding scoort op één facet een ‘voldoende’ en op twee facetten een ‘goed’. Het oordeel over het onderwerp interne kwaliteitszorg is derhalve positief. 1.5.6 Resultaten De opleiding scoort op één facet een ‘goed’ en op één facet een ‘voldoende’. Het oordeel over het onderwerp resultaten is derhalve positief.
© NQA - visitatie Christelijke Hogeschool Nederland, Sociaal Pedagogische Hulpverlening, hbo-bachelor
11
1.6
Schematisch overzicht oordelen
Totaaloverzicht van oordelen op facet- en onderwerpniveau van de opleiding SPH van de CHN: Onderwerp/Facet Opleiding VT Opleiding DT 1.1 Domeinspecifieke eisen Voldoende Voldoende 1.2 Niveau bachelor Goed Goed 1.3 Oriëntatie hbo bachelor Goed Goed Totaaloordeel Positief Positief 2.1 Eisen hbo Voldoende Voldoende 2.2 Relatie doelstellingen en inhoud programma Goed Goed 2.3 Samenhang in opleidingsprogramma Goed Goed 2.4 Studielast Goed Goed 2.5 Instroom Goed Goed 2.6 Duur Goed Goed 2.7 Afstemming tussen vormgeving en inhoud Goed Goed 2.8 Beoordeling en toetsing Voldoende Voldoende Totaaloordeel Positief Positief 3.1 Eisen hbo Voldoende Voldoende 3.2 Kwantiteit personeel Voldoende Voldoende 3.3 Kwaliteit personeel Goed Goed Totaaloordeel Positief Positief 4.1 Materiële voorzieningen Goed Goed 4.2 Studiebegeleiding Voldoende Voldoende Totaaloordeel Positief Positief 5.1 Evaluatie resultaten Goed Goed 5.2 Maatregelen tot verbetering Voldoende Voldoende 5.3 Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en Goed Goed het beroepenveld Totaaloordeel Positief Positief 6.1 Gerealiseerde niveau Voldoende Voldoende 6.2 Onderwijsrendement Goed Goed Totaaloordeel Positief Positief
1.7
Totaaloordeel
Op grond van voorgaand schema en de inhoudelijke onderbouwing daarvan in paragraaf 1.5 waaruit blijkt dat de opleiding op de zes onderwerpen POSITIEF scoort, is de conclusie dat het totaaloordeel over de opleiding POSITIEF is.
12
© NQA - visitatie Christelijke Hogeschool Nederland, Sociaal Pedagogische Hulpverlening, hbo-bachelor
Deel B: Facetten
© NQA - visitatie Christelijke Hogeschool Nederland, Sociaal Pedagogische Hulpverlening, hbo-bachelor
13
14
© NQA - visitatie Christelijke Hogeschool Nederland, Sociaal Pedagogische Hulpverlening, hbo-bachelor
Facetten
Onderwerp 1
Facet 1.1
DOELSTELLING VAN DE OPLEIDING
Domeinspecifieke eisen
VT: voldoende DT: voldoende
Criteria - De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het desbetreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk). Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • In het oude curriculum (t/m studiejaar 2004-2005) had de opleiding de landelijke eindkwalificaties SPH en de tien generieke hbo-bachelorkwalificaties als uitgangspunt voor het curriculum genomen (De creatieve professional, Landelijke Overleg SPH, 1999). • Voor de nieuwe beroepsvisie en competenties (per studiejaar 2005-2006 ingevoerd) sluit de opleiding aan bij de acht kerncompetenties die door vijf hogescholen in het kader van het ontwikkelingsproject SPH Competent zijn opgesteld. Mede op basis van het landelijk debat, het debat in de eigen hogeschool en opleiding, met de Adviesraad en het regionale werkveld heeft de opleiding een aantal van deze kerncompetenties nader toegespitst en daaraan handelingsdimensies toegevoegd om haar eigen profiel beter tot uitdrukking te brengen. Met haar profiel wil de opleiding aansluiten bij actuele beroepsontwikkelingen en deze thematiseren in het onderwijs. Verder legt zij het accent op muzisch-agogisch werken en systeemgericht werken. Tot slot maken de kernwaarden van de CHN ook deel uit van het profiel (gastvrijheid, spirituele ontmoeting, ondernemen, intercultureel handelen, reflecteren, maatschappelijk gericht handelen en internationale gerichtheid). (Onderwijsbeleidsdocument SPH, najaar 2005) • De acht kerncompetenties waarover de SPH’er dient te beschikken om de 23 kerntaken (kwalificaties) te kunnen uitoefenen, zijn (Onderwijsbeleidsdocument SPH, 2005): - methodisch handelen en reflecteren - conceptueel en normatief handelen - communiceren - samenwerken - leiding geven - zelfhantering - anticiperen - innoveren. • De SPH'er is werkzaam binnen de ambulante hulpverlening, de daghulp en de 24-uurs zorg. De sociaal-pedagogische hulp- en dienstverlening kan verschillende vormen aannemen, zoals woonbegeleiding, ondersteuning bij dagbesteding en ondersteuning van ontwikkeling en opvoeden. Het werk is gericht op alle leeftijdscategorieën en omvat aspecten van verzorging, begeleiding en behandeling, en aspecten van preventie. Het © NQA - visitatie Christelijke Hogeschool Nederland, Sociaal Pedagogische Hulpverlening, hbo-bachelor
15
•
•
•
•
•
beroep wordt beoefend in de context van de cliënt en zijn omgeving, en in samenwerking met andere disciplines. In de visie op het beroep staan voor de opleiding centraal: empowerment, verbale en non-verbale communicatieprocessen en (com)passie (Onderwijsbeleidsdocument SPH, najaar 2005). In het gesprek met vertegenwoordigers van het werkveld heeft het panel vernomen dat deze visie het werkveld aanspreekt. Voor het vernieuwingsprogramma heeft de opleiding als uitgangspunten genomen: - het CHN-profiel en de eigen visie op het beroep moeten in één document tot uitdrukking worden gebracht - voor de studenten is een concretere weergave van de doelstellingen wenselijk om de eigen leerdoelen aan te kunnen relateren - meer transparantie tussen specifieke sph-kwalificaties en de generieke hbokwalificaties - een nieuwe heldere periode-indeling van de studiejaren. Een en ander is vastgelegd in het Onderwijsbeleidsdocument SPH (najaar 2005). De opleiding neemt deel aan het landelijke debat over overeenkomsten en onderscheid binnen sociaal-agogische beroepsbeoefening. De adviesraad van de opleiding vraagt zich af of de komende jaren niet meer behoefte aan meer integraal opererende hulpverleners zal zijn, gezien de actuele ontwikkelingen. Het werkveld vindt breedte wel interessant, zoals het panel vernam, maar breedte is altijd al het kenmerk van SPH geweest. Specialistische kennis kunnen studenten via minoren en specifieke stages en werkveldopdrachten verkrijgen. De CHN kiest vooralsnog niet voor een brede bachelor Social Work zoals het panel van het College van Bestuur vernomen heeft, maar voor een scherp geformuleerde eigen sph-kwaliteit. Tijdens gesprekken met werkveldvertegenwoordigers en alumni bleken partijen deze keuze beargumenteerd te ondersteunen. De opleiding neemt, zoals gesteld, deel aan het landelijk overleg en aan landelijke debatten (SPH Competent, bachelordomein Social Work). Het Onderwijsbeleidsdocument SPH is in conceptvorm met de Adviesraad, vertegenwoordigers van het regionale werkveld, studentenvertegenwoordigers (STURA) en docenten besproken. In de loop van 2005-2006 zal de opleiding haar beroepsvisie tegen het licht houden van een (internationale) benchmark. Op grond hiervan komt het panel tot het oordeel ‘voldoende’.
Facet 1.2
Niveau bachelor
VT: goed DT: goed
Criteria - De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor.
16
© NQA - visitatie Christelijke Hogeschool Nederland, Sociaal Pedagogische Hulpverlening, hbo-bachelor
Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • In het Onderwijsbeleidsdocument SPH (najaar 2005) heeft de opleiding aan de hand van de Dublin descriptoren het beoogde eindniveau van de opleiding beschreven, gerelateerd aan de competenties en verdeeld over vier niveaus die parallel lopen met de studiejaren. Het panel heeft vastgesteld dat de niveaubeschrijvingen goed bruikbaar zijn voor de inrichting van het onderwijs en leiden tot het vereiste eindniveau. • Het panel heeft vastgesteld dat de acht kerncompetenties zijn onderverdeeld in deelcompetenties die als basis voor de onderwijsontwikkeling hebben gediend (Onderwijsbeleidsdocument SPH, 2005). • Uit de discussie van de opleiding met de Adviesraad over het niveau van de SPHbachelor (ten opzichte van bijvoorbeeld SPW) zijn de volgende begrippen benadrukt: in staat tot afstand nemen en tot het begrijpen van gedrag op basis van hoogwaardige kennis en inzicht, effectief gedrag kunnen vertonen in een onbekende situatie en daarover kunnen communiceren met een breed publiek en specialisten, in staat tot het formuleren en overeind houden van een eigen standpunt op basis van oordelen die stoelen op relevante maatschappelijke, wetenschappelijke en ethische overwegingen. Het panel onderschrijft deze begrippen aangevuld met de begrippen uit het Onderwijsbeleidsdocument als kenmerkend voor het niveau van de SPH'er.
Facet 1.3
Oriëntatie hbo bachelor
VT: goed DT: goed
Criteria - De eindkwalificaties zijn mede ontleend aan de door (of in samenspraak met) het relevante beroepenveld opgestelde beroepsprofielen en/of beroepscompetenties. - De eindkwalificaties weerspiegelen het niveau van beginnend beroepsbeoefenaar in een specifiek beroep of samenhangend spectrum van beroepen waarvoor een hbo-opleiding vereist is of dienstig is. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • Argumenten uit 1.1 en 1.2 zijn ook op 1.3 van toepassing. • De opleiding heeft in de operationalisatie van de Dublin descriptoren en in de competenties het aspect van het hoger beroepsonderwijs tot uitdrukking gebracht door het professioneel handelen centraal te stellen en daar competenties als communicatie en samenwerken mee te verbinden. • De opleiding sluit zich aan bij de landelijke discussie over het opleidingsdomein, met name over de vormgeving van het bachelordomein Social Work, waaronder ook SPH valt. Bij de CHN blijft SPH een apart profiel, maar zij sluit wel aan bij SPH Competent, waarvan de competenties vergelijkbaar zijn met die uit het kader voor Social Work van de hbo-raad. • De opleiding wil opleiden voor een breed inzetbare SPH'er die als beginnend beroepsbeoefenaar in een breed scala aan relevante organisaties in een breed scala aan relevante functies van start kan gaan. Conform landelijke afspraken is 85 procent van het curriculum opgebouwd op basis van landelijke kwalificaties. De opleiding biedt de
© NQA - visitatie Christelijke Hogeschool Nederland, Sociaal Pedagogische Hulpverlening, hbo-bachelor
17
•
studenten de mogelijkheid om zich via een minor (30 EC) te verbreden of te specialiseren om nog beter toegerust te zijn voor de arbeidsmarkt. Dit komt overeen met de wens van de Adviesraad die breedte en specialisatie aantrekkelijk vindt. De Adviesraad ziet door de regionale vraag ook mogelijkheden voor specialisatie. Via het contractwerkstuk in het vierde jaar verdiepen studenten zich in een bepaalde methodische problematiek op basis van een praktische vraagstelling van een instelling. Recent afgestudeerden en werkveldbegeleiders zien deze differentiatiemogelijkheid als een verbetering ten opzichte van het oude curriculum (Rapportage afstudeerenquête, september 2005). Het panel heeft van vertegenwoordigers van de Adviesraad vernomen dat zij uitvoerig en intensief zijn betrokken bij de ontwikkeling van het beroepsprofiel en de inrichting van het curriculum op basis van het profiel en de competenties.
Onderwerp 2
Facet 2.1
PROGRAMMA
Eisen hbo
VT: voldoende DT: voldoende
Criteria - Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroepspraktijk ontleend studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk en/of (toegepast) onderzoek. - Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied / de discipline. - Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroepsvaardigheden en heeft aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • Competentieontwikkeling vindt plaats via vier leerlijnen: de integratieve leerlijn, de vaardigheden leerlijn, de theoretische leerlijn en de zelfmanagementleerlijn. • In de theoretische leerlijn ligt de nadruk op de theorieontwikkeling. De opleiding schrijft vakliteratuur voor en raadt bepaalde literatuur aan, waaronder ook Engelstalige literatuur. De verplichte basisboeken en de verdiepende literatuur zijn in de moduulboeken opgenomen, zoals het panel heeft gezien. Studenten worden geacht zelf relevante literatuur te achterhalen en te gebruiken als bewijsmateriaal bij verantwoordingen in opdrachten. Het probleemgestuurd onderwijs leert studenten bronmateriaal op waarde te beoordelen. Uit het zelfevaluatiegesprek dat de opleiding met studenten heeft gevoerd, is gebleken dat studenten zich voldoende in staat achten om de juiste literatuur op te zoeken en te bestuderen. Uit verdere gesprekken met studenten bleek dat er van meet af aan intensieve en adequate begeleiding plaats vindt bij dit zoekproces. Studenten onderschrijven het beleid van de opleiding om meer literatuur verplicht te stellen. Het panel heeft in de bibliotheek van de hogeschool ruim voldoende aanbod aan studieboeken en verdiepend, actueel materiaal aangetroffen.
18
© NQA - visitatie Christelijke Hogeschool Nederland, Sociaal Pedagogische Hulpverlening, hbo-bachelor
•
•
•
•
•
De integratieve leerlijn wordt gerealiseerd door in modulen te werken met aan de beroepspraktijk ontleende casuïstiek en problematiek, door stages en het contractwerkstuk in het vierde studiejaar. De leerstof van studiejaar 1 en 2 is thematisch opgebouwd rond casuïstiek uit het werkveld. In jaar 3 vindt de koppeling aan de beroepspraktijk plaats via projecten. De opdrachten komen uit de beroepspraktijk, of worden in overleg met de beroepspraktijk geformuleerd. Het resultaat van de opdracht wordt met het werkveld besproken. Een van de beoordelingscriteria voor het contractwerkstuk in het vierde jaar is de verwerking van actuele ontwikkelingen. Het panel heeft geconstateerd dat de gebruikte bronnen via een notensysteem traceerbaar zijn. De vaardighedenlijn wordt gerealiseerd in een aparte practicumsetting of training waarin vaardigheden worden geoefend. Bovendien worden essentiële beroepsvaardigheden geoefend in pgo- en projectsituaties en in de vele stages gedurende alle studiejaren. De zelfmanagementleerlijn gericht op zelfsturend en reflecterend vermogen wordt verwezenlijkt met behulp van het persoonlijke ontwikkelingsplan via verschillende vormen van feedback en de opbouw van een portfolio. De studenten blijken enthousiast over dit middel en over de mate van intensiteit en bereikbaarheid van de begeleiding. Er zijn verschillende confrontaties met de beroepspraktijk in het curriculum opgenomen. Behalve door aan de beroepspraktijk gerelateerde opdrachten in de modulen en geregelde lessen van werkvelddeskundigen komen studenten in alle studiejaren in contact met de beroepspraktijk waardoor ze zich er breed op kunnen oriënteren. Er zijn oriënterende stages (jaar 1 en 2) via vrijwilligerswerk, sociaal-pedagogische stages (voltijd jaar 2, twee maal 10 weken; mbo jaar 2, één maal 10 weken), een projectgerichte onderzoeksopdracht in het derde jaar, en een brede beroepsstage (jaar 4, 10 maanden). Gezien het feit dat het sph-werkterrein een pedagogisch terrein is, kunnen studenten in het tweede jaar de stage, gerelateerd aan hulpverlening, ook in scholen lopen (preventie, bijzonder onderwijs) Studenten kunnen ook voor een stage in een instelling kiezen. In het vierde jaar lopen studenten stages buiten het onderwijs. De eisen voor de vierdejaars stage, waaronder ontwikkelpunten voor de student in het tweede en derde segment, zijn vastgelegd in de Stagegids 2005-2006. Zowel de stage-instelling als de student tekenen voor het uitvoeren van deze eisen. Bij buitenlandse stages worden de stageplek gescreend op hbo-niveau en begeleiders op de werkplek worden door de opleiding getraind. De stages kennen gedurende de opleiding een logische opbouw in moeilijkheidsgraad waardoor er in het vierde jaar blijk gegeven kan worden van het bezit van het totaal aan vereiste competenties. Dit blijkt uit de gidsen Studiegids 2005-2006, Leren in de praktijk 2005-2006 en de Stagegids 2005-2006. Van vertegenwoordigers van het werkveld vernam het panel dat een enkele keer de confrontatie met de beroepspraktijk in de vierdejaars stage te heftig is, waardoor studenten een verlengde stage krijgen of het zeer incidenteel niet redden. Het panel is met het werkveld voorstander van een zo vroeg mogelijke confrontatie, maar heeft begrip voor het spanningsveld in verband met de biografische rijpheid van studenten en de zwaarte van het werken binnen een echte sph-setting. De opleiding heeft overtuigend aangetoond dat de door haar gekozen opbouw van stages en de keuzes uit werkvelden en doelgroepen een doordachte is, waardoor studenten zo vroeg mogelijk in aanraking met de beroepspraktijk komen. Zo is de moduul ‘levensloop’ waarin de eigen socialisatie
© NQA - visitatie Christelijke Hogeschool Nederland, Sociaal Pedagogische Hulpverlening, hbo-bachelor
19
•
•
•
•
centraal staat eerder in het curriculum geprogrammeerd. Wel heeft het panel geconstateerd dat een aantal zaken (bijvoorbeeld de uitbreiding van werkvelden en doelgroepen in de tweedejaars stages) zich nog in de eerste uitvoeringsfase bevindt. Uit gesprekken met studenten, vertegenwoordigers met het werkveld en uit de evaluaties van de eerste modulen heeft het panel kunnen concluderen dat de begeleidings- en beoordelingscriteria zijn verhelderd en aangescherpt hetgeen tot transparanter onderwijssituaties leidt. In het deeltijdonderwijs wordt uitgegaan van het concurrency principe, waardoor de eigen werkervaring input voor de lessen vormt (24 EC’s per jaar). Dit proces wordt ondersteund met methodische werkbegeleiding en supervisie. Door de verplichting van een relevante werkomgeving kent de deeltijd opleiding geen stages. De opleiding controleert bij de leidinggevende van de instelling waar de deeltijdstudent werkt of de context toereikend is om opdrachten uit te voeren en of er voldoende begeleiding op hbo-niveau geboden kan worden. De criteria hiervoor zijn in het contract met de instelling opgenomen, zoals het panel heeft vastgesteld. Studenten benadrukten tegenover het panel dat de verbeteringen van het curriculum hebben geleid tot aanscherping van de eisen waardoor niveau en relevantie van de opleiding sterk zijn verbeterd. Ze toonden zich tevreden over de kennis van de beroepspraktijk van de docenten. Toegepast onderzoek komt op diverse momenten in het leerproces aan de orde: bij het projectmatig werken in studiejaar 3 en via het contractwerkstuk (CWS) in studiejaar 4. In een minor wordt verdiepend ingegaan op onderzoeksmethodologie, waardoor studenten voorbereid worden op het onderzoek dat in het CWS of in een eventuele masteropleiding gedaan moet worden. De opleiding participeert via een docent in het lectoraat Social Work and Arts Therapies. De eerste resultaten uit het lectoraat zijn in tweedejaars modulen opgenomen (evaluatiemethode voor handelingsplannen). Enkele studenten zijn via hun contractwerkstuk bij dit lectoraat betrokken. De opleiding zet geregeld gastdocenten in en participeert in een uitwisseling met Triangel (zie 3.1). Het panel heeft van vertegenwoordigers van het werkveld vernomen dat zij gevraagd worden als gastdocent op te treden, maar ook om een moduul te verzorgen. Anderen zijn betrokken (geweest) bij het opstellen van blauwdrukken en moduulboeken. In het Rapport van studententevredenheidsonderzoek 2004-2005, juni 2005 (RT) zijn studenten positief over de actualiteit van moduleboeken (2.6 op een vierpuntsschaal), de oriëntatie op het werkveld (2.6), de actualiteit van de opleiding (2.7) en de internationale gerichtheid (2.6).
Facet 2.2
Relatie doelstellingen en inhoud programma
VT: goed DT: goed
Criteria - Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. - De eindkwalificaties van de doelstellingen zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma.
20
© NQA - visitatie Christelijke Hogeschool Nederland, Sociaal Pedagogische Hulpverlening, hbo-bachelor
-
De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheden om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • In januari 2005 heeft de opleiding een ontwerp voor een nieuw programma vastgesteld. In september 2005 is voor alle jaren, voor voltijd en deeltijd, een nieuw curriculum ingevoerd, gebaseerd op vier perioden per jaar. In dit curriculum zijn modulen geactualiseerd en waardevolle elementen uit het oude zijn erin geïntegreerd (Projectplan periodisering: van 6 naar 10 weekse moduulperioden, conceptversie juni 2004, vastgesteld september 2005). Elke periode wordt een module van 15 EC’s aangeboden. • Bij de totstandkoming van het vernieuwde curriculum werkt de opleiding met blauwdrukken. De docent draagt de inhoud aan, de staf onderwijsontwikkeling stelt de blauwdruk op. Deze staf heeft eerst de eindkwalificaties aan de kerncompetenties, het bachelorniveau en de thema’s gekoppeld. Vervolgens heeft de staf per periode thema’s voor de blauwdrukken geformuleerd. De beoogde competenties, de handelingsdimensies en het bachelorniveau voor de desbetreffende module zijn er standaard in opgenomen. De directie stelt een blauwdruk voor een module vast (Planning Ontwikkeling Moduulboeken). Ontwikkelteams van docenten stellen vervolgens de moduulboeken op. Docenten vertalen in overleg met een onderwijskundige de beoogde competenties in leerdoelen. Met ingang van 1 januari 2006 zal een curriculumcommissie toezien op de regelmatige bijstelling op basis van evaluaties en op de uitvoering van de blauwdrukken en de opbouw van het programma. • Het panel heeft verschillende blauwdrukken en moduulboeken ingezien en vindt deze van goede kwaliteit. Ook de uitleg en toelichting door een docent en enkele studenten uit verschillende jaren hebben het panel ervan overtuigd dat de opleiding de opleidingskwalificaties adequaat in leerdoelen heeft vertaald en heeft geconcretiseerd in programma-onderdelen. Zowel docent als studenten zijn in staat gebleken het panel adequaat te informeren over de beoogde leerdoelen, de vertaling in de inhoud, de procesgang en de toetsing. Voor diverse onderdelen moeten studenten zelf aanvullende leerdoelen formuleren, zodat ze hun eigen competenties optimaal kunnen ontwikkelen (bijvoorbeeld bij Leerprocesbegeleiding (zie ook 4.2) en de stages). • Elk moduulboek kent een vergelijkbare opbouw: - plaats van het thema in de studie en het beroep - eindkwalificaties, kerncompetenties en de CHN-inkleuring - de meest essentiële opleidingskwalificaties - programma - planning - moduulopdracht - toetsing - moduulevaluaties. • De opleiding heeft gedurende de eerste periode de vinger aan de pols gehouden door steeds overleg te voeren met de studentenraad (STURA) over optredende implementatiekwesties. Verder heeft zij deze eerste periode via studentenevaluaties geëvalueerd. Uit gesprekken met studenten voltijd en deeltijd over de eerste ervaringen met het nieuwe curriculum blijkt dat studenten de thematische inhoud relevant vinden.
© NQA - visitatie Christelijke Hogeschool Nederland, Sociaal Pedagogische Hulpverlening, hbo-bachelor
21
•
•
•
•
•
22
Kritiek was er van derdejaars studenten over de overlap van het nieuwe programma met het oude. Ook de beide propedeuse deeltijdstudenten zijn kritisch over het volgen van het voltijdse onderwijs, omdat de opdrachten voor mensen die reeds in de praktijk werken, minder relevant zijn. Voor studenten zijn de profielpunten muzisch-agogisch en systeemgericht werken herkenbaar. Maar met name over de relevantie van muzischagogisch werken, lopen de meningen uiteen van zeer positief tot aarzelingen over inzetmogelijkheden. Ze benadrukten echter eveneens dat kritiek serieus werd genomen en tot aanpassingen leidde. De voltijdse opleiding kent de volgende modulen (Sociaal Pedagogische Hulpverlening, Studiegids 2005-2006): Jaar 1: beroepsoriëntatie, levensloop, cliëntprobleemgebieden, methodisch werken, Jaar 2: methodisch werken in diverse hulpverleningssettingen, inleiding SPH (voor mboinstroom), praktijkleren 2a, methodisch werken in een instelling, praktijkleren 2b, professionalisering Jaar 3: projectmoduul “Bezint eer ge begint”, projectmoduul, methodiek (muzischagogisch), één of twee minoren (resp. 30 0f twee maal 15 EC’s). Jaar 4: stage en CWS in het 4e studiejaar SPH. Het programma voor de deeltijdse studenten wijkt op enkele modulen af: werken in en vanuit organisatieperspectief en normatieve professionaliteit in plaats van praktijkleren, begeleiden en leiding geven en de competente professional, eindprofiel en loopbaanperspectief in plaats van de stage. Het panel heeft vastgesteld dat het programma de studenten in staat stelt na vier jaar aan de eindkwalificaties te voldoen. Een aandachtsfunctionaris ziet erop toe dat interculturalisatie in modulen verweven zit. Het is gericht op interculturele sensitiviteit en empathisch vermogen. Internationalisering komt voornamelijk tot uiting in de vorm van internationale stages waar enkele studenten gebruik van maken (m.n. Zuid-Afrika en Curaçao). De opleiding acht een goede en adequate voorbereiding en werkplek wezenlijker dan meer of minder vrijblijvende stages. Opvallend was dat sph-studenten studenten van andere opleidingen informeerden en interesseerden voor specifieke problematiek van land en regio. Het panel is hierover positief. Het panel heeft vastgesteld dat in de onderdelen projecten en CWS de begrippen transfer en resultaatgericht werken in voldoende mate aan bod komen. Het panel heeft de CHN-kernwaarden (zie 1.1) getoetst; ze werden wel herkend maar niet als onderscheidende waarden van de CHN; ze gelden voor alle SPH-opleidingen. Wellicht is dit te danken aan de integratie van de specifieke componenten in de onderwijsvisie waardoor er eenheid in plaats van onderscheid is ontstaan. Ook in de gesprekken met studenten en afgestudeerden werden deze kernwaarden niet als kenmerkend genoemd. De opleiding heeft vijf minoren ontwikkeld. Daarnaast kunnen de studenten kiezen uit een hogeschoolbreed aanbod aan minoren (b.v. Humanitarian Hospitality Management). In het derde jaar moeten studenten één of twee minoren kiezen. Uit de HBO-Monitor (2004) blijkt dat 46 procent van de voltijdse en 42 procent van de deeltijdse studenten de opleiding een goede basis vinden om te starten op de arbeidsmarkt. 79 Procent (vt) en 67 procent (dt) vinden de aansluiting op de functie voldoende en goed. De uitkomsten waren voor de opleiding aanleiding om het
© NQA - visitatie Christelijke Hogeschool Nederland, Sociaal Pedagogische Hulpverlening, hbo-bachelor
•
competentiegerichte curriculum op te zetten. Uit het Rapport studententevredenheidsonderzoek 2004-2005 (RT) blijkt dat studenten de inhoud van het programma waarderen met een 2.7 op een vierpuntsschaal, de keuzemogelijkheden met 3.1, de beschrijving van de competenties met 2.7 en de christelijke identiteit 2.4. De opleiding hanteert als norm 2.5. Het panel heeft veel waardering voor de wijze waarop het nieuwe curriculum is vormgegeven en voor de voortvarendheid waarmee het tegelijkertijd in alle jaren is ingevoerd. Ondanks het feit dat het programma pas in een eerste fase van uitvoering verkeert, is het panel van mening dat er een goed programma is gerealiseerd en komt daarom tot het oordeel ‘goed’. Dit oordeel is mede gebaseerd op de gesprekken met studenten en docenten en op de moduulboeken die het panel, begeleid door enkele studenten en een docent, heeft ingezien.
Facet 2.3
Samenhang in opleidingsprogramma
VT: goed DT: goed
Criteria - Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De opleiding legt de nadruk op het bereiken van een thematische samenhang in een periode. De module is de thematische eenheid met een omvang van 15 EC’s. Onder een module hangen een aantal onderwijseenheden waarvan de inhoud gerelateerd is aan het thema (Onderwijsbeleidsdocument SPH, najaar 2005). • Competentieontwikkeling vindt plaats in leerlijnen (Onderwijsbeleidsdocument SPH, najaar 2005). De leerlijnen spelen een ordenende rol met betrekking tot de inhoud, samenhang, didactiek, en toetsen en beoordelen. • De opleiding onderscheidt in de voltijdse modulen de volgende leerlijnen: - de integratieve leerlijn (6 EC’s): competentieontwikkeling vindt plaats via aan de praktijk ontleende problemen of casuïstiek; - de vaardigheden leerlijn (3 EC’s): aparte practicumsetting of -training voor de vaardigheden die buiten de integratieve leerlijn vallen; - de theoretische leerlijn (3 EC’s): nadruk op de theorieontwikkeling; - de zelfmanagementleerlijn (3 EC’s): gericht op het zelfsturend en zelflerend vermogen van de student. • De opleiding onderscheidt in de deeltijdse modulen de volgende leerlijnen: - leren via werkervaring (6 EC’s), waaronder ook werkbegeleiding en supervisie vallen; - leren via onderwijs (9 EC’s), bestaande uit de integratieve leerlijn, de theorieleerlijn, de vaardigheden leerlijn en de leerlijn zelfmanagement. • De opleiding heeft per leerjaar de volgende thema's: - propedeuse: oriëntatie SPH, levensloop, cliënt en hulpvraag, methodisch werken; centraal staan essentiële SPH-thema's;
© NQA - visitatie Christelijke Hogeschool Nederland, Sociaal Pedagogische Hulpverlening, hbo-bachelor
23
-
•
• •
• •
•
jaar 2: methodisch handelen, praktijkervaring, cliëntgericht methodisch handelen; centraal staat het methodisch handelen; - jaar 3: professioneel handelen met nadruk op individueel onderzoek en doelgroepenonderzoek gekoppeld aan instellingsperspectief en handelingsperspectief, en de minor; - jaar 4: professioneel handelen gekoppeld aan professioneel onderzoek. In de eerste twee jaar staat het cliëntgericht werken centraal, in de laatste twee het functioneren in een instelling en de beroepsontwikkeling. De opleiding is in 2005 gestart met leerprocesbegeleiding om studenten te leren zelf sturing aan hun leerproces te geven. Het is daarmee volgens de opleiding ook een middel voor de studenten om samenhang aan te brengen, omdat zij het aanbod van het curriculum moeten koppelen aan hun eigen leervragen. Het panel heeft vastgesteld dat in de moduulboeken de leerlijnen helder zijn omschreven, maar dat in het gesprek met studenten leerlijnen nog niet tot in detail herkend werden. Het panel heeft vastgesteld dat de verschillende modules een logische en cyclische opbouw kennen, waarbij de kerncompetenties, de leerlijnen en de begeleiding in moeilijkheidsgraad / niveaus worden opgebouwd en waarbij de verschillende segmenten van beroepsuitoefening steeds verder worden uitgebouwd, te weten cliëntgericht werken, instellingsgericht werken, en professioneel handelen. Naar het oordeel van vertegenwoordigers van het werkveld zijn studenten zeer vergelijkbaar met studenten van andere hogere beroepsopleidingen zowel op het niveau van kennis en inzicht, de breedte en professionaliteit van toepassing, als wat betreft kritisch en beargumenteerd oordelen en communiceren en innovatief omgaan met ideeën en oplossingen op basis van onderzoek. Hoewel in de studiegids en ook in de moduulboeken geen instapeisen worden genoemd, heeft het panel vernomen en gecontroleerd dat de modulen wel een volgtijdelijkheid kennen en ook in deze volgorde worden aangeboden. Via de keuze voor een minor kunnen studenten zich verbreden of verdiepen in een bepaald onderwerp. Uit het Rapport tevredenheidsonderzoek 2004-2005 blijkt dat studenten de opbouw van het programma waarderen met 2.9 op een vierpuntsschaal, de samenhang met 2.8 en de afstemming tussen theorie en praktijk met 2.5. De opleiding heeft besloten expertisehouders aan te stellen die verantwoordelijk zijn voor de borging van bepaalde vakexpertise en het aanbrengen van een lijn in de ontwikkeling van vakexpertise.
Facet 2.4
Studielast
VT: goed DT: goed
Criteria - Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
24
© NQA - visitatie Christelijke Hogeschool Nederland, Sociaal Pedagogische Hulpverlening, hbo-bachelor
Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • Het studiejaar is opgebouwd uit vier perioden van tien weken. In elke periode volgen studenten één samenhangende module van 15 EC’s. De onderwijseenheden binnen een module hebben een omvang van 3 EC’s, of een veelvoud daarvan. Onderwijseenheden hebben een looptijd van één periode en worden afgesloten met een toets. • De opleiding hanteert als uitgangspunt een wekelijkse studielast van 42 uur, gespreid over 40 weken. Er is sprake van structurele begeleiding (zie ook 4.2). Het panel heeft in het gesprek van voltijdse studenten vernomen dat ze in het eerste jaar minder tijd aan hun studie hoeven te besteden dan in de hogere jaren waar de gerealiseerde studielast tussen de 30 en 40 uur per week ligt. Tijdens de stageperiodes ligt de studielast rond de 40 uur. De deeltijdstudenten komen gemiddeld aan 20 uur per week studie, exclusief hun werk in een instelling. • In het moduulboek is opgenomen: de positie van de module, de inhoudelijke betekenis, de leerdoelen, de werkvormen, de planning, de toetsing en de herkansing (zie ook 2.2). Het panel heeft vastgesteld dat er geen instapeisen voor een module zijn geformuleerd, maar uit de gesprekken is gebleken dat modules niet in een willekeurige volgorde gevolgd kunnen worden. Voor de vierdejaars stage dienen alle modulen op één na gehaald te zijn. • De opleiding hanteert een bindend studieadvies aan het eind van het eerste jaar van inschrijving van minimaal 40 EC’s en aan het eind van het tweede jaar dient een student de propedeuse behaald te hebben (Sociaal Pedagogische Hulpverlening Studiegids 2005-2006). • Per moduultoets heeft een student twee toetskansen en drie toetsmogelijkheden waaruit gekozen kan worden (Sociaal Pedagogische Hulpverlening Studiegids 2005-2006). In de studiejaren hierop volgend heeft de student weer twee kansen. Wanneer de stage niet goed verloopt, is verlenging mogelijk. • Individuele studietrajecten en vrijstellingen op basis van eerder verworven competenties worden via de examencommissie toegewezen (Sociaal Pedagogische Hulpverlening Studiegids 2005-2006). • Studenten kunnen hun studieresultaten via intranet (Progress) raadplegen. • Het panel heeft vastgesteld dat het nieuwe begeleidingssysteem (zie 4.2) en ook de verbeterde voortgangsbeoordelingen (zie 2.8) de studeerbaarheid bevorderen, doordat studenten eerder in de studie zich bewust worden aan welke competenties zij moeten werken. • Studenten waarderen de studeerbaarheid in het oude curriculum met voldoende tot ruim voldoende (RT: het programma is te doen in de tijd die ervoor staat: 2.9, de organisatie van de opleiding: 2.5, studeer- en werkklimaat: 2.5).
© NQA - visitatie Christelijke Hogeschool Nederland, Sociaal Pedagogische Hulpverlening, hbo-bachelor
25
Facet 2.5
Instroom
VT: goed DT: goed
Criteria - Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: VWO, HAVO, middenkaderopleiding of specialistenopleiding (WEB) of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De opleiding verzorgt voorlichting via schoolbezoek, open dagen en lessen. Verder zijn er folders en proefstudeerdagen. Studenten zijn actief betrokken bij meeloopdagen. • De opleiding heeft contact met het platform VO-HBO Friesland om de aansluiting voor havo- en vwo-studenten te waarborgen. Daarnaast heeft de opleiding overleg met vertegenwoordigers van de SPW-opleidingen in Friesland om de werkvormen en de onderwijsinhoud te bespreken. • Om studenten vertrouwd te maken met de manier van werken op een hbo-opleiding, krijgen ze in het eerste jaar bij leerprocesbegeleiding en bij studievaardigheden ondersteuning. • SPW-studenten krijgen 60 EC’s vrijstelling op basis van eerder verworven competenties. Dat betekent dat deze studenten de eerste twee jaar in één jaar kunnen doen. Deze studenten zitten in een aparte groep. • De opleiding kent in de voltijd ook een instroom van Duitse studenten. Deze krijgen in de zomer een training Nederlands (NT2). Deze studenten krijgen in het eerste jaar meer tijd voor schriftelijke tentamens en zij mogen een woordenboek gebruiken. • Studenten met een andere achtergrond krijgen een intakegesprek met de teamleider over studiekeuze, vrijstellingen en individuele leerroute. Zowel vrijstellingen als individuele leerroutes moeten door de examencommissie worden goedgekeurd (Studiegids 20052006, p.11). • Met de deeltijdstudenten wordt standaard een intakegesprek gevoerd op basis van een curriculum vitae, werkervaring en reeds behaalde competenties. De examencommissie beslist uiteindelijke over de individuele leerroute. De meeste studenten blijken in het tweede jaar in te stromen op grond van een SPW-vooropleiding.Voor studenten zonder een dergelijke vooropleiding geldt een vierjarig traject waarbij in het eerste jaar dezelfde voorzieningen gelden als bij de voltijd. Na twee perioden dient deze student een passende werkplek te hebben. • Uit het RT blijkt dat de studenten de aansluiting waarderen met 2.8 (vierpuntsschaal) en de voorlichting met 2.9. De studenten met een verkorte leerroute die het panel heeft gesproken, bleken tevreden.
26
© NQA - visitatie Christelijke Hogeschool Nederland, Sociaal Pedagogische Hulpverlening, hbo-bachelor
Facet 2.6
Duur
VT: goed DT: goed
Criteria - De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: hbobachelor: 240 studiepunten. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • Uit de Sociaal Pedagogische Hulpverlening Studiegids 2005-2006 en uit Bello blijkt dat de opleiding een curriculum aanbiedt van 240 EC’s voor voltijdse en deeltijdse studenten. Een module bestaat uit 15 EC’s. Studenten met een SPW-vooropleiding krijgen een curriculum van 180 EC’s aangeboden in aanvulling op de vrijstelling van 60 EC’s. • De deeltijdopleiding heeft geen stage. Studenten dienen te beschikken over een SPWfunctie op tenminste mbo-niveau met ontwikkelingsmogelijkheden naar taken op hboniveau. De opleiding heeft in de contracten met de instellingen het toezicht op de realisatie van deze eisen geregeld.
Facet 2.7
Afstemming tussen vormgeving en inhoud
VT: goed DT: goed
Criteria - Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. - De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De opleiding sluit aan bij de constructivistische visie van de CHN en gaat uit van competentiegericht onderwijs, vormgegeven als probleemgestuurd onderwijs, projectgestuurd onderwijs en concurrency onderwijs (deeltijd). Kenmerkend voor dat onderwijs is volgens de opleiding: ontwikkelen van competenties, leren in een realistische omgeving en leren aan de hand van taken die vergelijkbaar zijn met beroepstaken. • In de propedeuse bestaat het competentiegerichte onderwijs uit probleemgestuurd onderwijs, in het tweede jaar uit probleemgestuurd onderwijs en stage, in de eerste helft van het derde jaar uit projectonderwijs dat toewerkt naar praktijkgericht onderzoek. De tweede helft van het derde jaar bestaat uit de minor, waarvan de werkvorm afhankelijk is van het onderwerp. Het vierde jaar omvat een stage en de meesterproef (contractwerkstuk). • In de integratieve leerlijn staat probleem- en projectgestuurd onderwijs centraal om de geïntegreerde ontwikkeling van theorie, handelen en houding te bewerkstelligen. De stages en het contractwerkstuk maken deel uit van deze leerlijn waarbij als werkvormen reflectie, begeleiding en supervisie worden gebruikt. In de leerlijn theorie wordt een combinatie van probleemgestuurd onderwijs en aparte theoriecolleges gehanteerd. De werkvormen variëren van probleemgestuurd onderwijs, projectonderwijs, hoorcolleges tot
© NQA - visitatie Christelijke Hogeschool Nederland, Sociaal Pedagogische Hulpverlening, hbo-bachelor
27
•
•
•
•
•
28
individuele begeleiding (bij het contractwerkstuk). In de vaardigheden leerlijn ligt de nadruk op probleemgestuurd onderwijs met daarnaast aparte practica en trainingen. In de leerlijn zelfmanagement lopen de werkvormen uiteen van groepsbijeenkomsten tot individuele begeleiding. Bij probleemgestuurd onderwijs zet de opleiding het leren in een realistische taakomgeving (beroepsproblemen, beroepscasuïstiek) centraal. De docent is zowel coach als assessor. Bij projectonderwijs wordt uitgegaan van casussen die in een instelling voor SPH hebben gespeeld of spelen. De aanpak is vergelijkbaar met de aanpak bij probleemgestuurd onderwijs, maar hier gaat het om een project waarvan de resultaten aan het slot moeten worden geëvalueerd. De fasen uit het project lopen parallel met de fasen van het methodisch handelen. De docent is de procesbegeleider die ook de realisering van persoonlijke professionele competenties door de student bekijkt. Het product wordt door een andere docent beoordeeld (zie ook 2.8) Bij de deeltijd bestaat de realistische taakomgeving uit de passende werkplek: een SPWfunctie op tenminste mbo-niveau met ontwikkelingsmogelijkheden naar taken op hboniveau. De omvang van het dienstverband is ten minste 16 uur per week en de student moet in staat zijn opdrachten in zijn werkomgeving uit te voeren (concurrency onderwijs) en daarop te reflecteren. Studenten kunnen in de lessituatie hun werkvragen inbrengen en via een gesprek met elkaar leren van elkaars ervaringen. Verder hebben deze studenten behoefte aan aanvullende theoretische en praktische grondslagen. De opleiding speelt hier flexibel op in: qua inhoud en qua werkvormen. Via de elektronische leeromgeving Bello hebben studenten toegang tot moduulinhouden en opdrachten. Het wordt ook gebruikt als communicatiemiddel en als omgeving waarin gezamenlijk aan een opdracht gewerkt kan worden. Het panel heeft met voltijdse en deeltijdse studenten gesproken. Beide groepen zijn positief over probleemgestuurd onderwijs en projectonderwijs. De confrontatie met de praktijk en met de werkwijze van collega-studenten is leerzaam, mede door de gerichte begeleiding, waardoor er betere reflectie tot stand komt. Studenten waarderen het daarom dat de groepen van samenstelling wisselen. Uit het RT blijkt dat studenten de verschillende werkvormen waarderen: 3.1 op een vierpuntsschaal. De waardering voor het gebruik van ICT en het krijgen van feedback op persoonlijk functioneren ligt echter lager: 2.4 en 2.2. Uit het zelfevaluatiegesprek met studenten blijkt dat zij het vernieuwde programma op de meeste punten een verbetering vinden, zoals ondersteunende theoriecolleges, strenger systeem van toetsen van kennis en theoretische eisen in stages. Meeliftgedrag is vrijwel uitgebannen. Een punt van zorg vinden zij de verschillen in de begeleiding en inzet van tutoren. De opleiding heeft daarop haar scholingsbeleid aangepast en voert gesprekken met tutoren over wie studenten minder tevreden zijn. Het panel heeft op dit punt geen klachten van studenten meer vernomen.
© NQA - visitatie Christelijke Hogeschool Nederland, Sociaal Pedagogische Hulpverlening, hbo-bachelor
Facet 2.8
Beoordeling en toetsing
VT: voldoende DT: voldoende
Criteria - Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De opleiding heeft haar toetsbeleid vastgelegd in het Onderwijsbeleidsdocument SPH (najaar 2005). De opleiding streeft twee kerndoelen na: - alle toetsen en beoordelingen dienen te voldoen aan de gestelde standaarden zoals vastgelegd in de checklist toetsen en beoordelen (Onderwijsbeleidsdocument SPH, najaar 2005). Bijvoorbeeld: leerdoelen zijn zo geformuleerd dat productspecificaties: gedrag, handelingsbekwaamheid en specifieke kennis en inzicht, toetsbaar en beoordeelbaar zijn; - de toetsen dienen een afspiegeling te zijn van competentiegericht toetsen en beoordelen. Er wordt ontwikkelingsgericht of sanctionerend getoetst. In de loop van de studie worden de toetsen volgens docenten steeds integratiever. • In de integratieve leerlijn bestaan de toetsen uit het maken van opdrachten en het evalueren van de resultaten. De beoordelingscriteria voor het product zijn gerelateerd aan de competenties/leerdoelen. De opleiding monitort via actieve participatie de ontwikkeling van persoonlijke professionele competenties. Bij probleemgestuurd onderwijs beoordeelt de eigen begeleider het proces en het product. Bij projectonderwijs wordt het product door een andere docent beoordeeld. • De stages worden door de docent en de werkbegeleider beoordeeld aan de hand van bepaalde criteria (Leren in de praktijk, SPH modulen 2.2 en 2.3, 2005-2006, Stagegids SPH, studiejaar 4, 2005-2006) en de eigen leerdoelen van de student op basis van evaluatieve verslagen en opdrachtspecifieke verslagen. Bij de vierdejaars stage wordt ook beoordeeld of de student op bachelorniveau handelingen verricht. • De theoretische leerlijn toetst in de eerste twee jaar kennis en inzicht bij de studenten via individuele kennistoetsen. Bij de latere projecten en bij het contractwerkstuk is er een apart beoordelingscriterium voor de verwerking van theorie. Vernieuwde kennistoetsen hebben het circulerende systeem van toetsen ondervangen. Er is een toetscommissie die de vragenbank voor theorietoetsen beheert. Het streven is om 400 vragen per module te verzamelen. • Handelingsvaardigheden worden deels via moduulopdrachten, deels via toetsen, practica en trainingen beoordeeld. De student moet kunnen laten zien dat hij de gevraagde handelingen kan verrichten. • De student wordt in de leerlijn zelfmanagement beoordeeld op een portfolio. Het beoordelende assessment is nog in ontwikkeling. • De deeltijdse studenten worden voor methodische werkbegeleiding en werkervaring beoordeeld aan de hand van gesprekken, portfolio en verslagen.
© NQA - visitatie Christelijke Hogeschool Nederland, Sociaal Pedagogische Hulpverlening, hbo-bachelor
29
•
• •
•
•
Volgens studenten is meeliften niet mogelijk door de individuele verslagen die de studenten moeten inleveren en waarop ze feedback krijgen. Ook de docenten geven aan dat de actieve participatie van iedere student aan de hand van evaluatielijsten wordt beoordeeld. Contractwerkstuk: zie 6.1 Vierdejaars studenten geven in het gesprek met het panel aan dat de toetsvormen en – uitvoering sterk verbeterd zijn. Meeliftgedrag is tot een minimum beperkt, theorietoetsen rouleren niet meer, de toetsvorm past beter bij de gehanteerde werkvorm, en de moduulopdracht integreert alle aspecten van een periode. Nog niet alle docenten zitten op één lijn wat beoordelen betreft. De studenten zijn positief over de wijze waarop hun kritiek door de opleiding wordt gehanteerd: er zijn nu twee beoordelaars voor projectopdrachten en voor de beoordeling van het CWS is er een docent/beoordelaar, die niet betrokken is bij de begeleiding, toegevoegd. Uit het RT blijkt dat studenten in het oude curriculum de toetsen als onvoldoende waarderen (2.3 op een vierpuntsschaal), en de opdrachten met een 2.8. Uit het zelfevaluatiegesprek met studenten is gebleken dat de kennistoetsen nog steeds veel onduidelijkheden voor studenten opleveren. De opleiding beschouwt dit als kinderziektes en onderneemt actie op de kritische aspecten. Deeltijdse studenten zijn tevreden over moduulopdrachten en feedback. Het panel stelt vast de opleiding haar toetsbeleid sterk verbeterd heeft. De toetsen uit het najaar van 2005 weerspiegelen deze verbetering. Verdere invoering vindt in de loop van het studiejaar 2005-2006 plaats.
Onderwerp 3
Facet 3.1
INZET VAN PERSONEEL
Eisen hbo
VT: voldoende DT: voldoende
Criteria - Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroepspraktijk. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De opleiding vraagt van docenten om zich via studie en/of ervaring op de hoogte te houden van de actuele beroepspraktijk. De opleiding stelt het jaarlijks actualiseren van modulen verplicht. • De opleiding hanteert voor de docenten (en overige medewerkers) competentiemanagement: een systematische verhoging van geëxpliciteerde competenties. De opleiding geeft in haar zelfevaluatierapport een opsomming van de manieren waarop de praktijkgerichtheid van docenten wordt bevorderd:
30
© NQA - visitatie Christelijke Hogeschool Nederland, Sociaal Pedagogische Hulpverlening, hbo-bachelor
-
•
•
•
• •
•
debat tussen docenten, met de adviesraad en via werkveldconferenties uitwisselingsprogramma met Triangel. Triangel is een employability bevorderende werkwijze van acht werkveldorganisaties. Docenten kunnen bij Triangel werken en omgekeerd kunnen Triangelmedewerkers bij de opleiding werken. - ervaringen van docenten die nog in de praktijk werkzaam zijn - gastdocenten - lidmaatschap beroepsverenigingen - deelname aan kenniskring - stage- en afstudeerbegeleiding. Op basis van de CV’s die het panel heeft ingezien, concludeert het dat de helft van de docenten een wo-opleiding heeft en de andere helft een hbo-opleiding. Van de 29 docenten hebben er 7 recente werkervaring of zijn nog in de beroepspraktijk werkzaam. Zes docenten hebben in een verder verleden ervaring in de beroepspraktijk opgedaan. Afgestudeerden waren in het gesprek met het panel positief over de relatie die docenten met de beroepspraktijk leggen: veel kennis van de actualiteit en goede praktijkvoorbeelden. Dit wordt onderschreven door de huidige studenten. Beide groepen menen dat veel docenten nog in de beroepspraktijk werkzaam zijn of daar recent ervaring hebben opgedaan. Docenten houden zich via stagebezoeken op de hoogte van nieuwe ontwikkelingen in de beroepspraktijk. Het werkveld gaf in het gesprek met het panel aan dat het regelmatig met docenten van gedachten wisselt over ontwikkelingen in de beroepspraktijk. In het scholingsplan heeft de opleiding opgenomen wanneer welke docenten een bezoek aan het werkveld brengen. Het panel heeft het scholingsplan van het instituut M&M gezien (Scholingsplan Mens & Maatschappij 2005-2007), waarin is opgenomen dat er in het voorjaar elke maand medewerkers van de opleiding een bezoek aan het werkveld brengen. Het panel heeft in het scholingsplan van de opleiding geen concrete uitwerking van deze bezoeken aangetroffen. Het panel heeft vastgesteld dat er één docent meedoet aan een uitwisseling in Triangelverband. De casuïstiek voor modulen wordt in samenwerking met mensen uit het werkveld in moduultaken vertaald. Mensen uit de beroepspraktijk zijn ook tutor van een groep studenten en worden daarvoor getraind. Via de kennislunches van het lectoraat Social Work and Arts Therapies komen docenten in contact met nieuwe ontwikkelingen. Het lectoraat doet praktijkgericht onderzoek en heeft een evaluatiemethode voor bijvoorbeeld handelingsplannen ontwikkeld die in het curriculum is opgenomen.
© NQA - visitatie Christelijke Hogeschool Nederland, Sociaal Pedagogische Hulpverlening, hbo-bachelor
31
Facet 3.2
Kwantiteit personeel
VT: voldoende DT: voldoende
Criteria - Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • Bij het instituut Mens & Maatschappij waar de opleiding deel van uitmaakt, werken 62 medewerkers met een omvang van 39,95 fte (80 procent onderwijspersoneel en 20 procent onderwijsbeheerpersoneel). Bij de opleiding SPH werken 29 docenten met een omvang van 16,8 fte. • In verband met financiële tekorten van de CHN is er in 2005 een hogeschoolbrede personeelsreductie van twintig procent ingevoerd. Bij M&M is deze reductie gerealiseerd door tijdelijke contracten niet te verlengen. Inmiddels is er door doorstroom en uitstroom weer vacatureruimte ontstaan. • Het CvB van de CHN heeft extra middelen vrijgemaakt om de SPH-opleiding te helpen bij het verwezenlijken van het nieuwe curriculum, te weten een onderwijskundige en de directeur a.i. • De opleiding werkt jaarlijks met een systeem van taaklastnormering en taakverdeling. De student-docentratio is hogeschoolbreed vastgesteld op 30,55:1 (1fte per 30,55 studenten). De student-docentratio voor de opleiding SPH is conform de CHN-norm: 30,5:1. De opleiding weet deze ratio te realiseren doordat in het vierde jaar alleen begeleiding en supervisie door docenten wordt verzorgd. Ook in het tweede jaar zijn er twee perioden van tien weken met uitsluitend begeleiding en supervisie. • Binnen het instituut M&M is er weinig mobiliteit onder medewerkers, waardoor de gemiddelde leeftijd steeds hoger werd (boven de 40 jaar). Actief beleid van de directie heeft ertoe geleid dat een aantal oudere medewerkers gebruik maakt van de FPU en van de seniorenregeling, waardoor er ruimte ontstaat voor nieuwe medewerkers. • Het instituut M&M had een aantal jaren een ziekteverzuim dat net boven het CHNgemiddelde lag. Dit verzuim is sinds 2004 gedaald tot 6,3 procent en ligt nu aan tegen het CHN-gemiddelde van 6,5 procent. De directie heeft actief beleid gevoerd om het ziekteverzuim terug te dringen door de teamleiders een training verzuimmanagement te laten volgen en door een vervangingsbeleid waarbij direct tot vervanging wordt overgegaan wanneer een ziekte langer dan een week zal duren. Het ziekteverzuim is inmiddels gedaald. Wel zijn er enkele langdurig zieken (niet werkgerelateerd). • Binnen M&M wordt jaarlijks 0,4 fte gereserveerd voor specialistische taken door bijvoorbeeld werkvelddeskundigen. • De taakbelasting van docenten bestaat uit 45 procent contacttijd, 35 procent overige taken en 20 procent zelfmanagement en zelfstudie. Volgens de docenten is deze verdeling het afgelopen jaar sterk onder druk komen te staan. In oktober 2005 is geconstateerd dat de medewerkers van SPH een hoge werkdruk ervaren, mede door de bezuinigingsoperatie, de ontwikkeling van het vernieuwde onderwijs,
32
© NQA - visitatie Christelijke Hogeschool Nederland, Sociaal Pedagogische Hulpverlening, hbo-bachelor
•
vernieuwingsprojecten en een tweede zelfevaluatie en visitatie in korte tijd. De opleiding verwacht dat een aantal richtlijnen in verband met taakbelasting in 2006-2007 zullen worden bijgesteld, waardoor er voor docenten meer ruimte komt. Het panel ervoer bij de docenten een hoge werkdruk, maar begreep ook dat er inspiratie was geput uit de omvangrijke taak omdat de inspanning tot een zichtbaar resultaat had geleid en tot complimenten van de Adviesraad, de STURA en het werkveld.
Facet 3.3
Kwaliteit personeel
VT: goed DT: goed
Criteria - Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De opleiding stelt zich ten doel de aanwezige competenties (Het ontwikkelen van competenties CHN, juli 2003, inclusief gedragsindicatoren) van docenten en de toepassing in het werk te verbeteren, nieuwe deskundigheid te ontwikkelen die in de toekomst nodig is, en het leervermogen van de organisatie te ontwikkelen. De opleiding volgt daarmee het personeelsbeleid van de CHN. • Het instituut M&M heeft een scholingsplan (Scholingsplan M&M 2005-2007, september 2005) waarin drie soorten scholing worden onderscheiden: scholing in het kader van - hogeschooldoelen: bijvoorbeeld studiedagen gericht op de identiteit van de CHN en op interculturalisatie. Vanaf 2005 worden docenten gestimuleerd een masterstudie te volgen. - instituutsdoelen: in het scholingsplan zijn een twintigtal gebieden voor expertiseontwikkeling opgenomen, van tutortraining en supervisorencursussen tot ziekteverzuimbegeleiding en versterking Engelsen Duitstaligheid. - individuele competentieontwikkeling:de basis voor de individuele scholing is het persoonlijk ontwikkelingsplan van de medewerker. • De POP's zijn ingebed in een nieuw vorm te geven gesprekscyclus, die zal gaan bestaan uit een jaargesprek, een voortgangsgesprek en een beoordelingsgesprek. Tot 2005-2006 bestond deze cyclus uit functioneringsgesprekken en in enkele gevallen een beoordelingsgesprek. Het panel heeft enkele POP’s ingezien en vindt het een goede basis voor voortgangsgesprekken. Van de docenten heeft het panel positieve geluiden vernomen over de huidige gespreksvormen, maar ook over de eerdere functioneringsgesprekken. • Op basis van de CV’s heeft het panel vastgesteld dat de meeste docenten voldoende didactische kwaliteiten hebben om het onderwijs adequaat te verzorgen. In de periode 2005-2006 volgen zes docenten een cursus supervisie. De opleiding beschikt over één gecertificeerde supervisor en zet al enige jaren gecertificeerde supervisoren van andere opleidingen van de CHN in. Deze supervisoren ondersteunen de niet-gecertificeerde supervisoren. Alle supervisoren hebben interne trainingen op dit gebied gevolgd. De
© NQA - visitatie Christelijke Hogeschool Nederland, Sociaal Pedagogische Hulpverlening, hbo-bachelor
33
•
•
•
•
opleiding streeft ernaar dat alle supervisoren gecertificeerd worden. De supervisoren hebben onderling intervisie voor afstemming. Ook docenten die dezelfde moduul verzorgen hebben onderling overleg. De vernieuwingsslag van het afgelopen jaar heeft veel inhoudelijke discussies op gang gebracht, die door docenten gewaardeerd worden. De opleiding heeft in het M&Mscholingsplan opgenomen dat deze discussies in de vorm van werklunches en plenaire debatten zullen worden voortgezet. Uit de HBO-Monitor (tevredenheid afgestudeerden over de curricula van 1997-2003) blijkt dat zij de kwaliteit van docenten voldoende vinden (88%). Uit het RT blijkt dat studenten de deskundigheid van docenten waarderen met 3.1 op een vierpuntsschaal en de lesgevende kwaliteiten met 2.9. Voor de opleiding blijft het een aandachtspunt om het hele vernieuwingsproces goed te bewaken. Het College van Bestuur heeft expliciet aan het panel te kennen gegeven dat het achter de vernieuwingen bij SPH staat. Het stelt het komend jaar een miljoen euro aan de opleidingen binnen de hogeschool beschikbaar voor verbetering en vernieuwing van onderwijs. Het panel heeft waardering voor de veerkracht en inzet die het personeel tijdens het vernieuwingstraject heeft getoond. Het panel heeft er vertrouwen in dat het personeel de ingezette veranderingen kan en zal doorzetten.
Onderwerp 4
Facet 4.1
VOORZIENINGEN
Materiële voorzieningen
VT: goed DT: goed
Criteria - De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De opleiding is samen met de andere opleidingen van de CHN gehuisvest in een recent verbouwd gebouw aan de Rengerslaan in Leeuwarden. Het gebouw voldoet aan de eisen die vanuit de CHN-visie en -onderwijsvisie aan gebouw en faciliteiten moeten voldoen. • De hogeschool werkt in samenwerking met andere hogescholen uit de regio, overheden en bedrijfsleven aan een zgn. kenniscampus. • De opleiding beschikt over voldoende kleinere ruimtes voor probleemgestuurd onderwijs en projectonderwijs. Daarnaast zijn er lokalen voor practica, college- en informaticalokalen en een auditorium. De hogeschool beschikt over een uitgebreid studielandschap met een goed voorziene mediatheek. Het panel is rondgeleid door het gebouw en heeft kunnen vaststellen dat deze voorzieningen er zijn en voldoen en intensief worden gebruikt.
34
© NQA - visitatie Christelijke Hogeschool Nederland, Sociaal Pedagogische Hulpverlening, hbo-bachelor
•
•
•
Het panel heeft geconstateerd dat de bibliotheek goed voorzien is van materiaal voor de studenten van SPH. Van de studieboeken zijn meer exemplaren aanwezig; deze kunnen voor gebruik in het studielandschap worden geleend. Wat betreft de computervoorzieningen wordt er gestreefd naar één pc per 10 studenten in de informaticalokalen. Die norm wordt ook gehaald. Daarnaast is er in het hele gebouw een groot aantal computerzuilen. Er is voor (vrijwel) elke medewerker een pc beschikbaar. Voor de informatievoorziening is er een CHN-breed intranet en Blackboard. Uit het Studententevredenheidsonderzoek 2004-2005 en de Keuzegids Hoger Onderwijs 2005 blijkt dat studenten voldoende tevreden zijn met de voorzieningen (score >2.2 op een vierpuntsschaal).
Facet 4.2
Studiebegeleiding
VT: voldoende DT: voldoende
Criteria - De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op de studievoortgang. - De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De begeleiding van studenten heeft met ingang van 2005-2006 de vorm van leerprocesbegeleiding gekregen. Deze vindt plaats in groepen van acht studenten onder leiding van de leerprocesbegeleider (mentor). Daarnaast vinden er ook individuele gesprekken plaats. De uitgangspunten zijn vastgelegd in de Handleiding Leerprocesbegeleiding. Leerprocesbegeleiding betekent dat het bewust leren centraal staat, waarbij de student een koppeling legt tussen de moduulinhouden en zijn competentieontwikkeling. De student krijgt inzicht in zijn eigen manier van leren om zijn leervermogen verder te kunnen ontwikkelen. Tijdens de leerprocesbegeleiding wordt de student ondersteund bij het zich oriënteren en het maken van keuzes. Tot slot wordt tijdens de leerprocesbegeleiding de voortgang van de student besproken. De Handleiding Leerprocesbegeleiding biedt kaders om een voor alle studenten vergelijkbare begeleiding te garanderen. • Studenten moeten een portfolio bij gaan houden om aan te tonen hoe ver het staat met hun competentieontwikkeling. Ten tijde van het bezoek waren hier nog geen voorbeelden van, die worden in januari 2006 verwacht. In het POP leggen studenten vast wat ze willen doen om bepaalde competenties te verwerven, en de afwegingen voor keuzeprocessen zijn hierin opgenomen (bijvoorbeeld de keuze voor een minor). De voorbeelden die het panel heeft gezien, waren helder en inzichtelijk. • Naast leerprocesbegeleiding worden studenten tijdens de stages begeleid door een werkbegeleider en door een docent van de hogeschool. Daarnaast krijgen de studenten tijdens de stages supervisie en intervisie. De supervisoren hebben een interne
© NQA - visitatie Christelijke Hogeschool Nederland, Sociaal Pedagogische Hulpverlening, hbo-bachelor
35
•
• •
•
•
•
supervisietraining gevolgd. De opleiding is gestart met het laten certificeren van de supervisoren (zie 3.3). De tweedelijnsbegeleiding is in handen van de decaan, de studentenpsycholoog en/of studentenpastor. Zij kunnen studenten eventueel doorverwijzen naar specifieke ondersteunende cursussen. Voor klachten over ongewenst gedrag kunnen studenten terecht bij een vertrouwenspersoon. Op CHN-niveau worden er trainingen georganiseerd met betrekking tot zaken als: vluchten uitstelgedrag, faalangst, gepest worden. Uit het Studententevredenheidsonderzoek 2004-2005 blijkt dat studenten de bereikbaarheid van docenten waarderen met 2.3, de begeleiding tijdens de stage vanuit de opleiding met 2.8 en vanuit de stageplek met 3.2. Tevens blijkt dat de studenten overwegend tevreden zijn met de begeleiding en de informatievoorziening (score 2.3 of meer op een vierpuntsschaal). De opleiding gebruikt ProgRESS als studievolgsysteem. Studenten kunnen via Intranet hun studieresultaten overal raadplegen. Studenten zijn tevreden over de snelheid waarmee ze worden geïnformeerd over toetsuitslagen. De opleiding informeert de studenten over studieresultaten, roosters, roosterwijzigingen, jaarroosters, vaktyperingen, boekenlijsten, bereikbaarheid van docenten enz. Als medium gebruikt zij Bello (Blackboard elektronische leer- en leefomgeving). Uit de gesprekken met studenten is het panel gebleken dat Bello voldoet. Het panel is zeer te spreken over de opzet van de leerprocesbegeleiding, maar heeft de uitwerking nog niet volledig kunnen waarnemen, omdat die van start is gegaan per september 2005. Op grond daarvan komt het panel tot het oordeel ‘voldoende’.
Onderwerp 5
Facet 5.1
INTERNE KWALITEITZORG
Evaluatie resultaten
VT: goed DT: goed
Criteria - De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De kaders voor kwaliteitszorg worden op hogeschoolniveau bepaald (Kwaliteit in perspectief, Kwaliteitsmanagementplan van de Christelijke Hogeschool Noord-Nederland, april 1996). Er wordt gestreefd naar een integrale aanpak op basis van het EFQM-model. Binnen dat CHN-kader werkt elk instituut een eigen kwaliteitsplan uit. Voor het Instituut Mens & Maatschappij is dat het document Mens en maatschappij de maat genomen (maart 2005). Op basis van dat plan is er een specifieke versie voor de opleiding SPH verschenen: Kwaliteitsplan M&M, Opleiding SPH 2005-2007. Daarin wordt aangegeven
36
© NQA - visitatie Christelijke Hogeschool Nederland, Sociaal Pedagogische Hulpverlening, hbo-bachelor
•
•
•
•
wat onder het systeem verstaan wordt. Belangrijk uitgangspunt is dat er sprake is van een cyclisch proces (plan do check act). De opleiding heeft kwantitatieve en kwalitatieve streefdoelen geformuleerd: voldoende is 3 op een vijfpuntsschaal, 2,5 op een vierpuntsschaal en het voldoende percentage dient minimaal 60 procent te zijn. Concrete doelen zijn vastgelegd in het kwaliteitsplan, concrete verbeterdoelen in het verbeterplan. Er wordt gewerkt aan een operationalisering van deze doelen in kwantitatieve prestatiecriteria. In een uitgebreid overzicht in het zelfevaluatierapport geeft de opleiding per onderwerp van het NVAO-kader aan welke evaluatie-instrumenten er worden ingezet. Een aantal voorbeelden van instrumenten: studententevredenheidsenquête, moduulevaluaties, panelgesprekken, stage-evaluaties, exit-enquêtes, afstudeeronderzoek, HBO-Monitor, enquête werkveld. In het Kwaliteitsplan M&M, Opleiding SPH 2005-2007 is een evaluatieagenda opgenomen waaruit duidelijk wordt wat het doel van de evaluatie is, de frequentie waarmee het instrument wordt ingezet, de streefdoelen en wie eigenaar van het proces is en daarmee verantwoordelijk. De opleiding rapporteert elke drie maanden aan het College van Bestuur.
Facet 5.2
Maatregelen tot verbetering
VT: voldoende DT: voldoende
Criteria - De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • In de managementrapportages over moduulevaluaties zijn de resultaten opgenomen en aandachtspunten voor verbeteringen, zoals het panel heeft gezien. • Het panel heeft in het Project Kwaliteitsverbetering SPH/CT, Plan van aanpak (2) (7 juli 2005) en Plan van aanpak (4) (6 oktober 2005) lijsten met acties en activiteiten aangetroffen gericht op het verbeteren van de kwaliteit van de opleidingen SPH en Creatieve Therapie. Bij deze acties is wel een tijdpad opgenomen, maar er zijn geen verantwoordelijken genoemd. De interim-directeur is verantwoordelijk voor de uitvoering van de acties van het Plan van Aanpak en voor de tijdsbewaking. Hij bespreekt de voortgang maandelijks met het College van Bestuur. De voortgang van het Project Kwaliteitsverbetering SPH/CT staat op iedere agenda van de Raad van Toezicht (Voortgangsrapportage d.d. 6 oktober 2005). • In het Project Kwaliteitsverbetering SPH/CT (voortgangsrapportage, 6 oktober 2005) worden de gerealiseerde acties tot dat moment beschreven en de middelen die daarvoor zijn ingezet. • Modules worden systematisch geëvalueerd en er is een systeem waarbij kritiek wordt verwerkt waarna een bijgestelde module weer het keurmerk van de directie krijgt, zoals
© NQA - visitatie Christelijke Hogeschool Nederland, Sociaal Pedagogische Hulpverlening, hbo-bachelor
37
•
• •
•
het panel heeft kunnen vaststellen. De opleiding gebruikt evaluaties om verbeteringen door te voeren, zoals uit gesprekken is gebleken. Uit het gesprek met docenten heeft het panel begrepen dat de aandachtspunten die voortvloeien uit moduulevaluaties input zijn voor de moduulcoördinator om middelen bij het managementteam aan te vragen voor het uitvoeren van verbeteringen. Van studenten heeft het panel begrepen dat klachten via de klassenvertegenwoordiger en de STURA snel leiden tot acties van de kant van de opleiding. Uit het gesprek met het management heeft het panel vernomen dat in januari 2006 de opleiding op basis van moduulevaluaties uit periode één een verbeterplan met gebruikmaking van de pdca-cyclus zal opstellen. De perioden twee, drie en vier zullen na afloop van de periode worden geëvalueerd, waarna zo nodig een verbeterplan wordt opgesteld. Hoewel het panel nog geen actuele verbeterplannen heeft aangetroffen, behalve het projectplan voor de kwaliteitsverbetering van de opleiding, heeft het vertrouwen gekregen in de cultuur en in het systeem van verbetering die het tijdens het bezoek heeft kunnen waarnemen. Op grond daarvan komt het panel tot het oordeel ‘voldoende’.
Facet 5.3
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en het beroepenveld
VT: goed DT: goed
Criteria - Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • Een doelstelling van het kwaliteitszorgsysteem van de opleiding is het betrekken van alle belanghebbenden bij de voor hen relevante kwaliteitsaspecten. • Studenten zijn betrokken via diverse evaluaties en de opleidingscommissie. Het panel heeft van studenten vernomen dat de studentenraad (STURA) goed werkt. Er vindt tweewekelijks overleg plaats. De betrokkenheid bij onderwijsontwikkeling wordt vanaf 2006 vormgegeven. • Docenten worden op systematische wijze betrokken via moduulevaluaties, teamoverleg, de gesprekscyclus en het periodiek onderzoek naar medewerkerstevredenheid (nog in ontwikkeling). • Betrokkenheid (informatie) van het werkveld loopt via: stagebegeleiding, externe deskundigen betrokken bij het contractwerkstuk van de studenten, de adviesraad, de jaarlijks te organiseren conferentie met het werkveld en het landelijk opleidingsoverleg. De conferentie van november 2005 heeft een platform opgeleverd dat in de toekomst de relatie werkveld – inhoud onderwijs gaat bewaken. Het panel heeft vastgesteld dat het werkveld en alumni op diverse manieren betrokken wordt bij de vormgeving van het nieuwe curriculum. • Uit het gesprek met vertegenwoordigers van het werkveld is het panel gebleken dat de Adviesraad zich herkent in de documenten die recent ontwikkeld zijn.
38
© NQA - visitatie Christelijke Hogeschool Nederland, Sociaal Pedagogische Hulpverlening, hbo-bachelor
•
•
Via de HBO-Monitor en het afstudeeronderzoek krijgt de opleiding informatie van afgestudeerden. Daarnaast bevraagt de opleiding haar alumni naar de praktijkervaringen. Ook worden alumni gevraagd voor gastdocentschappen. Uitkomsten van evaluaties en ingezette verbeteracties worden teruggekoppeld via de opleidingscommissie, Bello en het instituutsnieuwsblad. Dit is bevestigd door studenten en docenten.
Onderwerp 6
Facet 6.1
RESULTATEN
Gerealiseerde niveau
VT: voldoende DT: voldoende
Criteria - De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De voltijdstudenten tonen via het contractwerkstuk (CWS) en de jaarstage aan of zij het eindniveau van de opleiding hebben bereikt. De student moet aan het eind van het vierde jaar zelfstandig op professioneel eindniveau kunnen opereren. Bij de deeltijdstudenten bestaat het afstuderen uit het CWS en twee afrondende modulen. • Voor het beantwoorden van de vraag of de eindkwalificaties ook daadwerkelijk worden behaald, gebruikt de opleiding de volgende instrumenten: de borging van de relevantie van het curriculum bij het werkveld, de reguliere toetsing, het stagereglement inclusief beoordelingscriteria (Stagegids SPH, Studiejaar 4, 2005-2006), de procedures en criteria voor het contractwerkstuk en de presentatie van het eindresultaat (CWS-gids, SPH voltijd en deeltijd, Richtlijnen voor het contractwerkstuk van vierdejaars studenten, 2005-2006). Het panel heeft vastgesteld dat zowel de stagegids als de CWS-gids goede leidraden voor de student zijn. De richtlijnen en de beoordelingscriteria zijn helder geëxpliciteerd. • Tijdens de stage toont de voltijdse student aan dat hij zelfstandig de vereiste handelingen in een werkomgeving kan toepassen. Dit wordt beoordeeld door de instelling, de stagebegeleider/supervisor. In het CWS verrichten de studenten een onderzoek op basis van een vraag van een werkveldinstelling, waarover zij ook een presentatie moeten houden. De beoordeling is in handen van de docent/begeleider en de opdrachtgever. Met ingang van 2005-2006 is er een tweede beoordelende docent die niet bij de begeleiding betrokken is, aan toegevoegd. • Het panel heeft dertien contractwerkstukken uit 2005 gelezen en heeft kennis genomen van enige van de volgens de nieuwe richtlijnen goedgekeurde scriptiewerkplannen 2006. Het panel heeft vastgesteld dat deze werkstukken van voldoende niveau zijn, op één scriptie na. De doelstellingen van transfer, zelfstandigheid en innovatief vermogen worden gehaald. De onderwerpen zijn divers en relevant voor het werkveld. Het valt het panel op bij deze selectie van werkstukken die ter inzage werden aangeboden, dat
© NQA - visitatie Christelijke Hogeschool Nederland, Sociaal Pedagogische Hulpverlening, hbo-bachelor
39
•
•
•
•
40
inhoudelijk gezien het CWS zich meestal op de individuele cliënt richt en de context, de woon- en leefomgeving, onderbelicht blijft. In een aantal contractwerkstukken die het panel heeft gezien, kon het onderwerp nog beter worden geproblematiseerd, zodat er explicietere conclusies en concretere suggesties voor verbetering mogelijk zijn. Via de beoordelingsformulieren kon het panel goed zien hoe de eindbeoordeling tot stand is gekomen. Wel liggen de waarderingen gemiddeld iets hoger dan die van het panel. Dit komt mede doordat het panel van mening is dat het taalgebruik onder de maat is (grammaticale en spelfouten, spreektaal). De docenten herkennen deze kritiek. Ook in de hulpverlening dringt de verzakelijking door waardoor verslagen en rapportages formeler van toon moeten worden. De docenten verwachten dat via de kenniskring van het lectoraat meer aandacht zal komen voor het formuleren van een probleemstelling en het trekken van expliciete conclusies. Het panel verwacht dat ook de verbeterde explicitering van criteria hiertoe zal bijdragen. Van vertegenwoordigers van het werkveld heeft het panel vernomen dat het CWS in de beroepspraktijk toepasbaar is. De strikte eisen waaraan het CWS moet voldoen vinden zij positief. Van afgestudeerden heeft het panel vernomen dat de combinatie van stage en CWS zwaar is en mede daardoor zeker hbo-niveau vraagt. Verder hebben zij tijdens de studie veel theoretische kennis opgedaan en een professionele houding verworven waardoor zij zich gemakkelijk op verschillende plekken kunnen inwerken. Het panel heeft in de CWS-gids voor 2005-2006 gezien dat de eisen verder geëxpliciteerd zijn en dat er een derde beoordelaar aan toegevoegd is. De beoordelingscriteria zijn verbonden aan de competenties en eindkwalificaties, waarmee ook de ontwikkeling van de student in de drie segmenten is afgedekt. Het werkveld is in het gesprek met het panel positief over de kwaliteiten van de afgestudeerden. De studenten in het vierde jaar beschikken over de vaardigheden en de methodieken om met individuele cliënten en met groepen te werken. Het werkveld staat een stage in het vierde jaar voor, omdat studenten dan net wat ouder zijn en eventueel na het afstuderen een functie in de instelling van de stage kunnen krijgen. Dit werd bevestigd in het gesprek met de afgestudeerden. Ook het College van Bestuur achtte voor een opleiding als SPH de grote stage in het vierde jaar aangewezen, omdat juist bij dit type opleidingen een jaar ouder een grotere zekerheid biedt, gezien de sterke en persoonlijke confrontatie met een moeilijk segment uit de zorg. Het panel onderschrijft de argumentatie in deze. Vierdejaars studenten blijken het werkveld ook goed een spiegel te kunnen voorhouden. Uit de HBO-Monitor (2004) blijkt dat van de ondervraagden 100 procent van de voltijdse en 98 procent van de deeltijdse afgestudeerden in de beroepspraktijk werkzaam is. Daarbij is voor respectievelijk 46 procent en 66 procent sprake van werk waarvoor minimaal het eigen opleidingsniveau vereist is. 86 Procent van de voltijd en 87 procent van de deeltijd komt terecht in een baan waarvoor de eigen of een verwante opleidingsrichting vereist is. Afgestudeerden zijn van mening dat zij over voldoende capaciteiten beschikken voor de huidige functie.
© NQA - visitatie Christelijke Hogeschool Nederland, Sociaal Pedagogische Hulpverlening, hbo-bachelor
Facet 6.2
Onderwijsrendement
VT: goed DT: goed
Criteria - Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. - Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • Het instituut M&M heeft de volgende streefcijfers voor het rendement geformuleerd: - propedeuserendement na 1 jaar: > 40% - propedeuserendement na 2 jaar: > 70% - examenrendement na 4 jaar: > 50% - examenrendement na 5 jaar: > 60% - examenrendement na 6 jaar: > 65% - uitstroom zonder diploma: < 1.35 jaar - uitstroom met diploma: < 4.5 jaar. • De opleiding constateert dat het rendement voltijd na zes jaar tegen de 65 procent ligt. Het propedeuserendement in de voltijd is door de invoering van het bindend studieadvies gedaald, waardoor de opleiding niet aan haar eigen norm voldoet. De gemiddelde verblijfsduur van uitvallers heeft de afgelopen jaren gefluctueerd, maar laat een dalende trend zien. De norm voor de gemiddelde studieduur van gediplomeerden wordt door de opleiding gehaald. • De opleiding heeft een onderwijsvraagfactor van 1.07 waaruit blijkt dat de opleiding een goede studieduur realiseert. • De aantallen studenten bij de deeltijd zijn te gering om er conclusies aan te verbinden. • De opleiding heeft een aantal acties ondernomen om het rendement te verbeteren: invoering van studieloopbaanbegeleiding, aangescherpt toetsbeleid, extra aandacht voor begeleiding afstudeerwerkstukken deeltijd (afstudeerkring) en voltijd (nadrukkelijker begeleiding en deadlines in het werkplan). Andere activiteiten die volgens de opleiding mogelijk ook een rendementsbevorderend effect hebben, zijn aandacht voor studeerbaarheid, leerprocesbegeleiding, motiverende werkvormen, en onderwijs op maat. Het panel heeft vastgesteld dat deze activiteiten in het vernieuwde programma zijn verdisconteerd. • Zie voor een vergelijking met de landelijke cijfers van de sph-opleidingen bijlage 4.
© NQA - visitatie Christelijke Hogeschool Nederland, Sociaal Pedagogische Hulpverlening, hbo-bachelor
41
42
© NQA - visitatie Christelijke Hogeschool Nederland, Sociaal Pedagogische Hulpverlening, hbo-bachelor
Deel C: Bijlagen
© NQA - visitatie Christelijke Hogeschool Nederland, Sociaal Pedagogische Hulpverlening, hbo-bachelor
43
Bijlage 1:
44
Onafhankelijkheidsverklaring panelleden
© NQA - visitatie Christelijke Hogeschool Nederland, Sociaal Pedagogische Hulpverlening, hbo-bachelor
Bijlage 2:
Deskundigheden panelleden
Panellid domein: De heer G. Boonekamp
Panellid domein: De heer Dr. H.Külman
Panellid domein: De heer M. Visch
Panellid NQA: Mevrouw Drs. P. Göbel
Vereiste deskundigheid volgens NVAO
Visitatiedeskundigheid
X
X
X
X
Relevante werkvelddeskundigheid
X
X
X
Vakdeskundigheid: Vertrouwd met meest recente ontwikkelingen
X
X
X
Vakdeskundigheid: Vertrouwd met lesgeven en beoordeling en toetsing minstens op niveau/oriëntatie te beoordelen opleiding
X
X
X
Onderwijskundige kennis en kennis van het hoger onderwijs
X
X
X
X
Specifieke aanvullingen vanuit bestand panelleden in willekeurige volgorde:
De heer Boonekamp De heer Boonekamp is voornamelijk ingezet vanwege zijn kennis van het werkveld, zijn vakdeskundigheid en zijn onderwijsdeskundigheid. Hij heeft aan de basis gestaan van diverse Hogere Sociaal Agogische opleidingen en deze mede vormgegeven. Tevens heeft hij een traject ontwikkeld voor een juiste situering van een contingent beroepsbeoefenaren in de Wet BIG, een aanpalend leerstoelenbeleid ontwikkeld en in talloze adviescolleges zitting gehad, naast bestuurstaken met name op het terrein van de jeugdhulpverlening. Daarnaast heeft de heer Boonekamp jarenlang bestuurswerk verricht bij instellingen voor jeugdzorg, waarbij hij zich ook heeft bezig gehouden met het implementeren en bewaken van nieuwe methodieken en het maken van een kwaliteitszorgsysteem in een instelling voor gehandicapte kinderen in Valkenburg. De heer Boonekamp heeft deelgenomen aan de NQA-auditortraining hoger onderwijs. Opleiding: Kweekschool MO-Nederlands
© NQA - visitatie Christelijke Hogeschool Nederland, Sociaal Pedagogische Hulpverlening, hbo-bachelor
45
Werkervaring: 1962 – 1966 1966 – 1979 1972 – 1975 1975 – 1990 1978 – 2002 1990 – 1992 1999 – 2002
Onderwijzer Leraar Adjunct-directeur Directeur Onderwijsontwikkelaar en adviseur in HBO en HOVO (Hoger Onderwijs Voor Ouderen) Ontwikkeling kwaliteitszorgsystemen Idem
Mevrouw Dr. H. Külman Mevrouw Külman is voornamelijk ingezet vanwege haar kennis van het werkveld en haar vakdeskundigheid. Bovendien heeft zij expertise op het gebied van onderwijs door haar docentschap in de vakken maatschappelijk en cultureel werk aan de Hogeschool van Amsterdam. Zij heeft deelgenomen aan de NQA-auditortraining hoger onderwijs. Opleiding: 1963 – 1968 1974 – 1976 1987 – 1989
Dagopleiding Kultureel Werk Voortgezette Opleiding, 2e fase Groepsmaatschappelijk Werk Doctoraal fase politicologie, niet afgesloten Diverse cursussen op het terrein van onderwijskunde,personeel en organisatie en financieel management
Werkervaring: 1967 – 1976 1976 – 1991 1976 – 1983 1983 – 1990
Diverse functies als maatschappelijk werkster Diverse funkties binnen de Hogeschool van Amsterdam; Docent dagopleiding, Methodiek zowel maatschappelijk als cultureel werk. Diverse staf- en managementfuncties. Staffunctie personeel en organisatie (waaronder de leiding over herplaatsingsprocedures o.a. via HBO-raad) Laatste funktie directeur part time opleiding maatschappelijk werk en dienstverlening. Gedurende de gehele periode supervisor zowel de 1e als de 2e fase. Tevens meegewerkt aan zgn. contractactiviteiten op het terrein van personeel en organisatie en sociaal management. 1989 – 1991 Voorzitter beroepenveldcommissie maatschappelijk werk en dienstverlening 1991 – 1996 Directeur Dienst Welzijn Alkmaar. Sectoren: Sociale Dienst en Welzijnsbeleid, Sport, Cultuur, Onderwijs 1996 – 2001 Directeur Dienst Binnenstad te Amsterdam 2000 – heden Commissaris Stichting Doen, één van de Beneficiënten van de Postcodeloterij 2002 – heden President Commissaris NV Zeedijk, een ontwikkelingsbedrijf waarvan de gemeente Amsterdam de grootste aandeelhouder is.
Mevrouw E. Visch Mevrouw Visch is ingezet als studentpanellid. Zij studeert Sociaal Pedagogische Hulpverlening aan een andere instelling en behoort daarmee tot de primaire doelgroep van de opleiding. Door haar werken stage-ervaring heeft zij tevens kennis van het werkveld. Mevrouw Visch heeft deelgenomen aan de NQA-auditortraining hoger onderwijs.
46
© NQA - visitatie Christelijke Hogeschool Nederland, Sociaal Pedagogische Hulpverlening, hbo-bachelor
Opleiding: 1994 – 1998 1998 – 2001 2002 – heden
Mavo D niveau Sociaal Cultureel Werk Sociaal Pedagogische Hulpverlening te Groningen
Werkervaring: Jan.02 – jul.02 Groepsleidster kinderdagverblijf, 'Monkey Donky' te Groningen Feb.03 – feb.04 Beroepsoriënterende en beroepsvoorbereidende stage op een school voor zeer moeilijk lerende kinderen (2 dagen in de week) Sep.04 –feb.05 Stage doveninstituut Suriname (deel jaarstage) Feb.05 – jul.05 Stage cluster 4 middelbare school (deel jaarstage)
Mevrouw Drs. P. Göbel Mevrouw Göbel is ingezet als NQA-auditor. Zij heeft ruime ervaring met visiteren in bijna alle sectoren van het hbo. Ze heeft bij Lloyd’s Register auditcursussen gevolgd. Verder heeft zij twintig jaar ervaring in het hoger beroepsonderwijs in uiteenlopende sectoren. Opleiding: 1971 – 1976 1976 – 1979
Tweedegraads lerarenopleiding: Nederlands en Engels Rijksuniversiteit Utrecht, Nederlandse taal- en letterkunde
Werkervaring: 1980 – 1993 Docent taalbeheersing bij de sector Economie Saxion Hogeschool Enschede 1987 – 1993 Studentendecaan en vertrouwenspersoon bij de sector Economie Saxion Hogeschool Enschede 1993 – 1995 Studentendecaan en vertrouwenspersoon bij de sectoren Welzijn en Arbeid, Lerarenopleiding Basisonderwijs en Conservatorium 1994 – 1997 Directeur van het instituut Welzijn en Arbeid bij de Saxion Hogeschool Enschede 1997 – 2000 Projectleider bij de afdeling Onderwijszaken van de Saxion Hogeschool Enschede 2000 – 2004 Medewerker kwaliteitszorg bij de HBO-raad 2004 – heden Auditor NQA Cursussen: Dec. 2002 Maart 2003 Okt. 2003 Dec. 2003
Tweedaagse cursus Interne Kwaliteitsaudits, Lloyds Register Thymos verzakelijkingstraject Training Auditor Hoger Onderwijs, NQA i.s.m. Lloyds Register Thymos Adviesvaardigheden
© NQA - visitatie Christelijke Hogeschool Nederland, Sociaal Pedagogische Hulpverlening, hbo-bachelor
47
48
© NQA - visitatie Christelijke Hogeschool Nederland, Sociaal Pedagogische Hulpverlening, hbo-bachelor
Bijlage 3:
Bezoekprogramma
30 november 2005 Tijd
Onderwerp
Locatie
13:00 uur
Ontvangst Panel
Hotel Wyswert
13:15 – 17:00 uur
Besloten overleg Panel*
Kamer 2.09
17:00 – 18:00 uur
Panelgesprek Werkveldvertegenwoordigers
Stiltecentrum
18:00 – 18:15 uur
Besloten overleg Panel
Stiltecentrum
18:15 – 19:15 uur
Panelgesprek Alumni
Stiltecentrum
19:15 – 19:30 uur
Besloten overleg Panel
Stiltecentrum
19:30 uur
Diner en overnachting
Hotel Wyswert
Tijd
Onderwerp
Locatie
08:30 – 09:30 uur
Panelgesprek Management
Stiltecentrum
09:30 – 09:45 uur
Besloten overleg Panel
Stiltecentrum
09:45 – 10:45 uur
Panelgesprek College van Bestuur
Stiltecentrum
10:45 – 11:00 uur
Pauze Panel
Stiltecentrum
11:00 – 12:00 uur
Panelgesprek studenten
Stiltecentrum
12:00 – 12:30 uur
Rondleiding Christelijke Hogeschool Nederland
Stiltecentrum
12:30 – 13:30 uur
Besloten werklunch
Stiltecentrum
13:30 – 14:30 uur
Panelgesprek docenten
Stiltecentrum
1 december 2005
e
14:45 – 15:30 uur
2 gesprek Management
Stiltecentrum
15:30 – 17:00 uur
Inzage documenten SPH en besloten overleg
Stiltecentrum
17:00 – 17:30 uur
Integrale terugkoppeling
Auditorium
* Tijdens het besloten overleg zal er koffie, thee, water en vruchtensap aanwezig zijn; Omstreeks 16.00 uur zal een snack /sandwich worden geserveerd
© NQA - visitatie Christelijke Hogeschool Nederland, Sociaal Pedagogische Hulpverlening, hbo-bachelor
49
50
© NQA - visitatie Christelijke Hogeschool Nederland, Sociaal Pedagogische Hulpverlening, hbo-bachelor
Bijlage 4:
Kengetallen
In deze bijlage worden in tabellen de kwantitatieve rendementen van de opleiding SPH van de Christelijke Hogeschool Nederland vergeleken met de landelijk gemiddelde cijfers.
Tabel 1a: Gegevens Opleiding SPH voltijd versus landelijk gemiddelde voltijd (LG) (instroomcohort eerste keer hogeschool). 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 64,0 58,0 59,5 63,6 62,3 Percentage diploma Opl. behaald na 5 jaar 55,6 57,3 56,1 56,9 54,8 LG 47,2 47,0 49,0 52,2 48,8 Gemiddelde studieduur van Opl. gediplomeerden 46,5 47,0 46,4 46,2 45,8 LG uitstroomcohort jaar X (in maanden) 20,1 31,3 20,8 29,3 19,7 Percentage uitval na 1 jaar Opl. 28,6 29,2 28,0 26,8 25,2 Land. gem. 18,7 14,7 21,5 19,6 26,4 Gemiddelde studieduur Opl. 18,0 17,6 18,1 20,3 20,0 studiestakers in maanden Land. van het uitstroomcohort in gem. jaar X (in maanden) Bronnen: website HBO-raad.
De aantallen deeltijdse studenten zijn te klein voor een vergelijking.
© NQA - visitatie Christelijke Hogeschool Nederland, Sociaal Pedagogische Hulpverlening, hbo-bachelor
51