0
1
Colofon Fit en Gezond in Overijssel 2014 Provinciaal onderzoek naar sport, bewegen en leefstijl onder volwassenen (18 tot en met 75 jaar) Februari 2015 In opdracht van de provincie Overijssel en de deelnemende gemeenten Drs. Marieke van Vilsteren Sportservice Overijssel Hogeland 10 8024 AZ Zwolle www.sportserviceoverijssel.nl Overname van dit rapport of gedeelten daaruit is toegestaan, mits de bron wordt vermeld.
2
Voorwoord
pagina 4
Samenvatting, conclusies en aanbevelingen
pagina 6
1. 1.1 1.2 1.3
Inleiding Achtergrond Doel- en vraagstelling Indeling rapport
pagina 10
2. 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5
Onderzoeksopzet Onderzoeksgroep Procedure Vragenlijst Analyse Kanttekening
pagina 11
3. 3.1 3.2
Respons en achtergrondkenmerken Respons Achtergrondkenmerken
pagina 13
4. 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6
Sportdeelname Sportdeelname Populaire sporten Lidmaatschap Zelfbeeld Sportmotivatie Motivatie van niet-sporters
pagina 16
5. 5.1 5.2 5.3
Lichaamsbeweging Beweegnormen Lichamelijke activiteiten Bereidheid tot meer bewegen
pagina 22
6. 6.1 6.2 6.3 6.4
Leefstijl Roken Alcohol Voeding Overgewicht
pagina 30
7. 7.1 7.2
Landelijke campagnes Bekendheid met de Nederlandse Norm Gezond Bewegen Bekendheid met het Jeugdsportfonds
pagina 36
Bijlagen
pagina 38
3
4
Geachte lezer, Het onderzoek ‘Fit en Gezond in Overijssel’ is in opdracht van de provincie Overijssel ontwikkeld in 2010 en in 2014 voor de derde keer uitgevoerd door Sportservice Overijssel. Dit onderzoek biedt relevante informatie over sport, bewegen en leefstijl in Overijssel. Dankzij de medewerking van zestien Overijsselse gemeenten zijn in totaal ruim 24.000 inwoners van Overijssel benaderd voor deelname aan het onderzoek. De respons van 30% levert een betrouwbaar beeld op van de onderzoeksthema’s. Met het onderzoek ‘Fit en Gezond in Overijssel 2014’ heeft een tweede vervolgmeting plaatsgevonden en kunnen de eerste trends worden waargenomen. Op basis van de resultaten van het onderzoek ‘Fit en Gezond in Overijssel 2014’ mag Overijssel zich met recht een sportieve provincie noemen, waar een groot deel van de bevolking zich bewust is van het belang van sport en bewegen. De kijk op het sportbeleid in de gemeenten is de afgelopen jaren enorm verbreed. ‘Sport als doel’ wordt steeds meer ‘sport als middel’ om allerlei positieve maatschappelijke ontwikkelingen te stimuleren, zoals gezondheid, sociale binding, leefbaarheid en economie. Als het gaat om gezondheidswaarde, om maatschappelijk ‘meedoen’ en om een leven lang betrokken te zijn bij sport, dan is een zekere regelmaat van sportdeelname echter wel van belang. Om die reden maakt Sportservice Overijssel in haar sportdeelname-onderzoeken gebruik van een smallere definitie van sportdeelname, namelijk minstens 40 keer per jaar en noemt het ‘regelmatige (of wekelijkse) sportdeelname’. Om het beleidsdoel ‘75% van de inwoners van Overijssel sporten en bewegen regelmatig’ in 2016 te halen, moet er nog veel inspanning worden verricht. Uit dit onderzoek blijkt namelijk dat een aantal gemeenten (nog) achterloopt op het gebied van regelmatige sportdeelname en dat specifieke doelgroepen (nog) niet aan de normen voldoen. Er is veel informatie uit het onderzoek te halen, waar veel partijen hun voordeel mee kunnen doen. Onze dank gaat uit naar de Overijsselse inwoners voor hun deelname aan het onderzoek, de deelnemende gemeenten voor hun medewerking en de provincie Overijssel voor de financiering van het onderzoek en het maken van de overzichtskaarten (team Beleidsinformatie).
H.B. Goettsch Directeur Sportservice Overijssel
5
6
Sportservice Overijssel is het provinciale kenniscentrum voor sport en bewegen in de provincie Overijssel. Wij willen met onze kennis de verschillende maatschappelijke partijen handvatten aanreiken, zodat investeringen in sport en bewegen efficiënt en effectief worden ingezet. Daarbij maken wij gebruik van bestaande kennis, maar ontwikkelen ook monitoren voor ontbrekende gegevens. Sportservice Overijssel zorgt voor regelmatige herhaling van onderzoek, een vereiste om ontwikkelingen te kunnen volgen en trends te kunnen waarnemen. Sportservice Overijssel heeft als doel om zoveel mogelijk inwoners de kans te geven om (blijvend) te sporten en te bewegen. In opdracht van de provincie Overijssel is in 2010 een onderzoek ontwikkeld naar sport, bewegen en leefstijl van de volwassen Overijsselse bevolking, genaamd ‘Fit en Gezond in Overijssel’. In 2012 en in 2014 hebben de eerste herhaalmetingen van het tweejaarlijkse onderzoek plaatsgevonden. Hieronder worden de belangrijkste resultaten, conclusies en aanbevelingen besproken. In samenwerking met zestien Overijsselse gemeenten heeft Sportservice Overijssel een bevolkingsonderzoek onder 24.000 inwoners (18-75 jaar) uitgevoerd, deels schriftelijk en deels via internet. De vragenlijst bestond uit vier thema’s: sportbeoefening, lichaamsbeweging, leefstijl en bekendheid met landelijke campagnes op het gebied van bewegen. In totaal hebben ruim 7000 Overijsselaars aan het onderzoek meegedaan. Resultaten Sportbeoefening * In 2014 sport 64% van de Overijsselse bevolking (18 tot en met 75 jaar) regelmatig (64% in 2012; 65% in 2010 ). Fitness is de meest beoefende sport in Overijssel (27% in 2014; 26% in 2012; 27% in 2010). Hardlopen, wandelen en fietsen volgen op een tweede, derde en vierde plaats. Het lidmaatschap is sinds 2010 iets * gedaald. In 2014 is 39% van de Overijsselaars lid van een sportvereniging (41% in 2012; 43% in 2010 ). Gezondheid, fitheid en het sociale aspect zijn de belangrijkste redenen waarom men een sport beoefent. De meest genoemde redenen voor non-participatie zijn vooral ‘ik heb voldoende lichaamsbeweging’, ‘ik heb geen tijd vanwege werk en/of gezin’ en ‘andere vrijetijdsbezigheden vind ik leuker’. Lichaamsbeweging In Overijssel voldoet 39% aan de Nederlandse Norm Gezond Bewegen (NNGB). Dit cijfer ligt ongeveer gelijk aan * 2012 (41%) en 2010 (40%). Aan de fitnorm wordt door 38% van de Overijsselaars voldaan (34% in 2012; 35% in * * 2010 ). Het aantal inactieven in Overijssel ligt op 7% (5% in 2012; 5% in 2010 ). Fietsen en wandelen zijn dé dagelijkse lichamelijke activiteiten die het meest worden gedaan in Overijssel. Er is ook onderzoek gedaan naar de bereidheid van mensen om meer te gaan bewegen; 26% van de Overijsselaars is van plan om meer te gaan * bewegen (27% in 2012; 29% in 2010 ). Leefstijl Een onderwerp dat nauw met sport en bewegen in verband staat is leefstijl. De leefstijl van de Overijsselse bevolking wordt in dit onderzoek gemeten aan de hand van de BRAVO-thema’s Bewegen, Roken, Alcohol en * Voeding. Het aantal rokers in Overijssel is gedaald sinds 2010 (18% in 2014; 19% in 2012; 23% in 2010 ). Het * alcoholgebruik is stabiel gebleven (80% in 2014; 81% in 2012; 81% in 2010 ). Gezonde voeding wordt gemeten aan de hand van de ontbijtnorm, groentenorm en fruitnorm. In Overijssel voldoet 87% aan de ontbijtnorm * * (87% in 2012; 85% in 2010 ), 15% aan de groentenorm (12% in 2012; 12% in 2010 ) en 28% aan de fruitnorm * (28% in 2012; 29% in 2010 ). Het aantal Overijsselaars met overgewicht is redelijk stabiel gebleven sinds 2010. * Overgewicht komt voor bij 45% van de volwassenen in Overijssel (44% in 2012; 43% in 2010 ). Bekendheid met campagnes In Overijssel is de bekendheid met de Nederlandse Norm Gezond Bewegen afgenomen. In 2014 is 41% van de * 18 tot en met 75-jarigen bekend met deze norm ten opzichte van 49% in 2012 en 2010 . Sinds 2014 wordt gevraagd naar de bekendheid met het Jeugdsportfonds; 39% van de Overijsselaars is hiermee bekend. *
In 2010 bestond de onderzoekspopulatie uit 18- tot en met 64-jarigen.
7 Conclusies en aanbevelingen Met het onderzoek ‘Fit en Gezond in Overijssel 2014’ wordt beoogd een viertal onderzoeksvragen te beantwoorden, die hieronder worden weergegeven. Tevens worden per onderzoeksvraag aanbevelingen gedaan. 1.
Hoe is het gesteld met de sport- en beweegdeelname, de leefstijl en de bekendheid met relevante campagnes van de volwassenen in Overijssel?
In Overijssel sport 64% van de volwassenen regelmatig (minimaal 40 keer per jaar). Dit percentage ligt boven het landelijk gemiddelde van 52%. De hogere sportdeelname van de Overijsselaars vertaalt zich ook in een hoge lidmaatschapsgraad van sportverenigingen. In vergelijking met Nederland, staan in Overijssel dezelfde takken van sport in de top 5 van meest beoefende sporten (met verschil in plaats), namelijk fitness, hardlopen, fietsen/wielrennen, wandelsport en zwemmen. Opvallend verschil is dat schaatsen en skiën / langlaufen / snowboarden in de Overijsselse top 10 staan. De volwassen bevolking van Overijssel kent dan wel een hogere sportdeelname maar doet in het algemeen niet vaker dan de gemiddelde Nederlander aan beweging in het algemeen. In Overijssel voldoet 39% aan de Nederlandse Norm Gezond Bewegen (NNGB). Dit cijfer ligt ruim onder het landelijk gemiddelde (65%), maar bij deze vergelijking moet rekening worden gehouden worden met het verschil in referentieperiode. Op de overige beweegnormen scoort Overijssel gunstiger. In Overijssel voldoet 38% van de volwassenen aan de fitnorm. Landelijk ligt dit percentage op 25%. Het aantal inactieven in Overijssel ligt in 2014 iets hoger dan in Nederland; 7% van de Overijsselaars tussen 18 en 65 jaar blijkt inactief te zijn (NL: 5%). De bereidheid om meer te gaan bewegen is aanwezig. Van de Overijsselaars is 26% van plan om meer te gaan bewegen. In Overijssel voldoet 85% niet aan de landelijke groentenorm (landelijk: 80%) en 72% voldoet niet aan de landelijke fruitnorm (landelijk: 70%). Verder wordt in Overijssel minder gerookt dan in Nederland (18% ten opzichte van 23%) en drinkt 80% van de volwassenen alcohol (landelijk: 81%). Overgewicht in Overijssel komt iets minder vaak voor dan in Nederland. Van de volwassenen heeft 34% matig overgewicht (35% in Nederland) en 11% ernstig overgewicht (13% in Nederland). Vier op de tien Overijsselaars is bekend met de Nederlandse Norm voor Gezond Bewegen (41%) en het Jeugdsportfonds (39%). Aanbevelingen Eind 2012 heeft het kabinet afstand gedaan van de ambitie om de Olympische en Paralympische Spelen naar Nederland te halen. De ambitie om de Nederlandse sport op Olympisch niveau te brengen blijft daarentegen staan. De ambitie houdt in dat minimaal 75% van alle Nederlanders, uit alle lagen van de samenleving in 2016 regelmatig aan sport doet. Deze doelstelling is overgenomen door de provincie Overijssel. In deze doelstelling zijn de nuances ‘alle lagen van de bevolking’ en ‘regelmatig aan sport doen’ van belang. Uit het onderzoek ‘Fit en Gezond in Overijssel 2012’ blijkt dat het percentage ‘regelmatige’ sporters momenteel op 64% ligt. Er valt dus nog heel wat winst te behalen met sport- en beweegstimulering. Het aantal Overijsselaars met een lidmaatschap van een sportvereniging is sinds 2010 gedaald naar van 43% in 2010 naar 39% in 2014. De landelijke trend laat ook zien dat het percentage leden van een sportvereniging langzaam daalt. In Overijssel blijft de (regelmatige) sportdeelname wel stabiel sinds 2010. Dit betekent dat Overijsselaars meer ongeorganiseerd zijn gaan sporten. De invloed van het verenigingsleven op de maatschappelijke betrokkenheid en de sociale cohesie is van groot belang, vandaar dat de sportvereniging een belangrijke plek moet blijven houden in de sport en moeten inspelen op de veranderende wensen en behoeften van sporters. In Overijssel voldoet minder dan de helft van de volwassenen aan de Nederlandse Norm Gezond Bewegen, is 29% van plan om meer te gaan bewegen en is voor de bekendheid van deze norm ook winst te behalen. Sportservice Overijssel vindt het belangrijk om naast sport ook het bewegen volgens de NNGB onder de aandacht te brengen, juist om integraal beleid te stimuleren (bewegen om de gezondheid te onderhouden/bevorderen). Er wordt vooral gesport vanuit gezondheidsmotief, maar het sociale aspect is ook een belangrijke reden om te sporten. Daarnaast zijn het lekker bezig zijn ter ontspanning en lekker buiten zijn ook belangrijke motieven om te sporten. Inspelen op de sportmotieven van de verschillende subgroepen is een belangrijke voorwaarde voor sportstimulering.
8 Preventie activiteiten gericht op overgewicht en het propageren van het eten van voldoende groente en fruit en het belang van ontbijten en voldoende bewegen vragen om (betere) samenwerking, zowel binnen als buiten de overheid, landelijk en lokaal, en om aansluiting bij lokale initiatieven vanuit sport, thuiszorg, eerste lijn, etc. 2.
Bij welke groepen komt ongunstig gedrag op het gebied van een actieve en gezonde leefstijl voor?
In het onderzoek zijn de resultaten per thema uitgesplitst naar verschillende achtergrondkenmerken, waardoor de risicogroepen in beeld zijn gebracht. De subgroepen die risicogedrag vertonen op meerdere thema’s zijn (in willekeurige volgorde): 50- tot en met 75-jarigen, mensen met (ernstig) overgewicht, mensen met een beperking en/of chronische aandoening, laagopgeleiden, werklozen, gepensioneerden, huisvrouwen en (eenouder)gezinnen met kinderen. Aanbevelingen Aanbevolen wordt om voor bovenstaande risicogroepen interventies te ontwikkelen in samenwerking met organisaties die ervaring hebben met deze specifieke groepen (ontwikkeling op maat). 3.
Zijn er in Overijssel significante verschillen op gemeentelijk niveau?
Op het gebied van sportdeelname lopen de gemeenten Haaksbergen, Losser, Oldenzaal, Raalte en Zwolle voorop. De gemeenten Almelo, Kampen en Zwartewaterland blijken achter te lopen op het gebied van sport ten opzichte van de andere gemeenten. Voor wat betreft het lidmaatschap van een sportvereniging scoren de gemeenten Haaksbergen, Losser, Oldenzaal en Raalte hoger en de gemeenten Kampen en Zwartewaterland lager dan het Overijsselse gemiddelde. Volgens de Nederlandse Norm Gezond Bewegen wordt het meest bewogen in de gemeenten Kampen, Raalte en Steenwijkerland. In de gemeenten Hellendoorn, Hengelo, Losser en Oldenzaal wordt het minst aan deze norm voldaan. De meeste inactieven zijn te vinden in de gemeenten Losser, Zwartewaterland en Zwolle, terwijl in de gemeenten Haaksbergen, Hengelo en Kampen minder inactieven wonen dan in de rest van Overijssel. Roken gebeurt relatief meer in de gemeenten Almelo, Hardenberg en Steenwijkerland, terwijl er in de gemeenten Raalte, Rijssen-Holten en Twenterand relatief minder rokers zijn. Alcohol wordt door meer inwoners van de gemeenten Borne, Haaksbergen, Raalte en Zwolle gedronken, terwijl in de gemeenten Kampen, Rijssen-Holten, Twenterand en Zwartewaterland het percentage alcoholgebruikers lager ligt dan gemiddeld. De gemeenten die minder dan gemiddeld voldoen aan de groentenorm zijn Hellendoorn, Rijssen-Holten, Twenterand en Zwartewaterland. Aan de fruitnorm wordt minder dan gemiddeld voldaan in de gemeenten Borne, Hardenberg en Zwartewaterland. In de gemeenten Almelo en Zwartewaterland wordt relatief minder vaak aan de ontbijtnorm voldaan. In de gemeenten Almelo, Losser, Oldenzaal, Steenwijkerland en Twenterand ligt het percentage mensen met overgewicht (matig en ernstig overgewicht) het hoogst. In de gemeenten Hellendoorn, Kampen, Raalte en Zwolle hebben de meeste inwoners een gezond gewicht. De Nederlandse Norm Gezond Bewegen heeft in de gemeenten Hellendoorn, Losser en Ommen de meeste bekendheid. Het Jeugdsportfonds is het meest bekend in de gemeenten Almelo, Borne, Kampen en Zwolle. Aanbevelingen Uit bovenstaande blijkt er een groot verschil te zijn tussen gemeenten op het gebied van sport en bewegen. De gemeenten die boven gemiddeld scoren is aan te bevelen om het huidige sportstimuleringsbeleid met dezelfde intensiteit voort te zetten. De ‘achterblijvers’ wordt aanbevolen om het sportstimuleringsbeleid voor specifieke doelgroepen te intensiveren om in 2016 aan de norm te kunnen voldoen. Sport, bewegen en leefstijl zijn nauw met elkaar verbonden, maar uit bovenstaande blijkt dat het voorkomt dat een gemeente voorloopt op het gebied van sport en bewegen maar juist achterloopt met leefstijl. De aanbeveling is om dit probleem integraal aan te pakken door samenwerking te stimuleren tussen sport en gezondheid/zorg.
9 4. Is er een trend waarneembaar in vergelijking met de onderzoeken in 2010 en 2012? Met het onderzoek ‘Fit en Gezond in Overijssel’ wordt een benchmark aangeboden aan gemeenten in Overijssel. Daarnaast is het onderzoek een waardevol instrument om beleidsdoelstellingen te kunnen meten en eventueel bij te stellen. Bij een tweejaarlijkse herhaling van dit onderzoek kunnen trends worden waargenomen die van belang zijn voor provinciaal en lokaal beleid. In 2014 heeft de tweede herhaalmeting plaatsgevonden. De kleine verschillen die tussen 2010 en 2012 zijn gevonden hebben zich op een aantal onderzoeksthema’s doorgezet in 2014 (zie tabel 1). Uit het onderzoek ‘Fit en Gezond in Overijssel 2014’ is gebleken dat de resultaten in de periode 2010-2014 stabiel zijn gebleven voor de thema’s regelmatige sportdeelname, NNGB, alcohol drinken, fruitnorm en ontbijtnorm. Een stijgende trend in de resultaten tussen 2010 en 2014 is gevonden voor de fitnorm, groentenorm en inactiviteit. Een dalende trend is sinds 2012 ingezet voor de thema’s lidmaatschap, roken en de bekendheid met NNGB. De resultaten voor overgewicht laten een schommelende trend tussen 2010 en 2014 zien. Vervolgonderzoek in 2016 moet uitwijzen of deze trends blijven bestaan. Tabel 1. Resultaten 2010 - 2014 Onderzoeksthema Regelmatige sportdeelname Lidmaatschap %inwoners NNGB Fitnorm Inactief Roken Alcohol Groentenorm Fruitnorm Ontbijtnorm Overgewicht Bekendheid NNGB
*
*
2010 64 43 40 35 5 23 81 12 29 85 43 49
2012 64 41 41 34 5 18 81 12 28 87 46 49
2014 64 39 39 38 7 18 80 15 28 87 45 41
In 2010 bestond de onderzoekspopulatie uit 18- tot en met 64-jarigen.
10
1.1 Achtergrond In 2010 is het onderzoek ‘Fit en Gezond in Overijssel’ voor de eerste keer afgenomen onder de inwoners van de provincie Overijssel. In 2012 en 2014 is dit onderzoek herhaald, waardoor de eerste trends zichtbaar zullen worden. Opnieuw zijn de thema’s sport, bewegen en leefstijl onderzocht door middel van een vragenlijstonderzoek onder 24.000 inwoners van Overijssel. Het onderzoek is dit jaar in samenwerking met en in opdracht van zestien Overijsselse gemeenten uitgevoerd. De onderzoeksresultaten, beschreven in dit rapport, leveren een provinciaal beeld op van de sport- en beweegdeelname en de leefstijl van 18- tot en met 75-jarigen. Daarnaast fungeert dit onderzoek als een benchmark voor gemeenten op het gebied van sport, bewegen en leefstijl. 1.2 Doel- en vraagstelling Het onderzoek ‘Fit en Gezond in Overijssel’ heeft als doel om inzicht te krijgen in de sport- en beweegdeelname en leefstijl van 18- tot en met 75-jarigen in Overijssel, om: Cijfermateriaal op het gebied van sport, bewegen en leefstijl voor de provincie Overijssel en haar gemeenten te verzamelen. De provincie Overijssel en haar gemeenten te ondersteunen bij de beleidsvorming. Ondersteuning te bieden aan de Overijsselse gemeenten door middel van een benchmark. In het onderzoek staan vier vragen centraal: 1. Hoe is het gesteld met de sport- en beweegdeelname, de leefstijl en de bekendheid met relevante campagnes van de volwassenen in Overijssel? 2. Bij welke groepen komt ongunstig gedrag op het gebied van een actieve en gezonde leefstijl voor? 3. Zijn er in Overijssel significante verschillen op gemeentelijk niveau? 4. Is er een trend waarneembaar in vergelijking met het onderzoek in 2010 en 2012? 1.3 Indeling rapport In het begin van het rapport staat de samenvatting inclusief de conclusies en aanbevelingen beschreven. Hoofdstuk 2 beschrijft de onderzoeksopzet en hoofdstuk 3 de respons en achtergrondkenmerken van de onderzoeksgroep. Vervolgens worden de resultaten voor sportbeoefening (hoofdstuk 4), lichaamsbeweging (hoofdstuk 5), leefstijl (hoofdstuk 6) en de bekendheid met landelijke campagnes (hoofdstuk 7) beschreven. In de bijlagen zijn per onderwerp gedetailleerde resultaten te vinden. Hiernaar wordt verwezen in de desbetreffende hoofdstukken.
11
2.1 Onderzoeksgroep In 2014 hebben 16 van de 25 Overijsselse gemeenten deelgenomen aan dit onderzoek. Sinds 2010 hebben 23 van de 25 gemeenten deelgenomen aan één of meerdere onderzoeken. De gemeenten Deventer en Enschede hebben nooit deelgenomen vanwege eigen sportonderzoeken. Als in dit rapport gesproken wordt over de provincie Overijssel, worden hiermee deze zestien gemeenten bedoeld. Per gemeente is een op leeftijd aselecte steekproef (n=1500) getrokken uit de bevolkingsregisters van inwoners in de leeftijd van 18 tot en met 75 jaar. Er worden hierbij vier leeftijdscategorieën onderscheiden: 18 t/m 34 jaar, 35 t/m 49 jaar, 50 t/m 64 jaar en 65 t/m 75 jaar. In 2010 bestond de doelgroep uit 18- tot en met 64jarigen. In de vergelijking van de resultaten tussen 2010, 2012 en 2014 wijken de cijfers voor 2010 dus iets af. 2.2 Procedure De geselecteerde personen van zestien gemeenten (steekproefgrootte van 24.000 personen) werden in april 2014 via een A5-kaart uitgenodigd tot deelname. Op deze kaart stond een unieke inlogcode vermeld waarmee toegang verkregen kon worden tot de website van het onderzoek. Er is maximaal twee keer een herinnering gestuurd waarop de inlogcode vermeld stond. Bij de eerste herinnering is de papieren vragenlijst meegestuurd. Door middel van het gebruik van unieke inlogcodes was het mogelijk om respondenten, die de papieren of online vragenlijst hadden ingevuld, te verwijderen uit het aanschrijfbestand, zodat aan hen geen herinnering gestuurd werd. 2.3 Vragenlijst Er is gebruik gemaakt van dezelfde vragenlijst zoals die in voorgaande jaren is gebruikt, met een aanvullende vraag over het Jeugdsportfonds. De vraag over de Olympische Spelen 2028 is in deze versie weggelaten, vanwege het feit dat het kabinet eind 2012 heeft besloten om afstand te doen van de ambitie om de Spelen naar Nederland te halen. De definitie van deze ambitie ‘minimaal 75% van de Nederlanders, uit alle lagen van de samenleving, doet in 2016 regelmatig aan sport’ blijft gehanteerd om de vergelijking (trendonderzoek) mogelijk te blijven maken met de voorgaande jaren. De vragenlijst bestaat, naast een deel over achtergrondgegevens, zoals geslacht, leeftijd, opleiding en afkomst, uit vier thema’s: sportbeoefening, lichaamsbeweging, leefstijl en landelijke campagnes: 1. 2.
3. 4.
Sportdeelname: Sporttak, frequentie, lidmaatschap, beeld als sporter en motieven om wel of niet te sporten. Lichaamsbeweging: Intensieve lichaamsbeweging: fitnorm. Matig intensieve lichaamsbeweging: Nederlandse Norm Gezond Bewegen (NNGB), frequentie van wandelen, fietsen, tuinieren en klussen en bereidheid tot meer bewegen. Leefstijl: roken, alcohol en voeding. Landelijke campagnes: NNGB en Jeugdsportfonds.
De onderwerpen zijn zoveel mogelijk uitgevraagd met behulp van vragen en formuleringen die landelijk zijn 1 vastgesteld, de zogenaamde standaardvraagstellingen, zoals de Richtlijn Sportdeelname Onderzoek . Op deze manier is vergelijking met landelijke cijfers mogelijk. Voor onderwerpen waarvoor geen geschikte standaardvraagstelling voorhanden was, zijn onderzoeken van andere organisaties gebruikt, zoals bij de vragen over chronische aandoeningen (GGD Regio Twente), beweegvragen (TNO) en leefstijl (Mulier Instituut).
1
Richtlijn Sportdeelname-onderzoek (RSO), Mulier Instituut: http://www.mulierinstituut.nl/monitoring/rso/
12 2.4 Analyse Een data-entrybureau heeft de ingevulde vragenlijsten gescand en in een bestand aangeleverd aan Sportservice Overijssel. De gegevens zijn door Sportservice Overijssel geanalyseerd met het statistische programma SPSS. Hoewel er gebruik is gemaakt van een aselecte steekproef is dit geen garantie voor een representatief beeld van de provincie Overijssel. Sommige leeftijdsgroepen kunnen bij de respondenten ondervertegenwoordigd zijn of in sommige gemeenten juist oververtegenwoordigd. Om representatieve informatie te krijgen, is het mogelijk om de respons voor een aantal demografische kenmerken terug te wegen naar de werkelijke populatie. Voor dit onderzoek is een randtotalenweging uitgevoerd door het Mulier Instituut. Hierbij is gewogen naar geslacht, leeftijd en gemeente. Hierdoor zijn de uiteindelijke resultaten representatief voor de hele volwassen bevolking (18 t/m 75 jaar) van Overijssel. Het team Beleidsinformatie van de provincie Overijssel heeft de overzichtskaarten gemaakt die in de verschillende hoofdstukken worden gebruikt ter illustratie van de gemeentelijke verschillen. Van de verschillen die in de tekst worden beschreven (tussen groepen en in de tijd) is vastgesteld op basis van tabelanalyse dat deze significant zijn, waarbij een betrouwbaarheid van 95% is gehanteerd (p<.05). 2.5 Kanttekening Bij vragenlijstonderzoek gaat het om zelf gerapporteerd gedrag, waarbij de kans op sociaal-wenselijke antwoorden en een verkeerde inschatting van het eigen gedrag mogelijk is. Daarnaast bestaat de kans op selectieve non-respons; het is waarschijnlijk dat respondenten gezonder en actiever zijn dan nonrespondenten. Bij het opstellen van de landelijke standaardvraagstellingen en door de data te wegen wordt zoveel mogelijk geprobeerd deze kanttekeningen te ondervangen.
13
3.1 Respons In totaal zijn 24.000 personen aangeschreven voor deelname. Van deze groep hebben 55 personen de vragenlijst niet kunnen invullen door verhuizing, handicap, ernstige ziekte of overlijden. Uiteindelijk zijn 7.261 vragenlijsten gebruikt voor de analyse, wat een respons betekent van 30% (32% in 2012; 34% in 2010). Gestreefd is naar minimaal 400 respondenten per gemeente om een beeld per gemeente te kunnen schetsen. In tabel 3.1 is de respons per gemeente weergegeven. De responspercentages lopen uiteen van 24% tot 36%. Tabel 3.1 Respons per gemeente
Gemeente Almelo Borne Haaksbergen Hardenberg Hellendoorn Hengelo Kampen Losser Oldenzaal Ommen Raalte Rijssen-Holten Steenwijkerland Twenterand Zwartewaterland Zwolle Totaal
Verzonden aantal 1.500 1.500 1.500 1.500 1.500 1.500 1.500 1.500 1.500 1.500 1.500 1.500 1.500 1.500 1.500 1.500 24.000
Respons n (%) 360 (24) 480 (32) 489 (33) 469 (31) 442 (29) 435 (29) 418 (28) 421 (28) 474 (32) 489 (33) 537 (36) 445 (30) 458 (31) 415 (28) 436 (29) 493 (33) 7.261 (32)
Van de respondenten heeft 40% meegedaan via internet (36% in 2010; 43% in 2012). Tabel 3.2 geeft de verdeling weer van schriftelijke versus online deelname, uitgesplitst naar geslacht en leeftijd. Uit de tabel blijkt dat mannen meer via internet hebben deelgenomen dan vrouwen en dat de leeftijdscategorieën 18-34 jarigen en 50-64 jarigen het hoogste percentage online deelname hadden (42%). Tabel 3.2 Respondenten via schriftelijke vragenlijst en via online vragenlijst naar geslacht en leeftijd (in procenten)
Geslacht
Schriftelijk Online
Leeftijdscategorie
Totaal (n=7.261)
Man (n=3.182)
Vrouw (n=4.079)
18-34 jr (n=1.314)
35-49 jr (n=1.112)
50-64 jr (n=2.849)
65-75 jr (n=1.986)
60 40
57 43
62 38
58 42
60 40
58 42
64 36
14 3.2
Achtergrondkenmerken
In de vragenlijst zijn verschillende achtergrondkenmerken meegenomen. De onderzoekspopulatie staat beschreven in tabel 3.3. Tabel 3.3 Beschrijving ongewogen onderzoekspopulatie (18 tot en met 75 jaar, in procenten)
Achtergrondkenmerk Geslacht Leeftijd
Opleiding
Huishouden
Categorie Man Vrouw 18 - 34 jaar 35 - 49 jaar 50 - 64 jaar 65 - 75 jaar Laag Midden Hoog Alleenstaand Huishouden met thuiswonend(e) kind(eren) Huishouden zonder (thuiswonende) kind(eren)
% 44 56 18 15 39 27 34 33 32 13 32 50
Achtergrondkenmerk Etniciteit Maatschappelijke positie
Beperking en/of chr. aandoening
Categorie Autochtoon Allochtoon Scholier/student Werkzaam Huisvrouw/man Werkloos/WAO Pensioen/VUT Wel Geen
% 95 5 5 50 10 6 26 29 71
15
16
4.1 Sportdeelname De vragen over sportdeelname zijn, net als in 2010 en in 2012, gebaseerd op de Richtlijn Sportdeelname Onderzoek (RSO) van het Mulier Instituut. De RSO definieert iemand als een sporter als hij/zij in de afgelopen twaalf maanden ten minste twaalf keer heeft gesport. Als het gaat om gezondheidswaarde, om maatschappelijk ‘meedoen’ en om een leven lang betrokken te zijn bij sport, dan is een zekere regelmaat echter van belang. Daarom gebruikt Sportservice Overijssel naast de RSO een smallere definitie, namelijk minstens 40 keer per jaar en noemt het ‘regelmatige (of wekelijkse) sportdeelname’ (zie kader voor gebruikte 2 normen) . De term regelmatige/wekelijkse sporter wordt ook door landelijke organisaties als het Mulier 3 Instituut en NOC*NSF gebruikt .
Sporter - definities: Sporter: Iemand is een sporter als hij/zij minimaal 12 keer een sport heeft beoefend in de afgelopen 12 maanden (Richtlijn Sportdeelname Onderzoek). Regelmatige (of wekelijkse) sporter: Iemand is een regelmatige (of wekelijkse) sporter als hij/zij minimaal 40 keer een sport heeft beoefend in de afgelopen 12 maanden.
Regelmatige sportdeelname (wekelijkse sportdeelname)) Op basis van de vraag hoe vaak men in de afgelopen 12 maanden een sport heeft beoefend zijn de percentages voor het voldoen aan de norm voor regelmatige sportdeelname berekend. Resultaten voor Overijssel en gemeenten De regelmatige sportdeelname van de Overijsselse bevolking (18-75 jaar) ligt op 64% en is stabiel gebleven in 4 de periode van 2010 tot 2014. In Nederland ligt de regelmatige sportdeelname op 52% . De regelmatige of wekelijkse sportdeelname verschilt per gemeente (zie bijlage 1 en figuur 4.1). In de gemeenten Haaksbergen (71%), Losser (69%), Oldenzaal (70%) en Raalte (73%) ligt de regelmatige sportdeelname hoger, terwijl dit in de gemeenten Almelo (58%), Kampen (56%) en Zwartewaterland (59%) lager ligt dan het Overijsselse gemiddelde (64%). De overige gemeenten liggen rond het provinciale gemiddelde. In de periode 2012-2014 heeft een significant verschil in regelmatige sportdeelname plaatsgevonden in de gemeenten Hellendoorn (71% in 2012; 65% in 2014), Oldenzaal (65% in 2012; 70% in 2014) en Zwolle (62% in 2012; 67% in 2014).
2
Figuur 4.1 Regelmatige sporters naar gemeente
Tiessen-Raaphorst, A. en Haan, J. de (2010). Een leven lang betrokken bij sport. In: A. Tiessen-Raaphorst, D. Verbeek, J. de Haan en K. Breedveld (red.), Sport: een leven lang; Rapportage sport 2010 (p. 21-27). Den Haag/ ’s-Hertogenbosch: Sociaal en Cultureel Planbureau/W.J.H. Mulier Instituut. 3 Collard, D. en I. Pulles (2014). Sportdeelname 2013. Utrecht: Mulier Instituut. 4 OBiN (2013), bewerking Mulier Instituut.
17 Resultaten naar achtergrondkenmerken Uit onderstaande figuur blijkt dat de regelmatige sportdeelname in de periode 2010-2014 en uitgesplitst naar achtergrondkenmerken redelijk stabiel is gebleven. Een significante stijging tussen 2012 en 2014 in regelmatige sportdeelname is gevonden bij 65- tot en met 75-jarigen en studenten. De regelmatige sportdeelname is significant afgenomen ten opzichte van 2012 bij de 35- tot en met 49-jarigen en de laagopgeleiden.
= significant verschil 2012-2014
Figuur 4.2 Percentage regelmatige sporters naar achtergrondkenmerken (2010, 2012 en 2014)
In figuur 4.2 staat de 75%-lijn aangegeven. Deze lijn definieert de ambitie van het Olympisch Plan dat minimaal 75% van de Nederlanders, uit alle lagen van de samenleving, in 2016 regelmatig aan sport doet. Uit de figuur is op te maken dat studenten in 2014 aan deze ambitie voldoen met 77% regelmatige sportdeelname. De hoogopgeleiden en 18- tot en met 34-jarigen komen in de buurt van deze ambitie met respectievelijk 73% en 70% regelmatige sportdeelname. Voor de andere groepen is nog veel winst te behalen. Sportdeelname op basis van de RSO-norm Op basis van de RSO-norm van minimaal 12 keer per jaar, mag 75% van de Overijsselse bevolking (18-75 jaar) zich sporter noemen (76% in 2012; 77% in 2010). Voor de 18- tot en met 64-jarigen is de sportdeelname in de periode 2010-2014 stabiel gebleven; 76% in 2014; 77% in 2012 en 77% in 2010. In Nederland ligt de 5 sportdeelname (18-75 jaar) op basis van de RSO-norm op 65% . Figuur 4.3 laat de sportdeelname volgens de RSO-norm zien per gemeente. De sportdeelname volgens de RSO ligt in de gemeenten Haaksbergen (81%) en Raalte (81%) het hoogste en in de gemeenten Almelo (70%) en Zwartewaterland (68%) het laagst in vergelijking met de rest van Overijssel. In vergelijking met 2012 is de sportdeelname in 2014 op provinciaal en gemeentelijk niveau redelijk stabiel gebleven. De gemeenten Hardenberg (72% in 2014; 77% in 2012) en Hellendoorn (75% in 2014; 80% in 2012) verschillen significant tussen 2012 en 2014 in sportdeelname volgens de RSO-norm. Figuur 4.3 Sportdeelname op basis van RSO naar gemeente 5
OBiN (2013), bewerking Mulier Instituut.
18 4.2 Populaire sporten Om inzicht te krijgen in de sporten die het meest worden beoefend is aan de respondenten gevraagd aan te geven welke sport(en) zij het afgelopen jaar beoefend hebben. Hieruit is een ‘top 10’ ontstaan van meest beoefende sporten door de Overijsselaars. Net als in 2010 en in 2012 is fitness in 2014 de meest beoefende sport (27% in 2014; 26% in 2012; 27% in 2010). Hardlopen (26%) staat op een tweede plaats, gevolgd door wandelsport (23%) op een derde en wielrennen, toerfietsen en mountainbiken (22%) op een vierde plaats (zie onderstaande figuur 4.4). Figuur 4.4 Top 10 meest beoefende sporten naar geslacht en leeftijd
4.3 Lidmaatschap In Overijssel is 39% van de Overijsselaars lid van een sportvereniging. Dit aandeel is iets afgenomen ten opzichte van voorgaande jaren: in 2012 was 41% en in 2010 43% van de Overijsselaars lid van een sportvereniging. In Nederland ligt dit percentage op 22% in 20136. Van de sporters (volgens RSO-norm) is 51% lid van een sportvereniging (54% in 2012; 56% in 2010). Van de regelmatige sporters ligt het lidmaatschapspercentage op 55%. De gemeenten Haaksbergen (50%), Oldenzaal (45%) en Raalte (47%) scoren hoger dan gemiddeld, terwijl de gemeenten Kampen (32%) en Zwartewaterland (31%) lager scoren (zie bijlage 2 en figuur 4.5). In vergelijking met 2012 is het aantal Overijsselaars met een lidmaatschap van een sportvereniging op provinciaal en gemeentelijk niveau redelijk stabiel gebleven. Een significant verschil in lidmaatschap tussen 2012 en 2014 heeft plaatsgevonden in de gemeenten Hardenberg (35% in 2014; 40% in 2012), Hellendoorn (42% in 2014; 50% in 2012) en in Ommen (37% in 2014; 46% in 2012).
Figuur 4.4 Lidmaatschap Figuur 4.5 Lidmaatschap naar gemeente
6
OBiN (2013), bewerking Mulier Instituut.
19 Het Kennis Informatie Systeem Sport van NOC*NSF brengt het aantal leden van sportverenigingen in beeld. Een vergelijking tussen resultaten uit dit onderzoek en KISS naar gemeenten is te vinden in bijlage 3. Resultaten naar achtergrondkenmerken Interessant om te weten is welke groepen vaker of minder vaak lid zijn van een sportvereniging en of dit verschil is veranderd tussen 2010 en 2014. In figuur 4.6 is af te lezen dat het lidmaatschap afneemt met de leeftijd en dat het hebben van een lage opleiding, overgewicht en een beperking en/of chronische aandoening van negatieve invloed is op het lidmaatschap van een sportvereniging. Tussen 2012 en 2014 heeft een significante daling van het lidmaatschap plaatsgevonden bij mannen, 35- tot en met 49-jarigen, 50- tot en met 64-jarigen, laag opgeleiden, hoog opgeleiden, alleenstaanden, gezinnen met kinderen, mensen met een gezond gewicht en mensen met matig overgewicht.
= significant verschil 2012-2014
Figuur 4.6 Percentage leden van een sportvereniging naar achtergrondkenmerken (2010, 2012 en 2014)
4.4 Zelfbeeld In de vragenlijst is gevraagd of men zichzelf als sporter ziet. Van de regelmatige sporters vindt 23% zichzelf zonder meer een sporter. Dit beeld is niet anders dan in 2010 en 2012 en wordt vooral bepaald door de sportfrequentie en de leeftijd; hoe meer men sport en hoe jonger men is, hoe meer men zichzelf als sporter ziet.
20 4.5 Sportmotivatie Interessant is om te weten wat de belangrijkste redenen zijn om te sporten. Uit het onderzoek blijkt dat, net als in 2010 en 2012, gezondheid (beweging, conditie) en het sociale aspect van sporten (plezier, ontspanning) vooral belangrijk zijn voor mensen om te sporten. In figuur 4.7 staat de sportmotivatie uitgesplitst naar geslacht. Vrouwen sporten meer vanuit gezondheidsredenen (‘afslanken’ en ‘lichaamsbeweging’) en mannen meer vanuit het prestatie-oogpunt (‘competitie’ en ‘prestatie’).
Figuur 4.7 Meest genoemde redenen om te sporten uitgesplitst naar geslacht (in procenten)
In bijlage 4 staat de sportmotivatie uitgesplitst naar de achtergrondkenmerken leeftijd, opleiding, BMI en het hebben van een beperking en/of chronische aandoening. Opvallende resultaten uit deze bijlage zijn: Naarmate men ouder wordt, worden de redenen ‘advies van de arts/fysiotherapeut’ en ‘lekker buiten zijn’ belangrijker om te gaan sporten en ‘conditie’, ‘afslanken’, ‘uitlaatklep’, en ‘prestatie’ minder belangrijk. Voor laagopgeleiden zijn ‘lekker buiten zijn’, ‘gezelligheid’, ‘advies van de arts/fysiotherapeut’ en ‘niet duur’ belangrijkere redenen om te gaan sporten dan voor hoogopgeleiden die juist vanuit het oogpunt van ‘lichaamsbeweging/gezondheid, ‘plezier’, ‘uitlaatklep’ en ‘prestatie’ gaan sporten. Naarmate men meer overgewicht heeft, zijn de redenen ‘afslanken’, ‘advies van de arts/fysiotherapeut’ en ‘niet duur’ belangrijker om te gaan sporten en de redenen ‘plezier’ en ‘gezelligheid/sociale contacten’ minder belangrijk, terwijl deze redenen juist een positief effect hebben op het blijven sporten en bewegen. Dit geldt (buiten ‘afslanken’) ook voor de mensen met een beperking en/of een chronische aandoening. 4.6 Motivatie van niet-sporters In totaal heeft 20% van de Overijsselse volwassenen geen één keer een sport beoefend in de laatste 12 maanden. In de vragenlijst is aan deze mensen gevraagd waarom ze geen sport beoefenen of beoefend hebben. Uit de antwoorden (schematisch weergegeven in figuur 4.8) blijkt dat het ‘hebben van voldoende lichaamsbeweging’, ‘geen tijd vanwege werk en/of gezin’ en ‘andere vrijetijdsactiviteiten’ de meest gegeven redenen zijn om niet te sporten. Uit figuur 4.4 blijkt ook dat meer mannen dan vrouwen aangeven niet te sporten omdat ze voldoende lichaamsbeweging hebben, geen tijd hebben en het niet nodig vinden om te sporten. Vrouwen geven daarentegen vaker als reden om niet te sporten dat ze het te duur vinden, dat sporten geen gewoonte is en niet op de hoogte zijn van de sportmogelijkheden en passende sporten.
21
Figuur 4.8 Meest genoemde redenen om NIET te sporten uitgesplitst naar geslacht (in procenten)
De motivatie om niet te sporten is naast geslacht ook uitgesplitst naar andere achtergrondkenmerken (zie bijlage 5). Opvallende resultaten uit deze bijlage zijn: Relatief meer jongvolwassenen (18- tot en met 34-jarigen) geven aan ‘ik weet niet welke sport bij mij past’ en ‘ik ken geen mensen om mee te sporten’. De 35- tot en met 49-jarigen geven vaker aan dat ze niet sporten om de redenen ‘heb ik geen tijd voor’ en ‘sporten is te duur’. De 50-plussers geven daarentegen vaker als reden ‘ik heb al voldoende lichaamsbeweging’ en ‘mijn gezondheid laat sporten momenteel niet toe’. De motivatie om niet te sporten verschilt naar opleiding. De laagopgeleiden geven vaker als reden om niet te sporten ‘ik heb al voldoende lichaamsbeweging’. De midden- en hoogopgeleiden geven daarentegen vaker de reden ‘heb ik geen tijd voor’ en ‘ik vind andere vrijetijdsactiviteiten leuker’. Mensen met een gezond gewicht geven vaker ‘ik heb al voldoende lichaamsbeweging’ als voornaamste reden om niet te sporten. Mensen met ernstig overgewicht geven vaker de redenen ‘ik vind sporten te duur’, ‘sporten is geen gewoonte’ en ‘mijn gezondheid laat sporten momenteel niet toe’. Het hebben van een beperking en/of een chronische aandoening hindert mensen om te gaan sporten, omdat de belangrijkste reden om niet te sporten ‘mijn gezondheid laat sporten momenteel niet toe’ is.
22
5.1 Beweegnormen Kennis over de feitelijke hoeveelheid lichaamsbeweging van de bevolking gerelateerd aan de vigerende normen voor voldoende beweging is essentieel om een goed beleid te kunnen formuleren om lichaamsbeweging te bevorderen. In 2000 werd de Nederlandse Norm Gezond Bewegen gepubliceerd die aangeeft dat 30 minuten matig intensieve beweging gedurende tenminste vijf dagen per week gewenst is voor 7 de gezondheid . Daarnaast bestaat de zogenaamde fitnorm die aangeeft dat driemaal per week tenminste 20 8 minuten intensieve beweging gewenst is voor het onderhouden van een goede cardiovasculaire conditie . Schema 5.1 geeft een beschrijving van de onderscheiden beweegnormen. Schema 5.1 Definities beweegnormen
Nederlandse Norm Gezond Bewegen (NNGB) voor volwassenen Volwassenen (18-55 jaar) Minstens 30 minuten matig intensieve activiteit (tussen de 4 en 6,5 MET), op minimaal 5 dagen per week. Matig intensief betekent voor volwassenen bijvoorbeeld stevig wandelen (5 km/uur) of fietsen (16 km/uur). Oudere volwassenen (55 jaar en ouder) Minstens 30 minuten matig intensieve activiteit (tussen de 3 en 5 MET), op minimaal 5 dagen per week. Matig intensief betekent voor 55-plussers bijvoorbeeld wandelen in een tempo van 4 km/uur of fietsen met een snelheid van 10 km/uur. Voor niet-actieven, zonder of met beperkingen, is elke extra hoeveelheid lichaamsbeweging zinvol, onafhankelijk van intensiteit, duur, frequentie en type. Fitnorm Ten minste drie keer per week gedurende minimaal 20 minuten zwaar intensieve activiteit. Inactief Geen enkele dag in zomer en winter ten minste 30 minuten matig intensief lichamelijk actief.
Nederlandse Norm Gezond Bewegen (NNGB) In de vragenlijst is gevraagd op hoeveel dagen in de week er tenminste 30 minuten matig intensief lichamelijk actief bewogen is. De vraagstelling is overgenomen uit TNO onderzoek en in overleg met het Mulier Instituut aangepast door de referentieperiode te veranderen in ‘de afgelopen maand’ in plaats van ‘in de winter’ en ‘in de zomer’. Resultaten voor Overijssel en gemeenten In totaal voldoet 39% van de Overijsselse bevolking (18-75 jaar) aan de NNGB (41% in 2012; 40% in 2010). 9 Landelijk ligt dit percentage op 65% . Een mogelijke verklaring voor dit grote verschil zou kunnen liggen in de aangepaste referentieperiode. Het onderzoek ‘Fit en Gezond in Overijssel’ heeft de vraag naar de beweegnormen gericht op de afgelopen maand, terwijl TNO de vraag richt op de seizoenen zomer en winter. Aangezien het onderzoek ‘Fit en Gezond in Overijssel’ begin april heeft plaatsgevonden, is de referentiemaand 10 maart geworden. In de winter voldoet men minder aan de beweegnorm dan in de zomer .
7
Kemper HGC, Ooijendijk WTM, Stiggelbout M. Consensus over de Nederlandse Norm voor Gezond Bewegen. Tijdschr Soc Gezondheidsz, 2000; 78:180-183. 8 Haskell WL, Lee IM, Pate RR, Powell KE, Blair SN, Franklin BA, et al. Physical activity and public health: updated recommendation for adults from the American College of Sports Medicine and the American Heart Association. Medical Science in Sports and Exercise, 2007; 39(8): 1423-34. 9 Gezondheidsmonitor GGD'en, CBS en RIVM, 2012. 10 Trendrapport Bewegen en Gezondheid 2008/2009. TNO, 2010.
23 Gemeenten verschillen onderling in het voldoen aan de NNGB. In de gemeenten Kampen (45%), Raalte (42%) en Steenwijkerland (42%) wordt relatief meer door inwoners aan de NNGB voldaan in vergelijking met het provinciale beeld. De gemeenten Hengelo (35%) en Oldenzaal (35%) scoren lager in vergelijking met de andere gemeenten (zie bijlage 6 en figuur 5.1). In vergelijking met 2010 is het voldoen aan NNGB op provinciaal en gemeentelijk niveau redelijk stabiel gebleven. Een significant verschil in NNGB tussen 2012 en 2014 heeft plaatsgevonden in de gemeenten Hardenberg (40% in 2014; 45% in 2012), Hellendoorn (36% in 2014; 43% in 2012) en in Losser (36% in 2014; 47% in 2012).
Figuur 5.1 Voldoen aan NNGB naar gemeente
Resultaten naar achtergrondkenmerken
Uit onderstaande figuur blijkt dat het voldoen aan de NNGB in de periode 2010-2014 en uitgesplitst naar achtergrondkenmerken redelijk stabiel is gebleven. Significante verschillen tussen 2012 en 2014 zijn gevonden bij 35- tot en met 49-jarigen, hoogopgeleiden, alleenstaanden, gezinnen zonder kinderen, werklozen en mensen met matig overgewicht.
= significant verschil 2012-2014
Figuur 5.2 Percentage inwoners die voldoen aan NNGB naar achtergrondkenmerken (2010, 2012 en 2014)
Uit figuur 5.2 blijkt ook dat meer vrouwen dan mannen (41% t.o.v. 37%) aan de NNGB voldoen. De NNGB verschilt ook significant per leeftijdscategorie; 18- tot en met 34-jarigen bewegen meer dan de oudere leeftijdsgroepen. Verder blijkt uit de figuur dat hoogopgeleiden minder aan de NNGB voldoen dan midden- en laagopgeleiden en dat werklozen en mensen met ernstig overgewicht significant minder aan de norm voldoen.
24 Fitnorm In de vragenlijst is naast de NNGB ook gevraagd naar de fitnorm (zie schema 5.1 voor de definitie). Resultaten voor Overijssel en gemeenten In Overijssel voldoet 38% aan de fitnorm (34% in 2012; 35% in 2010). Landelijk ligt dit percentage op 25% in 11 2012 . Meer dan gemiddeld wordt aan de fitnorm voldaan in de gemeenten Haaksbergen (41%), Losser (42%), Oldenzaal (42%), Raalte (41%), Steenwijkerland (41%) en Twenterand (41%). In de gemeenten Borne (34%), Hengelo (33%), Kampen (35%) en Zwartewaterland (35%) ligt het percentage inwoners dat voldoet aan de fitnorm lager dan het gemiddelde (zie bijlage 6 en figuur 5.3).
Figuur 5.3 Voldoen aan fitnorm naar gemeente
In vergelijking met 2012 is het percentage op gemeentelijk niveau redelijk stabiel gebleven. Een significant verschil tussen 2012 en 2014 is gevonden in de gemeenten Almelo (38% in 2014; 30% in 2012), Haaksbergen (41% in 2014; 32% in 2012), Oldenzaal (42% in 2014; 33% in 2012;), Steenwijkerland (41% in 2014; 36% in 2012;) en in Zwolle (38% in 2014; 31% in 2012;). Resultaten naar achtergrondkenmerken In figuur 5.4 staat de fitnorm uitgesplitst naar achtergrondkenmerken. Hieruit blijkt dat het voldoen aan de fitnorm in de periode 2012-2014 iets gestegen is. Een significant positief verschil met 2012 is gevonden bij mannen, 18- tot en met 64-jarigen, de drie opleidingscategorieën, gezinnen, studenten en werkenden, mensen met een gezond gewicht en mensen met een beperking en/of chronische aandoening. Vrouwen voldoen ten opzichte van 2012 significant minder aan de fitnorm.
11
Gezondheidsmonitor GGD'en, CBS en RIVM, 2012.
25
= significant verschil 2012-2014
Figuur 5.4 Percentage inwoners die voldoen aan fitnorm naar achtergrondkenmerken (2010, 2012 en 2014)
Uit figuur 5.4 blijkt verder dat mannen en 18-34 jarigen, middenopgeleiden, studenten, mensen met een gezond gewicht en mensen zonder beperking en/of chronische aandoening vaker aan de fitnorm voldoen dan de andere groepen. Inactief Naast resultaten op het gebied van de NNGB en de fitnorm, is het ook interessant om te weten hoeveel Overijsselaars inactief zijn, oftewel niet voldoende actief op geen enkele dag in de afgelopen maand. Resultaten voor Overijssel en gemeenten In Overijssel blijkt 7% van de inwoners tussen 18 en 75 jaar inactief te zijn (5% in 2012; 5% in 2010). Landelijk is 12 4% van de volwassen bevolking (18 jaar en ouder) inactief . In de gemeenten Hellendoorn (8%), Losser (9%), Zwartewaterland (9%) en Zwolle (9%) wonen relatief meer inactieven, terwijl in de gemeenten Haaksbergen (5%), Hengelo (5%) en Kampen (5%) de minste inactieven wonen (zie bijlage 6 en figuur 5.5).
Figuur 5.5 Inactieven naar gemeente
12
Bewegen in Nederland 2000-2013. TNO, 2013.
26 In vergelijking met 2012 is het aantal inactieven op provinciaal niveau redelijk gelijk gebleven. Op gemeentelijk niveau is het percentage ook redelijk stabiel gebleven. Een significant verschil tussen 2012 en 2014 is gevonden in de gemeenten Hellendoorn (8% in 2014; 4% in 2012), Losser (9% in 2014; 4% in 2012), Steenwijkerland (7% in 2014; 3% in 2012;) en Zwolle (9% in 2014; 6% in 2012). Resultaten naar achtergrondkenmerken In figuur 5.6 staan de inactieven uitgesplitst naar achtergrondkenmerken. Het aantal inactieven is in de periode 2012-2014 iets gestegen. Een significant verschil in tijd is gevonden bij mannen, 35 tot en met 64-jarigen, laagen hoogopgeleiden, alleenstaanden, werkenden, werklozen, gepensioneerden, mensen met matig en ernstig overgewicht en bij mensen met een beperking en/of een chronische aandoening.
= significant verschil 2012-2014
Figuur 5.6 Percentage inactieven naar achtergrondkenmerken (2010, 2012 en 2014)
Uit bovenstaande figuur is ook op te maken dat vooral mannen, 50-plussers, laagopgeleiden, allochtonen, alleenstaanden, éénoudergezinnen en werklozen significant vaker inactief zijn dan andere groepen. Overgewicht en een beperking/chronische aandoening zijn ook een risicofactor voor inactiviteit.
5.2 Lichamelijke activiteiten Naast de beweegnormen is in het onderzoek ook gevraagd naar de tijdsbesteding van de meest relevante dagelijkse lichamelijke activiteiten. Daarbij is gevraagd naar de frequentie (aantal keren per week of maand) en duur (aantal minuten per keer) dat besteed is aan lopen (naar school, werk, winkels of halte openbaar vervoer), wandelen als ontspanning, fietsen (naar school, werk, winkels of halte openbaar vervoer), fietsen als ontspanning, tuinieren en klussen/doe-het-zelven.
27 Uit onderstaande figuren (5.7 en 5.8) wordt duidelijk aan welke lichamelijke activiteiten de meeste tijd wordt besteed in Overijssel. In Overijssel wordt relatief vaak gelopen en gefietst naar school, werk en/of winkel.
Figuur 5.7 Dagelijkse lichamelijke activiteiten naar frequentie (in procenten)
Figuur 5.8 Dagelijkse lichamelijke activiteiten naar duur (in procenten)
De lichamelijke activiteiten die het vaakst worden gedaan (fietsen en lopen naar school, werk en/of winkel) zijn relatief minder lang van duur. Wandelen en fietsen als ontspanning worden langer beoefend. In vergelijking met de lichamelijke activiteiten in 2012 blijkt dat de meeste activiteiten relatief hetzelfde zijn qua frequentie en duur. Van de lichamelijke activiteiten ‘fietsen als ontspanning’, ‘tuinieren’ en ‘klussen’ is de duur in 2014 toegenomen; meer respondenten zijn ‘meer dan 60 minuten per keer’ de activiteit uit gaan voeren. In bijlage 7 staan de lichamelijke activiteiten per gemeente weergegeven.
28 5.3 Bereidheid tot meer bewegen In de vragenlijst is gevraagd naar de bereidheid tot meer bewegen. Resultaten voor Overijssel en gemeenten Van de Overijsselaars (18-75 jaar) is 26% van plan om meer te gaan bewegen (27% in 2012; 29% in 2010). Er zijn tussen gemeenten significante verschillen gevonden in de bereidheid om meer te gaan bewegen; deze bereidheid ligt gemiddeld hoger in de gemeenten Haaksbergen (28%), Hardenberg (28%), Hellendoorn (31%), Hengelo (29%), Kampen (30%) en Twenterand (28%). In de gemeenten Oldenzaal, Raalte en Rijssen-Holten zijn de minste inwoners van plan om meer te gaan bewegen (respectievelijk 22%, 18% en 22%). Zie bijlage 8 voor het overzicht van de bereidheid per gemeente. In vergelijking met 2012 zijn in de gemeenten Hardenberg significant meer inwoners van plan om meer te gaan bewegen (28% in 2014; 24% in 2012;). Een significante vermindering van de bereidheid om meer te gaan bewegen tussen 2012 en 2014 is opgetreden in de gemeenten Borne (24% in 2014; 31% in 2012), Oldenzaal (22% in 2014; 29% in 2012) en Rijssen-Holten (22% in 2014; 29% in 2012). Resultaten naar achtergrondkenmerken De resultaten van de bereidheid tot meer bewegen zijn uitgesplitst naar achtergrondkenmerken (zie figuur 5.9). De bereidheid om meer te gaan bewegen is tussen 2012 en 2014 redelijk stabiel gebleven, met alleen een significant verschil bij de mannen, alleenstaanden, gezinnen zonder kinderen en de gepensioneerden. Wat deze figuur ook laat zien, is dat vrouwen, volwassenen tot 50 jaar, midden- en hoogopgeleiden, (een)oudergezinnen met kinderen, studenten en mensen met ernstig overgewicht significant vaker van plan zijn om meer te gaan bewegen.
significant verschil verschil 2012-2014 2012-2014 == significant
Figuur 5.9 Percentage inwoners die bereid zijn om meer te gaan bewegen naar achtergrondkenmerken (2010, 2012 en 2014)
29
30
6.1 Roken De leefstijl van de Overijsselse bevolking wordt in dit onderzoek gemeten aan de hand van de BRAVO-thema’s: Bewegen, Roken, Alcohol en Voeding. Voor het thema roken is in de vragenlijst gevraagd of men rookt en zo ja, hoeveel men dan rookt. Resultaten voor Overijssel en gemeenten Uit de analyse van de resultaten blijkt dat 18% van de Overijsselaars (18 t/m 75 jaar) rookt. Dit is gunstiger dan landelijk onderzoek laat zien, namelijk dat van alle Nederlanders van 15 jaar en ouder 23% rookt. De laatste 13 jaren lag het aantal rokers stabiel rond de 28%, in 2011 daalde dat naar 25% en in 2012 naar 23% . Deze dalende trend is ook te zien in het onderzoek ´Fit en Gezond in Overijssel´. In 2010 rookte 23% van de volwassen Overijsselaars (18-64 jaar) en in 2012 was dit percentage gedaald naar 19%. Van de rokers rookt de meerderheid (60%) dagelijks drie keer of meer en rookt 25% af en toe.
In de gemeenten Almelo, Hardenberg en Steenwijkerland wordt relatief meer dan gemiddeld gerookt (22%) en in de gemeenten Raalte (11%), Rijssen-Holten (14%) en Twenterand (14%) relatief minder dan gemiddeld. Het aantal rokers is provinciaal gezien significant verminderd ten opzichte van 2010, maar gelijk gebleven ten opzichte van 2012. Op gemeentelijk niveau is alleen een significant verschil tussen 2012 en 2014 gevonden in de gemeente Raalte (11% in 2014; 17% in 2012) (zie bijlage 9 en figuur 6.1).
Figuur 6.1 Rokers naar gemeente
Resultaten naar achtergrondkenmerken De rokers zijn uitgesplitst naar achtergrondkenmerken (zie figuur 6.2).
= significant verschil 2012-2014
Figuur 6.2 Percentage rokers naar achtergrondkenmerken (2010, 2012 en 2014)
13
Continu Onderzoek Rookgewoonten 2012, TNS/NIPO in opdracht van STIVORO.
31 Uit figuur 6.2 is af te lezen dat in vergelijking met 2012 significante verschillen zijn gevonden: De 65 tot en met 75-jarigen zijn significant minder gaan roken in 2014 en de laagopgeleiden en éénoudergezinnen zijn significant meer gaan roken in 2014. In figuur 6.2 staat ook weergegeven dat er meer mannen dan vrouwen roken en dat het aantal rokers daalt met de leeftijd; 23% rokers onder de 18-34 jarigen en 13% rokers onder de 65-75 jarigen. Andere groepen die minder roken dan gemiddeld zijn hoogopgeleiden, gezinnen met/zonder kinderen, huisvrouwen en gepensioneerden en mensen met ernstig overgewicht.
6.2 Alcohol Naast roken is alcohol een leefstijlfactor die in dit onderzoek is meegenomen. In de vragenlijst is gevraagd of men alcohol drinkt en zo ja, hoeveel glazen men dan drinkt. De Gezondheidsraad adviseert gezonde volwassen mannen niet meer dan twee standaardglazen alcohol per dag te drinken en gezonde volwassen vrouwen niet 14 meer dan één standaardglas alcohol per dag . Resultaten voor Overijssel en gemeenten In Overijssel drinkt 80% van de volwassenen wel eens alcohol (81% in 2010; 81% in 2012). Dit percentage komt 15 overeen met het landelijke percentage van 81% . De meerderheid van de mensen die alcohol drinken, drinkt af en toe (36% in 2010, 2012 en 2014) of drinkt wekelijks vier of vijf glazen alcohol (27% in 2010 en 2012; 25% in 2014) en 18% drinkt dagelijks één of twee glazen (17% in 2010; 16% in 2012). Aan het advies van de Gezondheidsraad voor aanvaardbaar alcoholgebruik wordt door 6% (6% in 2010; 5% in 2012) niet voldaan, zij drinken namelijk dagelijks meer dan twee glazen alcohol.
Figuur 6.3 Inwoners die alcohol drinken naar gemeente
In de gemeenten Borne, Haaksbergen, Raalte en Zwolle wordt door gemiddeld meer inwoners alcohol gedronken dan gemiddeld (respectievelijk 84%, 86%, 87% en 85%) (zie bijlage 10 en figuur 6.3). Minder alcoholdrinkers dan gemiddeld bevinden zich in de gemeenten Kampen (74%), Rijssen-Holten (75%), Twenterand (74%) en Zwartewaterland (76%). Op gemeentelijk niveau is het aantal alcoholdrinkers redelijk stabiel gebleven in de periode 2012-2014. Significante verschillen zijn gevonden in Almelo (79% in 2014; 73% in 2012), Hardenberg (79% in 2014; 73% in 2012), Kampen (74% in 2014; 82% in 2012), Oldenzaal (80% in 2014; 85% in 2012) en Steenwijkerland (82% in 2014; 77% in 2012).
Resultaten naar achtergrondkenmerken In figuur 6.4 is af te lezen dat het aantal alcoholdrinkers in 2014 significant verschilt van 2012 bij 18-34 jarigen (83% in 2014; 86% in 2012), 35-49 jarigen (80% in 2014; 76% in 2012) en huisvrouwen (61% in 2014; 54% in 2012). Uit de figuur is ook op te maken dat mannen, 18- tot en met 34-jarigen, hoogopgeleiden en studenten vaker alcohol drinken dan de andere groepen. Mensen met ernstig overgewicht en mensen met een beperking en/of chronische aandoening drinken juist minder vaak alcohol.
14 15
www.alcoholinfo.nl (12 jaar en ouder, 2013). Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Alcoholgebruik. Bilthoven, RIVM, 2009.
32
= significant verschil 2012-2014
Figuur 6.4 Percentage alcoholdrinkers naar achtergrondkenmerken (2010, 2012 en 2014)
6.3 Voeding Een gezond voedingspatroon houdt onder meer in dat men dagelijks ontbijt en voldoende fruit en groenten eet. Het Voedingscentrum hanteert hiervoor de volgende normen: - tenminste op vijf dagen in de week ontbijten; - tenminste 200 gram groente per dag; - tenminste twee stuks fruit per dag. In de vragenlijst is gevraagd naar het aantal dagen in een gewone week dat men ontbijt en 200 gram groenten en twee stuks fruit eet. Resultaten voor Overijssel en gemeenten In Overijssel voldoet 87% aan de ontbijtnorm (85% in 2010; 87% in 2012), 15% aan de groentenorm (12% in 2010; 12% in 2012) en 28% aan de fruitnorm (29% in 2010; 28% in 2012). Landelijk onderzoek laat zien dat 8% 16 van de volwassenen voldoet aan de fruitnorm en dat 5% voldoet aan de groentenorm . Bijlage 11 laat het percentage inwoners die voldoen aan de ontbijt-, groente- en fruitnorm per gemeente zien. Aan de ontbijtnorm wordt meer dan gemiddeld voldaan in de gemeenten Borne (89%), Kampen (89%), Raalte (91%), Rijssen-Holten (89%) en Twenterand (89%). Gemeenten die minder voldoen aan de ontbijtnorm zijn Almelo (82%), Hardenberg (84%) en Zwartewaterland (83%). Een significant verschil in de ontbijtnorm tussen 2012 en 2014 is gevonden in de gemeenten Almelo (82% in 2014; 87% in 2012), Kampen (89% in 2014; 82% in 2012;) en Twenterand (89% in 2014; 84% in 2012). De groentenorm blijkt in de gemeenten Almelo (16%), Hengelo (17%), Kampen (16%) en Zwolle (21%) boven het provinciale gemiddelde van 15% te liggen. Gemeenten die minder dan gemiddeld aan de groentenorm voldoen, zijn Hellendoorn (9%), Rijssen-Holten (11%), Twenterand (10%) en Zwartewaterland (9%). Een significant positief verschil in de groentenorm tussen 2012 en 2014 is te vinden in de gemeenten Hardenberg (13% in 2014; 10% in 2012), Kampen (16% in 2014; 11% in 2012), Steenwijkerland (15% in 2014; 10% in 2012) en Zwolle (21% in 2014; 14% in 2012). Aan de fruitnorm wordt meer dan gemiddeld voldaan in de gemeenten Oldenzaal (32%), Rijssen-Holten (33%) en Zwolle (33%). De overige gemeenten zitten rond het provinciale gemiddelde van 28%. In de gemeente Almelo heeft een significante daling plaatsgevonden in voldoen aan de fruitnorm tussen 2012 en 2014 (25% in 2014; 31% in 2012) en in de gemeente Oldenzaal (32% in 2014; 25% in 2012) en in de gemeente Zwolle (33% in 2014; 28% in 2012) is het voldoen aan de fruitnorm gestegen.
16
Rossum CTM van, Fransen HP, Verkaik-Kloosterman J, Buurma-Rethans EJM, Ocke MC. (2011). Dutch National Food Consumption Survey 2007-2010: Diet of children and adults aged 7 to 69 years. Bilthoven: RIVM.
33 Resultaten naar achtergrondkenmerken In figuur 6.5 staan de groente- en fruitnorm uitgesplitst naar geslacht, leeftijd en opleiding. Vrouwen voldoen vaker aan de normen dan mannen. Dit beeld is ook te zien bij de 50-plussers; er wordt vaker aan de groenteen fruitnorm voldaan naarmate de leeftijd stijgt. Qua opleiding blijkt dat de laagopgeleiden vaker voldoen aan de fruitnorm en dat de hoogopgeleiden vaker voldoen aan de groentenorm.
Figuur 6.5 Voldoen aan de groente- en fruitnorm naar geslacht, leeftijd en opleiding (in procenten)
In de vragenlijst is naast ontbijt, groenten- en fruitconsumptie, ook gevraagd naar de consumptie van andere producten: bruin brood, (light) frisdrank, vruchtensap, vlees, vis, zoete en hartige tussendoortjes en snacks. De frequentie van deze voedingsproducten wordt in onderstaande figuur weergegeven.
Figuur 6.6 Procentuele verdeling in voedingsproducten naar dagen per week
Wat opvalt uit figuur 6.6 is dat meer dan zeven van de tien Overijsselaars (18-64 jaar) op vijf of meer dagen per week brood eet, een ontbijt nuttigt en vlees eet (respectievelijk 85%, 87% en 70%). Meer dan de helft van de Overijsselaars drinkt nooit light dranken (63%), frisdrank (50%) en eet geen friet/gefrituurde snacks (60%). Vis wordt door 34% van de Overijsselaars nooit gegeten, ondanks het advies van het Voedingscentrum om twee keer per week vis te eten. Uit de analyse blijkt dat de consumptie van de voedingsproducten niet significant verschilt van de consumptie in 2012.
34 6.4 Overgewicht In de vragenlijst is gevraagd naar lengte en gewicht. Aan de hand van deze gegevens is de Body Mass Index 17 (BMI) berekend en kan bepaald worden of er sprake is van overgewicht . Resultaten voor Overijssel en gemeenten In Overijssel heeft 54% van de volwassen Overijsselaars een gezond gewicht (55% in 2010 en in 2014). Overgewicht komt voor bij 45% van de volwassenen (34% matig overgewicht en 11% ernstig overgewicht/obesitas). Ondergewicht is bij 1% van de 18 tot en met 75-jarigen geconstateerd. De landelijke 18 cijfers liggen iets hoger; 48% van de Nederlanders (19 jaar en ouder) heeft overgewicht (incl. 13% obesitas) . Tussen gemeenten zijn verschillen in BMI gevonden: In de gemeenten Almelo, Losser, Oldenzaal, Steenwijkerland en Twenterand ligt het percentage mensen met overgewicht (matig en ernstig overgewicht) het hoogst (respectievelijk 49%, 51%, 52%, 51% en 51%) en in de gemeenten Hellendoorn, Kampen, Ommen, Raalte, Rijssen-Holten en Zwolle ligt het percentage mensen met gezond gewicht het hoogst (respectievelijk 60%, 57%, 56%, 57%, 56% en 59%) (zie bijlage 12 en figuur 6.7). De percentages gezond gewicht en overgewicht zijn redelijk stabiel gebleven tussen 2012 en 2014. Significante verschillen in gezond gewicht zijn gevonden in de gemeenten Kampen (57% in 2014; 48% in 2012), Oldenzaal (47% in 2014; 55% in 2012) en Rijssen-Holten Figuur 6.7 Overgewicht naar gemeente (56% in 2014; 50% in 2012). Resultaten naar achtergrondkenmerken In figuur 6.1 staat de BMI naar geslacht en leeftijd weergegeven. Uit de tabel is af te lezen dat mannen vaker matig overgewicht hebben dan vrouwen (41% ten opzichte van 27%), dat ernstig overwicht vaker bij vrouwen (12%) dan bij mannen (10%) voorkomt en dat overgewicht toeneemt met de leeftijd (25% van de 18- tot en met 34-jarigen, 49% van de 35- tot en met 49-jarigen, 54% van de 50- tot en met 64-jarigen en 59% van de 65tot en met 75-jarigen in Overijssel heeft overgewicht in 2014).
Figuur 6.8 BMI naar geslacht en leeftijd (in procenten)
17 18
BMI = gewicht (in kilogram) gedeeld door lengte (in meters) in het kwadraat. Gezondheidsmonitor GGD'en, CBS en RIVM, 2012.
35
36
7.1 Bekendheid met de Nederlandse Norm Gezond Bewegen De Nederlandse Norm Gezond Bewegen (NNGB) is sinds 2000 een veel gebruikte term om aan te geven hoeveel mensen moeten bewegen voor het onderhouden van hun gezondheid. De landelijke campagne ‘30minutenbewegen’ waarin de NNGB onder de aandacht is gebracht, heeft gelopen van 2007 tot en met 2010. De NNGB wordt buiten de campagne om wel steeds vaker gebruikt in de sportstimulering en eerstelijnszorg, vandaar dat het in 2014 nog steeds interessant is om te weten of de bekendheid met deze norm toe- dan wel afneemt. Resultaten voor Overijssel en gemeenten In Overijssel is de bekendheid met de Nederlandse Norm Gezond Bewegen (NNGB) onder volwassenen afgenomen van 49% in 2012 naar 41% in 2014 (49% in 2010). In bijlage 13 is de bekendheid met de NNGB uitgesplitst naar gemeenten. In de gemeenten Hellendoorn, Losser, Ommen en Raalte is de bekendheid met de NNGB het grootst (respectievelijk 48%, 47%, 49% en 44%). De NNGB is het minst bekend in de gemeenten Steenwijkerland (30%), Zwartewaterland (37%) en Zwolle (40%). De bekendheid met de NNGB is tussen 2012 en 2014 significant afgenomen in tien gemeenten (zie bijlage 13). 7.2 Bekendheid met het Jeugdsportfonds In de vragenlijst is sinds dit jaar het thema ‘Jeugdsportfonds’ opgenomen. Het Jeugdsportfonds is een landelijke organisatie die zich inzet voor kinderen van financieel minder draagkrachtige ouder(s) die het sporten bij een sportvereniging niet kunnen financieren. Sportservice Overijssel heeft als provinciaal fonds een franchiseovereenkomst met Jeugdsportfonds Nederland en is de uitvoerende organisatie voor de kleinere gemeenten in Overijssel. Een goede naamsbekendheid betekent dat zoveel mogelijk kinderen gebruik kunnen maken van de regeling. Vandaar dat in dit onderzoek is gemeten of en op welke manier men bekend is geraakt met het Jeugdsportfonds. Resultaten voor Overijssel en gemeenten In Overijssel is 39% van de 18 tot en met 75-jarigen bekend met het Jeugdsportfonds. Van de Overijsselaars die bekend zijn met het Jeugdsportfonds, kent de meerderheid (60%) het Jeugdsportfonds via de media (TV/radio/Twitter/Facebook/etc.) (zie tabel 7.1). Tabel 7.1 Manier waarop men bekend is geraakt met het Jeugdsportfonds (in procenten)
Manieren van bekend raken met het JSF Via de media Via de gemeente Via de sportvereniging Anders Via iemand die kan sporten dankzij het JSF Via mijn kind(eren) die kan/kunnen sporten dankzij het JSF Ik ben intermediair voor het JSF
% 60 19 13 12 4 2 0,3
37 De bekendheid met het Jeugdsportfonds verschilt tussen gemeenten. In de gemeenten Almelo (46%), Borne (44%) en Kampen (46%) zijn de meeste inwoners bekend met het Jeugdsportfonds. In de gemeenten Losser, Twenterand en Zwartewaterland (respectievelijk 33%, 32% en 33%) is de bekendheid met het Jeugdsportfonds minder dan gemiddeld (zie bijlage 13 en figuur 7.1).
Figuur 7.1 Bekendheid met Jeugdsportfonds naar gemeente
Resultaten naar achtergrondkenmerken In figuur 7.2 is de bekendheid met het Jeugdsportfonds uitgesplitst naar achtergrondkenmerken. Uit deze figuur is op te maken dat vrouwen, 35-49 jarigen, hoogopgeleiden, éénoudergezinnen en werkenden significant meer bekend zijn met het Jeugdsportfonds dan de andere subgroepen.
Figuur 7.2 Bekendheid met het Jeugdsportfonds naar achtergrondkenmerken (in procenten).
38
39
Bijlage 1 Sportdeelname van 18 tot en met 75-jarigen naar gemeente (in %) Regelmatige sporters (minimaal 40 keer per jaar sporten) *
Sporters volgens RSO (minimaal 12 keer per jaar sporten) *
2010
2012
2014
2010
2012
2014
Almelo
64
60
58
78
71
70
Borne
65
65
64
77
77
78
Haaksbergen
63
74
71
76
83
81
Hardenberg
68
64
62
78
77
72
Hellendoorn
70
71
65
*
80
80
75
Hengelo
63
-
65
77
-
75
Kampen
59
58
56
70
70
71
Losser
67
68
69
78
76
79
-
65
70
-
78
79
65
69
66
77
80
76
-
73
73
-
81
81
Rijssen-Holten
60
59
63
74
73
71
Steenwijkerland
61
62
61
74
73
73
Twenterand
57
59
63
68
72
74
Zwartewaterland
58
-
59
72
-
68
Zwolle
65
62
67
*
80
75
78
64
64
64
77
76
75
Oldenzaal Ommen Raalte
Totaal
*significant verschil (<0.05) **2010: 18- tot en met 64-jarigen
*
*
*
40
Bijlage 2 Lidmaatschap van 18 tot en met 75-jarigen naar gemeente (in %) Lidmaatschap van een sportvereniging
Gemeente
2010
*
2012
2014
Almelo
44
38
37
Borne
50
40
43
Haaksbergen
48
49
50
Hardenberg
44
40
35
Hellendoorn
52
50
42
Hengelo
44
-
40
Kampen
39
35
32
Losser
44
45
44
-
48
45
44
46
37
-
50
47
Rijssen-Holten
37
34
37
Steenwijkerland
38
34
35
Twenterand
33
42
39
Zwartewaterland
40
-
31
Zwolle
46
38
36
43
41
39
Oldenzaal Ommen Raalte
Totaal
*significant verschil (<0.05) **2010: 18- tot en met 64-jarigen
*
*
*
41
Bijlage 3 Resultaten in vergelijking met KISS van NOC*NSF In 2012 is NOC*NSF overgestapt op een andere manier van inzamelen van ledencijfers. Via het Kennis Informatie Systeem Sport (KISS) leveren de sportbonden specifiekere gegevens aan over hun leden. Dat levert informatie op die gedetailleerder en nauwkeuriger is en bovendien eenvoudiger te verrijken is. De KISS-gegevens op gemeentelijk niveau zijn interessant om naast de resultaten van Fit en Gezond in Overijssel te leggen. De vergelijking is niet heel betrouwbaar, gezien het verschil in onderzoeksjaar (2011 en 2014), de dataverzamelingsmethode (ledental bonden t.o.v. vraagstelling inwoners) en de definitie van inwoners (KISS: 4-80 jarigen, Fit en Gezond in Overijssel: 18-75 jarigen), maar het geeft een indicatie. In onderstaande figuur zijn de percentages leden van een sportvereniging schematisch weergegeven per gemeente. Wat opvalt, is dat het percentage Overijsselaars dat lid is van een sportvereniging volgens Fit&Gezond 39% is en volgens KISS 28% is. Een overeenkomst tussen beide databestanden is, dat de gemeenten die onder het Overijsselse Fit&Gezond-gemiddelde (groene lijn) liggen, ook vaak dezelfde gemeenten zijn die onder het Overijsselse KISS-gemiddelde liggen (blauwe lijn; zie figuur 4.2.1).
Figuur 4.2.1 Percentage inwoners van Overijssel dat lid is van een sportvereniging naar gemeenten (KISS en Fit&Gezond)
42
Bijlage 4
43
44
Bijlage 5
45
46
Bijlage 6 Voldoen aan NNGB, fitnorm en aantal inactieven (18-75 jaar) naar gemeenten (in %) NNBG
Gemeente
*
2010
Fitnorm *
Inactief
2012
2014
2010
2012
2014
*
2010
2012
2014
Almelo
43
37
37
33
30
38
*
5
7
7
Borne
35
39
39
32
32
34
5
6
7
Haaksbergen
42
42
37
39
32
41
*
6
5
5
Hardenberg
46
45
40
*
38
34
37
2
5
6
Hellendoorn
48
43
36
*
39
35
38
6
4
8
Hengelo
40
-
35
31
-
33
6
-
5
Kampen
35
43
45
37
33
35
7
5
5
Losser
41
47
36
*
39
43
42
5
4
9
-
37
35
-
33
42
*
-
7
7
43
43
38
37
36
38
5
4
7
-
45
42
-
39
41
-
5
6
Rijssen-Holten
38
38
40
34
33
38
5
8
7
Steenwijkerland
40
42
42
38
36
41
*
9
3
7
Twenterand
39
39
41
34
35
41
8
5
6
Zwartewaterland
42
-
38
34
-
35
6
-
9
Zwolle
36
41
40
33
31
38
*
5
6
9
Totaal
40
41
39
35
34
38
5
5
7
Oldenzaal Ommen Raalte
*significant verschil (<0.05) **2010: 18- tot en met 64-jarigen
*
*
*
*
47
Bijlage 7 Wekelijkse lichamelijke activiteiten naar gemeente (in %) Wekelijks lopen (school, werk, winkel) *
2010
Gemeente
Wekelijks wandelen ter ontspanning *
Wekelijks fietsen (school, werk, winkel) *
2012
2014
2010
2012
2014
2010
2012
2014
Wekelijks fietsen ter ontspanning *
2010
2012
2014
Almelo
66
56
59
45
49
46
72
65
68
31
30
30
Borne
61
59
64
42
45
45
70
70
74
27
30
35
Haaksbergen
66
59
60
41
47
44
68
67
67
27
34
33
Hardenberg
65
60
57
45
48
49
65
64
61
24
28
29
Hellendoorn
58
56
56
46
47
51
68
69
71
31
38
35
Hengelo
64
-
61
37
-
51
75
-
72
28
-
35
Kampen
63
59
62
39
42
47
67
68
76
28
31
27
Losser
63
53
55
42
45
46
60
66
63
28
35
33
-
55
62
-
42
45
-
63
75
-
31
37
66
56
55
49
45
52
64
61
58
30
27
33
-
57
64
-
50
47
-
67
70
-
26
31
Rijssen-Holten
65
51
60
42
46
45
69
66
70
33
27
32
Steenwijkerland
63
61
63
39
49
50
56
62
55
21
36
30
Twenterand
57
46
54
42
47
52
62
57
69
26
32
40
Zwartewaterland
56
-
55
50
-
52
74
-
69
27
-
31
Zwolle
66
63
68
38
43
39
77
77
80
27
30
27
Totaal
63
57
61
42
46
47
68
67
70
28
31
31
Oldenzaal Ommen Raalte
**2010: 18- tot en met 64-jarigen
48
Wekelijkse lichamelijke activiteiten naar gemeente (in %) - vervolg Wekelijks tuinieren
Gemeente
*
2010
Wekelijks klussen *
2012
2014
2010
2012
2014
Almelo
23
24
35
19
19
21
Borne
30
28
34
20
23
25
Haaksbergen
31
36
36
21
27
30
Hardenberg
35
35
39
25
24
27
Hellendoorn
28
33
33
28
25
26
Hengelo
23
-
27
21
-
22
Kampen
26
26
26
30
25
18
Losser
30
35
33
29
29
25
-
22
23
-
18
21
36
33
37
25
29
27
-
34
39
-
22
27
Rijssen-Holten
25
23
33
26
25
24
Steenwijkerland
33
32
31
28
29
28
Twenterand
34
37
38
22
26
32
Zwartewaterland
26
-
28
25
-
25
Zwolle
17
20
21
15
17
17
Totaal
27
29
30
23
23
23
Oldenzaal Ommen Raalte
49
Bijlage 8 Bereidheid tot meer bewegen naar gemeente (in %) Van plan om meer te gaan bewegen
Gemeente
2010
*
2012
2014
Almelo
29
28
25
Borne
31
31
24
Haaksbergen
27
24
28
Hardenberg
27
24
28
Hellendoorn
27
28
31
Hengelo
27
-
29
Kampen
27
27
30
Losser
28
25
26
-
29
22
28
25
25
-
22
18
Rijssen-Holten
29
29
22
Steenwijkerland
32
26
27
Twenterand
29
31
28
Zwartewaterland
28
-
27
Zwolle
32
29
27
Totaal
29
27
26
Oldenzaal Ommen Raalte
*significant verschil (<0.05) **2010: 18- tot en met 64-jarigen
*
*
*
*
50
Bijlage 9 Roken naar gemeente (in %) Aantal rokers
Gemeente
2010
*
2012
2014
Almelo
26
19
22
Borne
18
18
19
Haaksbergen
19
13
18
Hardenberg
24
18
22
Hellendoorn
26
18
20
Hengelo
23
-
19
Kampen
22
24
20
Losser
20
16
16
-
19
18
21
15
17
-
17
11
Rijssen-Holten
21
18
14
Steenwijkerland
23
17
22
Twenterand
25
16
14
Zwartewaterland
18
-
19
Zwolle
24
16
17
Totaal
23
18
18
Oldenzaal Ommen Raalte
*significant verschil (<0.05) **2010: 18- tot en met 64-jarigen
*
51
Bijlage 10 Alcoholdrinkers naar gemeente (in %) Aantal alcoholdrinkers
Gemeente
2010
*
2012
2014 *
Almelo
75
73
79
Borne
83
85
84
Haaksbergen
86
84
86
Hardenberg
81
73
79
Hellendoorn
84
81
79
Hengelo
84
-
81
Kampen
84
82
74
Losser
80
82
79
-
85
80
81
82
80
-
84
87
Rijssen-Holten
76
79
75
Steenwijkerland
81
77
82
Twenterand
78
77
74
Zwartewaterland
78
-
76
Zwolle
81
83
85
Totaal
81
81
80
Oldenzaal Ommen Raalte
*significant verschil (<0.05) **2010: 18- tot en met 64-jarigen
*
*
*
*
52
Bijlage 11 Voldoen aan groentenorm, fruitnorm en ontbijtnorm naar gemeenten (in %) Groentenorm
Gemeente
*
2010
Fruitnorm *
Ontbijtnorm *
2012
2014
2010
2012
2014
2010
2012
2014
Almelo
12
15
16
32
31
25
*
84
87
82
Borne
14
16
13
25
30
24
87
88
89
Haaksbergen
14
13
15
30
30
25
87
86
87
Hardenberg
8
10
13
*
24
25
24
87
88
84
Hellendoorn
12
10
9
31
26
29
86
90
88
Hengelo
16
-
17
26
-
26
85
-
88
Kampen
7
11
16
*
24
25
28
85
82
89
Losser
12
14
14
29
30
26
85
86
88
Oldenzaal
-
13
15
-
25
32
-
87
88
Ommen
9
12
13
29
28
28
83
88
88
Raalte
-
13
12
-
29
28
-
91
91
Rijssen-Holten
10
9
11
31
28
33
86
87
89
Steenwijkerland
13
10
15
*
31
28
25
83
88
86
Twenterand
7
9
10
25
25
28
81
84
89
Zwartewaterland
7
-
9
25
-
24
86
-
83
Zwolle
18
14
21
*
32
28
33
*
86
88
88
Totaal
12
12
15
29
28
28
85
87
87
*significant verschil (<0.05) **2010: 18- tot en met 64-jarigen
*
*
*
*
53
Bijlage 12 BMI naar gemeenten (in %) Gezond gewicht (18,5
*
2010
Matig overgewicht (25
Ernstig overgewicht (BMI > 30) *
2012
2014
2010
2012
2014
2010
2012
2014
Almelo
56
53
51
32
32
35
10
14
14
Borne
54
54
52
36
37
36
9
9
10
Haaksbergen
57
51
52
32
40
38
10
8
9
Hardenberg
55
48
52
31
37
35
12
12
13
Hellendoorn
52
55
60
35
34
30
11
11
9
Hengelo
57
-
51
31
-
36
10
-
11
Kampen
58
48
57
*
30
40
32
11
11
9
Losser
51
51
49
37
33
39
11
16
12
-
55
47
-
36
41
-
9
11
52
56
56
37
33
33
9
10
9
-
53
57
-
37
33
-
8
9
Rijssen-Holten
53
50
56
*
38
42
32
8
8
11
Steenwijkerland
46
49
49
38
36
40
14
13
11
Twenterand
52
48
49
36
39
37
11
13
14
Zwartewaterland
50
-
53
38
-
32
11
-
14
Zwolle
58
58
59
30
30
31
10
10
9
Totaal
55
53
54
33
35
34
10
11
11
Oldenzaal Ommen Raalte
*
*significant verschil (<0.05) **2010: 18- tot en met 64-jarigen
54
Bijlage 13 Bekendheid met NNGB en Jeugdsportfonds naar gemeenten (in %) NNGB
Gemeente
*
2010
Jeugdsportfonds
2012
2014
2014
*
46
*
44
*
37
*
37
48
*
37
-
41
40
38
44
41
46
44
52
47
33
-
48
42
*
41
60
57
49
36
-
51
44
*
36
Rijssen-Holten
50
45
41
36
Steenwijkerland
47
49
30
*
38
Twenterand
51
52
43
*
32
Zwartewaterland
45
-
37
33
Zwolle
49
48
40
*
41
Totaal
49
49
41
39
Almelo
49
47
42
Borne
56
53
43
Haaksbergen
54
54
41
Hardenberg
47
48
42
Hellendoorn
59
56
Hengelo
49
Kampen Losser Oldenzaal Ommen Raalte
*significant verschil (<0.05) **2010: 18- tot en met 64-jarigen
55