Hogeschool Edith Stein/ Onderwijscentrum Twente Opleiding: Leraaropleiding Basisonderwijs, hbo-bachelor Varianten: voltijd, deeltijd en duaal Visitatiedatum: 24 november 2006
© Netherlands Quality Agency (NQA) Utrecht, maart 2007
2
© NQA - visitatie Hogeschool Edith Stein / Onderwijscentrum Twente, Leraaropleiding Basisonderwijs
Inhoud Inhoud
3
Deel A: Onderwerpen 1.1 Voorwoord 1.2 Inleiding 1.3 Werkwijze 1.4 Oordeelsvorming 1.5 Oordelen per onderwerp 1.6 Schematisch overzicht oordelen 1.7 Totaaloordeel
5 7 7 9 11 11 13 13
Deel B: Facetten Onderwerp 1 Onderwerp 2 Onderwerp 3 Onderwerp 3 Onderwerp 4 Onderwerp 5 Onderwerp 6
Doelstelling van de opleiding Programma Inzet van Personeel Inzet van Personeel Voorzieningen Interne kwaliteitzorg Resultaten
15 17 20 34 34 37 41 45
Onafhankelijkheidsverklaring panelleden Deskundigheden panelleden Bezoekprogramma Overzichtslijst van door de opleiding ter inzage gelegd materiaal
49 50 55 59 61
Deel C: Bijlagen Bijlage 1: Bijlage 2: Bijlage 3: Bijlage 4:
© NQA - visitatie Hogeschool Edith Stein / Onderwijscentrum Twente, Leraaropleiding Basisonderwijs
3
4
© NQA - visitatie Hogeschool Edith Stein / Onderwijscentrum Twente, Leraaropleiding Basisonderwijs
Deel A: Onderwerpen
© NQA - visitatie Hogeschool Edith Stein / Onderwijscentrum Twente, Leraaropleiding Basisonderwijs
5
6
© NQA - visitatie Hogeschool Edith Stein / Onderwijscentrum Twente, Leraaropleiding Basisonderwijs
1.1
Voorwoord
Dit rapport is het verslag van het panel dat in opdracht van NQA de opleiding Leraar Basisonderwijs van de Hogeschool Edith Stein / Onderwijscentrum Twente heeft onderzocht. Het beschrijft de werkwijze, de bevindingen en de conclusies. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in het kader van de accreditatie van hogere beroepsopleidingen. Het onderzoek is feitelijk gestart in oktober 2006, het moment waarop de opleiding haar zelfevaluatierapport bij NQA heeft aangeleverd. Als onderdeel van het onderzoek was er een panelbezoek aan de opleiding. Dit bezoek vond plaats op vrijdag 24 november 2006. In het panel hebben de volgende personen zitting genomen: De heer prof. dr. J.M.M. (Marc) Vermeulen (voorzitter en domeindeskundige); De heer dr. G.A. (Gerard) van de Watering (domeinpanellid); Mevrouw M.C. (Mayke) Burggraaff (studentpanellid); De heer drs. G.J.H. (Hans) Vermeulen (NQA-auditor). Dit panel voldoet aan de eisen zoals gesteld in het document ‘Protocol ter beoordeling van de werkwijze van visiterende en beoordelende instanties’ van de NVAO (22 augustus 2005). Het panel beschikt over domeinspecifieke deskundigheid, onderwijs- en auditdeskundigheid en deskundigheid over de internationale ontwikkelingen van de discipline (zie bijlage 2). Het rapport bestaat uit drie delen: • Deel A: een hoofdrapport, het Onderwerprapport, waarin de oordelen van het panel over de basiskwaliteit van de opleiding op onderwerpniveau worden uitgesproken met daarbij de overwegingen waarop die oordelen zijn gebaseerd. Het gaat hier om oordelen in de gradatie positief/negatief. Tevens wordt hier het eindoordeel geformuleerd. • Deel B: een Facetrapport waarin op facetniveau door het panel oordelen en argumenten ter onderbouwing van dat oordeel worden gegeven. De oordelen gaan uit van de vierpuntsschaal (onvoldoende, voldoende, goed en excellent) zoals die door de NVAO is voorgeschreven. Dit facetrapport vormt de basis van het Onderwerprapport. • Deel C: hierin zijn alle relevante bijlagen opgenomen. 1.2
Inleiding
Hogeschool Edith Stein/Onderwijscentrum Twente (HES/OCT) is een monosectorale instelling die opleidt tot leraar voor het primair onderwijs. Ook worden individuen en organisaties werkzaam in of ten behoeve van het onderwijs begeleid. Samen met Expertis Onderwijsadviseurs ondersteunt de hogeschool organisatie- en ontwikkelingsprocessen in het onderwijs en biedt daarvoor een dienstenpakket aan. De HES/OCT onderhoudt contacten met ongeveer 350 basisscholen in Twente, Salland en het noorden van de Achterhoek. Aan de hogeschool zijn ongeveer 110 medewerkers (85 fte’s) verbonden. Een deel van het personeel werkt ook voor Expertis.
© NQA - visitatie Hogeschool Edith Stein / Onderwijscentrum Twente, Leraaropleiding Basisonderwijs
7
De hogeschool verzorgt onderwijs voor 1200 studenten. Dit aantal is voldoende om te voldoen aan de vraag in de regio naar leerkrachten basisonderwijs. In de missie van de hogeschool staat centraal dat ‘Hogeschool Edith Stein een hoogwaardige, innovatieve kennisinstelling is voor de opleiding tot onderwijsberoepen en een open kenniscentrum voor individuen en organisaties werkzaam in of voor het onderwijs. De hogeschool maakt actief deel uit van regionale, landelijke en internationale kennisnetwerken. De hogeschool baseert zijn opleidingen op vraagsturing en het sociaalconstructivisme. Interdenominativiteit vormt daarbij het uitgangspunt’. De verschillende denominaties ontmoeten elkaar en leren van elkaar. Dat betekent dat de hogeschool binnen één programma zowel voor het katholiek, protestants christelijk als openbaar/algemeen bijzonder opleidt. Afhankelijk van de gekozen denominatie kunnen de volgende diploma’s worden behaald: diploma godsdienst/levensbeschouwing voor katholieke basisscholen, diploma christelijk basisonderwijs voor protestants-christelijke basisscholen en een studieverklaring IKOS, HVO of OCS voor openbare/algemeen bijzondere basisscholen. Studenten hebben de mogelijkheid zich te diplomeren voor het Dalton-, Jenaplan-, Freinet-, Iederwijs- en Montessorionderwijs. De hogeschool bevindt zich in een omslagtraject van initiële lerarenopleiding naar regionale kennisinstelling. De verbreding tot kennisinstelling komt tot uitdrukking in uitbreiding van het aantal lectoraten, de opzet en uitvoering van hbo-masteropleidingen en het vergroten van kenniscirculatie. Hiertoe werkt de hogeschool samen met partners zoals Expertis Onderwijsadviseurs, Saxion Hogescholen, en Universiteit Twente in de Twente School of Education (TSE). De TSE zal een hoogwaardige kennisinstelling zijn die kennis ontwikkelt, overdraagt en deelt ten behoeve van het onderwijs in de regio. Voor de studenten leidt deze samenwerking tot meer aandacht voor onderzoek in het curriculum, tot meer doorstroommogelijkheden naar masteropleidingen en tot meer interactie met de omgeving. De hogeschool heeft in augustus 2004 haar organisatiestructuur gewijzigd. Er zijn drie regionale opleidingsteams (Almelo, Enschede en Hengelo) en een team van het onderwijsondersteunend en beheerspersoneel ingevoerd, ieder onder leiding van een eigen leidinggevende. De drie onderwijsteams zijn gelijkwaardig en verzorgen het onderwijs aan een vaste groep studenten gedurende hun hele studie. Ieder onderwijsteam onderhoudt de contacten met de basisscholen in het eigen geografische gebied. Hierdoor is de binding met de basisscholen, hun besturen en de gemeenten versterkt. Ook is het personeelsbeleid vernieuwd. De hogeschool is op dit moment naar eigen zeggen te typeren als een organisatie met een sterke betrokkenheid bij de scholen, een grote innovatiekracht en een organisatiestructuur met korte lijnen. Om de kwaliteit verder te verbeteren ontwikkelt de hogeschool zich tot een gestructureerde, planmatige en resultaatgerichte organisatie. Afhankelijk van de vooropleiding kunnen de studenten geplaatst worden in een van de volgende opleidingtrajecten: voltijd (met de mogelijkheid tot versnellen), deeltijd regulier, deeltijd verkort, voltijd zelfsturing (drie jaar) en duaal (combinatie van leren en werken, drie jaar).
8
© NQA - visitatie Hogeschool Edith Stein / Onderwijscentrum Twente, Leraaropleiding Basisonderwijs
De voltijd- en deeltijdvariant kennen dezelfde eisen, dezelfde programmaonderdelen en ook dezelfde toetsing. De toetsing in de duale variant vindt voor een groter deel op de werkplek plaats. De eindkwalificaties voor de duale variant zijn echter gelijk aan die van de andere varianten. Over de wijze van voortzetting van de deeltijdopleiding zal uiterlijk 1 mei 2007 een besluit worden genomen. De opleiding werkt aan de ontwikkeling van een nieuw flexibel curriculum volgens het majorminormodel. De invoering is in het schooljaar 2005/2006 gestart voor het eerste studiejaar (fase Opleidingsbekwaam). Thans wordt voor het studiejaar 2006/2007 het nieuwe programma voor de fase Beroepstakenbekwaam ingevoerd. Het nieuwe curriculum is gebaseerd op het sociaal constructivisme, waarin competentiegericht leren en vraagsturing centrale elementen zijn. De komende jaren richt de opleiding het programma voor de overige twee fasen in (namelijk de fasen Werkplekbekwaam en Startbekwaam), zodat uiterlijk in het studiejaar 2008/2009 het hele nieuwe competentiegerichte programma is ingevoerd. Onderwijl blijft de opleiding ook onderwijsvernieuwingen doorvoeren in het curriculum voor het derde en vierde studiejaar zodat ook deze studenten de opleiding startbekwaam verlaten. Regionaal onderhoudt de hogeschool goede relaties met de Universiteit van Twente en Saxion Hogescholen. De twee lectoren van de hogeschool zijn beiden ook werkzaam aan de Universiteit van Twente en de Raad van Toezicht kent leden van deze instellingen. Het lectoraat E-learning en ict-rijke leeromgevingen richt zich op de inzet van ict ten behoeve van een competentiegericht en vraaggestuurd curriculum. Recent is in samenwerking met een aantal grote schoolbesturen voor primair onderwijs gestart met het lectoraat Onderwijsinnovatie. Centraal in dit lectoraat staat de vraag wat kritische succesfactoren zijn bij onderwijsinnovatie in het primair onderwijs. Rondom beide lectoraten zijn kenniskringen gevormd die een belangrijke rol vervullen in de ontwikkeling van de kennisfunctie van de hogeschool. Hogeschool Edith Stein maakt deel uit van Interactum, een federatie van zeven onafhankelijke Pabo’s. De Kempel in Helmond, Domstad en Marnix in Utrecht, Ipabo in Amsterdam, Edith Stein in Hengelo, de Katholieke Pabo Zwolle en IJsselgroep Iselinge vormen een samenwerkingsverband op het gebied van curriculumontwikkeling, kennisuitwisseling en belangenbehartiging. 1.3
Werkwijze
De beoordeling van de opleiding door het panel heeft plaatsgevonden conform de werkwijze zoals die is neergelegd in het Beoordelingsprotocol van NQA. Deze werkwijze wordt hieronder beschreven. De visitatie vond plaats op basis van het domeinspecifieke referentiekader dat voor de opleiding geldt (zie facet 1.1). NQA onderscheidt drie fasen in het visiteren: de voorbereidingsfase, het eigenlijke bezoek door het panel en de rapportagefase. Hieronder volgt een korte toelichting per fase.
© NQA - visitatie Hogeschool Edith Stein / Onderwijscentrum Twente, Leraaropleiding Basisonderwijs
9
De voorbereidingsfase Allereerst heeft een NQA-auditor het zelfevaluatierapport gecheckt op kwaliteit en compleetheid (de informatieanalyse) en daarmee op bruikbaarheid voor de visitatie. Nadat het zelfevaluatierapport met de bijlagen in orde was bevonden, heeft het visitatiepanel zich inhoudelijk voorbereid op het bezoek. De panelleden bestudeerden het zelfevaluatierapport (en bijlagen), formuleerden in een beoordelingsformat hun voorlopige oordelen op basis van argumenten en zij formuleerden vraagpunten. Zij gaven hun bevindingen door aan de NQAauditor. Op basis van een overzicht van voorlopige oordelen inventariseerde de NQA-auditor tenslotte kernpunten en prioriteiten voor materialenonderzoek en gesprekken. Tijdens een voorbereidende vergadering is het bezoek door het panel concreet voorbereid. De opleiding heeft in haar zelfevaluatierapport kenbaar gemaakt voor welk domeinspecifiek referentiekader zij kiest. De NQA-auditor heeft met de domeindeskundigen in het panel bekeken of sprake is van adequate domeinspecifieke doelstellingen, of dat nadere aanvulling dan wel nadere specificatie nodig is. In het facetrapport is aangegeven op welke landelijke beroeps- en opleidingsprofielen het domeinspecifieke kader (en het opleidingsprogramma) is gebaseerd. Het bezoek door het panel NQA heeft een bezoekprogramma ontwikkeld voor de (dag-)indeling van het bezoek door het panel dat is aangepast aan de specifieke situatie van de opleiding (bijlage 3). Er vonden gesprekken plaats met het management, docenten, studenten, afgestudeerden en met werkveldvertegenwoordigers. Aan het begin en tijdens het bezoek is ter inzage gevraagd materiaal bestudeerd. Tussen de gesprekken door heeft het panel zogenaamde ‘schakelmomenten’ ingelast om de bevindingen uit te wisselen en te komen tot gezamenlijke en meer definitieve (tussen-)oordelen. De bevindingen zijn door de panelleden beargumenteerd. De fase van rapporteren Door NQA is, op basis van de bevindingen van het panel, een tweeledige rapportage opgesteld, bestaande uit een facetrapport en een onderwerprapport, waarin de kwaliteit van de opleiding is beoordeeld. Met dit rapport wordt door de opleiding accreditatie aangevraagd bij de NVAO. In het facetrapport wordt door NQA gerapporteerd op facetniveau. In het onderwerprapport wordt door NQA een oordeel op de onderwerpen en op de opleiding als geheel gegeven. De opleiding heeft in januari 2007 een concept van het facetrapport en het onderwerprapport ontvangen voor een check op feitelijke onjuistheden ontvangen. Naar aanleiding daarvan zijn enkele wijzigingen aangebracht. Het definitieve rapport is door het panel vastgesteld in maart 2007. Het visitatierapport is eveneens in maart 2007 ter beschikking gesteld aan de opleiding, die het samen met de accreditatieaanvraag kan indienen bij de NVAO.
10
© NQA - visitatie Hogeschool Edith Stein / Onderwijscentrum Twente, Leraaropleiding Basisonderwijs
1.4
Oordeelsvorming
In dit hoofdstuk wordt per onderwerp een oordeel uitgesproken op basis van weging van de facetten die van dat onderwerp deel uitmaken. Bij deze weging spelen de beslisregels zoals die door de NQA in het Beoordelingsprotocol zijn geformuleerd en nader uitgewerkt in de notitie Handreiking voor oordeelsvorming een belangrijke rol. Tevens is bij de beoordeling rekening gehouden met accenten die de opleiding eventueel legt, het domeinspecifieke kader en een vergelijking met andere relevante opleidingen op een aantal aspecten. In de oordelen per onderwerp wordt steeds een herhaling gegeven van de oordelen op de facetten gevolgd door een weging die leidt tot het eindoordeel. De (uitgebreide) argumentatie is te vinden in het facetrapport. Daar waar een argumentatie/beoordeling voor de deeltijd en duaal afwijkt van de voltijd, is dit expliciet vermeld. Indien niet vermeld, gelden voor de andere varianten dezelfde argumentatie/oordelen als voor de voltijdopleiding, aangezien deze varianten inhoudelijk voornamelijk zijn gebaseerd op dezelfde module-inhouden als de voltijdopleiding. Volgorde en onderwijsmethodieken kunnen daarbij verschillen. 1.5
Oordelen per onderwerp
1.5.1 Doelstellingen opleiding De facetten Niveau bachelor en Oriëntatie hbo bachelor zijn gewaardeerd met het oordeel ‘goed’. Aan het facet Domeinspecifieke eisen is door het panel het oordeel ‘voldoende’ toegekend. Het oordeel op het onderwerp is voor de opleiding derhalve positief. 1.5.2 Programma De facetten Eisen hbo en Relatie doelstellingen en inhoud programma zijn gewaardeerd met het oordeel ‘voldoende’. Het panel heeft het oordeel ‘goed’ toegekend aan de facetten Samenhang, Studielast, Instroom, Afstemming tussen vormgeving en inhoud en Beoordeling en toetsing. Ten aanzien van het facet Duur stelt het panel vast dat de opleiding aan de formele eisen voldoet. De oordeel op het onderwerp is voor de opleiding derhalve positief. 1.5.3 Inzet van personeel De facetten Eisen hbo, Kwantiteit personeel en Kwaliteit personeel zijn door het panel gewaardeerd met het oordeel ‘goed’. Het oordeel op het onderwerp is voor de opleiding derhalve positief. 1.5.4 Voorzieningen Aan het facet Materiële voorzieningen is het oordeel ‘goed’ toegekend. Het facet Studiebegeleiding is eveneens gewaardeerd met het oordeel ‘goed’. Het oordeel op het onderwerp is voor de opleiding derhalve positief
© NQA - visitatie Hogeschool Edith Stein / Onderwijscentrum Twente, Leraaropleiding Basisonderwijs
11
1.5.5 Interne kwaliteitszorg De facetten Evaluatie resultaten en Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld zijn gewaardeerd met het oordeel ‘goed’. Het panel heeft het oordeel ‘voldoende’ toegekend aan het facet Maatregelen tot verbetering. Het oordeel op het onderwerp is voor de opleiding derhalve positief. 1.5.6 Resultaten Aan het facet Gerealiseerd niveau heeft het panel het oordeel ‘voldoende’ toegekend. Ook het facet Onderwijsrendement is gewaardeerd met het oordeel ‘voldoende’. Het oordeel op het onderwerp is voor de opleiding derhalve positief.
12
© NQA - visitatie Hogeschool Edith Stein / Onderwijscentrum Twente, Leraaropleiding Basisonderwijs
1.6
Schematisch overzicht oordelen
Totaaloverzicht van oordelen op facet- en onderwerpniveau Onderwerp/Facet
1.1 Domeinspecifieke eisen 1.2 Niveau bachelor 1.3 Oriëntatie hbo bachelor Totaaloordeel 2.1 Eisen hbo 2.2 Relatie doelstellingen en inhoud programma 2.3 Samenhang in opleidingsprogramma 2.4 Studielast 2.5 Instroom 2.6 Duur 2.7 Afstemming tussen vormgeving en inhoud 2.8 Beoordeling en toetsing Totaaloordeel 3.1 Eisen hbo 3.2 Kwantiteit personeel 3.3 Kwaliteit personeel Totaaloordeel 4.1 Materiële voorzieningen 4.2 Studiebegeleiding Totaaloordeel 5.1 Evaluatie resultaten 5.2 Maatregelen tot verbetering 5.3 Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en het beroepenveld Totaaloordeel 6.1 Gerealiseerde niveau 6.2 Onderwijsrendement Totaaloordeel
1.7
Opleiding Leraar Basisonderwijs (voltijd, deeltijd en duaal)
Voldoende Goed Goed Positief Voldoende Voldoende Goed Goed Goed Voldoet Goed Goed Positief Goed Goed Goed Positief Goed Goed Positief Goed Voldoende Goed Positief Voldoende Voldoende Positief
Totaaloordeel
Op grond van voorgaand schema en de inhoudelijke onderbouwing daarvan in paragraaf 1.5 waaruit blijkt dat de opleiding op de zes de onderwerpen positief scoort, is de conclusie dat het totaaloordeel over de opleiding positief is.
© NQA - visitatie Hogeschool Edith Stein / Onderwijscentrum Twente, Leraaropleiding Basisonderwijs
13
14
© NQA - visitatie Hogeschool Edith Stein / Onderwijscentrum Twente, Leraaropleiding Basisonderwijs
Deel B: Facetten
© NQA - visitatie Hogeschool Edith Stein / Onderwijscentrum Twente, Leraaropleiding Basisonderwijs
15
16
© NQA - visitatie Hogeschool Edith Stein / Onderwijscentrum Twente, Leraaropleiding Basisonderwijs
Onderwerp 1
Facet 1.1
Doelstelling van de opleiding
Domeinspecifieke eisen
Voldoende
Criteria - De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk). Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De opleiding hanteert verschillende eindkwalificaties voor het nieuwe competentiegericht curriculum en het ‘oude’ curriculum. De eindkwalificaties voor het curriculum van de leerjaren 3 en 4 zijn uitgedrukt in startbekwaamheidseisen. De domeinspecifieke eisen zijn ontleend aan het Opleidingskader van Interactum uit 1995. De startbekwaamheidseisen zijn onderverdeeld in drie groepen: basishouding voor het werk, algemene startbekwaamheden en vakspecifieke startbekwaamheden. In deze doelstellingen zijn aanpassingen aangebracht, onder andere vanuit de curriculumstandaarden van het Procesmanagement Lerarenopleidingen. De opleiding schrijft in de zelfevaluatie dat door continue aanscherping van deze doelstellingen de hogeschool borgt dat ook de huidige studenten van de leerjaren 3 en 4 voldoende startbekwaam zijn. • De startbekwaamheidseisen voor de leerjaren 3 en 4 zijn in overleg met vakgenoten (Proces Management Lerarenopleiding, Proces Management Primair Onderwijs en het SLO) uitgewerkt in concrete kenmerken waarin verschillende niveaus onderscheiden worden. De basis hiervan wordt gevormd door het inhoudelijk opleidingskader van de Interactumopleidingen. • De opleiding werkt vanuit de visie op het beroep en op het leren en opleiden aan een overschakeling van startbekwaamheidseisen naar competenties als eindkwalificaties. Het nieuwe curriculum is gebaseerd op de SBL-competenties (2003) die zijn opgesteld in samenwerking met het werkveld. Deze competenties zijn opgenomen in de Wet op de beroepen in het onderwijs (BIO). De competenties zijn te vinden op www.hbo-raad.nl; nadere informatie is ook te vinden op www.lerarenweb.nl. De opleiding hanteert voor de drie opleidingsvarianten dezelfde eindkwalificaties. Er worden zes competenties onderscheiden: pedagogisch competent, vakdidactisch competent, interpersoonlijk competent, organisatorisch competent, competent in samenwerking met collega’s en competent in samenwerking met de omgeving. Binnen elke competentie zijn drie dimensies van essentieel belang: effectief handelen, reflectie op theoretische concepten en reflectie op de beroepsidentiteit van de leraar. Daarnaast vormt de toenemende mate van sturing van de professionele ontwikkeling door de student zelf een belangrijk aspect van de eindkwalificaties.
© NQA - visitatie Hogeschool Edith Stein / Onderwijscentrum Twente, Leraaropleiding Basisonderwijs
17
•
•
•
•
•
•
In Interactum-verband zijn in overleg met het werkveld en vakgenoten de SBLcompetenties in 2005 nader geconcretiseerd. Binnen de opleiding worden vier opleidingsfasen onderscheiden en voor iedere competentie is per opleidingsfase beschreven aan welke doelen de student moet voldoen. Hiervoor zijn prestatieindicatoren vastgesteld. De opleiding beschouwt de leraar als een creatieve professional die zowel in de groep als in de brede gemeenschap van een school vanuit zijn beroepsopvatting kan handelen met kennis van zaken en met oog voor de situatie. De leraar is een probleemoplosser wiens vakmanschap zichtbaar wordt door de verantwoorde keuzen en beslissingen in een complexe situatie. De opleiding houdt haar visie op het beroep scherp door overleg te voeren met het werkveld en vakgenoten. De concretisering van de kwalificaties van de fasen Opleidingsbekwaam en Beroepstakenbekwaam zijn met het werkveld afgestemd. Voor de overige twee fasen is dit opgenomen in het Activiteitenplan 2006/2007. De interdenominativiteit van de opleiding komt niet tot uitdrukking in de eindkwalificaties. Het panel heeft van het management vernomen dat dit een bewuste keus is. Het panel respecteert deze keus. Een vergelijking met de eisen die in het buitenland gesteld worden aan een opleiding leraar basisonderwijs is niet gemaakt. Wel is er een start gemaakt met overleg met buitenlandse vakgenoten (Universiteit van Derby en Interactum Vlaanderen) over inhoudelijke aspecten als de eindkwalificaties en (internationale) minoren. Het panel concludeert dat de opleiding adequate eindkwalificaties hanteert die in overleg met vakgenoten tot stand zijn gekomen. Ook voor de nadere concretisering van de eindkwalificaties per fase van de opleiding wordt samengewerkt met het werkveld. De opleiding heeft de eindkwalificaties echter niet in internationaal perspectief vergeleken. Vanwege deze kanttekening komt het panel tot het oordeel ‘voldoende’.
Facet 1.2
Niveau bachelor
Goed
Criteria - De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De opleiding heeft in de vorm van een matrix de relatie tussen de SBL-competenties en de tien hbo-kernkwalificaties in kaart gebracht. Uit de matrix blijkt dat alle hbokernkwalificaties kunnen worden gekoppeld aan de SBL-competenties. Vanwege de relatie tussen de hbo-kernkwalificaties en de Dublin descriptoren concludeert het panel dat de SBL-competenties voldoen aan internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor.
18
© NQA - visitatie Hogeschool Edith Stein / Onderwijscentrum Twente, Leraaropleiding Basisonderwijs
•
•
•
•
De concretisering van de kwalificaties van de fasen Opleidingsbekwaam en Beroepstakenbekwaam in de vorm van prestatie-indicatoren zijn met het werkveld afgestemd. Bij deze concretisering zijn de Dublin descriptoren en de hbokernkwalificaties het referentiekader. Voor de overige twee fasen is dit opgenomen in het Activiteitenplan 2006/2007. Met de ontwikkeling van concrete prestatieindicatoren per fase van de opleiding worden de kwalificaties gekoppeld aan het gewenste hbo-bachelorniveau. Tijdens het formuleren van de startbekwaamheidseisen voor de huidige leerjaren 3 en 4 waren de Dublin descriptoren en de hbo-kernkwalificaties nog niet volledig uitontwikkeld. Daarom heeft de hogeschool in 2001 ten behoeve van de toenmalige zelfevaluatie de hbo-kwalificaties uitgewerkt voor haar opleiding. De opleiding schrijft in de zelfevaluatie dat de opleiding actief stuurt om tot een normering van het niveau te komen. Via overleg met partners zoals de Raad van Advies en de Interactum-collega’s werkt de hogeschool aan een eenduidige en objectieve interpretatie van het hbo-niveau. Het panel stelt vast dat de eindkwalificaties voldoen aan internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor en waardeert dit facet met het oordeel ‘goed’.
Facet 1.3
Oriëntatie hbo bachelor
Goed
Criteria - De eindkwalificaties zijn mede ontleend aan de door (of in samenspraak met) het relevante beroepenveld opgestelde beroepsprofielen en/of beroepscompetenties. - De eindkwalificaties weerspiegelen het niveau van beginnend beroepsbeoefenaar in een specifiek beroep of samenhangend spectrum van beroepen waarvoor een hbo-opleiding vereist is of dienstig is. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • In facet 1.1 is beschreven dat de eindkwalificaties in nauw overleg met het werkveld zijn ontwikkeld. De SBL-competenties zijn op landelijk niveau besproken met het werkveld. • De SBL-competenties beschrijven expliciet de startbekwaamheidseisen van een leraar basisonderwijs. De competenties worden onderverdeeld in vier fasen: Opleidingsbekwaam, Beroepstakenbekwaam, Werkplekbekwaam en Startbekwaam. • In 2004 is een werkgroep gestart met een herziening van het beroepsbeeld. Het beroepsbeeld is gebaseerd op documenten als Koersen op meesterschap en Landelijk beroepsbeeld: beroep in beweging. In het vernieuwde beroepsbeeld wordt een koppeling gemaakt tussen het leren van kinderen, de rol van de leraar en het leren van studenten. Op grond van dit beroepsbeeld is in samenwerking met het werkveld gewerkt aan de concretisering van de major-minor structuur van de opleiding. De huidige visie op het beroep staat beschreven in het document Studeren op de Hogeschool Edith Stein/OCT 06/07.
© NQA - visitatie Hogeschool Edith Stein / Onderwijscentrum Twente, Leraaropleiding Basisonderwijs
19
•
•
•
Hieruit blijkt dat de opleiding de leraar ziet als een creatieve professional die competent is in het kiezen en handelen op basis van inzichten en ontwerpen en zich ervan bewust is dat eigen overtuigingen zijn gedrag bepalen. De arbeidsmarkt wordt gekenmerkt door snelle veranderingen; dit vraagt van leraren dat zij in staat zijn tot het leveren van maatwerk. Professionaliteit wordt opgevat als professioneel doorgroeien. Thema’s die in het beroepsbeeld van de opleiding centraal staan, zijn technologische ontwikkelingen die nieuwe eisen stellen aan het onderwijs, betekenisvol leren in verband met nieuwe inzichten en onderzoeksresultaten over motivatie en leerprocessen bij leerlingen en de grote diversiteit van leerlingen. Ook wordt in het beroepsbeeld gewezen op trends als meer aandacht voor techniek, milieuvraagstukken en verschuiving van ethische waarden. Het panel concludeert dat de opleiding beschikt over een expliciet en goed doordacht beroepsbeeld. Het beroepsbeeld is besproken tijdens diverse studiedagen. Ook met de Raad van Advies is uitgebreid gesproken over de visie op opleiden en het beroepsprofiel van de opleiding. Voorjaar 2005 is een werkgroep major-minor PO actief geweest waarin zowel studenten als mensen vanuit het afnemend veld participeerden. De werkgroep heeft het door de opleiding ontwikkelde beroepsprofiel vanaf de eerste concepten kritisch besproken en mede op basis daarvan voorstellen gedaan voor keuzes binnen de major-minor structuur. Het panel constateert dat de opleiding met haar eindkwalificaties een goede invulling geeft aan het gewenste beroepsprofiel.
Onderwerp 2
Facet 2.1
Programma
Eisen hbo
Voldoende
Criteria - Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroepspraktijk ontleend studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk en/of (toegepast) onderzoek. - Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied / de discipline. - Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroepsvaardigheden en heeft aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De opleiding werkt sinds het studiejaar 2005/2006 aan de ontwikkeling en implementatie van een nieuw curriculum volgens de major-minorstructuur. Voor de fasen Opleidingsbekwaam (studiejaar 2005/2006) en Beroepstakenbekwaam (studiejaar 2006/2007) is een nieuw curriculum geïmplementeerd. Het nieuwe curriculum wordt gekenmerkt door competentiegerichtheid en vraagsturing. Het majordeel (150 EC) is verplicht en bevat de basis voor het beroep van leraar.
20
© NQA - visitatie Hogeschool Edith Stein / Onderwijscentrum Twente, Leraaropleiding Basisonderwijs
•
•
•
•
Een belangrijk kenmerk van de major is dat deze doorloopt tot het eind van de opleiding. Het eerste deel van de majorfase, te vergelijken met de oorspronkelijke propedeuse, is ingericht als brede oriëntatie op het pedagogisch en didactisch handelen in de klas en in de school. De student onderzoekt samen met de docenten van de hogeschool en de leerkrachten van de stageschool of hij geschikt is voor het beroep. Het minordeel (90 EC) biedt de mogelijkheid tot verdieping door specialisatie en profilering. Het minordeel is samengesteld uit een profiel leeftijdspecialisatie (onderbouw, middenbouw, bovenbouw basisonderwijs) met daaraan gekoppeld vak(ken)specialisatie (60 EC) en loopbaanprofiel (30 EC). De loopbaanprofielen sluiten aan bij taken en functies die buiten het directe werk in de klas leggen, zoals (adjunct)directeur, intern begeleider of themacoördinator. Het werkveld is nauw betrokken bij de verdere ontwikkeling van de minoren. Uiterlijk in 2008 is het nieuwe vraaggestuurde en competentiegerichte curriculum voor de gehele opleiding ontwikkeld en ingevoerd. Het ‘oude’ curriculum omvat de studiejaren 3 en 4. Het programma is modulair opgebouwd. In het derde jaar ligt het accent op aanvankelijke leerprocessen (bijv. leren lezen in groep 3) en adaptief onderwijs. In de afstudeerfase (leerjaar 4) kiest de student voor de specialisatie jonger of ouder kind. Er wordt een grote mate van zelfstandigheid verwacht, bijvoorbeeld in de stages. De student is twee dagen per week verantwoordelijk voor de eigen groep. In het tweede deel van het vierde jaar wordt de stage gecombineerd met het meesterstuk. Op verzoek van het panel heeft de opleiding een overzicht opgesteld dat een beeld schetst van de ontwikkeling van een modulair naar een competentiegericht curriculum. Hieruit blijkt dat het nieuwe competentiegerichte curriculum meer is afgestemd op de leervragen van de student en dat er aandacht is voor het doen van onderzoek. Voorts is het nieuwe curriculum meer concentrisch opgebouwd en wordt gewerkt met grotere onderwijseenheden, gekoppeld aan beroepssituaties. De curriculumontwikkeling sluit aan bij vragen vanuit het veld en het competentiemodel wordt zowel voor de theorie als de stage gehanteerd. Kennisontwikkeling van de studenten vindt plaats aan de hand van literatuur beschikbaar via readers, studiehandleidingen en Intranet. Ook wordt gebruik gemaakt van boeken. Het panel is van mening dat de opleiding gebruik maakt van relevante en actuele vakliteratuur. Wel vinden de studenten dat de opleiding hen weinig stimuleert zelf op zoek te gaan naar vakliteratuur. Beroepsvaardigheden worden vooral ontwikkeld tijdens de stages. Studenten lopen vanaf het eerste jaar minstens een dag per week stage. Het stageprogramma houdt rekening met de keuze voor een leeftijdsspecialisatie in de minorfase. De ontwikkeling van de beroepsvaardigheden wordt door zowel studenten, alumni als het werkveld positief gewaardeerd. Het panel is van mening dat de opleiding de studenten voldoende gelegenheid biedt om kennis en vaardigheden die in de opleiding worden opgedaan, in de praktijk uit te proberen en verder te ontwikkelen.
© NQA - visitatie Hogeschool Edith Stein / Onderwijscentrum Twente, Leraaropleiding Basisonderwijs
21
•
•
•
•
22
De duale opleiding biedt studenten met het diploma onderwijsassistent niveau 4 de mogelijkheid praktijkervaring op te doen op de basisschool waar zij werkzaam zijn. Eis is wel dat zij minimaal drie jaar als onderwijsassistent op een basisschool werkzaam zijn, minimaal 0,6 fte’s. Voorts moet de leerwerkplek door de hogeschool worden goedgekeurd en dient de werkgever de student voor te dragen. Een belangrijke ontwikkeling van de afgelopen jaren is die van opleidingsscholen. De opleidingsscholen nemen een grotere verantwoordelijkheid voor de opleiding van aankomende leerkrachten dan reguliere stagescholen. De opleiding onderhoudt thans contact met ongeveer 20 opleidingsscholen. Deze scholen zijn op basis van kwaliteit gekozen en met deze scholen wordt een intensieve relatie aangegaan. De studenten volgen een programma waarin direct vanaf het eerste jaar het accent meer op de werkplek ligt. Het maakt onderdeel uit van de driejarige variant voltijd zelfsturing. Het doel van de opleidingsscholen is het gezamenlijk opleiden van (goede) studenten vanuit een gedeelde verantwoordelijkheid en tegelijkertijd werken aan innovatie en schoolontwikkeling van de scholen. Voor studenten blijkt dit een aantrekkelijke wijze van werkplekleren te zijn en de samenhang tussen theorie en praktijk wordt versterkt. De hogeschool heeft voorwaarden opgesteld waaraan opleidingsscholen moeten voldoen (bijvoorbeeld adaptief kunnen werken, goed management en een gezamenlijke gedragen visie). Tussen de hogeschool en een opleidingsschool wordt een samenwerkingsovereenkomst afgesloten. Studenten werken op basis van een persoonlijk ontwikkelingsplan. De begeleiding op de opleidingsscholen is in handen van de Interne Opleider Basisschool (IOB’er) die door de opleiding wordt geschoold. De leerkracht met deze taak is gedeeltelijk vrijgesteld van lesgevende taken om studenten en mentoren te begeleiden. De IOB’er werkt nauw samen met de opleider van Edith Stein (de persoonlijke studiebegeleider van de student). De opleiding heeft als doel de komende vijf jaar door te groeien naar 50 opleidingsscholen. Vanwege deze vergroting is het nodig het minimale kwaliteitsniveau verder te expliciteren. De onderwijswerkplaats (OWP) stelt studenten in de gelegenheid zich te verdiepen en te reflecteren waarbij de eigen behoeften en ideeën van studenten centraal staan. Op basis van thema’s schrijven de studenten zich in. Van de studenten heeft het panel vernomen dat de belangstelling van studenten voor deze bijeenkomsten soms gering is. In verschillende documenten benadrukt de opleiding de noodzaak het hbo-niveau van de opleiding te bewaken. Het toetsplan van de opleiding speelt hierbij een centrale rol (zie facet 2.8). In het toetsplan zijn voor de fasen Opleidingsbekwaam en Beroepstakenbekwaam de competenties vertaald in kernen die verder worden uitgewerkt in beroepssituaties met prestatie-indicatoren. Deze uitwerkingen bepalen vervolgens het aanbod van onderwijsactiviteiten. Vakgroepen bepalen hierbij welke concepten zij inzetten om de studenten de mogelijkheid te bieden om aan de vereiste prestatie-indicatoren te voldoen. Een interne werkgroep bewaakt de kwaliteit van het aanbod en daarmee het hbo-niveau van dat aanbod.
© NQA - visitatie Hogeschool Edith Stein / Onderwijscentrum Twente, Leraaropleiding Basisonderwijs
•
•
•
•
•
•
Volgens de studenten is het niveau van het programma goed. De opleiding stelt duidelijke eisen en van de studenten wordt verwacht dat zij zich verder ontwikkelen. Voorts worden de studenten naar eigen zeggen gestimuleerd verdieping aan te brengen en een kritische houding te ontwikkelen. Van de studenten is volgens de opleiding kritiek gekomen op het tempo en de diepgang van de colleges. De boekenlijsten en readers zijn hierop onlangs aangepast. Ook zijn modules samengevoegd en sommige werkvormen zijn veranderd. Ook heeft toegepast onderzoek een nadrukkelijker plek in het nieuwe curriculum gekregen. De opleiding hecht belang aan de internationale oriëntatie van studenten. Zij vindt internationale oriëntatie een uitstekende manier voor studenten om hun horizon te verbreden, meer begrip te ontwikkelen voor andere culturen en kennis te vergroten. De hogeschool heeft een bureau Internationalisering dat activiteiten verricht op het gebied van studenten- en docentenmobiliteit, buitenlandse stages en de organisatie van de internationale klas. Er wordt gestreefd naar samenwerking met vaste buitenlandse partners. In dit kader wordt contact onderhouden met 16 buitenlandse stagescholen en wordt één gastdocentschap in het buitenland uitgevoerd. Met de vaste buitenlandse partners worden in de nabije toekomst afspraken gemaakt over reguliere gastdocentschappen. Het derde studiejaar voorziet in de module Internationalisering. In Interactumverband wordt een Engelstalige minor ontwikkeld. De lectoraten vervullen een belangrijke rol voor de kennisfunctie van de hogeschool. Er is sprake van twee lectoraten: het lectoraat E-learning en het lectoraat Onderwijsinnovatie. De hogeschool heeft als doelstelling in de loop van 2007 twee nieuwe lectoraten op het gebied van zorgbreedtebeleid te realiseren. Met de lectoraten en de bijbehorende kenniskringen wordt de externe omgeving in de hogeschool gehaald. Tevens versterkt de hogeschool door toegepast onderzoek in een lectoraat haar positie in de regionale kennisinfrastructuur. Ook dragen de lectoraten bij aan curriculumvernieuwing en aan professionalisering van de docenten. Door studenten te betrekken bij toegepast onderzoek krijgt ook het onderwijs een kwaliteitsimpuls. Daarnaast wordt onder begeleiding van een lector in het nieuwe curriculum een leerlijn onderzoeksvaardigheden geïmplementeerd. Hiermee wil de opleiding een onderzoekende houding bij studenten stimuleren. In het nieuwe curriculum is hiertoe al een eerste stap gezet in de vorm van een presentatie in het eerste jaar met een onderzoeksmatig karakter. Onder toezicht van een lector wordt de invulling van onderzoeksvaardigheden in de volgende leerjaren verder ontwikkeld. De werkplek zal het uitgangspunt vormen. Het programma voorziet in een keuzetraject van 10 EC. Studenten kunnen kiezen voor een activiteit binnen de opleiding, bijvoorbeeld het lidmaatschap van de medezeggenschapsraad of sportcommissie, een activiteit buiten de opleiding of verdieping (gekoppeld aan een vak). In de laatste fase van de opleiding ronden de studenten de opleiding af met een meesterstuk. Het meesterstuk is een uitwerking van twee competenties: de pedagogische en de competentie samenwerken met collega’s dan wel samenwerken in en met de omgeving. Het panel heeft vastgesteld dat het afsluitende meesterstuk van het ‘oude’ curriculum geen goed beeld geeft van de beroepsbekwaamheid van
© NQA - visitatie Hogeschool Edith Stein / Onderwijscentrum Twente, Leraaropleiding Basisonderwijs
23
• •
•
•
de student (zie ook facet 6.1). De opleiding werkt thans aan de vernieuwing ervan in de vorm van een afstudeeronderzoek. Het gaat vanaf 2007/2008 deel uitmaken van de onderzoekslijn in het nieuwe curriculum. Voor de huidige afstudeerders is er sprake van een overgangssituatie. Er zijn veranderingen in het meesterstuk doorgevoerd om de theoretische verdieping beter te waarborgen. Een interne commissie heeft hiervoor een opzet gemaakt, passend bij het modulaire curriculum van de huidige afstudeerders. Belangrijkste veranderingen zijn aansluiting bij de SBLcompetenties, sterkere sturing door de student door het centraal stellen van het POP en borging van het hbo-niveau door het vaststellen van een Beoordelingskader Meesterstuk. Dit kader omvat richtlijnen voor student en docent. Studenten worden voorbereid op het schrijven van het meesterstuk via intervisiebijeenkomsten. De eerste meesterstukken die volgens het nieuwe kader zijn geschreven, worden vanaf mei 2007 opgeleverd. Uit de kwaliteitspanels blijkt dat studenten de aansluiting van het curriculum op de beroepspraktijk zeer positief beoordelen. Uit de Keuzegids Hoger Onderwijs 2006-2007 blijkt dat studenten positief oordelen over de inhoud van het programma (score 6,8). De keuzeruimte in het programma krijgt de score 7,1. De voorbereiding op de beroepsloopbaan is gewaardeerd met 7,6. Uit de HBO-Monitor 2005 blijkt dat 91% van de alumni positief oordelen over de opbouw van het studieprogramma (landelijk 86%). Voorts blijkt dat 86% tevreden is over de keuzemogelijkheden in het programma. Het panel heeft grote waardering voor de uitgangspunten en uitwerking van het nieuwe competentiegerichte programma. De resultaten zijn veelbelovend. Wel is er nog sprake van enkele kinderziektes zoals het functioneren van de OWP. Het derdeen vierdejaars programma voldoet eveneens en heeft volgens het panel hbo-niveau. Het afsluitende meesterstuk geeft geen goed beeld van de beroepsbekwaamheid van de studenten; de opleiding werkt thans terecht aan de herziening van het meesterstuk. Op grond van deze overwegingen komt het panel tot het oordeel ‘voldoende’.
Facet 2.2
Relatie doelstellingen en inhoud programma
Voldoende
Criteria - Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. - De eindkwalificaties van de doelstellingen zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. - De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheden om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De competenties zijn door de opleiding vertaald naar concrete prestatie-indicatoren voor de fasen Opleidingsbekwaam en Beroepstakenbekwaam. Deze prestatieindicatoren vormen de borging van de voor een beginnend leraar basisonderwijs
24
© NQA - visitatie Hogeschool Edith Stein / Onderwijscentrum Twente, Leraaropleiding Basisonderwijs
•
•
•
•
•
•
benodigde competenties. De prestatie-indicatoren voor het handelen vormen samen met de eisen aan de mate van reflectie de normen waarmee uiteindelijk het hbobachelor-niveau wordt vastgesteld. De eindtermen voor het curriculum van het derde en vierde studiejaar zijn onderverdeeld in drie groepen (zie facet 1.1). Deze groepen zijn vertaald naar periodekarakteristieken voor de modulen en de doelen voor de stages. De leerdoelen van de programmaonderdelen van het modulaire programma zijn beschreven in studiehandleidingen en stagehandleidingen. De uitwerking van competenties in kernen is voor alle fasen gereed. In het nieuwe curriculum kunnen studenten hun persoonlijke leerdoelen via een eigen leertraject bereiken. In het leerplan zijn aan de hand van beschrijvingen van beroepssituaties en stage algemene leerdoelen geformuleerd. Via de beroepssituaties is de koppeling met de te ontwikkelen competenties geborgd. De ontwikkeling van studenten op de gewenste competenties wordt gevolgd aan de hand van stageverslagen, evaluaties van mentoren, voortgangsgesprekken en de POP’s van de studenten. Bij de ontwikkeling van de minoren en de aanpassingen van het afstudeerwerkstuk van de opleiding (het meesterstuk) worden de benodigde competenties concreet vertaald naar prestatie-indicatoren. Door de directe koppeling van leerdoelen aan prestatie-indicatoren binnen het nieuwe curriculum vormen de programmaonderdelen een voldoende afspiegeling van de beoogde eindkwalificaties. De opleiding beschikt over overzichten waarin voor een aantal vakgebieden per beroepssituatie is de inhoud is weergegeven. Het panel heeft echter geen totaal overzicht aangetroffen waarin de beoogde eindkwalificaties worden afgezet tegen de leerdoelen van de programmaonderdelen. Wel schrijft de opleiding in het informatiedossier dat het de relatie tussen het curriculum en beoogde eindkwalificaties systematisch wil evalueren. Op basis van de gesprekken en het materiaal dat is ingezien, is het panel van oordeel dat het programma een adequate uitwerking is van de beoogde eindkwalificaties. Het panel is van mening dat het geboden programma een adequate concretisering is van de eindkwalificaties. Dit blijkt uit de studiehandleidingen en de door de opleiding opgestelde overzichten. Voor zowel het modulaire als het nieuwe competentiegerichte programma geldt echter dat er geen totaal overzicht beschikbaar is. Om deze reden beoordeelt het panel dit facet als ‘voldoende’.
Facet 2.3
Samenhang in opleidingsprogramma
Goed
Criteria - Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma.
© NQA - visitatie Hogeschool Edith Stein / Onderwijscentrum Twente, Leraaropleiding Basisonderwijs
25
Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • Het curriculum omvat vier fasen. Elke fase leidt tot een bepaalde mate van bekwaamheid: Opleidingsbekwaam, Beroepstakenbekwaam, Werkplekbekwaam en Startbekwaam. • De inhoudelijke samenhang is in het nieuwe curriculum geborgd via beroepssituaties. Voorbeelden hiervan zijn Rijke leeromgeving, Kinderen leren leren en Leer- en ontwikkelingslijnen. Dit stelt studenten in staat de verschillende competenties in samenhang te ontwikkelen. Bij elke beroepssituatie is aangegeven welke competenties het betreft en hoe deze worden aangetoond (indicatoren). • In het nieuwe curriculum is de omvang van de onderwijseenheden groter geworden. Hierdoor krijgt de zelfsturing van de student meer ruimte en wordt versnippering tegengegaan. • In het curriculum van de studiejaren 3 en 4 wordt de samenhang geborgd door de leerplannen. Hierin is per periode aangegeven welke programmaonderdelen wanneer worden aangeboden. In de studiehandleidingen wordt de samenhang nader geconcretiseerd. • De POP’s van studenten en de bespreking daarvan maken het mogelijk na te gaan of de studenten de te bereiken competenties in samenhang ontwikkelen. In samenwerking met het CITO is een kader ontwikkeld om de kwaliteit van de POP’s te borgen. • De opleiding waakt ervoor dat het tegemoetkomen aan de individuele mogelijkheden en het creëren van persoonlijke leerwegen niet leidt tot een individualistische, onsamenhangende opleiding. Daarom zijn groepsactiviteiten en samenwerking altijd belangrijke elementen in de opleiding. • Docenten werken samen in (regionale) afdelingsteams. Hierdoor is het mogelijk zorg te dragen voor een goede afstemming tussen de programmaonderdelen en voor een goede afstemming op de wensen en behoeften van de studenten. Volgens de studenten leggen de docenten in hun lessen relaties met andere programmaonderdelen. • Het panel heeft vastgesteld dat er sprake is van een sterke verwevenheid van leren op de stage- en opleidingsscholen en het leren op de hogeschool. Het centraal stellen van thema’s levert hieraan een belangrijke bijdrage. Volgens de studenten is ‘eigenlijk alles gekoppeld aan de stage’. Hierdoor is ook de inbreng van kennis en ervaring vanuit de actuele beroepspraktijk geborgd. • Uit de Keuzegids Hoger Onderwijs 2006-2007 blijkt dat studenten positief oordelen over de samenhang in het programma (score 7,5). • Uit de HBO-Monitor 2005 blijkt dat 89% van de alumni positief oordeelt over de samenhang tussen de vakken (landelijk 80%).
26
© NQA - visitatie Hogeschool Edith Stein / Onderwijscentrum Twente, Leraaropleiding Basisonderwijs
Facet 2.4
Studielast
Goed
Criteria - Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De studielast per jaar bedraagt 60 EC. Uit de jaarroosters blijkt dat de studiepunten gelijkmatig over de perioden en leerjaren zijn verdeeld. Uit het toetsrooster blijkt dat de spreiding en frequentie van de toetsing gelijkmatig over de studiejaren zijn verdeeld. • Aan de hand van toetsroosters is het voor studenten inzichtelijk wanneer ze welke toetsen hebben. Ook is aan de hand van deze roosters duidelijk hoe vaak toetsen worden aangeboden. • Binnen het curriculum zijn meerdere opleidingsroutes te volgen. Deze verschillen niet zozeer in inhoud, maar wel in het tempo waarin deze worden doorlopen. Indien de student bewezen heeft over voldoende competenties te beschikken, kan hij versnellen. Dit geldt bijvoorbeeld voor studenten met een mbo-opleiding onderwijsassistent niveau 4. • De studeerbaarheid wordt bevorderd door programmaonderdelen en toetsen meerdere keren per studiejaar aan te bieden. Aldus kunnen studenten versnelling realiseren of achterstanden wegwerken. • In de OER is vastgelegd dat waarderingen voor theoretische toetsen binnen 4 werkdagen en voor portfolio binnen 15 werkdagen worden aangeleverd bij de cijferadministratie. De examencommissie draagt zorg voor het bekend maken van behaalde resultaten. • De studielast en studeerbaarheid van het programma wordt bewaakt in de vorm van besprekingen met kwaliteitspanels waarin delegaties van studenten zitting hebben. • Het panel heeft van de studenten vernomen dat het programma ‘te doen is’. Door een goede planning aan te houden ontstaan er geen problemen met de studielast.. Ook houden de docenten vinger aan de pols. De studeerbaarheid van het programma wordt niet belemmerd door struikelvakken. Wel vinden sommige studenten dat het maken van verslagen veel tijd vergt. Verder blijkt dat de studielast van de variant voltijd verkort hoog is. • Met het nieuwe curriculum vormt de bewaking van de studielast een extra aandachtspunt. De praktijk moet uitwijzen of het programma studeerbaar is. Om vinger aan de pols te houden is in 2005 de Monitorgroep Nieuw Curriculum opgericht. Deze groep bewaakt onder andere de studielast. • Uit de kwaliteitspanels blijkt dat studenten de studeerbaarheid van het programma positief waarderen. Ook uit de Keuzegids Hoger Onderwijs 2006-2007 blijkt dat studenten positief oordelen over de studeerbaarheid van het programma (score 7,6).
© NQA - visitatie Hogeschool Edith Stein / Onderwijscentrum Twente, Leraaropleiding Basisonderwijs
27
Facet 2.5
Instroom
Goed
Criteria - Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: vwo, havo, middenkaderopleiding of specialistenopleiding (WEB) of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • Bij de vernieuwing van het curriculum leidt de opleiding verschillende groepen studenten op binnen één flexibel curriculum, gebaseerd op competenties en vraagsturing. Binnen het curriculum kunnen studenten met verschillende vooropleidingen en verschillende kwaliteiten een opleidingstraject doorlopen dat hen maakt tot startbekwame leerkrachten. Door rekening te houden met elders verworven relevante kennis en vaardigheden kunnen inhoud en duur van de opleiding verschillen. • De opleiding onderscheidt verschillende instroomgroepen: voltijd regulier, deeltijdregulier, deeltijd verkort, voltijd verkort (onderwijsassistenten), duaal en voltijd zelfsturing. • De specifieke plaatsingprocedure en toelatingseisen voor studenten staan beschreven in de Onderwijs- en Examenregeling. Studenten die in het bezit zijn van een havo- of vwo-diploma of een mbo-diploma niveau 4 zijn toelaatbaar. Studenten met een voltooide hbo- of universitaire opleiding komen in aanmerking voor een tweejarig deeltijdprogramma. Studenten die in het bezit zijn van een verwante propedeuse kunnen, eventueel met een aangepast programma, in het tweede studiejaar starten. Studenten met een vooropleiding Onderwijsassistent niveau 4 en studenten met een vwo-diploma kunnen de opleiding in drie jaar afronden. • De student beoordeelt zelf op grond van leerstofbeschrijvingen in de studiegids of hij in aanmerking wil komen voor een vrijstelling. Op grond van bewijsstukken kan de examencommissie in overleg met de betrokken docent een vrijstelling verlenen. • De opleiding heeft een aantal maatregelen getroffen om de overgang naar het hbo soepel te laten te verlopen: meer homogeen samengestelde groepen in het eerste jaar en meer sturing gedurende de eerste maanden, met name bij de onderwijswerkplaatsen (OWP). Momenteel voert de opleiding gesprekken met ROC’s in de regio om al vanaf het eerste jaar van het ROC aandacht te besteden aan de doorgaande leerweg naar de PABO. • Belangstellende scholieren kunnen via voorlichtingsdagen en meeloopdagen met de opleiding kennismaken. Het programma tijdens voorlichtingsdagen bestaat ondermeer uit een aantal workshops. Tijdens meeloopdagen worden de scholieren gekoppeld aan een eerstejaarsstudent. Ook biedt de hogeschool aankomende studenten via try-outs de mogelijkheid de opleiding aan den lijve te ervaren. Volgens de studenten geven deze activiteiten een duidelijk beeld van de opleiding en van wat er van de studenten wordt verwacht. • Ten aanzien van taalvaardigheden en rekenvaardigheden stelt de opleiding instroomeisen. Aankomend studenten is in de zomer van 2006 de mogelijkheid
28
© NQA - visitatie Hogeschool Edith Stein / Onderwijscentrum Twente, Leraaropleiding Basisonderwijs
•
•
•
•
•
geboden om al voor aanvang van de studie een deficiëntietoets te maken, zodat de studenten bij een goed resultaat al hun aandacht kunnen richten op het programma. Als uit de toets blijkt dat het niveau onvoldoende is, wordt de student begeleid om deze tekortkomingen weg te werken in de vorm van een zomercursus. Deze cursus wordt niet met studiepunten gehonoreerd. De toetsen voor rekenen/wiskunde en taal moeten voor het eind van het eerste studiejaar zijn behaald. Ongeveer een derde deel van de instroom komt vanuit het mbo. De hogeschool onderhoudt intensief contact over een goede aansluiting met het mbo (met name de opleiding tot onderwijsassistent). Zo werkt een medewerker van de hogeschool mee aan een project binnen het ROC over competentieontwikkeling voor onderwijsassistenten. Aldus streeft de opleiding naar versterking van de aansluiting van het nieuwe curriculum op de opleiding mbo-assistent, zodat studenten met een mbo-diploma meer kans hebben om de stap naar het hbo succesvol te maken. De hogeschool is in 2005 gestart met het project ‘Jongens op de pabo’ dat voorziet in specifieke aandacht voor de werving en het behoud van mannelijke studenten. De opleiding schrijft in de zelfevaluatie dat 25% van de aanmeldingen in 2006/2007 uit jongens bestaat; dit is een sterke stijging ten opzichte van 2005/2006 (20%). Bij de instroom 2006/2007 is de groeidoelstelling met betrekking tot het aandeel jongens nagenoeg gehaald. Er zijn onder andere meer ‘jongensgroepen’ samengesteld en er is gezocht naar mannelijke mentoren op stage- en opleidingsscholen. Het aandeel studenten met een vwo-diploma is ten opzichte van 2005 gedaald. Dit beschouwt de opleiding als een ongewenste ontwikkeling. Het streven is dat in oktober 2007 5% van de instroom bestaat uit studenten met een vwo-opleiding. De opleiding vindt het concept opleidingsscholen juist voor studenten met een vwo achtergrond geschikt. Verdere acties worden voorbereid. Het aandeel vwo’ers is in vergelijking met andere Interactum-partners hoog. De opleiding onderzoekt aan de hand van kwaliteitspanels de aansluiting van het programma bij de kwalificaties van de instromende studenten. Volgens de studenten gaat de opleiding goed om met aansluitingsproblemen. Op basis van deze gesprekken is in het nieuwe curriculum gekozen voor meer vaste lesgroepen (naar vooropleiding). Vooral naar aanleiding van de hoge uitval onder mbo-instromers in het eerste jaar is er voor gekozen hen in een homogene groep te plaatsen. Het is nog niet duidelijk of dit na het eerste jaar voortgezet wordt, of dat zij alsnog in heterogene groepen worden geplaatst. Controle op aansluiting vindt ook plaats via uitstroombegeleiding en exitgesprekken met studenten die de opleiding vroegtijdig beëindigen. Het panel concludeert dat de opleiding op een goede wijze rekening houdt met instroomverschillen tussen studenten door het aanbieden van verschillende opleidingsvarianten met mogelijkheden voor versnelling. Voorts heeft het panel waardering voor het actieve wervingsbeleid van de opleiding.
© NQA - visitatie Hogeschool Edith Stein / Onderwijscentrum Twente, Leraaropleiding Basisonderwijs
29
Facet 2.6
Duur
Voldoet
Criteria - De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: hbobachelor: 240 studiepunten. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • Voor elk programmaonderdeel is de studielast vastgelegd in studiepunten (ECTS). De studiepunten zijn gebaseerd op de nominale student. Eén studiepunt komt voor de gemiddelde student overeen met 28 uren studielast. • De opleiding kent vier fasen; per fase worden er 60 studiepunten (ECTS) toegekend. Hiermee voldoet de opleiding aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van een hbo-bachelor.
Facet 2.7
Afstemming tussen vormgeving en inhoud
Goed
Criteria - Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. - De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • Leidend voor de vormgeving van het onderwijs is de visie van de hogeschool op leren en opleiden. Het onderwijs is gebaseerd op twee uitgangspunten: betrokkenheid en zelfsturend vermogen vanuit een sociaal constructivistische visie op leren en beroepsgerichte competentieontwikkeling. De opleiding beschouwt leren als een actief proces waarin kennis individueel en in samenwerking met anderen wordt verworven (geconstrueerd). De kennisconstructie is gericht op het verkrijgen van de voor een beginnend leraar benodigde competenties. De eigen verantwoordelijkheid van de student voor de sturing van dit proces neemt toe naarmate hij vordert met de opleiding (vraagsturing). Binnen de sociaal constructivistische visie op leren past ook de belangrijke plaats die het basisonderwijs inneemt als stage- en opleidingsschool. Daarnaast stimuleert de hogeschool integratie met de beroepspraktijk via haar lectoraten. • In de praktijk hanteert de opleiding de volgende uitgangspunten: leren is doelgericht, leren is een sociaal proces, leren vraagt een actieve houding, leren begint vaak met het activeren van bestaande kennis of vaardigheden en leren is contextgebonden. • De opleiding onderhoudt structurele contacten met de begeleiders in de stagescholen waarbij ook het didactisch concept onderwerp van bespreking is. • Het nieuwe curriculum bestaat uit een mix van didactische werkvormen en studieactiviteiten, zoals hoor- en werkcolleges, tutorgroepen, zelfstudie en stages. Er is sprake van een toenemende eigen verantwoordelijkheid van de student voor de sturing van zijn leerproces.
30
© NQA - visitatie Hogeschool Edith Stein / Onderwijscentrum Twente, Leraaropleiding Basisonderwijs
•
• •
•
• •
De docenten zijn ingedeeld in drie regionale teams (zie facet 3.3). Dit betekent voor de studenten dat vaste groepen studenten te maken hebben met zoveel mogelijk vaste teams van docenten. De opleiding volgt de aansluiting en variëteit in werkvormen van het nieuwe curriculum aan de hand van onderzoek. De werkvormen van het curriculum van de leerjaren 3 en 4 zijn op grond van de ervaringen met het nieuwe programma ook aangepast. Er wordt aangesloten bij meer vraagsturing voor de studenten. Dit betekent concreet dat het aantal vaste colleges is verminderd en er meer op de vraag van studenten wordt afgestemd. Uit de studentenpanels blijkt dat studenten de werkvormen positief waarderen. Ook het panel heeft van de studenten vernomen dat zij de gehanteerde werkvormen uitdagend en voldoende afwisselend vinden. Uit de Keuzegids Hoger Onderwijs 2006-2007 blijkt dat studenten positief oordelen over de werkvormen (score 7,1). Het panel stelt vast dat de opleiding beschikt over een helder didactisch concept. Ook heeft het panel vastgesteld dat de docenten dit concept kunnen verwoorden en hiernaar in de praktijk ook handelen. Voorts blijkt dat de basisscholen als medeopleider actief bij de uitvoering van het didactisch concept worden betrokken. Studenten oordelen overwegend positief over de gehanteerde werkvormen: het onderwijs is afwisselend en daagt de studenten uit zich actief op te stellen. Op grond hiervan beoordeelt het panel dit facet als ‘goed’.
Facet 2.8
Beoordeling en toetsing
Goed
Criteria - Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • Mede naar aanleiding van de visitatie in 2002 heeft de opleiding ijkpunten voor het hbo-niveau geformuleerd en een toetsbeleid ontwikkeld. De visie op toetsen is beschreven in het document Toetsbeleid (2004). In het toetsbeleid wordt een duidelijke koppeling gelegd met de visie op leren en opleiden, het toetsen van competenties en de verschillende niveaus en werkvormen. Belangrijk in dit kader is de ontwikkeling van authentiek toetsen. Authentiek toetsen betekent dat de student in beroepssituaties ofwel in beroepsrelevante situaties wordt getoetst. De werkplek waarin meerdere competenties (geïntegreerd) aan bod komen, vormt het uitgangspunt. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van simulaties en casussen. Door authentiek toetsen vindt een verschuiving van begeleiding en toetsing plaats van de hogeschool naar de basisschool. Zowel het effectieve handelen, de reflectie op basis van concepten als de reflectie op de beroepsidentiteit en de wijze waarop de student daar sturing aan geeft, worden gewogen op basis van (deels nog te ontwikkelen) objectieve criteria.
© NQA - visitatie Hogeschool Edith Stein / Onderwijscentrum Twente, Leraaropleiding Basisonderwijs
31
•
•
•
•
•
•
•
32
In het document Toetsbeleid wordt nader ingegaan op de vormen van toetsing. Werkplekbeoordelingen op basis van (geïntegreerde) competenties neemt een centrale plaats in. Daarnaast zijn portfolio, schriftelijke toetsen, casussen, presentaties en peer-assessments mogelijke toetsvormen. De keuze van de toetsvorm hangt af van de te behalen doelen. De opleiding werkt met prestatie-indicatoren om te beoordelen waar een student staat in zijn competentieontwikkeling. De prestatie-indicatoren voor het handelen vormen samen met de eisen aan de mate van reflectie de normen waarmee uiteindelijk het hbo-niveau wordt vastgesteld. Hiermee borgt de opleiding de samenhang tussen het handelen (de handen), de reflectie op theoretische kennis (het hoofd) en de reflectie op de beroepsidentiteit (het hart). Het toetsbeleid biedt kaders waarbinnen zowel de toets- als de curriculumontwikkeling verder gestalte krijgen. In 2005 is het toetsbeleid voor het nieuwe curriculum vertaald in een toetsplan. Hierin is vastgelegd wat getoetst wordt, welke toetsvormen worden gehanteerd en hoeveel toetsen wanneer plaatsvinden. In het toetsplan staat authentiek toetsen, het toetsen op de werkplek, centraal. Het aantal beoordelingsmomenten is teruggebracht. De wijze van toetsing is aangepast. Zo zijn alle stagebeoordelingen reeds omgezet naar de nieuwe competentiegerichte eindkwalificaties. In 2006 zijn bovendien procedures ontwikkeld voor de kwaliteitsborging van het opzetten, uitvoeren en evalueren van toetsen. Bij de ontwikkeling van toetsen wordt de hogeschool ondersteund door het CITO. De opleiding onderscheidt de volgende toetsvormen: T-toetsen, beoordeling van het handelen (stage-evaluaties en groot bezoek), presentaties, portfolio-opdrachten en voortgangsgesprekken (aan de hand van POP en portfolio). In het nieuwe curriculum wordt de theorie (basisschoolvakken en pedagogiek/onderwijskunde) getoetst aan de hand een digitale T-toets. In deze toets worden verschillende theoretische programmaonderdelen getoetst aan de hand van een casus. De toets wordt samengesteld door een toetsgroep die ook na afloop de resultaten analyseert om meer zicht te krijgen op de kwaliteit (betrouwbaarheid en validiteit). Op basis van de ter inzage gelegde toetsen en opdrachten stelt het panel vast dat de opleiding op adequate wijze toetst of studenten de leerdoelen hebben gerealiseerd. De toetsen zijn zorgvuldig geconstrueerd en bevatten voor de studenten duidelijke instructies. Voorts stelt het panel vast dat de opleiding recht doet aan het uitgangspunt van authentiek toetsen door zoveel mogelijk te werken met beschrijvingen van concrete situaties waarmee een leraar tijdens het uitoefenen van zijn beroep geconfronteerd wordt. De opleiding is verantwoordelijk voor de toetsen. Dit is van belang omdat authentiek toetsen met zich meebrengt dat er meer getoetst wordt op de basisschool, eventueel door of samen met de begeleiders van de basisschool. Dit vergt scholing van begeleiders en toetsontwikkelaars. De kwaliteit van de toetsen wordt bewaakt door de examencommissie.
© NQA - visitatie Hogeschool Edith Stein / Onderwijscentrum Twente, Leraaropleiding Basisonderwijs
•
•
•
•
•
•
Volgens de opleiding zijn de objectiviteit en validiteit van de toetscriteria nog niet volledig aantoonbaar en geborgd. Wel is voor alle toetsvormen de werkwijze in een procesbeschrijving vastgelegd in het kwaliteitshandboek. Ook is een toetsborgingsprocedure ontwikkeld waarbij ook externe beoordelaars een duidelijke functie vervullen. Werkgroepen en kwaliteitspanels houden scherpe controle op inhoud en kwaliteit van de toetsing. Studenten worden op de hoogte gesteld van de toetsvormen, de leerdoelen en de beoordelingscriteria door middel van studiehandleidingen. Soms wordt een proeftoets aangeboden. Volgens de studenten speelt meeliftgedrag geen rol van betekenis. Van de studenten wordt verwacht dat zij hun aandeel in een werkstuk verantwoorden. Ook houdt de begeleider de inbreng van individuele studenten in de gaten; daarnaast is het mogelijk een student uit de groep te zetten. Om de stagelessen van studenten te beoordelen is onder leiding van de lector ictrijke leeromgevingen onderzoek verricht naar de betrouwbaarheid, validiteit en bruikbaarheid van een toetsinstrument. Het onderzoeksverslag Beoordeling van competenties van PABO-studenten (2006) wijst uit dat het betrouwbaar en valide oordelen door opleidingsdocenten op basis van (video)beelden uit de praktijk geen eenvoudige zaak is. Naarmate opleidingsdocenten meer ervaring hebben als stagebegeleider en/of in het beoordelen met het toetsinstrument in de stagepraktijk, wordt de overeenstemming in hun oordelen hoger. Op basis van gedegen analyses bevat het rapport een groot aantal aanbevelingen om de kwaliteit van de stagebeoordeling te verbeteren. Het panel concludeert dat de opleiding veel belang hecht aan het verantwoord beoordelen van het handelen van studenten in de onderwijspraktijk. De uitkomsten van de kwaliteitspanels laten zien dat studenten de kwaliteit van de toetsen positief waarderen. Uit de HBO-Monitor 2005 blijkt dat 41% van de afgestudeerden vindt dat de cijfertoekenning voldoende streng is (landelijk 49%). Het oordeel over de wijze van toetsen en beoordelen wordt door 83% van de afgestudeerden positief beoordeeld (landelijk 77%). Het panel stelt vast dat de opleiding met het nieuwe toetsbeleid en het toetsplan een uitstekende basis heeft gelegd om de leervorderingen van studenten op adequate wijze te toetsen. Voorts past het uitgangspunt van authentiek toetsen goed bij het didactisch concept van de opleiding. Het aantal toetsen is teruggebracht en er zijn procedures ontwikkeld om de kwaliteit van de toetsen te borgen. Bovendien heeft het panel een positief oordeel over de toetsen die zij heeft ingezien. Op grond hiervan komt het panel tot het oordeel ‘goed’.
© NQA - visitatie Hogeschool Edith Stein / Onderwijscentrum Twente, Leraaropleiding Basisonderwijs
33
Onderwerp 3
Facet 3.1
Inzet van Personeel
Eisen hbo
Goed
Criteria - Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroepspraktijk. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De hogeschool hecht veel belang aan goed opgeleid personeel en wil een goed werkgever zijn door een goed werkklimaat en passende arbeidsvoorwaarden te bieden. Om dit te realiseren is het personeelsbeleid in 2004 aangepast met het ‘lerende team’ als concept. Het beleid is vastgelegd in de nota Integraal Personeelsbeleid (IPB) (2005). In het beleid wordt een duidelijke koppeling gemaakt tussen persoonlijke ontwikkeling en organisatiedoelstellingen. Het nieuwe personeelsbeleid geeft aanzet tot een zekere verzakelijking en een sterkere resultaatgerichtheid. • De hogeschool stimuleert dat medewerkers (blijven) beschikken over actuele kennis van hun vakgebied en zich in voldoende mate extern kunnen oriënteren en presenteren, bijvoorbeeld door het uitvoeren van onderzoek, het verzorgen van workshops, lesgeven in het buitenland en het schrijven van publicaties. Ook het inlenen van medewerkers van andere (onderwijs-) instellingen vindt de hogeschool verrijkend voor de eigen medewerkers. • Uit de CV’s van de docenten blijkt de binding met de beroepspraktijk. Veel docenten zijn afkomstig uit het primair onderwijs en ook bij de aantrekken van nieuwe docenten is dit een belangrijk aandachtspunt. • In lesobservaties bij docenten door het management krijgt de koppeling van de theorie aan de praktijk nadrukkelijk aandacht. • Medewerkers onderhouden contact met de beroepspraktijk via studiedagen en via contacten met stage- en opleidingsscholen. • Voor enkele programmaonderdelen wordt gebruik gemaakt van gastdocenten uit het werkveld. • Acht docenten zijn actief betrokken bij centrale kennisthema’s zoals die vorm krijgen binnen de kenniskringen en lectoraten (het lectoraat ict-rijke leeromgevingen en het lectoraat Implementatie onderwijsinnovatie). Het panel heeft vastgesteld dat de relatie van de docenten met de lectoren goed is. De verwachting is dat medio 2007 twee nieuwe lectoraten zullen starten. Daarnaast draagt ook de inzet van docenten in contractactiviteiten bij aan het vergroten van kennis en ervaring. • De kwaliteit van begeleiders op de werkplek (mentoren, IOB’ers en ISB’ers) wordt bewaakt door regelmatige scholing van begeleiders en evaluaties door studenten.
34
© NQA - visitatie Hogeschool Edith Stein / Onderwijscentrum Twente, Leraaropleiding Basisonderwijs
•
• •
Studenten worden in kwaliteitspanels bevraagd over de relatie tussen docenten en de beroepspraktijk. Hieruit blijkt dat de studenten tevreden zijn over de wijze waarop docenten inspelen op leervragen vanuit de praktijk. Zij zijn ook van mening dat de docenten het nadenken over hun handelen in de beroepspraktijk op een goede wijze stimuleren. Uit de Keuzegids Hoger Onderwijs 2006-2007 blijkt dat studenten positief oordelen over de docenten (score 7,0). Het panel vindt dat het personeel in staat is een duidelijke relatie te leggen tussen het onderwijs en de beroepspraktijk. Voorts heeft het panel vastgesteld dat de relatie met de lectoraten hecht is, waardoor de lectoraten een duidelijke meerwaarde voor het onderwijs hebben.
Facet 3.2
Kwantiteit personeel
Goed
Criteria - Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • Voldoende menskracht en middelen voor de uitvoering van het primaire proces is een bijzonder punt van aandacht. De hogeschool hanteert hiervoor een docent-student ratio van 1 op 20 als vuistregel. Dit is inclusief de tijd die docenten besteden aan innovatie en onderzoek. • Bij de HES/OCT zijn in totaal 122 personen werkzaam (94,5 fte’s) (peildatum 30/09/06), waarvan 65% voor onderwijstaken en 35% voor ondersteunende taken. Verder wordt ongeveer 5 fte’s door de hogeschool ingehuurd. Ruim de helft van het personeel heeft een parttime aanstelling. De opleiding schrijft in de zelfevaluatie dat er voldoende personeel beschikbaar is, gebaseerd op jaarlijkse berekeningen voor de begroting en de wenselijke docent-student ratio. De feitelijke ratio is thans 1 op 19,4. De docent-student ratio die enkel voor lesgevende en begeleidende taken van docenten beschikbaar is, bedraagt 1 op 25. • In de begroting zijn personele lasten gereserveerd voor projecten in verband met de verdere ontwikkeling van de initiële opleiding en de ontwikkeling van minoren. • Er wordt periodiek managementinformatie verzameld waarin ook de personele bezetting is opgenomen. Voorts heeft de opleiding een nieuw taakbelastingsbeleid ontwikkeld en ingevoerd. De invoering wordt begeleid door een monitorgroep. • Uit het Jaarverslag 2005 blijkt dat het ziekteverzuim rond de 5% schommelt. Onder het onderwijzend personeel is het verzuim iets hoger. Er wordt aan preventie gedaan door middel van gesprekken en coachingstrajecten. In de begroting zijn middelen gereserveerd voor vervanging van ziekteverzuim opgenomen. De prognose voor het ziekteverzuimpercentage ligt lager dan de streefnorm van 5%, namelijk 3,52%.
© NQA - visitatie Hogeschool Edith Stein / Onderwijscentrum Twente, Leraaropleiding Basisonderwijs
35
•
•
De werkdruk is hoog, maar niet te hoog. Uit onderzoek onder medewerkers blijkt dat vooral de fulltime medewerkers wat kritisch oordelen over de beschikbare tijd om hun werk af te kunnen maken. Kwaliteitspanels van studenten wijzen uit dat zij over alle jaren en alle trajecten positief oordelen over de beschikbaarheid van docenten.
Facet 3.3
Kwaliteit personeel
Goed
Criteria - Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • In 2004 is de interne structuur van de hogeschool ingrijpend gewijzigd. De docenten zijn allen werkzaam in Hengelo en ondergebracht bij een van drie regionale teams met een eigen werkgebied (Almelo, Enschede en Hengelo), met elk een eigen afdelingsmanager. Dit maakt het makkelijker een systematisch personeelsbeleid te voeren en te sturen op kwaliteit. Ook kunnen docenten door het werken in teamverband zorgdragen voor een goede afstemming van het programma en voor een goede afstemming op de wensen en behoeften van studenten. Voorts is met de invoering van drie regionale opleidingsteams de binding met de basisscholen versterkt. Daarnaast zijn er ‘brede’ vaksecties waar vakgenoten met elkaar vakinhoudelijke antwoorden formuleren op vragen vanuit de afdelingsteams. • Voor alle functies zijn competenties beschreven. Voor docenten gaat het om competenties als agogisch en vakdidactisch handelen, samenwerken, reflectie, onderwijsinnovatie en het verrichten van onderzoek. De functiebeschrijvingen worden gebruikt voor 360 graden feedbackgesprekken, het opstellen van POP’s, het werven van nieuwe medewerkers, scholingsactiviteiten en loopbaanbeleid. Via een jaarlijkse cyclus van functioneringsgesprekken wordt de ontwikkeling van teams en individuele medewerkers gestimuleerd. Hierbij wordt ook gebruik gemaakt van de uitkomsten van studentenenquêtes. Op basis van het functioneringsgesprek wordt met iedere medewerker een POP overeengekomen. Thans heeft iedere medewerker een up-todate POP, gebaseerd op een recent functioneringsgesprek. Op basis van een analyse van alle POP’s wordt bepaald welke opleidingsactiviteiten hogeschoolbreed en welke meer op individuele basis worden aangeboden. • Vijf docenten zijn actief betrokken bij een promotietraject of hebben een promotie achter de rug. Per januari 2007 start een nieuw promotieonderzoek. In verband met de uitbreiding van het aantal lectoraten worden meer promotieonderzoeken verwacht. In het Instellingsplan is de ambitie geformuleerd dat per 2010 minstens 10% van de medewerkers een promotietraject heeft gestart dan wel afgerond.
36
© NQA - visitatie Hogeschool Edith Stein / Onderwijscentrum Twente, Leraaropleiding Basisonderwijs
•
•
• •
•
Het panel stelt vast dat de docenten inhoudelijk en onderwijskundig gekwalificeerd zijn om het programma adequaat uit te voeren. Veel docenten hebben een onderwijskundige achtergrond. De docenten zijn verantwoordelijk voor het bijhouden van hun vakinhoudelijke competenties. Uit de kwaliteitspanels blijkt dat studenten tevreden zijn over de inhoudelijke deskundigheid van hun docenten en de wijze waarop de opleider begeleidt. Het panel heeft van studenten en alumni vernomen dat het contact met de docenten goed is. Zij zijn betrokken en zorgen voor een goede sfeer. Ook zijn de docenten inhoudelijk en didactisch goed onderlegd. Voorts worden docenten in de loop van de studie steeds meer als collega’s ervaren. Uit de HBO-Monitor 2005 blijkt dat 97% van de alumni positief oordeelt over de kwaliteit van de docenten (landelijk 90%). Edith Stein heeft in oktober 2006 een onderzoek onder medewerkers laten verrichten naar hun tevredenheid over werk, middelen, arbeidsvoorwaarden, samenwerking, communicatie, medezeggenschap, leiding van de hogeschool en het perspectief. Uit de resultaten blijkt dat de medewerkers over het algemeen tevreden zijn (gemiddelde score 6,72). Zij zijn het meest tevreden over hun werk, de middelen en het perspectief. Het minst tevreden zijn de medewerkers over de medezeggenschap, de leiding en de samenwerking. Het panel heeft de docenten tijdens het visitatiebezoek leren kennen als deskundig en betrokken. Het team heeft uitstraling en er wordt hard gewerkt met een duidelijke focus. Het panel concludeert dat de opleiding voldoende aandacht besteed aan de kwalificaties van de docenten.
Onderwerp 4
Facet 4.1
Voorzieningen
Materiële voorzieningen
Goed
Criteria - De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De hogeschool beschouwt materiële zaken als een belangrijke randvoorwaarde voor een goede opleiding. De fysieke leer- en werkomgeving is belangrijk voor studenten en medewerkers. Hieraan wordt veel aandacht besteed. De hogeschool voldoet aan de ARBO-verplichtingen en andere wettelijke eisen. Aan een nieuw meerjarenonderhoudsplan wordt gewerkt (huisvestings- en facilitair beleid). De hogeschool heeft de ambitie de huisvesting en de voorzieningen op het huidige niveau te handhaven.
© NQA - visitatie Hogeschool Edith Stein / Onderwijscentrum Twente, Leraaropleiding Basisonderwijs
37
•
• •
•
•
•
•
•
38
De opleiding beschikt over voldoende en passende leslokalen, studie- en projectruimten en studiecellen. Recent is er een nieuwe sportzaal gebouwd. Deze zaal biedt studenten goede omstandigheden om hun bevoegdheid lichamelijke opvoeding te behalen. Andere delen van het gebouw zijn onlangs gerenoveerd (onder andere het muzieklokaal en de restauratieve voorzieningen). Voorts is de aula omgebouwd tot een volwaardige theaterzaal. De hogeschool beschikt over een monumentale villa die in gebruik is als vergader- en kantoorruimte. De hogeschool en Expertis Onderwijsadviseurs hebben hun mediatheekvoorzieningen gebundeld in het studielandschap om tot een bredere collectie te komen. In het studielandschap kunnen studenten, docenten en het onderwijsveld terecht voor materialen, informatie, ondersteuning en advies. Mede vanwege de invoering van het nieuwe curriculum is het studielandschap aangepast om het gebruik te verbeteren. Het panel heeft vastgesteld dat het studielandschap modern is met een uitgebreide collectie boeken en tijdschriften, leermiddelen, video’s en educatieve software. Voor de studenten zijn adequate ict-voorzieningen beschikbaar. Voor iedere zes studenten is een pc beschikbaar. Het Intranet wordt intensief gebruikt, zowel als leermiddel als voor organisatorische zaken als het intekenen voor tentamens. De opleiding heeft de behoefte de ict-activiteiten meer planmatig te ontwikkelen. Daarom wordt gewerkt aan een nieuw ict-beleidsplan. Met de implementatie van het nieuwe curriculum is een digitaal studentenportret ontwikkeld. Hierin is alle informatie van de student digitaal beschikbaar, voor zowel de student als docent. Het biedt ook een platform voor toetsing en archivering. Op basis van het vernieuwde curriculum en de visie op opleiden ontwikkelt de hogeschool een multifunctionele leeromgeving (mlo). In deze leeromgeving werken studenten twee dagdelen per week. De ruimte voorziet in computerwerkplekken, individuele werkplekken, werkplekken voor groepen en plekken voor individuele en groepsbegeleiding. Bovendien zijn moderne audiovisuele middelen beschikbaar. Het panel heeft tijdens de rondleiding vastgesteld dat de materiële voorzieningen uitstekend zijn. Ook de studenten waarderen de voorzieningen positief. Uit de studentenpanels blijkt dat zij in het bijzonder waardering hebben voor het studielandschap, de ict-mogelijkheden en de sportzaal. Uit de Keuzegids Hoger Onderwijs 2006-2007 blijkt dat studenten positief oordelen over de faciliteiten (score 7,9). De gebouwen zijn gewaardeerd met de score 7,3. Uit de HBO-Monitor 2005 blijkt dat 90% van de alumni positief oordeelt over de huisvesting en 98% over de overige materiële voorzieningen.
© NQA - visitatie Hogeschool Edith Stein / Onderwijscentrum Twente, Leraaropleiding Basisonderwijs
Facet 4.2
Studiebegeleiding
Goed
Criteria - De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op de studievoortgang. - De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: studiebegeleiding • De begeleiding van studenten vindt plaats door docenten die behalve vakdocent ook opleider zijn. Zij begeleiden individuele studenten, zowel in de theorie als in de praktijk. De kwantiteit en kwaliteit van de begeleiding is uitgewerkt in richtlijnen voor het aantal stagebezoeken, het aantal voortgangsgesprekken per student en het aantal groepsconsultaties. De opleider heeft daarbij een aantal vaste stagescholen. Binnen deze scholen begeleidt de opleider alle studenten (ongeacht studiejaar en opleidingsvariant) die daar stage lopen. • De opleider volgt de persoonlijke ontwikkeling van de student aan de hand van zijn persoonlijk ontwikkelingsplan (POP). Een POP is een plan dat een beargumenteerde keuze aangeeft van de competenties waaraan op welk niveau gewerkt gaat worden. Voorts laat de student in zijn POP zien in welke mate er sprake is van zelfsturing. De studieloopbaanbegeleiding is ontwikkelingsgericht en verloopt in de loop van de studie van vooral docentsturing naar studentsturing. • Op de stageschool wordt de student begeleid door een mentor, een interne stagebegeleider of, als het een opleidingsschool betreft, een interne opleider. Het beleid van de hogeschool is erop gericht de samenwerking met de scholen op het gebied van begeleiding en beoordeling van studenten (verder) te intensiveren. De hogeschool investeert in het opleiden en begeleiden van begeleiders binnen scholen. De Werkgroep Opleidingscholen organiseert hiertoe onder andere vijf keer per jaar een bijeenkomst voor alle interne opleiders en begeleiders. Daarnaast worden bijeenkomsten voor mentoren georganiseerd. Uit deze activiteiten blijkt dat de hogeschool belang hecht aan het borgen van de kwaliteit van deze ‘medewerkers’. Het panel heeft van hen vernomen dat genoemde activiteiten in een behoefte voorzien en zij vinden dat zij goed op de hoogte worden gehouden van nieuwe ontwikkelingen binnen de opleiding. Het panel stelt vast dat de samenwerking met stage- en opleidingsscholen op het gebied van begeleiding en beoordeling goed verloopt. • Ook de decaan en de afdelingsmanagers spelen een rol in de studiebegeleiding. De decaan houdt zich bezig met de instroom en doorstroom van studenten en tussentijdse uitstroom. Daarnaast adviseert hij bij problemen rond zaken als studiefinanciering, het examenreglement en het afstudeerfonds. De afdelingsmanager coördineert het werk van de opleiders in de betreffende regio en adviseert studenten.
© NQA - visitatie Hogeschool Edith Stein / Onderwijscentrum Twente, Leraaropleiding Basisonderwijs
39
•
•
• •
Ook organiseert de afdelingsmanager een aantal malen per jaar een vergadering waarin de studieresultaten van alle studenten uit de betreffende regio worden besproken. De opleiding maakt gebruik van de mogelijkheid een bindend studieadvies uit te brengen. Er wordt nadrukkelijk gestreefd naar vroegtijdige selectie. De volgende normen worden voor het bindend studieadvies gehanteerd: er zijn na één jaar minimaal 40 EC behaald, de stage is met een voldoende beoordeeld en de reken/wiskunde en taaltoetsen zijn behaald. Over het algemeen zijn opleiders en werkveld van mening dat de juiste studenten zijn gestopt. De opleiding concludeert volgens panel dan ook terecht dat de gehanteerde selectiecriteria goed zijn. De opleiding heeft onlangs de begeleiding van studenten met studievertraging nader uitgewerkt in de notitie Begeleiding van studenten met een studievertraging (oktober 2006). Het voorziet in een plan ouderejaars studenten intensiever te volgen en hulp te bieden bij het afstuderen. De opleider biedt individuele begeleiding bij een vertraging van maximaal driekwart jaar. Hierbij wordt gebruik gemaakt van studiecontracten. Voor belangstellenden is er de mogelijkheid tot intervisie. De opleiding werkt aan het formuleren van een beleid voor studenten met een handicap (bijvoorbeeld een protocol voor studenten met dyslexie). Het panel heeft van de studenten vernomen dat de verschillende rollen die worden vervuld door docenten, opleidingen en begeleiders van de stagescholen duidelijk zijn en zij zijn tevreden over hun functioneren. Studenten hebben in het bijzonder waardering voor de frequente bezoeken van de opleider aan de stageschool gedurende het eerste studiejaar. Uit de kwaliteitspanels met studenten blijkt dat zij tevreden zijn over de kwaliteit van de begeleiders op de werkplek (beschikbaarheid en inhoudelijke deskundigheid). Uit de HBO-Monitor 2005 blijkt dat 92% van de alumni positief oordeelt over de studiebegeleiding (landelijk 82%).
informatievoorziening • Aan de start van elk opleidingsjaar is voor studenten de belangrijkste informatie beschikbaar in de vorm van het document Studeren op de Hogeschool Edith Stein en de handleiding van hun opleidingsfase. • Veel informatie wordt verspreid via de studentenportal op Intranet. Praktische informatie over lestijden, lesroosters, toetsroosters en tutorbijeenkomsten is beschikbaar via Intranet. Alle stagescholen hebben eveneens toegang tot Intranet waar zij informatie kunnen vinden over het programma en verschillende begeleidingsen beoordelingsinstrumenten kunnen raadplegen. Recent is de website van de hogeschool ingrijpend vernieuwd. • Tussentijdse mededelingen en informatie wordt gegeven via tweewekelijkse Studenteninfo. • De vorderingen van studenten zijn voor de opleiders beschikbaar via het digitale dossier van de student. • Het studentenvolgsysteem is vernieuwd (STOAS B&E). Hierdoor zijn voor studenten en docenten gegevens continu en beveiligd via internet online beschikbaar.
40
© NQA - visitatie Hogeschool Edith Stein / Onderwijscentrum Twente, Leraaropleiding Basisonderwijs
•
Uit de resultaten van de kwaliteitspanels blijkt dat studenten tevreden zijn over de informatievoorziening. Wel geven de studenten aan dat tentamencijfers niet altijd tijdig bekend zijn. Uit de Keuzegids Hoger Onderwijs 2006-2007 blijkt dat studenten positief oordelen over de communicatie (score 6,6).
Onderwerp 5
Facet 5.1
Interne kwaliteitzorg
Evaluatie resultaten
Goed
Criteria - De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • In het kwaliteitsdenken van de hogeschool staan twee vormen van kwaliteit centraal: onderwijskwaliteit en organisatiekwaliteit. Dit sluit aan bij de twee hoofddoelen voor kwaliteitszorg: (1) verantwoording en (2) verbetering of organisatie- en onderwijsontwikkeling. Het kader voor kwaliteitszorg wordt gevormd door het NVAOaccreditatiekader en het INK-managementmodel. Het motto is ‘de goede dingen goed doen’. • De hogeschool heeft de afgelopen tijd gewerkt aan de ontwikkeling en implementatie van een integraal systeem van kwaliteitszorg. Onderdelen van het systeem zijn een Kwaliteitshandboek en het Instellingsplan 2006-2010. In het Instellingsplan zijn de missie en de visie van de hogeschool vertaald in doelstellingen en ambities, zoveel mogelijk in de vorm van toetsbare doelstellingen met bijbehorende indicatoren. Zo wordt gestreefd naar minimaal 65% tevredenheid bij studenten, werkveld en alumni. In het Kwaliteitshandboek zijn de uitgangspunten van het kwaliteitsmanagementsysteem vastgelegd. Ook is geëxpliciteerd op welke wijze kwaliteit wordt gedefinieerd, georganiseerd en beheerd. Verder is beschreven hoe de opleiding evalueert en toetst of de beoogde resultaten worden gehaald, en hoe eventuele verbeterplannen worden opgesteld. Het Kwaliteitshandboek voorziet in een planning en controlcyclus, een systematische beschrijving van de belangrijkste processen van de hogeschool, en een ‘onderzoekshuis’ met een beschrijving van de wijze waarop de resultaten bij de diverse belanghebbenden in kaart worden gebracht. • Het kwaliteitsmanagementsysteem heeft een dynamisch karakter. Daarom houdt de hogeschool het systeem jaarlijks kritisch tegen het licht in de vorm van audits. • Onder het ‘onderzoekshuis’ wordt het geheel van onderzoeken onder de diverse belanghebbenden van de hogeschool verstaan. De volgende geledingen worden onderscheiden: studenten, werkveld, medewerkers en alumni. In het kwaliteitshandboek worden per belanghebbende bestaande en nieuw op te starten onderzoeken beschreven. Ook worden per belanghebbende de belangrijkste thema’s benoemd. Voor elke partij zijn de onderzoeken opgebouwd uit een (twee)jaarlijks breed onderzoek onder de gehele populatie, gecombineerd met een frequenter
© NQA - visitatie Hogeschool Edith Stein / Onderwijscentrum Twente, Leraaropleiding Basisonderwijs
41
•
•
diepteonderzoek/-gesprek op specifieke thema’s met een beperkte groep deelnemers. Het panel is van oordeel dat de opleiding op systematische wijze evalueert en dat alle belangrijke partijen aan de hand van de onderzoeken hun mening kunnen geven over het onderwijs en de organisatie. Uitkomsten van onderzoek worden gemonitord aan de hand van managementrapportages volgens een vast format op een aantal hoofdonderwerpen. Deze rapportages worden besproken in het MT. Eenmaal per kwartaal vindt een uitgebreide rapportage plaats. Basis voor de rapportages zijn de doelstellingen zoals deze zijn verwoord in het Instellingsplan en jaarplannen. De opleiding schrijft in de zelfevaluatie dat men steeds meer zicht heeft op het behalen van de gewenste resultaten. In het jaarverslag worden de prestaties jaarlijks toegelicht. Een managementinformatiesysteem waarmee via kwartaalrapportages de gewenste informatie wordt gegenereerd, is sinds najaar 2006 in gebruik.
Facet 5.2
Maatregelen tot verbetering
Voldoende
Criteria - De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De opleiding is in 2002 gevisiteerd door de visitatiecommissie lerarenopleiding primair onderwijs. Het oordeel van de visitatiecommissie was positief. Er werden twee formele tekortkomingen geconstateerd, namelijk de organisatiestructuur en de toetsing. Het panel stelt vast dat de opleiding beide tekortkomingen met succes heeft opgepakt. • In het proces van verbetering hecht de hogeschool waarde aan ‘externe reflectie’. Zo werkt de hogeschool samen met de Interactum-partners en is een proefvisitatie als leertraject ingericht. In dit kader vond in januari 2006 een tussenmeting plaats als onderdeel van het accreditatietraject. Op basis van de uitkomsten heeft de hogeschool een aantal speerpunten benoemd en verbeterd. Aansprekende verbeteringen zijn het sturen op toetsbare streefdoelen en verdere ontwikkeling van het kwaliteitszorgsysteem. • Voor het opzetten en uitvoeren van verbeteractiviteiten is in het Kwaliteitshandboek een procesbeschrijving opgenomen. Alle lopende en mogelijke verbeterpunten zijn gegroepeerd en geprioriteerd. Deze worden vastgelegd in innovatieplannen. De verbeteracties worden uitgevoerd door innovatiegroepen. Het panel vindt de innovatieplannen goed, maar de hierin opgenomen doelstellingen onvoldoende concreet (smart). • Analyses van evaluatieresultaten vormen onderdeel van het afwegingskader voor innovaties en verbeteractiviteiten. Dit is vastgelegd in het Activiteitenplan Onderwijsinnovatie 2005/2006 en het Activiteitenplan HES 2006/2007. Wel stelt de opleiding dat opvolging van analyses in de vorm van verbeteracties in beperkte mate
42
© NQA - visitatie Hogeschool Edith Stein / Onderwijscentrum Twente, Leraaropleiding Basisonderwijs
•
•
•
structureel gebeurt en in beperkte mate aantoonbaar is. Om deze aantoonbaarheid te vergroten en de implementatie te borgen is het verbeterbeleid onlangs vastgelegd in het Kwaliteitshandboek. De opleiding heeft de ambitie planmatiger en systematischer te werken aan kwaliteitsverbetering. Het voornemen is meer planmatig en meer resultaatgericht de PDCA-cyclus te doorlopen, zowel op het niveau van de totale organisatie als op het niveau van concrete verbeteractiviteiten. Het Jaarplan 2007 bevat een overzicht met jaardoelen. Het plan voorziet in activiteiten als het invoeren van een kwaliteitsborgingsysteem voor opleidingsscholen, het ontwikkelen en uitvoeren van masteropleidingen, tevredenheidsonderzoeken bij werkveld, studenten en alumni, uitbreiding van het aantal opleidingsscholen. Het panel heeft van studenten en alumni vernomen dat klachten door de opleiding serieus worden genomen en dat er vervolgens actie wordt ondernomen. Desalniettemin heeft het panel de indruk dat de formele kwaliteitszorg nog onvoldoende leeft bij de medewerkers. Wel is er volgens het panel sprake van voldoende kwaliteitsbewustzijn bij de medewerkers. Het panel concludeert dat de opleiding zowel op formele als informele wijze hard werkt aan verbetering van de kwaliteit van het onderwijs. De opleiding heeft ambitie en innovatiekracht en hecht aan kwaliteit. Het panel plaatst wel de kanttekening dat in de innovatieplannen de doelstellingen onvoldoende concreet zijn vastgelegd en dat de PCDA-cyclus nog niet optimaal wordt doorlopen. Vooral vanwege deze kanttekeningen komt het panel tot het oordeel ‘voldoende’.
Facet 5.3
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en het beroepenveld
Goed
Criteria - Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De hogeschool beschouwt de stakeholders van de opleiding niet alleen als bronnen van evaluatieresultaten, maar ook als gesprekspartners die rechtstreeks betrokken dienen te worden bij kwaliteitszorg. Daarom is er sprake van zowel kwantitatieve onderzoeken als kwaliteitsgesprekken. • De uitkomsten van evaluaties worden gepubliceerd in de OCT-post en indien relevant in de Studenteninfo. • De hogeschool stimuleert de actieve betrokkenheid van studenten bij de interne kwaliteitszorg. In 2005 zijn kwaliteitspanels voor studenten opgezet. De panels zijn georganiseerd in de vorm van gestructureerde gesprekken met een delegatie van studenten onder leiding van managers. De panels evalueren, met een minimum aan schriftelijke enquêtes, systematisch en periodiek de kwaliteit van het onderwijsaanbod, de uitvoering ervan en de voorzieningen.
© NQA - visitatie Hogeschool Edith Stein / Onderwijscentrum Twente, Leraaropleiding Basisonderwijs
43
•
•
•
•
•
•
44
De panels bieden studenten en medewerkers een platform om actuele kwesties, verbeterpunten en mogelijke oplossingen in te brengen en te bespreken. Het panel heeft van betrokkenen vernomen dat de kwaliteitspanels zeer waardevol worden gevonden. Studenten wordt ook gevraagd hun oordeel te geven in de vorm van studenttevredenheidsonderzoek. Medewerkers worden in staat gesteld hun mening te geven tijdens functioneringsgesprekken en teamoverleg. Ook kunnen zij hun mening kenbaar maken via medewerkerstevredenheidsonderzoek. Voorts zijn medewerkers (en de studenten) vertegenwoordigd in de medezeggenschapsraad (MR). De MR functioneert tevens als opleidingscommissie en levert op diverse gebieden gevraagd en ongevraagd advies. De MR is pro-actief betrokken bij besluitvorming. De opleiding betrekt het werkveld bij het onderwijs door overleg met onder andere de Raad van Advies. Deze raad telt 15 leden: bestuursmanagers, bovenschoolse directeuren en directeuren uit het primair onderwijs. In de Raad van Advies zijn alle denominaties in gelijke mate vertegenwoordigd. De raad heeft voor de hogeschool vooral een rol als klankbord. De afgelopen tijd is gesproken over onderwerpen als het lectoraat, zelfevaluatie en accreditatie, onderwijsbegeleiding, de nieuwe major-minor structuur en de beleidsagenda voor de komende jaren. Het panel heeft van een vertegenwoordiging van de Raad van Advies vernomen dat de opleiding op een constructieve wijze omgaat met hun inzichten en adviezen. Het panel heeft van een afvaardiging van het werkveld vernomen dat de opleiding op goede wijze contact onderhoudt met stagescholen in de regio, bijvoorbeeld in de vorm van studiemiddagen. Er is sprake van een echte dialoog en uitwisseling; de lijnen zijn kort. De opleiding is van plan een werkveldtevredenheidsonderzoek uit te voeren. De vragen hebben betrekking op onderwerpen als de communicatie van de hogeschool, het functioneren van de opleiders, de inrichting van stages, het functioneren van afgestudeerden, de samenwerking met de hogeschool en het imago van de hogeschool. In het kwaliteitshandboek is vastgelegd dat dit onderzoek tweejaarlijks wordt uitgevoerd. Het panel is van mening dat de ontwikkelde vragenlijst een goede basis biedt om dit onderzoek te verrichten. De opleiding heeft een alumnibeleid ontwikkeld en is in 2005/2006 met de uitvoering gestart. Het plan is tweemaal per jaar een alumnibijeenkomst te organiseren, onder andere om van gedachten te wisselen over de aansluiting tussen opleiding en beroepspraktijk. De eerste bijeenkomsten in de vorm van workshops zijn onlangs georganiseerd. Het panel heeft van de alumni vernomen dat de opkomst in eerste instantie wat is tegengevallen. De mening van de alumni over hun werkervaring en hun oordeel over de kwaliteit van de opleiding wordt in kaart gebracht aan de hand van de landelijke HBO-Monitor. Naast de standaardvragenlijst zijn op verzoek van de opleiding aan de alumni enkele aanvullende vragen voorgelegd over het realiseren van de competenties en over het belang dat de alumni aan de betreffende hechten voor de uitoefening van het beroep.
© NQA - visitatie Hogeschool Edith Stein / Onderwijscentrum Twente, Leraaropleiding Basisonderwijs
Onderwerp 6
Facet 6.1
Resultaten
Gerealiseerde niveau
Voldoende
Criteria - De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De opleiding wil dat studenten kwalificaties verwerven die hen in staat stellen om als beginnend leraar in het primair onderwijs te werken. Behalve pedagogische en didactische kennis en vaardigheden betreft dit ook kwalificaties op het gebied van het werken met kinderen en collega’s en binnen een onderwijsorganisatie. Om dit te monitoren worden studenten op verschillende momenten en op verschillende manieren getoetst. • Uit de HBO-Monitor 2005 blijkt dat de alumni die in het studiejaar 2003/2004 zijn afgestudeerd op alle aspecten van het onderdeel Kwalificatie (wat heeft men geleerd?) hoger scoren dan het landelijk gemiddelde. Zo is 85% van de afgestudeerden van mening dat de opleiding voldoende basis biedt om te starten op de arbeidsmarkt (landelijk 82%) en 94% vindt dat de opleiding voldoende basis biedt om competenties verder te ontwikkelen (landelijk 90%). De diepgang van de opleiding scoort met 49% hoger dan het landelijk gemiddelde (41%). Voorts is 97% van de alumni van mening dat het functieniveau past bij het opleidingsniveau (landelijk 96%) en eveneens 97% vindt dat de aansluiting tussen opleiding en werk voldoende is (landelijk 91%). Het panel concludeert dat de opleiding gemiddeld goed scoort in de aansluiting van het programma op het beroep van leraar. • De opleiding heeft in de HBO-Monitor 2005 een aantal aanvullende vragen laten opnemen over de mate waarin de beoogde competenties zijn gerealiseerd en het belang dat de alumni aan de competenties hechten. Uit de resultaten blijkt dat de alumni op praktisch alle aspecten vinden dat de opleiding hen (redelijk) goed heeft voorbereid. Ronduit goed scoren de vragen over sturing van de professionele ontwikkeling. Alumni hechten hieraan ook veel belang. Ook aspecten als het uitvoeren van lessen, afstemmen met leerlijnen en kerndoelen en het gebruik van methodisch materiaal worden positief beoordeeld. Aspecten waarbij planning en planmatig handelen een rol spelen (bijvoorbeeld het opstellen van handelingsplannen), scoren minder goed. Daarnaast vinden relatief veel alumni de voorbereiding door de opleiding op de communicatie met ouders en met externe deskundigen (bijvoorbeeld Jeugdzorg) beter kan. • Uit het verslag van een alumnibijeenkomst waarin de uitkomsten van de HBO-Monitor centraal stonden, blijkt dat de aanwezige alumni de uitkomsten onderschrijven. • Afgestudeerden zijn veelal werkzaam in de onderbouw en bovenbouw van het basisonderwijs. Het panel heeft van hen vernomen dat zij tevreden zijn over de genoten opleiding en dat de opleiding goed aansluit bij de eisen die het werkveld stelt. Zij zijn als beginnend beroepsbeoefenaar voldoende toegerust.
© NQA - visitatie Hogeschool Edith Stein / Onderwijscentrum Twente, Leraaropleiding Basisonderwijs
45
•
• •
•
•
46
Ook benadrukken zij nadrukkelijk dat het niveau van de opleiding goed is (‘geen concessies aan kwaliteit’). Voorts vinden de alumni dat het werk ook zeker hboniveau vereist en dat de opleiding dat hen ook biedt: je bent verantwoordelijk voor een groep kinderen, moet je handelen kunnen verantwoorden, moet kunnen organiseren en moet theorie kunnen toepassen. De alumni plaatsen ook een enkele kanttekening: meer aandacht voor de ontwikkeling van kleuters, het voeren van oudergesprekken, samenwerking met oudere collega’s en voor het opstellen en werken met handelingsplannen is gewenst. Ook de vertegenwoordigers van het werkveld oordelen positief over de kwaliteit van de opleiding. De opleiding heeft een duidelijk onderwijskundig profiel dat stimulerend werkt en aansluit op de praktijk. Het niveau van de afgestudeerden is zeker toereikend om als beginnend leerkracht aan de slag te gaan. Zij zijn breed inzetbaar, theoretisch goed onderlegd en gewend te reflecteren. Wel stelt het werkveld vast dat er sprake is van verschillen; met name afgestudeerden met een mbo-achtergrond zijn conceptueel minder sterk. Uit het Imago onderzoek 2004 blijkt dat 80% van de afgestudeerden vindt dat het interdenominatieve karakter in de opleiding zichtbaar is. Het panel is van mening dat de inhoud van de afstudeerscripties (meesterproeven) erg breed is met weinig focus. De verslagen zijn omvangrijk, weinig verdiepend en bevatten weinig theorie. De afstudeerverslagen vormen geen bewijs van startbekwaamheid en kunnen niet worden beschouwd als ‘het meesterstuk’. De opleiding onderkent dat en werkt daarom aan aanpassing van de opzet van de meesterproef (zie facet 2.1). De beschikbare meesterproeven bieden de studenten niet de gelegenheid te tonen wat het gerealiseerde niveau is. Om meer zicht te krijgen op het gerealiseerd niveau heeft het panel extra documentatie opgevraagd die als direct bewijsmateriaal kan dienen voor het afstudeerniveau van de huidige studenten. Op basis van verslagen van het programmaonderdeel Vakkundig uit het huidige vierde jaar waarin de nadruk ligt op vakdidactische competenties (alle zeven onderscheiden vakgebieden zijn in de steekproef vertegenwoordigd) stelt het panel vast dat de verslagen goed zijn opgebouwd. Alle verslagen bevatten een beschrijving van de persoonlijke leerdoelen, een beschrijving van de beginsituatie, een evaluatie en reflectie. Ook worden de gebruikte bronnen vermeld. De kern van de verslagen wordt gevormd door een uitgewerkte lessenserie. Het panel stelt vast dat het niveau van de leerdoelen en uitwerking ervan in de lessenseries zeker voldoende is. Wel blijkt dat de kwaliteit van reflectie in de verslagen wisselend is. Ook de koppeling tussen theorie en praktijk is niet altijd even helder beschreven. Het panel concludeert dat alumni tevreden zijn over de aansluiting tussen opleiding en beroepspraktijk. Meer aandacht voor planning, planmatig handelen en communicatie met externen voorziet echter in een behoefte. Het werkveld is in grote lijnen tevreden over het functioneren van de alumni. Op grond van de verslagen van het programmaonderdeel Vakkundig stelt het panel vast dat de alumni vakdidactisch competent zijn. Wel is de kwaliteit van deze verslagen wat wisselend. Vanwege genoemde kanttekeningen komt het panel tot het oordeel ‘voldoende’.
© NQA - visitatie Hogeschool Edith Stein / Onderwijscentrum Twente, Leraaropleiding Basisonderwijs
Facet 6.2
Onderwijsrendement
Voldoende
Criteria - Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. - Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De opleiding heeft in het Instellingsplan 2006-2010 streefcijfers geformuleerd voor het opleidingsrendement. De uitval na één jaar is gesteld op maximaal 30%. Het rendement voor de hoofdfase is gesteld op 90% en het beoogde opleidingsrendement na vijf jaar op minimaal 62%. De gemiddelde verblijfsduur van gediplomeerden is maximaal 50 maanden. De opleiding hecht veel waarde aan een goede vroegtijdige selectie om de uitstroom in de hoofdfase zo gering mogelijk te laten zijn en om studiestakers een vroege mogelijkheid te bieden een andere studie te kiezen. In de loop van het studiejaar 2006/2007 zullen de streefcijfers nader gepreciseerd worden. • Uit de cijfers blijkt dat de uitval na één jaar gemiddeld 41,5% bedraagt; voor de deeltijdopleiding geldt een uitval van 52,0%. Met name studenten met een mbodiploma lopen een grote kans voortijdig uit te vallen. De verblijfsduur van studiestakers is gemiddeld 16,4 maanden. • Uit het Jaarverslag 2005 blijkt dat 17% van de studenten hun propedeuse binnen een jaar heeft behaald. Dit is minder dan in voorgaande jaren. Na een jaar heeft 31% van de studenten de opleiding voortijdig verlaten. Verder blijkt dat in 2005 van de gediplomeerden 15% langer dan 5 jaar over de opleiding heeft gedaan. • De opleiding schrijft in de zelfevaluatie over het onderwijsrendement dat het totale rendement hoger is dan hbo-totaal, maar lager dan het landelijk gemiddelde rendement van de opleidingen leraar primair onderwijs. Dit wordt volgens de opleiding mede veroorzaakt door de relatief hoge uitval in het eerste jaar als gevolg van selectie. Volgens de opleiding is het totale rendement acceptabel, maar het kan beter. • De opleiding heeft een analyse gemaakt van de uitval in de propedeuse. Veel voorkomende redenen van vertrek zijn motivatieproblemen, verkeerde studiekeuze, het curriculum, de zwaarte van de theorie en stageproblemen. Volgens de opleiders zijn de 'juiste' studenten met de studie gestopt. Om het uitvalpercentage te verlagen streeft de opleiding naar versterking van de aansluiting van het nieuwe curriculum op de opleiding mbo-onderwijsassistent en wordt de voorlichting kritisch bekeken. • De uitval zal vanaf oktober 2007 maandelijks worden geanalyseerd. Ook wordt een vergelijking gemaakt van de ontwikkeling bij andere PABO’s. • De opleiding schrijft in de Managementrapportage HES/OCT (november 2006) dat de uitval in de propedeuse van zowel de voltijd als deeltijd in het cohort 2005 fors is gestegen en fors hoger is dan het streefcijfer van maximaal 30%. De toegenomen uitval bij voltijd als deeltijd doet zich vooral voor bij studenten met een mbovooropleiding (de uitval bij onderwijsassistenten is beduidend minder hoog, namelijk
© NQA - visitatie Hogeschool Edith Stein / Onderwijscentrum Twente, Leraaropleiding Basisonderwijs
47
• •
•
•
•
•
48
38% van de instroom ten opzichte van 73% van de instroom van studenten met en andere mbo-opleiding). Uit nadere analyses is gebleken dat bij mbo-studenten vooral het curriculum en de theoretische zwaarte de aanleiding zijn geweest om te stoppen. Over het algemeen zijn opleiders en werkveld van mening dat de juiste studenten zijn gestopt. Het rendement na vier jaar van de voltijdopleiding is voor het cohort 2002 52%; voor de deeltijd en duaal respectievelijk 24% en 60%. Het rendement na vijf jaar is voor het cohort 2001 iets gestegen ten opzichte van het cohort 2000, maar is nog niet op het niveau dat de opleiding zich ten doel heeft gesteld. De opleiding schrijft het lage rendement toe aan onder meer de gespannen situatie op de arbeidsmarkt; veel studenten kregen nog voor het afstuderen een baan aangeboden. Vanaf 2005/2006 is er een plan beschikbaar om ouderejaars extra te begeleiden met het oog op de studievoortgang. De instroom van nieuwe studenten daalde in 2005 met ruim 10% ten opzichte van 2004. De daling was vooral het gevolg van de lagere instroom van deeltijdstudenten. Dit is een landelijke trend. Het totale aantal studenten daalde hierdoor in 2005 met 3% naar 1170 studenten. In de Managementrapportage HES/OCT (november 2006) wordt vermeld dat het aantal studenten afneemt door minder instroom van deeltijdstudenten. Daarom zal voorjaar 2007 een beslissing worden genomen over de wijze waarop de deeltijdopleiding wordt voortgezet. De instroom van de voltijdopleiding is gelijk aan voorgaande jaren en er wordt op termijn geen groei verwacht. Uit cijfers van de HBO-raad (bron: website met kengetallen) blijkt dat het gemiddelde opleidingsrendement na 5 jaar overeenkomt met het landelijk gemiddelde of iets lager is (gemiddeld 58,3% versus 61,5%). Dit geldt eveneens voor het rendement van de opleiding na 8 jaar (gemiddeld 64,6% versus 66,0%). De gemiddelde studieduur van afgestudeerden van de opleiding is enkele maanden langer dan het landelijk gemiddelde (48,9 maanden versus 45,4 maanden). Het panel stelt vast dat de opleiding duidelijke en ambitieuze streefcijfers heeft vastgesteld. De feitelijke rendementen wijzen uit dat de beoogde streefcijfers niet altijd worden gerealiseerd. Met name de uitval is te hoog. De opleiding heeft hiervan nadrukkelijk notie genomen en heeft de oorzaken op gedegen wijze in kaart gebracht. Ook houdt de opleiding ten aanzien van de uitval vinger aan de pols. Voorts blijkt dat de feitelijke rendementen in grote lijnen overeenkomen met de landelijk gemiddelden van de lerarenopleidingen primair onderwijs. Op grond hiervan komt het panel tot het oordeel ‘voldoende’.
© NQA - visitatie Hogeschool Edith Stein / Onderwijscentrum Twente, Leraaropleiding Basisonderwijs
Deel C: Bijlagen
© NQA - visitatie Hogeschool Edith Stein / Onderwijscentrum Twente, Leraaropleiding Basisonderwijs
49
Bijlage 1:
50
Onafhankelijkheidsverklaring panelleden
© NQA - visitatie Hogeschool Edith Stein / Onderwijscentrum Twente, Leraaropleiding Basisonderwijs
© NQA - visitatie Hogeschool Edith Stein / Onderwijscentrum Twente, Leraaropleiding Basisonderwijs
51
52
© NQA - visitatie Hogeschool Edith Stein / Onderwijscentrum Twente, Leraaropleiding Basisonderwijs
© NQA - visitatie Hogeschool Edith Stein / Onderwijscentrum Twente, Leraaropleiding Basisonderwijs
53
54
© NQA - visitatie Hogeschool Edith Stein / Onderwijscentrum Twente, Leraaropleiding Basisonderwijs
Bijlage 2:
Deskundigheden panelleden
Relevante werkvelddeskundigheid
X
X
Vakdeskundigheid: Vertrouwd met meest recente ontwikkelingen Vakdeskundigheid: Vertrouwd met lesgeven en beoordeling en toetsing minstens op niveau/oriëntatie te beoordelen opleiding Onderwijsdeskundigheid
X
X
X
X
X
X
Studentgebonden deskundigheid Visitatiedeskundigheid
Panellid NQA: De heer drs. G.J.H. Vermeulen
Panellid student: mevrouw M.C. Burggraaff
Panellid domein: De heer dr. G.A. van de Watering
Panellid: De heer prof. dr. M.J.M. Vermeulen
Deskundigheid cf. Protocol VBI’s; 22 augustus 2005
X X
X
X
X
Nadere informatie over de achtergronden van de panelleden:
De heer prof. dr. M.J. M. Vermeulen De heer Vermeulen is ingezet als panellid vanwege zijn zeer brede en ook internationale deskundigheid op het gebied van onderwijs in al zijn aspecten. De heer Vermeulen heeft ervaring als docent, daarnaast was hij betrokken bij beleidsonderzoek en -advies op het gebied van onderwijs(-organisatie en -stelsel). De heer Vermeulen heeft werkervaring op het gebied van stelsel- en organisatievraagstukken in Centraal- en Oost-Europa en in Zuid Afrika. Hij neemt zeer regelmatig in de Verenigde Staten deel aan congressen en symposia op dit gebied. De heer Vermeulen is naast zijn werk onder meer lid van het - dagelijks bestuur van de Stichting Beroepskwaliteit Leraren (SBL) - de raad van Advies van het ITS/Nijmegen en - de raad van toezicht van de Stichting Signum in ’s-Hertogenbosch (kinderopvang en primair onderwijs in ’s-Hertogenbosch en omgeving). Tot slot is hij vast columnist van het Onderwijsblad.
© NQA - visitatie Hogeschool Edith Stein / Onderwijscentrum Twente, Leraaropleiding Basisonderwijs
55
Opleiding: 1978 1982 1987 1996
Atheneum-A Nieuwe Leraren Opleiding Maatschappijleer/geschiedenis, Möllerinstituut Tilburg Sociologie, specialisatie Onderwijssociologie, Katholieke Universiteit Brabant Promotie aan de Universiteit van Amsterdam, dissertatie ‘Human Capital in the Hinterland’
Werkervaring: 1982 – 1987 1987 – 1992 1992 – 2002 1998 – heden 1999 – heden 2002 – 2006 2002 – heden 2005 – heden 2007 – heden
Docent maatschappijleer en sociologie in het middelbaar en hoger beroepsonderwijs Onderzoeker/projectleider bij TNO beleidsstudies en bij de Erasmusuniversiteit Senior onderzoeker/hoofd afdeling onderwijsonderzoek bij het IVA-Tilburg. Academic Director masterprogramma Management in Education bij de TiasNimbas Businessschool aan de (Universiteit van Tilburg) (nevenfunctie) Academic Director van de opleiding Strategisch Management in Onderwijs en Educatie bij TiasNimbas (Universiteit van Tilburg). hoogleraar-directeur van het Ruud de Moor Centrum voor professionalisering van onderwijsgevenden van de Open Universiteit Nederland Hoogleraar onderwijssociologie, leerstoel scholing en arbeidsmarkt bij de Open Universiteit Directeur IVA Tilburg Hoogleraar onderwijssociologie Universiteit van Tilburg, leerstoel Beroepsvormingsprocessen in de onderwijssector
De heer dr. G.A. van de Watering De heer Van de Watering is voornamelijk ingezet vanwege zijn ervaring en zijn domeindeskundigheid. De heer Van de Watering heeft talloze jaren ervaring als docent in het beroepsonderwijs. Daarnaast heeft hij vanuit opleiding en werkervaring ruime kennis van het (hoger) onderwijs en onderwijsprocessen (specialisatie toetsing). De heer Van de Watering heeft vanuit opleiding en werkervaring kennis van de accreditatiesystematiek, daarnaast is hij voor deze visitatie aanvullend individueel geïnstrueerd over het accreditatieproces in het hoger onderwijs en over de werkwijze van NQA. Opleiding: 1986 – 1991 1991 – 1994 2006
docentenakte elektrotechniek PTH Eindhoven Onderwijskunde (KUN) Promotie aan de Universiteit Maastricht, dissertatie ‘Assessment in constructivist learning environments’
Werkervaring: Tussen 1993 – 1994 en 1997 – 1998 docent in onderwijskundige vakken aan de Pedagogische Technische Hogeschool 1994 – 1998 docent omgangskunde in het Middelbaar Beroepsonderwijs (afdeling verpleging) 1998 – 2000 stafmedewerker kwaliteit van toetsing in het Middelbaar beroepsonderwijs
56
© NQA - visitatie Hogeschool Edith Stein / Onderwijscentrum Twente, Leraaropleiding Basisonderwijs
08/00 – heden Universitair docent/onderwijskundige Universiteit Maastricht projectleider Rechten on line: Juridische studie- en toetsvaardigheden projectleider Ruim baan voor talent: Selectie van studenten in de engelstalige masteropledingen, projecteleider i.o. van Universiteit Tilburg: Ontwikkeling kwaliteitszorg toetsing (bij de faculteiten rechten en economie) 05/06 – heden Onderwijskundig medewerker Technische Universiteit Eindhoven
Panellid student mevrouw M.C. Burggraaff Mevrouw Burggraaff is ingezet als panellid student. Zij is derdejaars student aan de Pabo Marnix Academie Utrecht. Mevrouw Burggraaff beschikt over studentgebonden deskundigheden met betrekking tot de studielast, de onderwijsaanpak, de voorzieningen en de kwaliteitszorg bij opleidingen. Qua leeftijd is zij representatief voor de primaire doelgroep van de opleiding. Voor deze visitatie is zij individueel geïnstrueerd over accreditatie in het hoger onderwijs en de werkwijze van NQA. Opleiding: 09/98 – 06/02 Christelijke mavo Irminloo 09/02 – 06/05 ROC ASA, Onderwijsassistent, niveau 4 09/05 – heden PC Hogeschool Marnix Academie, Leraren Opleiding voor het basisonderwijs (versneld traject) Werkervaring: 2002 – nu Verschillende stages in het basisonderwijs. 02/06 – nu Invaller bij verschillende kinderdagverblijven.
Panellid de heer drs. G.J.H. Vermeulen (NQA-auditor) De heer Vermeulen is ingezet als NQA-auditor. Hij heeft ruime ervaring met visiteren in bijna alle sectoren van het hbo. Hij heeft bij Lloyd’s auditcursussen gevolgd. Verder heeft hij ruime ervaring als onderzoeker op het gebied van onderwijs en arbeidsmarkt. Opleiding: 1969 – 1976 1976 – 1983
Atheneum B Doctoraal Psychologie KU Nijmegen
Werkervaring: 1980 – 1982 1984 – 1990 1990 – 1995 1995 – 2003
Studentassistent Bureau Studentenpsychologen Technische Hogeschool Eindhoven Onderzoeker ITS Nijmegen op het gebied van onderwijsongelijkheid en -kansen Beleidsonderzoeker B&A Groep Den Haag Beleidsmedewerker kwaliteitszorg HBO-raad; secretaris en projectleider diverse visitatiecommissies Vanaf januari 2004 NQA Cursussen: 1991 1998 2003 2003
Cursus beleidsonderzoek en -advies Cursus INK EFQM-auditor Thymos cursussen Verzakelijking en Adviesvaardigheden Training Auditor Hoger Onderwijs NQA i.s.m. Lloyd’s Register
© NQA - visitatie Hogeschool Edith Stein / Onderwijscentrum Twente, Leraaropleiding Basisonderwijs
57
58
© NQA - visitatie Hogeschool Edith Stein / Onderwijscentrum Twente, Leraaropleiding Basisonderwijs
Bijlage 3:
Bezoekprogramma
Programma visitatie Hogeschool Edith Stein/OCT 24 november 2006 TIJD
ACTIVITEIT
8.30–10.00
Het visitatiepanel installeert zich in de eigen werkruimte en heeft gelegenheid tot documentstudie. Kort welkom door voorzitter CvB(opdrachtgever) 10.00-10.45 Gesprek met opleidingsmanagement Deelnemers auditee: opleidingsmanagement 10.45-11.00 Mogelijkheid voor onderlinge afstemming. 11.00-12.00 Gesprek met studenten Deelnemers auditee: dwarsdoorsnede van de studentenpopulatie van ca 12 studenten 12.00-12.15 Mogelijkheid voor onderlinge afstemming. 12.15-13.15 Gesprek met docenten & lector Deelnemers auditee: 8 docenten en lector ict-rijke leeromgevingen 13.15-14.15 Lunch en mogelijkheid voor onderlinge afstemming 14.15-15.00 Gesprek met werkveld Deelnemers auditee: 6 personen; waaronder lid Raad van Advies, ISB’ers, IOB’er, mentor en directeur van stagescholen. 15.00-15.15 Mogelijkheid voor onderlinge afstemming. 15.15-16.00 Gesprek met alumni Deelnemers auditee: 6 alumni met enkele jaren werkervaring 16.00-17.00 Onderling beraad en raadplegen documenten 17.00-17.30 Aanvullend en afrondend gesprek met opleidingsmanagement Deelnemers auditee: opdrachtgever en opleidingsmanagement
© NQA - visitatie Hogeschool Edith Stein / Onderwijscentrum Twente, Leraaropleiding Basisonderwijs
59
Overzicht deelnemers visitatie Hogeschool Edith Stein 24 november 2006 TIJD
ACTIVITEIT
AUDITEES
08.30 – 10.00
Het visitatiepanel installeert zich in de eigen werkruimte en heeft gelegenheid tot documentstudie.
Kort welkom door Henk Mulders voorzitter College van Bestuur (opdrachtgever )
10.00 – 10.45
Gesprek met opleidingsmanagement
Inge Sterenborg – directeur Gabi Brühne – afdelingsmanager Enschede Ria Glaser – afdelingsmanager Almelo Ben Snijders – afdelingsmanager Hengelo Mogelijkheid voor onderlinge afstemming
10.45 – 11.00 11.00 – 12.00
12.00 – 12.15 12.15 - 13.15
13.15 – 14.15 14.15 - 15.00
15.00 – 15.15 15.15 - 16.00
16.00 – 17.00 17.00 – 17.30
60
Gesprek met studenten
1. Caroline Oonk (DH4A) 2. Ellen Freriksen (VE4B, lid MR) 3. Gerco Jaspers Focks (VH4B, lid MR) 4. Linda Evers (VH3B) 5. Gulsum Karakoc (VA3B) 6. Marleen Baalhuis (VH3A) 7. Jolien Schulte, (VH2S) 8. Marieke Fikken (VE2C) 9. Gijsbert Kuipers (VE1A) 10. Anouk van der Kuil (VE1O) 11. Justin Brinkhuis (VE1A) 12. Marion Krooshoop (VA2F) Mogelijkheid voor onderlinge afstemming
Gesprek met docenten & lector
1. Ellen vd Berg (lector ict-rijke leeromgevingen) 2. Christine Kemmeren, docent Nederlands 3. Truus Even, docent informatica 4. Maurizio Bidoggia, docent rekenen / wiskunde 5. Edmée Suasso, docent onderwijskunde 6. Everard Stege, docent levensbeschouwing 7. Elsbeth Ruiterkamp, docent onderwijskunde 8. Paul Stuit, docent geschiedenis/maatschappijleer 9. Pieter Blanken, docent tekenen Lunch en mogelijkheid voor onderlinge afstemming
Gesprek met werkveld
1.
Maike Leuverink (Interne stagebegeleider; Prof Casimirschool te Borne) 2. Monique Mos (Interne stagebegeleider; Sint Jan te Enschede ) 3. Herman Slot (Voorzitter CvB; VCPO Centraal Twente, lid Raad van Advies) 4. Pascal Vliegen (Directeur; De Beemd te Almelo) 5. Annette ter Borg (mentor, Hengelose Schoolvereniging te Hengelo 6. Lanneke van Staalduinen (plv directeur, Op den Akker te Haaksbergen) Mogelijkheid voor onderlinge afstemming
Gesprek met alumni
1. 2. 3. 4.
Maaike Ebbekink Bas Slot Aafke Slotman Danielle Meijerink 5. Anouk Kolthof. 6. Inger Roenhorst Onderling beraad en raadplegen documenten Aanvullend en afrondend gesprek met Zie boven opleidingsmanagement
© NQA - visitatie Hogeschool Edith Stein / Onderwijscentrum Twente, Leraaropleiding Basisonderwijs
Bijlage 4:
Overzichtslijst van door de opleiding ter inzage gelegd materiaal
Materiaal dat ter plaatse beschikbaar is of digitaal beschikbaar gesteld wordt: Materiaal Onderwerp/facet Beleidsdocumenten (op opleidings- en hogeschoolniveau) 5 kwaliteitszorg organisatie 3 personeelsbeleid (o.a. functie- en kwalificatieprofielen, documentatie over functioneren en professionaliseren) 2 onderwijsbeleid en toetsbeleid 5, 6 rendementsbeleid Evaluatierapporten/ -resultaten (zowel intern als extern 2, 3.3, 4, 5, 6.2 onderzoek) Inclusief de meetinstrumenten Onderwijs- en examenregeling Beoogde eindkwalificaties 1 Beroepsprofiel of vergelijkbaar document 1 Studiegids 2, 4.2 Overzicht van het programma (voor elke variant en locatie) 2 inclusief studiepunten Overzicht van personeel (kwalificaties van docenten) 3.1 Kengetallen 6.1 Materiaal Onderwerp/facet 2 Curriculummateriaal: modulehandleidingen stage/afstudeerhandleidingen boekenlijst projectopdrachten deficiëntieprogramma’s studieboeken readers Toetsen, portfolio’s en assessments, inclusief beoordelingen 2.8, 6.2 Afstudeerproducten, inclusief beoordelingen 6.2 Stageverslagen, inclusief beoordelingen 2.8
© NQA - visitatie Hogeschool Edith Stein / Onderwijscentrum Twente, Leraaropleiding Basisonderwijs
61
62
© NQA - visitatie Hogeschool Edith Stein / Onderwijscentrum Twente, Leraaropleiding Basisonderwijs
Toelichting op de algemene lijst van materialen:
De meest recente Onderwijs- en examenregeling De meest recente voorlichtingsbrochure en overig voorlichtingsmateriaal Beleidsdocumenten van de opleiding waaruit in kwalitatieve en kwantitatieve zin blijkt hoe in de afgelopen jaren aan de opleiding gestalte is gegeven en welk beleid haar voor de komende jaren voor ogen staat (onder andere het instellingsplan). Eventuele relevante (beleids)documenten die na de afronding van het zelfevaluatierapport zijn verschenen Recente evaluatierapporten van (aspecten van) het onderwijs, zoals verslagen van gecommitteerden, evaluaties door studenten en docenten, module-evaluaties, studenten tevredenheidsonderzoek. Een representatieve selectie uit het studiemateriaal waarmee u werkt, zoals: cursusboeken, readers, studieboeken, moduleboeken, studiehandleidingen literatuurlijst en boekenlijst Een representatieve set van stageverslagen, plus de beoordeling daarvan. Zowel verslagen die als voldoende zijn beoordeeld als verslagen die als onvoldoende zijn beoordeeld. Een representatieve set van beoordelingsmateriaal die het (eind)niveau weerspiegelen dat docenten van studenten verwachten: vraagstellingen toetsen opdrachten Een representatieve set van afstudeerwerkstukken (minimaal 10) plus de beoordeling daarvan. Daarnaast een overzicht van de laatste 25 afstudeerwerkstukken (titel + korte beschrijving van de inhoud) met de beoordeling van de werkstukken. Documentatie over het (geautomatiseerde) studievoortgangsregistratiesysteem, met bij voorkeur een uitdraai als voorbeeld Informatie over het interne kwaliteitszorgsysteem. Informatie over onder andere de organisatie van de opleiding en de plaats ervan in de hogeschool (voor zover niet in het zelfevaluatierapport beschreven), het personeelsbeleid (onder andere een uitgewerkt voorbeeld van een functioneringsverslag en het scholingsplan) relevante overlegorganen (bijvoorbeeld notulen opleidingscommissie, werkveldcommissie Overzicht van externe contacten en aard van die contacten Beknopte CV’s van docenten met overzicht van meest recente relevante werkervaring en relevante (bij)scholing Documenten waar de opleiding in het zelfevaluatierapport naar verwijst.
© NQA - visitatie Hogeschool Edith Stein / Onderwijscentrum Twente, Leraaropleiding Basisonderwijs
63