Communicatiedomeinen Examennummer: 72761 Datum: 22 juni 2013 Tijd: 13:00 uur - 14:30 uur
Dit examen bestaat uit 9 pagina’s. De opbouw van het examen is als volgt: - 40 meerkeuzevragen
(maximaal 40 punten)
Heeft u minimaal 28 vragen correct beantwoord, dan heeft u een voldoende behaald. De antwoorden dienen ingevuld te worden op bijgevoegd examenpapier. Schrijf duidelijk leesbaar. Toegestane hulpmiddelen - Rekenmachine
Wij wensen u veel succes!
88 72761.ex_v1
Meerkeuzevragen (40 punten)
De antwoorden dienen ingevuld te worden op bijgevoegd examenpapier. Vermeld het meest juiste antwoord. Voor een correct antwoord: 1 punt.
1. Wat geldt voor de volgende beweringen? I.
Interne communicatie heeft 3 hoofdfuncties: taakinformatie, kennismanagement en beleidsinformatie. II. Interne communicatie richt zich voornamelijk op de prosumers onder de medewerkers. a. Alleen I is juist. b. Alleen II is juist. c. I en II zijn beide niet juist. 2. Wat geldt voor de volgende beweringen? I.
Als feitelijk koopgedrag de doelstelling is, dan spreken we van een ‘gesloten propositie’. II. Een nadeel van een gedragsdoelstelling is dat de effecten niet ondubbelzinnig kunnen worden vastgesteld. a. Alleen I is juist. b. Alleen II is juist. c. I en II zijn beide juist. 3. Wat is het doel van de social media Yammer en SocialCast?
88 72761.ex_v1
a. E-mailen b. Microbloggen c. Vodcasting
NCOI Opleidingsgroep
1
Communicatiedomeinen - Examennummer 72761 - 22 juni 2013
4. Organisatie X wil graag de informatievoorziening en kennisdeling binnen de organisatie vergroten. De organisatie kiest ervoor om een intranet op te tuigen. De organisatie wil gaan werken met doelgroepsegmentatie. Het doel is om medewerkers van verschillende afdelingen en met gemeenschappelijke interesses aan elkaar te kunnen koppelen. Zodat zij kennis met elkaar gaan delen over de werkzaamheden waar zij in zijn geïnteresseerd. Welke vorm van casting kan de organisatie hiervoor gebruiken? a. Broadcasting b. Narrowcasting. c. Webcasting 5. In organisatie X wordt beleid bepaald in overleg tussen directie en specialisten. De horizontale communicatie beperkt zich tot de coördinatie van directe werkzaamheden en vakinhoudelijke uitwisseling tussen collega’s. Bij welke organisatiestructuur van Mintzberg sluit deze organisatie aan, op basis van de interne communicatie zoals hierboven beschreven? a. Ondernemende structuur b. Professionele bureaucratie c. Zendingsorganisatie 6. Hoe heet reclame die tot doel heeft negatieve publiciteit te weerleggen of het eigen standpunt onder de aandacht te brengen? a. Buitenreclame b. Pleitreclame c. Reputatiereclame 7. Hersey en Blanchard onderscheiden 4 stijlen van leidinggeven op basis van de aspecten taakgerichtheid en mensgerichtheid. Welke stijl kenmerkt zich door een lage taakgerichtheid en een lage mensgerichtheid? a. Bevelende stijl b. Delegerende stijl c. Onderhandelende stijl 8. Organisatie X wil graag dat alle afdelingen flexibeler gaan werken, zodat de klant sneller wordt bediend. De directie besluit interactieve werksessies te organiseren. Het doel daarvan is betekenis te geven aan de nieuwe norm (flexibiliteit). Aan welke kernfunctie van interne communicatie wordt hier invulling gegeven?
88 72761.ex_v1
a. Bindfunctie b. Procesfunctie c. Smeerfunctie
NCOI Opleidingsgroep
2
Communicatiedomeinen - Examennummer 72761 - 22 juni 2013
9. De organisatie staat aan de vooravond van een intern veranderingsproces. De directeur bespreekt het veranderingsproces met zijn managementteam. De leden van het managementteam informeren op hun beurt de hoofden van de afdelingen. Deze hoofden informeren de groepsleiders en zij informeren, ten slotte, de medewerkers. Hoe heet het interne communicatiemodel dat hier wordt gehanteerd? a. Cascademodel b. Loopingmodel c. Netwerkmodel 10. In de praktijk wordt een aantal soorten communicatienetwerken ten behoeve van interne communicatie onderscheiden. Welk soort netwerk is het minst effectief? a. Cirkel b. Keten c. Ster 11. Wat geldt voor de volgende beweringen? I.
Deal en Kennedy onderscheiden vier typen cultuuruitingen: symbolen, helden, rituelen en waarden. II. Het ESH-model (Weggeman e.a.) bestaat uit de elementen strategie, structuur, cultuur, managementstijl, personeel en systemen. a. Alleen I is juist. b. Alleen II is juist. c. I en II zijn beide juist. 12. Producten (goederen én diensten) zijn de laatste jaren steeds meer op elkaar gaan lijken (‘me-too producten’). Welk van de onderstaande ontwikkelingen is daar een gevolg van? a. Meer aandacht voor corporate communicatie. b. Meer nadruk op cognitieve informatie in advertenties. c. Meer vergelijkende reclame. 13. Wat wordt omschreven in een strategie?
88 72761.ex_v1
a. De opdracht die de organisatie zichzelf oplegt. b. Hoe de organisatie haar doel gaat bereiken. c. Wie of wat de organisatie is en waar de organisatie naartoe wil.
3
NCOI Opleidingsgroep
Communicatiedomeinen - Examennummer 72761 - 22 juni 2013
14. Uit welke vier elementen bestaat ‘Identiteit’ in het bovenstaande model van Birkgit en Stadler? a. Persoonlijkheid, gedrag, symboliek en communicatie b. Strategie, gedrag, symboliek en persoonlijkheid c. Visie, missie, symboliek en communicatie 15. Wat geldt voor de volgende beweringen? I.
Een imago is een algemeen geaggregeerd beeld van alle stakeholders van de organisatie. II. Een reputatie is een perceptie van een deelaspect van een deelaspect van de organisatie. a. Alleen I is juist. b. Alleen II is juist. c. I en II zijn beide niet juist. 16. Een firma wordt beschuldigd van het verwerken van paardenvlees in rundergehakt. Door middel van crisiscommunicatie wordt getracht beschadiging van het merkimago te voorkomen. Binnen welke vorm van reputatiemanagement past de gekozen aanpak? a. Strategisch-defensief reputatiemanagement b. Tactisch-assertief reputatiemanagement c. Tactisch-defensief reputatiemanagement 17. Welke drie elementen hebben een rol bij de vormgeving van ‘de positionering’ van het merk of product?
88 72761.ex_v1
a. Het merk/product, de afnemer en de complete productlijn. b. Het merk/product, de afnemer en de concurrerende merken. c. Het merk/product, de afnemer en de producteigenschappen.
NCOI Opleidingsgroep
4
Communicatiedomeinen - Examennummer 72761 - 22 juni 2013
18. In de aanloop naar het WK-voetbal start een supermarkt een reclamecampagne. Bij besteding van € 15,- ontvangt de klant een pakketje voetbalplaatjes. Welke vorm van corporate advertising wordt hier ingezet? a. Corporate defensive advertising b. Corporate image advertising c. Corporate issue advertising 19. Waarop heeft institutionele reclame betrekking? a. De bedrijfskolom b. De organisatie c. Het totale assortiment 20. LIVA brengt een breed assortiment producten op de markt. Onder elke merknaam staat de aanduiding ‘a LIVA product’. Hoe heet de merkstrategie die LIVA toepast? a. Branded strategie b. Endorsed strategie c. Monolithische strategie 21. Wat voor doel is het vergroten van de merkbekendheid van 60% naar 70%? a. Affectief doel b. Cognitief doel c. Conatief doel 22. Wat is de beste manier om een communicatiebudget vast te stellen? a. Anticyclisch budgetteren b. Concurrentiegeoriënteerd budgetteren c. Taakstellend budgetteren 23. Wat geldt voor de onderstaande beweringen? I.
Voor sterke merken die een grote voorkeurspositie bij de consument hebben, is thematische reclame de dominante vorm van reclame. II. Afwegingsgoederen zijn goederen waarvan de consument voor de aankoop al weet welk merk men gaat kopen.
88 72761.ex_v1
a. Alleen I is juist b. Alleen II is juist. c. I en II zijn beide juist.
5
NCOI Opleidingsgroep
Communicatiedomeinen - Examennummer 72761 - 22 juni 2013
24. Wat is volgens Kovach en Rosenstiel de eerste verplichting van een journalist? a. Het dienen van de waarheid. b. Het eigen geweten volgen. c. Zaken van belang presenteren als interessant en relevant. 25. Bij het bepalen van de beoogde communicatiedoelgroep let een communicatiemanager vooral op attitudes, interesses en opinies. Op welke doelgroepkenmerken richt deze communicatiemanager zich? a. Geografische kenmerken b. Psychografische kenmerken c. Sociale kenmerken 26. Bij welke product-marktcombinatie is het logisch om ‘persoonlijke verkoop’ als marketingcommunicatie-instrument in te zetten? a. Een dienstverlenend product met betrekking tot rioolontstopping voor zowel de zakelijke als de particuliere markt. b. Een schoonmaakproduct dat via grote retailketens aan particulieren wordt verkocht. c. Een technisch geavanceerd prepress product voor de zakelijke markt. 27. Het management van een grote, multinationale organisatie wil social media gaan inzetten voor het delen van kennis tussen de medewerkers van de organisatie. Doel daarvan is het algemene kennisniveau op een hoger plan te brengen en bijvoorbeeld de ontwikkeling van nieuwe producten sneller te laten verlopen. Welke mix van social media is het meest geschikt voor het doel van dit managementteam? a. Twitter, Yammer, Facebook en Virtueel kantoor b. Wiki met best practices, Facebook en LinkedIn c. Wiki’s, discussiefora en SharePoint met gekoppelde agenda’s
28. Wat geldt voor de volgende beweringen? I.
Bij een push-strategie kiest de producent voor consumentenreclame en consumentenpromoties. II. Een pull-strategie heeft tot doel merkvoorkeur bij de retailer te creëren.
88 72761.ex_v1
a. Alleen I is juist. b. Alleen II is juist. c. I en II zijn beide niet juist.
NCOI Opleidingsgroep
6
Communicatiedomeinen - Examennummer 72761 - 22 juni 2013
29. Met campagnes en andere uitingen probeert de Europese Unie de publieke opinie te beïnvloeden. Welke term is hierop van toepassing? a. Propaganda b. Reclame c. Voorlichting 30. Welke van de onderstaande doelstellingen is een marketingcommunicatiedoelstelling? a. Binnen 1 jaar na de start van de campagne is de naamsbekendheid binnen de doelgroep gestegen tot 25%. b. Binnen 2 maanden na de start van de campagne een afzetverhoging realiseren van 10%. c. Binnen 1 jaar na de start van de campagne € 200.000 extra omzet. 31. Een organisator van dancefestivals gaat klassieke concerten in het concertgebouw organiseren, waarbij men zich richt op de doelgroep ‘ouderen’. Van welke groeistrategie in termen van Ansoff is hier sprake? a. Diversificatie b. Marktpenetratie c. Productontwikkeling 32. In een reclame voor luiers wordt aangegeven dat het kind en de ouders een goede nachtrust hebben, omdat de luier tot wel 12 uur lang droogheid biedt. Van welke positioneringsstrategie is hier sprake? a. Informationele positionering b. Transformationele positionering c. Tweezijdige positionering 33. Een bepaald medium bereikt 200.000 mensen, van wie er 50.000 tot de doelgroep behoren. Wat is de mediumdekking?
88 72761.ex_v1
a. 25% b. 57,5% c. 60%
7
NCOI Opleidingsgroep
Communicatiedomeinen - Examennummer 72761 - 22 juni 2013
34. Een belangrijk kenmerk van reclame is dat de afzender bekend is, maar soms wordt dat uitgangspunt losgelaten. Welke term is van toepassing op bovenstaande reclame-uiting? a. Advertorial b. Teaser c. Testimonial 35. Het uitgangspunt van dit model is dat de resultaten van marketingcommunicatie alleen kunnen worden gemeten als vooraf duidelijk wordt vastgelegd wat de communicatiedoelstellingen zijn. Welk model wordt hier beschreven? a. AIDA-model b. DAGMAR-model c. VOCATIO-model 36. Een vaktijdschrift wordt gratis toegezonden aan vakbeoefenaren. Het enige wat deze abonnees moeten doen, is hun persoons- en bedrijfsgegevens aan de uitgever verstrekken. Welke term is hier van toepassing? a. Affiliate network b. Controlled circulation c. Linking pin 37. Een klusprogramma wordt gesponsord door een bepaald merk. Via een korte vermelding aan het begin en aan het einde van het programma wordt duidelijk gemaakt dat het programma mede mogelijk werd gemaakt door het merk. Welke non-spot advertising wordt hier ingezet?
88 72761.ex_v1
a. Billboarding b. Inscript sponsoring c. Programmaparticipatie
NCOI Opleidingsgroep
8
Communicatiedomeinen - Examennummer 72761 - 22 juni 2013
38. Wat is de reden dat non-spot advertising steeds meer in de belangstelling van televisieadverteerders komt te staan? a. Het heeft meer impact door de onverwachte aanwezigheid. b. Het is een manier om beter onder de aandacht van de consument te komen. c. Het is goedkoper dan spot advertising. 39. Wat geldt voor de volgende beweringen? I. I. Voorbeelden van external pacing zijn televisie, radio en de bioscoop. II. II. Bij decentrale pacing heeft de consument zelf invloed op tempo en volgorde van de communicatie-uitingen. a. Alleen I is juist. b. Alleen II is juist. c. I en II zijn beide juist. 40. Welke van onderstaande beschrijvingen is een voorbeeld van marketing-pr? Een beurs waar automerken hun producten aan het publiek tonen. Een redactioneel artikel in een autoblad over de nieuwste technologie die in auto X is verwerkt. c. Het versturen van een persbericht met betrekking tot een voorgenomen fusie van twee automerken.
88 72761.ex_v1
a. b.
9
NCOI Opleidingsgroep