Management & Organisatie Examennummer: 19650 Datum: 24 maart 2012 Tijd: 13:00 uur - 14:30 uur
Dit examen bestaat uit 8 pagina’s. De opbouw van het examen is als volgt: - 40 meerkeuzevragen
(maximaal 40 punten)
Heeft u minimaal 28 vragen correct beantwoord, dan heeft u een voldoende behaald. De antwoorden dienen ingevuld te worden op bijgevoegd examenpapier. Schrijf duidelijk leesbaar. Toegestane hulpmiddelen Geen
Wij wensen u veel succes!
1476 19650.ex_v1
Management & Organisatie - Examennummer 19650 - 24 maart 2012
Meerkeuzevragen (40 punten)
De antwoorden dienen ingevuld te worden op bijgevoegd examenpapier. Vermeld het meest juiste antwoord. Voor een correct antwoord: 1 punt
1. Welk van onderstaande theorieën geeft een beeld van hoe de werkelijkheid er altijd uitziet? a. Beschrijvende theorie b. Universele theorie c. Voorschrijvende theorie 2. Een manager moet een probleem oplossen en is door tijdsdruk niet in staat anderen daarbij te betrekken. Zijn organisatie wordt voor het eerst met het probleem geconfronteerd. Wat is voor hem een passende wijze om zijn creativiteit te bevorderen? a. Brainstormen b. Lateraal denken c. Verticaal denken 3. Wat is een gevolg van het feit dat in een winkelstraat het aantal kledingzaken recent met dertig procent is toegenomen? a. De dreiging van substitutie neemt toe. b. De onderhandelingsmacht van afnemers neemt toe. c. De onderhandelingsmacht van toeleveranciers neemt toe. 4. Bij de introductie van een reparatieservice in de markt, maakt de ondernemer gebruik van de methode die door een fastfoodketen succesvol is toegepast. Welke voorspellingstechniek past hij toe?
1476 19650.ex_v1
a. Analogie b. Causaal model c. Scenario
NCOI Opleidingsgroep
1
Management & Organisatie - Examennummer 19650 - 24 maart 2012
5. Wat is de scope van het vijfkrachtenmodel van Porter (1980)? a. De interactie tussen macro- en micro-omgeving b. De macro-omgeving c. De micro-omgeving 6. Hamel en Prahalad (1994) stellen dat iets pas een core competence is als er aan drie criteria voldaan is. Welk criterium valt daar volgens hen onder? a. Gerichtheid op een specifieke doelgroep b. Het zo goedkoop mogelijk aanbieden c. Toepasbaarheid in andere markten 7. Een bedrijf ziet grote kansen in de markt, maar wordt bij het realiseren van die kans nog belemmerd door medewerkers die over onvoldoende kennis beschikken. Welke actie moet dit bedrijf met de confrontatiematrix in gedachte ondernemen? a. Aanvallen b. Verdedigen c. Versterken 8. Waarmee heeft de organisatie een probleem als ze niet op korte termijn aan haar betalingsverplichtingen kan voldoen? a. Liquiditeit b. Solvabiliteit c. Winstgevendheid 9. De aantrekkelijkheid van buitenlandse markten heeft met een aantal factoren te maken. In verband met welke factor is het onder meer van belang te weten wat de omvang en samenstelling van de bevolking is? a. De economische kenmerken b. De koopkrachtige vraag c. De politieke stabiliteit 10. Een bakkerijbedrijf doet het niet slechter dan de concurrenten, terwijl de verwachting is dat de omzetten in de nabije toekomst min of meer gelijk blijven. Welke strategie uit de Directional Policy Matrix (Shell) past bij deze situatie?
1476 19650.ex_v1
a. Behoedzaamheid b. Genereren van cashflow c. Verdubbelen of terugtrekken
NCOI Opleidingsgroep
2
Management & Organisatie - Examennummer 19650 - 24 maart 2012
11. Een multinational met vestigingen in vijftig landen ontleent het succes aan een centraal gedefinieerde identiteit, waarbij handig wordt ingespeeld op lokale karakteristieken tijdens individuele benadering van klanten. Welk profiel hoort volgens het onderzoek van Van Eenennaam (2001) bij dit bedrijf? a. Globaliser b. Localiser c. Rationaliser 12. Een scheepsbouwer bouwt luxe jachten voor de rijken der aarde. De klant kan alles krijgen wat hij wenst, zolang hij betaalt. Uiteindelijk ligt er een perfect afgewerkt jacht en is er een ruime marge gerealiseerd. Waartoe behoort volgens Treacy en Wiersema (1995) het bouwen van dit jacht? a. Customer intimicy b. Operational excellence c. Product leadership 13. Wat is het primaire doel van ketenintegratie? a. Het optimaliseren van de bezettingsgraad van machines. b. Het optimaliseren van relaties tussen activiteiten binnen een keten. c. Het optimaliseren van relaties tussen waardeketens van leveranciers en afnemers. 14. Een leidinggevende controleert nauwkeurig iedere handeling van een medewerker en maakt tegelijkertijd medewerkers ondergeschikt aan het resultaat. Welke basismanagementstijl van Reddin (1970) past hij toe? a. Dedicatie managementstijl b. Relatie managementstijl c. Separatie managementstijl 15. Een technisch specialist bespreekt dagelijks met zijn leidinggevende de voortgang van zijn onderzoek om samen de beste voortgang te bepalen. Welke vorm van situationeel leiderschap volgens het model van Hersey en Blanchard (1986) past de leidinggevende toe?
1476 19650.ex_v1
a. Delegeren b. Overleggen c. Overtuigen
3
NCOI Opleidingsgroep
Management & Organisatie - Examennummer 19650 - 24 maart 2012
16. Wat is een voorbeeld van een samengestelde opdracht? a. Vandaag dienen om 17.00 uur vijfhonderd producten te zijn verpakt en verzonden. b. Vandaag dienen om 17.00 uur vijfhonderd producten te zijn verpakt en voor verzending gereed te zijn gemaakt. c. Vandaag dienen om 17.00 uur vijfhonderd producten te zijn verpakt met de sealmachine. 17. Een detailproductieplanning laat zien op welke wijze het aanbod van werk wordt verdeeld binnen de afdeling en welke hulpmiddelen daarbij worden ingezet. Van welk planningsstadium is dit het resultaat? a. Bezettingsplanning b. Capaciteitsplanning c. Werkdistributie 18. Een directie moet een softwareoplossing kiezen die de meest geïntegreerde ondersteuning aan de besturing van de organisatie kan bieden. Welk van onderstaande oplossingen biedt deze mogelijkheid? a. Business Process Management software b. Enterprise resource planning c. Manufacturing resource planning 19. Wat is in onderstaande projectplanning het kritieke pad?
2
D
F
3
4
4
5
A6
I B
1
8
E
5
J
3
2
6
4
10
C
K
8
7
G 3
8
H 2
L 7
11
3
9
a. A-D-F-J-L b. B-E-I-J-L c. C-G-H-K-L 20. Twee gemeenten onderscheiden zich van elkaar door de afdelingen die in de organisatiestructuur worden weergegeven en het aantal aanwezige hiërarchische niveaus. Op welk element van organisatiestructuur hebben deze kenmerken betrekking?
1476 19650.ex_v1
a. Arbeidsverdeling b. Coördinatievoorzieningen c. Relaties en bevoegdheden
NCOI Opleidingsgroep
4
Management & Organisatie - Examennummer 19650 - 24 maart 2012
21. Een organisatie merkt dat dankzij de structurering grotere series kunnen worden gemaakt en het aantal uren dat machines effectief worden ingezet, enorm is toegenomen. Van welke vorm van specialisatie is dit een bekend voordeel? a. Functionele indeling b. Marktindeling c. Productindeling 22. Een medewerker wordt gevraagd om naast zijn uitvoerende taken ook een deel van de coördinatie van het team op zich te nemen. Waarvan is dit een voorbeeld? a. Taakroulatie b. Taakverrijking c. Taakverruiming 23. Welke relatie wordt gekenmerkt door de bevoegdheid om adviezen te geven? a. Functionele relatie b. Lijnrelatie c. Stafrelatie 24. De chef van een productieafdeling heeft wekelijks overleg met een medewerker van de afdeling inkoop over de verwachte leveringen en voorraadmutaties. Van welke soort relatie is hier sprake? a. Diagonale relatie b. Laterale relatie c. Lijnrelatie 25. Wat toont het onderzoek van Burns en Stalker (1961) over (de)centralisatie van ondernemingen in een veranderlijke externe omgeving aan?
1476 19650.ex_v1
a. Onderzoek wijst uit dat de mate van (de)centralisatie van ondernemingen in een veranderlijke externe omgeving geen invloed heeft op het succes van de ondernemingen. b. Onderzoek wijst uit dat succesvolle ondernemingen in een veranderlijke externe omgeving meer centralisatie kennen dan minder succesvolle. c. Onderzoek wijst uit dat succesvolle ondernemingen in een veranderlijke externe omgeving meer decentralisatie kennen dan minder succesvolle.
5
NCOI Opleidingsgroep
Management & Organisatie - Examennummer 19650 - 24 maart 2012
26. Een productieafdeling plant activiteiten op basis van voorraadmutaties die door de afdeling inkoop worden gestuurd. Van welke soort samenhang volgens Thompson (1967) is hier sprake? a. Gepoolde samenhang b. Reciproque samenhang c. Sequentiële samenhang 27. Wat is de zwaarste coördinatievoorziening die kan worden ingezet? a. Budgetten en prestatiedoelen b. Integratormanager c. Matrixorganisatie 28. Wat kan worden afgeleid uit de organisatiestructuur? a. De afspraken die gemaakt zijn over samenwerken om doelen te realiseren. b. De samenhang en afhankelijkheden tussen de formele en informele organisatie. c. Het evenwicht tussen nauwkeurigheid en flexibiliteit dat door de organisatie wordt nagestreefd. 29. Wanneer is er sprake van gerelateerde uitbreiding? a. Een reisbureau gaat zich naast het Verre Oosten ook richten op Europa. b. Een reisbureau gaat zijn klanten strandattributen aanbieden. c. Een reisbureau zal klanten voortaan met eigen bussen vervoeren. 30. Een multinational levert wereldwijd een gestandaardiseerd product en moet de communicatie over dat product nauwkeurig toetsen aan lokale betekenissen die aan het product worden toegekend. Tot welke vorm van interne complexiteit wordt dit gerekend? a. Culturele complexiteit b. Operationele complexiteit c. Organisatorische complexiteit 31. Wat is van groot belang bij een laagstekostenstrategie? a. Dat afwijkingen van gemaakte plannen snel aan het licht komen. b. Dat de fabrikant goed op de hoogte is van de wensen van de klant. c. Dat gezamenlijk met andere afdelingen de wensen op afnemers worden afgestemd. 32. Tot welk kenmerk van cultuur behoort de waarneming dat een inkoper op geheel andere wijze naar de externe klant kijkt dan een verkoper?
1476 19650.ex_v1
a. Doeloriëntatie b. Formaliteit van de structuur c. Interpersoonlijke oriëntatie
NCOI Opleidingsgroep
6
Management & Organisatie - Examennummer 19650 - 24 maart 2012
33. Welk type bedrijven zijn volgens Sanders en Neuijen formeel ingesteld en proberen risico’s te vermijden? a. Bedrijven met een gesloten cultuur b. Organisatiegerichte bedrijven c. Procesgerichte bedrijven 34. Tijdens internationale handel wordt u ermee geconfronteerd dat relaties op uitvoerend niveau in een ander land veel sneller accepteren dat ze geen invloed uitoefenen op hun organisatie. Op welke dimensie van cultuur volgens Hofstede (1984) heeft dit betrekking? a. Individualisme b. Machtsafstand c. Onzekerheidsvermijding 35. Wat is het centrale thema in het groeimodel van Greiner? a. De afwisseling tussen evolutie en revolutie b. De ontwikkeling van de organisatie in drie fases c. De samenhang tussen onderzoek & ontwikkeling en groei 36. Koster en Stolze stellen in het artikel ‘Heeft u al een missie en een visie?’ (2003) dat een van de vijf elementen van een missie bestaansrecht is. Welk van onderstaande vragen hoort volgens hen bij dit element? a. Wat is de opdracht waarvoor we staan? b. Wat willen we betekenen voor wie? c. Wie zijn onze klanten? 37. In het artikel ‘Wat is een processtructuur?’ van de website The Art of Management (Nieuwenhuis, 2010) staat dat elk proces is opgebouwd uit vijf basiselementen. Tot welk basiselement behoren enkelvoudige processtappen, handelingen of bewerkingen? a. Activiteiten b. Middelen c. Resultaten 38. Een organisatie voert met behulp van het 7S-model van McKinsey een gap-analyse uit en komt erachter dat het personeel een aantal generieke competenties mist, die voor het bereiken van doelen noodzakelijk zijn. Tot welk aspect van het 7S-model behoort deze waarneming?
1476 19650.ex_v1
a. Skills b. Staff c. Structure
7
NCOI Opleidingsgroep
Management & Organisatie - Examennummer 19650 - 24 maart 2012
39. In het artikel ‘Welke cultuurtypes zijn er?’ van de website The Art of Management (Nieuwenhuis, 2010) worden verschillende cultuurtyperingen beschreven. Stel, een organisatie wordt geplaagd door trage besluitvorming, omdat er te veel mensen bij ieder besluit betrokken zijn en de besluitvorming aan strak ingerichte procedures onderhevig is. Welk cultuurtype wordt hier volgens de cultuurtypering van Handy (1978) en Harrison (1972) omschreven? a. Machtsgerichte cultuur b. Persoonsgerichte cultuur c. Rolgerichte cultuur 40. Een grote hulporganisatie gericht op het verhelpen van pechgevallen langs de weg heeft een uitgebreid netwerk van auto’s en monteurs die in staat zijn zelfstandig situaties te beoordelen en op te lossen. Aan welke configuratie van Mintzberg voldoet deze organisatie?
1476 19650.ex_v1
a. Machineorganisatie b. Ondernemersorganisatie c. Professionele organisatie
NCOI Opleidingsgroep
8