Fontys Hogescholen HBO-Bachelor Sociaal Pedagogische Hulpverlening
© Netherlands Quality Agency (NQA) Utrecht, juli 2010
2/61
© NQA – Fontys Hogescholen: audit bestaande hbo-bachelor Sociaal Pedagogische Hulpverlening
Managementsamenvatting Dit rapport is het verslag van het auditteam dat in opdracht van Netherlands Quality Agency (NQA) een bestaande hbo-bacheloropleiding heeft beoordeeld. Het beschrijft de bevindingen, overwegingen en conclusies. Het rapport is conform het NQA Protocol 2010 hbo-bacheloropleiding opgesteld. De rapportage heeft betrekking op: Instelling Opleiding(en) Variant(en) Croho-nummer Locatie(s) Auditdatum Auditteam
Fontys Hogescholen Sociaal Pedagogische Hulpverlening Voltijd en deeltijd 34617 Eindhoven en Tilburg 20 april 2010 de heer drs. J. Loovers (voorzitter, onderwijsdeskundige) mevrouw drs. A.L.M. Groen MCM (vakdeskundige) mevrouw P. Taken (studentlid auditteam) de heer Peter van Achteren BLL (NQA-auditor)
Door Fontys Hogescholen is een dossier ingediend bij NQA voor de beoordeling van de bestaande hbo-bacheloropleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening. Bij de aanvraag werd door de instelling een kritische reflectie aangeboden die naar vorm en inhoud voldeed aan de eisen die NQA in het NQA Protocol 2010 hbo-bacheloropleiding stelt. Voor de beoordeling van de kwaliteit en het niveau van de bestaande opleiding heeft NQA een auditteam samengesteld, dat voldoet aan de eisen van de NVAO. Het team heeft de kritische reflectie bestudeerd en een bezoek aan de opleiding gebracht. De kritische reflectie en alle overige (mondeling en schriftelijk) verstrekte informatie hebben het auditteam in staat gesteld om tot een weloverwogen oordeel te komen. Het auditteam spreekt haar waardering uit voor de openheid waarmee de opleiding inzicht heeft gegeven in haar (management)documentatie. Onderwerp 1 Doelstellingen Het auditteam constateert op basis van de bestudering van documenten en de gesprekken dat de opleiding aansluit bij eisen die door vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden. De opleiding heeft tevens inzicht in de wijze waarop zij zich verhoudt tot gelijksoortige opleidingen in binnen- en buitenland. Dit inzicht wordt onder meer verkregen door participatie in diverse (inter)nationale contacten via overleggen en congressen. Verder is het auditteam positief over de activiteiten die worden ondernomen om het vernieuwde landelijke opleidingsprofiel binnen de opleiding te integreren. Het bachelorniveau van de opleiding wordt aangetoond met behulp van de Dublin descriptoren. Tevens zijn de tien generieke HBO-kwalificaties input geweest bij de ontwikkeling van de competenties Bachelor of Social Work van Fontys. De opleiding geeft in haar documentatie duidelijk aan waartoe wordt opgeleid. Zij sluit met de beschrijving aan bij de (beroeps)beschrijving in het landelijke opleidingsprofiel. Het auditteam heeft voorts geconstateerd dat het relevante beroepenveld betrokken wordt bij de competenties die de opleiding hanteert.
© NQA – Fontys Hogescholen: audit bestaande hbo-bachelor Sociaal Pedagogische Hulpverlening
3/61
Onderwerp 2 Programma De beroepsgerichtheid is door de gehele opleiding zichtbaar bijvoorbeeld door het gebruik van vakliteratuur, maar valt specifiek op door het gebruik van de beroepsvraagstukken (Eindhoven) en venijnige vraagstukken (Tilburg). Studenten worden toegerust tot het uitvoeren van (delen van) toegepast onderzoek, deze lijn is recent versterkt. Verder waarborgt het programma de ontwikkeling van beroepsvaardigheden, met name door deze in de beroepspraktijk aan te leren. Actuele ontwikkelingen komen binnen het onderwijsprogramma aan bod, onder meer door inbreng vanuit het lectoraat. Binnen de opleidingsbeschrijvingen de studiehandleidingen maakt de opleiding zichtbaar aan welke (delen van) competenties studenten werken binnen de programmaonderdelen. De opleiding heeft met het gebruik van prestatie-indicatoren aangetoond een adequate concretisering gemaakt te hebben van de competenties. In de documentatie van de opleiding heeft het auditteam geen matrix aangetroffen waarin de opleiding een totaaloverzicht presenteert. Een dergelijk overzicht zou naar oordeel van het auditteam een verrijking zijn, daar het bijdraagt aan het integrale zicht op de invulling van het onderwijsprogramma vanuit de competenties. Het auditteam constateert dat het programma studenten de mogelijkheden biedt om de competenties te verwerven. De opleiding biedt een samenhangend programma aan. Het onderwijsprogramma heeft de afgelopen jaren vele wisselingen ondergaan. Enige stabiliteit is ook noodzakelijk om samenhang zichtbaar te maken. Het onderwijsprogramma is voldoende studeerbaar. Momenteel werkt de opleiding aan het verhogen van de studenttevredenheid over de studeerbaarheid. De opleiding sluit voldoende aan bij de kwalificaties, zowel qua vorm als inhoud, van instromende studenten. De instroomregels zijn helder vastgelegd in beleidsdocumenten en in de activiteiten van de opleiding herkent het auditteam inzet op het behoud en verder inrichten van het instroom- en aansluitingsbeleid. Het didactisch concept van de opleiding is adequaat om de eindkwalificaties van de opleiding te bereiken. Het didactisch concept verschilt per locatie van de opleiding. Het auditteam constateert dat deze voor beide locaties consequent zijn uitgewerkt. Het systeem van toetsen en beoordelen is goed vormgegeven binnen de opleiding. De opleiding biedt een variatie aan passende toetsvormen aan. De toetsen sluiten aan op de leerstof en de beoordelingscriteria zijn herleidbaar naar de doelstellingen. De beoordelingen worden adequaat uitgevoerd. In 2009 heeft de opleiding een toetscommissie ingesteld. Onderwerp 3 Personeel De docenten van de opleiding weten de verbinding tussen de opleiding en de beroepspraktijk te leggen. Ze houden het vakgebied bij en zijn op de hoogte van relevante ontwikkelingen in het beroepenveld. Door de inzet van docenten bij zowel de voltijd als de deeltijdopleidingen borgt het management de uitwisseling van kennis en actuele ontwikkelingen in het beroepenveld bij beide opleidingen en varianten. De docenten houden vakkennis bij door het bestuderen van vakliteratuur en bezoeken aan bijeenkomsten van verschillende verenigingen en netwerken. De opleidingen zetten voldoende personeel in om de opleidingen te verzorgen. Er is sprake van een positieve docent-studentratio die voldoet aan de interne streefnormen.
4/61
© NQA – Fontys Hogescholen: audit bestaande hbo-bachelor Sociaal Pedagogische Hulpverlening
Onderwerp 4 Materiële voorzieningen De huisvesting en overige geboden voorzieningen zijn toereikend om het onderwijsprogramma te verzorgen. Het systeem dat de opleiding hanteert voor de studiebegeleiding en informatievoorziening wordt door het auditteam positief gewaardeerd. In de uitvoering van de geformuleerde activiteiten blijkt voor het auditteam dat nog wel verbetering mogelijk is binnen deze twee aspecten (studiebegeleiding en informatievoorziening). Onderwerp 5 Interne kwaliteitszorg Uit documentatie en gesprekken met management en docenten blijkt dat de opleiding de vinger aan de pols houdt wat betreft haar onderwijskwaliteit. De evaluaties worden goed gedocumenteerd en periodiek uitgevoerd. De opleiding voert vanuit haar kwaliteitszorgbeleid verbeteringen in het onderwijs door. Medewerkers, studenten, alumni en het beroepenveld worden adequaat betrokken bij het systeem van kwaliteitszorg. De opleiding stelt zich daarin actief op en staat open voor reacties. Onderwerp 6 Resultaten De opzet van de afstudeerfase duidelijk en gevarieerd. Studenten worden door de combinaties van te leveren beroepsproducten en competentie-examens in de volle breedte getoetst op hun competenties. De opleiding begeleidt en faciliteert dit proces adequaat. Het resultaat van de opleiding, in de vorm van de eind(beroeps)producten, kan worden geoptimaliseerd door de onderzoeksvaardighedenlijn in te programma te versterken. De analytische vaardigheden van studenten en het gebruik van vakliteratuur kunnen op die manier nog aan sterkte winnen. De opleiding is hiermee reeds gestart. Het auditteam heeft kennisgenomen van de uitgesplitste resultaten op het gebied van rendementen. De opleiding heeft de relevante indicatoren in zicht en het auditteam herkent aandacht binnen de opleiding voor onderdelen waar niet aan het streven wordt voldaan. Voor de locatie in Tilburg zijn daarin meer aandachtsgebieden te benoemen dan voor de locatie Eindhoven. De maatregelen die de opleiding hierin heeft ondernomen lijken effect te sorteren, maar nog niet in die mate dat het auditteam zonder meer kan stellen dat de opleiding op de goede weg is. Ook het effect dat de overgang van de locatie Tilburg naar Eindhoven zal hebben op de rendementen is naar oordeel van het auditteam niet zonder meer positief. Alles overziend komt het auditteam van NQA tot de conclusie dat de kwaliteit en het niveau van de bestaande hbo-bacheloropleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening van Fontys Hogescholen aan de vereiste basiskwaliteit voldoet. Een onderbouwing van deze conclusie is opgenomen in hoofdstuk 2.
© NQA – Fontys Hogescholen: audit bestaande hbo-bachelor Sociaal Pedagogische Hulpverlening
5/61
6/61
© NQA – Fontys Hogescholen: audit bestaande hbo-bachelor Sociaal Pedagogische Hulpverlening
1
Basisgegevens
2
Beoordeling
3
9
11
2.1
Doelstellingen van de opleiding
12
2.2
Programma
15
2.3
Inzet van personeel
28
2.4
Voorzieningen
32
2.5
Interne kwaliteitszorg
36
2.6
Resultaten
39
Bijlagen
45
Bijlage 1
Deskundigheden auditteam
47
Bijlage 2
Onafhankelijkheidsverklaring auditteam
53
Bijlage 3
Bezoekprogramma
57
Bijlage 4
Bijlagen zelfevaluatie en ter inzage gelegd materiaal
59
Bijlage 5
Domeinspecifieke referentiekader en opleidingscompetenties
61
© NQA – Fontys Hogescholen: audit bestaande hbo-bachelor Sociaal Pedagogische Hulpverlening
7/61
8/61
© NQA – Fontys Hogescholen: audit bestaande hbo-bachelor Sociaal Pedagogische Hulpverlening
1
Basisgegevens
De basisgegevens van de bestaande hbo-bacheloropleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening van Fontys Hogescholen zijn in onderstaande tabel weergeven. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11.
Naam instelling Status instelling Naam opleiding in CROHO Registratienummer in CROHO Oriëntatie en niveau Aantal studiepunten Afstudeerrichting(en) Locaties Code of conduct ondertekend Varianten Inhoudelijk profiel opleiding
12. Beoogd werkveld alumni
13. Plaats opleiding in organisatiestructuur hogeschool
Fontys Hogescholen Bekostigd Sociaal Pedagogische Hulpverlening (SPH) 34617 hbo; bachelor 240 EC N.v.t. Eindhoven en Tilburg Ja Voltijd en deeltijd De opleiding SPH leidt op voor beginnende beroepsbeoefenaren voor de functies van SociaalPedagogisch Hulpverlener (SPH’er). De SPH’er werkt met een grote mate van verantwoordelijkheid en zelfstandigheid in een vaak complexe situatie. Samengevat kan gesteld worden dat de SPH’er mensen – van jong tot oud – helpt hun leven weer zo zelfstandig mogelijk in te richten. Het gaat om tijdelijke, langdurige of permanente hulp bij problemen in relaties, het gezin, de opvoeding of de eigen ontwikkeling, maar ook bij handicaps, geestelijke stoornissen of ziekte. De hulp bestaat uit (sociaalagogische) begeleiding, ondersteuning en/of verzorging thuis of in een instelling. De student ontwikkelt zich tot een breed opgeleide SPH’er die zich heeft gespecialiseerd in één van de domeinen en in staat is om een transfer te maken naar andere werkterreinen. SPH’ers werken vooral in de domeinen jeugdzorg, geestelijke gezondheidszorg, gehandicaptenzorg, verslavingszorg, justitiële hulpverlening, vluchtelingenwerk, maatschappelijke opvang, ouderenzorg, jongerenwerk en de overheid. De opleiding SPH maakt, samen met de opleidingen Culturele en Maatschappelijke Vorming (CMV) en Maatschappelijk Werk en Dienstverlening (MWD), deel uit van het instituut Sociale Studies. Het instituut Sociale Studies is een van de 29 instituten binnen Fontys Hogescholen.
© NQA – Fontys Hogescholen: audit bestaande hbo-bachelor Sociaal Pedagogische Hulpverlening
9/61
14. Jaar vorige visitatie en datum besluit NVAO 15. Belangrijkste wijzigingen in opleiding sinds vorige visitatie
Jaar vorige visitatie: 2004 Datum besluit NVAO: 15 februari 2005 Het werkveld was ten tijde van de vorige accreditatie dusdanig in beweging dat een nieuwe ‘Beroepenstructuur Zorg en Welzijn’ (NIZW) en een landelijke kader voor het HSAO ‘Vele takken, één stam’ (HBO-raad) is ontwikkeld. De landelijke opleidingsprofielen zijn hierop recent aangepast. Kort na de vorige accreditatie is de opleiding SPH samengegaan met de opleidingen CMV en MWD om gezamenlijk beter te kunnen inspelen op de hierboven beschreven ontwikkelingen in het werkveld en om een stevigere financiële basis te creëren voor de opleidingen. De drie opleidingen zijn in deze periode dusdanig aangepast dat: - een gemeenschappelijke propedeuse kon worden aangeboden; - de drie opleidingen, naast de leslocatie Eindhoven, ook op de nieuwe leslocatie in Tilburg werden aangeboden; - het onderwijs voldeed aan de uitgangspunten van het Fontysprogramma Biloba waarbinnen competentiegestuurd onderwijs en een majorminor-structuur werden gerealiseerd; In studiejaar 2007-2008 is op de leslocatie Tilburg een pilot gestart met enkele basisgroepen om de opleiding aan te bieden vanuit een meer vraaggericht didactische concept genaamd ‘expeditieleren’ en in studiejaar 2009-2010 is dit concept in Tilburg ingevoerd.
16. Schema opbouw programma
10/61
In studiejaar 2005-2006 en 2006-2007 is de instroom van studenten fors toegenomen om vervolgens in 2007-2008 en 2008-2009 weer flink te dalen. Hierdoor is er een financieel tekort ontstaan. Het weer financieel gezond maken van het instituut heeft in 2009 geleid tot het vrijwillige vertrek van verschillende medewerkers en het besluit om de opleidingen per september 2010 te concentreren in Eindhoven en zodoende de leslocatie Tilburg af te bouwen. In 2010 zal de personele formatie nog verder worden gereduceerd, zodat het instituut in 2011 een financieel gezonde exploitatie zal kennen. Leerjaar 1: gemeenschappelijke propedeuse CMV / MWD / SPH (oriënterende, selecterende en verwijzende fase) Leerjaar 2/3: opleidingsspecifiek en beroepsvormend (beroepsvormende fase) Leerjaar 4: opleidingsspecifiek en verdiepend (afstudeer- / verdiepende fase). Afstudeerproject en minor.
© NQA – Fontys Hogescholen: audit bestaande hbo-bachelor Sociaal Pedagogische Hulpverlening
2
Beoordeling
Het auditteam komt samenvattend tot het volgende oordeel over de opleiding: Onderwerp 1 Doelstellingen
Oordeel P
2 Programma
P
3 Inzet personeel
P
4 Voorzieningen
P
5 Interne kwaliteitszorg
P
6 Resultaten
P
Facet 1.1 Domeinspecifieke eisen 1.2 Niveau 1.3 Oriëntatie hbo 2.1 Eisen hbo 2.2 Relatie doelstellingen – programma 2.3 Samenhang programma 2.4 Studielast 2.5 Instroom 2.6 Duur 2.7 Afstemming vormgeving – inhoud 2.8 Beoordeling en toetsing 3.1 Eisen hbo 3.2 Kwantiteit 3.3 Kwaliteit 4.1 Materiële voorzieningen 4.2 Studiebegeleiding 5.1 Evaluatie resultaten 5.2 Maatregelen verbetering 5.3 Betrokkenheid 6.1 Gerealiseerd niveau 6.2 Onderwijsrendement
Oordeel Goed Goed Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldaan Goed Voldoende Goed Goed Goed Goed Voldoende Goed Goed Goed Voldoende Voldoende (Eindhoven) en Onvoldoende (Tilburg)
Het auditteam stelt vast dat de kwaliteit en het niveau van de bestaande hbobacheloropleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening van Fontys Hogescholen aan de vereiste basiskwaliteit voldoet en adviseert de NVAO positief ten aanzien van de accreditatie van deze opleiding. Het auditteam beschrijft in de volgende paragrafen per onderwerp en per facet van het NVAO beoordelingskader de bevindingen, overwegingen en conclusies. Elke paragraaf sluit af met een samenvattend oordeel op onderwerpniveau.
© NQA – Fontys Hogescholen: audit bestaande hbo-bachelor Sociaal Pedagogische Hulpverlening
11/61
2.1
Doelstellingen van de opleiding
Domeinspecifieke eisen (facet 1.1) De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk). Bevindingen • Het landelijk opleidingsprofiel (‘De creatieve professional’) voor de opleidingen Sociaal Pedagogische Hulpverlening is in 2009 aangepast. Het vernieuwde profiel kent vijftien opleidingskwalificaties, waar voorheen drieëntwintig eindkwalificaties gehanteerd werden. De opleidingskwalificaties sluiten aan bij de domeincompetenties beschreven in ‘Vele takken, één stam’, dat in 2008 is vastgesteld als landelijk kader voor hoger sociaalagogische opleidingen. Het kader beantwoordt aan de veranderende beroepenstructuur in het werkveld. Vanaf het cohort 2005-2006 hanteren de drie sociaalagogische bacheloropleidingen CMV, MWD en SPH van Fontys Hogescholen, afgeleid van de landelijke kaders en gevalideerd door de Raad van Advies van de FHSS, gemeenschappelijke competenties. De negen competenties zijn vastgelegd in het Fontys opleidingsprofiel Bachelor of Social Work, waar deze in zogenaamde competentiekaarten worden beschreven. De competenties zijn concreet samen te vatten in de volgende termen/begrippen: 1. Methodisch werken, 2. Agogische relatie onderhouden, 3. Samenwerken, 4. Communiceren, 5. Bijdragen aan een organisatie, 6. Professionaliseren, 7. Leidinggeven, 8. Verantwoorden en 9. Analyseren. De opleiding heeft in een tabel in haar zelfevaluatierapport de relatie tussen de beroepsprofielen, landelijke opleidingsprofielen en het Fontys opleidingsprofiel inzichtelijk gepresenteerd. Momenteel werkt de opleiding aan de vertaling van haar competenties naar de 15 opleidingskwalificaties vanuit het vernieuwde landelijke profiel. • De opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening constateert dat zij in vergelijking met sociaalagogische opleidingen in Angelsaksische landen een meer specialistische opzet hanteert. In die landen wordt vanuit het begrip social work een bredere invulling gekozen dan SPH in de Nederlandse situatie. De opleiding herkent in de nationale omgeving wel een soortgelijke ontwikkeling. Momenteel werkt de opleiding aan het aanpassen van de eindkwalificaties van de Bachelor Social Work, waarbij ook rekening gehouden wordt met recente ontwikkelingen in het werkveld en de nieuwe landelijke opleidingskaders. In de nieuwe eindkwalificaties zal nadrukkelijker dan voorheen de verbinding gemaakt worden met de sociaalagogische-beroepscontext. • De opleiding evalueert haar eindkwalificaties structureel op hun relevantie voor de beroepspraktijk. Deze taak is onder meer belegd bij de Raad van Advies. Zij onderschrijft de huidige competenties van de Bachelor of Social Work en onderschrijft de wijze waarop de opleiding werkt aan de herziening van de competenties, zoals hierboven reeds beschreven. De eindkwalificaties worden ook getoetst op relevantie door middel van het alumnionderzoek. Relevante (inter)nationale ontwikkelingen worden gevolgd door actieve deelname aan landelijke overleggen (sectorraad HSAO en het landelijke opleidingsoverleg SPH), door gesprekken met hoger
12/61
© NQA – Fontys Hogescholen: audit bestaande hbo-bachelor Sociaal Pedagogische Hulpverlening
onderwijsinstellingen in binnen- en buitenland en door deelname aan internationale congressen van EASSW/FESET/IASSW. Overwegingen Het auditteam constateert op basis van de bestudering van documenten en de gesprekken dat de opleiding aansluit bij eisen die door vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden. De opleiding heeft tevens inzicht in de wijze waarop zij zich verhoudt tot gelijksoortige opleidingen in binnen- en buitenland. Dit inzicht wordt onder meer verkregen door participatie in diverse (inter)nationale contacten via overleggen en congressen. Verder is het auditteam positief over de activiteiten die worden ondernomen om het vernieuwde landelijke opleidingsprofiel binnen de opleiding te integreren. Conclusie Het auditteam komt op basis van bovenstaande tot het oordeel goed.
Niveau bachelor (facet 1.2) De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor. Bevindingen • De negen competenties zijn uitgewerkt naar drie competentieniveaus (niveau 1: hoofdfasebekwaam; niveau 2: afstudeerbekwaam; niveau 3: startbekwaam). Op elk niveau zijn per competentie prestatie-indicatoren beschreven. Ter validering van het niveau van de opleiding heeft de opleiding gebruik gemaakt van de Dublin descriptoren. In een tabel uit het document Relatie competenties Dublin descriptoren maakt de opleiding inzichtelijk hoe de prestatie-indicatoren op niveau 3 (als onderdeel van een competentie) aansluiten bij Dublin descriptoren. Uit deze tabel blijkt onder meer dat de competentie Methodisch werken (is in staat om zelfstandig op systematische en transparante wijze methodisch te werken in alle binnen de beroepscontext voorkomende handelingssituaties) gerelateerd is aan de descriptoren 1. Kennis en inzicht, 2. Toepassen kennis en inzicht en 3. Oordeelsvermogen. De descriptor Communicatie is verbonden met zes van de negen competenties: Agogische relatie onderhouden, Samenwerken, Communiceren, Bijdragen aan een organisatie, Leidinggeven en Analyseren. De descriptor Lerend vermogen is gerelateerd aan de competentie Professionaliseren. • Bij het formuleren van de landelijke opleidingsprofielen SPH, die input zijn geweest bij het ontwikkelen van de competenties Bachelor of Social Work van Fontys, zijn tevens de tien generieke HBO-kwalificaties gebruikt. Overwegingen Het auditteam constateert dat de opleiding met behulp van de Dublin descriptoren aantoont dat haar opleidingscompetenties aansluiten bij het niveau bachelor. Tevens zijn de tien generieke HBO-kwalificaties input geweest bij de ontwikkeling van de competenties Bachelor of Social Work van Fontys.
© NQA – Fontys Hogescholen: audit bestaande hbo-bachelor Sociaal Pedagogische Hulpverlening
13/61
Conclusie Op basis van bovenstaande bevindingen en overwegingen komt het auditteam tot het oordeel goed.
Oriëntatie hbo bachelor (facet 1.3) De eindkwalificaties zijn mede ontleend aan de door (of in samenspraak met) het relevante beroepenveld opgestelde beroepsprofielen en/of beroepscompetenties. De eindkwalificaties weerspiegelen het niveau van beginnend beroepsbeoefenaar in een specifiek beroep of samenhangend spectrum van beroepen waarvoor een hbo-opleiding vereist of dienstig is. Bevindingen • Het auditteam heeft hiervoor reeds haar bevindingen weergegeven ten aanzien van de betrokkenheid van de Raad van Advies bij de eindkwalificaties van de opleiding. Naast de Raad van Advies is er een werkveldoverleg, waarin sleutelfiguren uit diverse praktijkinstellingen participeren. De Raad van Advies voert haar functie uit voor het Instituut Sociale Studies en bestaat uit vertegenwoordigers vanuit de werkveldoverleggen die per opleiding binnen het instituut functioneren. In deze overleggen vindt uitwisseling plaats over recente ontwikkelingen binnen de beroepspraktijk en onderwijs en wordt feedback gevraagd over ontwikkeling van de opleiding. Binnen de Raad van Advies worden daarnaast afspraken gemaakt over samenwerking bijvoorbeeld ten aanzien van praktijkleren, professionalisering, gastlessen en praktijkopdrachten. Het auditteam is positief over de samenstelling en rol- en taakverdeling tussen de twee actoren. Contacten over ontwikkelingen binnen de beroepspraktijk worden ook gelegd door docenten (zie facet 3.1). Ook toetst de opleiding bij alumni of het opleidingsprofiel voldoende aansluit op functies en werkzaamheden in de beroepspraktijk, onder meer via de HBO-Monitor en het eigen alumnionderzoek. In het document Resultaten onderzoek aansluiting opleiding – werk 2009 vat de opleiding de resultaten hiervan samen. • Voor de SPH’er bestaat thans geen landelijk overeengekomen beroepsprofiel. In andere documentatie (landelijke opleidingsprofiel en het opleidingscompetentieprofiel) wordt wel een beschrijving gegeven van het beroep waartoe wordt opgeleid. De opleiding SPH leidt op voor beginnend beroepsbeoefenaar voor de functies van Sociaal Pedagogisch Hulpverlener. De opleiding geeft de volgende samenvatting om de rol van de SPH'er te omschrijven: De SPH'er helpt mensen –van jong tot oud- hun leven weer zo zelfstandig mogelijk in te richten. Het gaat om tijdelijke, langdurige of permanente hulp bij problemen in relaties, het gezin, de opvoeding of de eigen ontwikkeling, maar ook bij handicaps, geestelijke stoornissen of ziekte. De hulp bestaat uit begeleiding, ondersteuning en/of verzorging thuis of in instellingen. SPH'ers werken onder meer in de domeinen jeugdzorg, geestelijke gezondheidszorg, gehandicaptenzorg, verslavingszorg, justitiële hulpverlening, vluchtelingenwerk, maatschappelijke opvang, ouderenzorg, jongerenwerk en de overheid. De SPH'er werkt onder meer als: (ped)agogisch medewerker, coördinerend (groeps)begeleider, casemanager/trajectbegeleider/
14/61
© NQA – Fontys Hogescholen: audit bestaande hbo-bachelor Sociaal Pedagogische Hulpverlening
bemiddelaar, opvoedingsondersteuner, jeugdzorgwerker, zorgcoördinator. Het auditteam merkt op dat een deel van de studenten zich kwalificeert voor functies die niet in grote aantallen beschikbaar zijn in de beroepspraktijk. Dat geldt bijvoorbeeld voor hbo-bachelorfuncties in de gehandicaptenzorg. Overwegingen De opleiding geeft in haar documentatie duidelijk aan waartoe wordt opgeleid. Zij sluit met de beschrijving aan bij de (beroeps)beschrijving in het landelijke opleidingsprofiel. Het auditteam heeft voorts geconstateerd dat het relevante beroepenveld betrokken wordt bij de competenties die de opleiding hanteert. Conclusie Het auditteam komt op basis van bovenstaande tot het oordeel goed. Samenvattend oordeel Doelstellingen Alle facetten zijn tenminste met een voldoende beoordeeld en daarmee is het onderwerp ‘Doelstelling opleiding’ voldoende.
2.2
Programma
Eisen hbo (facet 2.1) Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroepspraktijk ontleend studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk en/of (toegepast) onderzoek. Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied/de discipline. Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroepsvaardigheden en heeft aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk. Bevindingen • De opleiding heeft voor beide locaties een aparte Opleidingsomschrijving SPH. De opleiding toont hiermee de verschillen in het programma voor de twee locaties. In de beschrijvingen van het opleidingsprogramma is zichtbaar dat in Eindhoven in het propedeutische jaar gewerkt wordt met diverse leerlijnen. Vervolgens krijgen studenten in het tweede studiejaar eerst een aantal basismodulen SPH aangeboden, waarna zij in het tweede semester een differentiatie kiezen: 1. Jeugd, 2. Bijzonder als ieder ander, 3. GGZ, 4. Maatschappelijk hulpverlening, 5. Creatief & Ondernemend. In Tilburg spreekt men van ‘expeditieleren’ door middel van ‘venijnige vraagstukken’ onder meer op het gebied van loverboys, queenbees, vakmanschap/professionele identiteit, multiprobleem gezin en persoonlijk professioneel profiel. Interactie met de beroepspraktijk vindt op beide locaties plaats door middel van het praktijkleren (stages), gastlessen, (afstudeer-)projecten en reflectieopdrachten. Op beide locaties worden jaarlijks twee themadagen georganiseerd door de lectoren sociale studies. Het afgelopen studiejaar betroffen dit themadagen over empowerment en de WMO
© NQA – Fontys Hogescholen: audit bestaande hbo-bachelor Sociaal Pedagogische Hulpverlening
15/61
•
•
•
•
16/61
met plenaire (gast)lezingen waarin de theorie uiteen werd gezet en workshops waar de toepassing van theorie in de praktijk werd gepresenteerd. Het derde leerjaar bestaat voor voltijdstudenten van beide locaties uit een jaarstage aangevuld met supervisie- en themabijeenkomsten. Thema’s die behandeld worden zijn onder meer: agressie, seksualiteit, stress/weerstand, cultuur, verzorging, mediation, verlies en muzisch-agogisch werken. In het vierde jaar specialiseren studenten zich verder in het vakgebied, onder meer door het volgen van een minor en het uitvoeren van een afstudeerproject. De deeltijdstudent studeert via het binnenschools curriculum en tegelijkertijd in de praktijk in alle studiejaren. Wegens de afbouw van locatie Tilburg (voor SPH) worden vanaf september 2010 studenten overgeplaatst naar locatie Eindhoven, alwaar ze het daar lopende curriculum volgen. Een kwart van de studenten is reeds overgestapt. Het auditteam heeft tijdens het visitatiebezoek uitvoerig stilgestaan bij de overstap die studenten maken en de borging dat deze overgang haalbaar is voor studenten. Uit gesprekken met studenten is voor het auditteam gebleken dat de overstap mentaal vooral een drempel blijkt in de aanloop er naartoe. In die aanloopfase hebben veel studenten moeite met de overstap, maar de studenten die de overstap reeds gemaakt hebben zijn positief over de daadwerkelijke uitvoering. Er is voldoende begeleiding en ook het contact maken met de andere studenten verliep goed. Vakliteratuur wordt door de opleiding aangeboden op de volgende kennisgebieden: systeemtheorie, psychologie, sociologie, psychiatrie, agogiek, (ortho)pedagogiek, ethiek/filosofie, recht, biologie/gezondheidskunde en praktijkgericht onderzoek. In de Opleidingsbeschrijvingen SPH zijn literatuurlijsten opgenomen per fase van de opleiding. Het auditteam is over het algemeen tevreden over de inhoudelijke kwaliteit van de literatuur. De literatuurlijst geeft het auditteam het inzicht dat studenten werken met literatuur dat het bachelorniveau vertegenwoordigd. Het auditteam bestempelt de literatuur tevens als praktijkgericht. Als het auditteam de totale lijst overziet valt haar twee zaken op, waarvoor zij de aandacht van de opleiding vraagt. Het eerste punt betreft de internationale component binnen de aangeboden literatuur, deze is beperkt. Het auditteam had graag enkele Engelstalige werken op de lijst aangetroffen. Ten tweede vraagt het auditteam aandacht voor de actualiteit van literatuur. Hoewel zij ervan overtuigd is dat de huidige lijst geschikt is voor een SPHopleiding, wil het auditteam graag aan de opleiding meegeven blijvend oog te houden voor recente werken binnen het sociaalagogische domein en de specifieke SPHberoepspraktijk, om nog beter aansluiting te houden bij het sociaalagogische veld dat sterk aan ontwikkeling en verandering onderhevig is. Door in de modulen te werken met beroepsvraagstukken/venijnige vraagstukken, draagt de opleiding zorg voor studiemateriaal dat aan de beroepspraktijk is ontleend. De vraagstukken richten zich op het verwerven van kennis, vaardigheden en houding binnen de sociologie, psychologie, filosofie, ethiek en recht en zijn oplopend van eenvoudig naar complex. Het programma bereidt studenten voor op het doen van praktijkgericht onderzoek. Studenten wordt de basis aangeleerd van onderzoeksvaardigheden (zoals deskresearch, kwantitatief en kwalitatief onderzoek) en van praktijkgericht onderzoek. In Eindhoven krijgen studenten twee basismodules aangeboden gericht op
© NQA – Fontys Hogescholen: audit bestaande hbo-bachelor Sociaal Pedagogische Hulpverlening
•
•
praktijkgericht onderzoek. In Tilburg krijgt praktijkgericht onderzoek integraal aandacht doordat het thema actieonderzoek (bijvoorbeeld door middel van interviews) door het curriculum is verweven. Ook vanuit het lectoraat Sociale Studies (bestaande uit drie lectoren) komen studenten in toenemende mate in aanraking met praktijkgericht onderzoek. Dit gebeurt onder meer door het delen van ervaringen over onderzoeksprojecten, zoals met themadagen, RAAK-projecten (bijvoorbeeld ‘Familie als bondgenoot’ en ‘Jeugdpreventieproject). In toenemende mate nemen docenten en studenten deel aan dergelijke activiteiten van het lectoraat. In 2009-2010 is gestart met themadagen voor studenten georganiseerd vanuit het lectoraat. Recent is de onderzoekslijn binnen de opleiding versterkt om daarmee de analytische vaardigheden van studenten te vergroten (zie facet 6.1) Het aanleren van beroepsvaardigheden is door de opleiding op verschillende manieren vormgegeven. Binnen de beroepsvraagstukken/venijnige vraagstukken is aandacht voor zowel kennis, houding als vaardigheden, gesprekvoering en coaching zijn hierbinnen belangrijk. Het praktijkleren (stages) draagt ook bij aan de ontwikkeling van beroepsvaardigheden. De ontwikkeling wordt vanuit de opleiding gestuurd door het aanbieden van praktijkopdrachten, reflectie en supervisie. In het eerste studiejaar doorlopen voltijdstudenten een oriënterende stage, in het tweede en derde studiejaar zijn de stages beroepsvormend, waarna in het vierde jaar een verdiepende stage onderdeel uitmaakt van het programma. Binnen de deeltijdopleiding wordt ten aanzien van de ontwikkeling van kennis en vaardigheden uitgegaan van het concurrency-principe. Continue wordt gezocht naar een wisselwerking tussen de opleiding en de praktijk waarbinnen de student functioneert. Verbinding met actuele ontwikkelingen in de beroepspraktijk wordt door de opleiding langs diverse kanalen gelegd. Zij maakt onder meer gebruik van de ervaring van (gast)docenten, werkveldvertegenwoordigers, Raad van Advies, werkveldoverleggen en informatie vanuit congressen en beroepsverenigingen. Zo heeft de opleiding de recent gepubliceerde landelijke eisen ten aanzien van jeugdzorgwerkers (beschreven in het uitstroomprofiel jeugdzorgwerker afgeleid van het competentieprofiel jeugdzorgwerker) doorvertaald naar de differentiatie Jeugd.
Overwegingen Bij de bestudering van het studiemateriaal is voor het auditteam gebleken dat studenten voldoende in aanraking komen met vakliteratuur. Dit blijkt onder meer uit de literatuurlijst, maar ook uit de opleidings- en modulebeschrijvingen. De opmerkingen die het auditteam ten aanzien van het gebruik van vakliteratuur maakt zijn mogelijkheden voor de opleiding om te optimaliseren. De praktijkgerichtheid is door de gehele opleiding zichtbaar, maar valt specifiek op door het gebruik van de beroepsvraagstukken (Eindhoven) en venijnige vraagstukken (Tilburg). Studenten worden toegerust tot het uitvoeren van (delen van) toegepast onderzoek en deze lijn is recent versterkt. Verder waarborgt het programma de ontwikkeling van beroepsvaardigheden met name door deze in de beroepspraktijk aan te leren.
© NQA – Fontys Hogescholen: audit bestaande hbo-bachelor Sociaal Pedagogische Hulpverlening
17/61
Conclusie Het auditteam komt op grond van bovenstaande bevindingen en overwegingen tot het oordeel voldoende.
Relatie doelstellingen en inhoud programma (facet 2.2) Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties van de doelstellingen zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheden om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Bevindingen • Het onderwijsprogramma kent drie niveaus: propedeuseniveau (‘oriënterende fase’), hoofdfaseniveau (‘opleidingsspecifieke beroepsvormende fase’) en afstudeerniveau (‘opleidingsspecifieke verdiepende fase’). Het deeltijdprogramma verschilt van deze opzet in die zin dat de deeltijdstudent vanaf de hoofdfase in een relevante sociaalagogische werksetting werkt (zie facet 2.5). • De eerder genoemde prestatie-indicatoren (facet 1.2) zijn per fase van de opleiding gecategoriseerd en dat vormt de start voor de vertaling van de eindkwalificaties naar het onderwijsprogramma. De prestatie-indicatoren zijn verder onderverdeeld in leerdoelen. De eindkwalificaties, prestatie-indicatoren en leerdoelen zijn sturend voor de programmaonderdelen. • In de studiehandleidingen van programmaonderdelen (leerarrangementen) is de relatie tussen de programmaonderdelen zichtbaar gemaakt door te verwijzen naar de prestatie-indicatoren. Uit de handleiding van het leerarrangement Casemanagement bijvoorbeeld is op te maken dat gewerkt wordt aan de competenties 1. Methodisch werken, 3. Samenwerken, 4. Communiceren en 8. Verantwoorden. Onder de competenties wordt inzicht gegeven aan welke specifieke prestatie-indicatoren van de genoemde competenties wordt gewerkt. Van de competentie Methodisch werken bijvoorbeeld komen 7 van de 8 prestatie-indicatoren aan de orde en van de competentie Communiceren worden alle indicatoren behandeld. De opleiding heeft geen matrix waarin integraal inzichtelijk wordt binnen welke programmaonderdelen aan welke competenties (prestatie-indicatoren) gewerkt wordt. Overwegingen Het auditteam heeft op basis van de opleidingsbeschrijvingen en bestudering van studiehandleidingen gezien dat de opleiding zichtbaar maakt aan welke (delen van) competenties studenten werken binnen de programmaonderdelen. De opleiding heeft met het gebruik van prestatie-indicatoren aangetoond een adequate concretisering gemaakt te hebben van de competenties. In de documentatie van de opleiding heeft het auditteam geen matrix aangetroffen waarin de opleiding een totaaloverzicht presenteert. Een dergelijk overzicht zou naar oordeel van het auditteam een verrijking zijn daar het bijdraagt aan het integrale zicht op de invulling van het onderwijsprogramma vanuit de competenties. Tevens
18/61
© NQA – Fontys Hogescholen: audit bestaande hbo-bachelor Sociaal Pedagogische Hulpverlening
kan het overzicht een handzaam instrument zijn bij het borgen dat alle (delen van) competenties in het programma verankerd zijn. Het auditteam constateert na bestudering van de opleidingsbeschrijvingen en studiehandleidingen dat het programma studenten de mogelijkheden biedt om de competenties te verwerven. Conclusie Op basis van bovenstaande bevindingen en overwegingen komt het auditteam tot het oordeel voldoende.
Samenhang in opleidingsprogramma (facet 2.3) Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma. Bevindingen • Het programma kent voor beide varianten een concentrische opbouw waarbij de competenties waaraan gewerkt wordt, verdiepend terugkeren in opvolgende leerjaren. De opleiding schetst deze opbouw in haar Zelfevaluatierapport als volgt: ‘van afgebakende taken in een standaard professionele situatie (propedeuse) wordt toegewerkt naar het uitvoeren van meer omvangrijke taken in complexere situaties in de hoofdfase, in de afstudeerfase voert de student vervolgens professionele taken volledig en zelfstandig uit in een functie of rol.’ De verticale opbouw van het programma is eveneens zichtbaar in de drie niveaus die de opleiding hanteert, zoals beschreven bij facet 2.2. • In Eindhoven kent de propedeuse per periode één thema (achtereenvolgens: Helpen in de omgeving, agogische opdracht, maatschappelijke participatie en binding & betekenis). Vanaf het tweede semester in het tweede jaar staat binnen de studie een specifieke beroepscontext centraal, gekozen door de student zelf (de differentiatie). Vanuit die beroepscontext werkt de student aan beroepstaken. De jaarstage in het derde leerjaar sluit in principe aan bij de gekozen differentiatie. In het vierde jaar wordt verdiepend en specialistisch voortgebouwd op de beroepscontext. In deze opzet is eveneens verticaal de samenhang van het onderwijsprogramma zichtbaar. • In Tilburg staan in het eerste jaar de beroepscontext en beroepstaken centraal. Studenten worden met een (venijnig) kenmerkend beroepsgerelateerd vraagstuk gestuurd naar leerinhoud, bestaande uit theorieën, concepten en vaardigheden, vanuit de gemeenschappelijk vastgestelde Body of Knowledge (BoK). In plaats van een thema, zoals in Eindhoven, staat in Tilburg per periode één of twee beroepsvraagstukken centraal. Vanaf het tweede semester in het tweede leerjaar lopen de programma’s weer gelijk; keuze voor specifieke beroepscontext, jaarstage, verdieping en specialisatie in afstudeerfase. Bovengenoemde opzet van het programma (voor beide locaties) geldt vanaf cohort 2008-2009. Tot die tijd kozen studenten twee minoren binnen het onderwijsprogramma. Vanaf komend studiejaar (2010-2011) draait enkel de opzet zoals in Eindhoven gehanteerd. Het auditteam heeft in de gesprekken met het opleidingsmanagement en de docenten beluisterd dat het onderwijsconcept van Tilburg (‘Expeditieleren’) niet volledig verlaten wordt, maar
© NQA – Fontys Hogescholen: audit bestaande hbo-bachelor Sociaal Pedagogische Hulpverlening
19/61
•
dat bekeken zal worden hoe excellente elementen van beide programma’s samengevoegd kunnen worden. De opleiding monitort de samenhang door deze te evalueren met docenten en studenten. Op basis van de resultaten worden mogelijke verbetermaatregelen voorgesteld. In het STO 2009 zijn studenten (voltijd en deeltijd Eindhoven) tevreden over de samenhang van het onderwijsprogramma. Een mogelijke verbetering kan gevonden worden in de matige tevredenheid van de deeltijd-studenten over de aansluiting van stages op het overige onderwijs. Studenten in Tilburg (voltijd en deeltijd) waarderen de samenhang over het algemeen als matig (STO 2009). Docenten in Eindhoven geven naar aanleiding van deze resultaten aan dat samenhang tussen de propedeuse en de postpropedeutische fase nog versterkt kan worden. Door de introductie van de gemeenschappelijke propedeuse en de vervanging van de minoren door differentiaties (vanaf cohort 2008-2009) is, naar oordeel van de docenten, meer inhoudelijke samenhang gecreëerd. In Tilburg is het didactische concept ‘Expeditieleren’ ingevoerd (zie facet 2.7), ter versterking van de samenhang. Het auditteam heeft de matige tevredenheid die zich uit in het STO 2009 over samenhang nader bestudeerd en besproken met studenten. Het auditteam stelt ten eerste vast dat scores in het STO tussen de 3.0 en 3.2 (op een vijfpuntsschaal) als matig worden aangeduid en dat daarmee het beeld van de tevredenheid anders wordt. Tevens is door studenten in het gesprek opgemerkt dat de samenhang over het algemeen goed is en dat uitsluitend kleine aanpassingen ter optimalisatie mogelijk zijn, met name voor de deeltijdopleiding.
Overwegingen Het auditteam herkent vele wisselingen in de opzet van het onderwijsprogramma door invoering van nieuwe onderwijsconcepten of door vervanging van specifieke onderdelen van het programma. Deze ontwikkelingen, ingegeven vanuit de wil om verbetering tot stand te brengen, worden door de opleiding zorgvuldig voorbereid en begeleid. Toch is enige stabiliteit in het onderwijsprogramma ook noodzakelijk om de samenhang zichtbaar te maken onder meer naar de studenten toe. De samenvoeging die momenteel plaatsvindt tussen de locaties zorgt ervoor dat studenten die vanuit Tilburg overkomen weer voor een nieuwe vorm van onderwijs staan en daarmee voor een andere samenhang binnen het programma. De opleiding probeert de overgang van studenten daarom zo goed mogelijk te begeleiden door specifieke begeleiders aan de groepen toe te wijzen. Conclusie Concluderend komt het panel voor dit facet tot het oordeel voldoende.
Studielast (facet 2.4) Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
20/61
© NQA – Fontys Hogescholen: audit bestaande hbo-bachelor Sociaal Pedagogische Hulpverlening
Bevindingen • De opleiding onderkent ten aanzien van bevordering van de studeerbaarheid en het wegnemen van zoveel mogelijk factoren die de studievoortgang belemmeren een aantal factoren: meting en spreiding studielast, bewaking studievoortgang, flexibiliteit in het onderwijsprogramma, informatievoorziening en studieklimaat. • Om de spreiding van de studielast te monitoren werkt de opleiding met zogenaamde studiebelastingsuren. In de onderwijsactiviteitentabellen in de Opleidingsbeschrijvingen legt de opleiding vast hoe de spreiding per studiejaar is vormgegeven, hierbij worden de volgende activiteiten gewogen: zelfstudie, onderwijsactiviteiten (inclusief voorbereiding) en toetsmomenten. Het aantal studiebelastingsuren (gekoppeld aan studieactiviteiten) is voor studenten onder meer zichtbaar in de handleidingen. In het eerste en tweede leerjaar van de voltijdopleiding worden door de opleiding minimaal 20 contacturen aangeboden, aflopend naar 16 contacturen in het vierde leerjaar. Onder contacturen worden zowel klassikaal geplande uren als individuele begeleidingsuren verstaan. • Jaarcoördinatoren monitoren de studievoortgang en studeerbaarheid door gebruik te maken van studievoortgangindicatoren en door studievoortgang regelmatig met studenten te bespreken, onder meer binnen de kwaliteitskringen (zie facet 5.3). Ook binnen het evaluatie-instrument de thermometer en tijdens de schriftelijke jaarevaluaties is studeerbaarheid onderwerp van evaluatie. • Flexibiliteit in het programma wordt door de opleiding ook als factor van studeerbaarheid aangewezen. De opleiding wil de doorstroom onder meer bevorderen door het gebruik van ingangseisen voor onderwijsactiviteiten en het inrichten van flexibele routes voor studenten die de studie tijdelijk moeten onderbreken. Tevens worden voorzieningen geboden voor studenten met een beperking, gedacht kan worden aan extra toetstijd voor studenten met dyslexie. Het programma is ook flexibel door geboden mogelijkheden om de studie te versnellen of te vertragen. Deze ruimte wordt onder meer geboden op momenten van keuzemodulen in het programma. • De opleiding tracht door middel van kleinschaligheid een prettig leerklimaat te creëren. Kleinschaligheid uit zich onder meer in het werken met kleine studentgroepen, vaste docenten voor deze studentgroepen en fysieke nabijheid van docentwerkplekken bij studentwerkplekken. Het auditteam heeft deze nabijheid ook ervaren bij de rondleiding door het gebouw, waar sprake is van een opendeurenbeleid. Het auditteam ziet graag dat dit leerklimaat gehandhaafd blijft bij de invoeging van locatie Tilburg in Eindhoven. • De opleiding hanteert een studievoortgangsysteem dat bestaat uit studentbegeleiding (onder andere monitoring en signalering) en studievoortgangregistratie. Beide factoren dragen bij aan studeerbaarheid, maar zullen verder worden uitgewerkt binnen de facetten 4.1 en 4.2. Dat geldt eveneens voor informatievoorziening. • Resultaten van het STO 2009 geven blijk van matige tevredenheid over studielast en studeerbaarheid van het onderwijsprogramma. De resultaten laten de indruk achter dat deeltijdstudenten (beide locaties) hieromtrent minder tevreden zijn dan de voltijdstudenten. In 2009 heeft de opleiding enkele verbeteractiviteiten genomen. Studieloopbaanbegeleiding is geïntensiveerd en in de postpropedeuse wordt sinds
© NQA – Fontys Hogescholen: audit bestaande hbo-bachelor Sociaal Pedagogische Hulpverlening
21/61
cohort 2009-2010 ten behoeve van een betere onderlinge afstemming en monitoring een beperkt aantal docenten als studieloopbaanbegeleider ingezet. Tevens heeft de opleiding ingezet op het beter spreiden van de studielast door het aantal toetsmomenten in te perken en door een aantal studiepunten rechtstreeks te koppelen aan een toets. Overwegingen Het auditteam heeft het beleid van de opleiding ten aanzien van studeerbaarheid bestudeerd en is hier in het algemeen positief over. De opleiding monitort relevante factoren en verbindt conclusies aan de resultaten van evaluaties die zij uitvoert. De afgelopen periode hebben maatregelen van de opleiding nog niet tot een verhoging van de tevredenheid onder studenten geleid. De maatregelen die de opleiding momenteel neemt, richten zich voor een deel op informatievoorziening en studieloopbaanbegeleiding en op monitoring en afstemming tussen het onderwijs(ondersteunend)personeel. Deze maatregelen moeten zich hun uitwerking in de praktijk nog bewijzen. De activiteiten van de opleiding zijn naar oordeel van het auditteam te waarderen, maar het valt het auditteam op dat deze activiteiten voor een belangrijk deel betrekking hebben op de inzet van indirecte middelen, zoals de studiebegeleiding en de informatievoorziening. Conclusie Het auditteam komt op basis van bovenstaande bevindingen en overwegingen tot het oordeel voldoende.
Instroom (facet 2.5) Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: vwo, havo, middenkaderopleiding of specialistenopleiding (WEB) of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. Bevindingen • De opleiding heeft de toelatingseisen vastgelegd in het OER en in het document Instroomregels Fontys Hogeschool Sociale Studies. Studenten zijn onder meer toelaatbaar met een diploma havo of vwo. Studenten vanaf het voortgezet onderwijs stromen in de propedeuse in. Studenten met een relatief verwante sociaalagogische mbo-opleiding niveau 4 of een relatief verwante hbo-opleiding stromen doorgaans in de postpropedeutische fase in. Tevens zijn aspirant-studenten toelaatbaar als zij beschikken over een 21+-verklaring, op grond van een toelatingsonderzoek. • Voor toelating tot de deeltijdopleiding worden eisen gesteld aan de werkkring. De studenten moeten vanaf het tweede studiejaar werkzaam zijn in een relevante sociaalagogische beroepsomgeving. De opleiding heeft de aanvullende eisen ten aanzien van de werkkring vastgelegd in het OER. • Fontys hogescholen tracht de aansluiting qua vorm en inhoud vanuit het toeleverend onderwijs (vo en mbo) goed te laten verlopen. Vanaf 2009 speelt het Fontys Decanen Service Centrum (voortgekomen uit Fontys Aansluitingscentrum, FAC) daarin een belangrijke rol. Zij is het centrale servicepunt voor het toeleverend onderwijs op het
22/61
© NQA – Fontys Hogescholen: audit bestaande hbo-bachelor Sociaal Pedagogische Hulpverlening
•
•
gebied van voorlichting, studiekeuze en aansluiting in het algemeen. In de propedeuse heeft de opleiding de studentbegeleiding afgestemd op bijvoorbeeld het tot stand brengen van een goede aansluiting. Daarbij is aandacht voor zowel de persoonsdimensie, de opleidingsdimensie als de beroepsdimensie. Voltijdstudenten die starten in de hoofdfase van de opleiding nemen bij instromen deel aan een introductieprogramma, waarin onderdelen specifiek gericht zijn op zelfmanagement en zelfreflectie in een competentiegerichte omgeving. Voor instromers in de deeltijdopleiding is er extra aandacht voor het combineren van privé, werk en studie. Uit gesprekken van studentbegeleiders met studenten die de opleiding verlaten leidt de opleiding af dat de belangrijkste reden voor uitval is dat studenten niet in het relevante werkveld werkzaam willen zijn. Een te geringe oriëntatie door studenten op het beroep voor de start van de opleiding blijkt in veel gevallen de oorzaak. Het STO 2009 geeft blijk van een redelijke waardering van de aansluiting van het onderwijsprogramma bij de vooropleiding. Binnen de deeltijdopleiding ligt deze waardering iets lager dan binnen de voltijdopleidingen. In de gesprekken met studenten is deze aansluiting aan de orde gekomen. In dat gesprek komt naar voren dat met name de mbo-instroom moeite heeft met de aansluiting.
Overwegingen Het auditteam is over het algemeen positief over het beleid van de opleiding als het gaat om de aansluiting van de opleiding bij de kwalificaties van de instromende studenten. De instroomregels zijn helder vastgelegd in beleidsdocumenten. In de activiteiten van de opleiding herkent het auditteam inzet op het behoud en verder inrichten van een systeem waarbij aansluiting zowel qua vorm als inhoud voldoet. In de resultaten van het STO 2009 en het gesprek met studenten ziet het auditteam reden om op te merken dat er, bijvoorbeeld kijkend naar aansluiting qua vorm voor mbo-studenten, nog terrein te winnen is. In de verbeteractiviteiten van de opleiding heeft het auditteam gezien dat de opleiding vanaf september 2011 nadere samenwerking met ROC’s aangaat als het gaat om instroomprogramma’s. Daarnaast wordt met ROC’s en VO-scholen afstemming gezocht over de herziene uitstroomprofielen van de opleiding. Conclusie Het auditteam komt op basis van bovenstaande bevindingen en overwegingen tot het oordeel voldoende.
Duur (facet 2.6) De opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum: hbo-bachelor: 240 studiepunten/european credit points.
© NQA – Fontys Hogescholen: audit bestaande hbo-bachelor Sociaal Pedagogische Hulpverlening
23/61
Bevindingen • De opleiding SPH van Fontys hogescholen kent zowel voor voltijd als voor deeltijd een omvang van 240 EC. De omvang van het onderwijsprogramma is vastgelegd in het OER en in de specifieke opleidingsbeschrijvingen per locatie. In de studieprogramma’s wordt de studielast in SBU per studieonderdeel vermeld. Overwegingen Het auditteam heeft de Opleidingsbeschrijvingen van beide opleidingslocaties bestudeerd en constateert dat de opleiding een programma aanbiedt dat qua omvang voldoet aan de wettelijke voorschriften. Conclusie Het auditteam komt op basis van bovenstaande tot het oordeel voldaan.
Afstemming tussen vormgeving en inhoud (facet 2.7) Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept. Bevindingen • Het didactisch concept van de opleiding komt voort uit het beleid van de Fontys Hogeschool Sociale Studies (FHSS), Koersdocument FHSS, Mensen sterker maken: halen, brengen en delen, 2009. Vanuit dit beleid worden vijf leidende uitgangspunten aangereikt: 1. agogisch handelen centraal, 2. breed en specifiek opleiden combineren, 3. ergens (heel) goed in worden, 4. beroepspraktijk centraal, 5. combineren vraaggerichtheid en basisonderwijsaanbod. • De opleiding hanteert aansluitend een sociaalconstructivistische visie op leren en ontwikkeling van competenties. Ontwikkeling van competenties wordt opgevat als het in interactie met relevante anderen (medestudenten, beroepsbeoefenaren, docenten en praktijkbegeleiders): - uitbreiden en steeds beter organiseren van de kennisbasis en in het verlengde daarvan continu verbeteren van vaardigheden; - uitbreiden, bijstellen en verfijnen van het daarop betrekking hebbende persoonlijke referentiekader; - verder professionaliseren en integreren van verschillende aspecten van bekwaamheid. De opleiding benoemt samenwerking bij de ontwikkeling van competenties een belangrijke voorwaarde. • De opleiding heeft bovenstaande visie in de praktijk uitgewerkt naar: - studentactiverend onderwijs in een leeromgeving ondersteund door ICT, waar studenten – onder andere in sociale netwerken – werken aan taken/vraagstukken; - bevordering van het leervermogen van de student krijgt veel aandacht; - een brede praktijkleercontext van het sociale domein, met specifieke beroepscontexten;
24/61
© NQA – Fontys Hogescholen: audit bestaande hbo-bachelor Sociaal Pedagogische Hulpverlening
-
•
•
•
•
variatie aan didactische werkvormen die alle het toepassingsgericht, betekenisvol en sociaal leren bevorderen; - vanuit een brede oriëntatie ruimte voor differentiatie gericht op een bepaald doel/beroepscontext; - concentrisch opbouw van eenvoudig naar complex, van micro- naar macroniveau, van intensieve begeleiding naar meer zelfstandigheid; - studentbegeleiding is gericht op studievoortgang/studiehantering, agogisch handelen en beroepsontwikkeling. Studenten gebruiken hierbij expliciet een persoonlijk ontwikkelingsplan en een portfolio. Binnen de deeltijdopleiding zijn alle lessen op één dag geconcentreerd. Op basis van het concurrency-principe wordt binnen de deeltijd aangesloten op praktijk- en leerervaringen van studenten. De eigen praktijk/werksituatie wordt binnen het onderwijs als vertrekpunt genomen en maakt onderdeel uit van de aangeboden programmaonderdelen, door studenten deze situaties actief te laten inbrengen. De locaties hebben in de uitwerking van het didactisch concept eigen vrijheden benut, waardoor accentverschillen zichtbaar zijn. Typerend voor Eindhoven (inclusief de cohorten Tilburg voltijd tot en met 2007-2008 en deeltijd tot en met 2006-2007) zijn de leertaken. In de propedeuse wordt vanuit een thema aan leertaken gewerkt. De samenhang tussen de thema’s wordt geborgd door leerlijnen: conceptueel, vaardigheden, integrale casussen, praktijk en studieloopbaanbegeleiding. In de postpropedeuse zijn de programmaonderdelen afgeleid van kenmerkende beroepssituaties vanuit de drie taakgebieden: agogische vakmatige taken, organisatorische taken en professionaliseringstaken. Passend bij deze uitwerking worden onder meer de volgende werkvormen gehanteerd: hoorcolleges, trainingen, werklessen, projecten, praktijk (stage) en supervisie. In Tilburg wordt gewerkt vanuit een vraaggericht concept ‘Expeditieleren’ met ‘venijnige vraagstukken’ die zijn afgeleid van kenmerkende beroepssituaties. In elke periode wordt aan een leidende vraagstelling gewerkt die vanuit verschillende inhoudelijke perspectieven wordt geanalyseerd. Elke leerperiode kent een vast patroon (leerritme): actieve verbinding met kennis en ervaringen van de student, theoretische input, experimenteren met aanpak, actieve verbinding met de praktijk van de student. Elke onderdeel van het leerpatroon kent specifieke didactische werkvormen. Zo kent actieve verbinding met kennis en ervaring van de student de werkvormen: schakelen, reflectieve integratie, beeld en geluid en verbindingsopdracht. Theoretische input kent de werkvormen: college, lezing, expertondervraging, toolbox modellen en technieken, vertaalopdracht en binnen experimenteren met aanpak zijn de werkvormen reflectief practicum, reflectief laboratorium, intervisiegroep, out-of-the-box momenten en een experimenteeropdracht aan de orde. Resultaten van evaluaties onder studenten (waaronder het STO 2009) geven blijk van tevredenheid over de afwisseling in werkvormen, de begeleiding geboden door (vak)docenten en supervisie in het bijzonder. De opleiding formuleert in haar Zelfevaluatierapport, mede in het licht van de samenvoeging de locaties, het ontwikkelen van een uniform didactisch concept voor de leslocatie Eindhoven als ontwikkelpunt. De planning voor deze activiteit is voorjaar
© NQA – Fontys Hogescholen: audit bestaande hbo-bachelor Sociaal Pedagogische Hulpverlening
25/61
2010. In gesprekken met het opleidingsmanagement is voor het auditteam duidelijk geworden dat het de bedoeling is het beste van de twee concepten (van beide locaties) te combineren, de onderwijscommissie zal daarbij de uitvoerende actor zijn. Overwegingen Bij de bestudering van het didactisch concept heeft het auditteam vastgesteld dat de opleiding de concepten voor beide locaties adequaat heeft uitgewerkt. De studenten van de opleiding zijn in gesprek met het auditteam positief over de didactische concepten en zij waarderen dan ook het feit dat bepaalde elementen van de concepten mogelijk behouden kunnen blijven bij een samenvoeging. Tevens zijn studenten positief over de werkvormen die door de opleiding worden aangeboden en de variatie daarin. Het auditteam sluit zich daarbij aan. Conclusie Op basis van bovenstaande bevindingen en overwegingen komt het auditteam tot het oordeel goed.
Beoordeling en toetsing (facet 2.8) Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Bevindingen • De competentiekaarten en de Fontyskadernotitie Toetsing een strategische keuze zijn richtinggevend voor toetsing binnen de opleiding. In het OER is formeel vastgelegd wanneer welke toetsen worden afgenomen en tevens vinden studenten daarin de bezwaar- en beroepsprocedure. • De toetsorganisatie wordt verzorgd door de onderwijsteams in samenwerking met het bedrijfsbureau. De uitvoerende kant van de toetsing is belegd bij de betreffende docenten. In gesprek met het auditteam merken vertegenwoordigers van het werkveld op dat zij onder meer betrokken worden bij de beoordeling van buitenschoolse programmaonderdelen, zoals de stage. Hoewel de opleiding voorziet in beoordelingscriteria blijkt het geven van de beoordeling voor een aantal werkveldvertegenwoordigers lastig daar zij de stagiair(e)s gevoelsmatig steeds vergelijken met een volleerd beroepsbeoefenaar. Hiermee neigen deze beoordelaars vaak naar een (te) strenge beoordeling. Het auditteam vraagt hiervoor de aandacht van de opleiding. • De examencommissie is verantwoordelijk voor de kwaliteit en organisatie van de toetsing. Sinds eind 2009 is binnen de opleiding een toetscommissie actief waar de borging van toetsing is belegd. Daarvoor waren er toetsverantwoordelijken binnen de onderwijsteams. • De moduleboeken tonen de student hoe het betreffende studieonderdeel wordt getoetst en welke beoordelingscriteria van toepassing zijn. De beoordelingscriteria zijn gestoeld op de prestatie-indicatoren (zie hoofdstuk 1).
26/61
© NQA – Fontys Hogescholen: audit bestaande hbo-bachelor Sociaal Pedagogische Hulpverlening
•
•
•
Binnen de toetsing staan de competentie-examens centraal, daarmee beoordeelt de opleiding integraal de verworven competentie(niveau)s aan de hand van de prestatieindicatoren. Deze centrale examens worden op drie niveaus afgenomen: competentieniveau 1: hoofdfasebekwaam (einde propedeuse); competentieniveau 2: afstudeerbekwaam (eind derde studiejaar); competentieniveau 3: startbekwaam (einde vierde studiejaar). De competentie-examens bestaan uit een beoordeling van het competentieniveau aan de hand van het portfolio en een criteriumgericht interview (c.q. eindgesprek). Het portfolio is een (digitale) verzameling van bewijs waarin de student moet aantonen dat hij de competenties heeft verworven. Het bewijsmateriaal in het portfolio bestaat uit het resultaat van de verschillende vormen van toetsen en ander bewijsmateriaal. Het bewijsmateriaal dient voorzien te zijn van feedback. Studenten worden voorts gevraagd de competentieverwerving te verantwoorden. Zij doen dit door een beschrijving te maken hoe aan het competentieniveau wordt voldaan. De opleiding reikt de STARR-methode aan als instrument voor de verantwoording. Studenten dienen een minimaal aantal studiepunten te hebben behaald voordat zij toegang krijgen tot het volgende niveau. Het competentie-examen wordt afgenomen door getrainde assessoren van de opleiding. In de beoordelingen herkent het auditteam structurele inzet van een tweede beoordelaar. Zoals beschreven kunnen studenten resultaten van verschillende vormen van toetsen opnemen in het portfolio. De studieonderdelen van het onderwijsprogramma worden afzonderlijk getoetst. Hiervoor hanteert de opleiding een mix aan toetsvormen om de validiteit van de toetsing te borgen. De toetsvormen zijn afgestemd op inhoud en vorm van de studieonderdelen en om die reden zijn er verschillen tussen de toetsvormen op de locaties. Op locatie Eindhoven worden de volgende vormen gehanteerd: kennistoetsen, opdrachten (casussen), presentaties, vaardigheidstoetsen (performance-assessments), schriftelijk verslagen/logboeken, praktijkleren/stage, reflectieverslagen en de competentie-examens. Op de locatie Tilburg worden onder meer de volgende toetsvormen gehanteerd: beroepsproducten, performance-assessments, theoretische verantwoordingen, essays en presentaties. Tot het cohort 2008-2009 werden de credits toegekend bij de afsluitende competentie-examens. Het auditteam is positief over de ontwikkeling dat de credits niet meer strikt gebonden zijn aan de drie competentie-examens. Er is ook tussentijdse toekenning na goed afgelegde toetsen, waarbij het competentie-examen de (finale) afronding van de opleidingsfase blijft.
Overwegingen Op de visitatiedag heeft het auditteam verschillende uitgewerkte toetsen bestudeerd en heeft een assessor het digitale systeem van de opleiding, waarin studenten hun portfolio opslaan, getoond. Het auditteam is over het algemeen positief over de wijze waarin het systeem van toetsing en beoordeling binnen de opleiding is vormgegeven. Zij herkent variatie in de hantering van toetsvormen, passend bij het onderwijs dat wordt aangeboden. Tevens sluiten de toetsen aan op de leerstof die voor het auditteam onder meer blijkt uit de opleidingsbeschrijvingen en modulehandleidingen en daarbij zijn ook de beoordelingscriteria goed herleidbaar naar de doelstellingen. Hoewel de opleidingslocatie Eindhoven reeds in de
© NQA – Fontys Hogescholen: audit bestaande hbo-bachelor Sociaal Pedagogische Hulpverlening
27/61
Opleidingsbeschrijvingen helder maakt aan welke prestatie-indicatoren gewerkt wordt, zou het de inzichtelijkheid vergroten als zij deze schema’s ook opneemt in de modulebeschrijvingen. Hiermee expliciteert de opleiding nog nadrukkelijker de koppeling tussen de toetsen, beoordelingscriteria en de eindkwalificaties/prestatie-indicatoren. Ten aanzien van de uitvoering van de beoordelingen stelt het auditteam vast dat de opleiding daarbij consequent een tweede beoordelaar betrekt. Ook als het gaat om de individuele competentietoetsing is het auditteam positief. Door middel van het portfolio, waarbij studenten ook procesverslagen schrijven over het eigen aandeel, en daaraan gekoppeld een criteriumgericht interview, monitort de opleiding (met getrainde assessoren) de ontwikkeling van competenties bij individuele studenten. Studenten geven aan dat ook de docenten een rol spelen bij het voorkomen van meelopen bij groepswerk. De enigszins late oprichting van de toetscommissie in 2009 en de sturing op beoordelingen vanuit het werkveld zijn naar oordeel van het auditteam aanleiding voor het oordeel voldoende. Conclusie Het auditteam komt op basis van bovenstaande tot het oordeel voldoende. Samenvattend oordeel Programma Alle facetten zijn tenminste met een voldoende beoordeeld en daarmee is het onderwerp ‘Programma’ positief beoordeeld.
2.3
Inzet van personeel
Eisen hbo (facet 3.1) Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroepspraktijk. Bevindingen • Het personeelsbeleid van de opleiding komt voort uit twee documenten waarin het instituut haar uitgangspunten heeft geformuleerd. In haar Zelfevaluatierapport geeft de opleiding inzicht in enkele belangrijke uitgangspunten: - De opleiding streeft actueel en beroepsgericht onderwijs na dat door docenten wordt verzorgd die een verbinding leggen tussen de opleiding en de beroepspraktijk. Minimaal 30% van de docenten heeft recente of actieve werkveldervaring. De opleiding zet daarnaast ervaren beroepsbeoefenaren in als docent op de verbinding tussen de opleiding en de beroepspraktijk te versterken; - De opleiding werkt intensief samen met het beroepenveld bij het opleiden van aankomende beroepsbeoefenaren; - Om de werkveldervaring van de docenten optimaal te houden, alsmede de betrokkenheid van het werkveld zo hoog mogelijk te maken, is er aandacht voor uitruil van medewerkers met de beroepspraktijk; - Kennisontwikkeling van docenten wordt gerealiseerd in samenwerking met de beroepspraktijk. Het lectoraat speelt hierbij een belangrijke rol.
28/61
© NQA – Fontys Hogescholen: audit bestaande hbo-bachelor Sociaal Pedagogische Hulpverlening
•
•
•
•
De verbinding tussen de opleiding en de beroepspraktijk wordt onder meer tot stand gebracht door inzet van docenten die ervaring hebben in de relevante beroepspraktijk. Ten eerste is 27% van het docententeam naast het docentschap (parttime) werkzaam in de beroepspraktijk. Ook de werkervaring in het recente verleden van 49% van het docententeam draagt bij aan de koppeling praktijk onderwijs. Docenten hebben ervaring in de werkvelden: jeugdzorg, geestelijke gezondheidszorg, gehandicaptenzorg en ouderenzorg. De opleiding voldoet daarmee aan haar eigen streefnorm van 30% aan docenten met recente of actieve werkveldervaring. De opleiding heeft de activiteiten van haar docenten in beeld gebracht door een portfolioanalyse uit te voeren. Naast genoemde recente en actieve werkervaring voeren docenten werkzaamheden uit die eveneens bijdragen aan het tot stand brengen van een verbinding tussen de opleiding en de beroepspraktijk. Dat gebeurt onder meer door stage- en afstudeerbegeleiding (59 docenten: 65%), studentbegeleiding specifiek op de beroepsleerplaats (19 docenten: 21%), projecten in samenwerking met de beroepspraktijk (41 docenten: 45%) of door bijdragen aan toegepast onderzoek in de beroepspraktijk (21 docenten: 23%). Verschillende docenten (14 docenten: 15%) zijn actief lid van een (of meerdere) relevante beroepsvereniging (zoals Phorza, LVSB, AIT of NVMW) of zijn bestuurlijk actief in een raad van toezicht, bestuur of cliëntenraad (5 docenten: 6%). Ook maakt de opleiding actief gebruik van externe, ervaren beroepsbeoefenaren, die ingehuurd worden voor onder meer gastlessen, supervisie en assessments (FHSS in totaal 7,5 fte). Zij verzorgen onder meer gastlessen beroepsoriëntatie en praktijkmarkten in de propedeuse. Om de samenwerking met de beroepspraktijk structureel vorm te geven en te versterken wordt deze steeds meer vastgelegd in convenanten. De opleiding heeft convenanten afgesloten met de volgende partners: Jeugdzorg Noord-Brabant, Jeugdzorg Limburg, Gehandicaptenzorg Zuidoost Brabant, Gehandicaptenzorg Limburg, GGzE, Vitalis en Punt Welzijn. Deze convenanten kunnen op termijn verder bijdragen aan de verbinding tussen de opleiding en de beroepspraktijk. Drie lectoren van het lectoraat ‘Sociale Studies’ zijn inhoudelijk verbonden met het onderwijsteam voor wat betreft onderzoek, zodat expliciet de verbinding wordt gelegd tussen lectoraat- en onderwijsactiviteiten. Tevens wordt vanuit het lectoraat mede sturing gegeven aan de kennisontwikkeling, het praktijkgericht onderzoek en de deskundigheidsbevordering van docenten, studenten en werkveld (zie ook facet 3.3). Uit het STO 2009 blijkt dat studenten docenten voldoende op de hoogte vinden van de beroepspraktijk. Ook in de gesprekken met het auditteam komt deze tevredenheid naar voren.
Overwegingen Uit de bestudering van de cv’s van docenten blijkt voor het auditteam dat het onderwijsverzorgend personeel in staat is de verbinding te leggen tussen de beroepspraktijk en de opleiding. Het auditteam is positief over de wijze waarop het opleidingsmanagement, door middel van de portfolioanalyse, diverse indicatoren die hierop betrekking hebben, monitort en waar nodig het personeel bijstuurt.
© NQA – Fontys Hogescholen: audit bestaande hbo-bachelor Sociaal Pedagogische Hulpverlening
29/61
Conclusie Het auditteam komt op basis van bovenstaande bevindingen en overwegingen tot het oordeel goed.
Kwantiteit personeel (facet 3.2) Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Bevindingen • De FHSS heeft momenteel 150 docenten (110,4 fte) voor het verzorgen van de opleidingen CMV, MWD en SPH. Fontys Hogescholen Sociale Studies (FHSS) huurt 7,5 fte aan externe beroepsbeoefenaren in. Het totale aantal studenten van deze drie opleidingen is 1901, waarvan 1032 studenten aan de SPH studeren. Voor de opleiding SPH is 51,1 fte ingezet als vast personeel en 3,5 fte aan externe inhuur. De docent – studentratio van de opleiding SPH is 1:20 exclusief externe inhuur. De streefnorm is 1:22. • Vanwege daling van de studenteninstroom in de studiejaren 2008-2009 en 20092010 zijn er afspraken gemaakt over het bevorderen van natuurlijk verloop zoals interne mobiliteit, vervroegd pensioen, externe mobiliteit of ontslag op eigen verzoek en zijn enkele tijdelijke contracten niet verlengt. De opleiding heeft een streefformatie voor 2014 geformuleerd op basis waarvan toegewerkt wordt naar een harmonische opbouw van de personele formatie. Om de discrepantie tussen de huidige en de gewenste formatie te verkleinen, maakt de opleiding gebruik van een aantal HRMinstrumenten als: gesprekscyclus, in- en doorstroombeleid, scholing en deskundigheidsbevordering, uitstroombeleid, beoordelen en belonen gezondheidsbeleid. • Het ziekteverzuim van bedraagt 4% (FHSS-breed). De opleiding geeft in het zelfevaluatierapport aan dat het met name niet-werkgerelateerde langdurige zieken betreft. • Uit het MTO 2009 blijkt dat docenten tevreden zijn over de werkdruk. Ook in het gesprek met het auditteam is de werkdruk besproken. Met de overgang van de locatie Tilburg is de werkdruk de afgelopen periode wel toegenomen, maar de opleiding waakt voor behoud van een werkbare situatie, onder meer door samenhang in het takenpakket van medewerkers te organiseren en door te werken met halfjaarlijkse planningen in plaats van jaarlijkse. De docenten tonen zich positief over de cultuur binnen de opleiding, een cultuur waar docenten ook nee kunnen zeggen als bepaalde (extra) activiteiten niet in de planning passen. • In het gesprek van het auditteam met de studenten komt ook een positief beeld naar voren als het gaat om de bereikbaarheid van docenten, ook in dit gesprek wordt de cultuur (open-deurenbeleid bijvoorbeeld) als positief aspect benoemd. Overwegingen De kwantitatieve kant van de inzet van het personeel is naar oordeel van het auditteam in orde. Er is sprake van een positieve docent-studentratio, die ook voldoet aan het interne
30/61
© NQA – Fontys Hogescholen: audit bestaande hbo-bachelor Sociaal Pedagogische Hulpverlening
streven. Daarbij heeft het auditteam vanuit evaluaties en gesprekken met docenten, studenten en het opleidingsmanagement een positief beeld. Conclusie Het auditteam komt op basis van bovenstaande tot het oordeel goed.
Kwaliteit personeel (facet 3.3) Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. Bevindingen • In het Personeelsplan FHSS 2010-2012 is opgenomen dat de opleiding overwegend docenten nodig heeft die een mastertitel hebben, recente werkveldervaring hebben en onderzoekskwaliteiten hebben ontwikkeld. De docenten van de opleiding zijn hbo of wo opgeleid. De portfolioanalyse toont het auditteam dat 8 docenten (9%) een hboopleiding, 43 docenten (47%) een hbo+-opleiding en 37 docenten (43%) een masteropleiding heeft. Daarnaast zijn twee docenten gepromoveerd. Drie docenten zijn bezig met promoveren en werken één dag per week als docent in het onderwijs. De streefnorm van FHSS is dat tien docenten in 2012 zijn gepromoveerd. • Alle docenten van de opleiding hebben een pedagogisch didactische aantekening of volgen de scholing didactische bekwaamheid. Startende docenten worden begeleid door een mentor en binnen de opleiding hebben de studieloopbaanbegeleiders en assessoren voor uitvoering van hun taken scholing gevolgd. • De opleiding maakt gebruik van een jaarlijkse gesprekscyclus om de kwaliteit van het personeel te monitoren en te sturen. De gesprekscyclus bestaat uit een contractering- en een beoordelingsgesprek over resultaat- en ontwikkelafspraken. In de gesprekscyclus is scholingsbehoefte en scholingsvoortgang een vast onderdeel. Per fte hanteert de opleiding een budget voor scholing en daarnaast worden zijn er financiële voorzieningen bestemd voor overige scholingsuitgaven. Binnen de opleiding worden diverse kanalen gebruikt om de scholingsbehoefte te inventariseren en deze vanuit het opleidingsmanagement te sturen. De zojuist genoemde gesprekscyclus speelt een centrale rol, maar ook het lectoraat en de onderwijscommissie dragen zorg voor verdere ontwikkeling van de docentkwaliteiten. • Binnen het instituut verzorgt het lectoraat Sociale Studies kennis- en beroepsontwikkeling met kenniskringen van docenten, beroepsbeoefenaren en soms studenten. Het lectoraat organiseert professionaliseringsactiviteiten voor docenten zoals kennislunches en boeklezingen en onderwijs voor studenten zoals themadagen en gastcolleges. Een voorbeeld daarvan is een recent georganiseerde themadag op het gebied van de Wet Maatschappelijke Ontwikkeling. En er is recent een themadag Empowerment georganiseerd, zo heeft het auditteam vernomen in gesprek met de lectoren Sociale Studies.
© NQA – Fontys Hogescholen: audit bestaande hbo-bachelor Sociaal Pedagogische Hulpverlening
31/61
•
Uit het MTO 2009 blijkt dat docenten tevreden zijn over de variatie en de zinvolheid van hun werk en zij zijn voldoende tevreden over de ontwikkelmogelijkheden die zij vanuit de opleiding krijgen aangeboden. Deze tevredenheid is ook herkenbaar in het gesprek van het auditteam met de docenten. Studenten geven in het STO 2009 blijk van tevredenheid als het gaat om de algemene tevredenheid over docenten en specifiek de inhoudelijke deskundigheid. Ook die tevredenheid ziet het auditteam bevestigd in de gesprekken op de visitatiedag. Daarbij merken de studenten eveneens op over het algemeen tevreden te zijn over de didactische vaardigheden van docenten.
Overwegingen Het auditteam heeft bij de beoordeling van dit facet onder meer gekeken naar de cv’s van de docenten en daaruit blijkt dat het docententeam in staat is (inhoudelijk, organisatorisch en onderwijskundig) om het onderwijsprogramma te verzorgen. Tevens heeft het auditteam de indruk opgedaan dat de opleiding in staat is deze personele kwaliteit te monitoren en te sturen. Deze indruk wordt bevestigd in de gesprekken met opleidingsmanagement, docenten, studenten, alumni en werkveldvertegenwoordigers. Conclusie Het auditteam komt op basis van bovenstaande bevindingen en overwegingen tot het oordeel goed. Samenvattend oordeel Inzet van personeel Alle facetten zijn tenminste met een voldoende beoordeeld en daarmee is het onderwerp ‘Inzet van personeel’ positief beoordeeld.
2.4
Voorzieningen
Materiële voorzieningen (facet 4.1) De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. Bevindingen • De opleiding wordt vooralsnog zowel in Eindhoven als in Tilburg aangeboden. In Eindhoven maken ook de Paramedische Hogeschool en de Hogeschool voor Verpleegkunde gebruik van het gebouw. Op deze locatie heeft het visitatiebezoek plaatsgevonden. In Tilburg wordt het gebouw gedeeld met de lerarenopleidingen, Pedagogiek, Opleidingscentrum Speciaal Onderwijs, Theologie en Levensbeschouwing en de Bedrijfshogeschool. De voorzieningen bij de locaties zijn vergelijkbaar. Tijdens een rondleiding heeft het auditteam kennis kunnen nemen van de voorzieningen bij locatie Eindhoven. Het auditteam heeft kennisgenomen van de faciliteiten binnen locatie Tilburg vanuit rapporten van vorige visitaties (onder andere Personeel en Arbeid, 2010). Tijdens de rondleiding heeft het auditteam vernomen dat er ruimte op de derde verdieping van het gebouw in Eindhoven vrijkomt, waarmee er voldoende ruimte is voor de samenvoeging met locatie Tilburg.
32/61
© NQA – Fontys Hogescholen: audit bestaande hbo-bachelor Sociaal Pedagogische Hulpverlening
•
•
•
•
•
•
•
Op beide locaties is een studentenservicebalie. Studenten, medewerkers en gasten van de opleiding kunnen hier terecht voor informatie over studiefinanciering, wetgeving, toelating tot het hbo en (her)inschrijving. Elk gebouw beschikt over een gemeenschappelijke kantine, mediatheek, copyshop, servicepunt van Fontys International Office ten behoeve van studeren of stage in het buitenland, studentenloopbaancentrum (hulp bij studiekeuze) en studentencentrum (ondersteuning bestuurlijk actieve studenten). De mediatheek, die op beide locaties aanwezig is, kent een fysieke collectie bestaande uit boeken en internationale tijdschriften, die toegankelijk is via de catalogus in de mediatheek maar ook vanuit huis via de website van de mediatheek. Een collectie wetenschappelijke tijdschriften en vaktijdschriften is opgenomen in databanken die toegankelijk zijn via de zoekmachine Fontys FELIX. De mediatheek onderhoudt voor iedere opleiding een webpagina waar onder andere nieuwe aanwinsten, digitale informatiebronnen, nieuwsberichten en informatie over workshops en instructies op vermeld worden. Onderwijsruimten bestaan uit in grootte verschillende collegezalen, computerruimten en begeleidingsruimten. Op de locatie Tilburg zijn naar verhouding meer kleinere studieruimten in verband met het daar gehanteerde didactische concept. Medewerkers hebben een combinatie van vaste en flexibele werkplekken en beschikken over medewerkerruimtes die fungeren als centrale ontmoetingsruimte. Ten aanzien van de werkplekken geldt een open-deurenbeleid om het directe contact tussen docenten en studenten, maar ook tussen docenten onderling te stimuleren. Zowel in Eindhoven als in Tilburg hebben studenten en docenten toegang tot een draadloos netwerk voor het gebruik van laptops. Studenten en medewerkers kunnen tegen gunstige condities een laptop aanschaffen. Er is een elektronische leeromgeving beschikbaar voor het onderwijs, die ook vanuit huis te bereiken is. Alle collegezalen en diverse onderwijsruimten zijn uitgerust met multimediale en ICTvoorzieningen. Begeleidings- en werkplekken voor studenten zijn grotendeels uitgerust met computers. Tijdens de rondleiding, waarbij het auditteam werd begeleid door studenten en een docent, heeft het auditteam vastgesteld dat er in principe voldoende computers beschikbaar zijn, maar dat op piekmomenten wel sprake is van een tekort. Uit het STO 2009 en de Keuzegids Hoger Onderwijs 2009 blijkt dat studenten voldoende tevreden zijn over de studiefaciliteiten, de informatiebalie/studentenservicebalie en de onderwijsruimten op beide locaties. In het Zelfevaluatierapport geeft de opleiding aan dat er in Tilburg door de grote instroom een tekort is aan onderwijsruimten. De opleiding huurt extra ruimte in bij andere instituten, waardoor studenten minder aaneengesloten lesroosters hebben. Vanaf september 2010 zijn alle studenten vanuit Tilburg verhuisd en wordt het onderwijs geconcentreerd in het gebouw Fliednerstraat in Eindhoven.
Overwegingen Het auditteam constateert vanuit de visitatiegesprekken, documentatie en eigen waarnemingen in N@tschool dat huisvesting en overige voorzieningen toereikend zijn om het programma te realiseren. De gebouwen zijn goed voorzien van de basisvoorzieningen
© NQA – Fontys Hogescholen: audit bestaande hbo-bachelor Sociaal Pedagogische Hulpverlening
33/61
om het programma te realiseren. De ICT-voorzieningen zijn duidelijk voorhanden en worden gebruikt. Conclusie Het auditteam komt op basis van bovenstaande bevindingen en overwegingen tot het oordeel goed.
Studiebegeleiding (facet 4.2) De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op de studievoortgang. De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten. Bevindingen • Studieloopbaanbegeleiding van de opleiding is gericht op toenemende zelfstandigheid van de student. De studieloopbaanbegeleiding kenmerkt zich door studiebegeleiding (begeleiding individuele leerproces van de student) naar loopbaanbegeleiding (begeleiding van het leerproces in het kader van het beroepsperspectief). In het eerste en tweede studiejaar worden studenten in groepen van 10-12 studenten begeleid. In het derde en vierde studiejaar is de studentbegeleiding gekoppeld aan de stage- en afstudeerbegeleiding. De studiebegeleiding is vastgelegd in Studiebegeleiding FHSS 2009. Het auditteam constateert vanuit de documentatie en gesprekken met docenten en studenten dat voltijdstudenten in de verschillende leerjaren andere studieloopbaanbegeleiders krijgen. Het auditteam heeft in de diverse gesprekken hierover geen evidente problemen geconstateerd maar benoemt, vanuit haar eigen ervaringen en waarnemingen binnen andere opleidingen, continuïteit in de studie(loopbaan)begeleiding als belangrijke succesfactor. Deeltijdstudenten hebben in de postpropedeuse een vaste studieloopbaanbegeleider. • Studieloopbaanbegeleiding wordt vormgegeven door individuele gesprekken en gesprekken in groepsverband. Studievoortganggesprekken vinden in de propedeutische fase vier keer per jaar plaats en in de postpropedeutische fase twee keer per jaar. In de propedeutische fase brengt de studentbegeleider in februari een voorlopig studieadvies uit en in augustus een bindend positief of negatief studieadvies. • In de propedeuse hanteert de studentbegeleider de methodiek van ‘leercoaching’ waarbij de nadruk ligt op het ontwikkelen van samenwerkend leren, leerstijlontwikkeling, feedback leren geven en ontvangen, het opbouwen van zelfstandig leren, leren leren en coachen, het ontdekken en ontwikkelen van de eigen rol en werken aan de competenties samenwerken en professionaliseren. Verder begeleidt de studentbegeleider de student bij het opstellen van een persoonlijk ontwikkelingsplan, bij de opbouw van het portfolio, bij het maken van een definitieve opleidingskeuze voor de postpropedeuse en bij het maken van een keuze voor een differentiatie, keuzemodulen, stage en afstuderen.
34/61
© NQA – Fontys Hogescholen: audit bestaande hbo-bachelor Sociaal Pedagogische Hulpverlening
•
•
De opleiding informeert studenten over de studie door middel van de studiegids, de OER en het studentenstatuut. Studenten kunnen informatie vinden via de elektronische leeromgeving, intranet, de studentenmail en de informatieschermen in het gebouw. Het auditteam beluisterd in het gesprek met studenten wisselende verhalen over de toegankelijkheid van de informatie die via de digitale omgeving wordt aangeboden. De opmerkingen zijn voor het auditteam niet te herleiden naar een specifieke locatie of variant van de opleiding. Voor het auditteam is in elk geval duidelijk gebleken dat de opleiding de digitale omgeving nog kan optimaliseren als het gaat om het onderscheiden van relevante informatie. Het aanbieden van informatie over buitenschoolse activiteiten maakt de inzichtelijkheid van de digitale omgeving voor een aantal studenten lastig. Behaalde cijfers kunnen studenten via een ander digitaal systeem inzien, namelijk in het studievoortgangsysteem PeopleSoft-CS. In het STO 2009 geven studenten blijk van tevredenheid over de ‘ondersteuning studieloopbaanbegeleiding’. De halfjaarlijkse evaluatie 2010 laat zien dat studenten van beide locaties tevreden zijn over de wijze waarop studieloopbaanbegeleiding plaats vindt. Deze tevredenheid wordt door het auditteam herkend in het gesprek met studenten. Daarin geven zij voorbeelden van situaties waarin de studiebegeleiders adequaat te werk zijn gegaan. In de evaluatie onder postpropedeutische studenten is af te leiden dat de begeleiding bij het gebruik van het portfolio matig wordt gewaardeerd. In het gesprek van het auditteam met de studenten en docenten blijkt dat de opleiding hier momenteel verbeteractiviteiten heeft geformuleerd, beginnend bij een nadere analyse van de kritiek binnen de kwaliteitskringen (zie facet 5.3).
Overwegingen Het systeem dat de opleiding hanteert voor de studiebegeleiding en informatievoorziening wordt door het auditteam positief gewaardeerd. In de uitvoering van de geformuleerde activiteiten blijkt voor het auditteam dat nog wel verbetering mogelijk is binnen deze twee aspecten (studiebegeleiding en informatievoorziening). Binnen N@tschool kunnen studenten en docenten informatie over het onderwijsprogramma, inhoud en toetsing vinden. In de praktijk blijkt een deel van de studenten hier moeite mee te hebben, daar via de digitale omgeving niet alleen informatie wordt aangeboden die direct betrekking heeft op het onderwijsprogramma, maar ook op buitenschoolse activiteiten. Ten aanzien van de studieloopbaanbegeleiding is het auditteam van oordeel dat de begeleiding bij het portfolio nog geoptimaliseerd kan worden. Conclusie Het auditteam komt tot op basis van bovenstaande bevindingen en overwegingen tot het oordeel voldoende. Samenvattend oordeel Voorzieningen Alle facetten zijn tenminste met een voldoende beoordeeld en daarmee is het onderwerp ‘Voorzieningen’ positief beoordeeld.
© NQA – Fontys Hogescholen: audit bestaande hbo-bachelor Sociaal Pedagogische Hulpverlening
35/61
2.5
Interne kwaliteitszorg
Evaluatie resultaten (facet 5.1) De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen. Bevindingen • Het kwaliteitszorgsysteem van de opleiding is afgeleid van het beleid van Fontys Hogescholen. De uitgangspunten van het kwaliteitsbeleid zijn vastgelegd in het Kwaliteitshandboek 2010-2013 FHSS (2009). In het handboek zijn opgenomen: de werkwijzen, de verantwoordelijkheden en de betrokkenen en de streefnormen benoemd per facet van het accreditatiekader. Het auditteam constateert dat het handboek een adequate uitwerking is van het kwaliteitszorgsysteem, waarbij de verschillende processtappen concreet zijn uitgewerkt. • De opleiding hanteert een Evaluatiekalender waarin de meetinstrumenten, het doel, de doelgroep, de frequentie en door wie en aan wie de resultaten van de meting worden teruggekoppeld. In deze Evaluatiekalender zijn onder meer de volgende instrumenten benoemd: evaluatie voorlichtingsactiviteiten, module-evaluatie, evaluatie studievoortgang, schriftelijke jaarevaluatie, exitgesprekken, werkveldoverleg, alumnionderzoek, medewerkerstevredenheidsonderzoek en interne audit. Naast deze interne evaluaties neemt de opleiding deel aan verschillende externe onderzoeken, zoals de HBO-Monitor, Nationale Studenten Enquête en de Elsevier Keuzegids. • De opleiding heeft in het Kwaliteitshandboek toetsbare streefdoelen gekoppeld aan de evaluatie-instrumenten. Voor tevredenheidsonderzoeken hanteert men de volgende streefnormen: 3,3 bij een 5-puntschaal of een 6 bij een 10-puntschaal. • Naar aanleiding van teruglopende respons bij vragenlijsten voor studenten heeft de opleiding een onderzoek gestart. Uit resultaten van dit onderzoek is af te leiden dat studenten de vragenlijsten te lang vonden, dat enkele doelgroepen lastig te bereiken waren en dat de invulling een te vrijblijvend karakter kende. Om hieraan tegemoet te komen heeft de opleiding besloten studenten slechts drie keer per jaar te bevragen, kortere vragenlijsten te hanteren en deze voornamelijk af te nemen bij contactmomenten. Overwegingen Uit documentatie en gesprekken met management en docenten blijkt dat de opleiding de vinger aan de pols houdt wat betreft haar onderwijskwaliteit. De evaluaties worden goed gedocumenteerd en geregeld uitgevoerd. Conclusie Het auditteam komt op basis van bovenstaande tot het oordeel goed
Maatregelen tot verbetering (facet 5.2) De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen.
36/61
© NQA – Fontys Hogescholen: audit bestaande hbo-bachelor Sociaal Pedagogische Hulpverlening
Bevindingen • De hogeschool hanteert een planning- en controlcyclus van één jaar met managementcontracten en managementrapportages op instituutsniveau. Het instituut werkt met teamplannen en individuele contractering. • Instituutsbrede evaluaties worden in eerste instantie geanalyseerd door de kwaliteitscoördinator. Resultaten van evaluaties en de analyse ervan worden vervolgens besproken in het team en in verschillende platforms. De teamleiders spelen bij het gehele verbeterproces een centrale rol. Zij dragen zorg voor het doorlopen van de PDCA-cyclus binnen het eigen team en indien er generiek knelpunten worden gesignaleerd, worden deze geabstraheerd naar de platforms waarin zowel Eindhoven als Tilburg vertegenwoordigd zijn. De platforms hebben op hun taakgebied een beleidvoorbereidende taak en monitoren de uitvoering van instituutsbrede projecten. De uitvoering geschiedt door leden van een team. De platforms rapporteren aan de adjunct-directeur (onderwijsontwikkeling, onderwijsuitvoering, toetsing en kwaliteitszorg) of aan de directeur (personeel en externe contacten). • Bovenstaande activiteiten monden uit in een integraal verbeterplan met prioritering. De Gemeenschappelijke Opleidingscommissie (GOC) van het instituut Sociale Studies brengt over de plannen een advies uit aan het MT en de IMR. Ook de Instituutsmedezeggenschapsraad (IMR) heeft over een aantal zaken instemmingsrecht c.q. adviesrecht. • De uitvoering van verbeteractiviteiten binnen een team wordt door de teamleider gemonitord. Overige verbeteracties worden door de directie gemonitord tijdens het maandelijkse werkoverleg met teamleiders of met de coördinator kwaliteitszorg, voorlichting & werving of aansluitingszaken. In het managementcontract (MACON) maakt de directeur FHSS afspraken met de Raad van Bestuur, waarover drie keer per jaar verantwoording wordt afgelegd (MACON/MARAP-cyclus). • De opleiding laat zien dat zij het proces van accreditatie, inclusief opstellen zelfevaluatie, ook gebruikt in haar kwaliteitssysteem. Het Zelfevaluatierapport geeft per facet weer welke sterke punten zijn geconstateerd, maar aspecten worden ook aangemerkt als aandachtspunten. Deze aspecten zijn integraal vastgelegd in een verbeterplan, waarin een resultaatverantwoordelijke actor is aangewezen en een tijdspad is uitgezet. Daarnaast geeft de opleiding inzicht in de vorderingen sinds het accreditatiebesluit in 2005. Het auditteam constateert dat er gerichte verbeteringen zijn doorgevoerd mede op basis van uitkomsten van evaluaties. Ter illustratie, een aantal verbeterpunten (ook vanuit 2005) die zijn opgepakt: - Een prominentere plek voor toegepast onderzoek in het curriculum door expliciet deskresearch en veldonderzoek te behandelen als onderdeel van praktijkleeronderzoek; - Vermindering van het aantal evaluaties onder studenten; - Meer aandacht voor internationalisering in het curriculum door inzet op internationaliseringsactiviteiten: excursies, werkweken en het bieden van mogelijkheden voor internationale stages en afstudeerprojecten; - Invoering assessments en invoering van de toetscommissie.
© NQA – Fontys Hogescholen: audit bestaande hbo-bachelor Sociaal Pedagogische Hulpverlening
37/61
•
Vanuit de documentatie en gesprekken op de visitatiedag heeft het auditteam geconstateerd dat, hoewel verantwoordelijkheden en taken adequaat belegd zijn, monitoring van verbeteracties meer expliciet moet plaatsvinden. Studenten geven in gesprek met het auditteam aan wel duidelijke verbeteringen te herkennen. Deze monitoring zal explicieter belegd worden bij het management. In de teamoverleggen worden de resultaten van evaluaties systematisch besproken en de maatregelen ter verbetering worden vastgesteld.
Overwegingen Het auditteam stelt vast dat de opleiding vanuit haar kwaliteitszorgbeleid verbeteringen in het onderwijs doorvoert. Conclusie Het auditteam komt op basis van bovenstaande tot het oordeel goed.
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en het beroepenveld (facet 5.3) Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken. Bevindingen • In de Evaluatiekalender zijn de evaluatie-instrumenten gekoppeld aan de groepen: aankomende studenten, bachelorstudenten, minorstudenten, exit-studenten, werkveld(begeleiders), alumni, medewerkers. • Naast de reeds genoemde evaluatie-instrumenten zijn studenten ook op andere wijze betrokken bij de interne kwaliteitszorg. De opleiding organiseert kwaliteitskringen, waarin studentvertegenwoordigers overleggen met de (jaar)coördinator en/of teamleider over de besluitvorming rond evaluaties en verbeterplannen. Via de Instituutsmedezeggenschapsraad (IMR) en de Gemeenschappelijke Opleidingscommissie (GOC) worden studenten betrokken bij de beleidsvorming. In de IMR zijn zowel (gekozen) studenten als personeelsleden vertegenwoordigd. • Medewerkers zijn in principe via hun functie of taak al rechtstreeks betrokken bij de kwaliteitszorg (leerlijnverantwoordelijken, (jaar)coördinatoren, teamleiders en docenten). Verder zijn medewerkers, door deelname aan de platforms en overlegvormen (zoals intervisie, studiedagen, GOC, IMR, examencommissie), direct betrokken bij het opstellen van beleid en (verbeter)plannen. In het medewerkerstevredenheidsonderzoek kunnen docenten zich uitspreken over de inspraakmogelijkheden et cetera. • Het afnemend beroepenveld is bij de interne kwaliteitszorg betrokken via de Raad van Advies en het Werkveldoverleg. De Raad van Advies functioneert als beroepen/werkveld(advies)commissie. De Raad komt 2 á 3 keer per studiejaar bij elkaar. Binnen zowel de Raad van Advies als het Werkveldoverleg vindt uitwisseling plaats van recente ontwikkelingen binnen het werkveld en het onderwijs. Daarnaast wordt feedback gevraagd over de ontwikkeling van de opleiding, onder meer door de eindkwalificaties en het curriculum van de opleiding te bespreken. Daarnaast
38/61
© NQA – Fontys Hogescholen: audit bestaande hbo-bachelor Sociaal Pedagogische Hulpverlening
•
organiseert de opleiding activiteiten die de verbinding met het beroepenveld hechter maakt. Zo organiseerde de opleiding in 2006 een werkveldconferentie waarin de stageperiode en toekomstgerichte samenwerkingsvormen centraal stonden. Dit heeft onder meer geleid tot de samenwerkingsconvenanten. Alumni nemen eveneens een belangrijke positie in binnen het systeem van kwaliteitszorg. De opleiding organiseert eens in de drie jaar een alumnionderzoek waarin de aansluiting op de beroepspraktijk centaal staat. Via de Alumnivereniging van Sociale Studie onderhoudt de opleiding contacten met afgestudeerden. In 2009 vond een bijeenkomst plaats met als thema ‘Sociaal ondernemerschap’. De FHSSbrede vereniging heeft 166 SPH-afgestudeerden als lid, die momenteel voornamelijk de uitstroomcohorten 2005-2006 en 2006-2007 vertegenwoordigen.
Overwegingen Het auditteam constateert dat de opleiding de verschillende groepen adequaat betrekt bij haar systeem van kwaliteitszorg. De opleiding stelt zich daarin actief op en staat open voor reacties. Conclusie Het auditteam komt op basis van bovenstaande tot het oordeel goed. Samenvattend oordeel Interne kwaliteitszorg Alle facetten zijn tenminste met een voldoende beoordeeld en daarmee is het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’ positief beoordeeld.
2.6
Resultaten
Gerealiseerd niveau (facet 6.1) De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Bevindingen • In het vierde jaar voeren studenten zelfstandig (voltijd in kleine groepen van 2-3 studenten, deeltijd individueel) een praktijkgericht onderzoek uit binnen een instelling. Studenten schrijven een projectidee dat door een projectcommissie goedgekeurd moet worden aan de hand van criteria met betrekking tot niveau en domeinspecificiteit. De projectcommissie bestaat uit de coördinator van het vierde leerjaar en de deeltijdcoördinator. Het eindproduct dient een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van het beroep. De student werkt projectmatig en methodisch (regulatieve cyclus) aan een innovatief product. Begeleiding wordt geboden door een docentbegeleider. Indien de student dit wenst kan specifieke (vak)begeleiding geboden worden voor Methoden en Technieken, Onderzoek en juridische kwesties. Het eindproduct wordt gepresenteerd aan de opdrachtgever (instelling) en andere betrokkenen uit het werkveld. De opdrachtgever geeft een waardering voor het product in de vorm van een cijfer. Na acceptatie van het eindproduct door de
© NQA – Fontys Hogescholen: audit bestaande hbo-bachelor Sociaal Pedagogische Hulpverlening
39/61
•
•
•
40/61
opdrachtgever worden het product en de presentatie beoordeeld door de docentbegeleider. Het auditteam heeft voorafgaand aan de visitatiedag ruim tien eindwerkstukken bestudeerd, verdeeld over de varianten en locaties van de opleiding. Over het algemeen kan gesteld worden dat bij de bestudering duidelijk is geworden dat de studenten het beoogde niveau bereiken. De eindproducten zijn veelal voorzien van een duidelijke vraag- of probleemstelling die relevant is voor de beroepspraktijk, tevens herkent het auditteam hierin het derde niveau binnen de opleiding (zie facet 1.3 en 2.2). Studenten maken gebruik van verschillende onderzoeksmethoden en in de meeste stukken wordt het gebruik ervan adequaat verantwoord. Onder meer interviews, vergelijkende onderzoeken en literatuuronderzoek worden aangetroffen als onderzoeksmethoden. De mate waarin studenten gebruik maken van goede vakliteratuur is wisselend, met name als het gaat om actualiteit en het gebruik van internationale bronnen is er naar oordeel van het auditteam nog terrein te winnen. Overigens merkt het auditteam wel op dat de gebruikte literatuur relevant is binnen de vraagstelling. De conclusies van studenten op basis van het toegepaste onderzoek zijn over het algemeen voldoende. Studenten geven antwoord op de geformuleerde vraagstelling. Het is het auditteam opgevallen dat in producten van huidige eerste- en tweedejaars analytische vaardigheden van studenten beter tot hun recht komen dan in de bestudeerde eindproducten. In het gesprek met docenten komt naar voren dat de opleiding dit vorig jaar ook heeft geconstateerd. Om die reden is besloten de aandacht voor onderzoeksvaardigheden (voorheen voornamelijk in het eerste en tweede jaar) ook te integreren binnen het derde leerjaar, zodat een doorgaande lijn ontstaat. De beoordeling van de eindproducten is naar oordeel van het auditteam adequaat vormgegeven en wordt zorgvuldig uitgevoerd. Het auditteam heeft de beoordelingen bestudeerd en stelt vast dat een expliciete koppeling wordt gemaakt met de eindkwalificaties. De individuele competentietoetsing wordt geborgd door het gebruik van een procesverslag en door inzet van het competentie-examen. Naast het afstudeerproject neemt de opleiding een afsluitend competentie-examen af, waarin de student moet laten zien de competenties op niveau 3 te beheersen. De beoordelingscriteria voor het examen zijn direct afgeleid van de prestatie-indicatoren. Het competentie-examen wordt afgenomen in de vorm van een assessment, bestaande uit een portfolio (inclusief een eigen verantwoording in de vorm van een paper) en een eindgesprek conform de STARR-methode. Het assessment wordt afgenomen door twee assessoren van de opleiding: de projectbegeleider en een onafhankelijke docent (niet de studentbegeleider). Vanaf studiejaar 2009-2010 is de tweede assessor een werkveldvertegenwoordiger. De aansluiting van de opleiding op de beroepspraktijk wordt onder meer onderzocht door de opleiding door gebruikt te maken van onderzoeken van de HBO-Monitor, alumnionderzoek en door een kleine groep afgestudeerden specifiek te bevragen op de eindkwalificaties van de opleiding. Uit deze diverse onderzoeken blijkt dat alumni tevreden zijn over de functie waarin zij terechtkomen alsmede de benutting van de capaciteiten. Het valt de opleiding op dat alumni vaak starten in een functie onder het opleidingsniveau (50% voltijd en 40% deeltijd). Uit het alumnionderzoek blijkt dat alumni vooral werkzaam zijn in de gehandicaptenzorg (48%), daarna volgen
© NQA – Fontys Hogescholen: audit bestaande hbo-bachelor Sociaal Pedagogische Hulpverlening
geestelijke gezondheidszorg (22%) en kinderopvang/jeugdzorg (11%). Uit de bespreking van de eindkwalificaties is naar voren gekomen dat de eindkwalificatie ‘Verantwoorden’ bijstelling van het curriculum vraagt. Het werkveld geeft in een mondelinge evaluatie (vijf instellingen) aan de opleiding mee dat studenten betere analytische vaardigheden moeten meekrijgen. Daarop heeft de opleiding, zoals hierboven weergegeven, ingespeeld. Overwegingen Het auditteam vindt de opzet van de afstudeerfase duidelijk en gevarieerd. Studenten worden door de combinaties van te leveren beroepsproducten en competentie-examens in de volle breedte getoetst op hun competenties. De opleiding begeleidt en faciliteert dit proces adequaat. Het resultaat van de opleiding, in de vorm van de eind(beroeps)producten, kan worden geoptimaliseerd door de onderzoeksvaardighedenlijn in te programma te versterken. De analytische vaardigheden van studenten en het gebruik van vakliteratuur kunnen op die manier nog aan sterkte winnen. De opleiding is hiermee reeds gestart. Conclusie Het auditteam komt op basis van de bovenstaande kritische opmerkingen tot het oordeel voldoende.
Onderwijsrendement (facet 6.2) Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers. Bevindingen • De opleiding heeft streefcijfers geformuleerd voor het onderwijsrendement. De streefcijfers hebben betrekking op het propedeuserendement, het percentage geslaagden, de gemiddelde studieduur van studenten die slagen en van studenten die vroegtijdig uitvallen. De opleiding heeft bij het formuleren van de streefcijfers onderscheid gemaakt naar voltijd en deeltijd. • Voor de voltijdopleiding gelden de volgende streefrendementen: - Propedeuserendement: na 1 jaar 45%, na 2 jaar 55%; - Gemiddelde studieduur: afstudeerders 4 jaar, studiestakers 1,5 jaar; - Percentage geslaagden: 55% of meer na 5 jaar; - Percentage studiestakers: na 1 jaar 30%, na 2 jaar 40%, na 3 jaar 45%. • De opleiding presenteert voor de voltijdopleiding de volgende gerealiseerde rendementen (per locatie): - Propedeuserendement: Voor de locatie Eindhoven geldt dat het propedeuserendement voor de cohorten vanaf 2003 alleen het cohort 2007 niet aan het streven heeft voldaan. In Tilburg geldt dat voor de cohorten 2005 en 2007. Voor al deze cohorten geldt dat het rendement bleef steken op 50%.
© NQA – Fontys Hogescholen: audit bestaande hbo-bachelor Sociaal Pedagogische Hulpverlening
41/61
-
•
•
42/61
Percentage geslaagden: In Eindhoven geldt dat van de studenten die het cohort 2003 volgden, 65% binnen 5 jaar is geslaagd. Ook in 2004 voldoet Eindhoven aan haar eigen streefcijfer. Het programma in Tilburg is nog geen vijf jaren actief en heeft beschikt daarom niet over definitieve cijfers. Wel kan op basis van het percentage studiestakers gesteld worden dat niet meer aan het streven kan worden voldaan. - Percentage studiestakers: Voor beide locaties geldt dat het percentage studiestakers hoger is dan het geformuleerde streven. Zowel in Eindhoven als in Tilburg wordt het percentage van 45% vanaf cohort 2006, en in Tilburg vanaf cohort 2005 overschreden. Daarmee kunnen de opleiding vanaf die cohorten niet meer voldoen aan het streefcijfers voor geslaagden. Het auditteam spreekt hierover haar zorgen uit. De opleiding heeft oog voor deze situatie en heeft vanaf het studiejaar 2007-2008 maatregelen genomen om het aantal studiestakers te verminderen. Hiervoor is bijvoorbeeld de studiebegeleiding geïntensiveerd en wordt daarbij aanvullende aandacht besteed aan leercoaching. Het toedelen van credits gedurende het studiejaar en niet enkel bij het afsluitende examen is als maatregel genomen en vanaf 2008-2009 worden studievoortgangindicatoren gebruikt als input voor gesprekken met de student over de studievoortgang. Deze gesprekken zijn vier keer per jaar. In het eerste jaar van cohort 2008 is op beide locaties het aantal studiestakers in het eerste jaar gedaald. Voor de deeltijdopleiding gelden de volgende streefrendementen: - Propedeuserendement: na 1 jaar 40%, na 2 jaar 50%; - Gemiddelde studieduur: afstudeerders 4 jaar, studiestakers 1,5 jaar; - Percentage geslaagden: 50% of meer na 5 jaar; - Percentage studiestakers: na 1 jaar 30%, na 2 jaar 40%, na 3 jaar 45%. De opleiding presenteert voor de deeltijdopleiding de volgende gerealiseerde rendementen (per locatie): - Propedeuserendement: Voor de locatie Eindhoven geldt dat het propedeuserendement voor de cohorten vanaf 2003 niet aan het streven heeft voldaan. De resultaten voor 2008 geven het auditteam het vertrouwen dat voor dit cohort het streven weer gehaald wordt. In Tilburg geldt dat geen van de cohorten nog aan het streven heeft voldaan. Voor de laatste twee cohorten geldt dat het rendement bleef steken rond de 40%. - Percentage geslaagden: In Eindhoven geldt dat van de studenten die het cohort 2003 volgden, 63% binnen 5 jaar is geslaagd. Ook in 2004 voldoet Eindhoven aan haar eigen streefcijfer, na 5 jaren was toen 65% van de studenten geslaagd. Het programma in Tilburg is nog geen vijf jaren actief en heeft beschikt daarom niet over definitieve cijfers. Wel kan op basis van het percentage studiestakers gesteld worden dat niet meer aan het streven kan worden voldaan. - Percentage studiestakers: in Eindhoven wordt, op één cohort vanaf 2003 na, voldaan aan het streven op het gebied van het aantal studiestakers. De locatie Tilburg kent een hoger percentage studiestakers, waarmee niet meer voldaan wordt aan het streven.
© NQA – Fontys Hogescholen: audit bestaande hbo-bachelor Sociaal Pedagogische Hulpverlening
Overwegingen Het auditteam heeft kennisgenomen van de uitgesplitste resultaten op het gebied van rendementen. De opleiding heeft de relevante indicatoren in zicht en het auditteam herkent de aandacht binnen de opleiding voor onderdelen waar niet aan het streven wordt voldaan. Voor de locatie in Tilburg zijn daarin meer aandachtsgebieden te benoemen dan voor de locatie Eindhoven. De maatregelen die de opleiding hierin heeft ondernomen lijken effect te sorteren, maar nog niet in die mate dat het auditteam zonder meer kan stellen dat de opleiding op de goede weg is. Ook het effect dat de overgang van de locatie Tilburg naar Eindhoven zal hebben op de rendementen is naar oordeel van het auditteam niet zonder meer positief. Conclusie Het auditteam komt op basis van bovenstaande bevindingen en overwegingen tot het oordeel voldoende voor de locatie Eindhoven (voltijd en deeltijd) en onvoldoende voor de locatie Tilburg (voltijd en deeltijd). Samenvattend oordeel Resultaten Voor de locatie Eindhoven geldt dat beide facetten ten minste met een voldoende zijn beoordeeld en daarmee is het onderwerp ‘Resultaten’ voor deze locatie als positief beoordeeld. Voor de locatie Tilburg geldt voor facet 6.1 het oordeel voldoende en voor facet 6.2 het oordeel onvoldoende. Het auditteam stelt vast dat de opleiding maatregelen neemt om de rendementen te verbeteren. Resultaten van die inspanningen zijn voor het auditteam maar beperkt zichtbaar. Met het opgaan van de locatie Tilburg in Eindhoven zal blijvende aandacht dienen te zijn voor het onderwijsrendement. Alle bevindingen en overwegingen binnen dit onderwerp wegend komt het auditteam voor de locatie Tilburg tot een positief oordeel op het onderwerp ‘Resultaten’.
© NQA – Fontys Hogescholen: audit bestaande hbo-bachelor Sociaal Pedagogische Hulpverlening
43/61
44/61
© NQA – Fontys Hogescholen: audit bestaande hbo-bachelor Sociaal Pedagogische Hulpverlening
3
Bijlagen
© NQA – Fontys Hogescholen: audit bestaande hbo-bachelor Sociaal Pedagogische Hulpverlening
45/61
46/61
© NQA – Fontys Hogescholen: audit bestaande hbo-bachelor Sociaal Pedagogische Hulpverlening
Bijlage 1
Deskundigheden auditteam
Opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening, Fontys hogescholen
X
X
Vakdeskundigheid: Vertrouwd met meest recente ontwikkelingen
X
X
Vakdeskundigheid: Vertrouwd met lesgeven en beoordeling en toetsing minstens op niveau/oriëntatie te beoordelen opleiding
X
Onderwijsdeskundigheid
X
X
X
Studentgebonden deskundigheid
Visitatie- of auditdeskundigheid
Lid auditteam NQA: De heer P. van Achteren BLL
Lid auditteam: Mevrouw Drs. A.L.M. Groen MCM
Relevante werkvelddeskundigheid
Studentlid auditteam: Mevrouw P. Taken
Lid auditteam: De heer drs J. Loovers
Deskundigheid cf. Protocol VBI’s
X
X
X
Nadere informatie over de achtergronden van de panelleden: De heer drs J. Loovers (voorzitter) De heer Loovers is voornamelijk ingezet vanwege zijn expertise op het gebied van onderwijs in maatschappelijk en welzijnswerk, sociaal pedagogische hulpverlening en cultureel maatschappelijke vorming. Daarnaast is de heer Loovers tot recent lange tijd lid geweest van het Sectorale Adviescollege Hoger Sectoraal Agogisch Onderwijs van de HBO-raad. Tevens is de heer Loovers voorzitter van de redactieraad van SoziO - SPH, vakblad voor Sociale en Pedagogische Beroepen. De heer Loovers heeft vanuit opleiding en werkervaring kennis van en ervaring met de accreditatiesystematiek.
© NQA – Fontys Hogescholen: audit bestaande hbo-bachelor Sociaal Pedagogische Hulpverlening
47/61
Opleiding: 1960 – 1965 1965 – 1978 1978 – 1984
Hervormde Kweekschool Assen Nederlandse Taal en Letterkunde MO-A en MO- B, Noordelijke Leergangen Nederlandse Taal en Letterkunde (doctoraal) en bijvak Pedagogiek, Rijksuniversiteit Utrecht Diverse interne en externe managementcursussen (o.a Interstudie, GITP) tijdens de loopbaan Tweejarige coachcursus bureau GREEP, Woerden
1977 – 2003 2004 – 2006 Werkervaring: 1966 – 1975 1975 – 1977 1977 – 1978 1977 – 1984 1979 – 1984 1984 – 1986 1986 – 1994 1994 – 1998 1998 – 2000 2000 – 2002 2002 – 2005
onderwijzer basisonderwijs leraar Nederlands MAVO leraar Nederlands MBO docent Nederlands HBO-Jeugdwelzijnswerk coördinator examenjaar HBO-Jeugdwelzijnswerk adjunct-directeur HBO-Jeugdwelzijnswerk studierichtingsleider HBO-J / SPH opleidingsdirecteur SPH clusterdirecteur SPH en CMV/MWD afdelingsdirecteur CMV, MWD, SPH instellingsdirecteur (functies vanaf 1977 waren bij Hogeschool Windesheim of rechtsvoorgangers) Vanaf 10/’05 Met prepensioen 10/’05 – heden als coach/adviseur en als projectleider freelance verbonden aan de Hogeschool Windesheim te Zwolle. Het projectleiderschap, betreft aparte projecten, n.l.: - ontwikkelen van een Windesheim HBO service – en innovatiecentrum te Hardenberg (2006 – 2007); - ontwikkelen van geïntegreerd concept voor Creatieve Industrie binnen de Hogeschool Windesheim (2006 – heden); - ontwikkelen van een Windesheim HBO service – en innovatiecentrum te Harderwijk (2007 – heden). 2006 – 2009 Lid van verschillende visitatiepanels voor in totaal 12 visitaties van sociale opleidingen CMV, MWD en SPH van hogescholen in opdracht van NQA, Utrecht. 2009 – 2010 Vast lid van visitatiepanels voor in totaal 8 visitaties van de Vlaamse bacheloropleidingen Orthopedagogie en de bachelor na bacheloropleidingen voor resp. Educatieve Benadering van Personen met Autismespectrum stoornissen en Orthopedagogisch Management in opdracht van VLHORA (Vlaamse Hogescholenraad) te Brussel. Diversen: 1993 – 1997 1996 – 2000 05/’99 – 04/’05 05/’01 – 04/’05 v.a. 05/’03 03/’ 06 – 09/’08
secretaris van de Vereniging voor Christelijk Basisonderwijs te Avereest lid afdelingsbestuur onderwijsvakbond CNV lid Sectorraad Hoger Sociaal Agogisch Onderwijs (HBO-raad) lid Sectoraal Advies College (SAC/HBO-raad) lid Raad van Toezicht woonzorgcentrum “Avondlicht” te Dedemsvaart hoofdredacteur vakblad SoziO (Landelijk vakblad voor sociale en pedagogische beroepen) 09/’08 - heden voorzitter redactieraad vakblad SoziO - SPH 10/’08 – heden projectleider project /Socio Kennistoetsen, uitgeverij SWP, Amsterdam
48/61
© NQA – Fontys Hogescholen: audit bestaande hbo-bachelor Sociaal Pedagogische Hulpverlening
v.a. 01/’09
lid van de raad van Toezicht van de gefuseerde instellingen Avondlicht, woonzorgcentrum te Dedemsvaart en Baalderborg en instelling verstandelijk gehandicapten te Hardenberg
Mevrouw drs. A.L.M. Groen MCM Mevrouw Groen is ingezet vanwege haar deskundigheid op het gebied van Sociaal Pedagogische Hulpverlening. Zij houdt zich momenteel als bestuurder Phorza bezig met de professionalisering en opbouw van de organisatie, onder andere herziening beroepscode, realisatie verenigingstuchtrecht, coördineren wervingsacties, P.R.-activiteiten en voorlichting, realiseren financieringsbronnen, relaties met stakeholders (hogescholen, college-beroepsverenigingen, werkgevers, kennisinstituten). Zij heeft talloze publicaties op haar naam staan onder andere in het Tijdschrift Sozio. Voor deze visitatie heeft mevrouw Groen onze handleiding voor auditteamleden ontvangen en in een voorbereidende vergadering is zij aanvullend geïnstrueerd over het proces van visitatie en accreditatie in het hoger onderwijs en over de werkwijze van NQA. Opleiding: 2006 – 2007 2004 1978 – 1985 1973 – 1977
Executive Change Management, masteropleiding, SIOO, Utrecht Collegereeks ‘Verandermanagement’, Universiteit Nyenrode Doctoraal Orthopedagogiek, Universiteit van Amsterdam K&O / HBO-jeugdwerk ( nu SPH), Prof. Kohnstamm-academie, Amsterdam
Werkervaring: 2008 – heden Bestuurder Phorza, beroepsvereniging voor sociaalagogen in zorg en welzijn, HBO en MBO. 1998 – 2008 Bestuurder/directeur Collegio Dienstverlening BV, Adviesbureau en opleidingsinstituut voor de jeugdzorg. 1997 – 1998 Interim-directeur SSJN, Stichting Steunfunctie Jeugdzorg Nederland. Realisatie bestuurlijke fusie en reorganisatie. 1991 – 1997 Diverse functies bij het Ministerie van Justitie, Directie Preventie, Jeugdbescherming en Reclassering, Den Haag. 1992 -1994 Projectleider cliëntenbeleid, NIZW, Voormalig Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn, Utrecht, nu NJI. 1985 – 1991 Beleidsmedewerker Raad voor de Kinderbescherming, Amsterdam 1986 – 1987 Coördinator Allochtonenplatform, gezinsvoogdij/voogdij-instellingen, Amsterdam. 1982 – 1985 Pedagogisch medewerkster Raad voor de Kinderbescherming, Amsterdam. 1977 – 1981 Activiteitenbegeleider/ speltherapeut Hartekamp Groep, Heemstede (gehandicapten zorg) Nevenactiviteiten: 2010 Lid van de accreditatiecommissie voor de SPH-opleidingen van de Haagse Hogeschool, Hogeschool Saxion en Fontys Hogescholen. 2009 – heden Lid werkveldadviescommissie, Christelijke Hogeschool Ede. 2009 – heden Lid Landelijke Stuurgroep Professionalisering CJG (Centra voor Jeugd en Gezin) 2008 – heden Lid Landelijk Adviescollege Tuchtrecht Jeugdzorg 2007 – heden Lid Stuurgroep Actieplan Professionalisering Jeugdzorg 2003 – heden Bestuurslid Phorza, secretaris
© NQA – Fontys Hogescholen: audit bestaande hbo-bachelor Sociaal Pedagogische Hulpverlening
49/61
1992 – 2004
Bestuurslid FICE – Nederland, organisatie die internationale samenwerking bevordert in de jeugdzorg. In dit verband contacten onderhouden met Oostbloklanden, ZuidAfrika en Israël. Redactielid Tijdschrift K&O Jeugdwelzijn
1986 – 1988
Studentlid mevrouw P. Taken Mevrouw Taken is ingezet als studentlid. Zij is in 2007 afgestudeerd bij Sociaal Pedagogische Hulpverlening aan de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen en volgt momenteel de Pre-master Maatschappelijke Opvoedingsvraagstukken aan de Universiteit Utrecht. Mevrouw Taken heeft studentgebonden deskundigheid met betrekking tot studielast, onderwijsaanpak, voorzieningen en kwaliteitszorg bij sociaal maatschappelijke opleidingen. Mevrouw Taken heeft ervaring als studentpanellid voor NQA. Daarnaast is zij voor deze visitatie aanvullend individueel geïnstrueerd over het proces van accreditatie in het hoger onderwijs en de werkwijze van NQA. Opleiding: 09/’96 – 07/’02 09/’02 – 12/’02 02/’03 – 02/’07 09/’09 – heden
VWO, Christelijk college Schaersvoorde te Aalten Pedagogische wetenschappen & onderwijskunde, RU te Nijmegen Sociaal Pedagogische Hulpverlening, HAN te Nijmegen Pre-master Maatschappelijke Opvoedingsvraagstukken, Universiteit Utrecht Mastertraject Pedagogische wetenschappen. Extra vak: Spaans taalverwerving niveau a1,2 en b1,2.
Werkervaring: 08/’02 – 11/’06 Horecabedrijf Schiller, Medewerkster café/restaurant, Aalten, Organisatie evenementen, leidinggevende part-timers. 09/’03 – 11/’03 Stage; Peuterspeelzaal 'De eerste stap' te Wijchen 02/’04 – 12/’04 Stage; Activiteitenbegeleider in buurthuis 'de Zuidwester' te Arnhem 02/’05 – 01/’06 Stage; Begeleiden van mensen met psychiatrische ziektebeelden bij 'De Nuts' te Nijmegen 07’/05 – heden Vrijwillig; Kampleidster voor kinderen van 10-12 jaar. Jaarlijks 1 week te Aalten 02/’06 – heden Vrijwillig; Begeleiden van mensen met psychiatrische ziektebeelden bij 'De Nuts' te Nijmegen 02/’07 – 02/’10 Regionaal Instelling Beschermd Wonen (RIBW), Volwassenpsychiatrie, locatie Arnhem-Zuid, Ambulante begeleiding van volwassenen en leiding geven aan en voorzitten van de cliëntenraad. Tevens Panellid kwaliteit, MIC commissie. Adviesfunctie naar het MO.
NQA auditor de heer P. van Achteren BLL De heer Van Achteren is ingezet als NQA-auditor. Hij heeft in 2006 de opleiding Sociaal Juridische Dienstverlening aan de Hogeschool van Utrecht afgerond. Daarna heeft hij onderwijskunde en politicologie gestudeerd. Sinds 2008 is de heer Van Achteren werkzaam als auditor bij NQA. Hij heeft ervaring met verschillende visitaties in uiteenlopende sectoren van het hbo. Opleiding: 1995 – 1999 1999 – 2001 2001 – 2002
50/61
Mavo, RSG Stad en Esch, Meppel Havo, profiel Economie en Maatschappij, RSG Stad en Esch, Meppel Management, Economie en Recht, Christelijke Hogeschool Windesheim, Zwolle
© NQA – Fontys Hogescholen: audit bestaande hbo-bachelor Sociaal Pedagogische Hulpverlening
2002 – 2006 2006 – 2007 2006 – 2009
Werkervaring: 2004 – 2005 2005 – 2007 2006 – 2007 2006 – 2007 2008 – 2009 2009 – 2010 2010 – heden
Sociaal Juridische Dienstverlening, Hogeschool Utrecht, Utrecht Onderwijskunde, Universiteit van Amsterdam, Amsterdam Politicologie, Politieke structuren en Processen, Universiteit van Amsterdam, Amsterdam
Stagiair beleidsmedewerker/publieksvoorlichter Tweede Kamerfractie D66 Voorzitter opleidingscommissie SJD Studentpanellid NQA, visitaties 3 SJD-opleidingen, 1 opleiding P&A Docentenauditor ISBW opleidingen NQA, junior-auditor en adviseur NQA, auditor en adviseur NQA, senior-auditor en adviseur
© NQA – Fontys Hogescholen: audit bestaande hbo-bachelor Sociaal Pedagogische Hulpverlening
51/61
52/61
© NQA – Fontys Hogescholen: audit bestaande hbo-bachelor Sociaal Pedagogische Hulpverlening
Bijlage 2
Onafhankelijkheidsverklaring auditteam
© NQA – Fontys Hogescholen: audit bestaande hbo-bachelor Sociaal Pedagogische Hulpverlening
53/61
54/61
© NQA – Fontys Hogescholen: audit bestaande hbo-bachelor Sociaal Pedagogische Hulpverlening
© NQA – Fontys Hogescholen: audit bestaande hbo-bachelor Sociaal Pedagogische Hulpverlening
55/61
56/61
© NQA – Fontys Hogescholen: audit bestaande hbo-bachelor Sociaal Pedagogische Hulpverlening
Bijlage 3
Bezoekprogramma
Tijdstip
Programmaonderdeel
Deelnemers
09.00 – 11.00 uur
Ontvangst Materiaalbestudering incl. introductie N@tschool, gebruik portfolio
Auditteam
11.00 – 11.45 uur
Gesprek met opleidingsmanagement
Opleidingsmanagement
11.45 – 12.30 uur
Gesprek met studenten
Representatieve groep studenten, verspreid over locaties, studiejaren, varianten, vooropleiding
12.30 – 13.15 uur
Lunchpauze
13.15 – 14.00 uur
Gesprek met docenten (inclusief lector)
Representatieve groep docenten: verspreid over locaties, vakken, specifieke taken (bijv. begeleiding / stagebegeleiding), varianten etc.
14.00 – 14.30 uur
Rondleiding
Auditteam begeleid door studenten en een docent
14.30 – 15.15 uur
Gesprek met werkveld en afgestudeerden
- Leden werkveldcommissie. - Stagebegeleiders - Werkgevers afgestudeerden - Recent afgestudeerden (max. 3 jaar)
15.15 – 16.30 uur
Eventuele extra gesprekken Materiaal bestuderen Intern overleg auditteam
Auditteam
16.30 – 17.00 uur
Afronding / Afsluitend overleg auditteam
Opleidingsmanagement en auditteam
© NQA – Fontys Hogescholen: audit bestaande hbo-bachelor Sociaal Pedagogische Hulpverlening
57/61
58/61
© NQA – Fontys Hogescholen: audit bestaande hbo-bachelor Sociaal Pedagogische Hulpverlening
Bijlage 4
Bijlagen zelfevaluatie en ter inzage gelegd materiaal
1. Fontys Hogescholen, Idealisme in learning communities, een kwaliteitsstrategie, 2007 2. Fontys Hogescholen, Strategisch pamflet Kwaliteit in learning communities: prioriteiten en accenten, 2009 3. Fontys Hogescholen, Kadernotitie Voortdurend verbeteren, het Fontys kwaliteitssysteem, 1999 4. Toekomstverkenning ten behoeve van een beroepenstructuur in zorg en welzijn, 2004 5. Nederlands Instituut van Zorg en Welzijn, Klaar voor de toekomst. De nieuwe beroepenstructuur voor de branches welzijn en maatschappelijke dienstverlening, gehandicaptenzorg, jeugdzorg en kinderopvang, 2006 6. HBO-raad, Vele takken, één stam: profilering sociaalagogische opleidingen, 2008 7. FHSS, Koersdocument FHSS, Mensen sterker maken: halen, brengen en delen, 2009 8. FHSS, Personeelsbeleidsplan en streefformatie FHSS, 2009 9. FHSS, Onderwijskader FHSS, 2010 10. Competentieprofiel jeugdzorgwerker (2009) 11. Beroepscompetentieprofiel voor professionals met een hogere functie (niveau D) in het primair proces van de gehandicaptenzorg, 2008 12. GGZ-Agoog: Positionering, scholing en positionering in de wet BIG, 2003 13. Opleidingsprofiel SPH ‘Creatieve professional, 1999 14. Profilering Agogische Domeincompetenties, 2004 15. Opleidingsprofiel en opleidingskwalificaties Sociaal Pedagogische Hulpverlening ‘Creatieve Professional’: met afstand het meest nabij, 2009 16. FHSS, Competentiekaarten bachelor of Social Work, 2008 17. HBO-Monitor Vt en Dt 2008 18. FHSS, Resultaten alumnionderzoek SPH, 2009 19. FHSS, Vergelijking generieke kernkwalificaties bachelor met opleidingsprofiel en opleidingskwalificaties Sociaal-Pedagogische Hulpverlening, 2002 20. FHSS, Relatie competenties Dublin descriptoren, 2006 21. FHSS, Beroepenpalet sociale studies, 2008 22. FHSS, Opleidingsbeschrijving SPH Eindhoven, 2009 23. FHSS, Opleidingsbeschrijving SPH Tilburg, 2009 24. FHSS, Folder beroepsleerplaatsen Sociale Studies 25. FHSS, Onderwijs- en examenreglement 2009-2010 (OER), 2009 26. FHSS, Resultaten studenttevredenheidsonderzoek (STO), 2009 27. FHSS, Resultaten halfjaarlijkse evaluatie, 2010 28. FHSS, Resultaten Propedeuse jaarevaluatie studenten, 2009 29. FHSS, Resultaten Evaluatie tweede leerjaar Sociale Studies, 2009 30. FHSS, Resultaten Evaluatie PP2 Vt Tilburg, 2009 31. Keuzegids voltijd 2008 32. FHSS, Resultaten Jaarevaluatie derde leerjaar Sociale Studies, 2009 33. FHSS, Voorlichtingsbrochure Sociale Studies 2010-2011 34. FHSS, Instroomregels Fontys Hogeschool Sociale Studies 35. FHSS, Resultaten evaluatie voorlichting Pleincollege van Maerlant in Eindhoven 36. FHSS, Brochure expeditieleren 37. Fontys Hogescholen, Fontyskadernotitie Toetsing een strategische keuze 38. FHSS, Handleiding meesterproef Competentie-examen niveau 3 SPH Vt 39. FHSS, Handleiding meesterproef Competentie-examen niveau 3 SPH Dt 40. FHSS, Portfolio-analyse personeel, 2009
© NQA – Fontys Hogescholen: audit bestaande hbo-bachelor Sociaal Pedagogische Hulpverlening
59/61
41. 42. 43. 44. 45. 46. 47. 48. 49. 50. 51. 52. 53. 54. 55. 56. 57. 58. 59. 60. 61. 62. 63. 64. 65.
FHSS, CV’s docenten SPH, 2009 Fontys, Taakbelastingsbeleid FHSS, Resultaten Medewerkerstevredenheidsonderzoek 2009 (MTO) Fontys, Beleid mediavoorzieningen, 2009 FHSS, Studiebegeleiding FHSS FHSS, Kwaliteitshandboek FHSS, 2009 FHSS, Evaluatiekalender FHSS, 2009 FHSS, Notulen MTO 09-10-2009 FHSS, Notulen MTO 06-11-2009 FHSS, Notulen teamoverleg 2008/2009 FHSS, Notulen platform onderwijsontwikkeling 2008/2009 FHSS, Notulen platform onderwijsuitvoering 2008/2009 FHSS, Notulen platform kwaliteitszorg 2008/2009 FHSS, Reglement GOC FHSS FHSS, Notulen GOC, 2005-2010 FHSS, Medezeggenschapsreglement IMR FHSS, Notulen IMR, 2005-2010 FHSS, MACON/ MARAP, 2009 FHSS, Integraal verbeterplan, 2010 FHSS, Handleiding project SPH 4 Vt Eindhoven 2009-2010 FHSS, Handleiding project SPH 4 Dt Eindhoven 2009-2010 FHSS, Handleiding project SPH 4 Vt Tilburg 2009-2010 FHSS, Handleiding project SPH 4 Dt Tilburg 2009-2010 FHSS, Eindwerkstukken met gemotiveerde beoordeling, 2009 FHSS, Overzicht van de laatste 25 eindwerkstukken (titel + cijfer) met het eindoordeel van de werkstukken, 2009 66. FHSS, Praktijknota VT Eindhoven 2009-2010 67. FHSS, Praktijknota VT Tilburg 2009-2010 68. FHSS, Notulen kwaliteitskringen 2008/2009
60/61
© NQA – Fontys Hogescholen: audit bestaande hbo-bachelor Sociaal Pedagogische Hulpverlening
Bijlage 5
Domeinspecifieke referentiekader en opleidingscompetenties
Het domeinspecifieke referentiekader is te vinden op de website van de HBO-raad: www.hbo-raad.nl. De opleidingscompetenties worden beschreven binnen facet 1.1.
© NQA – Fontys Hogescholen: audit bestaande hbo-bachelor Sociaal Pedagogische Hulpverlening
61/61