Management en organisatie Examennummer: 99184 Datum: 29 juni 2013 Tijd: 10:00 uur - 11:30 uur
Dit examen bestaat uit 9 pagina’s. De opbouw van het examen is als volgt: - 40 meerkeuzevragen
(maximaal 40 punten)
Heeft u minimaal 28 vragen correct beantwoord, dan heeft u een voldoende behaald. De antwoorden dienen ingevuld te worden op bijgevoegd examenpapier. Schrijf duidelijk leesbaar. Toegestane hulpmiddelen - Geen
Wij wensen u veel succes!
99184.ex_v1
Meerkeuzevragen (40 punten)
De antwoorden dienen ingevuld te worden op bijgevoegd examenpapier. Vermeld het meest juiste antwoord. Voor een correct antwoord: 1 punt
1. Welke rol (volgens Mintzberg, 1973) vervult een minister die bekend staat als hét gezicht van zijn departement? a. Besluitvormende rol b. Informationele rol c. Interpersoonlijke rol 2. Een auteur doet waarnemingen in de praktijk en verwoordt deze in een theorie. Van wat voor soort theorie is hier sprake? a. Beschrijvende theorie b. Universele theorie c. Voorschrijvende theorie 3. Wat wordt zichtbaar in een beslissingsmatrix? a. De te verwachten uitkomsten van oplossingsrichtingen. b. Door welke omstandigheden oplossingen worden beïnvloed. c. Welke oplossingsrichtingen en externe invloeden bestaan. 4. Er is een sterke groei van het aantal elektrische auto’s. In het geval van een oliemaatschappij, hoe noemt men dit gegeven in het kader van concurrentiekrachten?
99184.ex_v1
a. Dreiging van nieuwe toetreders b. Dreiging van substituten c. Onderhandelingsmacht van afnemers
NCOI Opleidingsgroep
1
Management en organisatie - Examennummer 99184 - 29 juni 2013
5. Welke factor uit de macro-omgeving hangt vooral samen met ontwikkelingen in de BRICT-landen? a. Demografische factor b. Economische factor c. Technologische factor 6. Een organisatie creëert een aantal variabele scenario’s die de mogelijke marktpositie van die organisatie in 2015 weergeven. Welke voorspellingstechniek past deze organisatie toe? a. Analogie b. Causaal model c. Scenario 7. Wat is in de waardeketen van Porter een ondersteunende activiteit? a. Inkoop b. Marktonderzoek c. Nazorg 8. Tijdens het opstellen van het strategische profiel bepaalt een bedrijf welke klanten bediend zullen worden en wat daarbij acceptabele marges zijn die gerealiseerd moeten worden. Welk element van het huidige strategische profiel wordt hier omschreven? a. Doelstellingen b. Positionering c. Terreinenspreiding 9. Uit een raming bij ongewijzigd beleid (ROB) blijkt dat het wegvallen van een concurrent leidt tot nieuwe kansen in de markt met betrekking tot een specialistisch product waarvoor het bedrijf alle kennis en technologie in huis heeft. Welke strategie volgt uit deze situatie op basis van de confrontatiematrix? a. Aanvallen b. Verdedigen c. Versterken 10. Indien men kostenverlaging en omzetvergroting als effecten van synergie beschouwt, met welk proces voor het in kaart brengen van synergiepotentieel is men het dan eens?
99184.ex_v1
a. Kernbekwaamheden van Hamel en Prahalad b. Parenting-voordeel van Goold en Campbell c. Waardeketen van Porter
NCOI Opleidingsgroep
2
Management en organisatie - Examennummer 99184 - 29 juni 2013
11. Producenten van platenspelers hebben zich na de introductie van de cd strategisch opnieuw gepositioneerd. Een aantal is op succesvolle wijze als aanbieder actief gebleven. Welk strategisch alternatief voor productspreiding hebben zij gekozen? a. Desinvesteren b. Strategie voor krimpende markten c. Veranderen van bedrijfstakstructuur 12. Wat is een voorbeeld van voorwaartse verticale integratie? a. Een drogisterijketen opent een ontwikkelcentrale voor digitale foto’s. b. Een groothandel in bouwmaterialen richt een aannemersbedrijf op. c. Een supermarktketen opent een distributiecentrum voor het aanvullen van winkelvoorraden. 13. Een geslaagde kok beschikt over een vaste klantenkring die al langere tijd bij hem terugkomt, omdat hij precies weet hoe zij hun biefstuk graag willen. Van welke positioneringsstrategie is hier sprake? a. Customer intimacy b. Operational excellence c. Product leadership 14. Een bedrijf voert een laagstekostenstrategie volgens de theorie van Porter en neemt maatregelen die zowel de waardeketen als cost drivers aanpakken. Wat is een voorbeeld van het beheersen van cost drivers? a. De directie besluit een internetwinkel te openen om zonder tussenkomst van derden met de klant te kunnen handelen. b. De directie besluit te investeren in een ER- systeem, waardoor productie op een meer efficiënte wijze kan worden aangestuurd. c. De directie besluit te sturen op een meer adequate planning, waardoor de bezettingsgraad van machines zal toenemen. 15. Wat laat het strategy canvas van Kim en Mauborgne zien?
99184.ex_v1
a. De criteria die de afnemer van belang vindt. b. De spreiding van het productaanbod in de markt. c. De wijze waarop concurrenten producten aanbieden.
3
NCOI Opleidingsgroep
Management en organisatie - Examennummer 99184 - 29 juni 2013
16. Een manager is van mening dat medewerkers er zijn om hun taak te verrichten en rekent ze uitsluitend af op gerealiseerde output. “Je bent hier om te werken en verder niet.” Welke basismanagementstijl van Reddin past hij toe? a. Dedicatiemanagementstijl b. Relatiemanagementstijl c. Separatiemanagementstijl 17. Een medewerker krijgt een nieuwe functie als voorman van een afdeling. Zijn chef legt hem uit waarom voor bepaalde werkwijzen is gekozen en verifieert of de medewerker nog vragen heeft. Welke vorm van situationeel leiderschap (Hersey en Blanchard) ontvangt deze medewerker? a. Instrueren b. Overleggen c. Overtuigen 18. Wat is een gezamenlijke taak volgens management by objectives? a. Actieplan opstellen b. Doelen stellen c. Opleveren van het product 19. Wat is de kerngedachte van de just-in-timebenadering (JIT)? a. Het elimineren van voorraden b. Het optimaliseren van de bezettingsgraad c. Het reduceren van wachttijden 20. Een planner bij een installatiebedrijf zorgt ervoor dat aan het begin van elke werkdag bekend is met welke servicewagens de twintig monteurs vertrekken en welke werkbonnen met welke prioriteit moeten zijn verwerkt. Waarmee houdt deze planner zich bezig?
99184.ex_v1
a. Bezettingsplanning b. Capaciteitsplanning c. Werkdistributie
NCOI Opleidingsgroep
4
Management en organisatie - Examennummer 99184 - 29 juni 2013
21. Wat is in onderstaand relatiediagram het kritieke pad? B
2
4
3
I 3 A
D
4
5 C
5
8
J
5
2 E
1
6
2
F
G
L
4 8
H 2
9
K 6
M
7
9
2
11
6
10
a. A – B – I – J – M b. C – D – J – M c. F – H – K – L 22. Welk element van de organisatiestructuur geeft inzicht in de wijze waarop afdelingen zijn gerangschikt?
99184.ex_v1
a. Arbeidsverdeling b. Coördinatievoorzieningen c. Relaties en bevoegdheden
5
NCOI Opleidingsgroep
Management en organisatie - Examennummer 99184 - 29 juni 2013
23. Welk van onderstaande plaatjes toont het kostenmotief? a. Model 1
b. Model 2 LEIDINGGEVEND WERK UITVOEREND WERK LEIDINGGEVEND WERK UITVOEREND WERK
LEIDINGGEVEND WERK UITVOEREND WERK
c. Model 3
24. Wat is een voorbeeld van taakverruiming? a. Een adviseur wisselt op basis van resultaten elk kwartaal van rayon. b. Een medewerker mag bij afwezigheid zijn chef vervangen. c. Een secretaresse neemt taken van haar collega’s over. 25. Wat is het doel van een laterale en diagonale relatie?
99184.ex_v1
a. Het realiseren van productie b. Het sturen op kwaliteit van activiteiten c. Het verbeteren van coördinatie
NCOI Opleidingsgroep
6
Management en organisatie - Examennummer 99184 - 29 juni 2013
26. Wat is in onderstaande lijn-staforganisatie de naam van afdeling D? A
B
C
D
F
G
E
a. Centrale Inkoop b. Grondstoffenmagazijn c. Personeelszaken 27. Wat is het kernbegrip bij een functionele relatie? a. Aanwijzingen b. Adviezen c. Opdrachten 28. Een organisatie kent drie divisies die verantwoording afleggen aan de raad van bestuur en onafhankelijk van elkaar een bijdrage leveren aan het resultaat van de onderneming. Van welk soort samenhang volgens Thompson is hier sprake? a. Gepoolde samenhang b. Reciproque samenhang c. Sequentiële samenhang 29. De keuze voor elementaire coördinatievoorziening is van invloed op de samenhang binnen de gevormde afdelingen. Bij welke coördinatievoorziening is deze samenhang groot? a. Als er gestuurd wordt op budgetten. b. Als er gestuurd wordt op een doel (markt, product). c. Als er gestuurd wordt vanuit de hiërarchie. 30. Welke coördinatievoorziening laat aansturing langs één criterium van arbeidsverdeling los?
99184.ex_v1
a. Integrator b. Matrixorganisatie c. Werkgroepen
7
NCOI Opleidingsgroep
Management en organisatie - Examennummer 99184 - 29 juni 2013
31. Toen de dvd als wereldstandaard werd geïntroduceerd is besloten de films op dvd een regionale codering mee te geven, zodat nieuwe films niet zonder meer in verschillende werelddelen konden worden uitgewisseld. Welke strategie wordt hier toegepast? a. Diversificatiestrategie b. Global strategy c. Multinationale strategie 32. Wat moet bij een laagstekostenstrategie nauwlettend in de gaten worden gehouden? a. Afstemming tussen afdelingen over wensen van afnemers. b. Dat er geen afwijkingen ten opzichte van de planning ontstaan. c. Dat fabrikanten juist geïnformeerd zijn over klantwensen. 33. Een goed ontworpen organisatie kan in de toekomst falen door het dominant worden van een afdeling of deel van de organisatie. Welke test van Goold en Campbell onderzoekt dit mogelijke effect? a. Test op problematische verbanden b. Test op overbodige lagen c. Test op specialistencultuur 34. Welk cultuurkenmerk verklaart de aanwezigheid van verschillende varianten uit het managerial grid (verhouding tussen relatie- en taakgerichtheid) binnen een organisatie? a. Doeloriëntatie b. Formaliteit van de structuur c. Interpersoonlijke oriëntatie 35. Sommige bedrijven weigeren met de tijd mee te gaan, omdat ze sterk geloven in hun eigen gelijk. Veel bedrijven houden hierdoor echter op te bestaan. Aan welke cultuurvorm volgens Sanders en Neuijen zijn deze bedrijven ten onder gegaan? a. Gesloten cultuur b. Normatieve cultuur c. Organisatiegebonden cultuur 36. Een organisatie heeft een groeifase doorgemaakt die werd gekenmerkt door het steeds zelfstandiger worden van medewerkers en het steeds lager in de organisatie leggen van verantwoordelijkheden. Welke crisis maakt volgens het groeimodel van Greiner een eind aan deze fase?
99184.ex_v1
a. Autonomiecrisis b. Beheersingscrisis c. Leiderschapscrisis
NCOI Opleidingsgroep
8
Management en organisatie - Examennummer 99184 - 29 juni 2013
37. In 2015 kent 20% van de Nederlanders onze naam en bedienen we 30% van de mensen met een behoefte aan ons product. Welk element van een visie wordt hier omschreven? a. Gedroomde positie b. Omgevingsbeeld c. Succesformule 38. Welke processen leveren mensen en middelen (geld, ICT en overige faciliteiten)? a. Besturende processen b. Ketenprocessen c. Ondersteunende processen 39. Voor werknemers anno nu bestaat de term ‘van de wieg tot het graf ’ niet meer. Arbeid wordt steeds flexibeler, arbeidsrelaties duren korter, terwijl de behoefte aan stabiliteit en zekerheid niet kleiner wordt. Welke ideaaltypische cultuur (Handy en Harrison) kan deze behoefte vervullen? a. Machtsgerichte cultuur b. Persoonsgerichte cultuur c. Rolgerichte cultuur 40. Welke configuratie van Mintzberg wordt gekenmerkt door een strategische top en rechtstreekse leiding?
99184.ex_v1
a. Machineorganisatie b. Ondernemersorganisatie c. Professionele organisatie
9
NCOI Opleidingsgroep