Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Locatie: Nijmegen Opleiding: Opleidingskunde, hbo bachelor Varianten: Voltijd en deeltijd Visitatiedatum: 8 mei 2007
© Netherlands Quality Agency (NQA) Utrecht, juli 2007
2/53
© NQA - visitatie Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, Opleidingskunde,hbo-bachelor (vt/dt)
In Inhoud
3
Deel A: Onderwerpen 1.1 Voorwoord 1.2 Inleiding 1.3 Werkwijze 1.4 Oordeelsvorming 1.5 Oordelen per onderwerp 1.6 Schematisch overzicht oordelen 1.7 Totaaloordeel
5 7 7 8 9 10 11 11
Deel B: Facetten Onderwerp 1 Onderwerp 2 Onderwerp 3 Onderwerp 5 Onderwerp 6
13 15 18 28 34 37
Deel C: Bijlagen Bijlage 1: Bijlage 2: Bijlage 3: Bijlage 4:
Doelstelling van de opleiding Programma Inzet van Personeel Interne kwaliteitzorg Resultaten
Onafhankelijkheidsverklaring panelleden Deskundigheden panelleden Bezoekprogramma Overzichtslijst van door de opleiding ter inzage gelegd materiaal
© NQA - visitatie Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, Opleidingskunde,hbo-bachelor (vt/dt)
41 42 47 51 53
3/53
4/53
© NQA - visitatie Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, Opleidingskunde,hbo-bachelor (vt/dt)
Deel A: Onderwerpen
© NQA - visitatie Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, Opleidingskunde,hbo-bachelor (vt/dt)
5/53
6/53
© NQA - visitatie Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, Opleidingskunde,hbo-bachelor (vt/dt)
1.1
Voorwoord
Dit rapport is het verslag van het panel dat in opdracht van NQA de opleiding Opleidingskunde van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN) heeft onderzocht. Het beschrijft de werkwijze, de bevindingen en de conclusies. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in het kader van de accreditatie van hogere beroepsopleidingen. Het onderzoek is begonnen in maart 2007, toen het zelfevaluatierapport bij NQA is aangeleverd. Als onderdeel van het onderzoek heeft het panel de opleiding gevisiteerd op 8 mei 2007. Het panel bestond uit: De heer prof.dr. Th. Wubbels (domeinpanellid en dagvoorzitter); De heer drs. C.J. Reincke (domeinpanellid); Mevrouw L. Volz (studentpanellid); Mevrouw drs. I. Akerboom (NQA-auditor). Dit panel voldoet aan de eisen zoals gesteld in het document Protocol ter beoordeling van de werkwijze van visiterende en beoordelende instanties van de NVAO (22 augustus 2005). Het panel beschikt over relevante werkvelddeskundigheid en over vakdeskundigheid. Onder vakdeskundigheid wordt verstaan het vertrouwd zijn met de meest recente ontwikkelingen en vertrouwd met lesgeven en beoordeling en toetsing minstens op het niveau/oriëntatie van de te beoordelen opleiding. Daarnaast beschikt het panel over onderwijsdeskundigheid, studentgebonden deskundigheid en visitatiedeskundigheid (zie bijlage 2).
•
•
•
Het rapport bestaat uit drie delen: Deel A: een hoofdrapport, het Onderwerprapport, waarin de oordelen van het panel over de basiskwaliteit van de opleiding op onderwerpniveau worden uitgesproken met daarbij de overwegingen waarop die oordelen zijn gebaseerd. Het gaat hier om oordelen in de gradatie positief/negatief. Tevens wordt hier het eindoordeel geformuleerd. Deel B: een Facetrapport waarin op facetniveau door het panel oordelen en argumenten ter onderbouwing van dat oordeel worden gegeven. De oordelen gaan uit van de vierpuntsschaal (onvoldoende, voldoende, goed en excellent) conform het voorschrift van de NVAO. Uitzondering hierop is facet 2.6, als gevolg van aanvullende instructies van de NVAO wordt hier het oordeel voldaan of niet voldaan gegeven. Dit Facetrapport vormt de basis van het Onderwerprapport. Deel C: hierin zijn alle relevante bijlagen opgenomen. 1.2
Inleiding
De HAN heeft ruim 25.000 studenten en circa 2.500 personeelsleden. De Hogeschool is in 1996 ontstaan na een fusie van de HEAO Arnhem, Hogeschool Gelderland en Hogeschool Nijmegen. Zij heeft vier faculteiten waaronder 15 instituten zijn gegroepeerd. Daarnaast is aan elke faculteit een contractunit verbonden.
© NQA - visitatie Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, Opleidingskunde,hbo-bachelor (vt/dt)
7/53
De vier faculteiten van de HAN zijn de Faculteit Economie en Management, de Faculteit Gezondheid, Gedrag en Maatschappij, de Faculteit Techniek en de Faculteit Educatie. De Faculteit Educatie / sector Onderwijs biedt onderwijs aan ruim 4.000 studenten en omvat de volgende instituten: PABO, ILS (Instituut voor leraar en school) en Opleidingskunde. De faculteit heeft een personeelsomvang van circa 300 fte’s. Opleidingskunde is sinds 2002 een zelfstandige hbo-bacheloropleiding. Hiervoor was Opleidingskunde een afstudeerrichting binnen de opleiding Pedagogiek. De opleiding Opleidingskunde kent twee varianten: voltijd en deeltijd. Het wordt in Nijmegen aangeboden. De deeltijdopleiding wordt ook in verkorte vorm aangeboden (in zowel dag- en avondonderwijs). Sinds de verzelfstandiging is de opleiding gegroeid van 77 studenten in 2002 tot 292 ingeschreven studenten in 2006. In 2006 zijn de eerste voltijdstudenten afgestudeerd (6 in totaal). Daarnaast zijn er 45 studenten uit de tweejarige dagdeeltijd en 57 studenten uit de tweejarige avonddeeltijd afgestudeerd. Een ruime meerderheid van de studenten zit in een deeltijdvariant (in 2006 208 van de 292 studenten, dat is 71%). Met 13 fte’s onderwijzend personeel komt de staf-studentratio op 1:24. De HAN heeft een grootschalige onderwijsvernieuwing ontwikkeld, namelijk de HAN Onderwijsflexibilisering (het HOF-project). Zij wil hiermee het onderwijs en de onderwijsorganisatie innoveren. Door het onderwijs meer vraaggestuurd in te richten krijgt de student meer verantwoordelijkheid voor zijn eigen leerproces. De realisering van het HOFproject is in september 2005 van start gegaan. HOF is bij Opleidingskunde ingevoerd in jaar 1 en 2 van het voltijdse programma, jaar 1 tot 3 van het vierjarige deeltijdprogramma en jaar 1 van het tweejarige deeltijd-dagprogramma. De basisindeling voor elke leerroute is die van de major (maximaal 210 EC) en de minor (minimaal 30 EC). In de major staan de beroepscompetenties waartoe wordt opgeleid centraal. Met behulp van de minor kan de student zich profileren voor de arbeidsmarkt. In de minor werkt de student aan de verbreding en de verdieping van de beroepscompetenties. 1.3
Werkwijze
De beoordeling van de opleiding door het panel verliep volgens de werkwijze zoals die is neergelegd in het Beoordelingsprotocol van NQA. Deze werkwijze wordt hieronder beschreven. Het onderzoek vond plaats op basis van het domeinspecifieke referentiekader dat voor de opleiding geldt (zie facet 1.1). NQA onderscheidt drie fasen in het visiteren: de voorbereidingsfase, het eigenlijke bezoek door het panel en de rapportagefase. Hieronder volgt een korte toelichting per fase. De voorbereidingsfase Voorafgaand aan de toezending van het definitieve zelfevaluatierapport en bijlagen van de opleiding heeft een NQA-auditor een conceptversie van het zelfevaluatierapport gescreend op compleetheid van onderwerpen. Daaropvolgend heeft een NQA-auditor het definitieve zelfevaluatierapport (en bijbehorende bijlagen) gecontroleerd op kwaliteit en compleetheid (de validatie) en daarmee op bruikbaarheid voor de visitatie. Vervolgens bereiden de panelleden zich in de periode april/mei 2007 inhoudelijk voor op het bezoek van 8 mei 2007.
8/53
© NQA - visitatie Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, Opleidingskunde,hbo-bachelor (vt/dt)
Zij bestudeerden het zelfevaluatierapport (en bijlagen), formuleerden in een beoordelingsformat hun voorlopige oordelen op basis van argumenten en zij formuleerden vraagpunten. Zij gaven hun bevindingen door aan de NQA-auditor. Op basis van een overzicht van voorlopige oordelen inventariseerde de NQA-auditor tenslotte kernpunten en prioriteiten voor materialenonderzoek en gesprekken. Tijdens een voorbereidende vergadering is het bezoek door het panel voorbereid. De opleiding heeft in haar zelfevaluatierapport kenbaar gemaakt voor welk domeinspecifiek referentiekader zij kiest. De NQA-auditor heeft met de domeindeskundigen in het panel bekeken of sprake is van adequate domeinspecifieke doelstellingen, of dat nadere aanvulling dan wel nadere specificatie nodig is. In het facetrapport is aangegeven op welke landelijke beroeps- en opleidingsprofielen het domeinspecifieke kader (en het opleidingsprogramma) is gebaseerd. Het bezoek door het panel NQA heeft een bezoekprogramma ontwikkeld voor de (dag-)indeling van het bezoek door het panel dat is aangepast aan de specifieke situatie van de opleiding (bijlage 3). Er vonden gesprekken plaats met het opleidingsmanagement, docenten, studenten, afgestudeerden en met werkveldvertegenwoordigers. Aan het begin en tijdens het bezoek heeft het panel ter inzage gevraagd materiaal bestudeerd. Tussen de gesprekken door heeft het panel ruimte ingelast om de bevindingen uit te wisselen en te komen tot gezamenlijke en meer definitieve oordelen. De bevindingen zijn door de panelleden beargumenteerd. Aan het einde van het bezoek heeft de voorzitter een mondelinge terugkoppeling gegeven van enkele indrukken en ervaringen van het panel, zonder expliciete oordelen uit te spreken. De fase van rapporteren Door NQA is, op basis van de bevindingen van het panel, een tweeledige rapportage opgesteld, bestaande uit een facetrapport en een onderwerprapport, waarin de kwaliteit van de opleiding is beoordeeld. Met dit rapport kan de opleiding accreditatie aanvragen bij de NVAO. De opleiding heeft in juni 2007 een concept van het Facetrapport (deel B) voor een controle op feitelijke onjuistheden ontvangen. Naar aanleiding daarvan zijn enkele wijzigingen aangebracht. In het Onderwerprapport (deel A) wordt door NQA een oordeel op de onderwerpen en op de opleiding als geheel gegeven. Dit rapport eind juni 2007 voor een controle op feitelijke onjuistheden aan de opleiding voorgelegd. Het definitieve rapport is door het panel vastgesteld in juli 2007. Het visitatierapport is uiteindelijk in juli 2007 ter beschikking gesteld aan de opleiding, die het samen met de accreditatieaanvraag kan indienen bij de NVAO. 1.4
Oordeelsvorming
In dit hoofdstuk wordt per onderwerp een oordeel uitgesproken op basis van weging van de facetten die van dat onderwerp deel uitmaken. Bij deze weging spelen de beslisregels zoals die door de NQA in het Beoordelingsprotocol zijn geformuleerd en nader uitgewerkt in de notitie Handreiking voor oordeelsvorming een belangrijke rol.
© NQA - visitatie Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, Opleidingskunde,hbo-bachelor (vt/dt)
9/53
Tevens is bij de beoordeling rekening gehouden met accenten die de opleiding eventueel legt, het domeinspecifieke kader en een vergelijking met andere relevante opleidingen op een aantal aspecten. In de oordelen per onderwerp wordt steeds een herhaling gegeven van de oordelen op de facetten gevolgd door een weging die leidt tot het eindoordeel. De (uitgebreide) argumentatie is te vinden in het facetrapport. Daar waar een argumentatie/beoordeling voor de deeltijd afwijkt van de voltijd, is dit expliciet vermeld. Indien niet vermeld, gelden voor de deeltijdopleiding dezelfde argumentatie/oordelen als voor de voltijdopleiding, aangezien de deeltijdopleiding inhoudelijk voornamelijk zijn gebaseerd op dezelfde module-inhouden als de voltijdopleiding. Volgorde en onderwijsmethodieken kunnen daarbij verschillen. 1.5
Oordelen per onderwerp
1.5.1 Doelstellingen opleiding Het facet ‘Domeinspecifieke eisen’ is beoordeeld met voldoende, de andere twee facetten met goed. Het oordeel op het onderwerpniveau is voor de opleiding derhalve positief. 1.5.2 Programma De facetten ‘Eisen HBO’, ‘Relatie doelstellingen en inhoud programma’, ‘Samenhang in opleidingsprogramma’, ‘Studielast’ en ‘Afstemming tussen vorm en inhoud’ zijn als goed beoordeeld, het facet ‘Duur’ voldoet en de overige facetten zijn als voldoende beoordeeld. Het oordeel op het onderwerpniveau is voor de opleiding derhalve positief. 1.5.3 Inzet van personeel De drie facetten zijn beoordeeld als goed. Het oordeel op het onderwerpniveau is voor de opleiding derhalve positief. 1.5.4 Voorzieningen Beide facetten zijn als voldoende beoordeeld. Het oordeel op het onderwerpniveau is voor de opleiding derhalve positief. 1.5.5 Interne kwaliteitszorg De drie facetten zijn als goed beoordeeld. Het oordeel op het onderwerpniveau is voor de opleiding derhalve positief. 1.5.6 Resultaten Het facet ‘Gerealiseerd niveau’ is als voldoende beoordeeld, het facet ‘Onderwijsrendement’ als goed. Het oordeel op het onderwerpniveau is voor de opleiding derhalve positief.
10/53
© NQA - visitatie Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, Opleidingskunde,hbo-bachelor (vt/dt)
1.6
Schematisch overzicht oordelen
Totaaloverzicht van oordelen op facet- en onderwerpniveau Onderwerp/Facet Onderwerp 1 Doelstelling van de opleiding 1.1 Domeinspecifieke eisen 1.2 Niveau bachelor 1.3 Oriëntatie HBO bachelor Totaaloordeel Onderwerp 2 Programma 2.1 Eisen HBO 2.2 Relatie doelstellingen en inhoud programma 2.3 Samenhang in opleidingsprogramma 2.4 Studielast 2.5 Instroom 2.6 Duur 2.7 Afstemming tussen vormgeving en inhoud 2.8 Beoordeling en toetsing Totaaloordeel Onderwerp 3 Inzet van Personeel 3.1 Eisen HBO 3.2 Kwantiteit personeel 3.3 Kwaliteit personeel Totaaloordeel Onderwerp 4 Voorzieningen 4.1 Materiële voorzieningen 4.2 Studiebegeleiding Totaaloordeel Onderwerp 5 Interne kwaliteitzorg 5.1 Evaluatie resultaten 5.2 Maatregelen tot verbetering 5.3 Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en het beroepenveld Totaaloordeel Onderwerp 6 Resultaten 6.1 Gerealiseerde niveau 6.2 Onderwijsrendement Totaaloordeel
1.7
Opleiding Opleidingskunde Voltijd Deeltijd Voldoende Goed Goed Positief
Voldoende Goed Goed Positief
Goed Goed
Goed Goed
Goed Goed Voldoende Voldaan Goed Voldoende Positief
Goed Goed Voldoende Voldaan Goed Voldoende Positief
Goed Goed Goed Positief
Goed Goed Goed Positief
Voldoende Voldoende Positief
Voldoende Voldoende Positief
Goed Goed Goed
Goed Goed Goed
Positief
Positief
Voldoende Goed Positief
Voldoende Goed Positief
Totaaloordeel
Op grond van voorgaand schema en de inhoudelijke onderbouwing daarvan in paragraaf 1.5 waaruit blijkt dat de opleiding op de zes de onderwerpen positief scoort, is de conclusie dat het totaaloordeel over de opleiding positief is.
© NQA - visitatie Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, Opleidingskunde,hbo-bachelor (vt/dt)
11/53
12/53
© NQA - visitatie Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, Opleidingskunde,hbo-bachelor (vt/dt)
Deel B: Facetten
© NQA - visitatie Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, Opleidingskunde,hbo-bachelor (vt/dt)
13/53
14/53
© NQA - visitatie Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, Opleidingskunde,hbo-bachelor (vt/dt)
Onderwerp 1
Doelstelling van de opleiding
De opleiding kent twee varianten: voltijd en deeltijd. De deeltijdopleiding wordt ook in verkorte vorm aangeboden (in zowel dag- en avondonderwijs). Een ruime meerderheid van de studenten zit in een deeltijdvariant (in 2006 208 van de 292 studenten, dat is 71%). Waar relevante afwijkingen zijn tussen de voltijd- en deeltijdvarianten zal het panel dat aangeven. Het oordeel geldt steeds voor het voltijd- én het deeltijdprogramma tenzij anders is aangegeven. Het panel zal ook de relevante verschillen aangeven tussen onderwijs dat reeds uitgevoerd wordt volgens de principes van het HAN-onderwijsvernieuwingsproject (HOF) en waar dat nog niet is gedaan. HOF is ingevoerd in jaar 1 en 2 van het voltijdse programma, jaar 1 tot 3 van het vierjarige deeltijdprogramma en jaar 1 van het tweejarige deeltijd-dagprogramma.
Facet 1.1
Domeinspecifieke eisen
Voldoende
Criteria - De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk). Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De opleiding Opleidingskunde is gericht op de praktijk van opleidingsprofessionals. Er staan zes beroepstaken in het programma centraal: trainen, begeleiden van lerende(n), ontwerpen van leerarrangementen, geven van opleidingsadvies, ontwikkelen van leerbeleid en inkopen van leerarrangementen. Het panel constateert met behulp van een vergelijking van verwante opleidingen (zoals de hbo-opleiding Docent pedagogiek werkzaam binnen de opleidings- en trainingssector en de WOopleiding Pedagogische wetenschappen met als differentiatie Opleidingskunde) dat het een unieke hbo-bacheloropleiding betreft. In de meeste hbo-opleidingen staan andere of minder beroepstaken centraal; de WO-opleidingen kennen vaak wel die zes taken maar leggen meer accent op de theorie dan op de praktijksituatie en het oefenen van vaardigheden. Het panel vindt het een goed voornemen van de opleiding om binnenkort ook een internationale vergelijking uit te voeren (zie ook verderop in de facet). • De opleiding hanteert een eigen competentieprofiel dat is ontwikkeld aan de hand van drie beroepsrollen, namelijk Trainer/coach, Ontwikkelaar van leerarrangementen en HRD-adviseur. Vanuit deze rollen heeft de opleiding ‘kritische beroepssituaties’ geformuleerd waarbij competenties horen. Het profiel kent negen competenties: competent in didactiek, in stimuleren van leren, in opleidings- en leerbeleid, in adviseren, in klant- en organisatiegerichtheid, in organiseren, in commerciële vaardigheden, in samenwerking en relaties en in persoonlijke ontwikkeling. Daarnaast hanteert de opleiding de zes eerder genoemde beroepstaken.
© NQA - visitatie Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, Opleidingskunde,hbo-bachelor (vt/dt)
15/53
•
•
Er is geen landelijke of internationale competentieset die de opleiding kon overnemen. Wel heeft de opleiding drie beroepstaken overgenomen uit het domein Educatie, namelijk ontwerpen van leerarrangementen, trainen en begeleiden van lerenden. Het panel concludeert aan de hand van verslagen van de werkveldadviescommissie en interviews met leden van diezelfde commissie dat de beroepspraktijk nauw betrokken is geweest bij de formulering van de competenties. De opleiding heeft ook gebruik gemaakt van de expertise van de docenten tijdens het ontwikkelen van de drie beroepsrollen. De meeste docenten waren tot voor kort of zijn nog steeds werkzaam als trainer, ontwikkelaar of adviseur buiten de HAN. Ten slotte constateert het panel dat de opleiding zich op de hoogte houdt van nieuwe ontwikkelingen in het werkveld via nauwe contacten met het beroepenveld via stage- en afstuderen, gastdocenten en freelancers, HAN Competens (opleidingskundige dienstverlening), projecten met bedrijven en inbreng van de deeltijdstudenten en werkveldcommissie. Het panel leest in het beleidsplan van de opleiding dat het ontwikkelen van beleid op het gebied van internationalisering op de agenda staat. De opleiding werkt aan structurele uitbreiding van de stagemogelijkheden in het buitenland, stages bij internationaal georiënteerde bedrijven en veelvuldiger gebruik van Engelstalige literatuur. Op dit moment onderhoudt de opleiding al contacten met internationaal georiënteerde bedrijven (bijvoorbeeld MDF, Philips en KLM/Air France), volbrachten er al studenten een stage in het buitenland, hebben docenten internationale contacten, et cetera. Het panel vindt dat deze jonge opleiding nu de uitkomsten van deze contacten moet gaan vertalen naar de doelstelling en het programma van de opleiding. Omdat deze slag volgens het panel van groot belang is om een unieke opleiding te handhaven geeft het panel voor dit facet voldoende in plaats van goed. Alumni onderstreepten het nut van een dergelijke ontwikkeling.
Facet 1.2
Niveau bachelor
Goed
Criteria - De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • Het panel heeft via een matrix voor het pré-HOF-programma na kunnen gaan dat alle Dublin-descriptoren aan bod komen in de diverse onderwijseenheden. De matrix maakt bijvoorbeeld duidelijk dat de competenties ‘klant- en organisatiegerichtheid’, ‘organiseren’ en ‘opleidings- en leerbeleid’ en de Dublin-descriptor ‘toepassen van kennis en inzicht’ centraal staan in het vak Personeelsmanagement (jaar 2 van de vierjarige deeltijdopleiding pré-HOF en jaar 1 van de tweejarige deeltijddagvariant préHOF). Een ander voorbeeld is het onderdeel Thema Trainen 4 (jaar 3 van de voltijdopleiding).
16/53
© NQA - visitatie Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, Opleidingskunde,hbo-bachelor (vt/dt)
•
Daarin staan ‘competent in didactiek’, ‘competent in stimuleren van leren’, ‘competent in toegepast onderzoek‘ en ‘competent in klant- en organisatiegerichtheid’ centraal en wordt gewerkt aan de Dublin-descriptoren ‘leervaardigheden’, ‘communicatie’ en ‘toepassen van kennis en inzicht’. Ook uit de Handleiding afstudeerproject blijkt dat de Dublin-descriptoren alle vijf expliciet aan bod komen: ze worden als zodanig getoetst (op niveau 3). Het panel heeft voor HOF-programma gezien dat de Dublin-descriptoren zijn opgenomen als onderdeel van het beoordelingskader. Onderdeel van het beoordelingskader is namelijk de zogenoemde professionele standaard. Deze professionele standaard bestaat uit vijf onderdelen die overeenkomen met de vijf Dublin-descriptoren. De onderdelen Professioneel in oordeelsvorming (standaard 3) en Professioneel als inhoudelijk deskundige (standaard 4) komen bijvoorbeeld respectievelijk overeen met de Dublin-descriptoren Oordeelsvorming en Kennis en inzicht. In de toetsing van een beroepstaak komen steeds alle vijf de onderdelen van de professionele standaard terug, en dus ook de vijf Dublin-descriptoren. Het toetskader omvat naast deze professionele standaard ook het competentieprofiel (9 competenties) en de beroepstaken (6 beroepstaken).
Facet 1.3
Oriëntatie HBO bachelor
Goed
Criteria - De eindkwalificaties zijn mede ontleend aan de door (of in samenspraak met) het relevante beroepenveld opgestelde beroepsprofielen en/of beroepscompetenties. - De eindkwalificaties weerspiegelen het niveau van beginnend beroepsbeoefenaar in een specifiek beroep of samenhangend spectrum van beroepen waarvoor een hbo-opleiding vereist is of dienstig is. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • In 2002 heeft de Faculteit Educatie een onderzoek laten uitvoeren naar de beroepsperspectieven van hbo-opleidingskundigen. Uit dit onderzoek bleek dat opleidingskundigen vooral in functies werkzaam zijn waarbij de nadruk ligt op het ontwikkelen, adviseren, coördineren en het geven van trainingen. Hieruit zijn de drie rollen geformuleerd die als leidraad hebben gediend voor de ontwikkeling van de opleiding (zie facet 1.1: Trainer/ Coach, Ontwikkelaar van leerarrangementen en HRD-adviseur). Nog steeds staan die drie rollen centraal; in het HOF-onderwijs zijn rondom de drie rollen de beroepstaken geformuleerd. De laatste jaren zijn er volgens de opleiding en de werkveldadviescommissie weinig omvangrijke ontwikkelingen met betrekking tot de drie beroepsrollen geweest. • Het panel vindt de drie rollen een goede invalshoek maar het label HRD-adviseur enigszins verwarrend. De opleiding doelt op het adviseren met betrekking tot scholing, hetgeen het panel eerder HRM zou noemen.
© NQA - visitatie Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, Opleidingskunde,hbo-bachelor (vt/dt)
17/53
•
•
•
Met name in grote bedrijven en instellingen wordt Human Resources Development als taakgebied gereserveerd voor het ontwikkelen en begeleiden van het executieve seniormanagement dan wel potentials die daar naartoe moeten groeien. Bij studenten, docenten, werkveld en alumni blijkt er echter weinig onduidelijkheid over de invulling van de term. Het panel heeft een onderzoek onder alumni (2006, 37 respondenten) bestudeerd. De meeste participanten van dit onderzoek hebben nog de opleiding Pedagogiek met als afstudeerrichting Opleidingskunde gevolgd. Uit het onderzoek maakt het panel op dat 76% van de voltijdse en 100% van de deeltijdse alumni in het opleidingskundig veld terecht gekomen is en dat 80% een baan op hbo-niveau heeft. 36% Heeft als hoofdtaak HRD-advies, 36% als hoofdtaak ontwerpen en ontwikkelen en 18% trainen. Uit een onderzoek onder vertegenwoordigers van het werkveld - tien bedrijven en instanties waar opleidingskundigen werkzaam zijn of waar de opleiding op een andere manier contact mee heeft bijvoorbeeld via stage en afstuderen - dat het panel bestudeerd heeft blijkt dat een ruime meerderheid zich kan vinden in het profiel van de opleiding en de startbekwaamheidsniveaus van de beroepsrollen. Een aantal respondenten vond het profiel wel goed om na te streven maar noemde de beschrijving ambitieus. Het panel vindt de niveaus duidelijk omschreven (voor student en beoordelaar), goed opgebouwd en passend bij de doelstellingen van de opleiding. De opleiding houdt goed zicht op de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt, bijvoorbeeld door de vacatureanalyses die zij maakt, de zogenaamde Advertentiecatalogus. Voorbeelden van functies van hbo-opleidingskundigen zijn: trainer, ontwikkelaar van leermiddelen, opleidingsadviseur en opleidingscoördinator. Typisch voor de deeltijdvariant van de opleiding is het feit dat de afstudeerders niet als ‘junior’ aan de slag zullen gaan maar al een relevante opleidingskundige functie hebben (verkorte deeltijd) of tijdens hun opleiding relevant werk vinden waardoor zij snel kunnen doorgroeien (vierjarige deeltijd).
Onderwerp 2
Facet 2.1
Programma
Eisen HBO
Goed
Criteria - Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroepspraktijk ontleend studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk en/of (toegepast) onderzoek. - Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied / de discipline. - Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroepsvaardigheden en heeft aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk.
18/53
© NQA - visitatie Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, Opleidingskunde,hbo-bachelor (vt/dt)
Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • Het HOF-curriculum is ingericht aan de hand van zes beroepstaken (zie facet 1.1). Zij zijn gelijk voor alle varianten en komen op drie niveaus aan bod. De beroepstaken worden aangeboden in de vorm van onderwijseenheden en integraal getoetst. De zes beroepstaken en de drie beroepsrollen staan tot elkaar in een verhouding 3:2:1: de rol Ontwikkelaar van leerarrangementen komt in één beroepstaak terug namelijk Ontwerpen van leerarrangementen (37.5 EC); de rol Trainer/coach komt in twee beroepstaken terug namelijk Trainen (30 EC) en Begeleiden van lerende(n) (22,5 EC); de rol HRD-adviseur komt in drie beroepstaken terug namelijk het Geven van opleidingsadvies (30 EC), Ontwikkelen van leerbeleid (22,5 EC) en Inkopen van leerarrangementen (7.5 EC). Daarnaast zijn er vier leerlijnen die door de hele opleiding heen lopen: communicatie (schriftelijk en mondeling, ICT), management en organisatie, psychologie en onderzoeksvaardigheden. De leerlijnen zijn beroepstaakoverstijgend. Het onderdeel ‘praktijkleren’ komt in de hele opleiding aan bod (zie verder in dit facet). • In het pré-HOF-curriculum is het onderwijs ingericht aan de hand van thema’s (themalijn) en ondersteunende vakken (vaardighedenlijn, conceptuele lijn en trainingslijn). De thema’s zijn Ontwerpen en Ontwikkelen, Trainen en HRD. • Het panel heeft de verplichte en aanbevolen literatuur bestudeerd en vindt het up-todate en van hbo-niveau. Naast vakliteratuur gebruikt de opleiding studiemateriaal dat aan de beroepspraktijk ontleend is zoals casuïstiek, opdrachten en artikelen. In de literatuur is een internationale oriëntatie onderbelicht. Het panel concludeert dat de opleiding zich hiervan bewust is en werkt aan verbetering (dit punt leidde in facet 1.1. tot een voldoende in plaats van een goed). • Van groot belang voor de competentieontwikkeling vindt het panel vooral de interactie met de beroepspraktijk. Het constateert dat veel opdrachten van een echt bedrijf komen: studenten moeten contacten leggen met de praktijk, informatie uit de praktijk verzamelen of een opdracht uitvoeren bij bijvoorbeeld ABN Amro, Delta Loyd, Essent en het Rode Kruis. Studenten waren hier in de interviews erg enthousiast over. Het praktijkbureau van de opleiding onderhoudt deze contacten. Uit de Studiehandleiding Leerbeleid blijkt dat deeltijdstudenten hun eigen casuïstiek mogen inbrengen en opdrachten kunnen uitvoeren in de eigen praktijk. Voor de deeltijd-dagstudenten (voornamelijk afkomstig van Defensie zie facet 2.8) is vastgelegd dat zij de helft van de opdrachten buiten de eigen praktijk moeten uitvoeren. Dat vindt het panel een goede richtlijn om te garanderen dat het niet tot een bedrijfsopleiding verwordt. Het ‘praktijkleren’ - de stage en het afstudeerproject in opdracht van de praktijk – beslaat voor HOF-studenten 25% in het curriculum. In de pré-HOF-curricula zitten ook diverse stages: studenten die het voltijd- of vierjarige deeltijdprogramma doen hebben een snuffel- en oriëntatiestage en in het derde en vierde jaar twee grote stages, studenten uit de verkorte dagvariant lopen allemaal stage buiten de eigen organisatie en studenten uit de avondvariant lopen geen stage maar voeren de praktijkopdrachten in de eigen werkomgeving uit. • Behalve ruime aandacht voor het ontwikkelen van beroepsvaardigheden, herkent het panel ook voldoende aandacht voor onderzoeksvaardigheden: in HOF zit een leerlijn
© NQA - visitatie Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, Opleidingskunde,hbo-bachelor (vt/dt)
19/53
•
•
‘Onderzoeksvaardigheden’ en in pré-HOF het vak ‘Onderzoeksvaardigheden’ (in de conceptuele lijn). Aan het afstudeerproject is altijd een onderzoek verbonden, vaak in de vorm van een vooronderzoek, soms ook als hoofddoel van het afstudeerproject. Voor HOF-studenten die willen doorstuderen is er een onderzoeksminor van de Universiteit Twente. In het pré-HOF-curriculum konden studenten een verkort traject bij Onderwijskunde aan de Radboud Universiteit volgen. Het panel vindt het curriculum en het onderwijsmateriaal actueel. Zo zijn er bijvoorbeeld onderwijseenheden die vallen onder ‘Ontwerpen en Ontwikkelen’ waarin aandacht wordt besteed aan competentiegericht ontwerpen en ontwikkelen en elearning en is er in het pré-HOF-curriculum aandacht voor E-HRD, kennismanagement en leren op de werkplek. Door te werken met freelancers, gastdocenten en deeltijdstudenten blijft de opleiding op de hoogte van de nieuwste ontwikkelingen in het domein. Uit verschillende evaluaties blijkt dat (oud) studenten tevreden zijn over de praktijkgerichtheid van de opleiding. De HOF-studenten scoren over het algemeen hoger dan de pré-HOF-studenten. HOF- en pré-HOF-studenten zijn tevreden over de gebruikte leermaterialen. Studenten waarmee het panel sprak zijn erg enthousiast over de opleiding.
Facet 2.2
Relatie doelstellingen en inhoud programma
Goed
Criteria - Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. - De eindkwalificaties van de doelstellingen zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. - De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheden om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • Het panel heeft in de studiegids van het pré-HOF-onderwijs gelezen welke competenties ontwikkeld worden in de diverse thema’s en de ondersteunende vakken. Tevens is aangegeven welke leerdoelen het thema heeft en waarop de student beoordeeld wordt. Het panel heeft uit het Overzicht toetsing pré-HOF opgemaakt dat alle competenties een plaats hebben in de pré-HOF-curricula. • aan Voor het HOF-onderwijs is in het Toetskader beschreven hoe via de beroepstaken, onderwijseenheden en leerlijnen de competenties ontwikkeld worden en waarop getoetst wordt. Het panel constateert dat alle competenties getoetst worden. In het HOF-onderwijs zijn de beroepstaken op drie niveaus geformuleerd, waarmee het hoogste niveau het niveau van de beginnende beroepsbeoefenaar beschrijft. De leerlijnen zijn ervoor om de ‘body of knowledge’ te waarborgen en de transfer van kennis tussen en binnen alle beroepstaken te bevorderen. Het panel vindt dat de opleiding er in geslaagd is om deze ‘body of knowledge’ in het onderwijsprogramma te borgen met de aantekening dat de oriëntatie op
20/53
© NQA - visitatie Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, Opleidingskunde,hbo-bachelor (vt/dt)
•
internationale ontwikkelingen (zowel binnen opleidingskunde als binnen bedrijven waarvoor opgeleid wordt) nog in de kinderschoenen staat (zie oordeel voldoende in facet 1.1). Uit evaluaties blijkt dat HOF-studenten het duidelijk vinden welke competenties en beroepstaken zij tijdens de opleiding werken. Pré-HOF- en HOF-studenten vinden de leerdoelen helder en relevant voor het beroep. Bijna alle alumni vinden dat de opleiding aansluit bij de eindkwalificaties.
Facet 2.3
Samenhang in opleidingsprogramma
Goed
Criteria - Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • Het panel vindt dat de opleiding goed heeft nagedacht over samenhang. Voor zowel de HOF- als de pré-HOF-programma’s geldt dat de drie beroepsrollen leidend zijn. In het pré-HOF-onderwijs zijn alle thema’s geformuleerd aan de hand van de drie beroepsrollen; in het HOF-onderwijs zijn de beroepsrollen uitgangspunt geweest voor de beschrijving van de kritische beroepssituaties die weer de basis gevormd hebben voor de beroepstaken en competenties. • Ook belangrijk voor de samenhang is het feit dat iedere periode een thema (préHOF) of een beroepstaak (HOF) centraal staat. Ter ondersteuning daarvan zijn er ondersteunende vakken (samengevat in drie leerlijnen), respectievelijk vier leerlijnen. In de verkorte deeltijdprogramma’s staat ook steeds een thema centraal maar zijn er minder ondersteunende vakken per periode. • Het panel herkent een duidelijke opbouw in de curricula. In Pré-HOF komen een aantal thema’s (en ondersteunende vakken) op diverse plekken in de opleiding terug met de aanduiding 1, 2 of 3. Deze cijfers verwijzen naar het niveau waarop de thema’s aangeboden worden. De HOF-beroepstaken zijn geformuleerd op drie niveaus en worden ook als zodanig aangeboden in de opleiding. Een uitzondering daarop is de beroepstaak ‘Inkopen’. In het Toetskader staat uitgebreid beschreven wat deze niveaus inhouden en wat de student moet beheersen binnen een beroepstaak op een bepaald niveau. Een hoger niveau vereist meer zelfstandigheid van de student. De opbouw in zelfstandigheid is in het HOF-programma ook terug te zien in de opbouw in didactische scenario’s (zie facet 2.7). • Om de samenhang te bewaken heeft de opleiding marktgroepen, een curriculumcommissie en productgroepen. Voor iedere beroeprol is een productgroep die zorgt voor samenhang binnen het cluster van beroepstaken en leerlijnen (HOF) of de thema’s en ondersteunende vakken (pré-HOF) en een logische opbouw in de onderwijseenheden. De marktgroepen zijn verantwoordelijk voor de samenhang binnen een bepaalde variant. De curriculumcommissie waarborgt de gehele samenhang van de opleiding. Het panel heeft van deze overleggroepen verslagen gezien.
© NQA - visitatie Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, Opleidingskunde,hbo-bachelor (vt/dt)
21/53
•
Uit de diverse evaluaties blijkt dat studenten (voltijd en deeltijd) en alumni tevreden tot zeer tevreden zijn over de samenhang van de opleiding. Het panel is dat ook: zowel de horizontale als de verticale samenhang is helder. Studenten weten aan welke competenties zij werken, wat het belang van die competenties voor het beroep is en welke opbouw naar zelfstandigheid en in moeilijkheidsgraad gevolgd wordt. Het panel vindt dat de opleiding iets meer aandacht kan schenken aan de samenhang tussen de drie beroepsrollen in de voorlichting maar dat is zeker geen reden om het oordeel voor dit facet te verlagen.
Facet 2.4
Studielast
Goed
Criteria - Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De opleiding werkt met een lescyclus van zeven weken, waarna een toetsweek en een herkansingsweek volgt. In de deeltijdcurricula wordt de week na de toetsweek ook gebruikt om tweedaagse trainingen te plannen. Doordat de opleiding tussentijdse inlevermomenten voor opdrachten inbouwt, moeten studenten hun werk bijhouden en voorkomen zij een grote ‘piek’ aan het einde van de periode. • Het aantal contacturen verschilt per variant. Voor het voltijdprogramma is het aantal contacturen 12-16 uur (pré-HOF) en 16 uur (HOF) per week. Voor de vierjarige deeltijdvariant zijn er gemiddeld 6-8 uur, plus 2 keer 8 uur training per periode, (préHOF) of 8 uur (HOF) contacturen per week. Voor de verkorte deeltijd is dat 4.5 uur, plus 2 keer 8 uur training per periode (pré-HOF) en 8 uur (HOF) per week. • Omdat deeltijdstudenten minder contacturen hebben, kiest de opleiding er soms voor de vorm van het onderwijs aan te passen. Een goed voorbeeld hiervan is de beroepstaak Trainen die voor deeltijdstudenten in twee volle dagen aangeboden wordt (‘blok’), terwijl de voltijdstudenten deze beroepstaak gedurende een periode aangeboden krijgen (‘lint’). In de verkorte deeltijdvarianten worden kleine tussenopdrachten vaak weggelaten en werkt de student eerder toe naar het beroepsproduct (zie ook facet 2.5). • In het studieloopbaanprogramma wordt expliciet aandacht besteed aan de studievoortgang van de student (zie ook facet 4.2). Dit gebeurt met name in de individuele gesprekken met studenten die in de regel tweemaal per studiejaar (préHOF) of eenmaal per periode (HOF) plaats vinden. Deeltijdstudenten gaven aan dat tijdens de gesprekken expliciet ingegaan wordt op de combinatie werk en studie omdat dat voor hen een potentieel struikelblok is. • Indien studenten te weinig studiepunten halen, brengt de opleiding in het eerste studiejaar een negatief bindend studieadvies uit (tot nu toe twee). Daarnaast kent de opleiding een aantal drempels.
22/53
© NQA - visitatie Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, Opleidingskunde,hbo-bachelor (vt/dt)
•
•
•
Studenten moeten bepaalde thema’s afgesloten hebben voordat zij op stage mogen gaan (pré-HOF), mogen pas deelnemen aan onderwijs op een volgend niveau als zij het voorgaande niveau hebben afgesloten (HOF) en moeten voordat zij aan de proeve van bekwaamheid beginnen in totaal 70% van de credits hebben gehaald én alle beroepstaken en praktijkleren op niveau 2 hebben afgesloten. De leerlijnen vormen ook een drempel: deze moeten afgesloten zijn om deel te kunnen nemen aan de summatieve competentiebeoordeling. Uit evaluaties blijkt dat studenten over het algemeen tevreden zijn over de studielast. Voltijdstudenten vinden dat de opleiding te doen is binnen de geplande studietijd en dat de opleiding het mogelijk maakt je eigen studietempo te realiseren (80%). Deeltijdstudenten zijn minder positief; hier zijn de percentages positieve reacties respectievelijk 55% en 74%. De combinatie werk-studie blijkt voor veel deeltijdstudenten zwaar. Uit de Jaarevaluatie komen afwijkende waarderingen: HOFstudenten zijn niet positief over de verspreiding van de studielast en vinden dat de propedeuse niet goed te doen is binnen de tijd die ervoor staat. Pré-HOF-studenten zijn positiever over de studielast. Alumni gaven in de interviews aan dat de opleiding studeerbaar was maar dat sommige blokken best zwaar waren. Wat soms ook een probleem vormde was het verschil in referentie/niveau tussen de deeltijdstudenten. Docenten benadrukten dat de verantwoordelijkheid voor de spreiding van de studielast bij de studenten ligt. Om de studenten tegemoet te komen heeft de opleiding in het eerste jaar een extra portfoliobeoordeling ingevoerd om de studielast voor instromende studenten wat te spreiden en ze te laten wennen aan het onderwijsconcept. Als er gegronde klachten zijn onderneemt de opleiding actie. Een voorbeeld is de verschuiving van een competentiebeoordeling voor de HOF-pilotgroep (derdejaars deeltijd) in januari 2007 waardoor de studielast meer verspreid werd. In pré-HOF heeft de opleiding vakken geïntegreerd zoals competentiemanagement en ontwikkeling van assessmentinstrumenten. Het panel concludeert dat de klachten over studielast voornamelijk voortkomen uit het feit dat (opnieuw) leren leren en leren reflecteren tijd kost. Studenten zijn zelf verantwoordelijk voor goede spreiding. De opleiding heeft factoren die de studievoortgang belemmeren weggenomen en biedt goede studiebegeleiding (zie facet 4.2): het programma is zeker studeerbaar.
Facet 2.5
Instroom
Voldoende
Criteria - Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: vwo, havo, middenkaderopleiding of specialistenopleiding (WEB) of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek.
© NQA - visitatie Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, Opleidingskunde,hbo-bachelor (vt/dt)
23/53
Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De opleiding heeft te maken met diverse instroom: vanuit havo, vwo, mbo, hbo en wo, met of zonder specifieke werkervaring. Door het aanbieden van verschillende varianten houdt men rekening met deze verschillen. Er is een: • Vierjarige voltijdopleiding waar studenten met een havo-, vwo-, of mbo- diploma instromen. • Vierjarige deeltijdopleiding die toegankelijk is voor deelnemers die ouder zijn dan 21 jaar en een afgeronde vooropleiding havo, vwo, mbo, hbo of wo hebben of een toelatingsexamen met goed gevolg afgelegd hebben. Deze studenten hebben werkervaring, alleen niet op relevant gebied, en vinden vaak tijdens hun studie relevant opleidingskundig werk zodat ze studie en werk meer kunnen combineren. Dit kan van invloed zijn op hun studietempo. • Tweejarige dagopleiding voor voornamelijk studenten die een opleidingskundige baan hebben bij Defensie. Alle studenten hebben minimaal een mbo-vooropleiding en worden toegelaten tot de opleiding op basis van een Cito-verklaring (Landmacht) en een intake-assessment. Op basis van het assessment besluit de opleiding of de student een plusprogramma (op het gebied van Ontwerpen van leerarrangementen en Trainen) of deficiëntieprogramma (spelling of ict-vaardigheden) moet volgen. Bij deze variant sluiten ook studenten aan die een relevante hbo- of wo-opleiding hebben maar geen relevante werkervaring. • Tweejarige avondopleiding voor studenten die in het bezit zijn van een verwant hboof wo-diploma en minimaal één jaar werkzaam zijn in een opleidingskundige functie. Indien zij hieraan voldoen krijgen ze een intakegesprek. • Vanaf september 2007 zal er nog één verkorte opleiding bestaan van twee tot tweeënhalf jaar met één dag contractonderwijs per week en een duidelijk genormeerd praktijkgedeelte. Toelating geschiet op basis van een relevant en verwant hbo/wo-diploma of een CITO-verklaring van Defensie aangevuld met een intake-assessment. • Per april 2007 is de verdeling van studenten over de varianten als volgt: 73 voltijd, 85 vierjarig deeltijd, 59 tweejarig avond en 56 tweejarig dag (waarvan 45 van Defensie en 11 niet-Defensie). Het panel vindt het goed dat de dagopleiding niet alleen uit Defensie-studenten bestaat en deze studenten een deel van het praktijkleren buiten het eigen werkveld moet uitvoeren. Studenten willen dat zelf overigens ook graag. • Het panel vindt het goed dat studenten in samenspraak met de studieloopbaanbegeleider kunnen versnellen of vertragen: het Intake Stroomdiagram biedt hierin veel duidelijkheid. Dit wordt opgenomen in het Persoonlijk Ontwikkelingsplan (POP) van de student. Differentiatie naar niveau en tempo (zowel vertraging als versnelling) wordt door het panel toegejuicht. • Het panel heeft een vergelijking gezien van de voltijd- en deeltijdcurricula. Daaruit blijkt onder andere dat deeltijdstudenten geen snuffelstage volgen en minder studiepunten behalen met hun stages. Deze vrijstelling is gebaseerd op eerdere stage- en werkervaringen. Een aantal modules worden in een andere vorm aangeboden: de module coachingsvaardigheden bijvoorbeeld wordt in de deeltijdvariant aangeboden als een tweedaagse training.
24/53
© NQA - visitatie Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, Opleidingskunde,hbo-bachelor (vt/dt)
•
In de deeltijdvarianten worden een aantal modules geïntegreerd aangeboden binnen de beroepstaak / het thema. De module onderzoeksmethoden bijvoorbeeld is geïntegreerd in behoefteonderzoek, toetsconstructie in ontwerpen en ontwikkelen. De voltijdgroep volgt module trainen 4 om ervaring op te doen met het trainen van een echte doelgroep. De deeltijdstudent krijgt deze gelegenheid tijdens werk of stage. Uit evaluaties blijkt dat voltijdstudenten vinden dat de opleiding redelijk tot goed aansluit op hun kennis en ervaring, bij de deeltijdstudenten ligt dit percentage hoger. Een ruime meerderheid van de deeltijdstudenten (HOF) geeft aan dat het programma goed aansluit op hun eerder verworven competenties. Toch bleek tijdens de interviews dat studenten in de deeltijdvariant last hebben van een (te) verschillend niveau met betrekking tot (werk)ervaring. Het panel vindt dit punt erg belangrijk en vraagt de opleiding daar permanent oog voor te houden tijdens de toelating. Het is reden om voor dit facet een voldoende te geven in plaats van een goed.
Facet 2.6
Duur
Voldaan
Criteria - De opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum: hbo-bachelor: 240 studiepunten. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De opleiding gaat uit van een vierjarig basisprogramma van 240 EC. Op basis van criteria kunnen studenten deelnemen aan de verkorte varianten van de opleiding, die minder EC beslaan: Voltijdopleiding pré-HOF Voltijdopleiding HOF Deeltijdopleiding pré-HOF Deeltijdopleiding HOF Verkorte dagopleiding pré-HOF Verkorte dagopleiding HOF Verkorte avondopleiding pré-HOF
Facet 2.7
Tijdsduur 4 jaar 4 jaar 4 jaar 4 jaar 2 jaar 2 jaar 2 jaar
Studiepunten 168 168 124 (44 vrijstelling) 168 68 (100 vrijstelling) 68 (100 vrijstelling) 42 (126 vrijstelling)
Afstemming tussen vormgeving en inhoud
EC 240 240 177 240 97,5 97,5 60
Goed
Criteria - Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. - De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
© NQA - visitatie Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, Opleidingskunde,hbo-bachelor (vt/dt)
25/53
Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • Uit het materiaal dat het panel bestudeerd heeft blijkt dat in het pré-HOF-onderwijs de cases praktijkgericht zijn, kennis en vaardigheden worden geïntegreerd en studenten zelfstandig en samen in kleine groepjes werken. In het thema-onderwijs wordt gebruik gemaakt van opdrachtgestuurd, casusgestuurd en projectonderwijs. De opbouw in complexiteit blijkt uit de niveau-indeling. De didactiek is activerend: werkvormen zoals presenteren, rollenspelen en organiseren van eigen bijeenkomsten staan centraal. Daarnaast wordt ook gebruik gemaakt van hoorcolleges, samenwerken in groepen en trainingen. • Uit het materiaal van het HOF-onderwijs blijkt dat het competentieleren via realistische, actuele beroepstaken is vormgegeven. De opleiding gebruikt verspreid over de drie niveaus zes didactische scenario’s waarin de mate van complexiteit en zelfstandigheid toeneemt en sturing juist afneemt: o Op niveau 1: opdrachtgestuurd en casusgestuurd onderwijs o Op niveau 2: probleemgestuurd en projectonderwijs o Op niveau 3: action learning en bewijsmateriaalgestuurd onderwijs. Het panel heeft gezien dat in opdracht- en casusgestuurd onderwijs de studenten individueel of in een groep aan een opdracht werken. Bij probleemgestuurd onderwijs gaat het meer om het individueel zoeken van oplossingen en deze vervolgens in een groep uitwisselen. Projectonderwijs leent zich uitstekend voor groepswerk. Action learning richt zich met name op het ervaring opdoen in de praktijk en deze via intervisie uitwisselen met medestudenten. Bij bewijsmateriaalgestuurd onderwijs zal de student zoveel mogelijk zelf invulling aan zijn onderwijs geven en kan hij, indien nodig, de docent hierbij inschakelen. Het panel is te spreken over de didactische scenario’s en de verschillende werkvormen die daarbinnen worden ingezet. Voorbeelden van werkvormen die in HOF gebruikt worden zijn trainingen, hoorcolleges, groepswerk, expertgroepen en presentaties. Studenten leren op deze manier diverse werkvormen kennen die zij zelf in de praktijk kunnen gebruiken. De vormen waarin het onderwijs gegoten wordt sluit volgens het panel aan op de fasen in de opleiding. • Uit evaluaties blijkt dat pré-HOF-studenten vinden dat de leeractiviteiten aansluiten bij de leerdoelen en dat samenwerken gestimuleerd wordt. HOF-studenten vinden dat het programma bijdraagt om zelf verantwoordelijkheid te nemen voor het eigen leerproces, dat het programma samenwerken en zelfstandig en zelfsturend leren stimuleert. Pré-HOF-studenten zijn minder positief over de mate waarin het programma oploopt in complexiteit en de mate waarin het programma stimuleert zelfverantwoordelijkheid te nemen. Met de invoering van de didactisch scenario’s (HOF) zal dit veranderen: HOF-studenten zijn er dan ook meer tevreden over. Uit alumnionderzoek blijkt oud-studenten de werkvormen van de opleiding adequaat vinden. • Het panel concludeert dat ICT een duidelijke rol binnen de opleiding heeft: er wordt gebruik gemaakt van Blackboard en studenten moeten bijvoorbeeld een e-learning module met toets ontwikkelen. De opleiding vertelde het panel dat zij het aan haar stand verplicht vindt het gebruik van ICT nog verder uit te breiden. Het is onderdeel van haar top drie aan beleidsvoornemens.
26/53
© NQA - visitatie Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, Opleidingskunde,hbo-bachelor (vt/dt)
Facet 2.8
Beoordeling en toetsing
Voldoende
Criteria - Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • In het pré-HOF-programma worden de thema’s getoetst door middel van presentaties, producten, reflectieverslagen, theoretische verantwoording, et cetera. De opleiding hanteert een overzicht van de toetsvormen waaruit het panel opmaakt dat er voldoende variatie is in groeps- en individuele producten. De criteria staan vermeld in de studiegids. De stage wordt beoordeeld door middel van opdrachten en de beoordeling van de stagebegeleider op de werkplek. De stagedocent van de opleiding heeft het uiteindelijke oordeel zoals in het Stagewerkboek staat. Het afstuderen wordt beoordeeld door twee beoordelaars, waarvan één beoordelaar het afstuderen ook begeleid heeft. Het afstuderen wordt getoetst aan de hand van vier onderdelen: een eindproduct, de theoretische verantwoording, de eindreflectie en een presentatie. Dit gebeurt aan de hand van beoordelingscriteria die in de Handleiding Afstudeerproject opgenomen zijn. • HOF-studenten worden beoordeeld op basis van het Toetskader. Zoals eerder beschreven bestaat dat kader uit drie onderdelen: de beroepstaak via het portfolio, de competenties en de professionele standaard (de algemene eisen waaraan een hbo-professional moet voldoen, zie ook facet 1.2). Het belangrijkste onderdeel is de toetsing van de beroepstaken. Ze worden integraal getoetst tijdens de summatieve competentiebeoordeling die twee maal per studiejaar plaatsvindt. Voor iedere beroepstaak staan in het Toetskader een beschrijving per niveau (propedeuse, hoofdfase en startbekwaam) met daarbij de criteria voor competent handelen. Studenten verzamelen bewijslast in hun portfolio zoals een adviesrapport, een theoretische onderbouwing, een reflectieverslag, een DVD van een training of formatieve feedback van een docent. Assessoren beoordelen de competentieontwikkeling én de kwaliteit van de bewijslast. Aanvullend op het portfolio kan een gesprek of performance-assessment plaatsvinden. Voor iedere beroepstaak zijn knock-out criteria (harde, niet compenseerbare eisen) geformuleerd. • De opleiding probeert in HOF zoveel mogelijk met externe assessoren te werken. Een assessorenkoppel bestaat bij voorkeur uit een docent én een externe assessor (afkomstig uit het opleidingskundig werkveld). Alle assessoren hebben een training gevolgd van NDO (de contractafdeling van de HAN). Vanwege de kleine omvang van het team zijn alle docenten tevens assessor. Assessoren krijgen voor elke summatieve competentiebeoordeling van de verantwoordelijke productgroep een beoordelingsformat met indicatoren. De vorm van beoordelen is in een format vastgesteld, deze staat vermeld in de studiegids. Het beoordelingsformat is een uitwerking van het Toetskader en biedt concreet houvast voor de assessoren. Ook borgt het de intersubjectiviteit.
© NQA - visitatie Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, Opleidingskunde,hbo-bachelor (vt/dt)
27/53
•
•
•
•
De toetsing van het HOF-praktijkleren (minimaal 25% van de studietijd) gebeurt door middel van een apart praktijkassessment. In de beoordeling wordt ook het Toetskader gehanteerd; studenten voeren beroepstaken uit en worden beoordeeld op hun competenties in de praktijk. Een kritische kanttekening is de grote tijdsinvestering voor docenten. Het afnemen van assessments blijkt te tijdrovend. De opleiding heeft dit opgepakt en is op zoek naar praktische oplossingen. Zo is er dit studiejaar al besloten de summatieve beoordelingen te laten uitvoeren door de docent van de onderwijseenheid én een onafhankelijke assessor. Voor volgend studiejaar zal gekeken worden welke onderdelen al in het onderwijs getoetst kunnen worden om vervolgens als verplichte bewijslast opgenomen te worden in het portfolio. De toetsing zal dan voor een deel van de producten plaatsvinden door de docent van de onderwijseenheid én voor het overig deel door een onafhankelijke assessor (uit het werkveld, zie eerder). In HOF wordt kennis getoetst in de leerlijnen aan de hand van opdrachten of schriftelijke toetsen. De leerlijntoetsen zijn verplicht bewijsmateriaal bij de desbetreffende beroepstaak. Studenten worden beoordeeld op hun individuele competenties en op samenwerken. Het panel concludeert vanuit het Toetsboek dat er voldoende afwisseling zit in toetsvormen en dat er een evenwichtige verdeling is van groepsproducten en individuele producten. Uit evaluaties blijkt dat studenten redelijk tevreden zijn over de manier waarop hun beroepscompetenties worden getoetst. Alumni zijn dat ook. Het panel ziet dat de toetsing in HOF meer integraal en praktijkgericht is; dat past bij het didactisch concept (zie facet 2.7). Wel concludeert het panel dat de toetsing in ontwikkeling is en dat de snelle ontwikkelingen soms tot onduidelijkheid bij studenten leiden. Studenten blijken bijvoorbeeld onzeker over het aantonen van competenties of over de feedback van assessoren. Het panel concludeert dat de opleiding op dit punt nog naar een goede balans aan het zoeken is. De opleiding wil de communicatie naar studenten verbeteren en heeft een nieuw toetsboek voor docenten en een handleiding voor studenten over summatieve toetsen gemaakt. Het panel onderstreept dat de opleiding aan haar stand verplicht is om te beschikken over valide en betrouwbaar toetsinstrumenten en als ambitie zou moeten hebben om te excelleren op dit punt. Omdat de opleiding nog meer tijd en energie zal moeten steken in het thema toetsen en beoordelen om het continu op een professioneel hoog niveau te houden, geeft het panel hier een voldoende.
Onderwerp 3
Facet 3.1
Inzet van Personeel
Eisen HBO
Goed
Criteria - Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroepspraktijk.
28/53
© NQA - visitatie Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, Opleidingskunde,hbo-bachelor (vt/dt)
Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • Opleidingskunde is een jonge opleiding. Uit de CV’s blijkt dat nagenoeg alle docenten recentelijk uit het bedrijfsleven komen en relevante werkervaring hebben. Uit evaluaties blijkt dat HOF-studenten en alumni ruimschoots positief zijn over de praktijk- en beroepsgerichtheid van docenten. Het panel constateert dat het personeel op verschillende manieren met de beroepspraktijk in aanraking komen: alle docenten worden betrokken bij stagebegeleiding en afstuderen en hebben via die weg contact met bedrijven; bij diverse onderwijseenheden zijn bedrijven betrokken die een realistische praktijkopdracht aanleveren; de opleiding heeft een commerciële tak, namelijk HAN Competens, die commerciële diensten voor bedrijven levert; de opleiding maakt gebruik van gastdocenten en freelancers uit de praktijk; een aantal docenten neemt deel aan professionele netwerken, bijvoorbeeld NVO2, Boxmeergroep en Outdoors; en drie keer per jaar komt de werkveldadviescommissie bij elkaar waarvoor productgroepen actuele thema’s naar voren schuiven. • De lector (‘Leren en veranderen in organisaties’) heeft een rol in de deskundigheidbevordering van het docenten team. Onder zijn leiding zal het schrijven van artikelen (bijvoorbeeld in O&O) aandacht krijgen, zijn er lezingen en krijgt internationalisering vorm. • Het panel constateert dat gastdocenten en freelancers ingezet worden voor actuele thema’s. De opleiding put uit een vaste club mensen en geeft hen duidelijke kaders mee. Er is een handleiding voor externen. De externen waarmee het panel sprak gaven aan dat zij uitgebreid worden voorgelicht en voorbereid.
Facet 3.2
Kwantiteit personeel
Goed
Criteria - Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • Van het totale personeelsbestand van Opleidingskunde is circa 13 fte’s onderwijzend personeel en 3,4 fte’s ondersteunend personeel (administratie, praktijkbureau, onderwijskundig medewerker). Docenten worden ingezet voor lesgebonden onderwijstaken (45%), niet lesgebonden onderwijstaken (30%) en ontwikkelen/beheerstaken (25%). Omdat Opleidingskunde een kleine en relatief jonge opleiding is, besteden docenten relatief veel tijd aan onderwijsontwikkeling. Naast het kernteam van docenten maakt de opleiding regelmatig gebruik van freelancers en gastdocenten (30% bij Trainen en 10% bij de overige beroepstaken). • Opleidingskunde werkt met onderwijsassistenten (junioren) en docenten (docent 2, docent 1, hoofddocent 2, hoofddocent 1). ‘Junioren’ zijn recent afgestudeerde opleidingskundigen/ onderwijskundigen die onder supervisie van de docenten worden ingezet op het terrein van curriculumontwikkeling of bijzondere taken.
© NQA - visitatie Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, Opleidingskunde,hbo-bachelor (vt/dt)
29/53
•
•
Deze systematiek heeft twee doelen, namelijk het functioneel ontlasten van hoog gekwalificeerde docenten in routinematige en/of ontwikkelwerkzaamheden zodat zij deze tijd kunnen investeren in onder andere onderwijs of studentbegeleiding en het beiden van relevante werkervaring (minimaal 1 tot maximaal 2 jaar) aan recent afgestudeerde opleidingskundigen om daarmee de stap voor hen naar een structurele arbeidsplaats in het werkveld te vergemakkelijken. Op faculteitsniveau zijn streefdoelen geformuleerd ten aanzien van de docentstudentratio: 1:28. De opleiding streeft naar een lagere docent-studentratio vanwege het feit dat zij een relatief jonge opleiding is waar de laatste jaren veel ontwikkeld is en vanwege de inhoud van de opleiding waardoor er vaak met kleinere groepen gewerkt wordt (bijvoorbeeld bij trainingsactiviteiten). De feitelijke docent-studentratio is ongeveer 1:24. Dat is adequaat volgens het panel. De werkdruk wordt door de docenten als hoog ervaren. Zij zijn betrokken bij een productgroep, een marktgroep (zie facet 2.3), hebben taken zoals opleidingscommissie of examencommissie en hebben veel tijd besteed aan de ontwikkeling van de nieuwe opleiding en de invoering van HOF. Het panel vindt de betrokkenheid van de medewerkers tegelijkertijd de sterkte en zwakte van de opleiding. De opleiding verwacht dat de ervaren werkdruk nu minder zal worden: er hoeven als de invoering van HOF gerealiseerd is bijvoorbeeld geen aparte studiegidsen meer gemaakt te worden voor HOF en pré-HOF. Het panel hoopt dat de opleiding ook het aantal overleggen omlaag weet te krijgen en is blij dat de docenten en het management zich de aankomende jaren vooral gaan richten op verfijning en efficiëntie van de opleiding en geen grote omwentelingen meer nastreeft. Het systeem van junioren en docenten biedt ook enige oplossing. Het panel concludeert dat de werkdruk als hoog ervaren wordt maar dat er voldoende personeel is.
Facet 3.3
Kwaliteit personeel
Goed
Criteria - Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De HAN heeft centraal een tweetal kerncompetenties gedefinieerd die voor alle medewerkers gelden: resultaat- en verbetergericht werken en integer handelen. Uit het Personeelsplan van de opleiding blijkt dat de opleiding onder de noemer van ‘practice what you preach’ de competentieontwikkeling van studenten en het proces dat daartoe leidt ook voor docenten wil laten gelden. Dat betekent dat competenties en competentieontwikkeling centraal staan in de functioneringsgesprekken en er sprake is van resultaatgerichtheid (accountability). In de jaarlijkse Resultaat & Ontwikkelingsgesprekken met de directie bespreken medewerkers de huidige en toekomstige werkzaamheden, eventuele knelpunten en de kwaliteit van de werkzaamheden mede aan de hand van de periode-evaluaties door studenten.
30/53
© NQA - visitatie Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, Opleidingskunde,hbo-bachelor (vt/dt)
•
•
Verder worden afspraken gemaakt over de toekomstige ontwikkelingen en deskundigheidsbevordering. Er wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van een Persoonlijk Ontwikkelingsplan (POP). Het panel constateert dat de opleiding ruim aandacht besteedt aan deskundigheidsbevordering. Nagenoeg alle personeelsleden met een vaste aanstelling hebben scholing gevolgd op het gebied van studieloopbaanbegeleiding, afname assessments, ontwikkelen studiemateriaal, opzetten courses en competentiegericht opleiden. Uit notulen van studiedagen blijkt dat de opleiding geregeld studiedagen organiseert met onderwerpen als ICT in het onderwijs, leerbronnen en curricula, kwaliteitszorg, competentieprofiel, activerende didactiek, competentie toetsing, clustering beroepstaken, ervaringen HOF, et cetera De scholing heeft de laatste jaren begrijpelijkerwijs veelal plaatsgevonden in het kader van de door de HAN opgepakte onderwijsvernieuwing (HOF). Daarnaast zijn nagenoeg alle individuele wensen voor (externe) scholing positief beantwoord door het management en waren er veel leerzame opleidingskundige activiteiten zoals samenwerking met lectoren op relevante inhoudelijke thema’s, HAN Compentens opdrachten in de beroepspraktijk, internationale congressen (ASTD/CIPD werd door het hele team bezocht), et cetera Het feit dat er geen hoge medewerkerstevredenheid uit de HAN-evaluatie naar voren kwam (6.1 voor geboden faciliteiten voor deskundigheidsbevordering en 6.8 voor de mogelijkheden voor loopbaanontwikkeling) heeft volgens de opleiding en het panel vooral te maken met de drukke periode waarin het zeer enthousiaste team de opleiding moest ontwikkelen. Het is een jong team met veel recente praktijkervaring. Het panel wijst hier wel op het belang van pro-actieve en initiërende (internationale) professionalisering bij een unieke opleiding als deze. Studenten geven in het HAN Studenttevredenheidsonderzoek (Jaarrapport) aan dat docenten bereikbaar en behulpzaam zijn. Uit de periode-evaluaties blijkt dat zij vinden dat docenten bijdragen aan een georganiseerd verloop (pré-HOF) en dat zij zeer deskundig zijn (pré-HOF en HOF). Uit medewerkerenquêtes blijkt dat docenten zich erg betrokken voelen bij de afdeling en de onderlinge samenwerking met collega’s als zeer goed beoordelen. Ook zijn zij tevreden over de variatie in hun werkzaamheden. Docenten geven aan dat de werkzaamheden voldoende aansluiten op hun competenties. Docenten zijn tevreden over de mate waarop zij invloed uitoefenen op de beleidskeuzen van de afdeling en de werkzaamheden worden onderling goed afgestemd.
Facet 4.1
Materiële voorzieningen
Voldoende
Criteria - De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
© NQA - visitatie Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, Opleidingskunde,hbo-bachelor (vt/dt)
31/53
Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • Het panel constateerde tijdens de rondleiding dat er goed ingerichte lokalen ter beschikking zijn voor onderwijs in grotere en kleinere groepen. Er zijn ook een aantal spreekkamers voor individuele gesprekken of werken in kleine groepjes beschikbaar waarvan de meeste ruimtes voorzien zijn van een computer. Een aantal theorielokalen is ingericht met een beamer. Laptops en videoapparatuur zijn beschikbaar voor docenten en studenten. Opleidingskunde heeft een eigen kantoortuin en vier werkkamers. Eén van de werkkamers is ingericht als stiltewerkplek. Opleidingskunde heeft een eigen digitale werkruimte (e-place) waar alle docenten bij kunnen. • Voor raadplegen en lenen van boeken, tijdschriften, kranten, cd-rom’s en dergelijke kunnen studenten en docenten gebruik maken van het Studielandschap. Het Studielandschap dient ook als werkruimte voor groepjes studenten en er staan computers. Op de computers is specifieke software (Dreamweaver, Mediator en SPSS) en generieke software aanwezig, zoals Microsoft Office, Microsoft MovieMaker en Adobe Photoshop. Het Studielandschap is een aantal avonden per week geopend voor deeltijdstudenten. Het Studielandschap is onlangs door verhuizing van de opleiding Pedagogiek naar een andere locatie, veel boeken kwijtgeraakt die interessant zijn voor de studenten Opleidingskunde. Het panel vindt dit erg jammer. De bibliotheek van de HAN Campus is niet ver weg maar studenten blijken de oversteek niet snel te maken. Studenten kunnen ook terecht bij de bibliotheken van de Radboud Universiteit, gelegen aan de overkant van de weg. De ratio computer-studenten is 1 op 13,5. • Voor vragen met betrekking tot inschrijving, collegegeld en collegekaart, rooster, reservering lokalen en informatie over bekijken van studieresultaten en dergelijke kunnen studenten terecht bij Bureau Studentzaken. Voor ondersteuning bij ICTproblemen is er een ICT-helpdesk voor studenten en een ICT helpdesk voor personeel. Voor informatie over studie en stages in het buitenland is een International Office gevestigd op de campus. • Uit evaluaties blijkt dat studenten in stijgende lijn tevreden zijn over de materiële voorzieningen. Ze zijn niet geheel tevreden over de computervoorzieningen en studieruimtes. Docenten zijn redelijk tevreden over de inrichting en beschikbaarheid van hun werkplek. De inrichting van de werkplek scoorde in het Medewerkerstevredenheidsonderzoek een krappe voldoende. De opleiding zou graag de beschikking hebben over meer ruimte, zodat ook alle docenten een eigen, relatief rustige werkplek hebben. Vanwege de ontevredenheid tot matige tevredenheid van studenten en docenten met betrekking tot dit facet en de afgenomen toegankelijkheid tot interessante boeken geeft het panel een voldoende.
32/53
© NQA - visitatie Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, Opleidingskunde,hbo-bachelor (vt/dt)
Facet 4.2
Studiebegeleiding
Voldoende
Criteria - De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op de studievoortgang. - De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • Bij Opleidingskunde zijn de volgende instanties en functionarissen betrokken als het gaat om studiebegeleiding: de studieloopbaanbegeleider (SLB’er), de studentendecaan en de studentenpsychologen verbonden aan de Radboud Universiteit. • De SLB’er begeleidt studenten uit een bepaalde lesgroep, op individueel en/of groepsniveau bij het opbouwen van het portfolio en het opstellen van het POP en studiecontract. Alle docenten zijn SLB’er. Zij zijn op diverse studiedagen geweest. Studenten volgen in het eerste jaar de training ‘Competent in leren’ waarin ze getraind worden in het ‘leren leren’, daarnaast wordt in de studieloopbaanbegeleiding aandacht besteed aan reflecteren. Studenten krijgen feedback op reflectieverslagen, leeswijzers en POP’s. In de plenaire bijeenkomsten wordt aandacht besteed aan de studeerbaarheid van het curriculum en manieren waarop in deze opleiding wordt geleerd. Individuele studeerproblemen komen aan de orde tijdens individuele gesprekken (viermaal per jaar en extra op aanvraag van de student). Bij de uitvoering van SLB worden de volgende instrumenten gebruikt: individueel gesprek, groepsbijeenkomsten, introductiedag, opdrachten beroepsoriëntatie, trainingen persoonlijke ontwikkeling, workshops, intervisie en peercoaching. In ‘Studieloopbaanbegeleiding; kloppend hart van Opleidingskunde’ is een overzicht te vinden van de vormgeving van SLB in de verschillende studiejaren. • In pré-HOF is studieloopbaanbegeleiding een mix van groepsbijeenkomsten, individuele gesprekken (tweemaal per jaar) en intervisie. Aan het begin van iedere periode vindt een plenaire bijeenkomst plaats. Studenten maken een POP en een ontwikkelingsportfolio. Voor de voltijdstudenten is er voor elk jaar een maattraject gemaakt; zo gaat het derde jaar vooral in op de praktijkervaringen van studenten en de leerdoelen die zij nog willen halen. Het vierde jaar besteedt SLB vooral veel aandacht aan afstuderen. In de (verkorte) deeltijd is met name ook de combinatie werk en studie een belangrijk onderwerp, blijkt uit de Handleiding Studieloopbaanbegeleiding Deeltijd 2005-2006. • Studieloopbaanbegeleiding wordt op diverse manieren geëvalueerd. De meerderheid van voltijd- en deeltijdstudenten vindt dat zij goed begeleid wordt bij studieproblemen. Een kleine meerderheid van voltijd- en deeltijdstudenten is tevreden over de studieloopbaanbegeleiding. Pré-HOF studenten zijn minder positief over de begeleiding. Het panel constateert echter dat de opleiding het laatste jaar veel verbeterd heeft aan SLB: het is meer geïntegreerd in de rest van het
© NQA - visitatie Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, Opleidingskunde,hbo-bachelor (vt/dt)
33/53
•
•
•
onderwijsprogramma en heeft een intensiever karakter gekregen. De speciale productgroep SLB die geformeerd is, heeft meer lijn gebracht in het SLB-programma, er is meer samenhang gekomen, er wordt intensiever aandacht besteed aan het ‘leren leren’ en er zijn meer uren voor beschikbaar gekomen. Het resultaat hiervan is duidelijk terug te zien in de evaluatieresultaten: in de Jaarevaluatie scoren de HOFgroepen aanzienlijk hoger op tevredenheid over de SLB. In het pré-HOF-programma is ook actie ondernomen om de tevredenheid te vergroten: er zijn nu onder andere intervisiebijeenkomsten die minder tijd kosten. De studenten worden op een aantal manieren geïnformeerd over de studie, nieuwe regelingen, roosters, et cetera, namelijk via de SLB’er, het intranet, Blackboard, de website van de opleiding, de email, de postvakken en de Nieuwsbrief die viermaal per jaar wordt verspreid onder studenten. De registratie van de studievoortgang vindt plaats via het Progress-systeem. Per blok en per studiejaar worden de resultaten van de studenten in dit systeem vastgelegd. Met ingang van februari 2007 wordt HANbreed ‘HAN-SIS’ ingevoerd; een nieuw registratiesysteem dat voldoet aan de eisen van HOF. Uit evaluaties blijkt dat studenten kritisch zijn over de informatievoorziening: studenten vinden dat de informatie soms te laat komt en niet altijd eenduidig is. Dat werd bevestigd in de gesprekken die het panel voerde. De opleiding heeft het tot aandachtspunt benoemd in het jaarplan van de kwaliteitszorgcommissie: er is een procescoördinator aangesteld en er wordt een communicatieplan opgesteld. Het panel concludeert dat de studieloopbaanbegeleiding in het HOF-programma goed is en dat in pré-HOF verbeteringen zijn aangebracht. De opleiding is al aan de slag gegaan met het verbeteren van de informatievoorziening. Vanwege deze punten geeft het panel een voldoende voor dit facet.
Onderwerp 5
Facet 5.1
Interne kwaliteitzorg
Evaluatie resultaten
Goed
Criteria - De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • Het panel constateert dat de opleiding structureel onderzoek uitvoert onder studenten, medewerkers, alumni en werkveld. Er is een Kwaliteitszorgplan waarin een overzicht is opgenomen van de instrumenten met bijbehorende doelen, streefnormen, verantwoordelijken en de planning en een kwaliteitszorgoverleg waarin het kwaliteitszorgbeleid uitgezet en gecontroleerd wordt. Bij de meeste metingen wordt gebruik gemaakt van een tienpuntsschaal of een percentage dat kan oplopen tot 100%. Uitgangspunt voor de beoordeling van de uitkomsten van de metingen is een norm van minimaal een 7 of minimaal 70%.
34/53
© NQA - visitatie Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, Opleidingskunde,hbo-bachelor (vt/dt)
•
•
De opleiding voert de volgende evaluaties uit: de periode-evaluaties (onderwijsprogramma-evaluatie uitgevoerd na iedere periode), de jaarevaluatie (eenmaal per jaar), evaluatie onder afstudeerders en begeleiders (eenmaal per jaar), alumnionderzoek (tweejaarlijks) en werkveld onderzoek (tweejaarlijks). Daarnaast voert de HAN jaarlijks de volgende evaluaties uit: het Studenttevredenheidsonderzoek, het Medewerkerstevredenheidsonderzoek en het Instroom- en doorstroomonderzoek. De opleiding voert mondelinge evaluaties uit wanneer er onder de norm wordt gescoord en deze resultaten niet verklaarbaar zijn, of wanneer er nieuwe onderwijsvormen of inhouden zijn geïntroduceerd bij studenten. Het panel constateerde dat studenten liever (vaker) mondelinge evaluaties willen dan schriftelijke evaluaties. De Opleidingscommissie heeft dat al opgepakt. Er zal ook vaker digitaal geëvalueerd worden zodat de student het evaluatiemoment zelf kan bepalen.
Facet 5.2
Maatregelen tot verbetering
Goed
Criteria - De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • Het panel constateert dat het kwaliteitszorgsysteem cyclisch en goed gedocumenteerd is. Uit notulen van de productgroepen en in het Jaarrapport Kwaliteitszorg staan verbeteracties vermeld. Van alle productgroepen is er een overzicht met verbeteracties op het niveau van een onderwijseenheid en met concrete verantwoordelijken benoemd. In het Jaarrapport staat voor verschillende onderzoeken (zoals studenttevredenheidsonderzoek en alumnionderzoek) een streefnorm, een samenvatting van de uitkomsten en verbeteracties. Er wordt een vergelijking gemaakt met het jaar ervoor. • In het Jaarrapport staan alle verbeteracties opgesomd. Een aantal voorbeelden zijn: o verbetering van de keuzemogelijkheden in het persoonlijke studietraject door in de voorlichting beter aan te duiden wat de keuzemogelijkheden zijn. De score van de studenten moet van 64 naar 70% (voortgekomen uit het studententevredenheidsonderzoek 2005); o een extra portfoliobeoordeling na de eerste periode zodat studielast meer verspreid is en studenten eerder wennen aan het onderwijsconcept (voortgekomen uit mondelinge evaluatiegesprekken met eerstejaars HOFstudenten); o aanscherping van het toetskader met name de professionele standaard (voortgekomen uit jaarevaluatie onderwijs); o werkdruk verlagen door aantrekken nieuwe medewerkers (voortgekomen uit het medewerkerstevredenheidonderzoek 2005).
© NQA - visitatie Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, Opleidingskunde,hbo-bachelor (vt/dt)
35/53
Facet 5.3
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en het beroepenveld
Goed
Criteria - Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • Studenten worden schriftelijk en mondeling bevraagd over allerlei zaken die te maken hebben met de kwaliteit van het onderwijs. Uit de notulen blijkt dat veranderingen in het onderwijs besproken worden in de Opleidingscommissie. Via de nieuwsbrief worden studenten op de hoogte gehouden van verbeteractiviteiten naar aanleiding van de evaluaties. Uit evaluaties blijkt dat de betrokkenheid bij de opleiding hoog scoort: een ruime meerderheid geeft aan dat klachten serieus worden genomen en er voldoende inspraakmogelijkheden zijn. Pré-HOF-studenten zijn minder positief dan HOF-studenten (veel studenten geven een neutraal antwoord). • Docenten worden schriftelijk bevraagd in het HANmedewerkerstevredenheidsonderzoek en krijgen in het functioneringsgesprek ruimte om zaken aan de orde te stellen wat betreft het onderwijs en de organisatie. De docent ontvangt de resultaten van de schriftelijke evaluatie van de relevante onderwijseenheden of vakken/leerlijnen en evalueert het onderwijs vaak mondeling met studenten. Nadat de docent de resultaten heeft ontvangen levert hij/zij een verbeterplan aan bij de productgroep. De productgroep is verantwoordelijk voor het daadwerkelijk vaststellen van de verbeterpunten en het uitvoeren daarvan. De evaluatieresultaten dienen overigens ook als input voor het functioneringsgesprek. Docenten worden op de hoogte gehouden van andere evaluatieresultaten via het Infobulletin voor medewerkers en op studiedagen gerelateerd aan kwaliteitszorg. Uit evaluaties blijkt dat docenten tevreden zijn over de mogelijkheid om invloed uit te oefenen op de beleidskeuzes. • Informatie over het beroepenveld wordt verzameld via de werkveldadviescommissie, de contacten met praktijkorganisaties en opdrachtgevers uit de praktijk die een rol spelen in het onderwijs. De werkveldadviescommissie heeft een belangrijke functie in het kader van de kwaliteitsbewaking van het curriculum, met name wat betreft de actualiteit en relevantie van competenties en de afstemming van competenties en curriculum op de vraag vanuit het werkveld. In het interview met vertegenwoordigers van het beroepenveld bleek dat de leden zich gehoord voelen door de opleiding. Het curriculum is echt in samenspraak met hen ontwikkeld. • Het panel beseft dat de jonge opleiding nog relatief weinig alumni heeft. Het constateert dat er wel al alumnibijeenkomsten waren (bijvoorbeeld over Gamebased Learning) en een eerste vragenlijst is verstuurd die inzicht geeft in de aansluiting van het opleidingsprogramma en de beoogde eindkwalificaties, de samenhang van het opleidingsprogramma, het niveau van de opleiding en de studeerbaarheid. Het panel
36/53
© NQA - visitatie Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, Opleidingskunde,hbo-bachelor (vt/dt)
verwacht dat de opleiding alumni structureel bij de opleiding zal blijven betrekken, net als de studenten, docenten en het werkveld.
Onderwerp 6
Facet 6.1
Resultaten
Gerealiseerd niveau
Voldoende
Criteria - De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • Pré-HOF: De stage heeft vooral als doel het kunnen functioneren in de opleidingskundige praktijk waarbij tijdens de vierdejaarsstage complexere taken aan bod komen en de student zelfstandig moet kunnen functioneren. Het afstudeerproject omvat een groter onderzoek of project. In alle gevallen gaat het bij een afstudeerproject om een opleidingskundig relevant project uitgevoerd in een arbeidsorganisatie. Dit mondt uit in een concreet en verantwoord projectresultaat waarmee de student aantoont dat hij op hbo-niveau functioneert. Het eindresultaat bestaat uit vier delen; een eindproduct, de theoretische verantwoording, de eindreflectie en een presentatie. Per deel zijn beoordelingscriteria opgesteld; voor elk criterium is een maximaal aantal punten te behalen. Bij elkaar opgeteld is dit 100. Per onderdeel worden de hbo-eisen expliciet beoordeeld. In de eindreflectie moet de student reflecteren op de opleidingskundige competenties. De student moet elk onderdeel voldoende afsluiten. Het afstudeerproject wordt altijd beoordeeld door twee beoordelaars: de begeleider en een tweede beoordelaar van de opleiding. De opdrachtgever wordt uitgenodigd voor de eindpresentatie en vult een feedbackformulier in. Dit feedbackformulier is voorwaardelijk voor het afstuderen. • HOF: Het praktijkleren in HOF is ingedeeld in drie niveaus. Studenten moeten tijdens het praktijkleren minimaal twee beroepstaken op niveau 3 laten zien blijkt uit de Handleiding Praktijkleren. Daarnaast voeren zij nog een proeve van bekwaamheid uit. Uit de Handleiding Proeve van bekwaamheid blijkt dat er minimaal drie verschillende beroepstaken op niveau 3 geïntegreerd aangetoond worden. De toetsing van het praktijkleren op niveau 2 wordt gedaan door de praktijkdocent van de opleiding en de praktijkbegeleider uit het werkveld. Op niveau 3 wordt de beoordeling gedaan door de praktijkdocent en een onafhankelijke assessor. Er zijn nog geen studenten die in het HOF-onderwijs afstuderen. • De opleiding wil vanaf dit studiejaar eens per twee jaar een werkveldonderzoek uitvoeren. Tot nu toe is de verzameling van gegevens vanuit het werkveld vooral informeel gebeurd; er waren ook nog weinig afstudeerders. Door de invoering van de feedbackformulieren, het betrekken van externe beoordelaars bij afstudeerprojecten en het uitvoeren van een (digitaal) werkveldonderzoek zullen deze gegevens meer gestructureerd worden. De vertegenwoordiging van het werkveld waarmee het panel
© NQA - visitatie Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, Opleidingskunde,hbo-bachelor (vt/dt)
37/53
•
•
•
•
sprak is erg tevreden over de studenten: zij onderscheiden zich door een mix van theorie en praktijk en door gedrevenheid. Ze hebben kennis en ervaring met alle drie de rollen. In de Jaarevaluatie geven alle vierdejaars voltijdstudenten aan dat zij kunnen functioneren op hbo-niveau en een grote meerderheid dat de opleiding toerust om in de praktijk te werken. Uit het alumnionderzoek (2006) blijkt dat een grote meerderheid een functie heeft waarvoor hbo-niveau vereist is en werkzaam is in het opleidingskundig werkveld. Uit het onderzoek blijkt ook dat de studenten de vakspecifieke competenties voldoende beheersen. De competenties klant- en organisatiegerichtheid, organiseren, didactiek/ leermiddelenontwikkeling, stimuleren van leren én samenwerken scoren boven de 85%. Opleidings- en leerbeleid en toegepast onderzoek zijn minder ontwikkeld. Het panel heeft tijdens de voorbereiding een tiental afstudeerwerken gelezen. De afstudeerwerken vormden interessante praktijkstudies (organisatie van opleidingen, professionaliseringsbeleid), een handzame training en instrumenten om vast te stellen of opleidingen nodig en nuttig waren. De cijfers vond het panel in een aantal gevallen aan de hoge kant, maar ook een aantal keer te laag. Het panel vermoedt dat de hoge beoordelingen mede het gevolg zijn van positieve feedback van de opdrachtgevers. Deze geeft op een aantal items feedback op het beroepsproduct (een van de vier onderdelen van het afstuderen). Hoewel het panel weet dat het beroepsproduct geen vaste structuur kent, vond het de opzet niet altijd duidelijk. De theoretische onderbouwing was af en toe matig en niet altijd voldoende. Het panel vindt dat de opleiding meer aandacht aan die theoretische onderbouwing moet besteden zodat dat dit onderdeel van het afstuderen verbetert. Positief is natuurlijk het feit dat veel studenten snel een goede baan hebben. Het panel komt tot een voldoende voor dit facet omdat de afstudeerwerken, ondanks bovenstaande kanttekeningen, wel van hbo-niveau zijn en steeds een opleidingskundig relevant project en een concreet en verantwoord projectresultaat vormen.
Facet 6.2
Onderwijsrendement
Goed
Criteria - Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. - Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De opleiding heeft streefdoelen geformuleerd voor het propedeuserendement na twee jaar (50%), het hoofdfaserendement na vijf jaar (70% voor voltijd na vijf jaar en voor verkorte deeltijd na drie jaar) en voor de gemiddelde studieduur van afgestudeerden en uitvallers (vijftien maanden). De opleiding heeft een negatief bindend studieadvies voor de propedeuse: het grootste deel van de studenten dat
38/53
© NQA - visitatie Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, Opleidingskunde,hbo-bachelor (vt/dt)
•
•
•
•
eenmaal in de hoofdfase is toegelaten zou de studie binnen vierenhalf jaar moeten afronden, de studenten uit de verkorte deeltijdopleidingen zouden er maximaal tweeënhalf jaar over moeten doen. De rendementsgegevens worden door de afdeling Studentzaken van het Servicebedrijf van de HAN bijgehouden en beschikbaar gesteld. Hoewel de cijfers gebaseerd zijn op een korte periode en dus nog niet echt valide te noemen zijn, ziet het panel een positieve rendementsontwikkeling. 70% van de voltijdse studenten (cohort 2004) hebben de propedeuse in twee jaar gehaald, de studieduur van uitvallers was van die cohort ook binnen de streefcijfers, namelijk dertien maanden. Van de voltijdstudenten is één student gestopt in de hoofdfase. Van de eerste voltijdgroep zijn er vijf binnen vier jaar afgestudeerd. Hun gemiddelde studieduur is 45 maanden. Zes studenten zijn nog aan het afstuderen waarvan naar verwachting in ieder geval vier studenten het binnen vijf jaar halen. Het hoofdfaserendement voltijd binnen vijf jaar komt hiermee op 81%. De deeltijdstudenten hebben een vergelijkbaar rendement: van de cohort 2004 heeft 60% in twee jaar de propedeuse gehaald, stopte uitvallers na gemiddeld veertien maanden en is 20% in de hoofdfase alsnog gestopt. Het hoofdfaserendement binnen drie jaar is in totaal 64%. De gemiddelde studieduur is 24 maanden, dit zijn allemaal studenten uit de tweejarige deeltijdopleiding. Een aantal studenten heeft een langere studieduur dan gemiddeld. Zij zijn overgestapt van de vierjarige deeltijd naar de tweejarige deeltijd en hebben gemiddeld een studieduur van 33 maanden. De opleiding heeft tot nu toe 108 afgestudeerden. In 2006 waren dit zes voltijdstudenten. In 2004 zijn de eerste verkorte deeltijdstudenten afgestudeerd. In totaal zijn dit tot en met januari 2007 57 studenten uit de tweejarige avondopleiding en 45 uit de tweejarige dagopleiding. De vierjarige deeltijd heeft nog geen afgestudeerden. De opleiding houdt exitinterviews met studenten die stoppen met de opleiding. De redenen van stoppen worden op die manier geïnventariseerd. Het ondersteunend bureau van Opleidingskunde verzamelt deze interviews en verstuurt deze naar de kwaliteitszorgcoördinator. Deze beslist vervolgens welke actie er ondernomen moet worden.
© NQA - visitatie Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, Opleidingskunde,hbo-bachelor (vt/dt)
39/53
40/53
© NQA - visitatie Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, Opleidingskunde,hbo-bachelor (vt/dt)
Deel C: Bijlagen
© NQA - visitatie Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, Opleidingskunde,hbo-bachelor (vt/dt)
41/53
Bijlage 1:
42/53
Onafhankelijkheidsverklaring panelleden
© NQA - visitatie Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, Opleidingskunde,hbo-bachelor (vt/dt)
© NQA - visitatie Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, Opleidingskunde,hbo-bachelor (vt/dt)
43/53
44/53
© NQA - visitatie Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, Opleidingskunde,hbo-bachelor (vt/dt)
© NQA - visitatie Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, Opleidingskunde,hbo-bachelor (vt/dt)
45/53
46/53
© NQA - visitatie Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, Opleidingskunde,hbo-bachelor (vt/dt)
Bijlage 2:
Deskundigheden panelleden
X
X
Vakdeskundigheid: Vertrouwd met meest recente ontwikkelingen
X
X
Vakdeskundigheid: Vertrouwd met lesgeven en beoordeling en toetsing minstens op niveau/oriëntatie te beoordelen opleiding
X
X
Onderwijsdeskundigheid
X
X
Studentgebonden deskundigheid Visitatiedeskundigheid
Panellid NQA: Mevrouw drs. I. Akerboom
Panellid: De heer drs. C.J. Reincke
Relevante werkvelddeskundigheid
Panellid student: Mevrouw L. Volz
Panellid: De heer prof.dr. Th. Wubbels
Deskundigheid cf. Protocol VBI’s; 22 augustus 2005
X X
X
X
X
X
Nadere informatie over de achtergronden van de panelleden: Panellid de heer prof. dr. Th. Wubbels De heer Wubbels is ingezet vanwege zijn ervaringen in de onderwijskunde. De inhoudsdeskundigheid van de heer Wubbels ligt specifiek bij de sector onderwijskunde, didactiek en pedagogiek. Hij heeft door opleiding en werkervaring als docent ruime kennis van het domein en van onderwijsprocessen. De heer Wubbels is voor deze visitatie individueel geïnstrueerd over het proces van accreditatie in het hoger onderwijs en de werkwijze van NQA. Opleiding: 1968 – 1974 1984
Doctoraal natuurkunde Promotie Sociale wetenschappen
Werkervaring: 1974 – 1978 Leraar natuurkunde en conrector onderwijskundige zaken, Montessorilyceum Herman Jordan, Zeist 1978 – 1980 Medewerker curriculumontwikkeling, Project Leerpakketontwikkeling Natuurkunde 1980 – 1991 Medewerker vakgroep natuurkundedidactiek en Pedagogisch Didactisch Instituut voor de Leraarsopleiding (later IVLOS), Universiteit Utrecht
© NQA - visitatie Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, Opleidingskunde,hbo-bachelor (vt/dt)
47/53
1991 – 1994 1991 – 1994 1994 – 2001 1995 – 2001 1998 – 2001 Vanaf 2002
Vanaf 2002 Vanaf 2005
Medewerker IVLOS, Universiteit Utrecht Bijzonder hoogleraar ‘Leraarsgedrag als factor in leeromgevingen’ Hoogleraar ‘Didactiek in het bijzonder de kennis omtrent de docent’, Faculteit Sociale Wetenschappen, Universiteit Utrecht ten behoeve van het IVLOS Hoogleraar-directeur van het Interfacultair Instituut voor Lerarenopleiding, Onderwijsontwkkeling en Studievaardigheden IVLOS Coördinator Academic Core Departement University College Utrecht Hoogleraar Onderwijskunde, in het bijzonder de ontwikkeling van personeel en organisatie in educatieve instellingen, Faculteit Sociale Wetenschappen, Universiteit Utrecht Directeur Instituut voor Pedagogiek en Onderwijskunde, Faculteit Sociale Wetenschappen, Universiteit Utrecht Vice-decaan faculteit Sociale Wetenschappen Universiteit Utrecht
Panellid de heer drs. C.J. Reincke De heer Reincke is ingezet als panellid vanwege zijn ervaring binnen het domein Opleidingskunde. Hij is onderwijskundig geschoold voor en na zijn studie organisatiesociologie; daarnaast is hij werkzaam geweest in het onderwijs van BBO tot en met hbo als docent, stage- en afstudeerbegeleider. Door zijn betrokkenheid bij de auditing van Nyenrode MBA en zijn lidmaatschap van de Dutch Validation Council vanuit Rabobank Nederland heeft de heer Reincke kennis van de accreditatiesystematiek. Daarnaast is de heer Reincke voor deze visitatie aanvullend individueel geïnstrueerd over het proces van accreditatie in het hoger onderwijs en de werkwijze van NQA. Opleiding: 1968 – 1972 1972 – 1976 1978 – 1986
Maatschappelijk Werk/Opbouwwerk Sociale Academie Den Haag Diverse cursussen didactiek en leerplanontwikkeling Avondstudie Sociologie; afgestudeerd in sociologie van de verzorgingsstaat (Prof.Schuijt ) en Organisatiesociologie (Prof. Lammers ) 1988 – heden Tientallen lezingen, seminars, congressen en cursussen gevolgd, gedeeltelijk zelf georganiseerd. Werkervaring: 1972 – 1976 Beroepsbegeleidend Onderwijs Schiedam:projectleider parttime leerplichtigen 1976 – 1979 Beroepsbegeleidend Onderwijs Leiden: leraar maatschappelijke vorming leerlingwezen 1979 – 1986 HIO aan de Gemeentelijke HTS Den Haag; leraar Maatschappelijke Aspecten Informatica 1986 – 1992 Programmamanager Nederlands Studie Centrum/Reed Elsevier (commercieel bureau voor leergangen, seminars en congressen ) 1992 – 1994 Projectleider KVA-adviesbureau gezondheidszorg 1994 – 1998 CC, Organisatiebureau voor leren en ontwikkelen 1998 – 2007 Programmamanager Rabobank Academie Rabobank Nederland/Senior Beleidsmedewerker/RN/HRM Advies
Mevrouw L. Volz (panellid student) Mevrouw Volz is ingezet als student panellid. Zij is student Onderwijskunde en Kunstgeschiedenis aan de Universiteit Utrecht. Mevrouw Volz is naast haar studie betrokken geweest bij de studievereniging
48/53
© NQA - visitatie Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, Opleidingskunde,hbo-bachelor (vt/dt)
Onderwijskunde (bestuurslid en lid van diverse commissies). Momenteel is zij studentlid van de opleidingscommissie kunstgeschiedenis. Mevrouw Volz beschikt over studentgebonden deskundigheid met betrekking tot studielast, onderwijsaanpak, voorzieningen en kwaliteitszorg bij opleidingen met een onderwijskundig karakter. Zij is qua leeftijd en vooropleiding representatief voor de primaire doelgroep van deze opleiding. Mevrouw Volz is individueel geïnstrueerd over accreditatie in het hoger onderwijs en de werkwijze van NQA. Opleiding: 1995 – 2001 VWO te Zaandam. Profiel: Cultuur & Maatschappij. 2001 – 2002 Propedeuse Onderwijskunde Universiteit Utrecht 2002 – heden Doctoraal Onderwijskunde Universiteit Utrecht, specialisaties Organiseren van Onderwijs, Opleiding en Ontwikkeling en Onderwijskunde en nieuwe media. 2005 – heden Premaster moderne Kunst (Kunstgeschiedenis) Universiteit Utrecht Werkervaring: 1998 – heden Vrijwilliger bij de Basis voor Actuele Kunst, Utrecht (v.a. 2007) Publiciteitscommissie Utrechts Studenten Kamerkoor (2003-2004) Zorgverlener autistisch meisje (20002006) Alfahulp Evean Thuiszorg (1998-2001) 2001 – 2004 Actief geweest in verschillende commissies van studievereniging VOCUS (Onderwijskunde) en waarvan een jaar vanuit een bestuursfunctie 2003 – heden Medewerker bediening, Restaurant Dish te Utrecht 2004 Stage Gemeente Maarssen – thema personeelsontwikkeling: taken onder andere inventariseren van opleidingsbehoeften, adviseren over en structureren van de opleidingsfunctie, ontwikkelen van instrumenten ter ondersteuning van inkoop opleidingen 2004 – 2005 Onderzoeksstage CLU (Centrum voor Leermiddelenstudies Utrecht) – taken: het opzetten van een onderzoek (literatuurstudie, vervaardigen van meetinstrumenten, en dergelijke) naar de implementatie van nieuw curriculum voor het voortgezet onderwijs op Aruba 2005 – 2006 CROCICL-project van dr. Erkens, Universiteit Utrecht, een literatuurstudie en empirisch onderzoek op het gebied van computer supported collaborative learning 2006 – heden Student-lid Opleidingscommissie Kunstgeschiedenis, Universiteit Utrecht
Panellid NQA Mevrouw Drs. I. Akerboom Mevrouw Akerboom Is ingezet als NQA-auditor. Zij heeft ruime ervaring met visiteren van het hbo en wo in verschillende domeinen zoals Taal en Cultuur, Bouwkunde en Humanistiek. Ze bezit op grond van deze werkervaring en cursussen gevolgd bij het Interfacultair Instituut voor Lerarenopleiding, Onderwijsontwikkeling en Studievaardigheden (IVLOS) audit- en onderwijsdeskundigheid. Opleiding: 1987 – 1993 1993 – 1998 1998 – 2000 2004 2005 – 2006
Gymnasium, Stanislascollege te Delft Culturele Antropologie, Katholieke Universiteit Nijmegen Maatschappelijke Vraagstukken en Beleid, Vrije Universiteit Amsterdam (verkort doctoraal) Cursus Auditkwaliteit, IVLOS Onderwijskunde voor het Hoger Onderwijs, IVLOS
© NQA - visitatie Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, Opleidingskunde,hbo-bachelor (vt/dt)
49/53
Werkervaring: 1997 – 1998 Onderwijsassistent Methoden van Kwalitatief Onderzoek, Katholieke Universiteit Nijmegen 2001 – 2004 Beleidsmedewerker onderzoek, Faculteit Sociale Wetenschappen, Universiteit van Tilburg 2004 – heden Projectleider kwaliteitszorg wetenschappelijk onderwijs, Quality Assurance Netherlands Universities (QANU) 2007 – heden Auditor, Netherlands Quality Agency (NQA), gedetacheerd vanuit QANU
50/53
© NQA - visitatie Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, Opleidingskunde,hbo-bachelor (vt/dt)
Bijlage 3:
Bezoekprogramma
Visitatiedatum: 8 mei 2007 Tijdstip
Programmaonderdeel
Deelnemers
9.00 – 11.00 uur
Ontvangst Materiaalbestudering
(Visitatiepanel)
11.00 – 11.45 uur
Gesprek met opleidingsmanagement
Opleidingsmanagement
11.45 – 12.30 uur
Gesprek met studenten
Representatieve groep studenten, verspreid over studiejaren, varianten (voltijd en deeltijd), vooropleiding
12.30 – 13.15 uur
Lunchpauze
13.15 – 14.00
Gesprek met docenten
Representatieve groep docenten: verspreid over vakken, specifieke taken (bijv. begeleiding / stagebegeleiding), varianten, et cetera.
14.00 – 14.30 uur
Gesprek met afgestudeerden
Recent afgestudeerden
14.30-15.00
Gesprek met werkveld
- Leden werkveldcommissie - Assessoren - Gastdocenten
15.00 – 17.00 uur
Rondleiding Materiaal bestuderen Intern paneloverleg
(Visitatiepanel)
17.00 – 17.30 uur
Tweede gesprek met opleidingsmanagement en afronding
Opleidingsmanagement
17.30 – 18.00
Afsluitend paneloverleg
(Visitatiepanel)
© NQA - visitatie Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, Opleidingskunde,hbo-bachelor (vt/dt)
51/53
52/53
© NQA - visitatie Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, Opleidingskunde,hbo-bachelor (vt/dt)
Bijlage 4:
Overzichtslijst van door de opleiding ter inzage gelegd materiaal
Materiaal Beleidsdocumenten (op opleidings- en hogeschoolniveau) kwaliteitszorg organisatie personeelsbeleid (o.a. functie- en kwalificatieporofielen, documentatie over functioneren en professionaliseren) onderwijsbeleid en toetsbeleid rendementsbeleid Evaluatierapporten/ -resultaten (zowel intern als extern onderzoek) Inclusief de meetinstrumenten Onderwijs- en examenregeling Beoogde eindkwalificaties Beroepsprofiel of vergelijkbaar document Studiegids Overzicht van het programma (voor elke variant en locatie) inclusief studiepunten Overzicht van personeel (kwalificaties van docenten) Kengetallen Curriculummateriaal: modulehandleidingen stage/afstudeerhandleidingen boekenlijst projectopdrachten deficiëntieprogramma’s studieboeken readers Toetsen, portfolio’s en assessments, inclusief beoordelingen Afstudeerproducten, inclusief beoordelingen Stageverslagen, inclusief beoordelingen
Onderwerp/facet 5
3 2 5, 6 2, 3.3, 4, 5, 6.2 1 1 2, 4.2 2 3.1 6.1 2
2.8, 6.2 6.2 2.8
© NQA - visitatie Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, Opleidingskunde,hbo-bachelor (vt/dt)
53/53