betekent dat u de CARRIAGE RETURN toets of ook wel ENTER toets eenmaal dient in te drukken. betekent dat u de LINKER MUISKNOP eenmaal dient in te drukken. betekent dat u de RECHTER MUISKNOP eenmaal dient in te drukken. betekent dat u de letter(s) die tussen de haken staat eenmaal intypt (in dit geval de letter Y). betekent dat tussen de haken een blocknaam staat.
Command Line Tekst
Tekst die op de AutoCAD commando regel verschijnt. Verwijzing naar andere ALFA commando's
Command Line <default> Betekent dat de optie tussen de haken als standaard optie gebruikt zal worden.
10
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Installatie ALFA 2000 De levering bestaat uit de volgende onderdelen: • • • • •
Dit ALFA handboek ALFA CD-ROM of DVD ALFA protectiesleutel Een licentieovereenkomst/ Onderhoudscontract Een tabletmenu (Op aanvraag)
Installatie vanaf CD-Rom of DVD: Zorg ervoor dat AutoCAD reeds op uw systeem geïnstalleerd en geconfigureerd is en onafhankelijk op te starten is en ook minstens 1 maal gestart is. Raadpleeg voor de installatie van AutoCAD eventueel uw AutoCAD handleiding. Stop de CD-Rom van ALFA in de CD-Rom drive. Ga met behulp van de Windows verkenner naar de CD-Rom of DVD-rom en start de setup.exe in de ALFA 2000 directory. Hierdoor zal de installatie gestart worden.
Klik op de knop [Volgende >] om verder te gaan met de installatie.
ALFA Development
11
Handleiding ALFA 2000
U kunt hier aangegeven waar ALFA geïnstalleerd moet worden, als de directory niet bestaat zal het installatie programma vragen of de directory aangemaakt moet worden. Vervolgens verschijnen dialoogboxen met de volgende vragen:
Hier kunt u kiezen wat u wilt installeren. U kunt kiezen om alles (programma en bibliotheek) te installeren. Indien u de bibliotheek reeds op een (file) server heeft staan en deze wilt gebruiken hoeft u hier niet de bibliotheek te installeren. Na opstarten van ALFA kunt u bij de configuratie aangeven waar de bibliotheek geïnstalleerd is. Deze directory kan ook op een file server geïnstalleerd worden (of al geïnstalleerd staan). Indien u kiest voor het installeren van de bibliotheek krijgt u volgende optie: 12
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Hier kunt u het pad opgeven naar de bibliotheek. Vervolgens geeft u aan voor welke AutoCAD geïnstalleerd moet worden.
Vervolgens kunt u bepalen in welke menu groep geïnstalleerd moet worden:
ALFA Development
13
Handleiding ALFA 2000
Als u op Next klikt zal ALFA geïnstalleerd worden.
Netwerk Installatie: Installeer eerst Alfa op de Server, zoals in de vorige paragraaf is beschreven. Vervolgens moet er op de 'lokale' computer een drive mapping gemaakt worden naar de Alfa directory op de server. Daarna moet via deze drive mapping de setup.exe gestart worden uit de NETSETUP directory van Alfa. In de setupdialoog komt er naast de standaard installatie (cd-rom installatie) ook een optie verschijnen voor een netwerkinstallatie.
14
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Indien u hier kiest voor Standaard installatie kunt u de opties volgen als bij CD-Rom installatie. Kiest u voor netwerk installatie dan verschijnt de volgende dialoog: hier kunt u ingeven waar de bibliotheek van ALFA geïnstalleerd is (over het algemeen is dit dezelfde directory waar ALFA geïnstalleerd is).
Vervolgens kunt u de gebruiker naam in voeren:
ALFA Development
15
Handleiding ALFA 2000
Hier geeft u waar de directory van de gebruiker gezocht kan worden.
Vervolgens wordt ALFA geïnstalleerd. In het hoofdstuk Netwerk is meer informatie te vinden over het inregelen van Alfa netwerk instellingen.
16
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Alfa en AutoCAD afzonderlijk kunnen opstarten Door middel van zogenaamde profiles kunnen verschillende AutoCAD opstart instellingen gemaakt worden. Alfa maakt bij installatie automatisch een profile voor Alfa aan. Hierdoor wordt Alfa probleemloos opgestart, maar als daarna op de AutoCAD opstart wordt zal Alfa ook geladen worden. Dit komt omdat AutoCAD de laatst gebruikte profile gebruikt om op te starten. Om dit te voorkomen moet er een profile worden aangemaakt speciaal voor 'kaal' AutoCAD
Hoe kan je een profile aanmaken, zodat alleen AutoCAD opgestart wordt? Klik op AutoCAD icoontje op de desktop (of start AutoCAD vanuit het start-menu). Het maakt op dit moment niet uit als hierdoor ook Alfa opgestart wordt. Wanneer AutoCAD opgestart is, tik dan het commando PREFERENCES in. Er verschijnt het onderstaande dialoog op het scherm.
Klik dan op het tabblad PROFILES. Er verschijnt dan een lijst met de aanwezige profiles en hier moet als eerste een nieuwe profile gecreëerd worden. Voor AutoCAD 2006 t/m 2008: Selecteer eerste de Alfa profile en klik dan op de 'Add to List' button. Er verschijnt dan een dialoogbox om een nieuwe naam en een omschrijving in te vullen. De omschrijving is niet verplicht om in te vullen. Klik dan op de 'Apply & close' button. De nieuwe profile is nu aangemaakt met de instellingen van Alfa. Lees in de paragraaf 'tabblad files' hoe deze instellingen aangepast moeten worden.
ALFA Development
17
Handleiding ALFA 2000
Tabblad Files: Klik op het tabblad FILES.
Klik daarna op het plusteken voor 'SUPPORT FILE SEARCH PATH'. Dit onderdeel klapt nu uit, waardoor de zoekpaden van de actieve profile zichtbaar wordt. Verwijder indien aanwezig de zoekpaden van Alfa. Klik daarna op het plusteken voor 'MENU, HELP and MISCELLANEOUS FILE NAMES'. Een van de opties is 'MENU FILE', klik op het plusteken voor deze optie en dan verschijnt het pad en naam van het huidige menu. Wanneer dit niet het AutoCAD menu is, klik dan linksboven in de dialoog op de browse button. Zoek en selecteer het standaard AutoCAD menu. Als dit alles is ingeregeld, is er nu een profile om 'kaal' AutoCAD op te starten. Sluit deze dialoog door op de OK button te klikken.
Shortcut aanpassen. Vervolgens moet het icoontje van AutoCAD (de shortcut) op de desktop nog aangepast worden, zodat AutoCAD weet welke profile gebruikt moet worden. Klik nu met de rechter muisknop op het AutoCAD icoontje, selecteer dan de optie properties (eigenschappen). Er komt dan een dialoogbox op het scherm met een tabblad 'SHORTCUT' (snelkoppeling). Klik hier op en tik achter target: (doel:) de opstartregel van AutoCAD ' /p [naam van de nieuwe profile]'
ALFA inregelen Standaard instellingen inregelen, zodat een nieuwe tekening automatisch de buroinstellingen krijgt. Wanneer een nieuwe tekening gestart worden, kan gekozen worden om de instellingen van een bepaalde template over te nemen in de nieuwe tekening. Alfa levert een template mee. Deze template is te vinden in de DWGS directory van Alfa en heet alfa22.dwt. Een DWT-file is eigenlijk een standaard AutoCAD tekening, maar heeft alleen een andere extensie. Een DWT-file is daardoor ook gewoon in te lezen als een tekening. 18
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000 Let hierbij op dat de open-file dialoog van AutoCAD standaard alleen maar zoekt naar DWG-files, deze dialoog moet ingeregeld worden zodat er gekeken moet worden naar DWT-files. Wanneer de template geopend is, kunnen variabelen als spouwbreedte, project bibliotheek, tekst- en maatvoeringsstijlen e.d. geladen worden. De volgende instellingen kunnen in de Template worden ingeregeld worden: Projectbibliotheek Arceertabel Arceringslaag aan of uit Tekstlaag aan of uit Maatvoeringslaag aan of uit Spouwbreedte Plaatsingslijn van spouwwanden Plaatsingslijn van enkele wanden Spouwomzettingen Fase Tekstschaal Symboolschaal Schermschaal Als de template weer opgeslagen wordt, zal iedere nieuwe tekening, die gebruik maakt van deze template, als de instellingen overnemen. Hierdoor is het mogelijk om een burostijl in te regelen en iedere nieuwe tekening bevat dan automatisch de instellingen van deze burostijl. Het is dus mogelijk om tekststijlen en maatvoeringstijlen en dergelijke aan te maken in de template tekening. Hierdoor zullen in alle tekeningen die aangemaakt zijn met deze template tekening dezelfde stijlen bevatten.
Authorisatiecodes en hardware locks ALFA kent twee soorten beveiliging tegen onbedoelde verspreiding van dit programma. Allereerst is er het hardware lock dat op de printerpoort geplaatst moet worden. Daarnaast kent ALFA een autorisatiecode die éénmalig ingevoerd moet worden. Bij de eerste keer opstarten vraagt ALFA naar zo'n code, vervolgens niet meer. Na installeren van ALFA heeft u 60 dagen de tijd om deze code bij Alfa Development aan te vragen, in deze dagen kunt u dus gewoon met het pakket werken.
Bij een update naar een nieuwe versie van ALFA kan weer om zo'n code gevraagd worden. Deze code kan via een FAX-formulier, dat door het programma gegenereerd wordt, bij ALFA Development te Woerden aangevraagd worden. De vergeven autorisatiecode is afhankelijk van een voor de ALFA gebruiker uniek serienummer.
ALFA Development
19
Handleiding ALFA 2000 Wanneer ALFA een autorisatiecode verlangt verschijnt de volgende dialoog:
Hier kunt u de code invullen. Indien u nog geen code heeft kunt u op de button FAX formulier drukken en er verschijnt een dialoog die ingevuld moet worden. Als u deze uitprint kunt u dit formulier naar Alfa Development Faxen.
20
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000 Er zijn een aantal types ALFA hardware locks in omloop die een verschillend serienummer gebruiken. • Oude ALFA locks te herkennen aan de ingegraveerde code ALFA, gevolgd door 4 cijfers. Bij gebruik van deze locks, waarvan er meer dan 1000 in omloop zijn, wordt de autorisatiecode gebaseerd op het unieke AutoCAD serienummer. Dit serienummer moet dan ook op het FAX-formulier vermeld worden. Het AutoCAD serienummer staat vermeld op de AutoCAD doos maar wordt ook weergegeven op het beeldscherm als ALFA de eerste keer wordt opgestart. • Nieuwe ALFA locks zijn te herkennen aan de ingegraveerde code ALFA, gevolgd door 4 cijfers die weer gevolgd worden door de letter P (van Programeerbaar lock). • Netwerk ALFA lock te herkennen aan de ingegraveerde code ALFA, gevolgd door 4 cijfers die weer gevolgd worden door de letter N. Vanaf 5 ALFA gebruikers bestaat de mogelijkheid tot het gebruik van zo'n lock, waarbij het lock niet geplaatst wordt op alle afzonderlijke werkstations, maar slechts op één netwerkserver. Zo'n netwerklock heeft bovendien het voordeel dat de ALFA licenties ’floating’ worden. Dat betekend dat als b.v. een licentie voor 10 werkstations aangeschaft is, ALFA zonder problemen op 15 werkstations geïnstalleerd kan zijn. Van deze 15 werkstations kan ALFA op 10 willekeurige werkstations opgestart worden. De installatie van een netwerklock verloopt via uw dealer. • Evaluatie ALFA locks te herkennen aan de ingegraveerde code ALFA, gevolgd door 4 cijfers die weer gevolgd worden door de letter E. Deze locks zijn bedoeld voor evaluatie van ALFA voor een beperkte periode. Deze locks kennen geen autorisatiecode en worden van tevoren door de distributeur ’op naam gezet’. Een evaluatie lock is 60 dagen bruikbaar. De resterende tijd wordt tijdens het opstarten van ALFA aangegeven. Het terugzetten van de systeemdata van de computer lijdt tot elektronische vernietiging van het lock. • Studenten ALFA locks te herkennen aan de ingegraveerde code ALFA gevolgd door 4 cijfers die weer gevolgd worden door de letter S. Deze locks worden in bepaalde gevallen door de distributeur ter beschikking gesteld voor afstudeerprojecten gedurende een beperkte periode. Deze locks kennen geen autorisatiecode en worden van tevoren door de distributeur ’op naam gezet’. Een studenten lock is 300 dagen bruikbaar. De resterende tijd word tijdens het opstarten van ALFA aangegeven. Het terugzetten van de systeemdata van de computer leidt tot elektronische vernietiging van het lock. (Empire strikes back!) • Bij de groene USB locks is minimaal ALFA 2.82 noodzakelijk. In dit geval EERST ALFA installeren en dan pas het lock plaatsen. Het installatieprogramma installeert zelfstandig de juiste lockdriver voor het groene USB lock.
Het opstarten van ALFA U zult bij het gebruik van CAD zeker aandacht moeten besteden aan de organisatie van uw bestanden. Reeds in een vroeg stadium zult u merken dat het aantal bestanden van verschillende lopende projecten zich snel uitbreidt. Het is zeker zaak om dagelijks een zogenaamde backup te maken van het werk dat u gemaakt heeft. Bovendien zult u een strikte scheiding tussen de onderlinge projecten moeten aanbrengen om te voorkomen dat tekeningen van verschillende projecten door elkaar gaan zitten. ALFA biedt u de mogelijkheid om ieder project van elkaar te scheiden door gebruik te maken van PROJECT DIRECTORIES en PROJECT BIBLIOTHEKEN. Zodra u start met een nieuw project maakt u een nieuwe zogenaamde project directory aan (via Bestandbeheer/ Bestand/ Directory maken) . Vervolgens zoekt u het venster voor AutoCAD om ALFA op te kunnen starten.
ALFA Development
21
Handleiding ALFA 2000
Daarmee wordt ALFA voor Windows opgestart en worden de ALFA menu functies geladen, de standaard arceertabel en de projectbibliotheek aangesloten. Vervolgens wordt even weergegeven met welke versie en bibliotheken u werkt. U kunt nu een nieuwe of bestaande tekening openen. Vervolgens wordt ALFA geladen, wordt de standaard arceertabel en de projectbibliotheek aangesloten. Hierna is ALFA gereed voor gebruik, te herkennen aan de mededeling Command: op de onderste command line.
Het menuveld Het menuveld bestaat uit de volgende onderdelen: BESTAND EDIT TEKENEN BIB WIJZIG WIJZIG ELEM SCHERM VARIABEL LAGEN EXTRA VENSTER
T.b.v. het laden of opslaan van tekeningen, het plotten of printen Het Edit menu van AutoCAD Windows T.b.v. het tekenen T.b.v. het oproepen van elementen uit de bibliotheek T.b.v. het aanbrengen van wijzigingen in de tekening T.b.v. Het wijzigingen van elementen T.b.v. de besturing van het beeldscherm T.b.v. algemene tekeninstellingen T.b.v. de besturing van het lagenmechanisme T.b.v. extra's (kozijnmodule, wandstijlen e.d.) T.b.v. beheer van de geopende tekening (alleen in AutoCAD 2000)
De wijze waarop deze menu's geactiveerd en gebruikt dienen te worden vindt u verderop in deze handleiding.
Netwerk Netwerk ondersteuning door ALFA is onder te verdelen in een aantal categorieën
AutoCAD Vanwege het feit dat ALFA een AutoCAD applicatie is zal ALFA de meeste netwerkfunctionaliteit die AutoCAD biedt ook ondersteunen. Dit geldt met name voor de paden naar tekeningen en tijdelijke of swap directories. Deze dienen in AutoCAD reeds goed ingeregeld te zijn.
Bibliotheek Door het plaatsen van de ALFA hoofd bibliotheek (en eventueel de BURO bibliotheek) op een netwerkserver wordt de mogelijkheid geboden om door meerdere gebruikers dezelfde blocks te gebruiken.
Projecten Door het verspreid plaatsen van projecten en projectdirectory over het netwerk wordt de mogelijkheid geboden om meerdere CAD tekenaars aan verschillende tekeningen binnen 1 project te laten werken en elkaars tekeningen en blocks te gebruiken via het projectbibliotheek mechanisme. 22
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Programma Het is in principe mogelijk om het programma 1 maal op een server te installeren en alle gebruikers vanaf de werkplekken de software te laten starten. Hiervoor dienen echter per gebruiker een aantal zaken geregeld te worden. Dit kan ingeregeld worden door het programma Netwerk Manager. Er dient een unieke directory te zijn voor iedere gebruiker waar het programma gebruikerspecifieke zaken kan opslaan. En er dient een environment setting opgenomen te zijn waar deze directory zich bevindt. Bij het starten van de programmatuur dient de gebruiker aangemeld te worden (in te loggen), hetzij handmatig via een dialoog of via een environmentsetting (ALFAUSER). Bij de installatie van ALFA zullen, afhankelijk van de hoe de installatie gestart wordt (van CD-Rom of van een Netwerk drive), verschillende opties in de installatie procedure naar voren komen om de installatie op het netwerk te vereenvoudigen.
Netwerk Manager Met de Netwerk Manager is mogelijk om ALFA centraal op een server te installeren en vervolgens vanaf een werkstation ALFA te starten.
Per gebruiker wordt een aparte directory gebruikt waar een aantal gebruiker specifieke bestanden worden opgeslagen. Alle andere bestanden zullen gemeenschappelijk gebruikt worden. Gebruiker specifieke bestanden zijn:
ALFA Development
23
Handleiding ALFA 2000 •
ALFA.INI
Instellingen van ALFA.
Indien er voor een centraal geïnstalleerde versie wordt gekozen kan slechts door 1 gebruiker een conversie van ALFA 1.41 naar ALFA 2.1 gedaan worden, dit in verband met het vergeven van unieke namen en nummers aan blocks. Dit wordt door ALFA bijgehouden en indien de situatie zich voordoet, zal het programma de gebruiker daarop attent maken.
Centraal Geïnstalleerde Versie (Netwerk) Deze toggle geeft u aan of ALFA lokaal of in een netwerk situatie gestart. Deze toggle is niet aan te passen. Deze instelling wordt gezet door Alfa tijdens de installatie. Wanneer er gekozen is om een netwerk installatie te doen, dan zal deze teoggle aan staan.
Gebruikers In deze lijst staan de aangemelde gebruikers met hun bijbehorende directories. Door een van deze onderdelen te selecteren kunnen de gegevens gewijzigd worden.
Gebruiker Dit is de naam waarmee ingelogd wordt. Deze naam dient door de gebruiker bij het opstarten van ALFA ingegeven te worden of wordt uit een systeem variabele gelezen. Voorbeeld van zo'n systeem variabele is %USERNAME% onder Windows 2000 en XP, de waarde bevat de naam waarmee de gebruiker op het CAD station is ingelogd.
Directory Vul hier de naam in van de systeem variabele welke ALFA moet raad plegen om de waarde te vinden van de directory die aan deze user is toegewezen. Als u gebruik wilt maken van een (gedeelte) van een bestaande variabele kunt u bijvoorbeeld: %USERHOME%\ALFA gebruiken. Hier zal de variabele USERHOME worden gebruikt waaronder vervolgens de directory ALFA zal worden gebruikt. Voor de verschillende operating systems zijn voorbeelden voor deze variabelen die op usernivo geregeld zijn: Windows 2000/XP HOMEPATH in combinatie met HOMEDRIVE b.v. Als er gekozen is voor de centraal geïnstalleerde versie kan dit een directory zijn op de netwerkserver of een directory op de lokale harde schijf. Voorbeelden van geldige invoer zijn: • %HOMEDRIVE%%HOMEPATH%%USERNAME% • \ALFA\USERS%HOMEPATH%%USERNAME% • \\Server\UserDirs\CAD\Alfa\%USERNAME% In het onderdeel Waarde wordt het door u opgestelde pad uitgelezen uit de variabelen voor de directory.
Alfa Directory / Bibliotheek Directory / Buro bib. Directory Per user moeten de Alfa, bibliotheek en buro bibliotheek directories worden ingevuld. De reden hiervoor is dat niet op elk werkstation de drive mappings hetzelfde ingeregeld hoeven te zijn. Zo kan het zijn dat voor werkstation 1 de alfa directory verwijst naar K:\ALFA22 terwijl voor werkstation 2 de alfa directory G:\ALFA22 is. Het is aan te raden om binnen een netwerkomgeving ieder werkstation te voorzien van gelijke drive mappings. Dit komt de beheersbaarheid van het netwerk ten goede.
Password Vul hier het password in om wijzigingen in de netwerkinstellingen door te voeren. Let op alle andere onderdelen van de dialoog worden pas actief indien een geldig password is ingevuld. Het default password is WAAROM.
24
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Nieuw Password Indien u het password wenst te wijzigen vult u hier een nieuw password in. In de netmanager is het niet mogelijk om lees- of schrijfrechten aan gebruikers en of directories toe te kennen. Dit moet in de netwerkomgeving ingeregeld worden. Wanneer een gebruiker een ini file opent uit een directory waar hij geen schrijfrechten heeft, zal Alfa er voor zorgen dat de gebruiker niets kan wijzigen in de ini file. Dit gebeurt doorgaans door middel van de wijzig opties/buttons te disablen, waardoor er niets gewijzigd kan worden. Standaard staan de ini files in de data of support directory van Alfa. Waarneer een gebruiker een inifile wilt aan passen, wordt deze ini file automatisch naar de user-directory van de gebruiker gekopieerd. Hierdoor zal er alleen voor de desbetreffende gebruiker iets aangepast worden.
ALFA Login In verband met het feit dat bijgehouden wordt welke gebruiker welke blocks in de project bibliotheek plaatst en om ALFA over een netwerk te kunnen gebruiken dient u bij het starten van ALFA ‘in te loggen’.
Deze inlognaam wordt gebruikt als referentie bij het weg schrijven van blocks. Bij het configuren van ALFA kunt u kiezen of deze dialoog bij iedere start van ALFA getoond dient te worden of dat automatisch de juiste gebruikersnaam wordt gebruikt.
Automatisch Indien u voor deze optie kiest zal ALFA ervoor zorgen dat u altijd onder een gebruikersnaam inlogt of met een vaste waarde.
Als u gebruik maakt van de optie om ALFA gedistribueerd over een netwerk te draaien wordt deze naam gebruikt (in combinatie met de gebruikers directory en andere NetwerkSettings) voor het correct plaatsen en bijhouden van gebruiker gebonden bestanden. Opmerking: Wanneer Alfa gedistribueerd over een netwerk draait is de button 'automatisch' niet actief. Het is niet mogelijk om een tekenaar automatisch in te laten loggen, terwijl de andere tekenaars handmatig inloggen.
ALFA Development
25
Handleiding ALFA 2000
ALFA Systeem Variabelen
ENV. ALFA USER Hier vult men in welke systeemvariabele ALFA moet gebruiken voor het (automatisch) uitlezen van de gebruiker. Als u hier niets invult zal ALFA iedere keer als het systeem gestart wordt vragen om in te loggen, ook als hier een systeem variabele wordt genoemd die niet bekend is verschijnt de inlog dialoog. Voor de verschillende operating systems zijn voorbeelden voor deze variabelen: Windows 2000/XP USERNAME Indien u een van deze variabelen op geeft zal ALFA deze waarde gebruiken als gebruikersnaam. Als u gebruik wilt maken van een (gedeelte) van een bestaande variabele kunt u bijvoorbeeld: %USERHOME%\ALFA gebruiken. Hier zal de variabele USERHOME worden gebruikt waaronder vervolgens de directory ALFA zal worden gebruikt.
ALFA DIR Deze setting geeft aan waar de hoofd-directory voor de executables en support bestanden van ALFA op het systeem geïnstalleerd zijn. Veelal zal dit op stand-alone systemen de directory C:\Program Files\Alfa22 zijn.
MAINBIB DIR Dit geeft aan waarop het systeem de hoofdbibliotheek geïnstalleerd is.
26
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
BUROBIB DIR Dit geeft aan welke directory op het systeem als burobibliotheek zal fungeren. In principe is een burobibliotheek een bibliotheek waar veel gebruikte 'buro standaard' blocks opgenomen kunnen worden. OPMERKING De locatie waar ALFA haar bestanden moet zoeken wordt opgeslagen in het bestand alfaenv.ini in de directory \alfa2000\support. De directory \alfa2000\support dient opgenomen te zijn in het zoekpad van AutoCAD: Optie preferences binnen Acad. Dit omdat Alfa het bestand ALFAENVINI moet kunnen vinden vanuit AutoCAD. Indien u met het installatie programma installeert zullen al deze settings automatisch gedaan worden.
ALFA Development
27
Handleiding ALFA 2000
Het tekenveld Het tekenveld is het gebied waarin u uw tekening maakt. In het tekenveld ziet u een raster, dat is het zogenaamde GRID. Indien u de muis beweegt zult u zien dat een horizontale en een verticale lijn over het tekenveld bewegen. Deze 2 lijnen noemt men het tekenkruis, crosshair, cursor of kruisdraad. In het snijpunt van beide lijnen vindt de handeling plaats die u in een ALFA-menu gekozen heeft (bijvoorbeeld het tekenen van een lijn of het wissen van een element). Linksonder in het scherm ziet u 2 getallen. Dat zijn de X- en Y-coördinaten van de plaats waar zich op dat moment het snijpunt van de 2 lijnen bevindt (zodra u de muis beweegt zullen de getallen veranderen). Linksonder in het tekenveld ziet u 2 pijlen staan. Deze pijlen geven aan in welk coördinatenstelsel u zich bevindt (op dit moment is dat het wereldcoördinatenstelsel, u ziet dat aan de 'W' die in de pijl naar boven staat).
De commando regels De commandoregels geven, zoals de naam al zegt, de status van het pakket op het moment van werken aan. Foutmeldingen, mededelingen, opdrachten en vragen worden via de commandoregel kenbaar gemaakt aan de gebruiker. Normaliter zal deze commando regel alleen de tekst 'Command:' vertonen, daarmee aangevende dat het programma klaar is voor het ontvangen van een commando.
28
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000 Commando's kunnen zowel achter deze regel ingetypt worden, als ook vanuit een menu gekozen worden; de resultaten zijn hetzelfde. Enkele vragen of opdrachten die in de commandoregels kunnen voorkomen zijn bijvoorbeeld: Nieuwe schaal 1 op: Eerste hoek: Selecteer referentie element: Elementhoogte <0.0>: Het gebruik van de invoermedia Tijdens het werken met ALFA staan u voortdurend 2 invoermedia ter beschikking: het toetsenbord en de muis of het tablet.
Toetsenbord Het toetsenbord is, tijdens het werken met CAD, vooral bedoeld voor het invoeren van tekst. Alle andere commando's die u aan het programma wilt geven zijn in de menu's te vinden. Eén commando echter is eenvoudig vanuit het toetsenbord te geven en dat is het zogenaamde 'afbreekcommando'. Met het afbreekcommando kan een functie die al in werking is gezet alsnog worden afgebroken (U heeft bijvoorbeeld het commando 'Zoom Win' gegeven terwijl u eigenlijk ZoomLast bedoelde). Het afbreekcommando onder AutoCAD is kort maar krachtig: <ESC>
Muis De muis heeft 3 of 2 buttons of ook wel muisknoppen genoemd.
Linker Muisknop De LINKER muisknop dient ALTIJD voor het selecteren of aanwijzen van menupunten, tekenlijnen, selectieknoppen of opgeven van coördinaten.
Rechter Muisknop De werking van de RECHTER muisknop is afhankelijk van de instellingen binnen AutoCAD. Een instelling is dat de RECHTER muisknop gelijk staat met de RETURN-toets. Binnen ALFA kan deze op verschillende manieren gebruikt worden. Wanneer een bepaalde functie meerdere opties kent (bijvoorbeeld het plotcommando) dan zal ALFA de laatst gebruikte optie altijd tussen haakjes erachter zetten, bijvoorbeeld: What to plot -- Display, Extents, Limits, View or Window : De geeft aan dat de optie isplay de laatste keer gekozen is. Door nu op de RECHTER muisknop te drukken zal de optie gekozen worden. Een ander gebruik van de rechter muisknop is bedoeld voor het herhalen van het laatst gekozen commando. Als u bijvoorbeeld de optie 'Rechthoek' als laatste gekozen heeft en u heeft de rechthoek in het tekenveld getekend dan kunt u de optie 'Rechthoek' herhalen door éénmaal op de RECHTER muisknop te drukken. De laatste functie die de RECHTER muisknop kent is de 'afsluitfunctie' die gebruikt wordt bij het plaatsen van een wand. Hierover zult u in het volgende hoofdstuk meer vinden. Een andere instelling is dat wanneer er op de rechter muisknop gedrukt wordt er een context sensitive popmenu verschijnt. Een context sensitive popmenu is een menu waarvan de opties aangepast wordt aan het geselecteerde object of het actieve commando. Bijvoorbeeld, er wordt een polylijn geplaatst en wanneer er tijdens het plaatsen op de rechter muisknop gedrukt wordt, verschijnt er een menu met de opties van de polyline. ALFA Development
29
Handleiding ALFA 2000
Middelste Muisknop (optioneel) Door éénmaal op de MIDDELSTE muisknop te klikken zal het OSNAP-menu met éénmalige object snaps geactiveerd worden. U kunt dan, terwijl u bijvoorbeeld een lijn tekent, een object snap (bv Eindpunt) uit het OSNAP-MENU kiezen. Wie een muis met 2 knoppen heeft kan de 'Shift' toets op het toetsenbord ingedrukt houden en vervolgens de RECHTER muisknop gebruiken, dat komt overeen met de middelste muisknop. Sommige grafische kaarten hebben een aantal extra functies in combinatie met AutoCAD. Vaak zijn deze commando's te bereiken door een 'dubbelklik' (tweemaal snel achter elkaar klikken) op de middelste muisknop. Soms moet men de middelste muisknop langer ingedrukt houden om de grafische kaartfuncties te passeren en de Object Snap functies te activeren.
Tablet Voor de instellingen en aansluitingen van het Tablet verwijzen we naar de AutoCAD handleiding. Tablet template is op verzoek leverbaar bij de Distributeur AcadConsult te ‘sHertogenbosch
Menu Structuur De verschillende functies zijn verdeeld over een aantal zogenaamde ‘pull-down’ menu's verdeeld over het menuveld. Het menuveld bestaat uit de volgende onderdelen: BESTAND T.b.v. het laden of opslaan van tekeningen, het plotten of printen Edit Het Edit menu van ALFA Windows TEKENEN T.b.v. het tekenen BIB T.b.v. het oproepen van elementen uit de bibliotheek WIJZIG T.b.v. het aanbrengen van wijzigingen in de tekening WIJZIG ELEM T.b.v. Het wijzigingen van elementen SCHERM T.b.v. de besturing van het beeldscherm VARIABEL T.b.v. algemene tekeninstellingen LAGEN T.b.v. de besturing van het lagenmechanisme EXTRA T.b.v. extra's (kozijnmodule,wandstijlen e.d.) VENSTER T.b.v. het schakelen tussen meerdere tekeningen (alleen AutoCAD 2000)
Dialoog Functies Hieronder volgen een aantal veel gebruikte Dialoogboxen in ALFA. File Selector Selecteer Block Zoeken Omschrijving History Toolbar Status Toolbar
History Toolbar De History Toolbar laat een overzicht zien van eerder geplaatste blocks en hun omschrijving, alsmede het commando waarmee de blocks geplaatst zijn. Door een block in de lijst te selecteren en vervolgens met een van de buttons een commando selecteren, wordt het block gestart met het nieuwe commando. 30
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Deze button zal het commando Plaats starten met het geselecteerde block. Deze button zal het commando Invoegen starten met het geselecteerde block. Deze button zal het commando Wand starten met het geselecteerde block. Deze button biedt de mogelijkheid om te zoeken naar een block aan de hand van een (deel van een) omschrijving. Deze instellingen zijn te vinden bij de AlfaToolbars. De toolbars kunnen ‘gedockt’ worden waardoor ze veel minder ruimte innemen. Het is aan te raden om deze toolbar niet aan de zijkant van het scherm te docken. Doordat deze toolbar editvelden bevatten, zullen deze erg veel ruimte in beslag nemen wanneer ze aan de zijkant gedockt worden.
Status Toolbar De Status Toolbar toont een aantal van de huidige instellingen in ALFA.
Deze button start de Schermschaal functie. Deze button start de Alfa Settings dialoog Fase Plaatsings hoogte Element hoogte Deze toggle laat wanden automatisch hun eindpunten op andere wanden aansluiten na het tekenen van de wand. Deze toggle laat symbolen bij plaatsing zich automatisch richten op wanden en vervolgens wordt het symbool via LYNX aan de wand gekoppeld. Deze toggle draait de openbreek prioriteit voor wanden om. Deze toggle laat kozijnen automatisch in wanden invoegen. Start de Alfa help op. Tevens bevat de toolbar een aantal functies met betrekking tot het beeldscherm zoals Regen TotaalOverzicht ZoomLast
ALFA Development
31
Handleiding ALFA 2000 ZoomWin De toolbars kunnen ‘gedockt’ worden waardoor ze veel minder ruimte innemen. Het is aan te raden om deze toolbar niet aan de zijkant van het scherm te docken. Doordat deze toolbar editvelden bevatten, zullen deze erg veel ruimte in beslag nemen wanneer ze aan de zijkant gedockt worden.
File Selector Bij de File Selector hoort onderstaande dialoogbox:
Find File Hier is het mogelijk om door de directory structuur te zoeken naar een bepaald bestand.
32
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Fase en element dialoog Met deze dialoog kan aangegeven worden welk element type getekend gaat worden en op welke laag. Binnen het GB CAD Afspraken stelsel is overeengekomen dat verschillende element types op verschillende lagen geplaatst moeten worden. Indien bepaalde elementen (Tekst en maatlijnen) getekend gaan worden en er bestaat de kans dat ze op de verkeerde laag terechtkomen, zal ALFA reageren door de volgende dialoog te tonen: Hier kunt u aangeven voor welke fase deze elementen gelden en voor welke Nl-Sfb groep. Indien u voor teksten en maatlijnen standaard wilt in regelen op welke laag die komen kan dat met Tekst instellingen en Maatlijn instellingen aangegeven worden. Op deze manier wordt voorkomen dat iedere keer als er tekst of maatlijnen geplaatst worden deze dialoog verschijnt.
Hier kunt u een laag uit een overzicht van de Nl-Sfb coderingen halen. Met deze button kunt u uit de tekening een element selecteren waarvan de laag informatie overgenomen moet worden.
Nl-Sfb lagen dialoog
Met deze dialoog kan een keuze worden gemaakt uit een aantal voor gedefinieerde lagen die in het Nl-Sfb afspraken stelsel gebruikt worden.
De omschrijvingen en de lagen worden opgeslagen in het bestand Layernms.ini in de data directory van Alfa.
ALFA Development
33
Handleiding ALFA 2000
Blocks Een block is een verzameling getekende elementen. Een block kan opgebouwd zijn uit bijvoorbeeld veelhoeken, rechthoeken, lijnen, andere blocks etc. WANNEER GEBRUIKT MEN EEN BLOCK ? Men gebruikt een block wanneer men verwacht dat de getekende informatie in de toekomst wederom in dezelfde of licht gewijzigde vorm zal terugkeren (in 90% van de gevallen is hiervan sprake). Bijvoorbeeld kozijn, trappen, wanden en dergelijke, vandaar de naam bouwdeel bibliotheek. Bovendien hebben blocks het voordeel dat zij veel meer achterliggende intelligente informatie kunnen bevatten (naam, aantal, hoogte e.d.). WELKE SOORTEN BLOCKS ZIJN ER? Er zijn binnen ALFA 3 soorten blocks, op 4 manieren te maken zijn: • Het maatvaste block (bijvoorbeeld een kozijn). • Het rekbaar block (bijvoorbeeld een wand). • Het symboolblock (de grootte wordt bepaald door de symboolschaal). • Het parametrisch block (vorm wordt bepaald door instellen parameters, resultaat is uiteindelijk een van types A,B of C). • Het AutoCAD block.
Het maatvaste block Een maatvast block is bij plaatsing vanuit de ALFA-menu's NIET verschaalbaar. In sommige gevallen is het block in de hoogte verschaalbaar (dit wordt door ALFA automatisch gedaan als er een ElementHoogte is ingesteld en het block verschaal mag worden). Het maatvaste block heeft 1 plaatsingspunt en (eventueel) meerdere openbreekpunten. Het eerste punt is het plaatsingspunt van het block. De overige punten zijn openbreekpunten, die worden gebruikt bij het invoegen van een block. Door de openbreekpunten paarsgewijs aan te geven kan bij het invoegen van een kozijn in een wand de isolatie over een andere afstand worden opengebroken dan de wanden. De openbreek punten krijgen per paar gelijke kleuren, op die manier is duidelijk welke punten bij elkaar horen.
Het is niet altijd wenselijk dat een maatvast block een wand openbreekt. Bijvoorbeeld trappen en sanitair blocks moeten tegen een wand aangeplaatst kunnen worden, zonder dat de wand opengebroken wordt. Dit kan bereikt worden door tijdens het aanmaken van het maatvaste block geen openbreekpunten in het block op te nemen. Wanneer Alfa vraagt om het eerste openbreekpunt te plaatsen, druk dan op de return-toets of op de rechter muisknop. In dit geval zullen er geen openbreekpunten in het block worden opgenomen.
Het rekbaar block Een rekbaar block is in X-richting oprekbaar, niet in Y-richting. Arceringen die in het block voorkomen worden bij het plaatsen of verlengen van het rekbare block zodanig geplaatst dat de afstand tussen de arceerlijnen constant blijft (arceringen worden dus niet opgerekt maar uitgebreid). Een rekbaar block kan door middel van twee commando's geplaatst worden. Het eerste commando is WAND. Het plaatsen van een rekbaar block met het WAND commando is vergelijkbaar met het plaatsen van een polylijn. Er kunnen meerdere segmenten geplaatst worden. 34
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000 Het tweede commando is PLAATS. Hiermee kan maar een segment geplaatst worden. Het PLAATS commando wordt gebruikt voor het plaatsen van bijvoorbeeld vensterbanken. Het rekbaar block heeft 1 plaatsingspunt en 1 controlepunt Het eerste punt is het plaatsingspunt van het block, het tweede punt geeft een kontrolepunt van het block aan (dit is een fiktieve waarde aangezien ALFA het block kan oprekken, u geeft dus alleen aan WAAR het block eindigt).
Het symboolblock Het symboolblock heeft 1 plaatsingspunt en GEEN controlepunten. Het block is speciaal bedoeld voor onder andere elektrotechnische symbolen. Het block wordt tijdens plaatsing verschaald met een vooraf ingestelde factor, de symboolschaal. Deze symboolschaal is evenredig met de plotschaal. Indien de symboolschaal bijvoorbeeld 50 is, dan zal het betreffende symboolblock met een factor 50 verschaald worden, waardoor er een leesbaar symbool in de tekening staat. De grootte van een geplaatst symboolblock kan achteraf veranderd worden. Het is raadzaam om bij het aanmaken van een nieuw symboolblock gebruik te maken van een bestaand symboolblock uit de bibliotheek aangezien de bestaande blocks een met de symboolschaal evenredige 'startschaal' bezitten. Symboolblocks moeten een naam van 8 letters hebben en beginnen met een ‘S’ en eindigen met een ‘-‘ (volgens het GB-Afsprakenstelsel). Standaard AutoCAD blocks worden binnen ALFA met rust gelaten.
Het parametrische block Dit is in principe een maatvast block. De afmetingen binnen het block worden bepaald door parameters. Door het veranderen van deze parameters kunt u de afmeting van het block op eenvoudige wijze aanpassen, zonder het block opnieuw te moeten tekenen. U hoeft een parametrisch block maar één keer te tekenen om de vorm te bepalen. Daarna kan dit block meerdere malen worden geplaatst, waarbij de afmetingen van ieder block steeds verschillend kunnen worden ingesteld bijvoorbeeld naaldhout, kolommen en dergelijke. De parameters worden ingesteld met behulp van een macrotaal.
Het AutoCAD block. In principe is een block dat aan geen van boven staande definities voldoet een AutoCAD block. Deze blocks worden door ALFA niet speciaal behandeld. GEBRUIK MAKEN VAN BESTAANDE BLOCKS ALFA beschikt reeds standaard over een uitgebreide bouwkundige bibliotheek. In ieder block afzonderlijk zit een systematiek die mede dankzij de actieve bijdrage van gebruikers van de bibliotheek steeds verder geperfectioneerd is. Het is zeer aan te raden om van deze blocks gebruik te maken, ook, of eigenlijk juist bij nieuw te maken blocks. Indien u bijvoorbeeld een ongebruikelijke maat kozijn als block wenst te hebben, dan is het vele malen handiger om gebruik te maken van een reeds bestaand block. U plaatst een gelijkend block in de tekening en activeert het commando 'Wijzig Blk'. Gebruik vervolgens de opties uit het WIJZIG-menu om de gewenste wijzigingen aan te brengen (door middel van de functie 'Oprekken' of het starten van de kozijnmodule). Nadat de wijzigingen zijn aangebracht sluit u af met de functie 'Afsluiten Block' en slaat u het block onder een nieuwe naam op. Op deze wijze heeft u een nieuw block gedefinieerd, maar tevens de intelligentie die in alle andere blocks zit behouden.
ALFA Development
35
Handleiding ALFA 2000
ALFA blocks zelf (bij)maken uit een bestaand block Binnen alle blocks in de ALFA bouwdeelbibliotheek zijn de verschillende fases reeds aanwezig. Om nu zelf een dergelijk block aan te maken dient u met een aantal zaken rekening te houden: • • •
Kan er een bestaand block gebruikt worden? In welke fases dient het block zichtbaar te zijn? In welke NL-Sfb laag dient het block zich te bevinden?
De eenvoudigste methode om nieuwe bouwelementen te maken, is door gebruik van bestaande bibliotheek elementen. U kunt dit doen door: • Met het commando Wijzig Block een bestaand block te selecteren. • Vervolgens wijzigt u dit block met de Teken en Wijzig commando's van ALFA. • Vervolgens kunt u het nieuwe block m.b.v. het commando Afsluiten Block onder een nieuwe naam bewaren. Alle instellingen van het oude block blijven behouden. U gaat als volg te werk: 1. 2. 3. 4.
Selecteer 31 Buitenwand opening uit het pulldown-menu Bib. Selecteer Openingen Spouwmuur. Selecteer buitenkozijn Q030942- en plaats dit block in het tekenveld. Selecteer het zojuist geplaatste block Q030942- en activeer het commando Wijzig Block.
1. 2. 3. 4. 5.
Alle fase's aan N/<J>: J (Zie afbeelding A.) Selecteer met het commando Oprekken het kozijn-uiteinde (Zie afbeelding B). Selecteer een Basispunt en typ bij Vector: @300,0. (Zo ontstaat afbeelding C.) Selecteer het Afsluiten Block uit het pulldown-menu Tekenen. Bewaar het block onder een nieuwe naam:
Block wordt in de tekening opnieuw gedefinieerd. Het block wordt nu onder de nieuwe naam ook buiten de tekening bewaard. Het is aan te raden om bij het oprekken niet het plaatsingspunt op te rekken maar de andere zijde zoals in bovenstaande figuur is aangegeven.
36
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Nieuwe alfa blocks aanmaken Indien er geen bestaand block bruikbaar is dan zult u zelf een block moeten construeren. Voor een maatvast block met openbreekpunten gaat u als volgt te werk: Bepaal vooraf welke informatie u wilt zien in de verschillende fases, aan de hand daarvan kunt u dan gericht te werk gaan. In dit voorbeeld zal een kolom gemaakt worden. U kunt de verschillende tekenonderdelen direct in één element over elkaar tekenen, u kunt ook achteraf alle elementen op elkaar plaatsen.
Aanmaken FASE 1 (Ontwerpfase) •
Selecteer het commando Settings en vul in de settings dialoogbox de volgende gegevens in: 1. Pennen: 0.25 geel 2. Fase: 1 aan 3. Lijntype: continuous 4. Element: Lijnen/Blocks 5. NL-sfb groep: 21 6. klik op [OK] 7. Teken een polylijn met de afmetingen die in de afbeelding zijn weergegeven.
Aanmaken FASE 2 (Bestek / Werktekening fase) • • •
Selecteer opnieuw de ALFA-settings dialoogbox. Zet fase 2 aan, fase 1 uit, selecteer pen 0.35 groen en klik op [OK]. Teken een polylijn met een index, d.m.v. het commando Polylijn Index, over de vorige kolom heen. Kies graniet als materiaal. Sluit de Polylijn Index met ose af. Het vlak wordt automatisch gearceerd.
Aanmaken FASE 3 (Detail fase) • • •
Selecteer opnieuw de ALFA-settings dialoogbox. Zet fase 3 aan, fase 2 uit, selecteer pen 0.5 cyaan en klik op [OK]. Teken opnieuw een Polylijn Index over de vorige kolom heen. Kies weer graniet als materiaal en sluit de polylijn index met ose af. Het vlak wordt nu automatisch voorzien van een fijnere arcering
Aanmaken BOUWDEEL BLOCK (Maak van het geheel een blok) • • • • • • • •
Selecteer Maak Block en vul voor: blocknaam: Q028001Omschrijving: Kolom graniet 300x400 mm Selecteer in de dialoog de opties, Maatvast en Block naar Schijf en klik op [OK]. Selecteer als plaatsingspunt punt 0 (zie afbeelding). Selecteer zo ook de openbreekpunten 1 t/m 6 in de juiste volgorde. Klik éénmaal op de rechter muisknop en selecteer alle elementen met een crossing (+RETURN) Zet de actieve laag en de elementhoogte m.b.v. ALFA Settings weer op nul 0. ALFA Development
37
Handleiding ALFA 2000
Indien u de kolom in een wandconstructie plaatst ontstaat de rechter afbeelding.
Lagen Structuur Een laag is te vergelijken met een calque. ALFA beschikt over een nagenoeg oneindig aantal calques die op elkaar gestapeld zijn en waar u van bovenaf op kijkt. Op iedere calque kunt u verschillende informatie tekenen zodat het op deze wijze mogelijk is een onderscheid aan te brengen naar functie (buitenwanden/ binnenwanden/ sanitair etc) maar ook naar presentatie (de fase waarin het bouwproces zich bevindt). U kunt nu als het ware bepaalde calques in de stapel laten zitten en andere verwijderen. Zodoende kunt u dan bepaalde informatie zichtbaar of niet zichtbaar hebben (bijvoorbeeld de inventaris). Indien u binnen ALFA iets tekent dient u zich er van bewust te zijn binnen welke NL-Sfb codering en in welke fase het te tekenen element valt, gecodeerd volgens het GB CAD Afspraken stelsel. ALFA maakt echter de noodzakelijke lagen automatisch aan als nieuwe elementen met de juiste laaginstellingen (zie ALFA-settings) worden getekend. Als blocks uit de bibliotheek worden opgehaald worden de daarin gebruikte lagen overgenomen. WAT IS HET GB CADAFSPRAKENSTELSEL? Het GB CAD afsprakenstelsel is een afspakenstelsel dat is opgesteld door de Vereniging Geïntegreerd Bouwen. Deze vereniging bestaat uit een aantal vertegenwoordigers en adviseurs van verschillende bedrijven. Het GB CAD afspraakstelsel kan worden aangevraagd bij: ACAD Consult te 's-Hertogenbosch Tel. (073) 6484555 Fax (073) 6429398 ISBN 90-9008505-X De Integratie van het GB CAD afspraakstelsel in ALFA applicatie heeft tot doel: • goede informatie-uitwisseling tussen de verschillende bouwpartners; • bredere opzet van afspraken, zodat andere applicaties hierop aan kunnen sluiten; • verlies van informatie beperken en zo mogelijk uitsluiten bij informatieoverdracht; • partijen de mogelijkheid geven om per project, eigen aanvullende afspraken te maken; HOE ZIJN LAAGCODERINGEN SAMENGESTELD BINNEN ALFA? A- L 21-_F-2306 XX X X XXXX XXXXXX XX | | | | | | | | | | | Materiaalcode (visualisaties, fase 4) | | | | (_F-23- = Zichtbaar op fase 2 en 3) | | | NL/Sfb codering (21-- = buitenwanden) | | Entiteit type (L = lijnen, T =Tekst, M = Maatvoering, A=Arcering) | Status (- = Niet van toepassing) Eigenaar (A- = Architect/Aannemer) 38
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000 Naast de bouwkundige lagen zijn er ook de volgende speciale lagen: X--LR---_CP laag voor de controlepunten in de blocks. X--LP---_CAMERA laag voor de camera's t.b.v. de perspectieven. X--LR---_RUIMTES laag voor de 'oude' ruimtepolylijnen. X--LP---_F1--laag voor de volarceringen voor de wanden in fase 1. A--LP-GL_F---408 laag voor het glas in fase 4. ALFA-HIDDEN laag voor representatie blocks van wanden. LET OP. De blocks op deze laag mogen nooit verwijderd worden. De materiaalcode voor fase 4 is bedoeld voor de koppeling met renderpakketten, waarbij het nummer een materiaal index binnen ALFA is. De kleur van de getekende elementen is de kleur van de materialen (b.v. baksteenrood, betongrijs).
Projectbibliotheek Een Projectbibliotheek is de plaats waar door de gebruiker blocks worden weggeschreven voor hergebruik binnen een bepaald project. Bepaalde blocks zijn bij uitstek geschikt voor hergebruik binnen het project. Deze blocks kunnen over het netwerk gedeeld worden met andere tekenaars. Hierdoor worden projectmatig wijzigen in tekeningen of onderdelen daarvan doorgevoerd. Een projectbibliotheek bestaat uit: • Een directory met daar in een aantal blocks (tekeningen), • Een aantal slides (afbeeldingen) van de blocks, • Database met blockomschrijvingen; • Database waarin wordt bijgehouden welke gebruiker welk block heeft gemaakt / gewijzigd en wanneer; Samen vormen deze onderdelen een projectbibliotheek. Deze projecten kunnen beheerd worden via een ProjectManager. Er zijn in principe 3 verschillende bibliotheken:
De project bibliotheek In een tekening worden vaak blocks aangemaakt voor onderdelen die meerdere keren herhaald moeten worden. Zonder ALFA zouden deze blocks alleen binnen de tekening bekend zijn. Wanneer iets met de tekening gebeurd, of zelfs een ongelukkig moment om ongebruikte block definities te verwijderen, kan ertoe leiden dat informatie onherstelbaar verloren gaat. Om dit gevaar zo klein mogelijk te maken kan ALFA blockdefinities behalve in de tekening ook op schijf bewaren. Dit is de project bibliotheek. Daarnaast is het voordeel van CAD dat het eenvoudig is om onderdelen een van tekening opnieuw te gebruiken. Ook hiervoor wordt de project bibliotheek gebruikt. Alle tekeningen in hetzelfde project kunnen gebruik maken van de blocks die in de bijhorende project bibliotheek zijn weggeschreven. Dit verkleint aanzienlijk de kans op inconsistentie van tekeningen in een project.
De burobibliotheek De burobibliotheek is net als de project bibliotheek een plaats waar ALFA blocks opzoekt die voor meerdere tekeningen gebruikt worden. In de burobibliotheek worden blocks bewaard die voor alle projecten van een buro gebruikt moeten worden. Bijvoorbeeld standaard details of kaders en stempels. Ook aanpassingen van de standaard ALFA blocks moeten in deze bibliotheek worden opgeslagen. Het grote verschil tussen buro en project bibliotheek is dat ALFA nooit direct naar de buro bibliotheek zal schrijven. Blocks worden altijd weggeschreven in de aangesloten project bibliotheek. Met ALFA wordt een speciaal programma, de projectmanager, meegeleverd waarmee eenvoudig blocks vanuit project bibliotheken naar de buro bibliotheek kunnen worden gekopieerd.
ALFA Development
39
Handleiding ALFA 2000 De burobibliotheek kan verdeeld worden in een aantal folders volgens de NL-SfB hoofd groepen. Dit versnelt het zoeken van bouwdelen. Er wordt vanuit gegaan dat blocks met op de 3e plek in de naam, een 2 in de directory 20 staan, een 3 in de directory 30 etc. Deze verdeling is niet noodzakelijk.
De hoofdbibliotheek De blocks die door ALFA zelf worden beheerd worden in de hoofdbibliotheek bewaard. Het is niet mogelijk om naar deze bibliotheek te schrijven. Dit is ook niet wenselijk omdat ALFA bij iedere upgrade of bibliotheek aanpassing deze blocks kan overschrijven en geen rekening houdt met mogelijke veranderingen door gebruikers van ALFA. Wanneer ALFA een block zoekt wordt de definitie eerst in de tekening zelf opgezocht. Daarna wordt de project bibliotheek doorzocht. Wordt de blockdefinitie ook daar niet gevonden dan zoekt ALFA in de burobibliotheek en daarna pas wordt de hoofdbibliotheek doorzocht. Wanneer het dus nodig is om een standaard block aan te passen is het voldoende om het gewijzigde block in project bibliotheek weg te schrijven of in de buro bibliotheek te kopiëren ALFA zal dan altijd de gewijzigde versie eerst vinden. Er is dus geen reden om blocks in de hoofdbibliotheek zelf aan te passen. Zie voor de instellingen de AlfaConfiguratie. Alfa heeft een bepaalde blockcodes gereserveerd voor de Alfa bibliotheek. Wanneer er een nieuw block wordt aangemaakt is het niet aan te raden deze gereserveerde blockcodes te gebruiken. Daarnaast zijn er blockcodes gereserveerd voor de zogenaamde 'user blocks'. Deze blockcodes zijn te gebruiken wanneer er nieuwe blocks worden aangemaakt. Elke NLSFB-hoofdgroep heeft een grote aantal 'vrije' blockcodes gereserveerd. De vrije codes lopen vanaf 7000 tot en met 9999. Dit houdt in voor de NLSFB hoofgroep 30 dat de volgende codes vrij zijn: q037000- t/m q03999.
40
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
ProjectBibliotheek Manager De Manager zorgt ervoor dat onderdelen uit verschillende projectbibliotheken uitgewisseld kunnen worden en dat er onderhoud gepleegd kan worden op de verschillende bibliotheken. De ProjectManager kan voor ieder project een aparte projectview openen.
Project View Een ProjectView geeft een overzicht van de in dat project aanwezige blocks en hun gegevens. Deze gegevens kunnen vervolgens gewijzigd worden of gekopieerd (inclusief de bijbehorende blocks) naar andere projecten
Kopieer naar project De geselecteerde blocks in de lijst kunnen gekopieerd worden naar een nieuwe projectbibliotheek (inclusief de slides, de omschrijvingen, de tekenaar en de aanmaakdatum). Uit een dialoogscherm kan de gewenste bibliotheek geselecteerd worden.
Vervolgens zullen de elementen gekopieerd worden, als een onderdeel reeds bestaat in de bestemmings bibliotheek wordt via een dialoog gevraagd of het element overschreven moet worden. ALFA Development
41
Handleiding ALFA 2000
Edit Omschrijving Hier kan de blocknaam gewijzigd worden, als dit gedaan is wordt het block op schijf hernoemt en de databases aangepast. Project bibliotheken raken na verloop van tijd gevuld met blocks die niet langer gebruikt worden. Met het nieuwe commando CPL (voor Compact Project Library) kunnen deze blocks uit de bibliotheek worden gewist. Na opstarten van het commando verschijnt de volgende dialoog:
Als eerste moet een project bibliotheek gekozen worden met de knop links onder. Zodra dat gedaan is wordt de lijst aan de linker kant gevuld met alle blocks in de bibliotheek. Boven in de dialoog wordt weergegeven welke bibliotheek is gekoppeld. De volgende stap is om een tekening te selecteren waar deze project bibliotheek aan gekoppeld is. In deze tekeningen wordt gekeken welke blocks werkelijk gebruikt worden. Met de knoppen toevoegen en wissen onder de lijst kunnen tekeningen aan de selectie worden toegevoegd, of worden verwijderd. Verder kunnen de tekeningen worden gepurged voor ze worden gescand. AutoCAD laat block definities in tekeningen staan ook als deze niet (langer) in gebruik zijn. Door te purgen blijven alleen die blocks in de project biblotheek staan die ook werkelijk in de tekeningen worden gebruikt. Deze optie staat standaard uit, om te voorkomen dat een of meer tekeningen blocks kunnen wissen die eigenlijk nog bewaard hadden moeten worden. Door niet te purgen wordt die kans verkleind. 42
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000 Als de lijst met tekeningen compleet is kan met de onderste knop onder de lijst het scan process gestart worden. Alle tekeningen in de lijst worden één voor één nagelopen en blocks uit de project bibliotheek worden gemarkeerd als wel of niet gebruikt. De gebruikte blocks blijven in de linker lijst. De blocks die in geen van de tekeningen gebruikt worden komen in de rechter lijst terecht.
Alle ongebruikte tekeningen in de rechter lijst zijn geselecteerd voor een van drie mogelijke acties. Met de eerste knop kunnen deze blocks uit de project bibliotheek worden gewist. Met de tweede knop kunnen ze naar een andere map worden verplaatst. Of er kan een rapport worden gemaakt van de ongebruikte blocks met de derde knop
ALFA Development
43
Handleiding ALFA 2000
Selecteer Block Voor het selecteren van een block ten behoeve van het plaatsen in de tekening is binnen ALFA het Selecteer Block dialoog aanwezig.
In het dialoogvenster staat in het veld 'Naam' het laatst geplaatste block. Wenst u een ander dan het laatst geplaatste block te plaatsen dan zijn er een aantal mogelijkheden: Via deze knop wordt het bibliotheek menu gestart. Op deze manier is het mogelijk om grafisch een selectie te maken. Via deze knop kan er een block direct in de tekening geselecteerd worden.
Blocks in tekening U kunt een blocknaam uit de huidige tekening kiezen (u ziet een lijst van de aanwezige blocks in het kader onder de tekst 'Blocks in tekening:', gebruik eventueel de 'scrollbar' om door de lijst van blocks te bladeren) door het betreffende block in de lijst te selecteren en vervolgens op de OK-button te drukken.
Blocks van Schijf Of u kunt een block op uw harddisk opzoeken, in de dialoog ziet u een opsomming van de beschikbare blocks in de huidige werkdirectory. Selecteer het gewenste block. Indien een block van schijf wordt gehaald wordt de bestaande blockdefinitie in de tekening (indien aanwezig) overschreven.
Omschrijving Hier kunt u een block opzoeken met behulp van een block omschrijving, hier verschijnt de dialoogbox voor het zoeken op omschrijvingen.
Scharnierfunctie starten na plaatsen Met deze toggle is het mogelijk om na het plaatsen van een block de scharnierfunctie op te starten. Hierdoor kan voor een kozijn snel en eenvoudig geroteerd of gespiegeld worden. 44
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Zoeken Omschrijving Voor het zoeken van blocknamen via een (deel van een) omschrijving is de volgende dialoogbox beschikbaar.
Kriteria Type in het veld 'Kriteria' een zoekfilter die in de omschrijving van het block/symbool kan voorkomen. U kunt zoeken op bijvoorbeeld *beton* dan worden alle blocks getoond waar het woord beton in zit. Ook combinaties zijn mogelijk, u kunt laten zoeken op bijvoorbeeld *beton* + *balk* dan worden alle blocks getoond die het woord beton en het woord balk bevatten. Zoeken op *baksteen*,*kalk* levert alle blocks op met het woord baksteen of kalk in de omschrijving. Ook kunt u als zoekfilter bijvoorbeeld, *trap* intypen wanneer u blocknamen van trappen zoekt.
Zoeken In de database wordt nu gezocht naar alle blocks die het woord trap in de om schrijving hebben staan. De gevonden blocknamen plus de omschrijving worden nu afgebeeld in het grote rechthoekige kader. Selecteer het gewenste maatvaste block en druk op de 'OK' button.
Ok Indien er een block geselecteerd is uit de lijst verschijnt de naam in het veld voor de blocknaam. Als u nu op de OK button drukt wordt deze naam doorgeven aan de functie van waaruit deze dialoog gestart is.
Fase Mechanisme ALFA kent de mogelijkheid om bij elk bouwdeel (CAD symbool) verschillende grafische representaties bij elk ontwerp stadium vast te leggen. Dit wordt het fase mechanisme genoemd. Bijvoorbeeld: in een tekening kunnen deurkozijnen grafisch zijn weergegeven volgens de uitgangspunten van het voorlopig ontwerp (VO), terwijl er voor die kozijnen ook beslissingen genomen zijn op het nivo van de bestekfase. Ook het omgekeerde is mogelijk: vanuit de bestekfase kan men met de bijbehorende grafische weergave van een kozijn terug naar de ontwerpfase met de minder gedetailleerde grafische weergave. ALFA Development
45
Handleiding ALFA 2000 Voor het doorschakelen van ontwerp, naar bestek en werktekeningfase maakt ALFA gebruik van het AutoCAD lagenmechanisme. Er zijn speciale lagen gereserveerd voor de grafische representaties van bouwdelen in de afzonderlijke ontwerpfases. Daarnaast worden bouwdelen getekend in een functionele laag volgens de Nl-Sfb codering, zoals buitenwanden, vloeren, trappen, sanitair e.d. Voor een eenvoudige keuze van de juiste laag is er een hulpmiddel: ALFA settings. De ALFA tekenaar hoeft zich nu niet meer bezig te houden met vrij lastige coderingen, maar kan met een paar muisklikken de juiste laag volgens het GB 3.0 afsprakenstelsel kiezen. ALFA gebruikt het fasemechanisme op de volgende wijze: Fase 1: Fase 2: Fase 3: Fase 4:
Ontwerpfase Bestekfase Werktekeningfase 3D representatie
Bij het eerste gebruik van ALFA wordt dit fase mechanisme wel eens als een beklemming ervaren. Bij het maken van nieuwe bouwdelen voor een bepaald project verkeren tekenaars soms in de veronderstelling dat direct alle fases van ontwerp t/m werktekening aangemaakt moeten worden. Niets is minder waar. Bestek- en werktekeningpresentatie kunnen naderhand aan het bouwdeel worden toegevoegd als de ontwerpbeslissing daarover genomen is. Indien mogelijk is het overigens sneller en eenvoudiger een bestaand ALFA bouwdeel te wijzigen in plaatst van het aanmaken van een geheel nieuw bouwdeel. Het voordeel van werken met alle ontwerprepresentaties binnen één bouwdeel (AutoCAD block) is dat wijzigingen consequent over alle ontwerprepresentaties worden doorgevoerd. Als b.v. een kozijn wordt verkleind van 1500 mm naar 1200 mm wordt zowel de ontwerp-, de bestek-, als de werktekening fase aangepast. Als deze verkleining in de ontwerpfase plaats vindt zal er in de bestekfase nooit een gat tussen kozijn en wand ontstaan.
46
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
De 3D fase staat de ontwerper toe om geheel vrij te schakelen tussen twee- of driedimensionale weergave. De ontwerper kan kiezen uit verschillende views, waarin is vastgelegd hoe naar het model wordt gekeken (plattegrond, perspectief, isometrie, enz.) ALFA gebruikers die uitsluitend 2D productietekenwerk produceren kunnen de 3D fase geheel vergeten. Tijdens het tekenwerk bestaat geen enkele verplichting om 3D gegevens in te voeren. Op bureaus waar nooit 3D tekenwerk wordt gemaakt kan de bouwdeel bibliotheek met behulp van de toolbox teruggebracht worden tot een 2D bibliotheek. Hierdoor zullen de tekeningen kleiner worden, omdat de blocks minder informatie bevatten.
Arceringen In bouwkundig tekenwerk is arcering een belangrijk element. Met arcering wordt aangegeven uit welk materiaal het getekende element bestaat en is afhankelijk van het stadium waarin het ontwerp zich bevindt. In een vroeg stadium is veeleer vorm een gegeven, materiaaldefinities worden vaak pas in een later stadium vastgelegd. De arceerschaal (de afstand tussen de onderlinge arceerlijnen) van het element is wederom afhankelijk van het gekozen materiaal en de ontwerpfase. Standaard AutoCAD biedt voor dergelijke complexe afhankelijkheden geen pasklare oplossingen, maar voor bouwkundig tekenwerk is een dergelijke afhankelijkheid een strikte noodzakelijkheid. Vandaar dat één van de zwaartepunten bij ALFA juist bij deze arceringen ligt.
ALFA HATCH Standaard wordt bij ALFA de zogenaamde ALFA arceertabel geleverd. Voor het wijzigen van deze tabel is het commando EditArceerTabel aanwezig.
ALFA Development
47
Handleiding ALFA 2000
Door een bepaalde ALFA-hatch te definiëren wordt ook direct de arceerschaal voor de betreffende arcering vastgelegd. Door nu gelijke arceringen met verschillende arceerafstanden, ALFA-hatch nummering en faseaanduiding te definiëren wordt het mogelijk een element in verschillende fases verschillend te arceren.
HET GEBRUIK VAN ALFA HATCH BINNEN ALFA Het gebruik van een ALFA-hatch is mogelijk binnen een CLOSED POLYLINE (ook rechthoeken, polygonen en ellipsen zijn gesloten polylijnen). Door het tekenen van een gesloten polylijn binnen ALFA heeft u een element getekend dat gearceerd kan worden. Door toevoeging van een materiaalindex aan deze polylijn door de functie 'Pline materiaal Edit' is het betreffende element geschikt gemaakt voor ALFA-arcering. Door van het betreffende element vervolgens een block te maken ('Maak Block') zit de ALFA-arcering opgesloten binnen een block. U kunt de gesloten polylijn ook direkt arceren middels het ALFA-hatch commando. Let erop dat de polylijn getekend moet zijn op een volgens ALFA en het GB CAD Afspraken stelsel geldige laag. Door gebruik te maken van arceertabellen is het mogelijk om de arceringen aan te passen door het inlezen van een gewijzigde arceertabel. Wanneer een arceertabel geladen wordt wordt de mogelijkheid geboden om bestaande arceringineg van wanden en/of maatvaste elementen opnieuw te arceren met de zojuist geladen arceertabel.
Wandaansluitingen ALFA kent diverse manieren om wanden op elkaar aan te sluiten. Welke manier gekozen kan worden hangt af van de materialen van de wanden en van het aantal wanden dat op elkaar wordt aangesloten in een enkele bouwknoop. Standaard zal ALFA ‘automatisch’ de aansluiting kiezen die het meest geschikt is voor de gegeven combinatie van wanden.
48
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000 In het schermmenu ‘wijzig’ zijn een viertal commando's te vinden om handmatig een aansluiting te maken van twee, drie of meer wanden. Deze commando's zijn ook via een toolbar te activeren
• • • •
Aansluiting (werkt ook met spouwwanden) Hoekoplossing (werkt ook met spouwwanden) Kruising Verlengen
De precieze vorm van de aansluiting wordt in hoofdzaak bepaald door de materialen van de wanden. Deze materiaal prioriteiten bepalen welke wanden worden opengebroken en welke wanden doorgaan. Deze prioriteiten zijn op diverse manieren te beïnvloeden zodat een volledige controle over de vorm van de wandaansluiting kan worden verkregen.
Automatisch aansluiten van wanden Bij het plaatsen van wanden zal ALFA automatisch proberen de einden aan te sluiten op andere wanden vlakbij de eindpunten. ALFA zoekt hiervoor alle wanden die binnen een bepaald gebied rond het eindpunt vallen. De grootte van dit gebied wordt bepaald door de ‘zoeknauwkeurigheid’ variabele. Deze kan worden ingesteld via de ALFA variabelen dialoog. Standaard is deze waarde ingesteld op 200mm. Bij ingewikkelde knopen kan het gebeuren dat ALFA niet in staat is te bepalen met welke wand een aansluiting moet worden gemaakt. In dergelijke gevallen zal na het afsluiten van het ‘wand’ commando ALFA een foutmelding geven, gewoonlijk is dit ‘onjuist aantal elementen geselecteerd’. De gewenste ‘aansluiting’ zal dan alsnog handmatig moeten worden aangemaakt. Bij aansluitingen op bestaande knopen, of dicht bij wandopeningen is het mogelijk dat ALFA voor een foutieve aansluiting kiest. Ook kan het voorkomen dat het ongewenst is dat ALFA een aansluiting automatisch aanmaakt. Het is daarom mogelijk om het automatisch aansluiten van wanden uit te schakelen. Dit kan worden bereikt door de schakelaar ‘Automatisch aansluiten van wanden’ in de ALFA variabelen dialoog uit te zetten of door op de button
te klikken in de Status Toolbar .
Automatisch aansluiten van wanden werkt ook op spouwwanden. Hierbij zijn echter diverse situaties denkbaar die niet automatisch correct kunnen worden opgelost. In voorkomende gevallen wordt geadviseerd om het automatisch aansluiten tijdelijk uit te zetten en de gewenste aansluiting handmatig aan te maken. In sommige gevallen zal ALFA duidelijk maken door een cirkelvormige omkadering van de bouw knoop waar het probleem gebied ligt. Hier kan dan door de gebruiker geholpen worden door de juiste keuze van de wanden aan te geven, zodat ALFA alsnog de oplossing kan maken.
ALFA Development
49
Handleiding ALFA 2000
Wand en materiaal prioriteiten Bij het maken van wandaansluitingen gebruikt ALFA een aantal regels die de precieze vorm van de wanden in de aansluiting bepalen. Deze hangen voornamelijk af van de verschillende materialen, en in mindere mate van het aantal wanden in de bouwknoop. Wanden van gelijk materiaal worden door ALFA altijd met elkaar samengevoegd in de aansluiting, ook wanneer de wanden verschillende dikte hebben. • Indien wanden van verschillend materiaal zijn gemaakt moet ALFA een prioriteit vast stellen. De wand met de hoogste prioriteit zal niet onderbroken worden door een wand met een lagere prioriteit. Deze prioriteit wordt afgeleid van het materiaal van de wand. • Bij wanden die dezelfde materiaal prioriteit hebben geeft de dikte van de wand de doorslag. De dikste wand zal niet onderbroken worden door een dunnere wand • Zijn de wanden even dik dan zal ALFA de “eerste” wand kiezen. Dit mechanisme is op diverse manieren te beïnvloeden. In de ALFA variabelen dialoog kan de schakelaar ‘omkeren wand prioriteiten’ worden aangezet. Dit zorgt ervoor dat ALFA de prioriteiten exact omgekeerd uitvoert. Dus bij verschillende materialen zal de “zachtere” wand (d.w.z. met een lagere prioriteit) doorgaan en niet de “hardere”. Bij gelijke prioriteit zal de dunste wand doorgaan. En bij gelijke dikte zal de “tweede” wand gekozen worden om door te gaan. •
Deze optie is ook via een button
in de Status Toolbar beschikbaar.
In de tweede plaats is het mogelijk de toewijzing van prioriteiten aan verschillende materialen aan te passen. Standaard gebruikt ALFA de volgende prioriteiten: prioriteit 1: prioriteit 2: prioriteit 3: prioriteit 4: prioriteit 5: prioriteit 6: prioriteit 7: prioriteit 8:
Dragende wanden en daken, ongeacht het materiaal. Deze hebben altijd de hoogste prioriteit. Prefab beton. Overige beton wanden. Harde steensoorten: baksteen, kalkzandsteen, steen (algemeen) Zachte steensoorten: gasbeton, gipsbeton, poriso Plaatmaterialen: hout, gipsplaat, multiplex isolatiemateriaal alle overige materialen
Prioriteit 1 wordt aan de hand van de GB laag vastgesteld (SfB code 28 en 27), alle overige prioriteiten aan de hand van de materiaalcode. Deze is op te vragen met het ALFA commando ‘inhoud block’ uit het ‘extra menu’. Een overzicht van alle materiaalcodes is te vinden in de file ‘material.ini’ in de data directory. Het is mogelijk om materialen toe te voegen, of om materialen een andere prioriteit te geven. Dit kan echter niet vanuit ALFA gedaan worden. Door in de file ‘alfa.ini’, eveneens in de data directory, enkele regels toe te voegen kan de standaard prioriteit van materialen worden aangepast. Als eerste moet de regel met de tekst [material precedences] worden gevonden. Wanneer deze ontbreekt kan deze regel achter aan de file worden toegevoegd. Na deze regel volgt voor iedere prioriteitsgroep een regel die aangeeft welke materialen die prioriteit hebben. Wanneer de regel niet in het bestand kan worden gevonden zal ALFA de standaard materialen voor die prioriteit gebruiken. De regel begint met: “group# =”. Hierbij moet de # worden vervangen door de prioriteitsgroep die wordt aangepast. En na de = moet een met komma's gescheiden lijst van materiaalcodes worden gegeven. Deze codes kunnen in de file material.ini worden gevonden.
50
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000 De standaard prioriteiten zijn: group2 = 22 group3 = 4 group4 = 3,16,27 group5 = 6,7,23 group6 = 11,12,13,19,28 group7 = 34,35,36,37,38,39,40,41 Bij het bepalen van de prioriteit van een wand word de lijst van hoog naar laag afgezocht, dus eerst groep2, en als laatst groep7. Wanneer een materiaal niet wordt gevonden in een van de lijsten krijgt het automatisch prioriteit 8. Hierbij moet worden opgemerkt dat dergelijke materialen in feite niet als wand materiaal zouden mogen voorkomen.
De opbouw van een Wandblock Blocks die als wandblock dienen, moeten aan bepaalde voorwaarden voldoen.
Controle punten: Een wandblock bevat altijd 2 controle punten. De punten zijn geplaatst op de laag X--LR--_CP. Het eerste punt is het plaatsingspunt en het tweede punt is het richtingspunt (in Alfa het hulppunt genoemd). Zorg ervoor dat wanneer er handmatige een wandblock wordt aangemaakt, de elementen voor het wandblock horizontaal liggen. Ook moet de tekening in World-UCS staan. De 2 controlepunten moeten ook horizontaal liggen, ze moeten dezelfde richting hebben als de wand. De plaatsingslijn van het wandblock ligt standaard in het midden, ongeacht of de positie van de controlepunten.
Omhullende polylijnen: Een standaard wandblock heeft een lengte van 600 mm. Het is niet noodzakelijk om deze lengte aan te houden, maar voor het maken van slide of de preview is het aan te raden om deze lengte te gebruiken. Slide of previews worden onder andere gebruikt in de menulay-out van de bibliotheek. Als een wandblock gemaakt wordt met de lengte 600 mm dan komen de verhouding in de slide of de preview overeen met de verhoudingen van de standaard wanden van Alfa. Het is aan te raden om de polylijn altijd te 'closen'. Hierdoor liggen het startpunt en het eindpunt van de polylijn altijd op elkaar. Er wordt in principe per fase een aparte polylijn getekend. Deze bevat de instellingen voor de betreffende fase (kleur lijntype en arcering). Zie voor uitleg over de lagenstructuur binnen Alfa het hoofdstuk LAGEN. De kleur van de polylijn staat standaard color by entity. Dit wil zeggen dat er aan de polylijn een kleur wordt gekoppeld, deze kleur zal niet veranderen als bijvoorbeeld de polylijn naar een andere laag verplaatst wordt. Wanneer voor bijvoorbeeld fase 1 en fase 2 de instellingen van de polylijn gelijk zijn (kleur, lijntype en arcering), dan is het mogelijk om 1 polylijn te tekenen voor beide fasen. Deze wordt dan bijvoorbeeld geplaatst op de laag A--L21--_F12--. In veel gevallen bevat een wandblock een arcering. Er wordt dan een materiaalindex gekoppeld aan de polylijn in de desbetreffende fase. In de fase waar de polylijn zichtbaar is, zal ook de arcering voor die fase zichtbaar zijn. Als de polylijn voor fase 1 bijvoorbeeld geen materiaalindex heeft, zal er geen arcering getekend worden in fase 1 (b.v. isolatie).
Arcering: Arceringen van wandblocks worden niet in de definitie van de blocks opgeslagen. Alfa werkt met een arceerindex. Deze arceerindex zit gekoppeld aan de polylijnen in het wandblock. Bij het plaatsen van een wand wordt er in de arceertabel gezocht naar de juiste index. De betreffende informatie wordt uit de arceertabel gehaald (zoals arceerpatroon, hoek etc) en met deze informatie wordt de arcering uitgerekend en getekend. Met deze methode is het mogelijk om in de verschillende fases een verschillende arcering te krijgen (veelal alleen een ander arceerschaal). Om de tekening zo klein mogelijk te houden zijn er twee opties. Ten eerste heeft Alfa een optie (gedetailleerde arcering) om in alle fasen dezelfde arcering te plaatsen. Standaard staat in Alfa de gedetailleerde arcering uit. Alfa gebruikt dan uit de arceertabel de instellingen voor fase 1. ALFA Development
51
Handleiding ALFA 2000 Deze instellingen worden dan gebruikt voor alle fasen, hierdoor ziet de arcering er in fase 1 hetzelfde uit als in fase 3. Dit principe is belangrijk wanneer men de arceertabel wil aan passen. Ten tweede is het mogelijk om bij Config Alfa te kiezen om de schakelaar 'AutoCAD 13 arcering in wanden' uit te zetten. De oude AutoCAD R13 arcering wordt opgeslagen in de tekening. Hierdoor is de tekening op de harde schijf groter. Bedenk wel, dat ook al wordt de arcering niet in de tekening wordt opgeslagen (wanneer de schakelaar uitstaat), dat deze wel in het werkgeheugen van AutoCAD/Alfa wordt geladen. Dus de tekening neemt alleen minder ruimte in beslag op de harde schijf.
Fase 1 solid: Bijna alle wanden bevatten een solid voor fase 1. Dit is een speciale solid. Hierdoor kan een wand in fase 1 een simpele zwarte vol arcering krijgen. Deze solid kan uitgeschakeld worden door de optie FASE 1 SOLIDS in het lagenmenu. Wanneer deze uit staat, dan zal de arcering van de wand zichtbaar zijn. Anders zal de solid zichtbaar zijn. Deze solid staat op een speciale laag (X--LP---_F1---). De kleur van de laag is nummer 9. Dit is op de plotter een zwarte pen. Een goed gebruik is om de kleur van de solid op 'color bylayer' zetten (dit is kleurnummer 256). Hierdoor is het achteraf bijzonder eenvoudig om alle fase 1 solid van kleur te veranderen, namelijk door de kleur van de laag aan te passen. Dan zullen in een keer alle solids aangepast worden, zonder dat het wandblock gewijzigd moest worden. Hieruit blijkt hoe krachtig color bylayer kan zijn.
Fase 4: De laag voor fase 4 is iets afwijkend dan voor de andere fasen. Deze fase wordt gebruikt voor de 3D weergave. De laag voor fase 4 bevat ook een materiaal code voor de koppeling naar een visualisatie pakket. Een normale laag ziet er als volgt uit A--L21-_F123-. (zie hoofdstuk LAGEN over uitleg van de opbouw van de laagnaam). In de laag voor fase 4 worden er nog twee getallen achter geplaatst b.v. A--L21--_F---406. Deze '06' is de materiaalindex. Hierdoor komen alle 3D vormen met hetzelfde materiaal op een laag te staan. En omdat al deze vormen op een laag staan krijgen ze allemaal dezelfde kleur of materiaal (bitmap) tijdens het renderen. Het renderpakket moet natuurlijk wel de mogelijkheid bieden om een AutoCAD tekening (of dxf file) in te lezen en alle objecten die op dezelfde laag geplaatst zijn aan elkaar te koppelen. Op de website van Alfa Development (http://www.alfa-dev.nl) staat een tabel met alle materiaalcodes en materialen
52
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Enkele wand Creëren Met de onderstaande dialoog is het mogelijk om zeer snel een nieuwe wand te creëren. Er hoeft niet meer getekend te worden of een block aangepast te worden. Door per fase de lijnkleur, lijntype, arcering en solid in te vullen, wordt er automatisch een block aangemaakt met een blockomschrijving. Dit block wordt direct in de projectbibliotheek weggeschreven.
FASE: Per tabblad staat een overzicht van de instellingen per fase. Hier kan alles aangepast worden. De verandering wordt direct doorgevoerd in het venster, waardoor er goed beeld ontstaat van de aanpassing. Lijntype: Lijnkleur: Kleuren: Arcering:
Solid:
(Solid) kleur:
Hieruit kan een nieuwe lijntype geselecteerd worden voor het nieuwe block. Hier kan een nieuw kleurnummer worden ingevoerd. Dit zijn drie buttons die de kleurendialoogbox van Alfa op het scherm plaatsen. Hier kan een kleur geselecteerd worden voor de lijnkleur en de kleur van de solid. Deze schakelaar zorgt ervoor dat er in deze fase een arceerindex gekoppeld wordt aan de polylijn. Een arceerindex is een (materiaal) nummer die verwijst naar de arceertabel. Het nieuwe wandblock wordt dan vervolgens met dit arceerpatroon gearceerd. Hier kan niet opgegeven welke arceerindex er gebruikt wordt. Dat kan alleen ingeregeld worden in het venster materiaal. Hier wordt alleen aangegeven of het wandblock in deze fase een arcering getekend moet worden. Hiermee kan aangegeven worden of er in deze fase een solid getekend moet worden. Zie de paragraaf over de structuur van een wandblock. Het is dus mogelijk om een arcering en een solid over elkaar heen te plaatsen. Wanneer er via de schakelaar 'Solid' is aangegeven dat er een solid getekend moet worden, dan kan hier de kleur van de solid ingevuld worden. Wanneer de schakelaar 'Solid' uit staat, dan is dit veld (samen met de button kleuren) grijs en kan er geen kleur worden ingevuld of ALFA Development
53
Handleiding ALFA 2000 Fase 1 solid:
(Fase 1 solid) kleur:
Leeg:
worden gekozen. Hiermee kan aangegeven worden of er een fase 1 solid getekend moet worden. Deze solid wordt op een speciale laag geplaatst "X--LP---_F1--". Deze laag kan aan of uitgezet door middel van de schakelaar 'FASE 1 SOLIDS' in het lagenmenu. Wanneer er via de schakelaar 'Fase 1 solid' is aangegeven dat er een solid getekend moet worden, dan kan hier de kleur van de solid ingevuld worden. Wanneer de schakelaar 'Fase 1 solid' uit staat, dan is dit veld (samen met de button kleuren) grijs en kan er geen kleur worden ingevuld of worden gekozen. Wanneer de schakelaar aan staat, betekent dit dat het nieuwe block in deze fase geen representatie heeft. Het block is in deze fase dus niet zichtbaar. Dit is vergelijkbaar met de isolatie die in fase 1 niet zichtbaar is.
MATERIAAL: In dit venster kan een materiaal geselecteerd worden. Deze lijst wordt opgebouwd uit de materiaallijst van Alfa (material.ini). Dit materiaal correspondeert met een index nummer uit de arceertabel.
BLOCKNAAM: In dit venster staat de naam van het nieuwe block. Standaard zal de dialoog een naam genereren. Deze blocknaam is zo gekozen dat deze niet voorkomt in het project. Het is mogelijk om deze standaard blocknaam aan te passen. Let wel, wanneer er een andere laag gekozen wordt, zal de dialoog opnieuw een standaard blocknaam genereren. Want in goed gebruik van de blocknamen binnen Alfa, bestaat er een koppeling tussen de laag (NLSFB) en de blocknaam.
BREEDTE: Hier kan de nieuwe wanddikte ingevuld worden. Standaard staat deze op 100. Ook na inlezen van een block met andere breedte!
LAAG: Hier kan de laag ingevuld worden. Alleen de NLSFB codering moet hier ingevoerd worden. Deze NLSFB laag wordt gebruikt om de lijn binnen het wandblock op de juiste laag te tekenen en om een unieke blocknaam te genereren.
LIJST: Wanneer er op deze button geklikt wordt, verschijnt er een overzicht van de NLSFB lagen. Hieruit kan een keuze gemaakt worden. De gekozen laag zal in het editveld van de laag worden ingevuld.
OMSCHRIJVING: De dialoog zal een standaard omschrijving aan maken. Deze omschrijving wordt gegeneerd uit de Nl-Sfb laag, materiaal en de wanddikte. Wordt een van deze instellingen veranderd, dan zal automatisch de omschrijving ook aangepast worden. Wanneer de omschrijving niet naar wens is, dient deze dus op het laatste moment aangepast te worden.
LAAD BLOCK: Met deze button kunt u een wandblock uit een van de bibliotheken kiezen. De dialoog zal dit block scannen en de gevonden waarden in de dialoogbox invullen. Hierdoor is het zeer eenvoudig en snel om een nieuw wandblock te creëren met een nieuwe dikte vanuit een bestaan block.
54
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
OK: Wanneer de dialoogbox wordt afgesloten met de 'OK' button, dan zal er een block aangemaakt worden. Dit block wordt weggeschreven in de tekening en in de projectbibliotheek. Tevens wordt ook de blockomschrijving opgeslagen.
CANCEL: Wanneer de dialoogbox wordt afgesloten met de 'CANCEL' button, zal de dialoog afgesloten worden zonder dat er maar iets opgeslagen wordt.
Wandstijlen Een wandstijl is een block dat opgebouwd wordt uit een of meerdere wandblocks, om bijvoorbeeld een spouwwand te maken. Een groot voordeel van werken met wandstijlen is dat geplaatste wandstijl naderhand ingewisseld kunnen worden voor een andere wandstijl door middel van het commando 'vervang wandstijl'.
Deze dialoog heeft meerdere functies. De specifieke instelling voor wanden zijn onder gebracht in een dialoog, zodat er niet meerdere commando's nodig zijn om een wand of wandstijl direct goed te kunnen plaatsen in de tekening.
ALFA Development
55
Handleiding ALFA 2000 De dialoog bevat drie tabbladen:
Overzicht stijlen Hier kan een wandstijl geselecteerd worden om te plaatsen in de tekening of om deze te modificeren.
Aanpassen stijl In dit tabblad kan de geselecteerde wandstijl aangepast worden.
Wandinstellingen Via dit tabblad kunnen de globale wandinstellingen ingeregeld worden, bijvoorbeeld spouwbreedte, plaatsingslijn en wandomzetting.
Overzicht stijlen Wandstijlen worden opgeslagen in inifiles. De naam van de inifile is wanden.ini. De inifile kan op drie plaatsen voorkomen, namelijk: de data directory van Alfa, de buro directory en de project directory. Vandaar dat boven in de dialoog de lokatie kan worden geselecteerd welke ini-files er ingelezen moeten worden. De schakelaar 'importeer' is een speciale schakelaar. Wanneer de schakelaar aangezet wordt, dan kan er uit elke willekeurige directory een wanden inifile worden ingelezen. De wandstijlen uit dit bestand kunnen alleen worden gebruikt om uit te kopiëren. Zodoende kan een wandstijl uit een ander project in het huidige project worden geïmporteerd Als een van de lokatie schakelaars uit staat, betekent dit dat de inifile uit de bewuste directory niet ingelezen wordt en dus ook niet in het overzicht zichtbaar is. In het overzicht staan voor elke wandstijl twee icoontjes . Deze icoontjes geven de lokatie aan en of de inifile schrijf beveiligd is. Het icoontje met een 'a'=alfa-dir, 'b'=buro-dir, 'p'=project-dir en 'e'=elders (importeren). Als het 'slot' icoontje gesloten is, dan is de inifile schrijf beveiligd. Dit betekent dat er niets in de file aangepast kan worden. Wel kan er een wandstijl uit geselecteerd worden om te tekenen of te kopiëren Er zijn een tweetal manieren om een wanden inifile schrijfbeveiligd te maken. Namelijk door de readonly schakelaar aan te zetten (dit kan via de windows verkenner gedaan worden). De tweede manier, en dit geldt speciaal voor een netwerkomgeving, door de gebruiker geen schrijfrechten in de directory te geven. Om in deze dialoog een wanden inifile te kunnen aanpassen, moet er eerst een wandstijl geselecteerd zijn. Door de geselecteerde wandstijl weet Alfa welk bestand er aangepast moet worden. Als er een wandstijl actief is, zullen de buttons bij in het kader Aktie ook geactiveerd worden. Deze buttons houden ook rekening met het feit dat een inifile schrijfbeveiligd is. Dan zullen de buttons voor toevoegen, wissen en plakken niet geactiveerd worden. Als er op de rechter muisknop gedrukt wordt, verschijnt er een popup menu met dezelfde mogelijkheden als bij de buttons in het kader Aktie. Hieronder volgt de uitleg per actie
Toevoegen Creëert een nieuwe en lege wandstijl in de inifile.
Wissen Verwijdert een de geselecteerde wandstijl.
Kopiëren naar Nu kan de geselecteerde wandstijl direct naar een andere inifile gekopieerd worden.
Hernoemen Het is mogelijk om op drie manieren de wandstijl of omschrijving een andere naam te geven. Ten eerste selecteer een wandstijl. De naam en omschrijving van de stijl wordt onder in de dialoog in de invoervelden geplaatst. Hier kan de naam en of omschrijving aangepast worden. Ten tweede door middel van de rechter muisknop en dan de funktie hernoemen aan te klikken. Er verschijnt dan een editveld op de geselecteerde wandstijl 56
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000 waar de naam of omschrijving aangepast kan worden. Dit is afhankelijk van de muis positie, Staat de muis op de naam, zal verschijnt in het editveld de naam en als de muis op de omschrijving staat, verschijnt de omschrijving in het editveld. Ten derde door tweemaal te klikken op de naam of omschrijving. Dan verschijnt er ook een editveld. Let op! Binnen 1 inifile mogen geen gelijke namen voorkomen. Op het moment dat een wandstijl gekopieerd wordt in een inifile en de naam bestaat al, dan krijgt de gekopieerde wandstijl een andere naam. Voor de naam wordt de tekst 'copy van' geplaatst of als deze al bestaat 'copy(2) van'. Hierdoor blijven de namen uniek. Als tijdens het hernoemen de nieuwe naam al voorkomt in de inifile, zal de nieuwe naam niet geaccepteerd worden.
Aanpassen van een wandstijl Met behulp van deze functie kan op een snelle en duidelijke werkwijze een wandstijl gemaakt worden.
Omdat er de nodige instellingen nodig zijn om een wandstijl goed te kunnen plaatsen is het belangrijk om het hoofdstuk over de opbouw van een wandblock te lezen. Wanneer er in het tabblad 'overzicht stijlen' een wandstijl is geselecteerd uit een schrijfbeveiligde inifile, dan kan er in deze dialoog niets aangepast worden. Alle opties die betrekking hebben op toevoegen van bibliotheek onderdelen of veranderen van de bestaande instellingen zullen niet geactiveerd zijn.
ALFA Development
57
Handleiding ALFA 2000 In de view staat een grafische representatie van de wandblocks die in de lijst staan. Er staat een onderbroken lijn door de hele view (van links naar recht), deze geeft het plaatsingpunt aan van de wandstijl. Wanneer de schakelaar van de locatie aan staat zal deze lijn geel worden. De lijn is rood als de locatie schakelaar uit staat.
De lijst. In deze lijst staan de wandblocks die gebruikt worden voor de wandstijl. Het block dat als eerste in de lijst staat zal aan de buitenkant van de wandstijl komen en het block dat op de onderste plaats staat komt, aan de binnenkant. Met de buttons aan de rechterkant (in het veld toevoegen) kunnen blocks aan de lijst toegevoegd worden. Deze blocks worden altijd onderaan in de lijst geplaatst. Met de button wissen wandelementen is het mogelijk om blocks uit de lijst te halen. Wanneer een block niet op de juiste plaatst staat, kan het block verschoven worden. Om een bock te verschuiven, moet eerst het block in de lijst geselecteerd worden. Wanneer er op de pijltjesbuttons (rechts tegen de lijst aan) geklikt wordt, zal het block een positie omhoog of omlaag verschoven worden.
Spouw instellingen. Hier kunnen alle instellingen die met de spouwbreedte en het plaatsingspunt te maken hebben worden ingesteld. De spouwbreedte is de ruimte tussen het buitenblad en het binnenblad. De isolatie ligt in de spouw dus als de spouwbreedte 120mm is en de isolatie is 100mm dan blijft er een ruimte over van 20mm. Als eerste kan er een keuze gemaakt worden voor een vaste of een standaard spouw. Wanneer een vaste spouwbreedte geselecteerd is, zal de spouw altijd deze breedte hebben ongeachte de instellingen bij de Alfa-wandinstellingen. Wanneer de standaard spouw geselecteerd is zal de spouwbreedte bepaald worden door de Alfawandinstellingen tijdens tekenwerk in de tekening. Met de Alfa-wandinstellingen kan een spouwbreedte worden opgegeven en deze waarde wordt gebruikt bij het plaatsen van de spouwwand. Dit houdt in dat de spouwbreedte van de wandstijl variabel is. Want is de spouwbreedte bij de Alfa-wandinstellingen in gesteld op 100, zal bij het plaatsen van deze wandstijl de spouw een breedte hebben van 100. Als daarna de spouwbreedte bij de Alfawandinstellingen op 120 gezet wordt, zal de reeds geplaatste wandstijlen niet aangepast worden. Maar als er nu de wandstijl geplaatst wordt zal deze een spouwbreedte krijgen van 120. In het edit veld van de spouwbreedte kan de breedte ingevuld worden. Wanneer een vaste spouwbreedte is geselecteerd, dan zal deze waarde weggeschreven worden in de wandstijl. En als er een standaard spouwbreedte geselecteerd is zal de huidige instelling van de Alfa-wandinstellingen aangepast worden. Zodat wanneer de wandstijl direct geplaatst wordt ook goed in de tekening staat. De locatie is de plaatsinglijn van de wandstijl. Standaard is de plaatsingslijn van een wandstijl het midden van de spouw. Tenzij dit anders is ingeregeld bij de Alfawandinstellingen. Bij de Alfa-wandinstellingen is het mogelijk om deze plaatsingslijn op een andere locatie te leggen. In een aantal gevallen kan het makkelijk zijn om de plaatsingslijn standaard niet in het midden te hebben. Denk b.v. aan dakpanelen, hier is het wenselijk om de plaatsingslijn aan de binnenkant van de wandstijl te hebben. Met de schakelaar locatie is het mogelijk om de plaatsingslijn in de wandstijl op te slaan. Hierdoor wordt de instelling bij de Alfa-wandinstellingen genegeerd. Het plaatsen van b.v. een dakpaneel gaat een stuk sneller. Want de Alfa-wandinstellingen hoeven niet eerst goed ingesteld te worden. De wandstijl kan direct geplaatst worden, zonder dat er iets ingeregeld dient te worden. Hoe moet de waarde van de locatie berekend worden? Standaard is de waarde 0. Dit houdt in dat de plaatsinglijn in het midden van de spouw zit of bij een wandstijl zonder een spouw in het midden van de wandstijl. Wordt er een negatieve waarde ingevuld, zal de plaatsingslijn naar de buitenkant (in de viewer naar boven) van de wandstijl verplaatst worden. Is de waarde positief dan verschuift de plaatsingslijn naar de binnenkant (in de viewer naar beneden) van de wandstijl. Let op, de locatie van de plaatsingslijn werkt alleen goed bij spouwwanden, wanneer er voor een vaste spouwbreedte gekozen is. Omdat de plaatsingslijn wordt berekend vanaf het hart van de spouw. 58
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000 Aan de linkerkant in het veld spouwinstellingen staat nog een slider (schuifknop). Met deze slider is het ook mogelijk om de locatie van de plaatsingslijn te verleggen. Het voordeel van de slider is dat het erg makkelijk is om de plaatsinglijn op een binnen- of buitenkant van een blad te leggen. De streepjes bij de slider geven de locatie van de binnen- en buitenkant van de bladen in een wandstijl aan. Door boven of onder het schuifknopje te klikken zal de plaatsingslijn (de geel stippellijn in de viewer) verplaatst worden naar het volgende of vorige blad. Dit werkt alleen als de locatie schakelaar aan staat. Wanneer het schuifknopje verplaatst is, zal automatisch de waarde van de locatie aangepast worden. Het kan gebeuren dat in de viewer de plaatsingslijn niet exact op de juiste plek ligt. Dit heeft te maken met afrondingsprobleempjes. Maar wanneer het schuifknopje verplaatst is door erboven of onder te klikken, dan is de waarde die ingevuld is in het editveld van locatie altijd goed.
Toevoegen: Met de buttons in het toevoegen veld kunnen wandblocks aan de wandstijl toegevoegd worden. De toegevoegde blocks worden onder aan de lijst geplaatst. De eerste drie buttons (Buitenwanden, Binnenwanden en Dragende wanden) starten het bibliotheekmenu op en komen direct in de juiste bibliotheekbladen terecht. De button Overige start het bibliotheekmenu op en komt in het bibliotheekblad dat het laatste geopend is geweest. De button Spouw plaatst een spouw in de wandstijl. De spouw is geen block, maar het zorgt voor een ruimte tussen het buitenblad en het binnenblad. De isolatie wordt in de spouw geplaatst. Als laatste is er de button Nieuwe wand. Deze start de functie op om een enkele wand te creëren. Hiermee kan een afwijkend wandblock aangemaakt worden en aan de wandstijl worden toegevoegd. Let op! Dit toegevoegde wandblock bestaat alleen in dit project. Wanneer deze wandstijl in een ander project gebruikt wordt (doordat deze bijvoorbeeld geïmporteerd wordt), zal deze nieuwe wand niet aanwezig zijn. Hierdoor kan de wandstijl niet geplaatst worden. Het is daarom raadzaam om wanneer een nieuwe wand in een wandstijl gebruikt wordt, de nieuwe wand in de burobibliotheek te plaatsen.
Wissen wandelement. Door een wandblock in de lijst te selecteren en daarna te klikken op deze button zal het geselecteerde wandblock uit de lijst gehaald worden.
Naam wandstijl. In dit editveld staat de naam van de wandstijl. Wanneer de naam aangepast wordt, wordt er een nieuwe wandstijl in de inifile gecreëerd. Als de stijl aangepast is, maar de naam is gelijk gebleven, dan zal tijdens het opslaan van de wandstijl een melding verschijnen of de oude (bestaande) wandstijl overschreven moet worden.
Omschrijving. Hier kan de omschrijving van de wandstijl worden ingevuld. Deze omschrijving mag langer zijn dan 40 karakters. Normaal gesproken geldt voor een blockomschrijving een maximum van 40 karakters, maar aangezien een wandstijl geen block is, heeft deze die beperking dus niet.
Laag override. Hier kan een NlSfb laag ingevuld worden. De wandstijl zal dan op deze laag geplaatst worden. Als deze laag niet ingevuld is zal Alfa standaard de wandstijl plaatsen op de laag waarop de wandblocks zijn aangemaakt. Als er b.v. een wandstijl voor een dakpaneel is gecreëerd, dan is het wenselijk dat deze wandstijl niet op de laag voor buitenwanden geplaatst wordt. Hiervoor is het mogelijk gemaakt om hier een laag op te geven. Met deze button komt er een overzicht van de verschillende NlSfb lagen, waar een keuze uitgemaakt kan worden.
ALFA Development
59
Handleiding ALFA 2000
Opslaan. Door middel van deze button wordt de wandstijl opgeslagen in de inifile. Er kan hier geen keuze gemaakt worden in welke inifile de wandstijl wordt opgeslagen. Om in deze dialoog te komen is er in het tabblad 'overzicht stijlen' al een stijl geselecteerd. In de inifile waaruit een wandstijl is geselecteerd, wordt de nieuwe of aangepaste wandstijl opgeslagen. OPMERKING • Het is aan te raden om wandstijlen, die al in de tekening geplaatst zijn, niet aan te passen. Dit kan in een later stadium problemen veroorzaken bij het commando Vervang Wandstijl. De informatie zoals die in de tekening staat komt niet overeen met de informatie van de wandstijl. Hierdoor zal de wandstijl niet vervangen kunnen worden. Maak in dat geval een nieuwe wandstijl aan en vervang de bestaande wandstijl door middel van het commando 'vervang wandstijl' in de tekening. • Een tweede reden om wandstijlen niet aan te passen wanneer er al een spouwwand geplaatst is met deze wandstijl is, dat de spouwwand in de tekening niet aangepast zal worden. Wordt daarna een nieuwe spouwwand geplaatst met deze wandstijl, dan zal de nieuwe wand wel de representatie overnemen van de wandstijl. Terwijl de al eerder geplaatste wand zijn oude representatie behoudt. Hierdoor staan er meerdere spouwwanden in de tekening opgebouwd uit dezelfde wandstijl, maar verschillende representaties.
Refs en Lynx Refs en Lynx worden door ALFA gebruikt om relaties tussen elementen in de tekening te leggen. Het verschil is dat Refs alleen tussen wanden (of beter: wandbeëindigingen) worden aangebracht terwijl Lynx relaties leggen tussen alle ALFA elementen. Het idee achter zowel Refs als Lynx is dat ALFA in staat kan worden gesteld bij wijzigingen van het ene element de andere elementen te vinden die door die wijzigingen worden beïnvloed Bijvoorbeeld bij het plaatsen van een wandcontactdoos is het wenselijk dat deze ook daadwerkelijk aan de wand verbonden blijft. Dit wordt bereikt door een Lynx relatie aan te brengen tussen de twee. Wanneer de wand verplaatst wordt zal ALFA ook de wandcontactdoos mee verplaatsen.
LYNX Lynx zijn logische verbindingen tussen bouwdelen (wandcontactdoos of een trap aan een wand gekoppeld). Deze Lynx volgen een hiërarchische structuur. Een lynx relatie bestaat uit twee delen: Een ouder- en een kindelement. De eerste zal bij wijzigingen er voor zorgen dat het kindelement eveneens op dezelfde manier wordt gewijzigd. Het kindelement is passief en zal wijzigingen niet doorspelen naar de ouder. Dit is noodzakelijk omdat het anders bijvoorbeeld onmogelijk zou zijn een wandcontactdoos onafhankelijk van de muur te verplaatsen. Lynx worden gewoonlijk automatisch aangemaakt bij het plaatsen van bepaalde soorten elementen in de tekening. Het is echter mogelijk om handmatig Lynx relaties aan te brengen tussen twee elementen. Dit wordt gedaan met behulp van het commando Lynx en de optie Maken. U moet vervolgens eerst het kind element selecteren en daarna het moeder element. Eén kindelement kan slechts één ouderelement hebben, maar een ouderelement kan meerdere kindelementen hebben. Eenmaal aangemaakte lynx worden door ALFA bijgehouden. Hiervoor dient ALFA wel geïnformeerd te worden door AutoCAD indien er wijzig acties plaats vinden. Met name Grips en directe AutoCAD functies doen dit NIET en kunnen dus de relaties verstoren. 60
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
REFS Refs zijn logische verbindingen tussen wanden onderling en verbindingen tussen wanden en ingevoegde elementen zoals kozijnen en kolommen. De refs zijn verantwoordelijk voor de uiterlijke verschijningsvorm van de wanden. Als een van de refs van een wand verandert, zal ook de wand veranderen. Eenmaal aangemaakte refs worden door ALFA bijgehouden. Hiervoor dient ALFA wel geïnformeerd te worden door AutoCAD indien er wijzig acties plaats vinden. Met name Grips en directe AutoCAD functies zoals het commando STRETCH doen dit NIET en kunnen dus de relaties verstoren. Refs worden volledig door Alfa beheerd en zijn alleen indirect aan te passen door de gebruiker door middel van de commando's hoekoplossing, T-aansluiting en kruising. Hiervoor is gekozen omdat Refs veel complexer zijn dan Lynx. Alfa gebruikt de Refs mede om de representatie van de wand te bepalen en om dit te laten werken moeten de Refs van alle betrokken wanden nauwkeurig op elkaar afgestemd worden. Dit kan niet gemakkelijk handmatig worden opgelost en heeft ook alleen betekenis bij het maken van hoekoplossingen.
Wat gebeurt er als Refs verstoord raken? Het kan soms voorkomen dat de Refs verstoord raken (zie volgende paragraaf). Over het algemeen is dit geen groot probleem. Alfa zal pas merken dat er een Refs verstoord is, wanneer de wand opnieuw uitgerekend moet worden. Dit gebeurt na het wijzigen van de wand of de wand waarmee het verbonden is of er een arceertabel geladen wordt. Voordat Alfa de foutieve Refs gaat gebruiken, zullen er eerst een aantal controles worden uitgevoerd om te bekijken of de Refs geldig zijn. Wanneer deze Refs voldoen aan de eisen zal er pas meegewerkt worden. Wanneer de Refs niet door deze controle komt, zal de Refs verwijderd worden. Let wel alleen de Refs (lees: de koppeling naar ander element) en niet het element waarnaar verwezen wordt. Als een Ref verstoord is, dan worden in de meeste gevallen een of meerder wandeinden foutief getekend, afhankelijk van de wijze waarop de Refs verstoord zijn. Wanneer de Refs niet naar een geldige wand verwijzen zal de wandbeëindiging omgezet worden in een normaal recht) einde. In andere gevallen zal Alfa een vreemde, schuine, beëindiging op de wand aanbrengen. Dit betekent dat de Refs naar een geldige wand verwezen maar dat dit niet de wand is waar ogenschijnlijk op wordt aangesloten. De makkelijkste manier om verstoorde Refs op te sporen is met het Refs commando en daarvan de optie Update. Selecteer alle elementen in de tekening. Alfa zal nu voor elke wand een nieuwe representatie uitrekenen. Dit zal de wanden waarvan de Refs verstoord zijn herkenbaar maken. Herstellen is ook mogelijk door opnieuw een hoekoplossing of T-aansluiting te maken met de juiste wanden. Normaal gesproken zullen door deze twee oplossingen de tekeningen weer hersteld kunnen worden. Mochten alsnog de problemen met Refs blijven bestaan, dan is het raadzaam om de helpdesk te bellen. Vanwege het feit dat er door Alfa grondig gecontroleerd op de geldigheid van Refs kunnen er niet zoveel problemen ontstaan. Omdat wanneer een Ref niet geldig is de Ref(erentie) automatisch verwijderd wordt, geeft dit in de praktijk weinig tot geen problemen. De meest gangbare oorzaak van verstoorde Refs is wanneer een wand verwijst naar een verkeerde andere wand. Een manier om verstoorde Refs te krijgen is om 'kaal' AutoCAD commando's te gebruiken, zoals '.erase'. Door een puntje voor het commando te plaatsen wordt het 'kale' AutoCAD commando gestart. Wanneer 'erase' (zonder puntje) wordt gebruikt, geeft AutoCAD aan Alfa een signaal dat een element is gewist. Hierdoor kan Alfa de Refs controleren en eventueel aanpassen. Bij '.erase' wordt dit niet gedaan waardoor een verstoorde Ref ontstaat. Hetzelfde probleem kan ontstaan door een wand via zijn grips te verplaatsen.
ALFA Development
61
Handleiding ALFA 2000
Alfa Tekst Stijlen Het plaatsen van teksten gaat binnen Alfa via Tekststijlen. In deze stijlen wordt diverse informatie met betrekking tot de teksten op geslagen.
Ook de informatie van kleur, laag en hoogte ligt opgeslagen in de tekststijl. Binnen Alfa worden twee type stijlen onderscheiden: sjablonen en tekststijlen. • De sjablonen zijn bedoeld om teksten met een bepaalde lijndikte te plaatsen, te vergelijken met de sjablonen die op de tekentafel gebruikt worden, gekoppeld aan een vaste pendikte. Deze hebben als naam b.v.: ALFA-0_25, ALFA-2_50. • Terwijl met een alfa tekststijl een stijl geselecteerd wordt met een vaste hoogte, bij deze hoogte hoort een pennummer (hoogte 15 mm -> pen (kleur) nummer 15). Deze hebben als naam b.v.: ALFA-5, ALFA-10. Beide soort stijlen lijken erg op elkaar, omdat aan een sjabloon ook een vast teksthoogte gekoppeld is. Door sjablonen of Alfa tekststijlen te gebruiken is het in een later stadium bijzonder gemakkelijk om alle teksthoogten aan te passen, wanneer de plotschaal veranderd wordt. Door de optie tekstschaal aan te passen zullen alle sjablonen en Alfa tekststijlen een nieuwe hoogte krijgen. Hierdoor ontstaat er een koppeling van plotschaal en teksthoogte. Een Alfa tekststijl ALFA-3 wordt wanneer tekstschaal en plotschaal aan elkaar gelijk zijn, ook 3mm hoog zijn op de plot. De teksthoogte wordt bepaald aan de hand van de naam van de stijl. Een Alfa tekststijlnaam bevat achter het streepje ‘-‘ een cijfer. Het streepje dient als scheidingsteken. Dit scheidingsteken wordt gebruikt om de letterhoogte in combinatie met de tekststijl te bepalen. Hele millimeters zijn direct in de tekststijl in te stellen. Met sjabloon diktes is het mogelijk om met tienden van millimeters in de letterhoogte te werken. Dan is het noodzakelijk om een 0 gevolgd door de zogenaamde 'underscore' _ op te nemen in de naam van de tekststijl, zoals in ALFA-0_25 voor een letterhoogte van 2,5 mm, (als plotschaal en tekstschaal even hoog zijn, zie ook tekstschaal). Voor de codes zijn de gangbare dikten van de tekenpennen gebruikt. 62
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000 Tevens wordt een laag aangemaakt waar deze tekst op geplaatst wordt "A--T---_F1234_0_18mm". Volgens de op dat moment geldende fase instellingen. Mogelijke instellingen zijn: in pendiktes : 0_18, 0_25, 0_35, 0_5, 0_7, 1_0, 1_5, 2_0, 2_5, 3_0 of in millimeters : 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 15. De standaard tekststijlen zijn niet in de prototype tekening aanwezig. Echter wanneer de stijlen nodig zijn voor het plaatsen via de tekst functies van Alfa worden deze gegenereerd. Indien u uw eigen stijlen wilt vastleggen, kunt u deze opnemen in de prototype tekening of in de template en deze volgens de bovenstaande conventies benoemen.
Maatvoeringstijl Maatlijnen werken met maatvoeringstijlen. Hierdoor is het mogelijk om snel veranderingen aan maatlijnen met een zelfde stijl in de gehele tekening door te voeren. Wanneer de stijl wordt aangepast, dan worden namelijk alle maatlijnen met die stijl aangepast. Ook de informatie van kleur, laag en hoogte ligt opgeslagen in de maatvoeringstijl. Binnen Alfa worden twee type stijlen onderscheiden: sjablonen en tekststijlen. • De sjablonen zijn bedoeld om maatlijnen met een bepaalde lijndikte te plaatsen te vergelijken met de sjablonen die op de tekentafel gebruikt worden, gekoppeld aan een vaste pen dikte. Deze hebben als naam b.v.: ALFA-0_25, ALFA-2_50. • Terwijl met een Alfa maatvoeringstijl een stijl geselecteerd wordt met een vaste hoogte, bij deze hoogte hoort een pen nummer (hoogte 15 mm -> pen (kleur) nummer 15). Deze hebben als naam b.v.: ALFA-5, ALFA-10. Deze maatvoeringstijl namen zijn gekoppeld aan de tekststijl namen. Hierdoor ontstaat een nauwe relatie tussen de stijlen, de tekst en maatvoeringschalen. Maar het houdt ook in dat wanneer er maar 1 maatlijn aangepast moet worden, dat er dan rekening gehouden dient te worden met een aantal zaken. Normaal gesproken moet voor zo'n verandering de stijl van de maatlijn worden aangepast. Maar dit betekent dan dat alle maatlijnen met dezelfde stijl in de gehele tekening worden aangepast. Dit biedt dus geen oplossing. Het is mogelijk om alleen de maatlijn aan te passen, bijvoorbeeld met element edit. Maar dat kan later voor verrassingen zorgen. Zo'n maatlijn krijgt een zogenaamde “override”. Dit wil zeggen dat de maatlijn de oorspronkelijke instellingen van de stijl gebruikt, behalve die instelling die is aangepast voor deze ene maatlijn. Tot zover zijn er nog geen problemen. Maar de problemen komen op het moment dat de maatlijnen aangepast gaat worden. Want dan zullen de bestaande instellingen van de maatlijn vervangen worden door de instellingen van de stijl. Hierdoor verliest de maatlijn alle instellingen en gebruikt de nieuwe instellingen van de stijl. Hierdoor raakt de maatlijn zijn ‘override’ kwijt. Dit gebeurt onder andere wanneer de maatvoeringschaal gewijzigd wordt. Om dit probleem voor te zijn is het niet mogelijk om met de Alfa commando's apart maatlijnen te veranderen. Dit gebeurt altijd via de stijl. Wanneer er dus een maatlijn aangepast dient te worden, moet er dus een andere stijl voor deze maatlijn gekozen worden, of gecreëerd. De maatvoeringstijlen zijn niet in de prototype tekening aanwezig. Echter wanneer de stijlen nodig zijn voor het plaatsen via de maatvoeringstijl functies van Alfa worden deze gegenereerd. Indien u uw eigen stijlen wilt vast leggen, kunt u deze opnemen in de template en deze volgens de bovenstaande conventies benoemen. Ook is er mogelijkheid om de instellingen van de stijlen aan te passen in het bestand dim.ini in de data directory van Alfa. Indien maatvoeringstijlen niet aanwezig zijn worden ze vanuit dit bestand gegeneerd.
ALFA Development
63
Handleiding ALFA 2000
Achtergrond informatie model/paperspace Modelspace. Alfa maakt onderscheid tussen gebouw (model) en tekening. Dit is niet onmiddellijk herkenbaar omdat het gebouw op het scherm wordt weergegeven als een tekening. De reden voor dit onderscheid is dat nu slechts een enkel model van een gebouw hoeft te worden gemaakt waarvan eenvoudig meerdere tekeningen kunnen worden afgeleid. Dit onderscheid is in eerste instantie misschien verwarrend, zeker wanneer u nog nooit met CAD hebt getekend, maar is belangrijk voor het begrijpen van het verschil tussen traditioneel tekenen en tekenen met CAD. Het gebouw wordt opgebouwd (gemodelleerd) in wat binnen AutoCAD en Alfa modelspace wordt genoemd. Ook bij traditioneel tekenen wordt iets dergelijks gedaan maar hier bevind het model van het gebouw zich in het hoofd van de tekenaar. Belangrijk om te weten over werken in modelspace is dat volledig gewerkt wordt met ware afmetingen en zonder schaal. De tekenaar hoeft dus niet, zoals bij traditioneel teken, zelf te verschalen. Dit kan later door Alfa worden gedaan. Een goed voorbeeld hiervan is het fase-mechanisme binnen Alfa. Alfa plaatst elementen in een keer in het model. Het is echter mogelijk met een enkele actie te kiezen op welke wijze de elementen worden afgebeeld, zonder dat hiervoor het model hoeft te worden aangepast. Alleen de representatie (tekenwijze) word omgezet naar meer of minder gedetailleerd. Anders dan bij traditioneel tekenwerk blijft alle informatie in het model aanwezig en loopt u bij het herhaaldelijk overtekenen geen risico om dingen te vergeten over te nemen. Wat vaak in eerste instantie verwarrend overkomt is dat Alfa een traditionele tekening/representatie laat zien ondanks dat er met een model in ware maten wordt gewerkt. Dit is inderdaad verwarrend maar een concrete afbeelding is de enige manier waarop een gebouw model kan worden opgebouwd. Alfa zal bij iedere teken actie het model van het gebouw aanpassen maar zal tegelijkertijd een afbeelding ervan tonen zodat iedere toevoeging of wijziging direkt gecontroleerd kan worden.
Paperspace. Dit is de AutoCAD benaming voor plottekening. Hiermee kunt u een tekening opbouwen zoals die geplot kan worden; met alle extra elementen als kader, stempel en renvooi die voor een tekening noodzakelijk zijn maar die niet direkt iets met het gebouw (model) te maken hebben. Dit werkt niet door een plotschaal in te stellen maar door als het ware de tekening zelf af te beelden op het scherm. Zolang u in paperspace bezig bent kunt u elementen toevoegen die alleen op de tekening verschijnen maar geen invloed hebben op het gebouw in modelspace. Naast deze algemene elementen kunt u vanzelfsprekend ook afbeeldingen (tekeningen) van het gebouw plaatsen. Het is zelfs eenvoudig mogelijk om meerdere verschillende afbeeldingen van hetzelfde gebouw in een enkele tekening te plaatsen zodat complete werktekeningen zeer snel kunnen worden opgebouwd zodra het gebouw volledig is aangemaakt in modelspace. Een ander voordeel van deze wijze van werken is dat het eenvoudig mogelijk is om achteraf wijzigingen aan te brengen in het gebouw. U schakelt simpelweg terug naar modelspace en brengt de veranderingen aan. Omdat in paperspace gewerkt wordt met afbeeldingen van het gebouw zullen deze aanpassingen onmiddellijk ook zichtbaar zijn in de (deel)tekeningen in paperspace. En omgekeerd kunt u de vormgeving van de plottekening veranderen zonder dat dit invloed heeft op het gebouw zelf.
Mview. Een MView is een enkele afbeelding van een gebouw in paperspace. U kunt zoveel mviews in een plottekening plaatsen maar elk daarvan zal het gebouw precies een keer afbeelden. Deze mview elementen kunnen verschillende afmetingen hebben en kunnen elkaar op een plottekening zelfs geheel of gedeeltelijk overlappen (bijvoorbeeld om inzettekeningen te maken). 64
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000 Uiteraard is het mogelijk om mview elementen in paperspace te wijzigen, verplaatsen of te wissen. Dit wordt gedaan met dezelfde commando's als waarmee gewone tekening elementen worden aangepast. Daarnaast kunt u met Alfa voor iedere mview apart aangeven welke schaal, fase en lagen moeten worden afgebeeld. U kunt zelfs aangeven vanuit welk 2D (aanzicht, plattegrond) of 3D (isometrie of perspectief) gezichtspunt het gebouw moet worden afgebeeld.
Viewport. Een viewport is in grote lijnen hetzelfde als een mview element, alleen bevindt het zich in modelspace. Het komt erop neer dat een viewport de mogelijkheid biedt om in modelspace het gebouw vanuit verschillende gezichtspunten te bekijken. Zo kan voor een beter inzicht in de ruimtelijke opbouw van het gebouw tegelijk zowel de plattegrond als een isometrie worden getoond. Dit vereenvoudigt het wijzigen van het gebouw, zonder dat de tekenaar de hele tijd tussen plattegrond en isometrie weergaven moet wisselen.
Verschalen. Dit hangt in de eerste plaats af of er in modelspace of paperspace gewerkt wordt. Omdat Alfa in modelspace altijd met ware maten werkt kan duidelijk niet direkt geplot worden. Op het moment dat geplot gaat worden zal gevraagd worden om een plotschaal. Hier moet dan de gewenste schaal worden ingevoerd voor de uiteindelijke tekening. De tekening zal met die factor verkleind worden en op precies de goede schaal worden afgedrukt. Deze algemene werkwijze gaat niet op voor alle elementen. In het bijzonder niet voor symbolen en teksten. Deze hebben namelijk geen ware afmeting. Hun grootte hangt af van de tekening grootte en van de (uiteindelijke) plotschaal. Daarom moet u bij het plaatsen van symbolen en teksten al rekening houden met de schaal waarop de tekening uiteindelijk geplot moet gaan worden. Als de uiteindelijke plotschaal afwijkt van die waarmee deze elementen zijn geplaatst zullen ze op de plot te groot of juist te klein worden afgebeeld. De preview optie van de plot dialoog kan dergelijke vergissingen helpen voorkomen. Voor symbolen is het eenvoudig om de schaal in te regelen. De Alfa variabele symboolschaal geeft aan voor welke plotschaal de symbolen geplaatst gaan worden. Wanneer deze waarde wordt veranderd kunnen eenvoudig alle symbolen geschikt gemaakt worden voor een andere plotschaal. Voor teksten en maatlijnen is het iets ingewikkelder. Hier moet rekening gehouden worden met een tekstschaal / maatvoeringschaal en met tekststijlen / maatvoeringstijlen. Iedere Alfa tekststijl staat voor een tekst met een bepaalde hoogte in millimeters op de uiteindelijke plot waarbij de geplande plotschaal kan worden ingeregeld met de tekstschaal variabele. Hetzelfde geldt ook voor de maatlijnen, maar als extra worden ook de maatlijnbeëindigingen verschaald aan de hand van de maatvoeringschaal. Voor de duidelijkheid is het aan te raden om de symbool- en tekstschaal gelijk te houden aan de plotschaal. Wordt de plotschaal aangepast, dan moeten ook de symbool-, tekst- en maatvoeringschaal aangepast worden. Dan zullen de symbolen, teksten en maatlijnen altijd met de juiste afmetingen op de plot geplaatst worden. In paperspace kunt u voor iedere afzonderlijke afbeelding (mview) inregelen welke schaal gebruikt moet worden voor het afbeelden. U kunt dus 1:500 situatie tekeningen, 1:100 plattegronden en 1:5 details in dezelfde plottekening combineren, allemaal afgeleidt van hetzelfde gebouw in modelspace. De schaal van de mviews is gerelateerd aan de plotschaal. U bepaalt eerst de plotschaal, daarna kunt u per mview de schaal inregelen.
Nadelen van werken met paperspace. Voor iedere nieuwe afbeelding in een mview of een viewport moet een lijst van (zichtbare) elementen worden opgebouwd. Daarnaast moeten wijzigingen aan het model in alle views zichtbaar worden gemaakt. Het eerste kost geheugenruimte, afhankelijk van het aantal views soms veel geheugenruimte en zal ook de tekeningen gewoonlijk wat groter maken. Het tweede kost rekentijd en zal het werken met dergelijke tekeningen enigszins vertragen. Ook dit is afhankelijk van het aantal views. Een ander nadeel zijn de symbolen, teksten en maatlijnen. ALFA Development
65
Handleiding ALFA 2000 De verschillende verschalingsfactoren kunnen niet per mview in gesteld worden, maar werken alleen goed in modelspace. Om dit probleem te omzeilen in het nodig de teksten en of maatlijnen in verschillende fases te plaatsten. Bijvoorbeeld in fase 1 met een teksthoogte van 4 mm en in fase 2 met teksthoogte van 3 mm. Door per mview de juiste fase in te regelen (d.m.v. het VPFASE commando) is het mogelijk om per mview een andere fase in te stellen en dus ook verschillende teksthoogte krijgt.
Voordelen van werken met paperspace. Het grote voordeel van het werken met paperspace is dat met slechts een enkel model van het gebouw wordt gewerkt waarvan verschillende tekeningen worden afgeleid. Hierdoor is het niet nodig om wijzigingen in meerdere tekeningen door te voeren, met het risico dat dit niet in alle tekeningen consistent gebeurt. Alle afbeeldingen van een gebouw in paperspace zijn van hetzelfde gebouw, en een wijziging zal automatisch in alle afbeeldingen op identieke wijze worden uitgevoerd. Verder kan een volledig project in een enkele tekening opgebouwd worden wat het beheer van projecten vereenvoudigt. Deze voordelen wegen ongetwijfeld op tegen de iets grotere omvang en het iets tragere gebruik van dergelijke projecten. De nadelen zijn bovendien vrijwel afwezig wanneer niet gewerkt wordt met viewports en paperspace pas wordt gebruikt wanneer het gebouw in modelspace volledig getekend is
Tips voor het werken met paperspace. 1
Tijdens het tekenen van het model is het niet raadzaam om al bezig te zijn met de plotlayout. Omdat het gebruik van mviews de tekening groter en dus trager maakt, moet dit vermeden worden. De plotlayout wordt eigenlijk pas interessant wanneer het model helemaal gereed is. Wanneer er met AutoCAD 2000 gewerkt wordt, moet als eerste de juiste plotter en papierformaat in de layout geactiveerd zijn. In AutoCAD wordt dit pas bepaald bij het plotten. Plaats als eerste het plotkader, zodat direct duidelijk wordt wat de formaten van de verschillende mviews kunnen worden. Hiermee wordt voorkomen dat achteraf de mviews verschaald moeten worden omdat ze buiten het plotbereik vallen.
2
Soms is het niet wenselijk om de kaderlijnen van de mviews niet uit te plotten. Mviews worden net als AutoCAD elementen op de current laag geplaatst. Maak een aparte laag aan, bijvoorbeeld 'MVIEWS' en plaats de mviews op deze laag. Door de laag uit te zetten of te bevriezen, zullen de kaderlijnen van de mviews niet meer zichtbaar zijn.
3
Een hidden line perspectief of isometrie maken. Dit wordt gedaan door het commando HIDEPLOT uit het schermmenu. Dit commando is te vinden in het submenu floating viewports. Hiermee kan per mview in geregeld worden dat tijdens het plotten van de mview een hidden line gemaakt moet worden.
Toetsenbord commando's Het intypen van commando's die niet in het ALFA menu zijn opgenomen.
Hpgl2block Het omzetten van een hpgl-plotfile naar een block. WERKING Ná het intypen van HPGL2BLOCK (+ RETURN) verschijnt er op het scherm een fileselector om een plotfile te selekteren. Daarna wordt gevraagd om de naam van het nieuw te maken block. Op dit moment gaat Alfa de plotfile converteren. Als de conversie gedaan is, wordt er om het plaatsingspunt gevraagd. Dan wordt het block in de tekening geplaatst. 66
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000 OPMERKING Slechts de oudere HPGL plotfiles kunnen nog met Hpgl2block tot block worden geconverteerd. Met de nieuwe HPGL2 bestanden is dit niet meer mogelijk. Dit is de reden dat Hpgl2block uit het menu is gehaald.
Code Het toevoegen of veranderen van een calculatie code voor de stuklijsten van Alfa. WERKING Ná het intypen van CODE (+ RETURN) staat in de commandoregel: Selecteer een element: Selecteer een polylijn (al of niet gesloten) in de tekening en klik éénmaal op de LINKER muisknop. Vervolgens verschijnt in de commandoregel: Klik links voor volgende element, rechts voor bevestiging. Het geselecteerde element wordt dan gestippeld weergegeven. U kunt het programma eventueel door laten zoeken naar een volgend element door gebruik te maken van de linker muisknop. Met de rechter muisknop (of de RETURN toets) geeft u aan dat u aan het geselecteerde element een code wilt toekennen. Voor elementen zonder code verschijnt na bevestiging verschijnt de volgende vraag in de commandoregel: Geen code. Geef nieuwe code : U kunt nu de code intypen, gevolgd door RETURN. Op de commandoregel verschijnt dan de volgende mededeling: Selecteer een element: U kunt nu een volgend element selecteren om er een code aan toe te kennen. Met de rechter muisknop of door gebruik te maken van de RETURN toets verlaat u het commando. Indien u een polylijn selecteert waar al een code aan is toegekend verschijnt in de commandoregel: Huidige code is 'XXXXX'. Geef nieuwe code : Indien u geen andere code wilt toekennen gebruikt u de rechter muisknop of de RETURN toets. Als u een andere code wilt toekennen kunt u deze intypen gevolgd door RETURN. Vervolgens verschijnt in de commandoregel: Selecteer een element: U kunt nu een volgend element selecteren om er een code aan toe te kennen. Het programma stelt dan voor de laatst ingevoerde code ook voor het volgende geselecteerde element te gebruiken. Met de rechter muisknop of door gebruik te maken van de RETURN toets verlaat u het commando. Een manier om meerdere bestaande codes van elementen tegelijkertijd te wijzigen maakt gebruik van de mogelijkheid van preselectie (vooraf selecteren) al of niet in combinatie met de functie GRIPS. Daarvoor selecteert men zonder eerst een commando te activeren de polylijnen waarvan de codes gewijzigd moeten worden. Deze worden dan gestippeld weergegeven zonder verdere mededeling.
ALFA Development
67
Handleiding ALFA 2000 Daarna typt u CODE (+ RETURN) in om de code van deze vooraf geselecteerde elementen te laten veranderen. Op de commandoregel verschijnt dan de volgende mededeling: Geef zoekpatroon voor te vervangen codes: U typt daarna de code in waarop u wilt selecteren (+ RETURN). Op de commandoregel verschijnt dan de volgende mededeling: Geef nieuwe code: U typt daarna de nieuwe code in (+ RETURN). Op de commandoregel verschijnt dan de volgende mededeling: X Elementen gevonden Y Gewijzigd O Fouten. De codes zijn dan gewijzigd. OPMERKING • Met behulp van dit commando kan aan een polylijn of een gesloten polylijn een 'pseudo'-blockcode gekoppeld worden. Hierdoor wordt het element zoals een polyline in het Alfa stuklijst commando als een block behandeld. • Van gesloten polylijnen wordt de oppervlakte en eventueel de inhoud berekend, van niet gesloten polylijnen de lengte en eventueel het oppervlak. • De code mag niet hetzelfde zijn als van een bestaand block in de tekening. • De code mag maximaal 8 karakters lang zijn. • Het is mogelijk bij de preselectiemethode gebruik te maken van Wildcards, bijvoorbeeld R* om alle codes die met een R beginnen te selecteren. • De AutoCAD variabele PICKFIRST moet op 1 staan om de methode van vooraf selecteren voor het wijzigen van de code te kunnen gebruiken. Zie ook Systeem variabelen en Grips. • Het is niet mogelijk de code weer te verwijderen.
Purge Het verwijderen van niet meer gebruikte (block)definities uit de tekening. WERKING Ná het intypen van PURGE (+ RETURN) staat in de commandoregel: In AutoCAD 2000: Enter the type of unused objects to purge [Blocks/Dimstyles/LAyers/LTypes/Plotstyles/SHapes/textSTyles/Mlinestyles/All]: In AutoCAD R14: Purge unused Blocks /Dimstyles LAyers/LTypes/SHapes/STyles/ Mlinestyles/All Type een B (+ RETURN) in om niet meer gebruikte blocks uit de tekening te laten verwijderen. Als deze aanwezig zijn verschijnt in de commandoregel: Names to purge <*>: U dient deze vraag met ( RETURN) te beantwoorden om alle blocks of wanneer u een blockcode intikt ,alleen dat block, uit de tekening te laten verwijderen. Daarna verschijnt er op de commando regel: Verify each name to be purged?
68
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000 Hier kunt u opgeven dat AutoCAD bij ieder block vraagt of deze verwijderd moet worden. Anders zal AutoCAD automatisch alle er Als erU kunt nu dit block al of niet verwijderen. Achtereenvolgens verschijnen de codes van alle niet gebruikte blocks op de commandoregels. Als er geen blocks meer in de tekening aanwezig zijn verschijnt de mededeling No unreferenced blocks found. OPMERKING • Het is aan te raden om de tekening eerst op te slaan alvorens het commando Purge te gebruiken. Het is mogelijk dat de volgende mededeling op de commandoregel verschijnt: The PURGE command cannot be used now. *Invalid* In dat geval is het aan te raden de tekening op te slaan en daarna het Purge commando opnieuw in te typen. • AutoCAD controleert bij het laden van de tekening welke blocks in de tekening nog in gebruik zijn. Daarbij worden blocks die in andere (niet meer gebruikte) blocks opgenomen zijn beschouwd als blocks die nog in gebruik zijn. Pas als de tekening opgeslagen is en opnieuw geladen wordt zullen deze blocks aangemerkt worden als blocks die niet meer in gebruik zijn. Deze kunnen dan alsnog via het purge commando verwijderd worden. • Het is aan te raden om het purge commando regelmatig te gebruiken, om te voorkomen dat zich blockdefinities in de tekening ophopen, die niet meer gebruikt worden. De tekening wordt dan kleiner en meestal ook sneller. • Voor het laten verwijderen van grote aantallen niet meer gebruikte blocks is het aan te raden het commando Wblock te gebruiken en de hele tekening als Wblock weg te schrijven. In dit geval worden alle niet gebruikte blocks niet weg weggeschreven • ALFA gebruikt definities van blocks om gegevens op te slaan. Blocks op de laag ALFA_HIDDEN mogen NIET worden weggegooid. Deze blocks heeft ALFA nodig om de wanden op een goede manier te kunnen berekenen. In AutoCAD 2000 is er de optie bijgekomen om ook plotstyles te verwijderen. De werking van dit commando is in beide versies van AutoCAD identiek.
ALFA Development
69
Handleiding ALFA 2000
Wblock Het kopiëren van onderdelen of blocks uit de tekening naar een aparte tekening. WERKING De werking van het wblock commando verschilt per AutoCAD versie. In AUTOCAD 2000: Ná het intypen van WBLOCK (+ RETURN) verschijnt onderstaande dialoogbox op het scherm.
Bij de opties kan een keuze gemaakt worden om: Block: Entire drawing: Objects:
70
Selecteer uit de dropdown list een block dat naar de harde schijf moet worden weggeschreven. De gehele tekening wordt als block weggeschreven. Er kan een aantal objecten uit de tekening geselecteerd worden om deze naar harde schijf weg te schrijven. Tevens kan dan ook een plaatsingspunt opgegeven worden. Deze kan opgegeven worden bij het veld BASEPOINT. Voor meer informatie over het gebruik van het wblock commando verwijzen naar AutoCAD handleiding.
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000 Ná het intypen van WBLOCK (+ RETURN) verschijnt een fileselector dialoogbox om de naam van de nieuwe tekening in te voeren. In de invoerregel dient u de naam van de nieuwe tekening in te typen. Daarna klikt u OK aan om dit overzicht te verlaten. In de commandoregel verschijnt dan de mededeling: Block name: U kunt nu de naam van het block intypen om dit block naar een aparte tekening te kopiëren. Het block wordt dan naar schijf gekopieerd Als u geen blocknaam invult maar alleen de Return opdracht geeft verschijnt de volgende mededeling: Insertion base point: U wijst het insertion base point aan of type de coördinaten in om het insertion base point vast te leggen. Daarna verschijnt de mededeling: Select Objects: U kunt nu de elementen selecteren die naar de nieuwe tekening gekopieerd moeten worden. Nadat u deze selectie met de rechter muisknop of de RETURN toets heeft afgesloten worden de geselecteerde elementen naar de opgegeven tekening op de harde schijf gekopieerd Deze methode is zeer geschikt om een tekening met veel niet meer in gebruik zijnde blocks om te zetten naar een tekening met alleen de blocks die nog wel gebruikt worden. Nadat de naam van de tekening opgegeven is verschijnt de mededeling: Block name: U gebruikt de RETURN toets om geen blocknaam op te geven, op de commandoregel verschijnt dan de volgende mededeling: Insertion base point: Type 0,0 (+ RETURN) om de oorsprong van de tekening op dezelfde plaats te definiëren. Daarna verschijnt de mededeling: Select Objects: Type ALL (+ RETURN) om alle elementen uit de tekening te selecteren. Op de commandoregel verschijnt dan: XXX found Select Objects: Sluit daarna af met de rechter muisknop of de return toets om de tekening zonder de niet meer in gebruik zijnde blocks naar een nieuwe tekening te kopiëren. OPMERKING • Alleen informatie uit lagen die ontdooid zijn is te kopiëren. Men dient de juiste lagen te bevriezen of te ontdooien en de gewenste zichtbare fase (of fase 0 om alle fases aan te zetten) in te stellen. • Bij het opnieuw laden van een dergelijke tekening kan ALFA waarschuwen voor mogelijk verstoorde informatie. Kies in dat geval altijd voor het herstellen van de tekening. ALFA Development
71
Handleiding ALFA 2000
Menu Het (tijdelijk) wisselen van schermmenu. WERKING Ná het intypen van MENU (+ RETURN) verschijnt een fileselector dialoogbox om een ander menu te kunnen selecteren. U kunt nu direct een ander schermmenu uit dezelfde directory selecteren of via deze dialoogbox kunt naar een andere directory gaan om een ander schermmenu te kunnen selecteren, bijvoorbeeld het standaard AutoCAD menu om functies te kunnen gebruiken die niet in het ALFA menu opgenomen zijn Nadat de naam van het menu geselecteerd is en OK aangeklikt is zal het andere menu geladen worden. OPMERKING • Met behulp van dit commando is het ook mogelijk om het ALFA menu te selecteren bij een AutoCAD tekening die in ALFA ingeladen is. • De naam van het laatst gebruikte menu wordt opgeslagen in de profile. Als een tekening geladen wordt zal in de profile gezocht worden welk menu er geladen moet worden. • Omdat voor gebruik in ALFA een aantal AutoCAD commando's zijn bewerkt en/of uitgebreid is het af te raden om AutoCAD commando's die ook in ALFA voorkomen via het AutoCAD menu te selecteren. De werking van de ALFA variant van een aantal commando's verschilt nogal eens van de AutoCAD commando's.
Ddattdef Het definiëren van AutoCAD Attributes in een block of een tekening. WERKING Ná het intypen van DDATTDEF (+ RETURN) verschijnt een dialoogbox om een de attributes te kunnen definiëren.
Tag Vul bij de Tag de code van het attribuut in. Deze (interne) code wordt door AutoCAD/ALFA gebruikt om de attributen van elkaar te onderscheiden.
Prompt Vul bij de Prompt de vraag in die door het programma gesteld zal worden om het attribuut in te laten vullen.
Value Vul bij de Value de standaardwaarde van het attribuut in. Deze waarde zal dan door het programma standaard ingevuld worden.
Justification, textstyle, height en rotation. Regel de justification, textstyle, height en rotation. Met die instellingen zullen de attributen geplaatst worden.
Pick Point Selecteer dan de optie Pick Point en bepaal het plaatsingspunt van het attribuut. Selecteer daarna OK om het definiëren van het attribuut af te sluiten. In de tekening verschijnt nu een tekst met de naam van de tag in hoofdletters. OPMERKING 72
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000 •
•
Het kan zijn dat de dialoogbox niet te voorschijn komt maar dat er vragen op de commandoregel verschijnen, in dat geval moet u de systeemvariabele ATTDIA op 1 zetten. (zie ook Systeemvariabelen). Voor sommige applicaties (o.a. AFCM) kan het noodzakelijk zijn om de waarde van deze variabele ATTDIA op nul te zetten om deze waarde door de applicatie te laten invullen en niet bij ieder nieuw attribuut de vraag te krijgen een aantal gegevens in te vullen. Als bij Mode het vakje Preset aangeklikt wordt zal AutoCAD bij het plaatsen van een nieuwe insert geen vragen over de attributen stellen.
Functietoetsen Het beschikbaar hebben van extra teken-hulpmiddelen. Functie commando Omschrijving Toets F1 'help Geeft hulp informatie omtrent verschillende commando's. F2 tekstscherm Schakelen tussen het grafisch- en het tekst-scherm. F3 osnap Activeert of deactiveert cd osnap-instellingen. F4 tablet Tablet aan/uit zetten tijdens digitaliseren. F5 Isomode Isomode aan/uit zetten. F6 coords Weergave coördinatenteller instellen. (Uit, X,Y of lengte
Nieuw Het starten van een nieuwe tekening. Activeer het commando Nieuw... Er is verschijnt een dialoogbox, waar u kunt kiezen uit een prototype (template) voor uw nieuwe tekening of u kunt besluiten om een geheel lege (kale) tekening te starten met de optie Start from Scratch, of u kunt een Wizard starten die u helpt om de instellingen voor de nieuwe tekening aan te maken. Het programma maakt dan een nieuwe tekening waarbij het geselecteerde prototype als voorbeeld dient.
Open Het openen van een bestaande tekening. Activeer het commando Open... Indien nog niets in de huidige tekening gewijzigd is verschijnt een dialoogbox waar u de naam van de gewenste tekening in het overzicht aanklikken. Daarna wordt de geselecteerde tekening geladen. Indien er reeds iets gewijzigd is in de tekening dan verschijnt nu een dialoogbox met de melding:
ALFA Development
73
Handleiding ALFA 2000
Indien u de wijzigingen in de huidige tekening wilt opslaan dan selecteert u de optie 'Yes'. Als de huidige tekeningnaam al bestaat zal ALFA de tekening onder dezelfde naam opnieuw opslaan. Daarna zal de dialoogbox voor het openen van de nieuwe tekeningnaam alsnog op het scherm verschijnen. Als de tekening nog niet onder een naam is opgeslagen ver schijnt een dialoogbox om een tekeningnaam in te voeren, zie daarvoor het commando Opslaan Als . Indien u de wijzigingen niet meer wilt opslaan dan selecteert u de optie 'NO'. Daarna zal de dialoogbox voor het openen van de nieuwe tekeningnaam alsnog op het scherm verschijnen. Indien u het commando wilt afbreken dan selecteert u de optie 'Cancel Command'. OPMERKING • Indien de standaard dialoogbox niet automatisch verschijnt dan typt u achter de melding 'Enter name of drawing' de tilde ('~') gevolgd door RETURN. • U kunt de dialoogbox weer oproepen door de instelling van de ACAD variabele FILEDIA te veranderen, de waarde 1 toont de dialoogbox, de waarde 0 toont de dialoogbox niet. Men kan de waarde van de variabele FILEDIA aanpassen door het commando VARIABEL SYSTEEM VARIABELEN te selecteren en vervolgens FILEDIA + RETURN in te typen, gevolgd door een 0 of een 1 (+ RETURN). • De mededeling dat een tekening gewijzigd is wordt door ALFA ook wel eens getoond als er feitelijk niets gewijzigd lijkt te zijn. ALFA dient echter voor het correcte beheer van projectbibliotheken en lynx en refs het een en ander in de tekening aan te passen waarvan de gebruiker niets ziet. • Als de melding ‘Drawing Created with incompatible ACAD version’ verschijnt heeft u een tekening die bijvoorbeeld gemaakt is in AutoCAD 2000 en die u tracht in te lezen in AutoCAD 14
Opslaan Het wegschrijven van een tekening uit het werkgeheugen naar de harde schijf. Na activeren van het commando Opslaan... zal ALFA de tekening onder de huidige tekeningnaam wegschrijven naar de harde schijf. OPMERKING • Als de tekening nog geen naam heeft wordt door het programma in plaats van het commando 'Opslaan' het commando 'Opslaan als' gebruikt. • Indien u een andere tekeningnaam wenst te gebruiken dan kunt u daarvoor eveneens het commando 'Opslaan als' gebruiken.
74
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Opslaan als Het wegschrijven van een tekening uit het werkgeheugen naar de harde schijf onder een andere naam of in een ander File formaat. Na activeren van het commando Opslaan als... verschijnt de volgende dialoogbox.
In deze dialoogbox kunt u de naam van de tekening op de invoerregel achter FileName: intypen. Het programma slaat de nieuwe tekening dan onder de opgegeven naam op. Dit com mando kan gebruikt worden om een naam aan de tekening te geven en deze tekening in de gewenste subdirectory op te slaan. OPMERKING • Als de tekening onder een andere naam wordt opgeslagen, dan wordt dit ook automatisch de tekening waarin in de huidige tekensessie verder getekend wordt. De oorspronkelijke tekening op de harde schijf wordt door Opslaan als niet aangepast.
ALFA Development
75
Handleiding ALFA 2000
Management Het beveiligen van bestanden, fouten binnen de tekening herstellen en het herstellen van een beschadigde tekening. Na activeren van het commando Management > verschijnt een tweede menu met de volgende onderdelen:
Audit Recover...
=> fouten in tekening herstellen => beschadigde tekening herstellen
OPMERKING • De functie Recover kan enige tijd in beslag nemen. Recover zorgt ervoor dat een beschadigde tekening (indien mogelijk) weer hersteld zal worden. • Het verschil tussen audit en recover is dat audit gebruikt wordt op de geladen tekening (kan dus tijdens een tekensessie opgestart worden). Terwijl recover de tekeningen vanaf de harde schijf probeert te herstellen.
Plot Het PLOT commando stuurt uw tekening naar een plotter of naar een gespecificeerd bestand. Voor een uitgebreide beschrijving van dit commando verwijzen wij naar de AutoCAD handleiding.
Import/Export Het opslaan of laden van een tekening anders dan in het standaard AutoCAD formaat, het importeren van tekst of afbeeldingen of het exporteren van blocks. Na activeren van het commando Import/Export > verschijnt een tweede menu met de volgende onderdelen: DXF In... DXB In... IGES In... Postscript In... Slide to Block DXF Out... IGES Out... Postscript Out... Filmroll... Export Blk... Voor een beschrijving van deze functies verwijzen wij u naar de AutoCAD handleiding.
Slide to Block Van een slide een block maken (voor het maken van een Slide zie MSLIDE). Na activeren van het commando Slide to block verschijnt de fileselector dialoogbox 'Selecteer Slide' waarin de slidefile gekozen kan worden. Kies met behulp van de dialoogbox de slide waarvan u een block wenst te maken en klik éénmaal op de OK-button.
76
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000 Vervolgens verschijnt in de commandoregel: Geef blocknaam: U kunt nu achter de dubbele punt de gewenste blocknaam invullen. Vervolgens verschijnt achtereenvolgens in de commandoregel: Bezig met converteren... klaar Block maken... Plaatsings punt: Vervolgens beschikt u over een block van de geselecteerde slide. OPMERKING • De nauwkeurigheid van de inhoud van het block is sterk afhankelijk van de grootte van de slide en de afstand tussen de onderlinge lijnstukken in de slide. Deze functie is met name bedoeld voor het opwerken van perspectieven (eerst een slide maken van de doorgerekende perspectief en vervolgens van deze slide een block maken. Hierna kunt u dan het block opwerken.) Tevens kunt u op deze wijze Shadings in uw tekening importeren en plotten.
Exp. Block Het exporteren van één of meerdere blocks die in de huidige tekening gewijzigd zijn naar andere tekeningen in een werkdirectory. Na activeren van het commando het te exporteren block selecteren. Vervolgens wordt een dialoogbox gestart waarin de doel tekeningen geselecteerd kunnen worden. Vervolgens worden de definities van het block in de geselecteerde tekeningen vervangen. OPMERKING • U gebruikt deze functie bijvoorbeeld wanneer u in uw huidige tekening een block (bijvoorbeeld kozijn) zodanig heeft veranderd dat het consequenties heeft voor alle andere tekeningen binnen een project. Met behulp van deze functie hoeft u dan niet in iedere tekening de betreffende blocks te wijzigen.
External Reference Het aansluiten, verwijderen of vervangen van referentietekeningen. Voor een uitgebreide beschrijving van dit commando verwijzen wij naar de AutoCAD handleiding.
ALFA Development
77
Handleiding ALFA 2000
Laad Arceertabel Het laden van een andere arceertabel. In een nieuwe tekening wordt een standaard arceertabel geladen. Na activeren van het commando Laad Arceertabel... verschijnt onderstaande dialoogbox.
In deze dialoogbox kunt u de naam van de gewenste arceertabel in het overzicht aanklikken. Vervolgens zal ALFA de vraag stellen:
Als u de optie 'Wanden aanpassen' aan klikt zullen alle geplaatste wanden aangepast (van een nieuwe arcering voorzien worden). Met de optie 'Maatvaste blocks aanpassen' zullen ook de maatvaste blocks, inclusief de geneste blocks aangepast worden. Alle blocks in de tekening worden nagelopen, dit kan een tijdrovende functie zijn indien toegepast op grote tekeningen. OPMERKING • Als de vraag Geplaatste wanden aanpassen? niet met J(a) beantwoordt wordt zal de nieuw ingeladen arceertabel pas actief zijn bij nieuw te plaatsen elementen waarin arceringen uitgerekend moeten worden! Bij wijzig acties waarbij arceringen opnieuw worden uitgerekend, zoals bij Invoegen Block zal eveneens de nieuwe arceertabel gebruikt worden. 78
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000 •
Binnen ALFA zijn de 14ARC_1.TAB voor Absolute arceringen en de 14ARC_2.TAB voor relatieve arceringen ingericht. Deze Arceertabellen zijn ook bruikbaar voor AutoCAD 2000.
Edit Arceertabel Het wijzigen en toevoegen van ALFA arceringen en materiaal definities Met dit commando verschijnt een overzicht van de aanwezige materiaaldefinities en de bij behorende arceringen. Hier kunnen arceringen gewijzigd of toegevoegd worden:
Materialen Hier kan 1 van de bestaande materialen geselecteerd en gewijzigd worden of een nieuw materiaal aangemaakt worden.
Wijzigen Indien u op deze button drukt wordt de naam die in het editveld staat toegekend aan het in de materiaallijst geselecteerde materiaal.
Toevoegen Hier wordt de naam uit het editveld toegevoegd als materiaal aan de materiaallijst.
Wissen Hier kunt u een bestaand materiaal wissen.
Arceerpatroon In dit onderdeel wijzigt u de arceerpatronen voor het geselecteerde materiaal. Deze arceerpatronen zijn per fase gerangschikt. Aan te passen zijn de Fase, de schaal (deze schaal is in drawing units (of teken eenheden) meestentijds millimeters, hoek en kleur.
Wijzigen Hier wijzigt u het geselecteerde arceerpatroon in de lijst met de op dat moment ingevulde waarden voor Fase etc.
ALFA Development
79
Handleiding ALFA 2000
Toevoegen Hier voegt u een nieuw arceerpatroon in de lijst toe met de op dat moment ingevulde waarden.
Wissen Wis het geselecteerde patroon.
Zoeken Hier verschijnt een lijst van arceerpatronen die als basis kunnen dienen voor een ALFA Arceerpatroon.
Preview Hier verschijnt een preview in de vorm van een wand, met daar overheen het arceerpatroon zoals dat op dat moment is ingesteld.
Relatief Via deze optie kunt u aangeven of een arceerpatroon de richting van de wand moet volgen of dat er absoluut ten opzichte van de oorsprong gearceerd moet worden.
Zoeken Via deze button wordt een fileselector gestart en kan er een willekeurige andere arceertabel geselecteerd worden. Na het aanpassen van de arceertabel komt de vraag of de aanpassingen doorgevoerd moeten worden op de geplaatste wanden.
Gekoppelde Project-Bib Het koppelen van een project-directory aan de actuele tekening. Na activeren van commando Gekoppelde Project-Bib... verschijnt onderstaande dialoogbox:
Door het indrukken van SELECT zal de selecteerde directory als project bibliotheek aangesloten worden. Wanneer deze functie opgestart wordt, staat de naam van de huidige project bibliotheek vermeld in de titelbalk van de dialoog.
80
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000 Door op deze button te klikken, wordt er een nieuwe directory aangemaakt. Deze krijgt standaard de naam "NEW FOLDER". De directory wordt automatisch geselecteerd en staat ook automatisch in de edit mode (het editveld is blauw gemaakt), waardoor gelijk de juiste naam voor de directory kan worden ingetikt. Als de directory niet in de edit mode staat, kan het hernoemen geactiveerd worden door op de directory met de rechter muisknop te klikken. Er verschijnt dan een menu en kies uit dit menu de optie hernoemen (of rename). OPMERKING ALFA schrijft bij het opslaan van de tekening gezamenlijk met de tekening ook de naam van de aangesloten projectbibliotheek op, zodat deze handeling per tekening slechts éénmalig is. De hoofdbibliotheek is in principe read-only. Schrijven gebeurt altijd in een aangesloten projectbibliotheek. Standaard is geen projectbibliotheek in de tekening aangesloten en krijgt hier een melding van. Indien u voor alle projecten standaard met 1 projectbibliotheek werkt kunt de prototype tekening (ALFA22.DWT) openen, hier de betreffende projectbibliotheek aansluiten en vervolgens het bestand weer opslaan. Indien er nog geen project directory is aangesloten is de CANCEL button niet geactiveerd. Op dat moment moet er project directory aangesloten worden.
Project-Bib laden Het vervangen van blocks in de tekening door blocks uit de gekoppelde projectbibliotheek. Na activeren van commando zal de volgende dialoogbox verschijnen:
Hierin is een overzicht te zien van blocks zoals ze in de tekening aanwezig zijn en zoals ze in het project staan, hierdoor kunnen de verschillen goed bekeken worden. Er kan gekozen worden voor een overzicht van alle blocks uit de projectbibliotheek of alleen die blocks tonen die zowel in de tekening staan als in de projectbibliotheek aanwezig zijn. Door in de lijst de blocks aan te klikken en af te vinken kan een selectie gemaakt worden van welke blocks vervangen dienen te worden.
ALFA Development
81
Handleiding ALFA 2000 Deze dialoogbox kan ook spontaan gestart worden indien u in de projectinstellingen inregelt dat de gebruikers van een zelfde project, mededelingen krijgen van wijzigingen van onderdelen (blocks) in het project. OPMERKING • Het is mogelijk via Config Alfa een optie in te stellen dat blocks in de tekening die ook in gekoppelde projectbibliotheekdirectory op schijf aanwezig zijn bij het laden van een tekening automatisch in de tekening opgenomen worden.Project Wizard Hulpmiddel bij het inregelen van instellingen die betrekking hebben op de projectbiblitheek. Na starten van deze functie verschijnen de volgende dialogen:
In de eerste dialoog wordt de huidige project directory getoond en kan een nieuwe geselecteerd worden.
82
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
In de tweede dialoog kan een stempel gekozen worden dat bij dit project hoort. Indien via de Kader routine een kader en stempel geplaatst worden zal bij iedere tekening in dit project dit stempel gebruikt worden. Tevens kunnen bepaalde waarden (attributen) uit het stempel hier alvast van een standaard waarde worden voorzien (bijvoorbeeld project nummer en opdracht gever) bij de kader functie zullen deze gegevens uitgelezen worden en in het stempel worden in gevuld. De attributen worden uit het stempel uitgelezen, in de lijst kunnen de waarden worden aangegeven.
ALFA Development
83
Handleiding ALFA 2000 In de derde dialoog kunnen instellingen met betrekking tot communicatie binnen het project ingeregeld worden.
Gebruikers van project laten communiceren Met deze optie is het mogelijk om gebruikers van één project, terwijl er gelijktijdig aan verschillende tekeningen binnen het project gewerkt wordt, elkaar op de hoogte te houden van wijzigingen binnen de projectbibliotheek. Dit zal gebeuren wanneer er blocks aan gepast worden en/of nieuwe blocks aangemaakt worden.
Automatisch projectbib laden bij opstarten tekening in dit project Met deze optie is het mogelijk om iedere keer als er een tekening uit dit project wordt geopend, na te gaan of er blocks zijn gewijzigd sinds de tekening voor het laatst geopend is. Is dat het geval dan kunnen de betreffende blocks uit de projectbibliotheek geladen worden.
Projectbib updaten bij Wblock Indien u deze optie selecteert zal ALFA ieder keer als er een block naar de project directory wordt geschreven, controleren of het zojuist weggeschreven block in andere block voorkomt. Als dit het geval is, zal dat block automatisch worden bijgewerkt, zodat in de representatie van alle blocks in de projectbibliotheek correct is. Stel er wordt in de tekening een stijl aangepast, die onderdeel uitmaakt van meerdere kozijnblocks. In de tekening worden dan vanzelf alle kozijnblocks, die deze stijl gebruiken aangepast. Dit gebeurt niet automatisch in de projectbibliotheek. Dit houdt in dat de kozijnblocks in de projectbibliotheek geen goede representatie hebben. Door deze schakelaar aan te zetten, controleert Alfa ieder block in de projectbibliotheek. Dit om te zien of het zojuist weggeschreven block genest is in andere block in de projectbibliotheek. Dit houdt tevens in dat het aanmaken of wijzigen van blocks een vertraging oplevert, want elke keer worden alle blocks in de project bibliotheek gecontroleerd. Maar de gegevens in de project bibliotheek zijn wel consistent!
Block Omschrijvingen Het aanpassen van de omschrijving behorende bij een block. Heeft betrekking op de huidige projectbibliotheek. Na activeren van het commando Block Omschrijvingen... verschijnt onderstaand dialoogscherm:
84
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Toevoegen U kunt een nieuwe omschrijving aan een block toevoegen, door eerst een nieuwe blocknaam en een omschrijving in te vullen en vervolgens éénmaal op de button Toevoegen te klikken.
Wissen Met de optie Wissen kunt u een omschrijving uit de selectielijst verwijderen. Selecteer met de LINKER muisknop eerst de te wissen omschrijving in de selectielijst en klik vervolgens op de 'Wissen' button. OPMERKING • De wijzigingen worden bewaard in het bestand 'BLCKOMSC.DBF en BLCKOMSC.MDX' in de huidige projectbibliotheek. • De block omschrijvingen in de hoofdbibliotheek mogen niet aangepast worden. Als er voor een block een andere omschrijving nodig is kan dit gedaan worden door de omschrijving in de project bibliotheek of in de buro bibliotheek aan te passen. Door de zoek volgorde van omschrijvingen zal Alfa de aangepaste omschrijving gebruiken.
DesignCenter Met het AutoCAD DesignCenter is het mogelijk om stijlen, blocks en andere AutoCAD elementen te zoeken en op te halen uit andere projecten. Voor een uitgebreide beschrijving van dit commando verwijzen wij naar de AutoCAD handleiding. OPMERKING • Let op! Wanneer er blocks in één project door meerdere tekening gebruikt wordt, staat dit block in de projectbibliotheek. Uitwisseling van blocks binnen een project verloopt via de projectbibliotheek. Met Design Center is het mogelijk om direct uit een andere tekening een block te halen. Dit block komt dan niet in de projectbibliotheek terecht.
Voorkeuren
Het (her)configureren van AutoCAD. Voor een uitgebreide beschrijving van dit commando verwijzen wij naar de AutoCAD handleiding.
ALFA Development
85
Handleiding ALFA 2000
Config ALFA Mogelijkheden voor het regelen van een aantal voorinstellingen voor ALFA, het instellen van menu afmetingen en het configureren van kader, stramien en netwerk. Na activeren van het commando Config ALFA... verschijnt een dialoogbox met de volgende tabbladen en configuratie mogelijk heden:
Layersets vragen Indien deze optie selecteert zal ALFA telkens als er een tekening geopend wordt starten met het LaadLagenSet commando om het mogelijk te maken direct een vooraf ingestelde lagen-instelling over te nemen
Layersets ook vragen in nieuwe tekening In lege tekeningen worden geen lagen sets gestart. Indien u lagensets wilt gebruiken om standaard een aantal voorgedefineerde lagen aan te maken kunt u deze optie gebruiken. Dan zal ook in nieuwe (lege) tekeningen het lagenset commando gestart worden.
Context Menu (Rechtermuis) Met deze optie is het mogelijk het Context gevoelige menu onder de rechter muisknop uit te zetten. Hierdoor zal de rechter muisknop reageren als een return (zoals dat in de vorige AutoCAD versies het geval was). Deze instelling werkt allen in AutoCAD 2000.
Gedetailleerde arcering Indien u deze optie selecteert zullen de door ALFA geplaatste wanden voorzien worden van een arcering die voor iedere Fase correct is. Normaal zal (vanwege snelheidsoverwegingen en ruimte) een wand in iedere Fase de representatie krijgen van Fase 1 (de Ontwerp Fase). 86
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
AutoCAD 13 arcering in wanden (Antiek!) Met deze optie is het mogelijk om gebruik te maken van de (oude) AutoCAD 13 arceringen in wanden in plaats van de nieuwe AutoCAD arceringen. Deze nieuwe AutoCAD objecten nemen veel minder geheugenruimte in beslag dan de manier waarop AutoCAD 13 de arceringen maakt, echter de nieuwe arceringen zijn op korte wanden (korter dan 5 meter) iets trager dan de oude arceringen. Standaard zal Alfa de nieuwe arceringen gebruiken.
Status Toolbar Met deze optie kan de stand van de knoppen in de Status toolbar bewaard worden. Standaard zal Alfa de knoppen in de volgende volgorde terug plaatsen: Deze instellingen zijn zo dat Alfa op de meest optimale manier reageert. Maar het is altijd mogelijk om daar van af te wijken. Binnen 1 AutoCAD tekensessie (dus zonder AutoCAD af te sluiten) blijven de instellingen bewaard. Met deze optie blijven de instellingen ook bewaard nadat AutoCAD is afgesloten.
Automatisch kozijnen invoegen na wijziging Indien er kozijnen gewijzigd worden (de lengte van het kozijn) via wijzig block of via een van de kozijnmodules wordt een dialoog gestart. Kies of alleen het geselecteerde kozijn opnieuw ingevoegd moet worden of dat alle kozijnen aangepast moeten worden. De optie Dialoog niet meer starten… zorgt ervoor dat de ingestelde optie altijd wordt uitgevoerd.
Kader Config Instellen van keuzes voor het tekenen van een kader anders dan met de voorgedefineerde kader tekeningen. Indien het commando kader op de command prompt wordt ingetypt kan er een lengte en breedte worden opgegeven in plaats van een tekeningnaam. Vervolgens zal er een kader geconstrueerd worden aan de hand van de keuzes uit kader-, snij- en vouwlijnen.
Kader lijnen Indien u deze optie selecteert zullen er kaderlijnen getekend worden met de bij Kaderlijn kleur ingestelde kleur.
Snijlijnen Indien u deze optie selecteert zullen er snijlijnen getekend worden met de bij Snijlijn kleur ingestelde kleur.
ALFA Development
87
Handleiding ALFA 2000
Vouwlijnen Indien u deze optie selecteert zullen er vouwlijnen getekend worden met de bij Vouwlijn kleur ingestelde kleur.
Config menu Hier kunnen een aantal zaken ingeregeld worden die betrekking heeft op de manier waarop de Bibliotheek dialoogbox zich gedraagt.
Aantal kolommen in Menu Op deze plek regelt u het aantal kolommen in, dat in het bibliotheekmenu getoond zal worden. Normaal is dit 6.
Aantal rijen in Menu Op deze plek regelt u het aantal rijen dat in het bibliotheekmenu getoond zal worden. Normaal is dit 5.
Tekening Preview Bij het tonen van de preview van een block/tekening kan er zowel een slide aanwezig zijn of er kan een preview in het block (tekening) zitten. Via de schakelaar wordt aangegeven in welke volgorde gezocht moet worden naar de juiste afbeelding. Vervolgens is er nog een 3 tal opties van puur cosmetische aard:
Aspectratio behouden Bij verschalen van de dialoog door de dialoog te vergroten kan de hoogte/breedte verhouding van de previews gelijk gehouden worden.
88
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Blocknaam onder slide Sommige slides hebben reeds een blocknaam, sommige echter niet. Via deze optie is het mogelijk om de naam van het block(tekening) onder de preview of slide te tonen.
Lege buttons tekenen Standaard worden lege buttons ook getekend. Via deze optie worden ze niet getoond. Opmerking: De menulay-out is gebaseerd op een zestal kolommen en een vijftal rijen. Wanneer een van deze waarden wordt aangepast, dan klopt de opmaak van de menulay-out niet meer.
Config Project Bibliotheek Hier kunnen instellingen ingeregeld worden die betrekking hebben op acties die met de project bibliotheek te maken hebben.
Gebruikers van project laten communiceren Met deze optie is het mogelijk om gebruikers van één project, terwijl er gelijktijdig aan verschillende tekeningen binnen het project gewerkt wordt, elkaar op de hoogte te houden van wijzigingen binnen de projectbibliotheek. Dit zal gebeuren wanneer er blocks aan gepast worden en/of nieuwe blocks aangemaakt worden.
Automatisch projectbib laden bij opstarten tekening in dit project Met deze optie is het mogelijk om iedere keer als er een tekening uit dit project wordt geopend, na te gaan of er blocks zijn gewijzigd sinds de tekening voor het laatst geopend is. Is dat het geval dan kunnen de betreffende blocks uit de projectbibliotheek geladen worden.
ALFA Development
89
Handleiding ALFA 2000
Projectbib updaten bij Wblock Indien u deze optie selecteert zal ALFA ieder keer als er een block naar de project directory wordt geschreven, controleren of het zojuist weggeschreven block in andere block voorkomt. Als dit het geval is, zal dat block automatisch worden bijgewerkt, zodat in de representatie van alle blocks in de projectbibliotheek correct is. Stel er wordt in de tekening een stijl aangepast, die onderdeel uitmaakt van meerdere kozijnblocks. In de tekening worden dan vanzelf alle kozijnblocks, die deze stijl gebruiken aangepast. Dit gebeurt niet automatisch in de projectbibliotheek. Dit houdt in dat de kozijnblocks in de projectbibliotheek geen goede representatie hebben. Door deze schakelaar aan te zetten, controleert Alfa ieder block in de project bibliotheek. Dit om te zien of het zojuist weggeschreven block genest is in andere block in de projectbibliotheek. Dit houdt tevens in dat het aanmaken of wijzigen van blocks een vertraging oplevert, want elke keer worden alle blocks in de projectbibliotheek gecontroleerd. Maar de gegevens in de project bibliotheek zijn wel consistent!
Applications Het laden van externe LISP, ADS, VBA of ARX programma's. Voor een uitgebreide beschrijving van dit commando verwijzen wij naar de AutoCAD handleiding.
About ALFA Het tonen van informatie over ALFA. Na het activeren van het commando About ALFA... verschijnt in een dialoogbox informatie over onder andere het versienummer en de release datum. Selecteer de OK-button om de informatie te doen verdwijnen.
Exit ALFA Het afsluiten van een tekensessie met ALFA. Indien niets in de tekening gewijzigd is dan keert u terug naar het Operating System. Indien er iets gewijzigd is in de tekening dan verschijnt nu een dialoogbox met de vraag of de tekening opgeslagen moet worden.
Wand block Het plaatsen van een wand in de tekening. Na het activeren van het commando Wand staat in de commandoregel: Elementcode of [Bibliotheek/Wandstijlen]<> : U wordt nu in de gelegenheid gesteld een elementcode van een wandblock in te vullen. ALFA zal nu in de tekening of aangesloten bibliotheek zoeken naar het betreffende wandblock.
Wandstijlen Indien u de elementcode niet meer weet dan typt u achter de regel 'Elementcode of [Bibliotheek/Wandstijlen]:' 'W'. Vervolgens verschijnt een dialoogbox met het hoofd 'Selecteer wandstijl'. Hiermee kunt u uw eigen wandconstructie selecteren, wissen, toevoegen, wijzigen of hernoemen. Zie Wandstijlen
90
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Bibliotheek Met deze optie kunt u uit de Bibliotheek het block selecteren dat geplaatst moet worden. Bij plaatsing staat in de commandoregel: Eerste punt [Offset] : Wijs in de tekening aan waar u de wand wenst te laten starten. Vervolgens staat in de commandoregel: Volgende punt of [Boog/Offset]:
Volgende punt U wordt nu in de gelegenheid gesteld het volgende punt van de wand op te geven. Na het plaatsen van het tweede punt wordt de wand inclusief arcering getekend. De volgende vraag met extra keuze mogelijkheden verschijnt nu in de commandoregel. Volgende punt of [Undo/Close/Boog/Lengte/Offset] : Herhaal deze handeling zolang totdat het laatste punt van het te plaatsen wand geplaatst is. Zodra het laatste punt van de wand getekend is sluit u af met de rechter muisknop. De wand wordt door de aangegeven punten getekend. Nadat het eerste punt van de wand geplaatst is heeft u nog een aantal mogelijkheden:
Boog Indien u achter de regel 'Undo/Close/Boog/Lengte/:' de letter 'B' intypt + RETURN kunt u een boog opnemen in de wand Vervolgens verschijnt in de commandoregel: Eindpunt of [Undo/Middelpunt/90Graden/180Graden/Drag/Richting/Tweedepunt] :
Eindpunt U kunt nu meteen het eindpunt van de boog aangeven door met het tekenkruis het eindpunt aan te wijzen (het middelpunt van de boog ligt precies tussen het vorige punt en het aangegeven eindpunt). Hierna kunt u het tekenen van de wand gewoon voortzetten zoals op de vorige pagina's beschreven.
Middelpunt U kunt ook eerst het Middelpunt ingeven. Vervolgens verschijnt in de commandoregel: Middelpunt: U kunt nu het middelpunt van de boog aangeven door het middelpunt aan te wijzen in de tekening. Vervolgens dient u het eindpunt aan te geven.
Eindpunt/hoek: U typt de letter <E> indien u het eindpunt van de boog aan te geven. Deze werkwijze is reeds beschreven. Of u kunt met dezelfde werkwijze als 'Middelpunt' de volgende opties selecteren:
90Graden Optie om een boog van 90 graden te tekenen.
180Graden Optie om een boog van 180 graden te tekenen. ALFA Development
91
Handleiding ALFA 2000
Drag Optie om een boogstuk te tekenen die als een vloeiend geheel aansluit op het laatst geplaatste muurconstructie.
Richting Optie om de boogrichting te veranderen. Deze functie geeft geen verdere mededelingen, in de commandoregel verschijnt alleen een R of een L voor rechtsom of linksom plaatsen. De letter geeft alleen de richting aan. Om de richting om te zetten moet de optie R(ichting) ingetoetst worden.
Tweede punt Optie om het tweede punt van een boog door drie punten te kunnen plaatsen.
Close Hiermee wordt het laatste punt van de wand geplaatst op het eerste punt, waarna alle hoeken opgelost zullen worden.
Undo Met deze optie is het mogelijk het laatst geplaatste wanddeel te verwijderen en aansluitend een nieuwe te plaatsen.
Lengte Met deze optie kunt u de lengte van het nog te tekenen lijnstuk ingeven. Deze optie is handig wanneer u na een gebogen wand een recht lijnstuk met een voor u bekende lengte wilt tekenen dat in het verlengde van het boogeinde dient te liggen.
Offset Met de Offset optie is het mogelijk om wanden te tekenen ten opzichte van andere wanden of lijnen en punten. In principe worden de wanden op een bepaalde afstand ten opzichte van de aangegeven punten getekend. Offset is ook in te regelen via de WandOffset toolbar.
De offset afstand is de afstand van klikpunt tot binnenzijde wand. Het is dus bij uitstek geschikt voor het tekenen van wanden waarbij alleen binnen maten bekend zijn. OPMERKING • Het wand commando is te combineren met alle functies uit het SNAP-menu. • Op wandblocks zijn maatvaste blocks in te voegen, zie ook invoegen block en invoegen achteraf • Het block is achteraf eventueel in de tekening nog te vervangen voor een ander block (van hetzelfde type!), zie Block Edit . • De overige wandinstellingen zijn in te stellen met het commando Wand Instelling. • De referentie- en elementhoogte zijn variabel en in te stellen in de status toolbar. • Bij het zoeken naar blocks zoekt ALFA achtereenvolgens in de tekening, dan in de gekoppelde projectbibliotheek, de buro-bibliotheek en tenslotte in de hoofdbibliotheek. Zie voor de gekoppelde projectbibliotheek ook Koppelen projectbibliotheek.
92
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Maatvast Block Het plaatsen van een maatvast block in de tekening. Na activeren van het commando verschijnt de SelecteerBlock dialoog. Hier kan een blocknaam geselecteerd worden. Vervolgens staat in de commandoregel: Plaatsings punt: U zult tevens zien dat het maatvaste block reeds aan het kruisdraad 'hangt'. Geef nu het plaatsingspunt op. Vervolgens staat in de commandoregel: Hulp punt: Wanneer u nu de muis beweegt zult u zien dat het maatvaste block aan het eerste startpunt verankerd zit en tevens kunt u nu, wanneer u de muis beweegt, het puntblok om het startpunt roteren. U geeft nu aan wat de plaatsingsrichting van het maatvaste block is (dat kan ook numeriek). Indien u éénmaal op de RECHTER muisknop klikt zal het maatvaste block horizontaal geplaatst worden. In de stand waarin het block is aangemaakt. OPMERKING • Het commando is te combineren met alle functies uit het SNAP-menu. • Deze maatvaste blocks zijn achteraf in te voegen in wanden • ALFA zal achtereenvolgens in de huidige tekening zoeken naar het gevraagde maatvast block. Indien het daar niet gevonden wordt zal ALFA in de aangesloten hoofdbibliotheek zoeken in de betreffende directory naar het gevraagde block. • Indien een block gekozen wordt zonder vaste hoogte dan wordt het betreffende block geplaatst met de actuele elementhoogte.
Invoegen Block Het plaatsen en invoegen van één of meerdere maatvaste blocks in een wandblock. Dit kan zowel direct bij plaatsing alsook achteraf. Na activeren van het commando Invoegen Block staat in de commandoregel: Elementcode of ? voor overzicht en @ voor achteraf : Indien u direct een block wenst in te voegen, wordt u nu in de gelegenheid gesteld een elementcode van een block achter de dubbele punt in te vullen. ALFA zal nu in de aangesloten bibliotheken zoeken naar het betreffende maatvast block. Vervolgens staat in de commandoregel: Invoeg punt: U zult tevens zien dat het maatvaste block reeds aan het kruisdraad 'hangt'. ALFA vraagt u nu het startpunt aan te geven van het maatvaste blok. Maatvast blocks die ingevoegd dienen te worden, dienen te allen tijde in de buurt van wandblock geplaatst te worden. In het geval van een spouwmuur ligt deze hartlijn vaak in het midden van de spouw. Geef het plaatsingspunt aan. Vervolgens staat in de commandoregel: Hulp punt: Geef vervolgens aan in welke richting het in te voegen maatvast block getekend dient te worden. Het maatvaste block wordt ingevoegd; de wand wordt opengebroken en gesplitst in 2 afzonderlijke wandblocks, het maatvaste block wordt ertussen geplaatst. ALFA Development
93
Handleiding ALFA 2000
Overzicht Indien u direct een block wenst in te voegen met behulp van de ALFA block-dialoogbox: dan typt u achter de regel 'Elementcode of ? voor overzicht en @ voor achteraf :' het vraagteken >+ RETURN. Vervolgens verschijnt een de Selecteer Block dialoogbox. Indien de elementcode van het block dat u wenst te plaatsen overeenkomt met het laatst getekende block zal de naam van het betreffende block tussen de haken staan. Indien u op RETURN drukt of éénmaal op de RECHTER muisknop drukt kan het betreffende block geplaatst worden. Na selectie staat in de commandoregel: Plaatsingspunt: Het maatvaste block wordt ingevoegd.
AchterAf Wanneer een block met het plaats commando is getekend wordt het nooit ingevoegd. Wanneer u dat achteraf wil doen moet de optie ‘@’ kiezen bij het invoegen commando. Vervolgens staat in de commandoregel: Select objects: Selecteer nu 1 of meerdere in te voegen maatvast blocks in de tekening, de maatvast blocks worden ingevoegd; de wanden wordt opengebroken en gesplitst in 2 afzonderlijke wandblocks, het maatvaste block wordt ertussen geplaatst, Indien de referentielijn van het lijnblock en het plaatsingspunt van het block/symbool binnen het zoeknauwkeurigheidsbereik liggen. In de volgende illustratie is het verschil tussen plaatsen en invoegen weergegeven.
In het bibliotheekmenu is geregeld of een block met het plaatsingscommando of het invoegcom mando in de tekening geplaatst wordt. Dit hangt dus niet af van het type block maar van het gestarte commando. OPMERKING • Het -Invoegen Block commando is te combineren met alle functies uit het SNAPmenu. • Of het block wordt ingevoegd hangt o.a. af van de stand van het onderdeel 'Wanden openbreken bij plaatsen kozijn' in ALFA Variabelen. • Of het block wordt ingevoegd hangt o.a. af van de variabele 'Zoek nauwkeurigheid' in ALFA Variabelen. Deze variabele bepaalt de grootte van het zoekgebied waarin naar rekbare blocks gezocht wordt. • Indien een block gekozen wordt zonder vaste hoogte, dan wordt het betreffende block geplaatst met de actuele elementhoogte. • Een block wordt bij invoegen geplaatst op de ingestelde Plaatsings hoogte. Bij invoegen achteraf blijft de plaatsingshoogte van het block gehandhaafd. • Voor het achteraf invoegen van een block is het makkelijker hetzelfde commando 'Invoegen achteraf' uit het WIJZIG menu te kiezen 94
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000 • •
Invoegen tegen of over een hoek geeft vaak onverwachte en onbedoelde resultaten. Wanneer een kozijn in een verticale doorsnede wordt ingevoegd, dient dit altijd van onder naar boven te gebeuren.
Maak Block Het aanmaken van een symbool, maatvast block of rekbaar block uit reeds in de tekening aanwezige elementen. Na het activeren van de functie verschijnt de volgende dialoogbox:
De dialoogbox geeft een overzicht van alle aanwezige blocks in de tekening en een lijst van de blocks die opgenomen zijn in de projectbibliotheek. In het veld Blocknaam kunt u een blocknaam invullen en in het veld Omschrijving kunt u de bijbehorende omschrijving invullen.
Block naar schijf Indien u het nieuwe block ook in de projectbibliotheek wilt opnemen selecteert u deze optie.
Slide maken. Tevens kunt u in de projectbibliotheek een slide (afbeelding) van het block opnemen door deze optie te selecteren.
Preview maken Bij deze optie wordt een plaatje (preview) in het AutoCAD block aangemaakt
Block type Selecteer het type block wat moet worden aangemaakt. U kunt kiezen uit een Maatvast, Rekbaar of een Symboolblock. Zie ook Blocks ALFA Development
95
Handleiding ALFA 2000
Unieke naam Als u op deze knop drukt zal een (voor het huidige project) unieke naam genereren. Het is niet mogelijk om een unieke naam te maken die voor alle projecten uniek is omdat ALFA geen weet heeft van een andere dan het huidige project. Na invulling klikt u op 'OK'. Indien het block reeds in de tekening aanwezig is verschijnt de volgende dialoog:
Hier kunt opgeven of u het block wilt herdefiniëren. Indien u dit niet wilt en op Cancel drukt komt u terug in de dialoog en kunt u een andere naam invullen. Indien u het block als tekening naar schijf (naar de project directory) wilt schrijven en er is reeds een block met deze naam aanwezig in de projectbibliotheek verschijnt de volgende dialoog:
Indien u hier op Cancel drukt komt u terug in de dialoog en kunt u deze instellingen wijzigen.
Tonen/verbergen Door op de buttons boven de lijsten van blocks te klikken kunnen deze lijsten uitgezet worden. In sommige omgevingen met een groot netwerk en de projecten op de server kan het tijd kosten voor ALFA om de omschrijvingen op te halen, op deze manier wordt dit omzeilt. Veel van de omschrijvingen worden gebufferd en worden dan eenmalig opgehaald, maar in grote projecten waar veel wijzigen plaatsvinden, zal toch de nodige tijd gespendeerd worden aan het synchroon houden van blockomschrijvingen. Vervolgens wordt u in staat gesteld de verschillende onderdelen voor het block te selecteren, afhankelijk van het type block dat u geselecteerd hebt verschijnen de volgende vragen:
Symboolblock Heeft u gekozen voor een symboolblock dan staat in de commandoregel: Plaatsings punt: U geeft nu in de tekening het gewenste plaatsingspunt van het symboolblock aan.
96
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000 Vervolgens staat in de commandoregel: Select objects: Selecteer nu de door u gewenste elementen. Als alle elementen geselecteerd zijn zullen de elementen eerst met de Symbool schaal verkleind worden om voor alle symbolen dezelfde afmetingen te krijgen. U kunt bij het definiëren van een symboolblock alle onderdelen tekenen zoals ze op dat moment (bij de huidige symboolschaal) correct zijn, ALFA zal de elementen verschalen naar de correcte symboolschaal. Het symboolblock is gedefinieerd en eventueel weggeschreven naar schijf.
Rekbaar block Heeft u gekozen voor een rekbaar block dan staat in de commandoregel: Plaatsings punt: U geeft nu in de tekening aan waar het plaatsingspunt van het rekbare block gewenst is. Op de plaats die u zojuist heeft aangewezen verschijnt een kruis. Vervolgens staat in de commandoregel: Hulp punt: U geeft nu in de tekening aan waar het hulppunt van het rekbare block gewenst is. Op de plaats die u zojuist heeft aangewezen verschijnt wederom een kruis. De afstand tussen de twee punten zal door ALFA gebruikt worden om de juiste lengte van de rekbare blocks te bepalen. Vervolgens staat in de commandoregel: Select objects: Selecteer nu alle elementen die u in het nieuw aan te maken block wilt plaatsen. Indien alle elementen geselecteerd zijn klikt u éénmaal met de RECHTER muisknop. Het wandblock is gedefinieerd en eventueel weggeschreven naar schijf.
Maatvast block Heeft u gekozen voor een maatvast block dan staat in de commandoregel: Plaatsings punt : U geeft nu in de tekening aan waar het plaatsingspunt van het maatvaste block gewenst is. Vervolgens staat in de commandoregel: 1e openbreek punt: U geeft nu in de tekening aan waar het eerste openbreekpunt (van het eerste paar) van het maatvaste block gewenst is. Openbreek punten worden in paren gedefinieerd aan beide uiteinden van het block. Ze bepalen waar de verschillende spouwbladen worden opengebroken. Het is mogelijk om direct na het ingeven van het plaatsingspunt met de rechter muisknop af te sluiten. Hierdoor krijgt het maatvaste block geen openbreekpunten en zal als gevolg hiervan nooit een wand openbreken. Dit is te gebruiken voor bijvoorbeeld trappen en sanitair, deze blocks worden vaak tegen een wand geplaatst. Maar ze mogen de wand niet openbreken.
ALFA Development
97
Handleiding ALFA 2000
Indien u klaar bent met het ingeven van openbreekpunten klikt u éénmaal op de RECHTER muisknop. Vervolgens staat in de commandoregel: Select objects: Selecteer nu alle elementen die in het block opgenomen dienen te worden. Indien alle elementen geselecteerd zijn klikt u éénmaal met de RECHTER muisknop. Het maatvaste block is gedefinieerd en eventueel weggeschreven naar schijf. OPMERKING • Alleen elementen uit lagen die ontdooid zijn kunnen in blocks opgenomen worden.
Wijzig Block Het wijzigen van de inhoud van een bestaand block in de tekening. Ná het activeren van de functie Wijzig Block staat in de commandoregel: Selecteer object: Selecteer het te wijzigen block, vervolgens verschijnt in de volgende dialoog:
U kunt kiezen of slechts één of alle fasen binnen het block aangepast moeten worden. Als u deze vraag met Ja beantwoordt zal ALFA alle fases aanzetten, als u deze vraag met Nee beantwoordt zal alleen de zichtbare fase aangepast kunnen worden. Vervolgens verschijnt in de commandoregel: Alle fases zijn aangezet. Block is gesplitst met behoud van informatie. Alle fases aan! Het block valt uit elkaar in haar primitieven. Wijzig het block. U heeft alle ALFA commando's ter beschikking om het block te wijzigen.
98
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000 Deze dialoogbox verschijnt in het scherm welke aangeeft dat er een block wijziging actief is. Deze verdwijnt weer op het moment dat het commando Afsluiten block met succes is beëindigd
Wijzig Blk Met deze optie kunt u nog een wijziging starten hier door kunt een aantal nivo's diep wijzigingen aan brengen in geneste of in meerdere blocks.
Afsluiten Gebruik het commando Afsluiten block om het block in gewijzigde toestand op te slaan. De wijzigingen in het block worden pas definitief nadat u het commando Afsluiten Block heeft geselecteerd.
Afbreken Hier mee kunt u de huidige wijzig block afbreken. Het block wordt in haar oorspronkelijke staat behouden. Het kan zijn dat u een block selecteert dat met een van de kozijnmodules of met de trappen module is gemaakt. Indien u hierin gaat wijzigen kan het zijn dat de informatie die de module erin gezet heeft verloren gaat of als de module gebruikt wordt na de wijziging, de handmatige wijzigingen verdwijnen. Daarom zal ALFA op het moment dat zo'n situatie kan ontstaan de volgende dialoogbox starten:
Hier kan dan gekozen worden voor de gewenste wijzigingen. OPMERKING • Voor de iedere fasen zijn vaak extra elementen opgenomen waardoor het sterk aan te raden is om voor het aanpassen van het block alle fases aan te zetten om te voorkomen dat wel de plattegrondweergave aangepast wordt maar niet de 3D weergave. • Het is ook mogelijk tijdens het aanpassen van het block naar een andere fase over te schakelen of alsnog alle fases aan te zetten. • Oppassen met symboolblocks, deze worden na het activeren van het wijzig block commando op hun oorspronkelijk schaal getekend. In de meeste gevallen 50x zo klein. Zie symboolschaal.
ALFA Development
99
Handleiding ALFA 2000
Afsluiten Block Het afsluiten van het wijzigen van de inhoud van een block en daarmee de wijzigingen definitief vastleggen. Na activeren van het commando Afsluiten Block staat in de commandoregel: Elementen zoeken. Moment.... Vervolgens wordt de volgende dialoogbox gestart:
U wordt nu in de gelegenheid gesteld een elementcode aan het block te geven door in de dialoog de juiste naam in te vullen. Dat hoeft niet de naam van het block te zijn dat u zojuist gewijzigd heeft (standaard wordt gestart met de oude blocknaam). Zie ook Maak block voor een beschrijving van de dialoog. Na invulling klikt u op 'OK'. OPMERKING • Dit commando is alleen te gebruiken als een block in wijzigingstoestand is gebracht met behulp van het commando Wijzig Block.
Kozijn opnieuw invoegen Na wijzigingen in de afmetingen van kozijnen komt deze dialoog op met de optie om bestaande kozijnen opnieuw in de wanden in te voegen. Indien er kozijnen gewijzigd worden (de lengte van het kozijn) via wijzig block of via een van de kozijnmodules wordt de volgende dialoog gestart. 100
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Kies of alleen het geselecteerde kozijn opnieuw ingevoegd moet worden of dat alle kozijnen aangepast moeten worden. De optie Dialoog niet meer starten… zorgt ervoor dat de ingestelde optie altijd wordt uitgevoerd. Mocht deze dialoog niet meer verschijnen en wilt u deze wel weer ieder keer op het scherm hebben, kan dit bij Config Alfa ook worden ingeregeld.
Tekenals Het starten van commando's voor het plaatsen van blocks en andere elementen aan de hand van reeds in de tekening geplaatste elementen. Na activeren van het commando staat in de commandoregel: Select object: Selecteer nu het object dat u als voorbeeld wilt gebruiken voor het nieuw te tekenen element. Indien u een block selecteert zal aan de hand van het type block het wand commando of het invoeg commando gestart worden. Hierdoor is het niet noodzakelijk een block telkens uit het bibliotheek menu te halen, maar kan het block direct in de tekening geselecteerd worden. Ook niet lijn elementen en cirkels e.d. kunnen op deze wijze getekend worden. Het commando neemt niet de laag-, elementhoogte- instellingen over van het geselecteerde element.
Lijn Met het LINE commando kunt u rechte lijnen tekenen. U kunt de eindpunten van de lijnen specificeren met gebruik van zowel 2D als 3D coördinaten, of een combinatie daarvan. Na activeren van het commando staat in de commandoregel: Indien u 2D coördinaten invoert, dan gebruikt ALFA de actuele, actieve elevation als de Z component van het gegeven punt. Command: LINE From point: (punt) To point: (punt) To point: (punt) To point: ...RETURN om te stoppen met tekenen U kunt het laatst getekende lijnsegment verwijderen zonder dat u het LINE commando hoeft te verlaten, wanneer u de letter "u" invoert op het moment dat er een "To point" wordt gevraagd. ALFA Development
101
Handleiding ALFA 2000 U kunt doorgaan op de vorige Lijn of Boog door op de "From point:" vraag te antwoorden met een spatie of een RETURN. Wanneer u een serie lijnen tekent die een gesloten veelhoek moeten vormen, dan kunt u voor het tekenen van het laatste segment met de letter "c" antwoorden op de vraag "To point" ( close = sluit de veelhoek ). De getekende lijnsegmenten kunnen in horizontale of verticale richting worden gedwongen door middel van het ORTHO commando. LINE: From Het LINE commando vraagt u een punt te selecteren (of een coördinaat in te voeren) voor het startpunt van de lijn. U kunt doorgaan op het einde van de vorige lijn of boog (Arc) door op deze vraag te antwoorden met een spatie of een RETURN. LINE: to Het LINE commando vraagt u een punt te selecteren (of coördinaat in te voeren) om het volgende lijnsegment te plaatsen. Wanneer u meerdere (meer dan een) segmenten heeft getekend, kunt u op de vraag "To point" antwoorden met "c" om het laatste segment te tekenen (deze sluit de veelhoek). Om het laatst getekende lijnsegment te verwijderen zonder dat het LINE commando wordt verlaten, kunt u de letter "u" invoeren. Bij het opgeven van een punt lokatie is relatieve, cilindrische en sferische coördinaat specificatie toegestaan. Ook kan de Object Snap worden gebruikt om specifieke punten van eerder getekenden elementen aan te geven (eindpunten van Lijnen, middelpunten van Cirkels, etc.). OPMERKING • Indien u een elementhoogte heeft ingesteld is de lijn in de derde dimensie een vlak met de aangegeven hoogte. • Het is mogelijk een lijn achteraf naar een polylijn om te zetten met het commando Pline Edit. Met dat commando is het mogelijk een polylijn achteraf te sluiten of segmenten van polylijnen, lijnen en bogen tot één nieuwe polylijn samen te voegen.
Polylijn Het tekenen van een polylijn. Nadat het commando gestart is staat in de commandoregel: From point: U wordt nu in de gelegenheid gesteld het startpunt van de polylijn aan te geven. Vervolgens staat in de commandoregel: Arc/Close/Halfwidth/Length/Undo/Width/<Endpoint of line>: U kunt nu het tweede punt van de lijn aangeven. U kunt dit tweede punt eventueel ook numeriek invoeren (bijvoorbeeld <@1000,0)>+ RETURN. Vervolgens staat in de commandoregel: Arc/Close/Halfwidth/Length/Undo/Width/<Endpoint of line>:
102
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000 U zult zien dat het tweede punt door middel van een lijn met de kruisdraad verbonden is. U kunt nu eventueel het derde punt van de lijn aangeven. Herhaal nu bovenstaande handeling totdat u het laatste punt van de lijn ingevoerd heeft. Na ieder punt heeft u meerdere opties:
Close
Indien u twee of meer lijnstukken heeft geplaatst en voor Close kiest, zullen het startpunt en het laatst getekende punt met elkaar verbonden worden.
Undo Indien u achter de dubbele punt + RETURN indrukt, zal het laatst getekende lijnstuk weggehaald worden en zal de lijn op het voorlaatst getekende punt beginnen.
Width Indien u achter de dubbele punt <W>+ RETURN indrukt, kunt u de start- en de eindbreedte van het nog te tekenen lijn/boogstuk instellen.
Halfwidth Indien u achter de dubbele punt + RETURN indrukt, kunt u de halve start- en eindbreedte van het nog te tekenen lijn/boogstuk instellen.
Length Indien u achter de dubbele punt + RETURN indrukt, kunt u de lengte van het nog te tekenen lijn- boogstuk ingeven. Deze optie is handig wanneer u na een bochtstuk een recht lijnstuk met een voor u bekende lengte wilt tekenen. De boog en het lijnstuk vormen samen een vloeiende lijn binnen de polylijn.
Arc Met deze optie kunt u bogen opnemen in de polylijn, dit kunt u doen door o.a. het startpunt, eindpunt, middelpunt, hoek, lengte van de koorde etc. in te geven. OPMERKING • Indien u een elementhoogte heeft ingesteld heeft de polylijn in de derde dimensie de aangegeven hoogte. • Het is mogelijk polylijnen achteraf te bewerken met het commando Pline Edit. Daarmee is het onder andere mogelijk een polylijn achteraf te sluiten of segmenten van polylijnen, lijnen en bogen tot één nieuwe polylijn samen te voegen.
Polylijn Index Het tekenen van een polylijn met directe koppeling van een materiaalindex. De materiaalindex bepaald de arcering van de polylijn. Door het gebruik van een materiaalindex kan de arcering van bouwdelen zeer snel worden aangepast of gewijzigd. De arcering wordt direct geplaatst.
ALFA Development
103
Handleiding ALFA 2000 Na activeren van het commando verschijnt de volgende dialoogbox:
U kunt nu aangeven met welke materiaal arcering de polylijn moet worden opgevuld, door het betreffende materiaal te selecteren en op de 'OK' button te klikken. Vervolgens kan via het tekenen van een gesloten polylijn de index geplaatst worden. De polylijn dient op een laag te staan met een Fase aanduiding (b.v. A--L21--_F12--), aan de hand van deze fase aanduiding zal ALFA de gewenste arceringen (voor de betreffende fases) uit arceertabel zoeken. Bepaalde materialen (beton e.d.) hebben geen arcering maar een volarcering. Deze wordt opgebouwd aan de hand van een aantal solids.
Index van Pline verwijderen Met deze optie kunt u de huidige index van een polylijn verwijderen OPMERKING • Indien u na afsluiten van het commando geen arcering ziet staat de polylijn waarschijnlijk niet op een correcte fase laag. • Indien u een elementhoogte heeft ingesteld heeft de polylijn in de derde dimensie de aangegeven hoogte. • Het is mogelijk polylijnen achteraf te bewerken met het commando Pline Edit. Daarmee is het onder andere mogelijk een polylijn achteraf te sluiten of segmenten van polylijnen, lijnen en bogen tot één nieuwe polylijn samen te voegen. • De materiaalindex kunt u achteraf aanpassen met het commando Pline materiaal Edit. • Nieuw in ALFA 3.27 waren de materiaal polylijnen. ALFA had de optie om de oude ALFA2000 polylijnen met index automatisch om te zetten in de nieuwe elementen. Deze optie stond standaard aan. Hierdoor kon het voorkomen dat wanneer in ALFA 2000 een tekening geopend werd die een ALFA NextGen element bevatte alle polylijnen werden omgezet naar de nieuwe materiaalpolylijnen. Niet alleen veranderde hierdoor de weergave van de tekeningen maar ook werkten diverse commandos, zoals staalprofielen, niet meer. Om deze tekeningen te kunnen opschonen is zowel in ALFA 2.78 commando toegevoegd om de nieuwe materiaal polylijnen weer terug te converteren naar de klassieke polylijnen met een materiaal index. Dit commando 'repareermateriaalpolyline' moet op de commando regel worden ingetyped wanneer een tekening de nieuwe nextgen materiaal polylijnen bevat. Let hierbij ook op blocks in de project bibliotheek die ook met de nieuwe polylijnen kunnen zijn opgeslagen.
104
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Complexe lijn Het instellen van en tekenen met een complex lijntype. Na starten van het commando verschijnt er een dialoog.
Indien u het gewenste lijntype hebt geselecteerd klikt u op OK. Vervolgens kan via het tekenen van een polylijn de index geplaatst worden. De complexe lijn in ALFA reageert op de lijnschaal instellingen. OPMERKING • Nadat deze functie éénmaal geselecteerd is gelden de gemaakte instellingen voor iedere volgende keer. Indien u bij een volgende keer de instellingen wenst te veranderen dan typt u achter de regel 'Lijntype / <Eerste punt>:' waarna een van de bovenbeschreven dialoogboxen verschijnt. • Met het commando LIJNinst in de vaste menulijst, kunt u bij lijntypes weer een van de standaard lijntype instellingen selecteren. • Alle lijnen, cirkels, polylijnen, rechthoeken enz. die u na uw keuze gaat tekenen worden met het door u geselecteerde lijntype getekend. • De complexe lijn kan met 'Change Prop...' worden aangepast.
Rechthoek Het tekenen van een rechthoek (deze rechthoek is een gesloten polylijn). Na activeren van het commando staat in de commandoregel: First corner: U wordt nu in de gelegenheid gesteld het startpunt van de rechthoek in de tekening aan te geven. Vervolgens staat in de commandoregel: Other corner: Tussen de twee aangegeven punten wordt een rechthoek getekend. OPMERKING • Indien u een elementhoogte heeft ingesteld is de rechthoek in de derde dimensie een open rechthoek met de aangegeven hoogte.
ALFA Development
105
Handleiding ALFA 2000
Veelhoek Het tekenen van een 3D vlak(Polyface Mesh), met name geschikt voor het maken van ruimtelijke wanden en vloeren. Indien u in de een elementhoogte heeft ingesteld is de veelhoek in de derde dimensie een gesloten vorm met de aangegeven hoogte. Na activeren van het commando staat in de commando regel: From point: U tekent nu een polylijn die door ALFA omgezet wordt in een vlak (3D Polyface Mesh). Als er zich in de polylijn bogen bevinden worden deze opgebroken in een aantal rechte stukken. Het uiterlijk van bogen wordt beïnvloed door de instelling 'Aantal segmenten" in ALFA variabelen. OPMERKING • De zijden van een veelhoek vormen uiteindelijk een massief volume, dit in tegenstelling tot een closed polylijn waarbij de onder- en bovenzijde open blijven. • Achteraf is dit element beperkt editbaar.
Veelsolid Het tekenen van een volgearceerd vlak. Selecteer het commando vervolgens staat in de commando regel: From point: •
U tekent nu een eerst polylijn . Deze wordt door ALFA gevuld doormiddel van een solid arcering.
Ruimtes Het aanmaken, wijzigen en arceren van ruimtes. Met behulp van ruimtes kunt u stuklijsten genereren die vermelden wat er in een ruimte staat, bijvoorbeeld voor het maken van een ruimteboek voor het Bouwbesluit. Korte uitleg over het gebruik van de ruimtepolylijnen. Functies Omdat niet elk bouwwerk dezelfde functie heeft, maakt het bouwbesluit een indeling naar soorten bouwwerken. Een woongebouw heeft andere eisen dan een cellengebouw. Daarom zijn er verschillende eisen per bouwwerk. Eén gebouw kan meerdere functies hebben. Voorbeelden van gebouwfuncties: • woning • bijeenkomstgebouw • winkelgebouw • kantoorgebouw • algemeen niet tot woning bestemd gebouw
106
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000 Ruimtetypen GBO De GeBruiksOppervlakte is de oppervlakte van een of meerdere ruimten, op hetzelfde vloerniveau. VG Het VerblijfsGebied is een besloten ruimte, bestaande uit één of meerdere verblijfsruimten. VR Een VerblijfsRuimte is een besloten ruimte, bestemd voor het verblijven van mensen. OR Een overige ruimte is een ruimte niet behorende tot een verblijfsruimte of een verblijfsgebied. Stijldefinities voor representatie ruimtepolylijnen. Om in de tekening duidelijk het verschil te kunnen aangeven tussen de verschillende ruimtepolylijnen, is het mogelijk om iedere ruimtetype een verschillende representatie te geven. Elke ruimtetype heeft een eigen stijldefinitie, waar zijn representatie is opgeslagen. In een stijldefinitie worden onder andere zaken als lijntype, lijnkleur, arceerpatroon en tekst opgeslagen. Deze instellingen worden in de tekening opgeslagen. Wanneer er in de tekening nog geen stijldefinities aanwezig zijn, worden deze uit een inifile gelezen. De inifile (ruimtedef.ini) wordt als eerste gezocht in de project directory. Als deze daar niet aanwezig is, dan wordt er in de Alfa directory gezocht. Wanneer het wenselijk is voor een buro om de representatie van de ruimtetype voor het gehele buro in te regelen, dan dient de ruimtedef.ini in de Alfa directory aangepast te worden. Een andere mogelijkheid is om de ruimtestijlen in de prototype drawing in te regelen. Koppelen De ruimtepolylijnen moeten aan elkaar gekoppeld worden, zodat in een later stadium het bouwwerk getoetst kan worden aan het Bouwbesluit. Hiervoor moet iedere ruimte aan een verblijfsgebied of gebruiksoppervlakte gekoppeld zijn. En elk verblijfsgebied aan een gebruiksoppervlakte en elke gebruiksoppervlakte weer aan een functie. Er zijn namelijk verschillende eisen per functie met betrekking tot b.v. minimale oppervlakte van een ruimte. Om het bouwwerk te kunnen toetsen aan het bouwbesluit, moet de hiërarchie van de verschillende ruimten, verblijfsgebieden en gebruiksoppervlakte bekend zijn. Bouwbesluit (naar Excel) Het grafische deel van de ruimtepolylijnen staat los van de toetsing aan het bouwbesluit. De toetsing van het bouwwerk aan het bouwbesluit vindt plaats in Excel. Hierdoor zijn er geen restricties bij het plaatsen of wijzigen van de ruimtepolylijnen in de tekening. Overzicht aanwezige ruimte functies: Invoer project gegevens Selecteer gebouwfunctie Aanpassen ruimte stijlen Ruimte polylijn tekenen Koppelen van ruimtepolylijnen Loskoppelen van ruimtepolylijnen Overzichtdialoog Ruimtelagen schakelen info opvragen over de ruimtepolylijn. Solid- of lijn arcering aan Sparingen. Loskoppelen van alle kinderen van een ruimtepolylijn. Loskoppelen van alle ruimtepolylijnen Ruimteviewer ALFA Development
107
Handleiding ALFA 2000
Projectgegevens Met de functie Projectgegevens kan een naam en een nummer aan het bouwwerk gegeven worden.
Deze gegevens worden in de tekening opgeslagen. Deze gegevens kunnen naderhand nog gewijzigd worden. Deze gegevens zijn niet noodzakelijk voor de toetsing aan het bouwbesluit en zijn dus geen verplichte ingaven. Het is wel aan te raden om deze gegevens in te voeren, omdat ze worden getransporteerd kunnen worden naar Excel.
Selecteer Gebouwfunctie Met deze dialoog kan een gebouwfunctie in de tekening geladen worden en gekoppeld worden aan een gebruiksoppervlakte.
Door middel van de button Toevoegen kan er een nieuwe gebouwfunctie in de tekening geladen worden. Onderstaande dialoog verschijnt wanneer er op de button Toevoegen is geklikt. In de dialoog staan een aantal voorgedefineerde gebouwfuncties. Deze staan opgeslagen in de inifile RUIMTEFUNCTIE.INI. De inifile wordt als eerste gezocht in de project directory, als de file hier niet aanwezig is, dan wordt er gezocht in de alfa directory. Als een gebouwfunctie is geselecteerd, dan is het verplicht om een functienaam in te tikken. De functienaam moet uniek zijn, de naam mag nog niet in de tekening voorkomen. Als de naam wel voorkomt verschijnt er een melding op het scherm en er moet een andere functienaam ingetikt worden. Staat de gebouwfunctie eenmaal in de tekening, dan kan deze niet meer aangepast of verwijderd worden.
108
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000 Deze dialoog bevat een complete lijst van gebouwfuncties volgens Bouwbesluit (september 1998). Mocht er een nieuwe gebouwfunctie nodig zijn, dan kan deze door middel van de Toevoegen button erbij geplaatst worden.
Aanpassen ruimte stijlen Iedere ruimtetype heeft een eigen representatie. De representatie informatie wordt in een stijldefinitie opgeslagen. Iedere ruimtetype heeft een eigen stijldefinitie. Binnen een stijldefinitie worden alle grafische elementen van een ruimtetype opgeslagen. Hierdoor is het mogelijk om elke ruimtetype afzonderlijk in te regelen. Met de functie edit stijldefinities kunnen deze grafische elementen ingeregeld worden. Wanneer deze functie opgestart wordt, wordt eerst gecontroleerd of er in de tekening al stijldefinities geladen zijn. Wanneer de tekening geen stijldefinities bevat, zullen de stijldefinities vanuit de inifile 'ruimtedef.ini' geladen worden. In eerste instantie wordt de inifile gezocht in de project directory en als de file hier niet aanwezig is, dan wordt er gezocht in de data directory van Alfa. Het is aan te raden om in de prototype tekening alle stijldefinities in te regelen, wanneer er dan een nieuwe tekening gestart wordt, worden automatisch alle juiste instellingen vanuit de template tekening in de nieuwe tekening geladen. Wanneer tijdens het laden van de inifile een tekststijl of lijntype niet aanwezig is in de tekening, verschijnt de onderstaande dialoog.
ALFA Development
109
Handleiding ALFA 2000 Er zijn nu drie opties om verder te gaan met het laden van de stijldefinities. De eerste optie is Vervangen. In dit geval wordt alleen in deze stijldefinitie de tekststijl of lijntype te vervangen door de tekststijl STANDARD of de lijntype CONTINUOUS. Wanneer een andere stijldefinitie ook deze tekststijl of lijntype gebruikt, verschijnt weer deze dialoog. De tweede optie is Alles vervangen. Dit houdt in dat alle stijldefinities die een tekststijl of lijntype gebruiken die niet in de tekening voorkomt worden vervangen door de tekststijl STANDARD of lijntype CONTINUOUS. Een derde optie is, Maak stijl (of in geval van een onbrekende lijntype, Laad lijntype). Bij Maak stijl wordt het commando Style opgestart en kan dan de ontbrekende tekststijl gecreëerd kan worden. Met Laad lijntype wordt het commando linetype opgestart zodat de lijntype geladen kan worden. Wanneer alle stijldefinities zijn ingelezen verschijnt onderstaande dialoog:
In het linkervenster kan een ruimtestijl geselecteerd worden. In het rechter gedeelte van de dialoog verschijnt de informatie over de geselecteerde ruimtestijl. Er zijn vier tabbladen met hun eigen specifieke informatie over de stijl. Met de button Nieuwe definitie toevoegen, kan een nieuwe stijl gemaakt worden. De nieuwe stijl zal van hetzelfde type zijn als de geselecteerde stijl. Dus in deze dialoog is op dit moment de een stijl geselecteerd van het type GBO. De nieuwe ruimte stijl zal dan ook van het type GBO zijn.
110
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Het tabblad algemeen Het tabblad 'algemeen' bevat de naam van de stijl, de laag en een index nummer. Alleen de naam van de stijl is aan te passen. De laagnaam wordt bepaald door Alfa. Het indexnummer en de laagnaam zijn aan elkaar gekoppeld. Het indexnummer wordt door Alfa intern gebruikt tijdens de toetsing aan het bouwbesluit en mag daarom niet aangepast worden.
Het tabblad lijnen Er zijn een tweetal lijnen binnen de ruimtepolylijn. De eerste lijn is de omhullende lijn. Deze geeft de exacte afmeting van de ruimtepolylijn weer. De twee lijn is een offsetlijn. Deze lijn wordt met een offset vanaf de omhullende lijn geplaatst, altijd naar de binnenkant van de ruimtepolylijn. De offset wordt ook gebruikt voor de arcering, waardoor het mogelijk wordt om de arcering een stukje van de wand of kolom te plaatsen. Beide lijnen zijn afzonderlijk van elkaar in te stellen. Voor zowel de omhullende lijn als de offsetlijn kan een lijntype kozen worden. Wanneer er op het pijltje geklikt wordt, verschijnt er een lijst van lijntypen in de tekening. Tevens kan voor beide lijnen de kleur ingesteld worden. Dan blijven er nog twee opties over die alleen betrekking hebben op de offsetlijn. Met teken offsetlijn wordt bepaald of de offsetlijn wel of niet getekend moet worden. De tweede optie is de offset afstand. Deze offset afstand heeft niet alleen betrekking op de offsetlijn, maar ook op de arcering. De ruimtepolylijn wordt gearceerd tot aan de offsetlijn. Het is hierdoor mogelijk om de arcering een stukje naar binnen te plaatsen, ook wanneer de offsetlijn niet getekend wordt. Hierdoor blijven de wanden en kolommen goed zichtbaar.
Het tabblad arcering. Er zijn drie arceertype mogelijk. Met de button Lijn, wordt er een arceerpatroon in de ruimtepolylijn getekend. Met de button Solid wordt er een solid in de ruimtepolylijn getekend. En met de button Geen, wordt er helemaal geen arcering geplaatst. Door middel van de picklist arceerpatroon kan er een ander arceerpatroon gekozen worden. Er wordt een lijst getoond van alle in de tekening aanwezige arceerpatronen. Er kunnen voor de arcering twee ALFA Development
111
Handleiding ALFA 2000 kleuren in geregeld worden. De eerste is de arceerkleur. Deze kleur wordt gebruikt. wanneer er gekozen is om een lijnarcering te gebruiken. Wanneer de solid arcering geactiveerd is, zal de kleur gebruikt worden die bij de solidkleur is ingevuld. Daarnaast kan de arceerhoek en schaal aangepast worden. Als de arceerschaal aangepast wordt, moet daarna op de button preview geklikt worden om de preview in de dialoog te updaten. De arcering, die getekend wordt in de preview, wordt verschaald aan de hand van de huidige schermschaal en de verschalingsfaktor, die ingevuld is bij de arceerschaal.
Het tabblad tekst. De eerste optie in dit tabblad is om een tekststijl te selecteren. Er kan een keuze gemaakt worden uit alle tekststijlen in de tekening. Er is hier geen mogelijkheid om een nieuwe tekststijl aan te maken. Daarnaast kan er een kleur voor de tekst worden gekozen. Deze kleur instelling overruled de kleur instelling van de tekststijl. Door middel van de button Tekstformat kan de tekst van de ruimtestijl aangepast worden. De teksten van de ruimtepolylijnen kunnen gebruik maken van attributen. Attributen zijn variabelen die later hun uiteindelijke waarden pas krijgen. Bijvoorbeeld kan er in een stijldefinitie deze tekst worden opgenomen: "Vloerafwerking ." . Het stukje tekst '' is de attribuut. Als de tekst in de ruimtepolylijn geplaatst wordt zal deze er precies zo uitzien als in de stijl. Maar via het commando ALFASPACEINFO kan dan voor het attribuut het daadwerkelijke materiaal ingevoerd worden. Attributen moeten aan twee eisen voldoen. Ze mogen alleen uit hoofdletters bestaan en moeten ook tussen de haakjes '<>' staan. Alfa heeft 4 voorgedefineerde attributen (RN,OPP,RT en OM). Zie in de afbeelding hierboven welke attributen waarvoor staat. Voor de oppervlakte is het ook mogelijk om het aantal decimalen op te geven. Standaard zijn het aantal decimalen op 2 gezet. Wanneer het wenselijk is om meer of minder decimalen te gebruiken kan dat door [dec.3] in de tekstformat op te nemen. In dit voorbeeld worden er nu 3 decimalen in de tekening geplaatst. Door [dec.0] te gebruiken, zullen er geen decimalen geplaatst worden. Het 'format' ( [dec.*] ) moet achter het attribuut van de oppervlakte staan. De instelling voor het aantal decimalen wordt per stijl ingeregeld. Het is ook mogelijk om binnen een ruimtestijl aan te geven welke tekst in welke fase zichtbaar moet zijn. In bovenstaande afbeelding zijn alle tekst in fase 3 zichtbaar, terwijl in fase 1 alleen de ruimtenaam en oppervlakte zichtbaar zullen zijn.
Ruimte polylijn tekenen Het tekenen van een ruimte met toekenning van een ruimtenummer. Na activeren van het commando staat in de commandoregel: Geef eerste punt of [Polylijn selecteren / Ruimtezoeker] : U wordt nu in de gelegenheid gesteld een polylijn te tekenen die door ALFA zal worden omgezet in een ruimtepolylijn.
112
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Ruimtezoeker Via de optie ‘R’ (Ruimtezoeker). zal ALFA dan de ruimte ‘aftasten’ op zoek naar begrenzingen en dit doen aan de hand van wanden, kolommen en kozijnen. Deze optie zal bijvoorbeeld een wastafel langs de wand of het draairichtingsymbool in een deur niet als begrenzing zien.
Polylijn selecteren Via de optie 'P' kan een bestaande polylijn geselecteerd worden en door ALFA omgezet worden naar een ruimte polylijn. Vervolgens wordt de volgende dialoogbox gestart:
U kunt hier een ruimtenummer, bestaande uit letters en cijfers invullen en moet hier een ruimte type aangeven.
Ruimtelagen schakelen Deze functie biedt de mogelijkheid om eenvoudig de ruimtelagen aan of uit te zetten. Dit gebeurt niet op laagnaam, maar op ruimte type. Vanwege het feit dat elke ruimtetype een eigen gb-laagnaam heeft is het bijzonder lastig om de verschillende ruimtelagen uit elkaar te houden. Een ruimtelaagnaam voor ruimtestijl stallingsruimte ziet er als volgt uit: X--LR---_OR21. Het is onmogelijk de laagnamen uit elkaar te houden, daarom is deze speciale lagenschakelaar voor de ruimtepolylijnen. De functie scant de tekening op ruimtelagen en zoekt er de juiste ruimtestijl bij. In het overzicht verschijnt alleen de naam van de ruimte stijl en geen laagnamen. Binnen de ruimteschakelaar zijn er drie items van de ruimtepolylijn die aan of uit geschakeld kunnen worden. Dit zijn de ruimteteksten, de arcering en de gehele ruimtepolylijn. Het is mogelijk om meerder ruimtestijlen te selecteren door middel van de ctrl- en shift toets.
ALFA Development
113
Handleiding ALFA 2000
Als bij het selecteren van de lagen de ctrl-toets ingedrukt wordt, dan zullen alle lagen die aangeklikt worden geselecteerd worden. Als een laag al geselecteerd is en wordt nog nogmaals aangeklikt, dan wordt deze laag uit de selectie gehaald. Wanneer de shift toets ingedrukt wordt tijdens het selecteren van de lagen, dan zullen alle lagen geselecteerd wordt die tussen de eerst geselecteerde laag en de laatst geselecteerde laag zitten. Wanneer een viewport binnen een layout actief is, zal de lagendialoog er uitzien als onderstaande afbeelding.
Bovenaan in de dialoog zijn twee tabbladen verschenen. Hiermee kunnen lagen per mview of in een keer voor alle mview aan of uitgezet worden. Als het tabblad 'in alle mviews' geactiveerd is en er worden dan lagen uitgezet, dan worden deze lagen in alle mviews uitgezet. Let hiermee op, want als een laag op deze wijze is uitgezet kan deze laag niet meer aan gezet worden per viewport. Wanneer er dus een laag in 1 mview zichtbaar moet zijn, moet deze laag in het tabblad 'in alle mviews' aan staan en in de overige mviews (m.b.v. Van tabblad 'in huidige mview' ) uitgezet worden. Als het tabblad 'in huidige mview' geactiveerd is zullen alleen de lagen aan- of uitgeschakeld worden in de current mview. Het is aan raden wanneer er met lay-outs en mviews gewerkt om altijd in het tabblad 'in alle mviews' alle lagen aan te zetten.
114
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Solid of lijn arcering aan Zoals in de paragraaf edit ruimtestijlen is besproken kan een ruimtepolylijn een solid- en een lijnarcering bevatten. Met deze twee buttons kan er geschakeld worden tussen de lijn en solid arceringen. Deze twee buttons werken alleen op de gehele tekening. Hierdoor wordt het mogelijk om tijdens het werken in de tekening met arceerpatronen te werken en om voor het plotten over te schakelen naar solids. Let wel, wanneer in de stijldefinitie de arcering op solid staat zal er altijd een solid zichtbaar zijn, ongeacht deze schakelaars. Deze schakelaars werken alleen wanneer er in de stijldefinitie een lijnarcering is geselecteerd.
Koppelen / Loskoppelen van ruimtepolylijnen De ruimtepolylijnen moeten aan elkaar gekoppeld worden zodat in een later stadium getoetst kan worden aan het bouwbesluit. Zo moet iedere verblijfruimte weten aan welk verblijfsgebied hij gekoppeld is, zodat later een controle uitgevoerd kan worden b.v. op de 55% regel. Door het koppelen ontstaat een hiërarchische structuur, waarbij men gebruik maakt van de termen 'ouder' en 'kind'. Als een verblijfsruimte aan een verblijfsgebied is gekoppeld, is de verblijfsruimte een kind van het verblijfsgebied. En het verblijfsgebied is de ouder van de verblijfsruimte. Een ruimtepolylijn kan maar één ouder hebben, maar meerdere kinderen. Meer bouwkundig gezien, een verblijfsgebied kan meerdere verblijfsruimten hebben, terwijl een verblijfsruimte maar tot één verblijfsgebied kan horen. Het koppelen en eventueel loskoppelen kan direct in de tekening gedaan worden. Het is aan te raden om door middel van het overzichtsdialoog de ruimtepolylijnen te koppelen. Deze functie geeft een prima overzicht van de gekoppelde en nog niet gekoppelde ruimtepolylijnen. Wanneer er direct in de tekening de koppelen gelegd worden, is er geen overzicht. Het is in de tekening namelijk niet te zien of een ruimtepolylijn al gekoppeld is. Hierdoor kunnen gemakkelijk fouten ontstaan. Een ruimtepolylijn kan zonder problemen gewist worden, ook al is deze gekoppeld aan een ander ruimtepolylijn of functie. Binnen Alfa wordt gecontroleerd of de gemaakte koppelingen nog geldig zijn. Wanneer er ongeldige koppeling door Alfa gevonden wordt, zal deze koppeling automatisch worden verbroken. Er vindt in de tekening ook geen controle plaats of een 'kind' ruimtepolylijn binnen de 'ouder' ruimtepolylijn valt. Hierdoor kan een ruimtepolylijn tijdelijk verplaatst worden buiten zijn ouder, zonder dat de koppeling verbroken wordt.
Sparingen Sparingen zijn gaten in een ruimtepolylijn. Wanneer een kolom of een schacht een bepaalde afmeting heeft, dan moeten de oppervlakten van deze objecten afgetrokken worden van de oppervlakte van de ruimte. Daarom mag ook de arcering niet over deze objecten heen geplaatst worden. Door middel van een gesloten polylijn kunnen er gaten in de ruimtepolylijn gemaakt worden. Teken een polylijn om zo'n object heen en klik op de button om een sparing te koppelen. Er wordt gevraagd om eerst de sparing te selecteren, klik de polylijn aan. Daarna moet de ruimtepolylijn geselecteerd worden. Nu zal de gesloten polylijn een gat in de ruimtepolylijn maken. Tevens zal de oppervlakte van de sparing afgetrokken worden van de oppervlakte van de ruimtepolylijn. Zolang de koppeling tussen de polylijn en de ruimtepolylijn bestaat zal er een gat in de ruimtepolylijn blijven bestaan. Om het gat te laten verdwijnen moet de koppeling verwijderd worden. Dit kan door de button voor het verwijderen van een sparing. Wanneer er op deze button geklikt, wordt er gevraagd om een sparing te selecteren. Na de selectie zal het gat in de ruimtepolylijn direct weer verdwijnen. ALFA Development
115
Handleiding ALFA 2000
Loskoppelen van alle kinderen van een ruimtepolylijn Alle koppelingen van de geselecteerde ruimtepolylijn met zijn kinderen worden verbroken. Na het starten van de funktie, wordt er gevraagd om een ruimtepolylijn te selecteren. Zonder verder melding worden alle, aan de geselecteerde ruimtepolylijn, gekoppelde ruimtepolylijnen losgekoppeld.
Loskoppelen van alle ruimtepolylijnen Deze functie verbreekt elke koppeling tussen ruimtepolylijnen in de gehele tekening. Na het starten verschijnt er nog een waarschuwing op het scherm. Als in de dialoogbox op de 'ok' button geklikt worden, zullen alle ruimtepolylijnen in de tekening losgekoppeld worden. Hierna zal elke ruimtepolylijn weer opnieuw gekoppeld moeten worden. De enige koppelingen die intact blijven zijn de sparingen.
Overzichtdialoog Deze dialoog geeft een goed overzicht van de gekoppelde en nog niet gekoppelde ruimtepolylijnen. Tevens kunnen hier ook de ruimtepolylijnen aan elkaar gekoppeld worden. En tenslotte geeft deze dialoog de mogelijkheid om de ruimten uit te trekken naar Excel, voor eventuele toetsing aan het bouwbesluit.
De boomstructuur van de dialoog geeft alle functies en ruimtepolylijnen uit de tekening weer. De functie ZOMBIES is een speciale functie. Aan deze functie worden alle ruimtepolylijnen gekoppeld die geen ouder hebben. Deze ruimtepolylijnen zijn dan dus nog niet gekoppeld. De functie ZOMBIES is altijd aanwezig in de tekening. Elke ruimtepolylijn kan daarom aan de functie ZOMBIES gekoppeld worden. Aan een normale gebouwfunctie kan alleen maar een ruimtepolylijn van het type GBO gekoppeld worden. 116
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000 Als een ruimtepolylijn die aan een gebouwfunctie gekoppeld is, verplaatst wordt naar de functie ZOMBIES betekent dat de ruimtepolylijn de koppeling naar de ouder verbroken wordt.
Wanneer er in de tekening nog geen functies voorkomen of nog niet alle functies zijn in de tekening geladen, dan kan met de button Functies een nieuwe functie in de dialoog en tevens in de tekening geplaatst worden. Voor meer informatie over gebouwfuncties, zie paragraaf Selecteer gebouwfunctie. Wanneer er een of meerder gebouwfuncties in de tekening aanwezig zijn is het mogelijk om de aanwezige ruimtepolylijnen van het type GBO te koppelen aan een van de aanwezige functies. Door middel van slepen kan een ruimtepolylijn gekoppeld worden aan een functie of aan een andere ruimtepolylijn. Wanneer een ruimtepolylijn over een functie of een andere ruimtepolylijn gesleept wordt terwijl de ruimtepolylijn daar niet aan gekoppeld kan worden verschijnt er een stopteken. Als er zo'n stopteken zichtbaar is, kan de ruimtepolylijn daar niet geplaatst worden. Wanneer de muisknop dan toch losgelaten wordt, dan springt de ruimtepolylijn weer terug naar zijn oorspronkelijke positie. Hierdoor kunnen alleen maar geldige koppelingen gemaakt worden.
De boomstructuur in de dialoog geeft weliswaar een goed overzicht over de gekoppelde ruimtepolylijnen, maar geeft geen inzicht in waar de ruimte zich bevindt in de tekening. Als daarom een ruimte geselecteerd is, wordt deze ruimte in de tekening gehighlight. Als de ruimte niet op het beeldscherm staat klik dan op de button Zoek of klik op de rechtermuis knop. Deze functie zoekt de ruimte in de tekening op en zet hem midden op het scherm.
Met de buttons Zoom 2x kan ingezoomd worden en de button Zoom 0.5x kan uitgezoomd worden. Op deze manier is het mogelijk om door de tekening te navigeren.
Met behulp van de button Naar Excel kunnen de ruimtepolylijnen uitgetrokken worden naar Excel. Alle ruimtepolylijnen worden uitgetrokken, dus ook degene die nog niet gekoppeld zijn. Het is niet mogelijk om een selectie van ruimtepolylijnen te maken en deze naar Excel te transporteren.
Ruimteviewer Dit window geeft een lijst van ruimten met oppervlakte en ruimtetype, die in de tekening aanwezig zijn.
ALFA Development
117
Handleiding ALFA 2000 Dit window kan op het scherm blijven staan terwijl er getekend of gemodificeerd wordt. Als er een ruimtepolylijn gewist of aangemaakt wordt, zal deze direct uit de lijst verwijderd of toegevoegd. Wordt de ruimtepolylijn vergroot of verkleint dan wordt automatisch de oppervlakte in de lijst aangepast.
Info opvragen over de ruimtepolylijn Hiermee kan de informatie van een ruimtepolylijn opgevraagd worden, zoals de naam, ruimtetype, ouder etc.
De velden in de dialoog die grijs gekleurd zijn kunnen niet aangepast worden. Ruimtenummer is een nummer dat automatisch door Alfa wordt gegenereerd, maar kan zonder problemen veranderd worden. De omschrijving is de naam die tijdens het tekenen van de ruimtepolylijn is meegegeven. Het ruimtetype kan niet worden veranderd in deze dialoog. De reden hiervoor is dat dit de naam is van een ruimtestijl. Het is wel mogelijk om een andere ruimtetype te selecteren. Dit kan door middel van de button 'Type..'. Hier wordt de mogelijkheid geboden om een nieuwe ruimtetype te kiezen voor de ruimtepolylijn. Het is niet mogelijk om een ruimtepolylijn van het type OR om te zetten naar een VR. Als een ruimtepolylijn eenmaal van het type OR is kan dat niet meer aangepast worden. Het veld ouder geeft de naam van de ruimtepolylijn waar deze ruimtepolylijn aan gekoppeld is. Als de ruimtepolylijn nog niet gekoppeld is, dan is dit veld leeg. De velden 'attribute' en 'waarde' geven de eventuele de aanwezige tekst attributen met hun waarden weer. Het is mogelijk om in een ruimtetekst een eigen attribuut te plaatsen (zie edit ruimtestijlen) en hier kan een waarde ingevuld worden voor een attribuut. Voorbeeld: De tekst van deze ruimtepolylijn is "vloerafwerking: ". In het editveld voor het attribuut moet dan AFW worden ingevoerd en in het editveld van de waarde bijvoorbeeld beton. Klik dan op de button 'Zet' en het attribuut en waarde worden dan in het overzichtje geplaatst. Wanneer dan deze dialoog afgesloten wordt zal in de ruimtepolylijn de tekst "vloerafwerking: beton" te lezen zijn. Als nu weer de informatie van deze ruimtepolylijn opgevraagd wordt, dan staat het attribuut en de waarde in het overzichtje. De button 'meer properties' start het AutoCAD commando Properties op. Door middel van de button 'Type' kan een ander ruimtetype geselecteerd worden. In dit voorbeeld is de ruimtepolylijn van het type OR en er kan nu alleen een ruimtetype geselecteerd worden van het type OR. Ook in deze dialoog kan de omschrijving aangepast worden. Vanuit deze dialoog kan direct door middel van de button 'edit style' naar de dialoog voor het editten van een ruimtestijl.
118
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Maak ruimte pline Het tekenen van een ruimte met toekenning van een ruimtenummer. Dit zijn geen bouwbesluit ruimte polylijnen, maar algemene ruimte polylijnen bedoeld voor gebruik voor bijvoorbeeld gebouwbeheer. Na activeren van het commando staat in de commandoregel: Ruimtezoeker/Boundary <Startpunt>: U wordt nu in de gelegenheid gesteld een polylijn te tekenen die door ALFA zal worden omgezet in een ruimtepolylijn.
Ruimtezoeker Via de optie ‘R’ (Ruimtezoeker) zal ALFA dan de ruimte ‘aftasten’ op zoek naar begrenzingen en dit doen aan de hand van wanden, kolommen en kozijnen. Deze optie zal bijvoorbeeld een wastafel langs de wand of het draairichtingsymbool in een deur niet als begrenzing zien. Vervolgens wordt de volgende dialoogbox gestart:
U kunt hier een willekeurig ruimtenummer, bestaande uit letters en cijfers invullen. OPMERKING • Het ruimtenummer kunt u met het commando Geef pline ruimte num. aanpassen. • Met het commando Stuklijsten kunt u de objecten in een bepaalde ruimte tellen.
Geef pline ruimte num.
Het koppelen van een ruimtenummer aan een polylijn. (Maakt van een polylijn een ruimtepolylijn.) Het wijzigen van het ruimtenummer van een bestaande ruimte-polylijn. Na activeren van het commando staat in de commandoregel: Selecteer polyline: Selecteer hier de polylijn die u wenst te wijzigen. Vervolgens staat in de commandoregel: Klik links voor volgende element, rechts voor bevestiging
ALFA Development
119
Handleiding ALFA 2000
Indien u de LINKER muisknop klikt kunt u een andere ruimte polylijn selecteren, waarbij de vorige vragen zich zullen herhalen. Er kunnen namelijk meerdere polylijnen over elkaar staan omdat ruimtes elkaar raken. Klikt u éénmaal op de RECHTER muisknop dan verschijnt de volgende dialoogbox:
U kunt hier een willekeurig ruimtenummer, bestaande uit letters en cijfers invullen. OPMERKING • Indien een ruimtenummer van een bestaande ruimte-polylijn met dit commando aanpast wordt zal een eerder geplaatste ruimte tekst niet automatisch worden aangepast. Daarvoor kunt u het commando Update ruimte Text gebruiken.
120
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Plaats ruimte Text Het plaatsen van een ruimte-tekst in een ruimte. Na activeren van het commando staat in de commandoregel: Selecteer polyline: Selecteer hier de polylijn die van tekst voorzien dient te worden. Vervolgens staat in de commandoregel: Klik links voor volgende element, rechts voor bevestiging
Indien u de LINKER muisknop klikt kunt u een andere ruimte polylijn selecteren, waarbij de vorige vragen zich zullen herhalen. Er kunnen namelijk meerdere polylijnen over elkaar staan omdat ruimtes elkaar raken. Klikt u éénmaal op de RECHTER muisknop dan verschijnt op de commando regel: Insertion point: Plaats het ruimteblock door éénmaal op de LINKER muisknop te klikken in de geselecteerde ruimte. Rotation angle <0,0>: U kunt de rotatiehoek waaronder het block moet worden geplaatst invullen. Vervolgens zal in het ruimtenummer text-block de het 'ruimtenummer' en het 'oppervlak' worden afgebeeld. OPMERKING • Indien er al een ruimtetekst aan een ruimte polylijn is gekoppeld verschijnt de volgende melding: Ruimte heeft al een ruimte text-block • Indien u een polylijn selecteert die nog niet met het commando Maak ruimte pline is aangemaakt, verschijnt de volgende melding: Element is geen ruimte-polyline. • Het ruimtenummer block is een tekening 'RUIMTENO.DWG' die u zelf kunt aanpassen. ALFA Development
121
Handleiding ALFA 2000
Update ruimte Text Het aanpassen van de zichtbare ruimtetekst en -nummer aan de informatie die is toegevoegd aan de ruimte-polylijn. Na activeren van het commando Update ruimte Text worden alle ruimtenummers en oppervlakte-informatie automatisch aangepast naar de waardes die in de bijbehorende polylijnen zijn verwerkt. OPMERKING • In de huidige ALFA is dit commando niet langer nodig
Ruimte arcering Het tekenen van een ruimtearcering in een gesloten polylijn. Na activeren van het commando Ruimte arcering staat in de commandoregel: Update\<Selecteer polylijn>:
Update Indien u achter de dubbele punt indrukt, zal de ruimte arcering opnieuw worden samengesteld.
Selecteer Polylijn Selecteer de betreffende GESLOTEN polylijn, rechthoek of polygoon ,vervolgens verschijnt een dialoogbox met de volgende onderdelen:
U kunt nu aangeven welke ruimtearcering u wenst te gebruiken door in het linkerdeel van de dialoogbox de betreffende ruimtesoort aan te wijzen en éénmaal op de LINKER muisknop te klikken. In het rechtergedeelte van het dialoogvenster kunt u door in het hokje vóór de tekst 'tekst plaatsen' aangeven of u het aantal vierkante meters als tekst binnen de ruimtearcering wenst te hebben.
122
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000 Achter de tekst ' Schaal' kunt u aangeven welke schaal gebruikt dient te worden voor de ruimtearcering en achter de tekst 'Kleur' kunt u aangeven in welke kleur dit dient te geschieden. De ruimtearcering kan getekend worden nadat u éénmaal op de OK heeft geklikt. Heeft u gekozen voor de optie 'Tekst plaatsen' dan verschijnt in de commandoregel: Geef locatie van de tekst : U zult zien dat de kruisdraad plaats heeft gemaakt voor een rechthoekje ter grootte van de te plaatsen tekst. U kunt nu aangeven waar u de oppervlakteaanduiding wenst te hebben. Ga met het rechthoekje naar de betreffende plaats in de ruimte en klik éénmaal op de LINKER muisknop. De tekst is afhankelijk van de geselecteerde Tekst Stijl. De ruimtearcering wordt dan getekend, waarbij de tekst op de aangegeven plaats wordt afgebeeld.
Edit Hier kunt u nieuwe ruimtes definiëren. Vervolgens verschijnt de volgende dialoogbox:
Toevoegen U kunt nieuwe hoofdstukken toevoegen, door eerst een nieuwe hoofdstuknaam in te vullen en vervolgens éénmaal op de button 'Add' te klikken.
Wissen Met de optie 'Delete' kunt u een hoofdstuk verwijderen. Selecteer met behulp van de LINKER muisknop het te verwijderen hoofdstuk in de selectielijst en klik vervolgens op de button 'Delete'.
Preview Indien u op deze button drukt zal een tijdelijke arcering geplaatst worden zodat u kunt controleren of alle parameters correct zijn ingevuld. OPMERKING • De ruimtearcering wordt met de tekst op laag X--AR---_RUIMTES geplaatst. • Het lettertype, en de kleur van de tekst worden met de actuele tekststijl en de actuele kleur getekend. • De letterhoogte hangt af van de gekozen tekststijl en bij een aantal tekststijlen ook van tekstschaal, zie ook Tekst en Tekstschaal. ALFA Development
123
Handleiding ALFA 2000 • •
De tekststijl laat zich op eenvoudige wijze instellen met het commando Entity Creation of ALFA Tekststijl. Indien u een polylijn heeft gekozen die reeds binnen ALFA bekend is als een ruimte polylijn met een geplaatste ruimte tekst wordt er geen extra tekst geplaatst.
Tegels Het plaatsen van een tegels arcering. Na activeren van het commando kan er een polylijn geselecteerd worden, een 'boundary' gezocht of de ruimtezoeker gestart worden.
Boundary Via de optie ‘B’ (Boundary) kan naar een omhullende polylijn gezocht worden. ALFA zal dan grafisch de ruimte ‘aftasten’ op zoek naar begrenzingen. Deze optie zal prima de (sanitair) blocks scannen en er worden om deze block keurig een tegels arcering geplaatst. Nadeel van deze optie is dat deze ook om het draairichtingssymbool van een deur gaat en deze wordt niet gearceerd.
Ruimtezoeker. Via de optie ‘R’ (Ruimtezoeker). De ALFA zal dan de ruimte ‘aftasten’ op zoek naar begrenzingen en dit doen aan de hand van wanden, kolommen en kozijnen. Deze optie zal bijvoorbeeld een wastafel langs de wand niet als begrenzing zien, maar de wand waar de wastafel tegen aan staat, als begrenzing gebruiken. In veel gevallen worden op dit moment de (sanitair) blocks in de ruimte gedeeltelijk gearceerd, wat niet de bedoeling is. Vervolgens verschijnt de volgende dialoogbox:
Hier kunt u een van de tegel patronen selecteren uit de lijst van tegel arceringen. Door voor Fase 2 en/of Fase 3 te kiezen bepaald u op welke Fase de arcering geplaatst wordt. Tevens kunt u hier de NlSfb laag bepalen door voor Wand of Vloerafwerking te kiezen.
124
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Solid Het tekenen van een solid (= vol gearceerd vlak). Na activeren van het commando staat in de commandoregel: First point: U wordt nu in de gelegenheid gesteld de punten van de solid in de tekening aan te geven. Vervolgens na elkaar staan in de commandoregel: Second Point: Third Point: Fourth Point: U kunt nu het vierde punt van de solid aangeven. Vervolgens staat in de commandoregel: Third Point: Indien één solid voldoende was breekt u de functie af door éénmaal op de RECHTER muisknop te klikken. Solids dienen op een speciale manier opgebouwd worden. Voor een rechthoekige vorm is dat bijvoorbeeld:
ALFA zal weer een volgende solid aan de zojuist geplaatste solid willen toevoegen. Indien voldoende solids geplaatst zijn breekt u de functie af door éénmaal op de RECHTER muisknop te klikken. OPMERKING • Een solid heeft altijd 4 punten! Een driehoekige solid heeft het derde en vierde punt op dezelfde plek. • Indien u na het derde punt de RECHTER muisknop of de Enter toets gebruikt zal ALFA het vierde punt van de solid op het derde punt van de solid plaatsen. Als nogmaals de RECHTER muisknop of de ENTER toets gebruikt wordt zal de functie solid worden afgebroken. • ALFA is in staat een complexe vorm met solids te laten opvullen, zie daarvoor het commando Plijn Solid . • U kunt ook direct een complexe vorm bestaande uit solids tekenen met het commando VeelSolid.
ALFA Development
125
Handleiding ALFA 2000
Polygoon Het tekenen van een gelijkzijdige polygoon (regelmatige veelhoek). Door in het menuveld het commando Polygoon > aan te wijzen. Naast het commando 'Polygoon' verschijnt een tweede menu met de volgende onderdelen Edge opgeven van een zijde Circumscribed omgeschreven veelhoek (om een cirkel) Inscribed ingeschreven veelhoek (in een cirkel)
Cirkel Het tekenen van een cirkel. In het menuveld het commando Cirkel > aanwijzen met de kruisdraad en éénmaal klikken met de LINKER muisknop. Het CIRCLE commando wordt gebruikt om een cirkel te tekenen. Een cirkel kan op verschillende manieren worden getekend. De standaard methode is met een center punt en een radius. Command: CIRCLE 3P/2P/TTR/: (punt) Diameter/: (radius waarde) Hiermee definieert u de radius van de cirkel door een punt op te geven of een waarde te typen. De afstand tussen dit punt en het middelpunt is de radius van de cirkel. Als het meer voor de hand ligt om een diameter op te geven dan een radius, typ dan een "d" bij de "Diameter/" prompt. Een cirkel kan ook worden getekend op basis van drie punten. Typ "3p" op het moment dat het centerpunt wordt gevraagd, of door het plaatsen van twee eindpunten van de diameter (typ "2p"). Voor deze methodes, kunt u het laatste punt slepen of een object snap "Tangent" (raaklijn) toepassen. Tevens, kunt u een cirkel tekenen door twee lijnen (en/of andere cirkels) te selecteren waaraan de cirkel moet raken, en een radius op te geven. Typ "TTR" voor deze optie. Voor alle constructie methoden geldt, dat de radius van de geconstrueerde cirkel de standaardwaarde wordt voor de volgende keer dat u het cirkel commando toepast.
Boog Het tekenen van een cirkelsegment. Het commando tekent een Boog (cirkel segment) gespecificeerd door een van de volgende methoden: - Three points on the Arc - Start point, center, end point - Start point, center, included angle - Start point, center, length of chord - Start point, end point, radius - Start point, end point, included angle - Start point, end point, starting direction - Continuation of previous Line or Arc 3-punts format: ARC Center/<Start point>: (start punt) Center/End/<Second point>: (tweede punt) End point: (eind punt) 126
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000 Opties: A = ingesloten hoek E = Eind punt C = Centrum L = Lengte van de koorde D = start richting R = Radius Om verder te tekenen op de vorige lijn of boog, druk RETURN bij de eerste prompt ARC,Center/<Start point> Plaats een punt als startpunt van de boog. Of, typ "c" om een center punt (radius punt) van de boog aan te geven. ARC,Center/End/<Second point> Het startpunt van de boog werd geselecteerd. Opties: - : Plaats een tweede punt op de boog. - Typ "c" om vervolgens het centrum van de boog te specificeren. - Typ "e" om vervolgens het eindpunt van de boog te specificeren. BOOG,Direction Geef de boog richting vanuit het start punt (de boog zal raken aan de raaklijn vanuit het startpunt). De richting kan worden opgegeven als een hoek of door het plaatsen van een punt. In dit geval bepaalt ALFA de richting als de lijn vanuit het start punt tot het opgegeven punt.
3D Vlakken Het maken van complexe 3D-constructies. Naast het commando '3D-Vlakken' verschijnt een tweede menu met de volgende onderdelen: Edge defined Patch Ruled Surface Surface of Revolution Tabulated Surface 3D Face 3D Objects... ZIE OOK
(Edgesurf) (Rulesurf) (Revsurf) (Tabsurf)
(3dface) (primitieven)
de AutoCAD handleiding voor informatie omtrend deze commando's.
ALFA hatch Het aanbrengen van een specifieke ALFA arcering in een (wand) block of in een gesloten polylijn (met materiaal index). Na activeren van het commando staat in de commandoregel: Select objects : Selecteer een BLOCK of een CLOSED POLYLIJN (mét index). Het betreffende block of de betreffende polylijn wordt gearceerd volgens de arceringindex die opgeslagen is IN het block of IN de polylijn en met het arceerpatroon dat gedefinieerd is in de arceertabel (zie ook het menupunt Index Edit).
ALFA Development
127
Handleiding ALFA 2000 Vervolgens staat in de commandoregel: Select objects : U kunt nu op dezelfde wijze als hierboven beschreven meerdere blocks of polylijnen arceren. Indien alle gewenste blocks of polylijnen gearceerd zijn sluit u de functie af door éénmaal op de RECHTER muisknop te drukken. De elementen worden dan gearceerd met een arcering zoals deze voor die index in de aangesloten arceringstabel geregeld is. Indien u een ander element dan een polylijn met index of een block kiest zal de BHATCH functie opgestart worden. Indien u een block kiest dat niet gearceerd kan worden (omdat er geen ALFA-index in opgeslagen is, of omdat de polylijn geen gesloten vlak vormt) verschijnt de melding: Kan dit block niet arceren! OPMERKING • Alleen polylijnen met een index aan kunnen gearceerd worden. De index is toe te voegen of te wijzigen met het commando Index Edit. • Zie voor de ALFA arceertabel ook het aparte onderdeel 'ARCERINGEN'. • U dient er rekening mee te houden dat bij een gesloten polylijn de betreffende polylijn in de goede laag voor de ALFA fase ligt (zie ALFA settings).
ALFA Tekst Het plaatsen van tekst binnen ALFA. Er wordt een toolbar gestart van waaruit de tekst geplaatst kan worden. Ook wijzigingen kunnen vanuit deze toolbar gestart worden. Na het selecteren van het commando uit het menu verschijnt de volgende toolbar:
Waarin de buttons de volgende functies hebben:
Plaatsen van Tekst. Plaatst tekst met de current tekststijl, op de current laag met de current kleur. Het plaatsen van tekst gebeurt door het commando mtext of dtext. Welk commando gebruikt wordt kan ingeregeld worden in de standaard tekstsettingsdialoog. Zie hoofdstuk Dtext voor meer informatie over dtext of hoofdstuk Mtext voor informatie over mtext. Wanneer de current stijl een alfatekststijl is, zal de kleur en hoogte aangepast worden door de alfatekststijl. Zie voor meer informatie het hoofdstuk over alfa tekststijlen.
128
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Selecteren van een sjabloon of alfatekststijl of aanpassen van een bestaande tekst met de geselecteerde stijl. SJABLONEN ALFATEKSTSTIJLEN (met vaste hoogten) Hiermee wordt de mogelijkheid geboden om zeer snel een alfatekststijl te selecteren. Wanneer er voordat er op een button geklikt is, al een of meer teksten geselecteerd zijn, dan zullen van deze teksten de stijl aangepast worden. Wanneer er geen preselectie is gemaakt, dan wordt de gekozen tekststijl geactiveerd en kan er teksten geplaatst worden. Inhoud van een tekst aanpassen. Tekstinstellingen aanpassen. Aanmaken of aanpassen van een tekststijl. Vervang een stijl Tekst van laag veranderen. Tekstschaal instellen. Onderstrepen. Tekstinstellingen. Tekst uitlijnen
DText binnen Alfa Het plaatsen van tekst in de tekening met het commando DTEXT. Door gebruik te maken van Alfa tekststijlen is het niet meer nodig om iedere optie van het commando dtext in te vullen. Alfa kan deze waarden uit de alfa tekststijl halen en automatisch invullen. Na activeren van het commando verschijnt (indien de huidige laag geen tekstlaag is) de volgende dialoogbox:
ALFA Development
129
Handleiding ALFA 2000 U kunt met dit menu bepalen in welke laag de tekst geplaatst moet worden, door een of meerdere fases te selecteren waarbinnen de tekst zichtbaar moet worden weergegeven. In het voorbeeld zal de tekst zichtbaar zijn in fase 1,2 en 3. Tevens kunt u in het veld NlSfb groep een Nl-Sfb nummer invullen, waardoor het in een later stadium van de tekening eenvoudig wordt om teksten aan of uit te zetten. Vervolgens staat in de commandoregel: Specify start point or text or [Justify/Style]: U kunt nu aangeven waar u de tekst wenst te laten starten. Ga met de kruisdraad naar het gewenste startpunt en klik éénmaal op de LINKER muisknop. Vervolgens kunt u aangeven wat de gewenste teksthoogte is. De alfa tekststijl heeft de juiste hoogte berekend en deze waarde als default waarde ingevuld. Het is niet aan te raden om deze waarde aan te passen. Omdat als er een update van de teksten plaatsvindt, door de b.v. de tekstschaal aan te passen, Alfa niet uitgaat de huidige teksthoogte, maar van de tekststijlnaam. Aan de hand van de tekststijlnaam wordt de nieuwe hoogte bepaald. Het is mogelijk om op drie verschillende manieren de hoogte in te geven: OF door met de kruisdraad de gewenste teksthoogte (gerekend vanaf het startpunt) aan te geven en éénmaal op de LINKER muisknop te klikken, OF door de waarde numeriek in te voeren, bijvoorbeeld <200>+ RETURN, OF dezelfde hoogte te gebruiken als voorheen (éénmaal klikken met de RECHTER muisknop). Vervolgens kunt u aangeven wat de gewenste tekstrichting is. Hierna op het tekenscherm een rechthoekje ter grootte van de ingegeven teksthoogte. U kunt nu eventueel het startpunt nog verplaatsen. Indien de tekst geplaatst is bevestigd u door TWEEMAAL op return te drukken, eenmaal om de tekstregel af te sluiten en eenmaal om het commando te beëindigen
Style Indien u een ander lettertype wenst dan typt u achter de regel 'Justify/Style/<Start point>:' de letter <S>. Vervolgens staat in de commandoregel: Style name (or ?) : U kunt nu achter de dubbele punt de naam van het lettertype intypen, bijvoorbeeld <STANDARD> Indien u de beschikbare lettertypes op uw besturingsscherm wenst te zien dat typt u achter de dubbele punt het vraagteken, >. Vervolgens verschijnt in de commandoregel: Text style(s) to list <*>: Druk nu éénmaal op de RECHTER muisknop of return en er verschijnt een lijst met de beschikbare lettertypes. Vervolgens verschijnt in de commandoregel weer de tekst 'Justify/Style/<Start point>:'.
130
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Justify Indien u de uitlijning van de tekst wenst te veranderen dan typt u achter de regel 'Justify/Style/<Start point>:' de letter <J>. Vervolgens staat in de commandoregel: Align/Fit/Center/Middle/Right/TL/TC/TR/ML/MR/BL/BC/BR: U kunt nu door het intypen van de betreffende beginletter de uitlijning vastleggen, bijvoorbeeld . De betreffende letters hebben de volgende functie:
Align De tekst wordt uitgevuld tussen twee aan te geven punten, de hoogte wordt daarbij automatisch aangepast (deze twee punten geeft u met de kruisdraad in de tekening aan: 'First text line point:' en 'Second text line point:').
Fit De tekst wordt uitgevuld tussen twee aan te geven punten, de hoogte kunt u zelf instellen.
Center De tekst wordt gecentreerd op het startpunt.
Middle
De tekst wordt horizontaal en verticaal gecentreerd op het startpunt.
Right De tekst wordt naar rechts uitgevuld (vanuit het startpunt). Met de andere opties is het mogelijk plaatsing van de tekst ten opzichte van de basislijn in te regelen. Druk op de RETURN toets wanneer u een regel tekst ingevoerd heeft. De "Text:" prompt verschijnt opnieuw op de commandoregel en de tekst cursor verplaatst zich naar de volgende regel, zodat u direkt een nieuwe regel tekst onder de vorige regel kunt plaatsen. U kunt ook beginnen met een nieuwe tekstregel door met de kruisdraad een nieuw startpunt voor de tekst te selecteren. Daarmee eindigt de actieve tekstregel (indien aanwezig), wordt de tekst cursor naar het gegeven punt verplaatst, en herhaalt zich de "Text:" prompt voor een nieuwe tekstregel. Wanneer u klaar bent met het invoeren van alle regels tekst, geeft u RETURN op de "Text:" prompt om daarmee het DTEXT commando te beëindigen OPMERKING • De instellingen met betrekking tot de uitlijning van de tekst worden pas zichtbaar nadat de tekst definitief geplaatst is (2x return). • Nieuwe stijlen zijn te definiëren met het commando ALFA Tekststijl.
Mtext binnen Alfa Het plaatsen van tekst in de tekening met het commando MTEXT. Door gebruik te maken van Alfa tekststijlen is het niet meer nodig om iedere optie van het commando mtext in te vullen. Alfa kan deze waarden uit de alfa tekststijl halen en automatisch invullen.
ALFA Development
131
Handleiding ALFA 2000 Na activeren van het commando verschijnt (indien de huidige laag geen tekstlaag is) de volgende dialoogbox:
U kunt met dit menu bepalen in welke laag de tekst geplaatst moet worden, door een of meerdere fases te selecteren waarbinnen de tekst zichtbaar moet worden weergegeven. In het voorbeeld zal de tekst zichtbaar zijn in fase 1,2 en 3. Tevens kunt u in het veld NlSfb groep een Nl-Sfb nummer invullen, waardoor het in een later stadium van de tekening eenvoudig wordt om teksten aan of uit te zetten. Vervolgens staat in de commandoregel: Specify first corner: U kunt nu aangeven waar u het tekstblok terecht moet komen. Ga met de kruisdraad naar het gewenste startpunt en klik éénmaal op de LINKER muisknop, daarna kunt u het rechteronder punt van de rechthoek aangeven. Binnen de aangegeven rechthoek zal de tekst geplaatst gaan worden. Direct na het opgeven van het tweede punt zal het commando Mtext gestart worden. Er verschijnt een dialoogbox op het scherm waarin u uw tekst kunt intikken Door op de OK-button te klikken wordt de tekst daadwerkelijk in de tekening geplaatst. Binnen de dialoogbox van het mtext commando kan enorm veel ingeregeld worden. Het is niet aan te raden om deze instellingen aan te passen, omdat Alfa de waarden die van belang zijn voor de tekststijl al ingevuld heeft. Voor meer informatie over de instellingen van mtext verwijzen we naar de handleiding van AutoCAD.
Tekst Edit Het wijzigen van tekst in een tekening. Na het activeren van de functie staat in de commandoregel: <Select a TEXT or ATTDEF object>/Undo: Na selecteren van de betreffende tekst verschijnt onderstaande dialoogbox:
132
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000 Indien de tekst naar wens veranderd is klikt u op OK. De tekst wordt in de tekening veranderd. Vervolgens staat weer in de commandoregel: <Select a TEXT or ATTDEF object>/Undo: Het is met deze functie niet mogelijk om een preselectie te maken. Er dient rekening gehouden te worden met het feit dat er meerdere soorten teksten gebruikt kunnen worden (text, dtext en mtext). De functies text en dtext zijn altijd losse regels. Ook als er meerdere regels onder elkaar heeft staan, zijn dat losse regels. En zijn dus niet in een keer aan te passen. Dit moet dan regel voor regel gebeuren. De laatste tekstfunctie (tevens ook de nieuwste) werkt met tekstblokken. Wanneer er dan een mtext geselecteerd wordt, is er de mogelijkheid om het gehele tekstblok in een keer aan te passen. Deze routine start het commando ddedit op. DDedit zoekt zelf uit of de geselecteerde tekst een mtext of een dtext is. Indien tekst een mtext is verschijnt de volgende dialoogbox:
OPMERKING • Mocht binnen het commando 'Tekst Edit...' reeds blijken dat de tekst verkeerd gewijzigd is dan kunt u op de CANCEL-button klikken. • Mocht uw wijziging niet goed zijn geweest dan kunt u de handeling ongedaan maken door de functie 'UNDO'.
Tekstinstellingen Hiermee is het mogelijk om de laag, kleur, hoogte, tekststijl en uitlijnen in een keer aan te passen.
ALFA Development
133
Handleiding ALFA 2000 Wanneer er al teksten zijn geselecteerd, wordt direct onderstaande dialoog opgestart, anders verschijnt de volgende regel in de commando regel: Select objects: Vervolgens komt onderstaande dialoogbox op het scherm waarin al deze instellingen zijn in te regelen.
De dialoogbox scant de geselecteerde teksten en neemt de instellingen over van de teksten. Alleen wanneer de instellingen van de geselecteerde teksten gelijk zijn, worden deze instellingen in de dialoogbox geplaatst, anders blijft de dialoogbox leeg. Bijvoorbeeld er zijn twee teksten geselecteerd, beide hebben ze als stijl 'ALFA-0_35, maar staan op verschillende lagen. In de dialoogbox wordt dan wel de stijl 'ALFA-0_35 ingevuld, maar het veld van de laag blijft leeg. Wanneer een van de instellingen wordt aangepast, zullen alle geselecteerde teksten deze instelling overnemen. Tekst uitlijnen werkt iets anders. Wanneer er meerdere teksten geselecteerd zijn en alle zijn links uitgelijnd, dan zal in de dialoogbox de optie links (uitlijnen) aan staan. Wanneer de geselecteerde teksten niet allemaal links uitgelijnd zijn, zal de optie 'bestaand' aan staan. Dit houdt in dat de geselecteerde teksten hun oude instelling behouden. Met de button kan een tekst in de tekening geselecteerd worden om een bepaalde instelling (b.v. kleur of laag) uit te lezen en deze in het gewenste invoerveld in de dialoogbox te plaatsen. Door op de button bij laag te klikken, wordt er een lijst gestart van waaruit een Nl-sfb laag geselecteerd kan worden. Zie het hoofdstuk Nl-Sfb lagen dialoog.
Tekst stijl: Wanneer er als nieuwe tekststijl een alfatekststijl is geselecteerd, dan is het niet meer mogelijk om de kleur en teksthoogte in te stellen. Dit wordt bepaald door de stijl. Hierdoor zullen deze opties ook grijs worden, waardoor de instellingen niet aangepast kunnen worden.
Laagnaam: Wanneer er bij het invoerveld geen Alfa tekststijl is ingevuld, dan zijn er geen restricties aan de laagnaam (de laagnaam moet natuurlijk wel voldoen aan de naamconventie van AutoCAD). Is er daarentegen wel een Alfatekststijl ingevuld bij tekststijl, dan gelden er een aantal restricties Hiervoor is het nodig om eerst iets uit te leggen over de tekst laagnamen, die Alfa gebruikt. 134
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000 De laagnaam is als volgt opgebouwd: A--T21--_F1-3-_1_50M - - -- ------ ---------| | | | | | | | | ------ geeft aan voor welke tekststijl deze laag is (in dit geval ALFA-1_50). | | | --------------- geeft aan in welke fase de tekst zichtbaar is (in dit geval in fase 1 en 3) | | --------------------- Nl-sfb groep. | ----------------------- De T staat voor tekstlaag. -------------------------- Staat voor de eigenaar (Architekt/Aannemer) Er zijn maar een aantal items van de laagnaam die aangepast mogen worden. Dat zijn de Nl-slb groep en de fase. Wanneer er op de vierde positie geen letter 'T' in de laagnaam zit, zal de laag van de tekst met een Alfatekststijl niet aangepast worden. Omdat voor Alfa de laag dan geen tekstlaag is en een tekst met een alfatekststijl moet op een tekstlaag staan. Er kan aangegeven worden in welke fase de teksten zichtbaar moeten zijn, door achter '_F' in de laagnaam de fase in te vullen. Wanneer (in bovenstaande voorbeeld) de tekst niet zichtbaar moet zijn in fase 2, moet op de positie ven de desbetreffende fase (in dit voorbeeld op de tweede positie) een minteken '-' geplaatst worden. Alfa zal achter de fase in de laagnaam zelf het achtervoegsel plaatsen voor de betreffende stijlen. Wanneer er verschillende alfatekststijlen zijn geselecteerd, zal er voor iedere stijl een aparte laagnaam worden gegenereerd. Zodat de tekstkleur automatisch correct aangepast zal worden.
Kleur: De kleur van de tekst kan alleen aangepast worden wanneer er in het invoerveld Tekst stijl geen alfatekststijl is ingevuld. De kleur van een alfatekststijl wordt bepaald door de stijl en kan niet worden veranderd en daarom zal in geval van een alfatekststijl deze optie grijs zijn. Wanneer er geen of geen alfatekststijl is ingevuld, is het mogelijk om de kleur aan te passen. Dit kan door direct het kleurnummer in te tikken, of de kleur van een andere tekst uit de tekening te gebruiken, of door op de button 'Kleuren..' te klikken. Er verschijnt dan een dialoogbox op het scherm om een kleur uit te selecteren.
Teksthoogte: De teksthoogte van de tekst kan alleen aangepast worden wanneer er in het invoerveld Tekst stijl geen alfatekststijl is ingevuld. De teksthoogte van een alfatekststijl wordt bepaald door de stijl en kan niet worden veranderd en daarom zal in geval van een alfatekststijl deze optie grijs zijn. Wanneer er geen of geen alfatekststijl is ingevuld, is het mogelijk om de teksthoogte aan te passen.
Tekst: Met dit invoerveld is het mogelijk om de inhoud van de tekst aan te passen. Zijn er meerdere teksten geselecteerd, zullen deze teksten deze inhouden krijgen. Wanneer het invoerveld leeg is, dan behouden de geselecteerde teksten hun eigen inhoud.
Uitlijnen: Met deze optie kan de uitlijning van de teksten aangepast worden. De eerste optie is van belang wanneer er meerdere teksten geselecteerd zijn. De optie 'bestaand' zorgt ervoor dat de huidige instelling van de verschillende teksten niet aangepast wordt. Wanneer een van de andere opties geselecteerd is, dan zal de uitlijning van iedere tekst aangepast worden.
ALFA Development
135
Handleiding ALFA 2000
Creëer / Wijzig Stijl Hiermee is een mogelijk om een nieuwe stijl aan te maken of een bestaande stijl aan te passen. Onderstaand dialoogbox komt op het scherm. Hiermee zijn de instellingen van een bestaande tekststijl aan te passen of een nieuwe tekststijl aan te maken. Let op! Wanneer een bestaande tekststijl aangepast wordt, zal deze verandering direct in de tekening worden doorgevoerd.
STYLE NAME New: Hiermee wordt een nieuwe stijl gecreëerd Verander eerst alle instellingen van de bestaande tekststijl en klik dan op de button new. Rename : Hier kan aan een bestaande stijl een andere naam gegeven worden.
Delete: Deze button wist een bestaande stijl.
FONT Font: U krijgt een lijst van de aanwezige fonts waaruit een font gekozen kan worden.
Fontstyle: Hiermee kan eventueel nog een extra instelling ingeregeld worden t.b.v. het font. Bijvoorbeeld regular of bold. De meeste fonts hebben maar 1 font style.
Height: Hier kan de teksthoogte van een stijl bepaald worden. Een uitzondering geldt hier voor de alfatekststijlen en sjablonen. Want de teksthoogte van die stijlen worden bepaald aan de hand van de tekstschaal. Zie in de vorige alinea voor meer informatie over de alfatekststijlen. 136
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
EFFECT Upside down:
Toggle om de tekst ondersteboven te plaatsen. Backwards: Toggle om de tekst achterstevoren te plaatsen. Width Factor: De breedte van de tekst kan hiermee ingesteld worden. Oblique Angle: Hiermee kan de plaatsingshoek van de karakters ingesteld worden (Italic).
Verander Tekststijl Hiermee kunnen van bestaande teksten de stijl vervangen worden. Er zijn twee manieren om deze functie te gebruiken. Dit hangt af of er een preselectie is gemaakt. In beide gevallen zal onderstaande dialoog op het scherm verschijnen.
Preselectie: Bij een preselectie is er geen mogelijkheid om in het venster ‘Oude tekststijl’ aan te passen. Hebben de teksten die geselecteerd zijn allemaal dezelfde stijl, dan zal deze stijlnaam in het venster van ‘Oude tekststijl’ verschijnen. Dit is alleen maar ter informatie er wordt niets met de stijl of stijlnaam gedaan. Zijn er meerdere stijlen aanwezig, dan blijft het venster leeg. Selecteer dan bij ‘Nieuwe tekststijl’ een stijl. Deze stijl zal de stijl(en) van de geselecteerde teksten aanpassen.
Geen preselectie: Nu is het mogelijk om alle teksten met stijl A (oude tekststijl) te vervangen door stijl B (nieuwe tekststijl). Dit gebeurt in de gehele tekening. Let op! Wanneer er als nieuwe stijl een alfatekststijl is geselecteerd, zal eventueel de hoogte, laag en kleur worden aangepast. Dit wordt bepaald door de stijl. Wanneer een alfatekststijl vervangen wordt door een niet alfatekststijl, dan veranderen de kleur, hoogte en laag niet.
Met de button Select is het mogelijk om een tekst uit de tekening te selecteren. Uit deze tekst wordt de stijl gefilterd en in de dialoog geplaatst. Het pijltje direct achter de stijlnaam geeft een overzicht van de aanwezige stijlen. Hieruit kan dan een stijl gekozen worden. Het is alleen mogelijk om bestaande tekststijlen te gebruiken.
Wijzig Tekstlaag Hiermee kunnen teksten snel van laag veranderd worden. Het is mogelijk om voordat op de button geklikt wordt al teksten te selecteren. Wanneer er geen preselectie aanwezig is, zal als eerste worden gevraagd om de teksten te selecteren. Bij een preselectie zal deze vraag niet meer verschijnen. ALFA Development
137
Handleiding ALFA 2000
Er zijn drie manieren om een laagnaam in te voeren: Als eerste kan een laagnaam in het venster ingetikt worden. Via de button lijst een laagnaam selecteren uit een lijst van Sfb laagnamen. Zie hieronder een dialoogbox Selecteer layer
En ten slotte kan met de button Select een tekst geselecteerd worden uit de tekening. Van die tekst wordt de laag uitgelezen en in de dialoogbox geplaatst. Tekst Schaal Hiermee is de tekstschaal te wijzigen. Met de tekstschaal is het mogelijk om in een keer van alle teksten (mits geplaatst met een alfatekststijl) de hoogte te veranderen. Er verschijnt een dialoogbox op het scherm waarin de schaal aangepast kan worden en een schakelaar om de al geplaatste teksten in de tekening aan te passen. Indien dit niet gebeurt zullen alleen de nog te plaatsen teksten met deze instelling werken. De routine maakt gebruik van standaard alfatekstschaal.
138
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Tekst Onderstrepen Biedt de mogelijkheid om achteraf teksten te onderstrepen. Het is hier ook weer mogelijk om eerst teksten te selecteren en dan pas op de button te klikken (andersom mag ook nog steeds). Wanneer een tekst al onderstreept is, dan zal de onderstreping weggehaald worden. Het is ook mogelijk om gedeelten van de tekst te onderstrepen.
Standaard Tekst Instellingen Deze dialoog biedt een aantal standaard instellingen die op het plaatsen van tekst betrekking hebben.
Default tekstcommando Deze instelling bepaald of ALFA bij het plaatsen van tekst gebruik maakt van DTEXT of MTEXT.
Tekst schaal Tekstschaal instellen (zie ook ALFA tekstschaal).
ALFA Development
139
Handleiding ALFA 2000
Tekstlaag instelling Tekst wordt op een speciale laag geplaatst, indien bij het plaatsen van de tekst geen tekstlaag als current is ingesteld zal ALFA vragen op welke laag deze tekst geplaatst dient te worden. Met deze Toggle is het mogelijk om standaard een laag op te geven, zodat niet telkens de dialoog verschijnt om een tekstlaag te selecteren.
Tekst Uitlijnen Met deze buttons kan de alignment (uitlijning) van de bestaande teksten aangepast worden. Selecteer eerst de teksten en klikt op een van de buttons of klik eerst op een van deze buttons en selecteer dan de teksten. Het is niet mogelijk om voordat de tekst geplaatst wordt om dan al de alignment in te regelen. De enige mogelijkheid die daarvoor gebruikt kan worden, is op het moment dat mtext opgestart is.
140
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Maatlijn Het tekenen van maatvoering in de tekening. Na activeren van het commando verschijnt een dialoogbox met het hoofd 'Selecteer Dimension Type'. U ziet een aantal verschillende maatvoeringstijlen. Ga met de pijl naar het rechthoekje en dubbelklik op de LINKER muisknop. Met het menupunt 'Exit' breekt u de functie af.
(indien de huidige laag geen maatvoeringslaag is wordt de volgende dialoogbox gestart):
U kunt met dit menu bepalen in welke laag de Maatvoering geplaatst moet worden, door een of meerdere fases te selecteren waarbinnen de maatvoering zichtbaar moet worden weergegeven. In het voorbeeld zal de maatvoering zichtbaar zijn in fase 1,2 en 3. Tevens kunt u in het veld Nl-Sfb groep een Nl-Sfb nummer invullen, waardoor het in een later stadium van de tekening eenvoudig wordt om maatvoering aan of uit te zetten.
ALFA Development
141
Handleiding ALFA 2000
Horizontaal Indien u kiest voor 'Horizontaal' dan staat in de commandoregel: First extension line origin or RETURN to select: U kunt nu met de kruisdraad in de tekening aangeven waar de maatlijn start. Ga met de kruisdraad naar het betreffende punt en klik éénmaal op de LINKER muisknop. Vervolgens staat in de commandoregel: Second extension line origin: U kunt nu met de kruisdraad in de tekening aangeven waar de maatlijn eindigt. Ga met de kruisdraad naar het betreffende punt en klik éénmaal op de LINKER muisknop. Vervolgens staat in de commandoregel: Dimension line location: U kunt nu met de kruisdraad in de tekening aangeven waar de maatlijn staat. Ga met de kruisdraad naar het betreffende punt en klik éénmaal op de LINKER muisknop. Vervolgens staat in de commandoregel: Dimension text <2100> (bijvoorbeeld) U kunt nu nog eventueel de tekst veranderen door een andere waarde achter de dubbele punt in te vullen, bijvoorbeeld <2300>+ RETURN. Indien u afsluit met return + RETURN of door éénmaal op de RECHTER muisknop te klikken wordt de aangegeven tekst (tussen haken) boven de maatlijn gezet. Indien u bij de plaatsing van de maatlijn gebruik wenst te maken van reeds bestaande getekende informatie dan drukt u achter de regel 'First extension line origin or RETURN to select:' éénmaal op de returntoets of éénmaal op de RECHTER muisknop. Vervolgens staat in de commandoregel: Select line, arc, or circle: U kunt nu in de tekening aangeven op welk element de maatlijn betrekking heeft. Ga met de kruisdraad naar het betreffende element en klik éénmaal op de LINKER muisknop. Vervolgens staat in de commandoregel: Dimension line location: De handelingen zijn nu exact gelijk als hierboven beschreven.
Maatbalk horizontaal Indien u kiest voor 'Maatbalk hor' dan staat in de commandoregel: First extension line origin or RETURN to select: U kunt nu in de tekening aangeven waar de maatlijn start. Ga met de kruisdraad naar het betreffende punt (1) en klik éénmaal op de LINKER muisknop. Vervolgens staat in de commandoregel: Second extension line origin: U kunt nu in de tekening aangeven waar de maatlijn eindigt. Ga met de kruisdraad naar het betreffende punt (2) en klik éénmaal op de LINKER muisknop.
142
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000 Vervolgens staat in de commandoregel: Dimension line location: U kunt nu in de tekening aangeven waar de maatlijn staat. Ga met de kruisdraad naar het betreffende punt en klik éénmaal op de LINKER muisknop (3). Vervolgens staat in de commandoregel: Dimension text <500>(bijvoorbeeld) U kunt nu nog eventueel de tekst veranderen door een andere waarde achter de dubbele punt in te vullen, bijvoorbeeld <2300>+ RETURN. Indien u afsluit met return + RETURN of door éénmaal op de RECHTER muisknop te klikken wordt de aangegeven tekst (tussen haken) boven de maatlijn gezet. Vervolgens verschijnt in de commandoregel: Second extension line origin: U kunt nu in de tekening aangeven waar het volgende te maatvoeren punt zich bevindt (4). U kunt nu bovenstaande handelingen herhalen totdat de complete maatlijn getekend is (5). Vervolgens breekt u de functie af door éénmaal op de ESC-toets te drukken.
Automaat Indien u kiest voor 'Automaat' (Het automatisch maatvoeren van een aantal elementen door een aangegeven lijn) dan staat in de commandoregel: Edit NL-Sfb parameters, (Eerste punt te bematen lijn): Indien u de letter 'E' intypt, afgesloten door RETURN dan verschijnt het volgende dialoogvenster:
U kunt in deze dialoogbox onder andere aangeven welke NL-Sfb lagen bij het maken van een automatische maatlijn bemaat dienen te worden. Hiermee kan voorkomen worden dat bijvoorbeeld trappen en kamerplanten die de aangegeven maatvoeringlijn doorkruisen ook gemaatvoerd worden. Indien u een laag uit deze lijst wenst te verwijderen dan klikt u eerst de gewenste laag aan (bijvoorbeeld 24) en u klikt vervolgens op de button 'Verwijderen'.
ALFA Development
143
Handleiding ALFA 2000 Indien u een laag aan deze lijst wilt toevoegen dan typt u eerst in het vakje achter de tekst 'NL-Sfb code:' de gewenste NL-Sfb laag, waarna u de button 'Toevoegen' aanklikt. Of u drukt op de button LIJST waarna een dialoogbox verschijnt waarin u de Nl-Sfb code kunt kiezen.
Indien alle gewenste wijzigingen zijn uitgevoerd kunt u afsluiten door één maal op de OKbutton te klikken. Tevens kunt u in deze maatlijn de verspringafstand van de maatlijn invoeren door de gewenste waarde in het betreffende hokje in te vullen. Vervolgens klikt u éénmaal met de LINKER muisknop op de OK button om de ingevoerde waarden te bevestigen. Vervolgens staat in de commando regel: Edit NL-Sfb parameters, (Eerste punt te bematen lijn): U kunt nu met de kruisdraad in de tekening aangeven waar de te maatvoeren elementen starten. Ga met de kruisdraad naar het betreffende punt (stap 1) en klik éénmaal op de LINKER muisknop. Vervolgens staat in de commandoregel: Tweede punt: U kunt nu met de kruisdraad in de tekening aangeven waar de te maatvoeren elementen eindigen. Ga met de kruisdraad naar het betreffende punt en klik éénmaal op de LINKER muisknop (stap 2). Vervolgens staat in de commandoregel: Plaats maatlijn: U kunt nu met de kruisdraad in de tekening aangeven waar de positie van de maatlijn is. Ga met de kruisdraad naar het betreffende punt en klik éénmaal op de LINKER muisknop (stap 3). Vervolgens staat in de commandoregel: Tweede punt (RETURN voor parallel aan te bematen lijn) U kunt nu met de kruisdraad in de tekening aangeven waar het eindpunt van de maatlijn is. Ga met de kruisdraad naar het betreffende punt en klik éénmaal op de LINKER muisknop. Indien de maatlijn evenwijdig aan de zojuist aangegeven maatvoeringlijn ligt dan kunt u in plaats van het tweede punt aan te geven ook éénmaal op de RECHTER muisknop of de RETURN-toets drukken.
144
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000 Vervolgens staat in de commandoregel: Elementen zoeken.Sorteren.Maatvoeren...ok Dit levert dan bijvoorbeeld het volgende resultaat:
OPMERKING • Het selecteren van een element om het daarna te laten maatvoeren werkt alleen op lijnen, hoeken en cirkels, en niet op blocks. • Het selecteren van een element om het daarna automatisch te laten maatvoeren werkt alleen op blocks. • De maatlijnstijlen zijn te definiëren met het commando 'Maatvoerings Var'.
Kader Het plaatsen van een kader in de tekening. Na starten van het kader commando verschijnt de volgende dialoogbox:
ALFA gebruikt blocks om het kader te tekenen. Deze blocks zijn door de gebruiker aan te passen om een eigen kaderstijl te kunnen gebruiken. Gebruikt worden: KAD_AO, KAD__A1, KAD_A2, KAD_A3, KAD_A4P en KAD_A4_L . Deze blocks zijn als tekening in de ..\ALFA\DWGS directory opgenomen en worden door de kaderfunctie in het 2.0 menu als block in de tekening opgenomen. Desgewenst kan men deze kaders naar eigen inzicht aanpassen.
ALFA Development
145
Handleiding ALFA 2000 Ook de stempels zijn blocks die op dezelfde wijze worden gebruikt. Standaard is STEMPEL.DWG meegeleverd, dit block kan gebruikt worden als uitgangspunt om nieuwe of andere stempels aan te maken. Dit om te zorgen dat afmetingen en attributen die nodig zijn aanwezig zijn. Een andere mogelijkheid is om een variable kader te plaatsen. Hierbij wordt geen voorgedefineerd block gebruikt maar aan de hand van afmetingen en opgave van kleuren een kader getekend.
Kaderblockinstellingen Hierin kunt u een kaderblock selecteren, wissen of toevoegen.
Kader Kader toont de naam van het geselecteerde block. Deze wordt alleen gewijzigd indien er bij omschrijving een ander kader gekozen wordt.
Omschrijving Hier kunt u uit een lijst van omschrijvingen een kader selecteren. Het bijbehorende block wordt bij kader zichtbaar gemaakt.
Toevoegen U hebt de mogelijkheid om eigengemaakte kaders aan de lijst toe te voegen. Wanneer u toevoegen selecteert, dan verschijnt er een bestanddialoog. Hier kunt u het nieuwe kaderblock selecteren. Daarna verschijnt er een invoerscherm om de omschrijving in te tikken.
Wissen Hiermee verwijdert u het geselecteerde kaderblock uit de lijst. Het block wordt op de harde schijf niet gewist.
Stempelblockinstellingen Hierin kunt u een stempelblock selecteren, wissen of toevoegen.
Stempel Stempel toont de naam van het geselecteerde block. Deze wordt alleen gewijzigd indien er bij omschrijving een ander stempel gekozen wordt.
Omschrijving Hier kunt u uit een lijst van omschrijvingen een kader selecteren. Het bijbehorende block wordt bij Stempel zichtbaar gemaakt.
Toevoegen U hebt de mogelijkheid om eigen gemaakte kaders aan de lijst toe te voegen. Wanneer u toevoegen selecteert, dan verschijnt er een bestanddialoog. Hier kunt u het nieuwe stempelblock selecteren. Daarna verschijnt er een invoerscherm om de omschrijving in te tikken.
Wissen Hiermee verwijdert u het geselecteerde stempelblock uit de lijst. Het block wordt op de harde schijf niet gewist.
Variabel kaderinstellingen In dit venster kunt u instellingen veranderen voor het variable kader. Als u de dialoog afsluit d.m.v. de OK button, dan zullen deze instellingen bewaard worden. De volgende keer dat u het commando Kader opstart, zullen deze waarden in de dialoog verschijnen. 146
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Variabel kader Als deze toggle aanstaat, heeft u de mogelijkheid om de instellingen van het variabele kader te veranderen en zal het een variabele kader gaan tekenen. Tevens zal het venster Kaderblock instelling gedeactiveerd worden. Staat de toggle uit, dan kunt u geen instellingen in het variabel kader aanpassen. Het venster Kaderblock instellingen is dan geactiveerd en die instellingen zullen gebruikt worden bij het plaatsen van het kader.
Lengte U kunt hier de lengte van het kader ingeven.
Hoogte U kunt hier de hoogte van het kader ingeven.
Snijlijn, kaderlijn en vouwlijn Staat er een kruisje achter een van deze lijnen, dan zal deze ook getekend worden, met de kleurinstelling die in het vakje daarachter staat.
Plotschaal Hierin kunt u de plotschaal opgeven.
Paperspace Als deze toggle aanstaat, dan zal het kader in paperspace geplaatst worden. Paperspace wordt gebruikt wanneer mee een plot wil maken van de tekening. De voordelen van paperspace zijn o.a. • Meerdere schalen in een plot gebruiken. • Meerdere fasen in een plot gebruiken. • Betere opmaak van de totale plot. In AutoCAD 2000 staat aangegeven of het kader in Model Space of in een layout (AutoCAD 2000's equivalent van Paperspace) geplaatst moet worden. In het AutoCAD handboek vindt u hier meer over. Na het plaatsen zal de volgende dialoog verschijnen met de gegevens voor het stempel:
ALFA Development
147
Handleiding ALFA 2000 OPMERKING • Door gebruik te maken van stempelblocks is het mogelijk om per project een stempel te creëren en deze ook in de project directory op te slaan. • De teksten in het kader zijn achteraf nog te wijzigen met behulp van de functie 'Label Edit'. • Als u meerdere weergaven met verschillende schalen en/of fasen op een vel wilt presenteren dient u zogenaamde multiviews te gebruiken. Per multiview kunt u dan een viewport-schaal en/of een viewport-fase instellen. • Multiviews zijn uitsluitend in PaperSpace te definiëren. • In het algemeen is het aan te raden een kader in PaperSpace te plaatsen omdat deze dan geen rol speelt bij zoom acties in ModelSpace bij het opbouwen van de tekening.
Stramien Het plaatsen van een stramien in de tekening.
Stramientype U kunt hier kiezen welk stramientype u wilt gaan gebruiken: Normaal, Alternerend of Variabel.
Begin letter Met de ingevulde letter zal het stramien beginnen. Wanneer u hier een kleine letter plaatst zal in het stramien ook kleine letters gebruikt worden.
Plaats letters Hiermee kunt u bepalen waar de letters worden geplaatst: Boven, Onder, Links of Rechts. Deze instelling worden opgeslagen wanneer u het stramiendialoog met de OK button afsluit. 148
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Links -> Rechts Rechts -> Links Hiermee kunt u bepalen in welke volgorde de letters geplaatst worden. Van links naar rechts, dan zal de begin letter aan de linkerkant van het stramien staan en loopt op naar rechts. Wanneer van rechts naar links is gekozen, dan zal de letter die ingevuld is in het veld 'begin letter' aan de rechterkant van het stramien staan. Als bij 'plaats letters' voor links of rechts is gekozen, dan veranderd deze optie in Boven -> Onder en Onder -> Boven.
Begin nummer Met het hier ingevulde nummer zal het stramien beginnen.
Plaats cijfers Zie plaats letters.
Links -> Rechts Rechts -> Links Zoals bij letters.
Hoek. Hier kunt u de hoek van het stramien opgeven. De hoek kunt u intikken, maar u kunt ook d.m.v. de PICK button een hoek bepalen vanuit de tekening. Wanneer u op de PICK button klikt verdwijnt tijdelijk de dialoogbox. Als u een hoek bepaald heeft (d.m.v. twee punten aan te geven) komt de dialoogbox weer terug en heeft de nieuwe hoek in de dialoogbox overgenomen.
Maatvoering Indien deze toggle aanstaat zal het stramien gemaatvoerd worden, volgens de in de configuratie ingestelde waarden.
Grootte van stramien U kunt hier het aantal lijnen van uw stramien bepalen. Deze werken alleen bij een normaal en alternerend stramien. Omdat bij het variabel stramien het aantal stramienlijnen bepaald wordt door het aantal afstanden dat ingevoerd is.
Afstanden tussen de stramien lijnen. Normaal en alternerend stramien. Dit menuonderdeel verschilt per stramientype. Het menu voor een normaal en alternerend stramien lijken erg op elkaar. Het enige verschil is dat u bij een alternerend stramien twee X en twee Y afstanden moet ingeven. Terwijl bij een normaal stramien maar een X en een Y afstand ingevuld kan worden. Met de button PICK kunt u d.m.v. klikken in de tekening de afstanden van de stramienlijnen bepalen. De dialoog zal tijdelijk van het scherm verdwijnen om u de mogelijkheid te geven om de verschillende punten te selecteren. Wanneer de afstanden zijn opgegeven keert u automatisch terug in de dialoog en zijn de geselecteerde waarden overgenomen in de dialoogbox. Drukt u tijdens het selecteren op de rechter muisknop, dan keert u weer terug in de dialoogbox en zijn de geselecteerde punten niet meegenomen in de dialoogbox.
ALFA Development
149
Handleiding ALFA 2000
Variabel stramien. U heeft hier twee overzicht vensters waar de opgegeven afstanden in komen te staan. Daaronder staan twee editboxen. In deze editboxen heeft u de mogelijkheid om nieuwe waarden in de lijst te zetten of bestaande waarden aan te passen. Er zijn verschillende manieren om de afstanden in te voeren of te wijzigen. U kunt hier de afstanden intikken, wanneer u een return geeft zal de waarde onder aan de lijst worden toegevoegd worden. Door middel van invoegen kunt u een waarde in de lijst tussenvoegen. U klikt eerst op de plek waar de nieuwe waarde in de lijst moet komen, vult de waarde in en klik op de invoegen button. U kunt gebruik maken van de button PICK. Het is met deze button mogelijk om punten in de tekening te selecteren en ALFA zal de onderlinge afstanden berekenen en deze plaatsen in de lijst. Door de rechter muisknop te gebruiken stopt u met het selecteren van punten. En de waarden komen in de lijst te staan. Staan er al afstanden in de lijst en drukt u dan op de PICK button, dan zullen deze afstanden verwijderd worden. Wanneer u dubbel klikt op een waarde in het overzichtsvenster zal deze in de editbox geplaatst worden. U kunt de waarde aanpassen en wanneer u op de button Wijzig klikt zal deze in de lijst aangepast worden. Met de Wissen button verwijdert u een waarde uit de lijst
U kunt zonder problemen wisselen van het stramientype. De ingevulde afstanden blijven bewaard zolang u in het stramiendialoog blijft.
150
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000 Na invullen van de gegevens verschijnt in de commandoregel: Linkeronderhoek : Ga met de kruisdraad naar de gewenste plaats en klik éénmaal op de LINKER muisknop. Vervolgens verschijnt in de commandoregel: Moment... Het gekozen stramien wordt nu met de opgegeven waarden getekend.
Renvooi Met het commando Renvooi kunt u een renvooi in uw tekening plaatsen die u met de renvooilijst hebt samengesteld. Na activeren van dit commando verschijnt de volgende regel op de commandoregel: Plaatsingspunt: Geef de plaats op van de linker bovenhoek van het te plaatsen renvooi. Vervolgens wordt gecontroleerd of de symbolen die in de renvooilijst zijn opgenomen ook daadwerkelijk in de tekening zijn geplaatst. Alleen deze symbolen worden in het renvooi overzicht opgenomen.
Voorbeeld van een renvooi Indien armaturen in de renvooilijst zijn opgenomen, wordt de armatuurcode attribuut (E=CODE) automatisch ingevuld. Indien wanden in de renvooilijst voorkomen, worden deze ook als wandblock geplaatst. De renvooigegevens worden op de laag A--L$9A-_RENVOOI geplaatst. In de datadirectory van alfa is een RENVOOI.INI bestand aanwezig waarmee renvooi eigenschappen kunnen worden ingeregeld. Deze gegevens kunt u met MS Windows Notepad aanpassen. Eerder geplaatste renvooien worden niet automatisch gewist.
ALFA Development
151
Handleiding ALFA 2000
Bibliotheek Menu Het plaatsen van een block in de tekening vanuit de Projectbibliotheek, de Burobibliotheek of de Hoofd bibliotheek. Selecteer het menuveld BIB in de ALFA menuregel of selecteer een van de iconen in de bouwdelen toolbar.
Vervolgens verschijnt een dialoog scherm:
Naast het direct selecteren van het block vanuit het menu, worden ook wel programma onderdelen opgestart die het mogelijk maken om blocks te selecteren. Voorbeelden daarvan zijn de deuren dialoog., Naaldhout dialoog, Fundering dialoog en Staal profiel dialoog Een bibliotheek kan op 2 manieren bestaan: of als directory (in dit geval worden de tekeningen getoond die in de directory staan) of als een menu (in dit geval wordt het menu getoond). Indien er in een directory geen menu bestand staat (menulay.out) wordt het als een directory getoond. Door op een van de bibliotheek folders te klikken wordt in de titel van de dialoog zichtbaar om welke bibliotheek het gaat en waar de bibliotheek zich bevindt.
152
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000 Als er nog geen menu aanwezig is in de directory kan deze aangemaakt worden met de optie Menu Aanmaken. Vervolgens zal een standaard menu gecreëerd worden waarin alle blocks staan die zich in de directory bevinden. Hierna kan het menu aangepast worden. Zie: Menubutton Eigenschappen
Menu aanpassen Het menu kan aangepast worden. Om dit te doen moet het menu in aanpas mode gezet worden. Dit doet u door boven een menu knop op de rechter muisknop te drukken en te kiezen voor de optie Menu in aanpas mode. Door boven een button met de rechter muisknop te klikken verschijnt een pop-up menu waarin mogelijkheden worden geboden om het menu aan te passen (ten zij het menu Read-Only is). Door in de Popup te kiezen voor Menu in aanpas mode kunnen in het menu naar eigeninzicht knoppen en submenu's worden toegevoegd of gewijzigd. Het menu staat dan in aanpas mode.
Als het menu in aanpas mode staat kan de layout van het menu aangepast worden door de knoppen te slepen naar een nieuwe lokatie. Door de CTRL toets in te drukken voor het slepen kan een button worden gekopieerd. Ook kunnen de opties uit de pop-up menu gebruikt worden om te kopiëren etc en om nieuwe buttons toe te voegen. Door een button te slepen op een button kunnen knoppen naar Submenu's verplaatst worden. Er verschijnt een dialoog met de vraag of de button naar het submenu verplaatst moet worden of dat de button in de rij ingevoegd moet worden.
Indien er wijzigingen in het menu zijn doorgevoerd zal na afsluiten van het menu een dialoog verschijnen met de vraag of de aangepaste menu's opgeslagen dienen te worden. Opmerking: De menulay-out is gebaseerd op een zestal kolommen en een vijftal rijen. Wanneer een van deze waarden wordt aangepast, dan klopt de opmaak van de menulay-out niet meer.
ALFA Development
153
Handleiding ALFA 2000
Bibliotheek Voorkeuren Het inregelen van een aantal voorkeursinstellingen die betrekking hebben op het bibliotheek menu.
Button layout. Hier geeft u aan hoeveel rijen en kolommen er getoond moeten worden. Meer buttons resulteert in minder Tab bladen in het menu, maar ook in kleinere buttons.
Aspect ratio behouden. Door het venster te vergroten of te verkleinen, veranderen ook de afmetingen van de buttons. Indien deze waarde gezet is zullen de buttons de hoogte en breedte verhouding gelijk houden.
Blocknaam onder slide of preview Het is mogelijk om een blocknaam onder de slide te plaatsen. Indien de naam al in de slides is opgenomen kan er voor gekozen worden om de naam niet te tonen.
Lege buttons tekenen. Het al of niet tekenen van buttons waarin zich geen slides bevinden.
Tekening preview In de buttons kan zowel een slide als een preview van de betreffende tekening getoond worden. Via deze optie wordt aangegeven of er eerst getest moet worden of de slide bestaat en daarna of er een preview is (of andersom).
Menu venster Na afsluiten kan het venster verkleint (geminimaliseerd) worden of geheel verborgen.
154
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Menuknop Eigenschappen Het aanpassen van de eigenschappen van een knop in het Bibliotheek menu.
Via deze dialoog is het mogelijk om op te geven welk actie bij een bepaalde knop in het menu moet worden uitgevoerd. Een knop kan in principe een block plaatsen (des gewenst via een aparte functie zoals Funderingen of Staalprofielen) of een Submenu starten. Indien er een Submenu gestart moet worden verschijnt na activeren van de Zoeken… knop een lijst met Submenu's Als er een block geplaatst moet worden verschijnt er een dialoog waarmee blocks gezocht kunnen worden.
Block Hier wordt de blocknaam in gevuld.
Menu Id: Hier wordt de naam van het submenu in gevuld.
Omschrijving Hier verschijnt de omschrijving (indien aanwezig) die bij het block hoort.
ALFA Development
155
Handleiding ALFA 2000
Slide Hier kan de slide naam ingevuld worden. De slide kan zowel een losse slide zijn als een slide in een slidelibrary. Via de Zoeken button wordt een file selector gestart, waarmee een slide of een slidelibrary geselecteerd kan worden. Indien een slidelibrary geselecteerd is verschijnt er een dialoog waarmee er in de library geselecteerd kan worden.
Na het maken van de keuze verschijnt deze in de dialoog.
Actie Hier wordt de actie aangegeven die moet plaats vinden na het selecteren van de button, b.v. als wand plaatsen of starten als een submenu. Als er gekozen wordt voor een submenu, verschijnt er bij het zoeken een lijst van Submenu's die reeds in het menu aanwezig zijn.
Menu Submenu Met deze dialoog kunnen Submenu's aangemaakt en aangepast worden in de Menu layout.
Deze dialoog geeft een overzicht van de aanwezige menu's binnen de geselecteerde menulay.out. Ook kunnen nieuwe menu's aangemaakt worden en bestaande verwijderd. 156
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Menu Snelkoppeling Het aanmaken of aanpassen van een snelkoppeling naar een menu onderdeel. Deze mogelijkheid geeft een directe toegang tot een veelgebruikt onderdeel van de bibliotheek. Door op in het bibliotheek gedeelte een menu te selecteren en op de rechter muisknop te drukken is het mogelijk om een snelkoppeling naar dit menu onderdeel te maken.
Deze snelkoppeling komt in een toolbar terecht, van waaruit het menu direct aan te sturen is. Hierna verschijnt een dialoog waarmee de toolbar aan te passen is.
Indien er een selectie is gemaakt in het eerste veld kan via de -> button de snelkoppeling toegevoegd worden. Door gebruik te maken van de <- button kan de snelkoppeling verwijderd worden. De button ^- en de button V- button verplaatsen de volgorde van de snelkoppeling in de toolbar.
ALFA Development
157
Handleiding ALFA 2000
Deuren dialoog Het aanmaken van horizontale en verticale doorsneden en aanzichten van binnendeuren. Na het activeren van de functie verschijnt de volgende dialoogbox:
De dialoog is verdeeld in 4 delen, Selecteer Kozijn, Selecteer deur, Overige instellingen en Plaats.
Selecteer Kozijn Dit is het bovenste vak. Hierin zijn vier kozijnvormen te zien. U kunt hiervan een kiezen door ofwel het plaatje of de aanduiding eronder te selecteren. De blockomschrijving en block naam zullen eveneens aangepast worden
Naam Hierachter wordt de blockcode ingevuld van het kozijnblock dat zal worden aangemaakt met de huidige instellingen. U kunt deze code zelf niet wijzigen.
158
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Omschrijving Hierachter wordt de omschrijving van het kozijnblock ingevuld. U kunt deze omschrijving zelf niet aanpassen.
Selecteer deur Dit is het tweede vak. Hierin zijn 7 deurvormen en een draairichtingsymbool te zien. U kunt een ander type deur kiezen door het juiste plaatje of de aanduiding eronder te selecteren.
Draairichting symbool ALFA ondersteunt twee soorten draairichting symbolen. Het laatste plaatje laat zien welke gebruikt zal worden bij het aanmaken van het deurblock. Met de opties ‘standaard’ en ‘deursymb’ kan het draairichtingsymbool veranderd worden. Onder aan staat op een aparte regel de block code en omschrijving voor het deurblock dat zal worden aangemaakt met de huidige instellingen. Deze gegevens kunnen niet worden aangepast.
Overige instellingen Dit zijn een aantal instellingen de mede bepalen welk deur en kozijnblock aangemaakt zullen worden.
Deurtype U heeft de keuze tussen stompe en opdek deuren en bijhorende kozijnen.
Materiaal U heeft de keuze tussen houten en stalen kozijnen.
Breedte U heeft de keuze uit een groot aantal breedtes, beginnend bij 530mm en eindigend bij 1280mm oplopend in stappen van 50mm.
Dikte U heeft de keuze tussen kozijnen bedoeld voor binnenwanden van 70, 90, 100 en 110 mm dik.
Brandw U heeft de keuze uit diverse brandwerendheid klassen, al dan niet zelfsluitend.
Binnenaanzicht Hiermee kan een binnenaanzicht gegenereerd worden.
Verdiepingshoogte Met deze instelling kan de hoogte van het kozijn opgegeven worden. De deur heeft een vaste maat dus met deze optie wordt de hoogte van het bovenlicht bepaald. Heeft een deur geen bovenlicht, dan wordt deze instelling genegeerd.
Breedte zijlicht In dit veld kan de breedte van het zijlicht ingevuld worden. Heeft de deur geen zijlicht, dan wordt deze instelling genegeerd.
Plaats Met de dialoog kunnen vier verschillende soorten blocks aangemaakt worden
ALFA Development
159
Handleiding ALFA 2000
Deur verticaal Maakt een verticale doorsnede van een deur aan.
Deur horizontaal Maakt een horizontale doorsnede aan van een deur, inclusief draairichtingsymbool.
Kozijn+deur verticaal Maakt een verticale doorsnede aan van een kozijn compleet met deur. De deur is een apart block binnen het kozijn zodat het eenvoudig kan worden ingewisseld voor een ander type deur.
Kozijn+deur horizontaal Maakt een horizontale doorsnede aan van een kozijn compleet met deur, draairichtingsymbool en brandwerendheid symbool. De deur is een apart block binnen het kozijn zodat het eenvoudig kan worden ingewisseld voor een ander type deur. OPMERKING • Niet alle breedte maten van deuren en kozijnen zijn gangbare handelsmaten. In het bijzonder de deurbreedtes 980 t/m 1080, 1180 en 1280 zijn niet gangbare maten. • Het is (nog) niet mogelijk de deur hoogte in te stellen. Deze is vast ingeregeld op 2115mm • Binnendeuren en –kozijnen worden afgeleid van een parametrisch basis block. Dit bespaart ruimte in de bouwdelen bibliotheek (in totaal kunnen meer dan 50000 kozijn plus deur combinaties worden aangemaakt). Wanneer een kozijn of deur voor de eerste keer opgevraagd wordt kost het oprekken van de basisblock tot de juiste afmetingen enkele seconden. Er is geen vertraging bij verder gebruik van hetzelfde block. • Het aanpassen van de kozijnen en deuren die worden gebruikt bij het aanmaken van de binnenwand openingen is mogelijk. Echter omdat dit parametrische blocks zijn is dit niet eenvoudig. Hiervoor is aanvullende informatie noodzakelijk betreffende de opbouw van de kozijn blocks en het aanmaken van parametrische basis blocks. Indien gewenst is deze informatie te verkrijgen bij ALFA Development. • De binnenwandopening module gebruikt de standaard brandwerendheid symbolen uit de ALFA bibliotheek, codes q031035- t/m q031042-. • Na het aanmaken van een block voor een binnenwand opening bevat deze geen geneste blocks meer, met twee uitzonderingen. Het brandwerendheid symbool wordt afzonderlijk in het block geplaatst en deurblocks blijven blocks. Dit laatste is gedaan om het eenvoudiger te maken achteraf de deur in een binnenwand opening te vervangen. En ook om deuren afzonderlijk uit te kunnen trekken. Overigens bevat ook het deurblock zelf geen geneste blocks meer. • De draairichtingsymbolen zijn aparte blocks. Deze staan niet in de bibliotheek maar in de ALFA directory Kozijn. Alle draairichtingsymbolen hebben een naam die begint met “__$draa” gevolgd door een nummer of letter. Deze blocks moeten niet gewist worden. Aanpassen van deze blocks is alleen mogelijk indien men beschikt over informatie betreffende het aanmaken van parametrische basisblocks.
160
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Naaldhout Dialoog De dialoog bevat een lijst met voorgedefinieerde afmetingen voor Europees naaldhout. Door dubbelklikken in de lijst kan direct het geselecteerde block in de tekening geplaatst worden.
Er zijn vier basisvormen. De eerste is standaard hout. Basisvorm twee en drie zijn respectievelijk linker en rechter muurplaten. En de laatste basisvorm is voor nokgording.
Nl-Sfb laag: Deze buttons zijn alleen zichtbaar als de basisvorm standaard hout actief is. Hiermee kan bepaald worden op welke Nl-Sfb laag het blok geplaatst wordt. Er kan een keuze gemaakt worden uit de drie meest gangbare lagen. Laag 21 wordt gebruikt voor buitengevels, 27 voor daken en 28 voor draagconstructies
Afmetingen: In dit veld is het mogelijk om afmetingen, die niet in de lijst staan, in te voeren.
Velling: In het geval van muurplaten en nokgording moeten ook de waarden van de velling ingevuld worden. Er zijn per velling een tweetal instellingen, namelijk de hoek en de lengte van de velling.
ALFA Development
161
Handleiding ALFA 2000 Zie in onderstaande afbeelding welke waarden bedoeld worden.
Blocknaam: Hierin verschijnt de blocknaam. Wanneer er een afwijkende afmeting is ingevoerd, wordt er door het programma een nieuwe blocknaam gegenereerd. Deze naam komt nog niet voor in het project. Er wordt de mogelijkheid geboden om deze naam aan te passen. Dit is alleen het geval bij afwijkende maten. Wanneer er een afmeting uit de lijst is geselecteerd, dan is de blocknaam niet aan te passen.
Omschrijving: Hierin verschijnt de blockomschrijving. Wanneer er een afwijkende afmeting is ingevoerd, wordt er door het programma een nieuwe blockomschrijving gegenereerd. Er wordt de mogelijkheid geboden om deze naam aan te passen. Dit is alleen het geval bij afwijkende maten. Wanneer er een afmeting uit de lijst is geselecteerd, dan is de blockomschrijving niet aan te passen. Dan komt de omschrijving uit de blockomschrijvingtabel.
Funderingen Dialoog Met deze dialoog kunnen verschillende type funderingen gemaakt en geplaatst worden. Hij bevat een lijst met voorgedefinieerde afmetingen, maar het is ook mogelijk om funderingen met afwijkende maten te maken.
Boven in de dialoog staan de zeven verschillende typen funderingen.
162
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000 Daaronder staan de lijst met voorgedefinieerde afmetingen, waar direct een keuze uit gemaakt kan worden d.m.v. dubbelklikken. Rechts van de lijst wordt een plaatje getoond van de betreffende fundering.
Blocknaam: In het veld blocknaam staat de blockcode zoals dit block heet in de hoofdbibliotheek. Wanneer er een afwijkende afmeting is ingetikt, wordt er een nieuwe blocknaam gegenereerd. Deze code is uniek in het huidige project. Het block komt niet voor in de tekening of in de aangesloten projectbibliotheek. Het is mogelijk om deze naam aan te passen. De blocknaam is alleen aan te passen indien er afwijkende afmetingen ingevuld zijn.
Omschrijving: In het veld blockomschrijving staat de blockomschrijving uit blockomschrijvingtabel. Wanneer er een afwijkende afmeting gebruikt wordt, dan zal het programma een standaard omschrijving creëren. Deze is ook weer aan te passen. De blockomschrijving is alleen aan te passen indien er afwijkende afmetingen ingevuld zijn.
Afmetingen: Hier kunnen afwijkende afmetingen ingevoerd worden. Het aantal waarden dat ingevuld dient te worden verschilt per type fundering. Achter de tekst 'afmeting': staat vermeldt d.m.v. van codes (b1,b2,h1,h2) hoeveel waarden ingevuld moet worden. In het plaatje worden deze codes ook getekend en kan men kan zien welke waarde bedoeld wordt. Het plaatje zal direct getekend worden aan de hand van de ingevoerde waarden. Wanneer niet het juiste aantal waarden is ingevuld, zal er een standaard plaatje getekend worden. Het is niet mogelijk, wanneer er een onjuist aantal waarden is ingevuld, om de dialoog d.m.v. de OK button te verlaten.
Kolommen Dialoog Met deze dialoog kunnen verschillende type kolommen gemaakt en geplaatst worden. Hij bevat een lijst met voorgedefinieerde afmetingen, maar het is ook mogelijk om kolommen met afwijkende maten te maken.
ALFA Development
163
Handleiding ALFA 2000 Boven in de dialoog staan de vier verschillende typen kolommen. Daaronder staan de lijst met voorgedefinieerde afmetingen, waar direct een keuze uit gemaakt kan worden d.m.v. dubbelklikken. Rechts van de lijst wordt een plaatje getoond van de betreffende fundering.
Blocknaam: In het veld blocknaam staat de blockcode zoals dit block heet in de hoofdbibliotheek. Wanneer er een afwijkende afmeting is ingetikt, wordt er een nieuwe blocknaam gegenereerd. Deze code is uniek in het huidige project. Het block komt niet voor in de tekening of in de aangesloten projectbibliotheek. Het is mogelijk om een deze naam aan te passen. De blocknaam is alleen aan te passen indien er afwijkende afmetingen ingevuld zijn.
Omschrijving: In het veld blockomschrijving staat de blockomschrijving uit blockomschrijvingtabel. Wanneer er een afwijkende afmeting gebruikt wordt, dan zal het programma een standaard omschrijving creëren. Deze is ook weer aan te passen. De blockomschrijving is alleen aan te passen indien er afwijkende afmetingen ingevuld zijn.
Afmetingen: Hier kunnen afwijkende afmetingen ingevoerd worden. Het aantal waarden dat ingevuld dient te worden verschilt per type kolom. Achter de tekst 'afmeting': staat vermeldt d.m.v. van codes (b x h) hoeveel waarden ingevuld moet worden. De slide zal direct getekend worden aan de hand van de ingevoerde waarden. Het is niet mogelijk, wanneer er een onjuist aantal waarden is ingevuld, om de dialoog d.m.v. de OK button te verlaten.
Staal doorsnede/aanzicht dialoog Bij het plaatsen van staalprofielen zijn er een aantal opties voor de aanzichten van het profiel. Indien vanuit de bibliotheek een staalprofiel gekozen wordt, zal onderstaande dialoog verschijnen.
164
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000 Hierin kan een keuze gemaakt worden of een horizontale doorsnede of een aanzicht getekend moet worden. Afhankelijk hiervan wordt het correcte block gegenereerd en het juiste commando gestart. Afhankelijk van het profieltype verschillen de representaties. Standaard wordt het profiel geplaatst als horizontale doorsnede zoals dat centraal in de dialoog staat en zoals dat in de vorige versies van ALFA het geval was. Bij het tekenen van een aanzicht gedraagt het staalprofiel zich als een Alfa wand en worden hoeken en T-aansluitingen opgelost. Het tekenen van stalen spanten in aanzicht is hiermee een stuk eenvoudiger geworden, maar ALFA is hiermee nog geen staal constructie pakket geworden. Kopplaten e.d. worden niet automatisch getekend. In fase 2 kan er gekozen worden om de middenlijn (hartlijn) van het profiel en flenzen aan de 'achter' zijde van het profiel al of niet te tonen, via deze schakelaar kan deze setting geregeld worden. De lijnen staan op een aparte laag: De hartlijn op: A--LP28H_F-2-Flenzen op: A--LP28F_F-2-In fase 3 zijn deze lijnen altijd zichtbaar. De optie onder aan de dialoog maakt het mogelijk om op de oude wijze de staal profielen als horizontale doorsnede te tekenen, zonder eerst deze dialoog als te starten.
Wissen Het wissen van één of meerdere elementen uit de tekening. Het Wis commando houdt rekening met lynx en refs verbindingen. Na het activeren van de functie staat in de commandoregel: Select objects: Selecteer één of meer te bewerken elementen. Indien elementen via lynx en refs met elkaar zijn verbonden worden deze automatisch mee geselecteerd. Vervolgens staat in de commandoregel: Actie op totale selectie (J/N) <J>: Indien u deze vraag door het drukken van de RETURN toets met <J> beantwoordt, zullen alle gemarkeerde elementen worden bewerkt. Indien u achter de dubbele punt ingeeft , zal alleen het door u geselecteerde element worden bewerkt. OPMERKING • Mocht uw selectie niet goed zijn geweest dan kunt u de informatie terugkrijgen door de functie 'UNDO'.
Verplaats Het verplaatsen van één of meerdere elementen uit de tekening. Het verplaatscommando houdt rekening met lynx en refs verbindingen. Na het activeren van de functie staat in de commandoregel: Select objects: Selecteer één of meer te bewerken elementen. Indien elementen via lynx en refs met elkaar zijn verbonden worden deze automatisch mee geselecteerd. Vervolgens staat in de commandoregel: Actie op totale selectie (J/N) <J>:
ALFA Development
165
Handleiding ALFA 2000 Indien u deze vraag door het drukken van de RETURN toets met <J> beantwoordt, zullen alle gemarkeerde elementen worden bewerkt. Indien u achter de dubbele punt ingeeft , zal alleen het door u geselecteerde element worden bewerkt. Vervolgens staat in de commandoregel: Base point or displacement: U geeft nu aan wat het basispunt (startpunt) van de verplaatsingsvector is. Vervolgens staat in de commandoregel: Second point or displacement: U geeft nu aan wat het eindpunt van de verplaatsingsvector is. Alle gemarkeerde elementen worden over de aangewezen verplaatsingsvector verplaatst. Als slechts één wand van een hoek verplaatst wordt, wordt de verbinding ertussen verbroken. De vorm van de wanden wordt vervolgens aangepast.
OPMERKING • Mocht uw selectie niet goed zijn geweest dan kunt u de voorafgaande toestand weer terugkrijgen door de functie 'UNDO'. • U kunt ook het toetsenbord gebruiken worden om de verplaatsingsafstand te bepalen, bv @1000,0. • In veel gevallen zullen het Base point en het Second Point via Object Snaps bepaald worden om de juiste verplaatsingsafstand te bepalen.
Roteren Het roteren van één of meerdere elementen uit de tekening. Het roteer commando houdt rekening met lynx en refs verbindingen. Na het activeren van de functie staat in de commandoregel: Select objects: Selecteer één of meer te bewerken elementen. Indien elementen via lynx en refs met elkaar zijn verbonden worden deze automatisch mee geselecteerd. Vervolgens staat in de commandoregel: Actie op totale selectie (J/N) <J>: Indien u deze vraag door het drukken van de RETURN toets met <J> beantwoordt, zullen alle gemarkeerde elementen worden bewerkt. Indien u achter de dubbele punt ingeeft , zal alleen het door u geselecteerde element worden bewerkt. Vervolgens staat in de commandoregel: Base point: U geeft nu aan wat het rotatiepunt is.
166
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000 Vervolgens staat in de commandoregel: /Reference: Wanneer u nu de muis beweegt zult u zien dat de geselecteerde elementen draaien om het opgegeven ‘base point’. U geeft nu aan wat de rotatiehoek is, door aanklikken van de gewenste hoek of door het intypen van de gewenste rotatiehoek. Alle gemarkeerde elementen worden over het aangewezen rotatiepunt volgens de aangegeven rotatiehoek geroteerd. OPMERKING • Mocht uw selectie niet goed zijn geweest dan kunt u de voorafgaande toestand weer terugkrijgen door de functie 'UNDO'. • Positief roteren is linksom
Spiegelen Het spiegelen van één of meerdere elementen uit de tekening. Het spiegel commando houdt rekening met lynx en refs verbindingen. Na het activeren van de functie staat in de commandoregel: Select objects: Selecteer één of meer te bewerken elementen. Indien elementen via lynx en refs met elkaar zijn verbonden worden deze automatisch mee geselecteerd. Vervolgens staat in de commandoregel: Actie op totale selectie (J/N) <J>: Indien u deze vraag door het drukken van de RETURN toets met <J> beantwoordt, zullen alle gemarkeerde elementen worden bewerkt. Indien u achter de dubbele punt ingeeft , zal alleen het door u geselecteerde element worden bewerkt. Vervolgens staat in de commandoregel: First point of mirror line: U geeft nu aan wat het eerste punt (startpunt) van de spiegellijn is. Vervolgens staat in de commandoregel: Second point: Wanneer u nu de muis beweegt zult u zien dat de geselecteerde elementen gespiegeld worden om de spiegellijn. U geeft nu aan wat het eindpunt van de spiegellijn is (dat kan ook numeriek). Vervolgens staat in de commandoregel: Delete old objects? U geeft nu aan of de originele elementen gewist dienen te worden. Indien u de oude elementen gewist moeten worden dan typt u achter de dubbele punt . Alle gemarkeerde elementen worden over de aangewezen spiegellijn gespiegeld. OPMERKING • Mocht uw selectie niet goed zijn geweest dan kunt u de voorafgaande toestand weer terugkrijgen door de functie 'UNDO'.
ALFA Development
167
Handleiding ALFA 2000
Scharnier Het roteren/spiegelen van een kozijn om eenvoudig de draairichting van het kozijn te bepalen. Na starten van het commando selecteert u het te spiegelen element,
Vervolgens kunt u met de kruisdraad aangeven waar het scharnierpunt ligt, hierna zal het block zodanig geroteerd worden dat het scharnier punt in de door u bepaalde richting ligt.
De routine gaat er vanuit dat bij aanmaken van het block het scharnier punt zich linksonder in het block bevind.
Kopiëren Het kopiëren van één of meerdere elementen uit de tekening. Het kopieer commando houdt rekening met lynx en refs verbindingen. Na het activeren van de functie staat in de commandoregel: Select objects: Selecteer één of meer te bewerken elementen. Indien elementen via lynx en refs met elkaar zijn verbonden worden deze automatisch mee geselecteerd. Vervolgens staat in de commandoregel: Actie op totale selectie (J/N) <J>: Indien u deze vraag door het drukken van de RETURN toets met <J> beantwoordt, zullen alle gemarkeerde elementen worden bewerkt. Indien u achter de dubbele punt ingeeft , zal alleen het door u geselecteerde element worden bewerkt. Vervolgens staat in de commandoregel: Base point or displacement: U geeft nu aan wat het basispunt (startpunt) van de verplaatsingsvector is. Vervolgens staat in de commandoregel: Second point or displacement: Wanneer u nu de muis beweegt zult u zien dat de geselecteerde elementen aan de kruisdraad hangen. U geeft nu aan wat het eindpunt van de verplaatsingsvector is. Alle gemarkeerde elementen worden over de aangewezen verplaatsingsvector gekopieerd 168
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000 OPMERKING • Mocht uw selectie niet goed zijn geweest dan kunt u de voorafgaande toestand weer terugkrij gen door de functie 'UNDO'. • U kunt ook het toetsenbord gebruiken om de verplaatsingsafstand te bepalen, bv @1000,0. • In veel gevallen zullen het Base Point en het Second Point via Object Snaps bepaald worden om de juiste verplaatsingsafstand vast te stellen.
Kopiëren/Roteren Het achtereen volgens kopiëren en roteren van één of meerdere elementen uit de tekening. Het kopiëren/roteren commando houdt rekening met lynx en refs verbindingen. Na het activeren van de functie staat in de commandoregel: Select objects: Selecteer één of meer te bewerken elementen. Indien elementen via lynx en refs met elkaar zijn verbonden worden deze automatisch mee geselecteerd. Vervolgens staat in de commandoregel: Actie op totale selectie (J/N) <J>: Indien u deze vraag door het drukken van de RETURN toets met <J> beantwoordt, zullen alle gemarkeerde elementen worden bewerkt. Indien u achter de dubbele punt ingeeft , zal alleen het door u geselecteerde element worden bewerkt. Vervolgens staat in de commandoregel: Base point: U geeft nu aan wat het basispunt (startpunt) van de verplaatsingsvector is. Vervolgens staat in de commandoregel: Second point or displacement: (Afbreken: Ctrl C of ESC):. Wanneer u nu de muis beweegt zult u zien dat de geselecteerde elementen aan de kruisdraad hangen. U geeft nu aan wat het eindpunt van de verplaatsingsvector is. De geselecteerde elementen worden over de aangewezen afstand gekopieerd Vervolgens staat in de commandoregel: Base point: U geeft nu aan wat het rotatiepunt is waar de elementen om geroteerd zullen worden. Vervolgens staat in de commandoregel: /Reference: Wanneer u nu de muis beweegt zult u zien dat de geselecteerde elementen geroteerd worden rond het basispunt. U geeft nu aan wat de rotatie hoek is door het aanklikken van de gewenste hoek of door het intypen van de gewenste rotatiehoek. Alle gemarkeerde elementen worden over het aangewezen rotatiepunt volgens de aangegeven rotatiehoek geroteerd. OPMERKING • Mocht uw selectie niet goed zijn geweest dan kunt u de gekopieerde informatie wissen door de functie 'UNDO'.
ALFA Development
169
Handleiding ALFA 2000
Kopiëren/Invoegen Het kopiëren van één maatvast block uit de tekening naar één of meerder posities in rekbare blocks, waarbij dit maatvast block direkt in het rekbare block zal worden ingevoegd. Na het activeren van de functie staat in de commandoregel: Select object: Selecteer het maatvaste block dat u wenst te kopiëren Vervolgens staat in de commandoregel: Plaatsingspunt: U geeft nu aan wat het plaatsingspunt van het in te voegen block is (het block hangt reeds aan de kruisdraad) Vervolgens staat in de commandoregel: Rotatie <0.0>:. Geef hier de gewenste hoek in door met de kruisdraad naar het gewenste eindpunt te gaan of door het intypen van de gewenste rotatiehoek. Alle gemarkeerde elementen worden over het aangewezen rotatiepunt volgens de aangegeven rotatiehoek geroteerd en tevens ingevoegd. U kunt nu nog meer blocks kopiëren en invoegen, pas wanneer u éénmaal op de RECHTER muisknop klikt zal de functie afgebroken worden. OPMERKING • Mocht uw selectie niet goed zijn geweest dan kunt u de gekopieerde informatie wissen door de functie 'UNDO'. • Deze functie is met name handig indien u meerdere gelijke maatvaste blocks (bv. ramen) in een wand wenst te plaatsen. U plaatst dan slechts 1 block, de andere kunt u met deze functie dan kopiëren en tegelijkertijd invoegen.
2D Reeks Het in een reeks kopiëren van een aantal elementen, Het 2D reeks commando houdt rekening met lynx en refs verbindingen. Na het activeren van de functie staat in de commandoregel: Select objects: Selecteer één of meer te bewerken elementen. Indien elementen via lynx en refs met elkaar zijn verbonden worden deze automatisch mee geselecteerd. Vervolgens staat in de commandoregel: Actie op totale selectie (J/N) <J>: Indien u deze vraag door het drukken van de RETURN toets met <J> beantwoordt, zullen alle gemarkeerde elementen worden bewerkt. Indien u achter de dubbele punt ingeeft , zal alleen het door u geselecteerde element worden bewerkt. Vervolgens staat in de commandoregel: Rectangular or Polar array (R/P): U geeft nu aan of u de reeks cirkelvorming rond een punt (Polar) dient te zijn of als een aantal rijen en kolommen (Rectangular). 170
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Rectangular: Type voor een regelmatig rechthoekig raster van kopieën . Vervolgens staat in de commandoregel: Number of rows (---) <1>: U kunt nu het aantal rijen ingeven, bijvoorbeeld <3>+ RETURN. Vervolgens staat in de commandoregel: Number of columns (|||) <1>: U kunt nu het aantal kolommen ingeven, bijvoorbeeld <5>+ RETURN. Vervolgens staat in de commandoregel: Unit cell or distance between rows (---): U kunt nu de afstand voor de rijen ingeven, bijvoorbeeld <1000>+ RETURN ingeven. Deze afstand wordt bepaald vanaf het linker onderhoekpunt van het oude element (positief getal = naar boven kopiëren, negatief getal = naar beneden kopiëren). Vervolgens staat in de commandoregel: Distance between colums (|||): U kunt nu de afstand voor de kolommen ingeven, bijvoorbeeld <2000>+ RETURN ingeven. Deze afstand wordt bepaald vanaf het linker onderhoekpunt van het oude element (positief getal = naar rechts kopiëren, negatief getal = naar links kopiëren). De elementen worden in de aangegeven richtingen en aantallen gekopieerd.
Polar: Type voor een regelmatige cirkelvormige plaatsing van de kopieën . Vervolgens staat in de commandoregel: Center Point of array: Selecteer het centrum van cirkel waarop de kopieën geplaatst moeten worden. De straal wordt afgeleid van de afstand tot de te kopiëren elementen. Vervolgens staat in de commandoregel: Number of items: U kunt nu het aantal elementen voor de reeks invoeren, bijvoorbeeld <5>+ RETURN. Vervolgens staat in de commandoregel: Angle to fill (+=ccw, -=cw) <360>: U kunt nu aangeven welk cirkelsegment beschreven dient te worden, bijvoorbeeld <90>+ RETURN (een positief getal roteert tégen de klok in, een negatief getal met de klok mee). Vervolgens verschijnt in de commandoregel: Rotate objects as they are copied? U kunt nu aangeven of de elementen geroteerd dienen te worden (ze worden dus in de richting van het aangegeven centrum gericht). Beantwoord deze vraag met (Y)es of (N)o, bijvoorbeeld + RETURN. De elementen worden onder de aangegeven rotatiehoek, het aangegeven centrum en de aangegeven aantallen gekopieerd ALFA Development
171
Handleiding ALFA 2000 OPMERKING Mocht uw selectie niet goed zijn geweest dan kunt u de gekopieerde informatie wissen door de functie 'UNDO'.
3D Reeks Het kopiëren in een reeks van één of meerdere elementen uit de tekening, eventueel in de derde dimensie. Na het activeren van de functie staat in de commandoregel: Select objects: Selecteer één of meer te bewerken elementen. Indien elementen via lynx en refs met elkaar zijn verbonden worden deze automatisch mee geselecteerd. Vervolgens staat in de commandoregel: Actie op totale selectie (J/N) <J>: Indien u deze vraag door het drukken van de RETURN toets met <J> beantwoordt, zullen alle gemarkeerde elementen worden bewerkt. Indien u achter de dubbele punt ingeeft , zal alleen het door u geselecteerde element worden bewerkt. Vervolgens staat in de commandoregel: Rectangular or Polar array (R/P): U geeft nu aan of de reeks vanuit het eerste element wil starten (Rectangular) of vanuit een voorgedefinieerd punt (Polar).
Rectangular: Type voor een regelmatig rechthoekig raster van kopieën . Vervolgens staat in de commandoregel: Number of rows (---) <1>: U kunt nu het aantal rijen ingeven, bijvoorbeeld <3>+ RETURN. Vervolgens staat in de commandoregel: Number of columns (|||) <1>: U kunt nu het aantal kolommen ingeven, bijvoorbeeld <5>+ RETURN. Vervolgens staat in de commandoregel: Number of levels (...) <1>: U kunt nu het aantal lagen (in de derde dimensie) aangeven, bijvoorbeeld <2>+ RETURN. Vervolgens staat in de commandoregel: Distance between rows (---): U kunt nu de afstand voor de rijen ingeven, bijvoorbeeld <1000>+ RETURN ingeven. Deze afstand wordt bepaald vanaf het linker onderhoekpunt van het oude element (positief getal = naar boven kopiëren, negatief getal = naar beneden kopiëren).
172
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000 Vervolgens staat in de commandoregel: Distance between colums (|||): U kunt nu de afstand voor de kolommen ingeven, bijvoorbeeld <2000>+ RETURN ingeven. Deze afstand wordt bepaald vanaf het linker onderhoekpunt van het oude element (positief getal = naar rechts kopiëren, negatief getal = naar links kopiëren). Vervolgens staat in de commandoregel: Distance between levels (|||): U kunt nu de afstand tussen de elementen in 3D ingeven, bijvoorbeeld <2600>+ RETURN ingeven. De elementen worden in de aangegeven richtingen en aantallen gekopieerd.
Polar: Type bijvoorbeeld achter de dubbele punt + RETURN. Vervolgens staat in de commandoregel: Number of items: U kunt nu het aantal elementen voor de reeks invoeren, bijvoorbeeld <5>+ RETURN. Vervolgens staat in de commandoregel: Angle to fill <360>: U kunt nu aangeven welk cirkelsegment beschreven dient te worden, bijvoorbeeld <90>+ RETURN (een positief getal roteert tégen de klok in, een negatief getal met de klok mee). Vervolgens verschijnt in de commandoregel: Rotate objects as they are copied? U kunt nu aangeven of de elementen geroteerd dienen te worden (ze worden dus in de richting van het aangegeven centrum gericht). Beantwoord deze vraag met (Y)es of (N)o, bijvoorbeeld + RETURN. Vervolgens verschijnt in de commandoregel: Center Point of array: U geeft nu aan wat het centrum van de reeks gaat worden. Wijs met de muis in de tekening het centrumpunt aan en klik éénmaal op de LINKER muisknop. Vervolgens staat in de commandoregel: Second point on axis of rotation: Het eerste centerpoint is nu door een rubberbandje verbonden met de kruisdraad. Wijs in de tekening het tweede punt op de rotatie-as aan en klik éénmaal op de LINKER muisknop. De elementen worden onder de aangegeven rotatiehoek, het aangegeven centrum en de aangegeven aantallen gekopieerd. OPMERKING • Mocht uw selectie niet goed zijn geweest dan kunt u de gekopieerde informatie wissen door de functie 'UNDO'.
ALFA Development
173
Handleiding ALFA 2000
Verdeel Hiermee kan een block, zoals bijvoorbeeld een armatuur over een bepaalde ruimte verdeeld worden.
Het geselecteerde symbool kan rond of rechthoekig in een ruimte worden verdeeld. Kies de gewenste verdeling of verdeelmethode in het menu. De afbeelding in de linkerzijde van het menu geeft weer hoe de symbolen worden geplaatst. Let op de nummering van de selectie punten van de ruimte. Deze volgorde is bepalend voor een correcte verdeling van de symbolen. Na het selecteren van OK knop moet u de hoekpunten van de ruimte aangeven. Vervolgens wordt gevraagd om het symbool onder de juiste hoek in de tekening te plaatsen. Pas daarna worden de symbolen verdeeld in de door u gedefinieerde ruimte. De attributen van geplaatste armaturen worden automatisch horizontaal geroteerd. De verdeel gegevens worden in een VERDEEL.INI in de projectdirectory opgeslagen.
174
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Een renvooi plaatsen in de tekening ALFA Development
175
Handleiding ALFA 2000 Doelstelling: Het programma renvooi biedt meerdere toepassing mogelijkheden: 1. 2. 3. 4.
Aanmaken van een renvooi in de bouwkundige tekening. Ondersteuning voor het maken van Elektra tekeningen Het aanleggen van een armatuurcodelijst per tekening. Kopiëren van een armatuurcodelijst naar een andere tekening.
Werkwijze in het kort: a) Stel een lijst met symbolen samen in de renvooilijst. Per tekening kan een aparte renvooilijst worden aangemaakt. b) De elementen in de renvooilijst kunnen met de knoppen [Block] en [Verdeel…] in de tekening worden geplaatst. Voor elektra symbolen die op deze wijze worden geplaatst, zal automatisch de Armatuurcode uit de renvooilijst worden ingevuld. c) Na het plaatsen van de symbolen in de tekening kan er uiteindelijk een renvooilijst worden geplaatst in de tekening. Voor het plaatsen van het renvooi, moet alleen de locatie van de linkerbovenhoek van het renvooi worden aangegeven in de tekening. Opmerking: In het renvooi die in de tekening wordt geplaatst, worden alleen de symbolen geplaatst, die zowel in de tekening als in de renvooilijst voorkomen. In de volgende hoofdstukken wordt de functionaliteit van het renvooi en de elektra functies stapsgewijs toegelicht aan de hand van voorbeelden.
Voorbeeld De Elektra toolbar Plaats voordat u begint de toolbar ALFA_ELEKTRA op het scherm.
Oproepen van de elektra toolbar. Aanmaken van een renvooilijst Maak een tekening. Activeer het programma renvooi in het menu Tekenen.
176
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Een block of symbool toevoegen aan de renvooilijst. Selecteer de knop [Selecteer <] in het renvooimenu en selecteer een symbool of block in de tekening. Het programma zoekt de blockomschrijving op en zal deze in het menu weergeven. Opmerking: Alle gegevens in de renvooilijst blijven behouden na het selecteren van de [Ok]. De renvooigegevens worden opgeslagen in de project directory onder de naam ARMATUUR.INI.
Wijzigen van de renvooi omschrijving De standaard renvooi omschrijving kan op elk moment worden gewijzigd, om de juiste tekst in het renvooi weer te geven.
Wijzigen van de renvooi omschrijving. Selecteer in de omschrijvinglijst de omschrijving die moet worden gewijzigd. Onder het menu verschijnt in de editveld de geselecteerde omschrijving. Klik met de muis in dit editveld en wijzig de tekst. Klik vervolgens op de [Wijzig] knop om de wijziging door te voeren.
Ondersteuning voor het maken van elektra tekening De elektra tekenaar kan de renvooilijst gebruiken voor het maken van de elektra tekeningen. Na het klikken op de knop [Bibliotheek…] of de afbeelding boven de bibliotheek knop kan er worden gekozen uit de bibliotheek met elektra symbolen.
ALFA Development
177
Handleiding ALFA 2000
Selecteren van elementen uit de bibliotheek Selecteer in de lijst met bibliotheeknamen de bijvoorbeeld de groep 6310 Armaturen. Waarna de Armaturen bibliotheek wordt weergegeven.
Selecteer een element uit de bibliotheek Klik op een afbeelding van een armatuur en selecteer vervolgens de [Ok] knop. Het gekozen symbool wordt weer gegeven in het menu Selecteer block. Selecteer opnieuw de [Ok] knop om terug te keren in het menu Renvooi lijst. Als een elektra symbool wordt geselecteerd die is aangemeld in het bestand ARMLEN.INI, zal in de renvooilijst automatisch een armatuurcode worden ingevuld. Met behulp van de knop [Wijzig] kan de armatuurcode worden gewijzigd. Als u een armatuurcode invult die al is vergeven, zal er door het renvooiprogramma automatisch een unieke code worden aangemaakt.
Plaats een symbool uit de renvooilijst in de tekening Klik in de renvooilijst op een te plaatsen symbool. 178
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000 Klik vervolgens op de knop [Block] om het symbool te plaatsen in de tekening. Als u een symbool plaatst, waarvan de armatuurcode in de renvooilijst wordt getoond, zal de deze als attribuutwaarde bij het block worden ingevuld.
De armatuurcode uit de lijst wordt automatisch ingevuld. Opmerking: De bibliotheekopties die onder de [Bibliotheek …] zitten, kunnen worden gewijzigd. Door de bibliotheken te veranderen in het bestand Alfa\Data\ARMLEN.INI. De Symbolen in de onderstaande tabel worden automatisch verschaalt. De lengte > 0 in de tabel geeft aan dat een symbool altijd deze lengte krijgt. Voor alle symbolen in de tabel zal de attribuut E=CODE automatisch worden ingevuld. Blocknaam S060324S060325S060326S060327S060328S060329S060330S060331S060332S060333S060030S060031S060032S060168S060335S060336S060337S060338S060339S060340-
Lengte 800 630 630 1200 1500 800 630 630 1200 1500 1500 800 800 630 0 0 0 0 0 0
Omschrijving Licht Pl Tl 18W/8W Tl 36W Tl 58W Licht Pl Tl 18W/8W Tl 36W Tl 58w Tl 36W Tl 18W Tl 8W Noodlicht Nooduit Nooduit Nooduit Nooduit Nooduit Nooduit ALFA Development
179
Handleiding ALFA 2000 S060341S060342S060343-
0 0 0
Nooduit Nooduit Nooduit
De symbolen verdelen in een ruimte met de verdeel functie Met de verdeel knop kunt u een geselecteerd symbool uit de renvooilijst gaan verdelen in een ruimte. Na het selecteren van de knop [Verdeel…] verschijnt het volgende dialoogmenu.
Verdeel Rechthoekig Symbolen kunnen worden verdeeld binnen een rechthoekige of een ronde ruimte.
Verdeel: Rond In het totaal zijn er 10 verdeelmethoden te selecteren. Selecteer als verdeling de optie Rechthoekig en voor de methode de optie 1/2. Vul afhankelijk van de verdeelmethode de juiste aantallen of breedtes in voor de rijen en kolommen Klik op de [Ok] knop om de ruimte te definiëren Selecteer voor een rechthoekige ruimte de drie hoekpunten 1, 2 en 3 om de ruimte te definiëren
180
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Na het selecteren van de hoekpunten van de ruimte, kunt u de plaatsingshoek van het symbool nog opgeven. Selecteer de knop [Renvooi] om een renvooi in de tekening te plaatsen. Selecteer een punt voor de locatie van de linkerbovenhoek van het renvooi.
Een voorbeeld van een renvooi. De afstanden tossen de elementen kunnen worden ingeregeld. Het renvooiprogramma, plaatst de symbolen zodanig, dat overlapping van de symbolen wordt voorkomen. Ook bouwdelen als wanden kunnen t.b.v. de materiaalaanduiding in een 'bouwkundig' renvooi worden opgenomen.
Attributen bewerken Voor het verplaatsen of bewerken van attribuut waarden voor meerdere blokken in een keer, kunt u gebruik maken van de volgende functies. Knop Naam Omschrijving Attribute Horizontaal Roteer een of meer geselecteerde attributen horizontaal. Verplaats attributen Attribuut Edit
Verplaats een of meerdere attributen met een zelfde afstand. Verander de inhoud of zichtbaarheid van een of meer attributen.
Offset Het maken van een kopie van het geselecteerde element, zodanig dat de lijnen van de kopie de opgegeven afstand tot het origineel hebben. Na het activeren van de functie staat in de commandoregel: Select object to offset: Selecteer het betreffende element in de tekening.
ALFA Development
181
Handleiding ALFA 2000 Vervolgens staat in de commandoregel: Offset distance or Through : Geef numeriek aan wat de offsetafstand bedraagt bijvoorbeeld <1000>+ RETURN. Vervolgens staat in de commandoregel: Side to offset? U kunt nu aangeven aan welke kant van het element het duplikaat getekend dient te worden. OF Geef met de muis het offsetpunt aan in de tekening aan (Through Point:) en klik één maal op de LINKER muisknop. U kunt nu nogmaals een element selecteren of de functie afbreken. OPMERKING • De offsetafstand is van tevoren in te stellen met het commando Offset Afstand.
Oprekken Het oprekken (en/of inkorten) van lijnen en rekbare blocks Het oprek commando houdt rekening met lynx en refs verbindingen. Na het activeren van de functie staat in de commandoregel: Eerste hoek: Selecteer via een crossing één of meer op te rekken elementen. Base point: Selecteer een punt van waaraf afstand en richting van de oprekactie worden gemeten. Vervolgens staat in de commandoregel: Vector: Bepaal afstand en richting van de oprek actie door een tweede punt te selecteren. Alle punten die onderdeel van de selectieset zijn, worden over de aangegeven verplaatsingsvector opgerekt. Indien u bij het selecteren een kozijn in een wand hebt geselecteerd verschijnt er de vraag: Sleep element in wand :. U kunt hier op de als boven omschreven wijze een plaatsingspunt en een vector ingeven. Indien u een S in typt kunt u het kozijn verslepen in de lengte richting van de wand en een plaats opgeven. Ook kunt u bij het verslepen kiezen voor de richting waarin opgerekt moet worden en vervolgens numeriek de afstand opgeven. Het stretch commando is nu oprekken. Echter er kunnen problemen ontstaan bij MVIEW’s, ARC’s en raster. Hier voor kan het .stretch (punt stretch) commando gebruikt worden. Daarmee wordt het originele AutoCAD stretch commando opgestart. LET OP. Het gebruik van het .STRETCH commando binnen ALFA wordt sterk
afgeraden.
182
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000 OPMERKING • Punten, die onderdeel zijn van bijvoorbeeld een polylijn en NIET in de crossing liggen, blijven op dezelfde plaats liggen. In een dergelijk geval zullen de lijnen opgerekt worden: punten die niet in de crossing liggen blijven op hun oude plaats, terwijl punten die wel in de crossing lagen over de verplaatsingsvector verplaatst worden waardoor de lijn oprekt. • Bij het oprekken van wanden zal deze kompleet met arcering opgerekt worden. U kunt eventueel ook NEGATIEF oprekken: wanden inkorten door het opgeven van een negatieve verplaatsingsvector ten opzichte van de wandrichting. Bij het oprekken van wanden dient men erop bedacht te zijn dat het op te rekken uiteinde van de op te rekken wand zich in de crossing bevindt. • U kunt ook achter de tekst 'Verplaatsingsvector:' de vector numeriek intypen, bijvoorbeeld <@1000,0>+ RETURN • Deze functie is zeer geschikt om een kozijn binnen een wand te verplaatsen. Men dient er voor te zorgen dat het volledige kozijn in de selectieset wordt opgenomen. In dat geval zijn ook de controlpoints van de aangrenzende rekbare blocks in de selectieset opgenomen waardoor het ene stuk wand opgerekt zal worden en het andere stuk wand ingekort zal worden. • Maatvaste blocks worden niet opgerekt, hooguit verplaatst.
Verschalen Het verschalen van één of meerdere elementen uit de tekening. Na het activeren van de functie staat in de commandoregel: Select objects: Selecteer één of meer te bewerken elementen. Indien elementen via lynx en refs met elkaar zijn verbonden worden deze automatisch mee geselecteerd. Vervolgens staat in de commandoregel: Actie op totale selectie (J/N) <J>: Indien u deze vraag door het drukken van de RETURN toets met <J> beantwoordt, zullen alle gemarkeerde elementen worden bewerkt. Indien u achter de dubbele punt ingeeft , zal alleen het door u geselecteerde element worden bewerkt. Vervolgens staat in de commandoregel: Base point: U geeft nu aan wat het basispunt is van waaruit de verschaling wordt gemeten. Dit punt blijft op zijn plaats. Vervolgens staat in de commandoregel: <Scale factor>/Reference: Wanneer u nu de muis beweegt zult u zien dat de geselecteerde elementen gestippeld op hun plaats blijven terwijl een kopie van de elementen via een lijn verbonden is met het basispunt. U geeft nu aan wat het eindpunt van de verschaling is. Dit kan door OF: Het ingeven van de gewenste verschalingsfactor. Type achter de dubbele punt de gewenste verschalingsfactor in, bijvoorbeeld <2>+ RETURN of <0.5>+ RETURN. Of door het aanklikken van het tweede verschalingspunt. De afstand in millimeters wordt als verschalingsfactor gebruikt waardoor men al zeer snel grote verschalingsfactoren ingeeft.
ALFA Development
183
Handleiding ALFA 2000 Alle gemarkeerde elementen worden over het aangewezen punt of de ingegeven verschalingsfactor verschaald. OPMERKING • Mocht uw selectie niet goed zijn geweest dan kunt u de verschaalde informatie terugkrijgen door de functie 'UNDO'. • Voor het verschalen van blocks dient de functie blockedit gebruikt te worden. • De X- en Y-schaal van symboolblocks worden ingesteld door de ALFA variabele symboolschaal.
Verlengen Het verlengen of verkorten van één of meerdere rekbare blocks tot een van tevoren gekozen begrenzingen. Na het activeren van de functie staat in de commandoregel: Selecteer begrenzing(en): Select objects: Selecteer één of meer begrenzingslijnen, dit kunnen behalve lijnen ook wandblocks en/of maatvaste blocks zijn. Vervolgens staat in de commandoregel: Selecteer object om te verlengen: Selecteer de wandzijde die verlengt of ingekort moet worden. Indien u meerdere begrenzingen heeft geselecteerd die voor deze wand kunnen gelden worden de verschillende begrenzingen ’gehighlight’ en verschijnt de vraag: Klik links voor volgende element, rechts voor bevestigen. Op deze wijze kunt u door de lijnen gaan tot u de lijn heeft die als begrenzing dient en op de RECHTER muisknop klikken. U kunt nu nogmaals een element selecteren om te verlengen of de functie afbreken door éénmaal op de RECHTER muisknop te klikken. Hieronder is een overzicht van mogelijke bewerkingen en resultaten te zien.
184
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000 OPMERKING • Alleen rekbare blocks zijn te verlengen. Zowel tot aan lijnen als tot aan de begrenzing van andere rekbare blocks. • Voor het verlengen van lijnen dient men het commando 'EXTEND' in te typen.
Afknippen Met het TRIM (Afknippen) commando kunt u objecten in een tekening trimmen, dat wil zeggen zodanig verkorten, dat ze precies eindigen op een "cutting edge", die wordt gedefinieerd door een of meerdere andere objecten in de tekening. Na activeren van het commando staat op de commando regel: Command: TRIM Select cutting edge(s)... Select objects: Lijnen, bogen, cirkels en 2D polylijnen (hartlijn van polylijn) kunnen dienen als cutting edge, ofwel snijrand. De geselecteerde snijranden worden gemarkeerd, en zullen deze highlight gedurende de rest van het TRIM commando behouden. Als volgende verschijnt de prompt: <Select object to trim>/Undo: Selecteer de objecten die moeten worden getrimd door te klikken op het gedeelte dat moet worden verwijderd. De Undo optie maakt de meest recente verandering ongedaan, hetgeen terug kan gaan tot aan de eerste verandering in het actuele TRIM commando. Druk op RETURN om het commando te besluiten. Lijnen, bogen, cirkels en open 2D polylijnen kunnen worden getrimd. Wanneer het aangeklikte punt tussen twee snijranden ligt, zal het gedeelte tussen de snijranden worden verwijderd. 2D Polylijnen worden getrimd op het kruispunt van de hartlijn met de snijrand. TRIM,Select objects: Lijnen, bogen, cirkels, en 2D polylijnen (hartlijn van polylijn) kunnen dienen als cutting edge, ofwel snijrand. De geselecteerde snijranden worden gemarkeerd, en zullen deze highlight gedurende de rest van het TRIM commando behouden.
Openen Het openbreken, door- of afknippen van een of meerdere rekbare blocks. Na het activeren van de functie staat in de commandoregel: Eerste punt: U kunt nu het eerste punt aangeven van waaruit de wand opengebroken dient te worden. Vervolgens staat in de commandoregel: Tweede punt: Alle wanden die de denkbeeldige selectielijn tussen de twee breekpunten kruisen worden door het open commando opengeknipt. Het wanddeel tussen de twee aangewezen punten wordt verwijderd.
ALFA Development
185
Handleiding ALFA 2000 OPMERKING • Deze functie werkt alleen met rekbare blocks (wanden). • Bouwknopen die via refs een verbindingen met elkaar hebben worden gecontroleerd en eventueel aangepast. • Wilt u bijvoorbeeld alleen het buitenspouwblad openen dan selecteert u de openbreekpunten iets buiten het buitenspouwblad, zodat het binnenspouwblad niet meer binnen de zoeknauwkeurigheid van het open-commando valt.
Breek Het openbreken, door- of afknippen van een lijnstuk. Na het activeren van de functie staat in de commandoregel: Select object: Selecteer de betreffende lijn, vervolgens staat in de commandoregel: Enter second point (or F for first point): U kunt nu het tweede punt aangeven. Tussen het eerste en tweede punt zal de lijn worden open gebroken. De lijn wordt tussen de twee aangewezen punten opengebroken. Indien u de eerste handeling alleen gebruikt heeft om de betreffende lijn aan te wijzen dan kunt u door het intypen van + RETURN alsnog het eerste 'openbreek' punt aangeven. Vervolgens staat in de commandoregel: Enter first point: Vervolgens dient u dan als hierboven beschreven het tweede punt in te geven. De lijn wordt tussen de twee aangewezen punten opengebroken. OPMERKING • Deze functie werkt alleen op lijnen, 2D polylijnen, cirkels en hoeken.
Velling Het aanbrengen van een velling (afschuining). Met CHAMFER kunt u de randen van twee geselecteerde snijdende lijnen (of polylineaire segmenten van een polylijn) afschuinen op een bepaalde afstand vanaf het snijpunt en verbindt de bewerkte lijnen met een nieuwe lijn. Er kunnen twee verschillende afschuiningafstanden worden ingesteld voor de twee lijnen. Deze instellingen worden in de tekening bewaard. Als de geselecteerde lijnen elkaar niet snijden, zal CHAMFER de lijnen verlengen tot het snijpunt en dan vervolgens de lijnen afschuinen zoals hierboven is beschreven. Met CHAMFER kunnen ook alle hoeken van een polylijn in een keer worden afgeschuind. Na het activeren van de functie staat in de commandoregel: Polyline/Distances/<Select first line>
Select first line Indien u gebruik maakt van de standaard keuze kunt nu de eerste lijn selecteren. Vervolgens staat in de commandoregel: Select second line: U kunt nu de tweede lijn selecteren. Op de hoek die de 2 lijnen zal een velling aangebracht worden. 186
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Polyline Indien u gebruik maakt van de keuze Polylijn verschijnt in de commandoregel: Select 2D polyline: U kunt nu een polylijn selecteren. Op de hoek(en) van de polylijn zal een velling aangebracht worden.
Distances Indien u gebruik maakt van de keuze Distances kunt u eventueel de vellingafstand invoeren. Er verschijnt nu in de commandoregel: Enter first chamfer distance <MAAT> Hier geeft u nu de gewenste vellingmaat VAN DE EERSTE LIJN aan vervolgens geeft u de gewenste vellingmaat VAN DE TWEEDE LIJN aan. OPMERKING • De vellingafstand kan vooraf ingesteld te worden in het menuveld VARIABEL, commando Velling Afstand. CHAMFERA is de vellingafstand voor de eerste lijn die u aanwijst, CHAMFERB de vellingafstand voor de tweede lijn. • Deze functie werkt niet op 3D polylijnen. • Indien de lijnen niet snijden zullen in eerste instantie de lijnen verlengd worden tot het snijpunt van (het verlengde van) de lijnen waarna de velling wordt aangebracht. • Als de vellingafstanden beide op 0 zijn ingesteld kan deze functie gebruikt worden om beide lijnen naar het snijpunt van (het verlengde van) de lijnen te verlengen.
Afronden Het afronden van twee snijdende lijnen. Na het activeren van de functie staat in de commandoregel: Polyline/Radius/<Select first object>
Select First object Indien u gebruik maakt van de standaard keuze <Select first object> kunt u de eerste lijn selecteren. Vervolgens staat in de commandoregel: Select second object: U kunt nu de tweede lijn selecteren. Op de hoek die de 2 lijnen zal een afronding aangebracht worden.
Polylijn Indien u gebruik maakt van de keuze Polylijn verschijnt in de commandoregel: Select 2D polyline: U kunt nu een polylijn selecteren. Op de hoek(en) van de polylijn zal een afronding aangebracht worden.
Radius Indien u gebruik maakt van de keuze Radius kunt u eventueel de afrondingsradius invoeren. Er verschijnt nu in de commandoregel: Enter fillet radius <MAAT> ALFA Development
187
Handleiding ALFA 2000 Hier geeft u nu de gewenste radius aan. Vervolgens verschijnt nu in de commandoregel: Command: U dient nu het commando opnieuw uit te voeren om met de nieuwe waarden te kunnen werken. OPMERKING • De afrondingsradius kan vooraf ingesteld worden in het menuveld VARIABEL, commando Afrondingsradius. • Deze functie werkt niet op 3D polylijnen. • Indien de lijnen niet snijden zullen in eerste instantie de lijnen verlengd worden tot het snijpunt waarna de afronding wordt aangebracht. • Als de straal op 0 is ingesteld kan deze functie gebruikt worden om beide lijnen naar het snijpunt van (het verlengde van) de lijnen te verlengen. • De functie werkt maar op één paar lijnen, ongeacht het aantal paren lijnen die geselecteerd zijn.
Lynx Commando Het maken, tonen of verwijderen van logische verbindingen (lynx) tussen bouwdelen. Bijvoorbeeld een wandcontactdoos of een trap aan een wand koppelen. Na het activeren van de functie staat in de commandoregel: Lynx [Spouwmaken/Tonen/Verwijderen/Maken]<Maken> :
Maken Met deze optie kunt u een logische verbinding leggen tussen 2 bouwdelen. Selecteer eerst het kind object en selecteer vervolgens het moeder object. Er verschijnt nu in de commandoregel: Selecteer 'kind object': Select object: Selecteer een element (bijvoorbeeld een wandcontactdoos) dat als 'kind object' dient. Vervolgens verschijnt in de commandoregel: Selecteer 'Moeder object' om aan te linken: Select object: Selecteer conform één van de beschreven selectiemethoden het element waaraan gekoppeld moet worden (bijvoorbeeld de wand).
Spouwmaken Indien u gebruik maakt van de keuze Spouwmaken kunt u rekbare blocks koppelen tot een spouwmuur. Deze optie is vooral bedoeld om na een conversie van ALFA 1.41 naar ALFA 2.x, bestaande spouwwanden om te vormen naar de ALFA 2.x methodiek. Er verschijnt nu in de commandoregel: Eerste punt hartlijn: Bepaal het begin en eindpunt van de hartlijn van de toekomstige spouwwand.
188
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000 Vervolgens staat in de commandoregel: Select objects: Selecteer één of meer wand elementen die onderdeel moeten gaan uitmaken van de spouwwand. Vervolgens zullen de geselecteerde elementen verbonden worden tot een door ALFA te herkennen spouwwand.
Tonen Indien u gebruik maakt van de keuze Tonen kunnen koppelingen zichtbaar worden gemaakt. Er verschijnt nu in de commandoregel: Select object: Selecteer een object in de tekening, indien dat object logisch verbonden is met andere elementen worden deze moeder- of kinderelementen achtereenvolgens gehighlight. Indien een object geen logische verbindingen heeft met andere objecten verschijnt de melding: Dit object heeft geen 'Kind ob ject(en)'.
Verwijderen Indien u gebruik maakt van de keuze Verwijderen kunt u logische verbindingen tussen elementen verwijderen. Er verschijnt nu in de commandoregel: Select objects: Selecteer conform één van de beschreven selectiemethoden één of meer elementen waarvan de logische verbindingen moeten worden verwijderd. OPMERKING • Bouwdelen worden door lynx als een groep beheerd. • Ook wanden kunnen met lynx als eenheid aan elkaar worden gekoppeld. • lynx bieden de mogelijkheid om bijvoorbeeld wanden en wandcontactdoos als een eenheid aan elkaar te koppelen. Indien de wand wordt verplaatst, zal de wandcontactdoos automatisch worden mee verplaatst. • Bij sommige acties zoals invoegen worden lynx vanzelf aangemaakt.
Refs Commando Het verwijderen of updaten van vormbepalende verbindingen tussen elementen. Refs zijn logische verbindingen tussen wanden onderling en verbindingen tussen wanden en ingevoegde elementen zoals kozijnen en kolommen. Na het activeren van de functie staat in de commandoregel: Refs [Verwijderen/Updaten] :
Verwijderen Indien u gebruik maakt van de keuze Verwijderen kunt u vormbepalende verbindingen tussen elementen verwijderen. Select objects: Selecteer twee of meer elementen waarvan de vormbepalende verbindingen moeten worden verwijderd. Alleen de refs tussen twee elementen die beide geselecteerd zijn worden verwijderd. Als u 1 wand selecteerd zullen er geen refs verwijderd worden. ALFA Development
189
Handleiding ALFA 2000
Updaten Indien u gebruik maakt van de default keuze kunt u vormbepalende verbindingen opnieuw laten doorrekenen indien de aansluiting niet correct wordt weergegeven. Er verschijnt nu in de commandoregel: Select objects: Selecteer één of meer elementen waarvan de vormbepalende verbindingen opnieuw moeten worden getekend. OPMERKING • Indien Edit commando's buiten ALFA omgebruikt worden (.move,.erase etc) kan het programma in sommige gevallen zelf niet meer herkennen of elementen correct worden weergegeven. Met een 'update' kunt u een element opnieuw laten doorrekenen en vervolgens opnieuw laten weergeven.
Invoegen Achteraf Het achteraf invoegen van een maatvast block in rekbare blocks, bijvoorbeeld een kozijn in een wand. Na het activeren van de functie staat in de commandoregel: Elementcode of ? voor overzicht en @ voor achteraf : @ Select objects: Selecteer het in te voegen block (het maatvaste block ligt uiteraard in de buurt van de een wandblock). Herhaal dit zolang totdat alle blocks geselecteerd zijn. Vervolgens worden alle geselecteerde blocks indien mogelijk ingevoegd en worden de wanden opengebroken. OPMERKING • Het 'Invoegen Block' commando is te combineren met alle OSNAP. • Of het block wordt ingevoegd hangt ook af van de variabele 'Zoek nauwkeurigheid' in ALFA variabelen. • Indien een block gekozen met een referentiehoogte welke onder of boven de wand ligt zal het niet worden ingevoegd. • In tegenstelling tot het commando 'Invoegen Block' uit het TEKENEN menu wordt bij dit commando het zogenaamde apestaartje '@' reeds ingevuld.
Weghalen Block Het weghalen van een block uit een rekbaar block waarbij de opening in het rekbare block gesloten wordt, bijvoorbeeld een kozijn uit een wand. Na het activeren van de functie staat in de commandoregel: Selecteer object om te verwijderen: Selecteer het te verwijderen block. Vervolgens staat in de commandoregel: Juiste block ? <Ja>/Nee: U kunt nu aangeven of u het juiste block geselecteerd heeft, standaard is reeds 'Ja' geselecteerd.
190
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000 In de volgende afbeelding is het verschil tussen wissen en weghalen weergegeven.
De linker deur is met het commando wissen verwijderd, er blijft dan een gat over. De rechter deur is met het commando weghalen verwijderd, de wand wordt dan weer gesloten. OPMERKING • Deze functie is niet te verwarren met de functie 'wissen' aangezien de functie veel krachtiger is. Wanneer een block (bijvoorbeeld een kozijn) ingeklemd zit tussen een ander block (een wand), dan zal het aangewezen block (het kozijn) verwijderd worden en de wand zal weer in haar oorspronkelijke gedaante (één gesloten wand) getekend worden. • Bij het weghalen van het block dienen links en rechts van het weg te halen block dezelfde wandsoorten te staan aangezien alleen in een dergelijk geval de wand(en) tot 1 geheel gevormd kan worden.
T-Aansluiting Het oplossen (opschonen) van een bouwknoop. Het materiaal en de dikte mogen verschillend zijn. Na het activeren van de functie staat in de commandoregel: Eerste hoek: Selecteer via een crossing de aan te sluiten elementen. Afhankelijk van het materiaal en de dikte van de binnenwand en het binnenspouwblad zal de wand verschillend worden aangesloten. De mogelijkheden zijn: • koud aangesloten worden • 'ingezet' worden • 'versmolten' worden. Indien 2 (spouw) wanden in elkaars verlengde liggen en van hetzelfde materiaal zijn en gelijke dikte worden de wanden versmolten tot 1 wand (de zogenaamde ‘heal’ functie). LET OP Kies de elementen zodanig dat daarin de volgende elementen vallen: het uiteinde van de aan te sluiten (binnen)wand het binnenspouwblad of het buitenspouwblad.
ALFA Development
191
Handleiding ALFA 2000
OPMERKING • Er kan per keer één bouwknoop opgeschoond worden. • Deze functie maakt indien mogelijk nieuwe refs verbinding aan. • Voor het maken van een aansluiting met meer dan drie wanden dient het commando kruising. • De wanden worden aangesloten volgens de voorrang die gedefinieerd is in de voorrangtabel • Het is mogelijk de openbreek prioriteiten om te draaien.
Hoek Oplossing Het genereren van een hoekoplossing tussen 2 wanden of het sluiten van wandopeningen. Na het activeren van de functie staat in de commandoregel: Eerste hoek: Selecteer via een crossing de elementen waar tussen een hoekoplossing gemaakt dient te worden. Er wordt een hoekoplossing gegenereerd tussen beide wanden. Daarbij worden wanden zonodig ingekort of opgerekt. In de onderstaande afbeelding is de stand van zaken vóór en ná het genereren van een hoekoplossing aangegeven.
192
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000 OPMERKING • Er dient een snijpunt te zijn in het verlengde van de wanden, parallel lopende wanden kunnen uiteraard niet opgeschoond worden! • Een wandopening kan worden gesloten, indien de wanden in elkaars verlengde liggen. Zijn deze van hetzelfde materiaal en dikte, dan worden de twee wanden vervangen door één nieuwe wand. Zijn de wanden van verschillend materiaal of dikte, dan worden beide wanden verlengd tot het midden van de wandopening. • Deze functie maakt indien mogelijk nieuwe refs verbinding aan. • Er kan per keer één bouwknoop opgeschoond worden. • De wanden worden aangesloten volgens de voorrang die gedefinieerd is in de voorrangtabel
Kruising Het opschonen van een kruising tussen 2 of meer wanden waarvan het materiaal en de dikte verschillend mogen zijn. Na activeren van het commando zal in de commandoregel verschijnen: Eerste hoek: Selecteer via een crossing alle elementen waarmee een kruising gemaakt dient te worden. Er wordt een kruising gegenereerd tussen de wanden.
OPMERKING • Er kan per keer één bouwknoop opgeschoond worden. • Maakt indien mogelijk nieuwe refs verbinding aan. • Zie ook het schema voor aansluitingen in het voorwoord van deze handleiding. • De wanden worden aangesloten volgens de voorrang die gedefinieerd is in de voorrangtabel
ALFA Development
193
Handleiding ALFA 2000
Borstwering Als 3D wanden die opgebroken zijn door kozijnen, ontstaan boven en onder openingen, deze moeten opgevuld worden. Dat kan gedaan worden door borstwering. Na activeren van het commando Borstwering staat in de commandoregel: Select objects: Selecteer een of meerdere kozijnen. De geselecteerde blocks en de ernaast liggende blocks worden nu nagelopen op hun hoogtes. Heeft u bijvoorbeeld een kozijn van 1000 mm. hoogte op een hoogte van 1200 mm. geplaatst in een wand van 2700 mm. hoog dan zal onder het kozijn een wandblock geplaatst worden van 0 tot 1200 mm. en boven het kozijn van 2200 tot 2700 mm. De borstwering is alleen zichtbaar in fase 4 (3D representatie). Indien een kozijn reeds borstwering blocks heeft, worden de oude verwijderd en worden er nieuwe geplaatst naar de huidige situatie. Deze functie is dus ook te gebruiken voor het 'up to date' brengen van bestaande borstweringen. OPMERKING • De duur van deze routine kan aanzienlijk verkort worden door achter elkaar ALLE kozijnen te wijzigen. • Deze functie werkt alleen in bovenaanzicht, staat men niet in bovenaanzicht, maar bijvoorbeeld in isometrie, dan dient men het commando Plattegrond te selecteren (schermmenu). • Indien de zichtbaarheid van een borstwering niet correct wordt weergegeven, kunt u dit herstellen met het REFS commando (...). • Dit commando werkt uitsluitend op rechthoekige kozijnvormen en niet op bijvoorbeeld melkmeisjes of scheve kozijnen.
Block Edit Het wijzigen van de eigenschappen (naam, lengte, referentiehoogte, hoogte e.d.) van een reeds geplaatst block. U kunt één of meerdere blocks wijzigen door deze te selecteren. Heeft u één block geselecteerd dan verschijnt een dialoogbox speciaal voor symbool-, maatvaste of een rekbaar block: Afhankelijk van het block of element type zal er een verschillende dialoogbox verschijnen, een deel hebben ze echter allemaal gemeen en dat is het algemene deel:
Hier kunt u naam en laag aanpassen. Hier kunt u uit de bibliotheken een blocknaam kiezen. Hier kunt u de naam van een reeds geplaatst element uit de tekening selecteren. Hier kunt u een laag uit een overzicht van de Nl-Sfb coderingen halen. Hier kunt u de laag van een reeds geplaatst element uit de tekening selecteren. 194
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Symboolblock Selecteert u een Symbool dan verschijnt de hieronder afgebeelde dialoogbox.
U kunt nu eventueel het block vervangen, plaatsingslaag, de schaal of de rotatiehoek wijzigen door in het betreffende hokje een andere waarde in te vullen. Selecteert u een maatvast block dan verschijnt de hieronder afgebeelde dialoogbox.
Maatvastblock
U kunt nu eventueel het block vervangen, referentiehoogte, elementhoogte, plaatsingslaag, de X- of Y-schaal of de rotatiehoek wijzigen door in het betreffende hokje een andere waarde in te vullen. Indien u een maatvast block selecteert dat gemaakt is met een van de parametrische modules dan zal er extra informatie in de dialoog staan en is er een button waarmee de module gestart kan worden.
ALFA Development
195
Handleiding ALFA 2000
Wandblock Selecteert u een wandblock dan verschijnt de hieronder afgebeelde dialoogbox.
U kunt nu eventueel het block vervangen, referentiehoogte, elementhoogte (van de beide eindpunten) of de plaatsingslaag wijzigen door in het betreffende hokje een andere waarde in te vullen. Tevens kunt u hier aangeven of het betreffende element alleen in 3D zichtbaar moet zijn en kunt u boven-, onderzijde uit zetten voor het stapelen van wanden. Ook kunt u hier de linker en/of rechter zijde uitzetten indien wanden tegen elkaar aangeplaatst worden door punt1 en/of punt2 uit te zetten. Indien u op de OK-button klikt worden alle gewenste wijzigingen op het block uitgevoerd.
Meerdere Blocks Indien u meerdere blocks heeft geselecteerd dan verschijnt de onderstaande dialoogbox:
U wordt nu in de gelegenheid gesteld aan te geven of de nog door te voeren wijzigingen globaal of lokaal doorgevoerd dienen te worden.
Globaal Dit betekent dat de wijzigingen op ALLE geselecteerde blocks effect hebben. De dialoogbox Edit Block: zal ook dan verschijnen, de waarden zijn dan echter niet ingevuld.
196
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
U kunt nu een waarde bij één van de onderdelen ingeven die voor alle geselecteerde blocks gewijzigd moet worden naar de ingevoerde waarde, b.v. referentiehoogte om alle geselecteerde blocks op dezelfde hoogte te plaatsen. Deze wijziging wordt vervolgens op alle geselecteerde blocks uitgevoerd.
Lokaal Kiest u voor lokaal dan kan ieder block afzonderlijk gewijzigd worden. De dialoogbox Edit Block: zal dan voor ieder afzonderlijk block (die in de tekening op zal lichten) verschijnen. Voor elk block afzonderlijk worden dan de instellingen weergegeven waarbij één of meer instellingen aangepast kunnen worden. Vervolgens worden alle gewenste wijzigingen op het (de) block(s) uitgevoerd. OPMERKING • Door een andere code in te typen kan men een block door een ander block vervangen. • Het is sterk aan te raden blocks door gelijksoortige blocks te laten vervangen als men van block(s) wisselt. Maatvaste blocks door andere maatvaste blocks, rekbare blocks door andere rekbare blocks en symboolblocks door symboolblocks. • Dit commando werkt uitsluitend op blocks. Als zich lijnen in de selectieset bevinden zal ALFA overgaan naar het Change commando en is het niet meer mogelijk de resterende blocks nog met dit commando te wijzigen. • Dit commando leent zich uitstekend om een block wat niet helemaal horizontaal of verticaal staat alsnog horizontaal of verticaal te plaatsen door achter rotatie de gewenste hoek in te vullen. • Door bij een maatvast block de Y-schaal op -1 of 1 in te stellen kan men een block achteraf om lengte-as (Y-as) spiegelen of niet spiegelen. • De X- en Y-schaal van symboolblocks wordt ingesteld door de symboolschaal. Met het commando Vervang Blocks kan men alle blocks van een bepaalde code door een ander block vervangen.
ALFA Development
197
Handleiding ALFA 2000
Label Edit Het veranderen van de attributen die aan een block gekoppeld zijn. Na het activeren van de functie staat in de commandoregel: Selecteer block: Selecteer nu het block in de tekening waarvan u de waarden van attributen wilt wijzigen. Vervolgens verschijnt onderstaande dialoogbox:
Indien de inhoud naar wens veranderd is sluit u af door op de OK button te klikken. De tekst in het aangewezen block wordt veranderd. Met deze button kunnen de huidige waarden van de attributen naar andere blocks met dezelfde attributen gekopieerd worden. OPMERKING • U kunt met deze functie bijvoorbeeld de inhoud van de 'stempel' in uw kader veranderen. • Attributes aan blocks kunnen aangemaakt en gewijzigd worden door middel van het commando DDATTDEF.
Vervang Blocks Het vervangen van alle blocks met dezelfde code door blocks met een andere code. Na het activeren van de functie staat in de commandoregel: Vervangt alle blocks A in tekening door blocks B. Selecteer te vervangen block of ? voor blocknaam: U zult zien dat de kruisdraad plaats heeft gemaakt voor een klein rechthoekje. Selecteer één van de blocks die u wilt vervangen.
198
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000 Het programma reageert dan met de mededeling: Selecteer nieuwe block of ? voor blocknaam: U zult zien dat de kruisdraad plaats heeft gemaakt voor een klein rechthoekje. Selecteer één van de blocks waardoor de blocks vervangen moeten worden. Bestaande wanden worden aangepast... U kunt ook een block selecteren door een blocknaam uit een lijst kiezen. U krijgt deze lijst door, na de eerste vraag in de commandoregel, achter de dubbele punt een '?' in te typen, >+ RETURN. Vervolgens verschijnt de SelecteerBlock dialoogbox waar u de blocknaam kunt selecteren. OPMERKING • Het is sterk aan te raden blocks door gelijksoortige blocks te laten vervangen, maatvaste blocks door andere maatvaste blocks, rekbare blocks door andere rekbare blocks en symboolblocks door symboolblocks. • Voor het vervangen van enkele blocks kan men beter het commando Block Edit gebruiken .
Vervang Wandstijl Dit commando geeft de mogelijkheid om een wandstijl te vervangen door een andere wandstijl.
De spouwwand aan de linkerkant in de viewer is de wandstijl die vervangen gaat worden en de spouwwand aan de rechterkant is de nieuwe wandstijl. Over de twee spouwwanden loopt een rode lijn. Dit is een denkbeeldige plaatsingslijn van de spouwwanden. Dit hoeft niet de plaatsingslijn te zijn waarmee de spouwwand in de tekening is geplaatst. Deze lijn geeft de mogelijkheid om aan te geven hoe de nieuwe wandstijl geplaatst moet worden ten opzichte van de oude wandstijl. Dit is vooral interessant wanneer de nieuwe wandstijl niet dezelfde afmeting heeft als de oude wandstijl. Door de plaatsinglijn van beide spouwwanden op de binnenkant van het binnenblad te leggen, zal de oppervlakte van de ruimte gelijk blijven. Maar de buiten omtrek van het gebouw zal dan wel veranderen. Als de spouwwand geplaatst wordt zullen de eventuele hoekoplossing direct aangepast worden. ALFA Development
199
Handleiding ALFA 2000
Plaatsingslijn. Aan de linker- en rechterkant van de viewer staan twee sliders. Deze sliders geven de mogelijkheid op de plaatsingslijn te veranderen. De streepjes in de sliders geven de binnenkant, buitenkant of het midden van de bladen in de wandstijl aan. Door onder of boven het schuifknopje te klikken zal het schuifknopje naar de eerste volgende tick (streepje) springen. Hierdoor kan zeer snel en nauwkeurig de plaatsingslijn ingeregeld worden. Onder de sliders zitten twee editvelden. In deze velden kan een afstand ingetikt worden. De afstand is ten opzichte van het hart van de spouw. Een positieve waarde houdt in dat de plaatsingslijn naar de binnenkant van de wandstijl verplaatst wordt. Terwijl een negatieve waarde de plaatsingslijn naar de buitenkant verplaatst. OPMERKING • Dit commando werkt alleen met spouwwand die opgebouwd zijn uit wandstijlen. De 'ouderwetse' spouwwand, die opgebouwd is uit een block (deze hebben een blockcode ipv een stijlnaam), kunnen niet vervangen worden door een wandstijl. • Het commando zal niet alle wanden van de geselecteerde wandstijl omzetten. Wanneer de dialoogbox afgesloten wordt, moeten daarna nog de wanden geselecteerd worden die vervangen moeten worden. Alfa zal dan nog wel een controle uitvoeren of de geselecteerde wand met de te vervangen wandstijl zijn getekend. Wanneer dit niet het geval is, dan zal er met de wand niet vervangen worden. • Wanneer het aantal bladen van de wandstijlen verschillen, is het aan te raden om de eventuele hoekoplossing te controleren. Het is mogelijk dat Alfa niet kan bepalen hoe de nieuwe hoekoplossing gemaakt moet worden.
Element Edit Het wijzigen van de eigenschappen van lijnen, blocks e.d. Na het activeren van de functie staat in de commandoregel: Select object to modify: Selecteer een element in de tekening en klik éénmaal op de RECHTER muisknop. Vervolgens verschijnt een dialoogbox waarin u kenmerken kunt veranderen zoals Color, Linetype, Layer, en Thickness. Voor de verschillende AutoCAD versies zijn er verschillende dialogen. Hieronder wordt de dialoog van AutoCAD R14 behandelt. Zie voor AutoCAD 2000 het hoofdstuk Properties Window.
Color Om de kleur van het element te veranderen. Klik op deze knop en selecteer een kleur in het standaard Color dialoogvenster.
Linetype Om het lijntype van het element te veranderen. Klik op deze knop en selecteer een lijntype in het "Select Linetype" dialoogvenster.
Layer Om het layer kenmerk te veranderen, klikt u op deze knop. In het "Select Layer" dialoogvenster dat verschijnt, kunt u de laagnaam selecteren in de keuzelijst, of invoeren in het Set Layer Name: tekstvak met een klik op OK. Opmerking: Het is niet mogelijk om een vergrendelde laag voor het element te selecteren.
200
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Thickness In dit tekstvak kunt u de extrusie-hoogte van het element veranderen. Een negatieve waarde geeft een neerwaartse extrusie ten opzichte van het object coördinaat systeem. Er kunnen verschillende elementen gewijzigd worden en afhankelijk van het type element verschijnt er een andere dialoog.
properties window Properties window van AutoCAD (alleen AutoCAD 2000). Het commando start onderstaande dialoog op. Deze dialoog blijft actief, ook nadat het element is aangepast. Om de dialoog weg te halen, moet op het kruisje (rechtsboven) geklikt worden. De dialoog kan actief blijven tijdens teken en of wijzig acties De dialoog laat de eigenschappen zien van de geselecteerde element(en) zien. Het is mogelijk om meerdere elementen te selecteren. In de dialoog verschijnen dan de gemeenschappelijke eigenschappen van de elementen. Wanneer de dialoog gestart wordt, zonder dat er een preselectie is gemaakt, zal er boven in de lijst staan 'No selection', en laat de eigenschappen zien van de tekening. Als er in de tekening een element geselecteerd wordt, wordt deze automatisch in de dialoog geplaatst. Wordt daarna een tweede element geselecteerd, zal de dialoog controleren of dit element van hetzelfde type is als de al geselecteerde elementen. Als de elementen van hetzelfde type zijn, verschijnt erboven in de dropdown list, de naam van het elementtype en tussen de haakjes staat het aantal geselecteerde elementen. Wanneer de geselecteerde elementen niet van hetzelfde type is, komt er in de list de tekst 'All' met tussen de haakjes het aantal geselecteerde elementen. Het is mogelijk om uit alle geselecteerde elementen een overzicht te krijgen van elementen van een bepaald type. Dan moet er op het pijltje (rechts van de dropdown list) geklikt worden.
Hier staat een lijst van alle geselecteerde type. Door op een van deze type te klikken, worden alleen de eigenschappen van deze elementen getoond. Om snel een selectie te maken van elementen uit de tekening die allemaal voldoen aan een bepaalde eis (bijvoorbeeld alle elementen op een bepaalde laag), is het mogelijk om op de
ALFA Development
button te klikken.
201
Handleiding ALFA 2000 Om de eigenschappen aan te passen, wordt eerst de bewuste eigenschap geselecteerd ( bijvoorbeeld Layer). Als er in het invoerveld een pijltje verschijnt, houdt dit in dat er alleen een keuze gemaakt kan worden uit een lijst. Klik op het pijltje om de lijst zichtbaar te maken. Het kan zijn dat sommige opties uit de lijst grijs zijn, dat betekent dat ze niet te selecteren zijn (omdat bijvoorbeeld de laag bevroren is). Wanneer er dubbel geklikt wordt op een optie, zullen direct de geselecteerde elementen aangepast worden. Wanneer er geen pijltje verschijnt in de list, dan moet de nieuwe waarde ingetikt worden. Voor meer informatie over het Properties Window, verwijzen we naar de AutoCAD handleiding OPMERKING • Het is niet aan te raden om het plaatsingspunt van een Alfa element via dit commando aan te passen. Vooral de wanden kunnen problemen ondervinden, omdat door het property window de hoekoplossingen niet automatisch worden aangepast. Hierdoor kunnen ongeldige hoekoplossing ontstaan.
Explode Het EXPLODE commando vervangt een blockreferentie of associatieve bemating door kopieën van de basiselementen in de blockdefinitie of de bemating. Maakt lijnen (Line) en bogen (Arc) van polylijnen, vervangt 3D polygoon maas elementen door 3D face elementen, en vervangt polyface maas elementen door 3D faces, lijnen en punten. Select objects: Wanneer een blockreferentie of bemating wordt geëxplodeerd dan zijn de resulterende elementen op het scherm vrijwel identiek, zij het dat de kleur en het lijntype van de elementen kunnen veranderen, als gevolg van associatie met layer en blockdefinities. U moet daarom voorzichtig zijn bij het selecteren van het te exploderen element. Wanneer een 2D Polylijn wordt geëxplodeerd zal elke associatie met een breedte (width) of richting (tangent) worden opgeheven. De nieuwe, resulterende Lijnen en Bogen volgen de hartlijn van de oorspronkelijke Polylijn. U kunt geen explode opdracht uitvoeren op blockreferenties die met het MINSERT commando zijn geplaatst, ook Xrefs en hun afhankelijke blockreferenties kunnen niet worden geëxplodeerd Als een Block met Attributes wordt geëxplodeerd worden de Attributes verwijderd, maar de Attribute Definitions van waaruit ze werden gemaakt, komen daarvoor in de plaats. De Attribute waardes, en alle wijzigingen die zijn gemaakt met ATTEDIT, zijn niet meer aanwezig. OPMERKING • Een gesplitst block is al haar informatie en intelligentie kwijt. Een gesplitst block is dus ook niet meer op te rekken of in te voegen. • Niet alleen blocks, maar ook polylijnen, maatlijnen, polyface meshes en arceringen kunnen geselecteerd worden.
202
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Explode Wanden Het uit elkaar laten vallen van ALLE REKBARE blocks in een tekening. Alle rekbare blocks in de tekening vallen uit elkaar in hun primitieven. OPMERKING • Een gesplitst rekbaar block is al haar informatie en intelligentie kwijt. Een gesplitst block is dus ook niet meer op te rekken. De geëxplodeerde wanden kunnen nu wel op een bewerkelijke manier aangepast worden in AutoCAD (LT) zonder applicatie.
Explode All Het uit elkaar laten vallen van ALLE blocks in een tekening, uitgezonderd arceringen en maatvoering. Na het activeren van de functie verschijnt de volgende dialoog:
Als u deze dialoog bevestigend afsluit vallen alle blocks in de tekening uit elkaar in hun primitieven. OPMERKING • Een gesplitst block is al haar informatie en intelligentie kwijt. Een gesplitst block is dus ook niet meer op te rekken of in te voegen. • Deze functie heeft alleen effect op LAYERS die op dat moment NIET FROZEN zijn. Op deze manier is het mogelijk om bv. alleen FASE 2 naar een lijn tekening te exploderen zonder blockinformatie.
Explode instellingen Geeft de mogelijkheid om de AutoCAD variabele EXPLMODE in te stellen. EXPLMODE is de systeem variabele van AutoCAD, die aangeeft of tijdens het explode commando ook nonuniformly scaled blocks geëxplodeerd moeten worden. Nonuniformly scaled blocks zijn blocks die met verschillende schalen voor verschillende assen zijn verschaald. Dit houdt in dat bijvoorbeeld een block over de x-as met een factor 2 is verschaald terwijl de verschalingsfactor voor de y-as 0.5 was. Als de variabele explmode op 0 staat, betekent dit dat het commando de nonuniformly scaled block niet explodeert. Staat de variabele op 1 dan worden ook de nonuniformly scaled blocks geëxplodeerd. In de meeste gevallen in het wenselijk om deze variabele op 1 te zetten.
Blockpurge Het automatisch verwijderen van alle niet gebruikte (block)definities uit de tekening. Het purge commando geeft de mogelijkheid om niet gebruikte definities uit de tekening te verwijderen. Onder definities wordt verstaan Blocks, Layers, Linetypes, Textstyles, Dimstyles, Multilines, Plotstyles (Acad 2000) en Shapes.
ALFA Development
203
Handleiding ALFA 2000 Binnen het menu van Alfa is het purge commando van AutoCAD vereenvoudigd. Met een druk in het menu kunnen een van deze definities verwijderd worden. Het purge commando kan niet geneste blocks verwijderen. Hiervoor moet het purge commando verschillende keren opgestart worden. Neem bijvoorbeeld een kozijnblock. In zo'n block zitten weer andere blocks genest, zoals de kozijnstijlen, glas ed. Als het purge commando gestart wordt, zal het kozijnblock verwijderd worden, maar de kozijnstijlen en het glas zal blijven bestaan. Pas na nog een keer purge op te starten zullen de kozijnstijlen en het glas verwijderd worden. Met andere woorden, moet een block verwijderd worden waarin tot op vier nivo's diep block genest zitten, moet ook het purge commando vier maal opgestart worden. Zodat ook alle geneste blocks verwijderd worden. Start het purge commando net zo vaak op totdat onderstaand melding in de commandline verschijnt. Deze melding geeft aan dat er geen ongebruikte blockdefinities in de tekening voorkomen. No unreferenced blocks found. OPMERKING • Soms kan het noodzakelijk zijn om meerdere malen achter elkaar het blockpurge commando op te starten. Het blockpurge commando kan namelijk niet geneste blocks verwijderen. Alfa blocks maken zeer regelmatig gebruik van geneste blocks. Om dan alle niet gebruikte blocks uit de tekening te verwijderen moet het commando zo vaak opgestart worden, totdat het commando 'No unreferenced blocks found' op de commando regel plaatst. • Het is aan te raden om het Purge commando regelmatig te gebruiken om te voorkomen dat zich blokdefinities in de tekening ophopen die niet meer gebruikt worden. Het tekeningbestand wordt dan kleiner en u werkt dan sneller.
Plijn Edit Het PEDIT commando ondersteunt verscheidene manieren voor het bewerken en veranderen van 2D polylijnen, 3D polylijnen, en polygoon maas elementen. Het bewerken van een polylijn, door deze te sluiten, er stukken lijn aan toe te voegen enz. Na het activeren van de functie staat in de commandoregel: Select objects: Afhankelijk van het type polylijn dat geselecteerd is zullen de commando prompt en de opties verschillend zijn.
Plijn punt toevoegen Met dit commando kunnen een of meerdere punten aan een polylijn toegevoegd worden. Na het starten van het commando wordt gevraagd een polylijn te selecteren. Daarna moet het segment (lijnstuk) aangegeven waar de punten toegevoegd moeten worden. Vervolgens kunnen de punten aan de polylijn toegevoegd worden.
Plijne punt wissen Met dit commando kunnen een of meerdere punten van een polylijn gewist worden. Na het starten van het commando wordt gevraagd een polylijn te selecteren. Daarna kan een punt van de polylijn geselecteerd worden, om deze te verwijderen.
204
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Pline materiaal Edit Het veranderen of toevoegen van de arceerindex van een gesloten polylijn. Na het activeren van de functie Pline materiaal Edit staat in de commandoregel: Selecteer Polyline: Select objects: Selecteer een polylijn (met of zonder index). Vervolgens verschijnt de volgende dialoog:
Hier kunt u aangeven welk materiaal aan de polylijn gekoppeld dient te worden. Of dat de materiaal code van de polylijn verwijderd moet worden. OPMERKING • Deze functie regelt ALFA arceringen. De index is de verwijzing naar een arceerpatroon in de ALFA arceringstabel. In de arceringstabel worden de arceringen voor de indexnummers geregeld. (Zie ook het aparte onderdeel 'ARCERINGEN') • Met behulp van het commando ALFA Hatch worden ALFA arceringen gegenereerd. Deze functie werkt op gesloten polylijnen met een index en rekbare blocks met een gesloten polylijn met een index. • Het is ook mogelijk om een materiaalindex te wissen door in de materiaalindex de dialoogbox voor wissen te kiezen. • Met het commando Pline Index kan men direct een gesloten polylijn met een materiaalindex tekenen.
Plijn Triang. Het trianguleren van een gesloten polylijn. Trianguleren wordt het algoritme genoemd dat een polylijn met meer dan vier punten opdeelt in driehoekige vormen. Dat mechanisme wordt gebruikt om de onder- en bovenzijde van een gesloten polylijn van een gesloten vlak te voorzien Daarmee wordt het volume van de polylijn na trianguleren een gesloten volume. Standaard polylijnen hebben in AutoCAD geen onder- en bovenvlak en zijn dus hol. Met dit mechanisme kan men complexe polylijnen omzetten naar een massief 3D-volume (polyface-mesh of solid). In veel gevallen worden twee aansluitende driehoeken gecombineerd tot één vierhoek. Na het activeren van de functie staat in de commandoregel: Select objects: Selecteer gesloten polylijnen (eventueel met bogen erin opgenomen) in de tekening, vervolgens zullen de polylijnen omgezet worden. ALFA Development
205
Handleiding ALFA 2000 OPMERKING • De functie veelhoek maakt altijd een gesloten volume. • Bogen binnen polylijnen worden benaderd door de instelling van het aantal segmenten in het variabel menu. • Met behulp van het commando Pline Edit kan men bewerkingen op polylijnen uitvoeren, zo kan men onderdelen aan een polylijn toevoegen, achteraf een polylijn sluiten enz. • De driehoeken die door dit algoritme gegenereerd worden zijn normaliter NIET zichtbaar • Met behulp van de SETVAR variabele 'SPLFRAME' kunnen de driehoeken WEL zichtbaar gemaakt worden (na regenereren).
Plijn Solid Het opvullen van een gesloten polylijn met behulp van solids. Na het activeren van de functie staat in de commandoregel: Select objects: Selecteer de polylijnen die volgearceerd moeten worden (eventueel met bogen erin opgenomen) in de tekening. De polylijn wordt dan met solids gevuld. OPMERKING • ALFA benadert bogen door een aantal zijden. • Met behulp van het commando Pline Edit kan men bewerkingen op polylijnen uitvoeren, zo kan men onderdelen aan een polylijn toevoegen, achteraf een polylijn sluiten enz. • Door het commando FILL in te typen, gevolgd door OFF kan men de vulling van de solids tijdelijk uitzetten. Men dient dan meestal wel het REGEN commando te gebruiken om de niet gevulde versie op het scherm te tonen. • Door opnieuw het commando FILL in te typen, gevolgd door ON kan men de vulling van de solids weer aan te zetten. Men dient dan meestal wel het REGEN commando te gebruiken om de gevulde versie weer op het scherm te tonen. • Met het commando VeelSolid kan men direct een gesloten polylijn opgevuld tekenen.
Plijn Wanden Het omzetten van een polylijn naar wanden. Na het activeren van de functie staat in de commandoregel: Select objects: Selecteer de polylijnen die omgezet moeten worden naar wanden. Vervolgens verschijnt in de commandoregel: Elementcode of [Bibliotheek/Wandstijlen]<> : U kunt nu de wanden (wandstijlen) selecteren die gebruikt moeten worden om vanuit de polylijn op te bouwen. Element hoogte van de polylijn zal gebruikt worden als element hoogte van de nieuwe wanden. Het programma stelt voor het laatst gebruikte rekbare block (of block-combinatie) opnieuw te gebruiken. Het is aan te raden ter controle eerst een stuk van die wand of wandcombinatie te plaatsen om na te gaan dit inderdaad de juiste wand is. Daarna kunt u het commando Pline Wanden gebruiken. Het (losse) rekbare block dient dan verwijderd te worden. Zie voor de opties Plaatsen van wanden 206
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000 OPMERKING • Met behulp van het commando PlineEdit kan men bewerkingen op polylijnen uitvoeren, zo kan men onderdelen aan een polylijn toevoegen, achteraf een polylijn sluiten enz.
Vervang Maatvoeringstijl Hiermee kan van een maatvoering de stijl worden vervangen. Er zijn twee mogelijkheden om deze functie te gebruiken. Wanneer er een preselectie is gemaakt, dan worden van alle maatlijnen die geselecteerd zijn, de stijl vervangen door de nieuwe stijl. Wanneer er geen preselectie is gemaakt, zullen alle maatvoeringen met stijl ‘A’ een nieuwe stijl krijgen.
Werking met preselectie: Voordat de button aangeklikt wordt moeten de maatlijnen al geselecteerd zijn. Wanneer dit het geval is zal de onderstaande dialoog op het scherm verschijnen. Het is alleen mogelijk om het venster nieuwe stijl in te regelen. Het venster ‘oude stijl’ zal grijs zijn en is dus niet aan te passen. Wanneer er maatvoeringen geselecteerd zijn, die allemaal dezelfde stijl hebben. Dan zal deze stijlnaam in het venster van oude stijl verschijnen. Wanneer er verschillende stijlen geselecteerd zijn, dan zal het venster leeg blijven. Dit venster heeft alleen maar een informatie funktie.
Werking zonder preselectie.
Wanneer er eerst op een van de buttons geklikt wordt, verschijnt onderstaande dialoog op het scherm. Nu wordt de mogelijkheid geboden om zowel nieuwe als oude stijl in te stellen. De oude stijl is de stijl die in de tekening vervangen moet gaan worden. Terwijl de nieuwe stijl de stijl is die de oude stijl gaat vervangen. De gehele tekening wordt doorzocht en alle oude stijlen worden vervangen door de nieuwe stijl. Het is mogelijk om op drie verschillende manieren de stijlen in te voeren. • • •
Door in de editbox te klikken en daar direct de stijlnaam in te tikken. Door op de button Lijst te klikken. Er verschijnt dan een dialoogbox op het scherm met alle aanwezige maatvoeringstijlen in de tekening. Of door op de button Select te klikken. Dan is het mogelijk om een maatlijn uit de tekening te selecteren. Hieruit wordt dan de naam van de stijl gefilterd en in de dialoogbox geplaatst.
ALFA Development
207
Handleiding ALFA 2000
Standaard Maatvoering instellingen Hiermee wordt de mogelijkheid geboden om een aantal instellingen die betrekking hebben op de maatvoering in te regelen. Deze instellingen worden alleen gebruikt wanneer er een maatlijn geplaatst wordt met een alfastijl die nog niet in de tekening voorkomt. Dan pas zullen deze instellingen gebruikt worden. Op bestaande maatvoeringstijlen hebben deze instellingen geen invloed. Er is een uitzondering en dat is de maatvoeringslaag. Deze wordt wel gebruikt bij het plaatsen van maatlijnen, zodat niet iedere keer wanneer er een maatlijn geplaatst wordt er ook een maatvoeringslaag gekozen dient te worden. En wanneer in deze dialoogbox de schaal aangepast wordt is het mogelijk om ook de bestaande maatlijnen te verschalen. De stijl 'STANDAARD' zal als basis dienen om de nieuwe stijl aan te maken. Alle settings van de stijl standard worden overgenomen in de nieuwe alfastijl en de settings uit het menu worden dan nog aangepast in de nieuwe stijl. Hierdoor is het niet meer noodzakelijk om alle maatvoeringstijlen in de Alfa default tekening aan te maken. Er kan volstaan worden om alleen de standard stijl aan te passen en deze op te slaan in de default tekening. De kleurinstellingen worden vanuit het bestand DIM.INI geregeld. Deze file is in te lezen en aan te passen in een ascii editor (bv. notepad). Per dimstijl wordt er een kleur bepaald voor de tekst en de maatlijnen. In dit menu kunnen de meest elementaire opties ingeregeld worden, zoals: Laag. Wanneer er een maatvoeringslaag gebruikt wordt, zal er tijdens het plaatsen van een maatlijn niet meer een dialoog op het scherm komen om een laag te selecteren. Alle te plaatsen maatvoeringen worden op deze laag geplaatst. Bestaande maatlijnen zullen op de laag blijven staan waar ze al op geplaatst waren. Schaal. De schaal heeft betrekking op de maatlijnteksten, beëindigingen en de gap. De gap is de afstand van de maatlijn en de tekst. Hoe groter de gap de groter de afstand Plaats van tekst Wanneer de tekst niet meer tussen de extensielijnen past, wordt standaard de tekst naast de maatlijn geplaatst. Dit is meestal niet de bedoeling. Met deze schakelaar is het mogelijk om de tekst toch boven de maatlijn te laten plaatsen.
Maatlijn beëindiging. Hier wordt een lijst getoond met daarin de maatlijn beëindigingen. Hieruit kan een keuze gemaakt worden. En deze maatlijn beëindigingen zal worden gebruikt wanneer er een nieuwe alfastijl aangemaakt moet worden.
208
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Wijzig Maatvoeringslaag Hiermee is het mogelijk om geplaatste maatlijnen op een andere laag te plaatsen. Het is mogelijk om voordat op de button geklikt wordt al teksten te selecteren. Wanneer er geen preselectie aanwezig is, zal als eerste worden gevraagd om de maatlijnen te selecteren. Bij een preselectie zal deze vraag niet meer verschijnen.
Er zijn drie manieren om een laagnaam in te voeren. Als eerste kan een laagnaam in het venster ingetikt worden. Via deze button kan een laagnaam geselecteerd worden uit een lijst van Sfb laagnamen. Via deze button kan een maatlijn geselecteerd worden uit de tekening. Van die maatlijn wordt de laag uitgelezen en in de dialoogbox geplaatst.
Maatvoering instelling Hiermee is het mogelijk om instellingen als de laag, tekstkleur, teksthoogte en de stijl te wijzigen. Selecteer eerst de aan te passen maatlijnen en klik dan op deze button of klik eerst op deze button en selecteer dan pas de maatlijnen. Wanneer dit gebeurd is zal de onderstaande dialoogbox verschijnen, waar alle instellingen ingeregeld kunnen worden. Let op. Wanneer er in de dialoogbox een alfastijl geselecteerd is, is het niet mogelijk om de teksthoogte en tekstkleur aan te passen. Ook wanneer er aan maatlijn geselecteerd is met een alfastijl is het ook niet mogelijk om teksthoogte en tekstkleur aan te passen.
Let op! Maatvoering werkt met stijlen. Elke maatlijn die geplaatst wordt is dus gerelateerd aan een stijl. Wanneer de stijl aangepast wordt, worden tevens alle maatlijnen met deze stijl aangepast. Het is mogelijk om de maatlijn ook aan te passen, maar dan zal de stijl niet aangepast worden. Hier ontstaat dan ook een probleem. Want wanneer de veranderde maatlijn wordt bijgewerkt, krijgt hij weer de representatie van de stijl. Met andere woorden de verandering van de maatlijn wordt weer tenietgedaan. Om dit probleem te voorkomen is het niet mogelijk om maatlijnen afzonderlijk aan te passen. ALFA Development
209
Handleiding ALFA 2000 Wat er gedaan wordt is dat de stijl van de maatlijn aangepast wordt. Hierdoor zullen alle maatlijnen in de tekening met dezelfde stijl ook veranderen. De manier om één maatlijn te veranderen is om deze maatlijn van een andere stijl te voorzien.
Maatvoering schaal Hiermee is het mogelijk om de verschaling van alle maatlijnen die met Alfa Maatvoeringstijl zijn geplaatst aan te passen. Dit maakt het mogelijk om een tekening die bedoeld is voor 1:20 eenvoudig om te zetten naar 1:50.
Update Maatvoeringstijlen Alle maatlijnen in de tekening worden opnieuw getekend aan de hand van de instellingen van zijn stijl. Bij een aantal commando's wordt al direct de mogelijkheid geboden om de maatlijnen te updaten b.v. met aanpassen van de maatvoeringsschaal. Wanneer de maatlijnen worden bijgewerkt, zal een maatlijn met stijl A alleen de instellingen van de dimstijl A overnemen. Update zoekt eerst uit met welke stijl van de maatlijn getekend is en zal dan de instellingen van deze stijl ophalen en met deze instellingen wordt de maatlijn bijgewerkt. Alle maatlijnen worden opnieuw getekend ongeacht of de stijl veranderd is. Het is dus niet nodig om maatlijnen te selecteren.
Wijzig Eigenschappen Het commando geeft de mogelijkheid om achteraf elementen te wijzigen. Dit commando verschilt per AutoCAD versie. Voor AutoCAD 2000 wordt hiervoor het commando PROPERTIES gestart. Voor AutoCAD R14 wordt het commando DDCHPROP gestart.
Change Prop Het achteraf veranderen van instellingen van een tekenelement (gebruik voor blocks de functie BLOCK EDIT). Na het activeren van de functie staat in de commandoregel: Select objects: U zult zien dat de kruisdraad plaats heeft gemaakt voor een klein rechthoekje. Ga met het rechthoekje naar een element in de tekening en klik éénmaal op de LINKER muisknop. Selecteer alle te wijzigen elementen en klik vervolgens éénmaal op de RECHTER muisknop. Vervolgens verschijnt onderstaande dialoogbox:
210
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
OPMERKING • Dit commando is in veel gevallen eenvoudiger te gebruiken dan het Change commando omdat bij dit commando een dialoogbox gebruikt wordt waardoor het veel eenvoudiger is om b.v. een ander lijntype te selecteren. • Voor blocks dient de functie Block Edit gebruikt de worden. • Voor het achteraf wijzigen van de referentiehoogte (=Elevation) dient het Change commando gebruikt te worden. • Met het commando Elem. Edit kan men afhankelijk van het element en de ALFA versie meer eigenschappen aanpassen dan met het Change commando.
Kopieer Eigenschappen. Het overnemen van instellingen van een tekenelement door één of meer andere elementen. Na het activeren van de functie staat in de commandoregel: Selecteer referentie element: Selecteer in de tekening het element waarvan de eigenschappen overgenomen moeten worden en klik éénmaal op de LINKER muisknop. Vervolgens verschijnt de mededeling: Selecteer aan te passen elementen. Selecteer één of meer elementen die de eigenschappen van het referentie element moeten overnemen. Nadat deze selectie is afgesloten worden de instellingen van de geselecteerde elementen overgenomen uit het referentie-element en wordt het commando afgesloten. Over te nemen instellingen zijn: kleur (pen) lijntype fase NL-Sfb groep (laag) elementtype referentiehoogte elementhoogte.
ALFA Development
211
Handleiding ALFA 2000
Plattegrond Het omschakelen (van isometrie of perspectief) naar de plattegrondpresentatie. Na activeren van het commando wordt de tekening vervolgens in de plattegrond van het current UCS weergegeven. OPMERKING • Als men in een ander UCS dan het standaard UCS (World-UCS) werkt kan dit tot gevolg hebben dat men niet naar de plattegrond situatie kijkt. Dit commando laat het bovenaanzicht zien van het huidige UCS (Current UCS).
Ver. Doorsnede Het maken van een verticale doorsnede van een 3D tekening. Na activeren van het commando staat in de commandoregel: Uitzetten, <Eerste punt>: U wordt nu in de gelegenheid gesteld het startpunt van de doorsnede in de tekening aan te geven. Geef het gewenste punt in de tekening aan. Vervolgens staat in de commandoregel: Tweede punt: U kunt nu het tweede punt van de doorsnede aangeven. Vervolgens wordt de doorsnede over de aangegeven lijn getekend. U kunt dit tweede punt eventueel ook numeriek invoeren (bijvoorbeeld <@1000,0>). OPMERKING • Plaatst u de doorsnede vanonder naar boven dan zal de doorsnede naar links genomen worden, plaatst u de doorsnede van boven naar onderen dan zal de doorsnede naar rechts genomen worden. • Het is aan te raden de gegenereerde doorsnede als view te definiëren zodat deze weer snel oproepbaar is. • Door een U in te typen binnen het commando wordt de verticale doorsnede weer uitgezet. • Dit is geen bouwkundige doorsnede, daarvoor ontbreekt de detaillering De doorsnede is echter bruikbaar als onderlegger (xref) bij het tekenen van een bouwkundige doorsnede.
Verdiepingen Het aangeven van de begrenzingen van het 3D-model in Z-richting, het opdelen van het model in verdiepingen. De verdiepingen worden binnen ALFA getoond door alle elementen die volledig onder of volledig boven de verdieping vallen uit te zetten. Deze elementen zijn niet meer zichtbaar en kunnen niet bij bewerkingen geselecteerd worden. Er worden als het ware plakken uit het model gesneden en zichtbaar of onzichtbaar gemaakt. Bouwdelen die gedeeltelijk door zo'n 'plak' staan, zoals een doorgaande gevel, worden wel zichtbaar.
212
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000 Na activeren van het commando wordt de volgende dialoogbox gestart:
In deze dialoog kunnen de verdiepingen ingeregeld worden, de instellingen worden per tekening bewaard. Per verdieping wordt aangegeven wat er in dat deel zichtbaar is en wat de Element hoogte en Referentie hoogte zijn die voor die verdieping gelden. Het is dus mogelijk om deze hoogtes niet synchroon met de verdieping te laten lopen.
Alle Met deze button wordt de verdieping uitgezet. Met andere woorden alle elementen worden weer zichtbaar.
Zetten Zet de geselecteerde verdieping als de huidige verdieping.
Nieuw Creëert een nieuwe (lege) verdieping instelling.
Wissen Wist een instelling.
Element en referentie hoogte in stellen op verdieping Indien deze optie geselecteerd is zullen de Element hoogte en de Referentie hoogte in de tekening automatisch aangepast worden als er een andere verdieping geselecteerd wordt. De instellingen van de nieuwe verdieping zullen worden gebruikt. Om de instellingen eenvoudig te kunnen volgen is er een Toolbar aanwezig waarin getoond wordt of er een verdieping instelling actief is en welke.
ALFA Development
213
Handleiding ALFA 2000
Isometrie Het omschakelen naar de isometriepresentatie. Na activeren van het commando verschijnt de volgende dialoogbox:
In het linker gedeelte ziet u een cirkel die opgedeeld is in 360 graden. Hier kunt u instellen wat de positie van de isometrie wordt ten opzichte van het XY-assenstelsel. In het rechter gedeelte kunt u instellen wat de hoek ten opzichte van het Z-assenstelsel is. Door op de OK-button te klikken zal de ingestelde isometrie in de betreffende viewport getoond worden. OPMERKING • In de isometrie is de kruisdraad eveneens zichtbaar. Het is zonder meer mogelijk vanuit de isometrie andere commando's te activeren en de tekening verder te bewerken. Omdat de vertaling naar de weergave in plattegrond soms problemen kan opleveren is het aan te raden om verplaatsingsafstanden numeriek op te geven in niet in tekenveld aan te wijzen als vanuit een isometrische weergave gewerkt wordt. • Dit is GEEN doorgerekende isometrie; daartoe dient u het commando Hidden line te geven.
3D orbit Een speciale viewport om (3D) objecten te kunnen bekijken. (Alleen AutoCAD 2000) Dit is een manier om een (3D) object goed te kunnen bekijken. Het geeft de mogelijkheid om een object van alle kanten te kunnen zien. Voor een uitgebreide beschrijving van dit commando verwijzen wij naar de AutoCAD 2000 handleiding.
214
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Perspectief Het omschakelen naar de perspectiefpresentatie. Na activeren van het commando staat in de commandoregel: Selecteer Oogpunt in tekening : Selecteer de betreffende camera (=oogpunt). (Deze functie werkt ook wanneer reeds een perspectief op het scherm staat, de camera van het gewenste oogpunt moet op het scherm zichtbaar zijn). Op het tekenscherm zal het volgende dialoogbox verschijnen:
In deze dialoogbox kunt u de instellingen van het camera standpunt controleren of wijzigen:
Camera Het nummer van de camera; het is aan te raden om de camera's door te nummeren.
Ooghoogte De hoogte van het camera-standpunt. De hoogte wordt ingesteld op de actuele referentiehoogte.
Kijkhoek De kijkhoek t.o.v. de horizon. (omhoog of omlaag kijken)
Lens De brandpuntsafstand van de lens. OPMERKING • Deze functie is pas te gebruiken NADAT één of meer oogpunten in de tekening geplaatst zijn. • Dit is GEEN doorgerekende perspectief; daartoe dient u het commando Hidden line te geven. • U kunt de kijkhoek controleren door éénmaal op de button '<< Kijkhoek bekijken' te klikken. De dialoogbox zal verdwijnen en u ziet in het tekenveld door middel van 2 lijnen aangegeven welke elementen binnen het bereik van de camera liggen. Mocht het object bijvoorbeeld niet helemaal binnen deze lijnen vallen dan kunt u de brandpuntsafstand verkleinen. Hierdoor ontstaan dan wel sterker divergerende lijnen (groothoekeffect). Door één maal op de RECHTER muisknop of éénmaal op de RETURN-toets te drukken keert u weer terug naar de dialoogbox. • De camera's voor het perspectief worden door ALFA op de layer X---LP--_CAMERA geplaatst. Om een camera te kunnen selecteren dient deze laag ontdooid te zijn. ALFA Development
215
Handleiding ALFA 2000
Plaats Oogpunt Het plaatsen van een oogpunt in de tekening ten behoeve van een perspectief. Na activeren van het commando staat in de commandoregel: Scanning for camera's...Plaats oogpunt : U zult zien dat zich op het kruispunt van de kruisdraden een kleine camera bevindt. Ga nu met deze camera naar het gewenste standpunt in de tekening en klik éénmaal op de LINKER muisknop. De camera zal nu op het aangewezen standpunt blijven staan. U kunt nu met behulp van de kruisdraad aangeven in welke richting de camera dient te staan. Door éénmaal op de LINKER muisknop te klikken legt u deze richting definitief vast. Vervolgens zal ALFA de desbetreffende camera in de tekening vastleggen. OPMERKING • De plaatsinghoogte van het oogpunt wordt overgenomen uit de instelling van de referentie hoogte. • De camera's voor het perspectief worden door ALFA op de layer X---LP--_CAMERA geplaatst. Voor de camera wordt een block met de code VIEWPERS gebruikt.
Views Het maken of selecteren van views. Met het "View Control" dialoogvenster kunt u views maken en oproepen. Na activeren van het commando verschijnt een dialoogbox voor het maken en laden van views:
Om een view definitie op te roepen, selecteert u de naam in de keuzelijst en klikt vervolgens op de Restore knop. De naam zal nu verschijnen bij het Restore View: label. De betreffende view wordt pas in beeld opgeroepen nadat u op OK heeft geklikt. Om een nieuwe view definitie te bewaren, klikt u op de New... knop.
216
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
In het "Define New View" dialoogvenster dat nu verschijnt, kunt u een view naam invoeren in het New Name: tekstvak. Kies voor Current Display om de actieve afbeelding als view te bewaren, of klik op Define Window voor definitie van een andere view die met de Window methode in de tekening wordt gesitueerd. Selectie van Save View zal de nieuwe naam toevoegen aan de lijst van views in het "View Control" dialoogvenster. Om een view definitie te verwijderen, kunt u de view naam selecteren en op de Delete knop klikken. De view naam zal uit de keuzelijst van benoemde views worden verwijderd De Description... knop genereert het "View Description" dialoogvenster waarin informatie over de geselecteerde view naam wordt gegeven.
Hidden line Het maken van een 'hidden line' berekening. Na activeren van het commando staat in de commandoregel: Afhankelijk van de grootte en complexiteit van de tekening zal na kortere of langere tijd de hidden line tekening op het tekenscherm getoond worden. OPMERKING • Na het commando Regen zal de hidden line tekening verloren gaan. Alleen het commando Redraw zal de hidden line intact laten. • Alvorens een hidden line berekening van een perspectief of isometrie te kunnen maken, dient men allereerst een perspectief of isometrie op het tekenscherm te hebben staan. • Een hidden-line weergave is een tijdelijke toestand, na een commando waarbij geregenereerd moet worden zal de tekening weer in (volledige) draadmodeltoestand weergegeven worden.
ALFA Development
217
Handleiding ALFA 2000
Shade Het maken van een 'shading' berekening (gekleurde vlakken). Na activeren van het commando Shade staat in de commandoregel: Afhankelijk van de grootte en complexiteit van de tekening zal na kortere of langere tijd de shading op het tekenscherm getoond worden. Vervolgens staat in de commandoregel: Shading complete. OPMERKING • Na het commando Regen zal de hidden line tekening verloren gaan. Alleen het commando Redraw zal de shading intact laten. • Alvorens een shading berekening van een perspectief of isometrie te kunnen maken, dient men allereerst een perspectief of isometrie op het tekenscherm te hebben staan. • Van deze shading kunt u eventueel een 'slide' maken. • De manier waarop de shading getoond wordt hangt af van de instellingen in de 'Shade Stijl'. • Een shade weergave is een tijdelijke toestand, na een commando waarbij geregenereerd moet worden zal de tekening weer in (volledige) draadmodel toestand weergegeven worden. • Shades zijn meestal niet te plotten.
ShadeMode Stelt de representatie mode in voor de tekening. (Alleen AutoCAD 2000). Een optie in AutoCAD is de representatie mode van het model in te regelen. Er zijn verschillende opties, daarvan zal de meest gebruikte het 2d draadmodel zijn. Er zijn een zevental opties:
218
2D Draadmodel
Geeft de objecten weer door alleen de omhullende te tekenen door middel van lijnen en krommen. Afbeeldingen, lijntypen en lijndikten zijn allen zichtbaar.
3D Draadmodel
Geeft de objecten weer door alleen de omhullende te tekenen door middel van lijnen en krommen. Afbeeldingen, lijntypen en lijndikten zijn niet zichtbaar.
Kleur Hidden Line
Geeft de objecten weer via het 3D draadmodel, alleen lijnen die achter vlakken liggen, worden weggerekend. Deze lijnen zijn dus niet zichtbaar.
Vlakke Shading
Kleurt de vlakken in van de polygon faces. Dit is te vergelijken met het shade commando.
Gouraud Shading
Kleurt de vlakken in van de polygon faces en verzacht (smooth) de randen. Hierdoor ontstaat er een realistische afbeelding van het model
Vlakke Shading, Randen aan
Zie Vlakke Shading, alleen nu zijn ook nog de omhullende lijnen zichtbaar.
Gouraud Shading, Randen aan
Zie Gouraud Shading, alleen nu zijn ook nog de omhullende lijnen zichtbaar.
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Shade Stijl Het bepalen van de shade stijl. Vervolgens staat in de commandoregel: New value for SHADEDGE <1>: Als voorkeuze staat reeds de actuele waarde (u ziet deze waarde reeds tussen haken vermeld). De waarde voor de shadedge kan de waarde 0,1,2 of 3 hebben. 0 = 256 kleuren, geen grenslijnen 1 = 256 kleuren met grenslijnen 2 = hidden line (sneller, maar minder accuraat) 3 = kleurengebruik volgens kleur op scherm (max.16) OPMERKING • Een andere AutoCAD variabele die betrekking heeft op de shading is SHADEDIF. De shadedif geeft aan wat er aan diffuus licht gereflecteerd wordt.
Render Het renderen (opwerken) van tekeningen, 3D model met (materiaal)kleur en licht. Na activeren van het commando Render > verschijnt een tweede menu met de volgende onderdelen: Render Scenes... Lights... Materials... Material Library... Preferences... Statistics... OPMERKING • Zie ook de AutoCAD handleiding voor een uitgebreide beschrijving.
Slide View Het tonen van een 'slide' op het tekenscherm (VSLIDE). Na activeren van het commando verschijnt een File Selector dialoogbox met de Directories en Files. In deze dialoogbox kunt u de naam van de gewenste 'slide' in het overzicht aanklikken. Daarna kunt u de OK button aanklikken of de RETURN toets gebruiken om de geselecteerde 'slide' te laden. Als voorkeuze staat reeds de actuele tekeningnaam ingevuld bij File:. De betreffende slide zal op het tekenscherm getoond worden. OPMERKING • De naam die achter File: staat is niet te verwarren met de naam van de tekening. Slides hebben de extensie .SLD, terwijl tekeningen de extensie .DWG hebben. Bij deze functie worden alleen files geladen met de extensie .SLD.
ALFA Development
219
Handleiding ALFA 2000
Slide Opslaan Het maken van een zogenaamde 'slide' (MSLIDE). Een bestand waarin opgeslagen wordt de inhoud van het teken gedeelte van het grafische scherm. Na het activeren van het commando verschijnt een File Selector dialoogbox met de Directories en Files. In deze dialoogbox kunt u de naam van de 'slide' op de invoerregel achter File: intypen. Als voorkeuze staat reeds de actuele tekeningnaam ingevuld. Door nu op de OK button te klikken zal de actuele naam gebruikt worden. Wenst u een andere naam, dan kunt u deze achter File: invullen. Vervolgens zal het beeldscherm opgeslagen worden onder de aangegeven naam. OPMERKING • Deze functie is zeker niet te verwarren met de functie 'Opslaan'. Het enige dat bij deze functie gebeurd is dat het actuele beeldscherm in pixel formaat opgeslagen wordt. • Er wordt een 'slide' gemaakt van het actuele beeldscherm; heeft u meerdere viewports gedefinieerd dan zal alleen van het actieve beeldscherm een slide gemaakt worden.
Image View Het tonen van een pixel plaatje op het tekenscherm. Na activeren van het commando verschijnt een File Selector dialoogbox met de Directories en Files. In deze dialoogbox kunt u de naam van de gewenste plaatje in het overzicht aanklikken. Daarna kunt u de OK button aanklikken of de RETURN toets gebruiken om het geselecteerde plaatje te laden. Als voorkeuze staat reeds de actuele tekeningnaam ingevuld bij File:. Het betreffende plaatje zal op het tekenscherm getoond worden. OPMERKING • De naam die achter File: staat is niet te verwarren met de naam van de tekening. • Het plaatje wordt alleen getoond en wordt niet als een element in de tekening plaatst. Dus het commando REGEN verdwijnt het plaatje weer van het scherm.
220
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Image Opslaan Het maken van een pixel plaatje van het tekenscherm.
In deze dialoog kan een keuze gemaakt worden uit drie verschillende formaten. Standaard is het BMP-formaat geselecteerd, dit is het standaard Windows formaat voor plaatjes. Daarnaast kan gekozen worden voor TGA of TIFF. In de rechter helft van de dialoog kan de schermuitsnede bepaald worden. Standaard wordt het hele tekenscherm geselecteerd, maar via de offset en size kan een bepaald gebied geselecteerd worden. OPMERKING • De offset en size zijn pixel waarden. Er kunnen dus geen coördinaten van AutoCAD worden gebruikt. Hierdoor is het lastig om een klein gedeelte uit de tekening te selecteren. Hiervoor kan beter in AutoCAD op het object worden ingezoomd om daarna daar dit commando op te starten.
Raster Afbeeldingen Hiermee kunnen grafische plaatjes als elementen in de tekening geplaatst en gemanipuleerd worden. Het menu-item raster afbeeldingen is onderverdeeld in meerdere commando's. Plaatsen Kleuren Kwaliteit Transparant Uitknippen Kaderrand
Een grafisch plaatje laden en plaatsen in de tekening. Het aanpassen van de helderheid, kontrast en fade van een geplaatste afbeelding. Van een bestaande afbeelding kan hiermee de kwaliteit ingeregeld worden. Er zijn twee mogelijkheden, draft en high. Hiermee kan een plaatje doorzichtig gemaakt worden. Wanneer er maar een gedeelte van een afbeelding nodig is, kan met behulp van deze functie het benodigde stukje uit de afbeelding geknipt worden. De rest van de afbeelding verdwijnt uit de tekening. Deze optie zorgt ervoor dat om de afbeelding een kaderrand wordt geplaatst.
Voor verdere uitleg verwijzen we naar de AutoCAD handleiding.
ALFA Development
221
Handleiding ALFA 2000
Preset UCS Het kiezen van een voorgedefinieerd coördinatenstelsel. Na activeren van commando verschijnt er een dialoogbox. In deze dialoogbox kan een voorgedefinieerd UCS geactiveerd worden. Voor meer informatie over deze dialoogbox verwijzen naar de AutoCAD handleiding. OPMERKING • Aan de XY-pijl links onder in beeld ziet u hoe het coördinatenstelsel georiënteerd is. (In isometrie blijft het een pijl, alleen de W van WORLD verdwijnt, in plattegrond zal de pijl veranderen in een potlood.) • Wanneer men vanuit isometrie het coördinatenstelsel verandert zal ook de kruisdraad dienovereenkomstig veranderen.
Named UCS Het DDUCS commando genereert een dialoogvenster waarin u bestaande User Coordinate Systems (UCS) kunt hernoemen, oproepen, en controleren. UCS Names ---------
Het dialoogvenster toont een lijst van de coördinaat systemen die zijn gedefinieerd. U kunt door deze keuzelijst scrollen. Het *WORLD* Coördinaat Systeem is altijd het eerste element in de lijst. Wanneer andere coördinaat systemen zijn gedefinieerd of gebruikt in de actuele tekensessie, dan zal er ook een regel *PREVIOUS* verschijnen. U kunt teruggaan naar deze vorige coördinaat systeem door herhaaldelijk selectie van *PREVIOUS*, gevolgd door OK. Wanneer u het actuele, actieve UCS geen naam heeft gegeven, zal deze op de derde regel aanwezig zijn met de aanduiding *NO NAME*.
Current ALFA geeft aan dat een coördinaat systeem actief is door de vermelding "Cur" naast de naam in keuzelijst.
222
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000 Om een ander coördinaat systeem te activeren, klikt u op de betreffende naam en selecteert u de knop Current.
Delete Klik op deze knop om een geselecteerde coördinaat systeem definitie te verwijderen uit de lijst. Opmerking: U kunt de *WORLD* of de *PREVIOUS* coördinaat systemen niet verwijderen.
Rename Om een coördinaat systeem te hernoemen, kunt u de naam selecteren in de keuzelijst van UCS definities, een nieuwe naam invoeren in het Rename To: tekstvak, en dan op de Rename To: knop klikken. Opmerking: U kunt de *WORLD* of *PREVIOUS* coördinaat systemen niet hernoemen. ALFA zal de UCS informatie in de tekening aanpassen op het moment dat u de OK knop selecteert.
List Selecteer deze knop om het "UCS Origin Point and Axis Vectors" dialoogvenster te genereren. Dit dialoogvenster toont de oorsprong en de richting van de X, Y, en Z-assen van het geassocieerde coördinaat systeem (in User coördinaten). Het gebruikte coördinaat systeem voor de afgebeelde gegevens is gebaseerd op het actieve, actieve UCS in de tekening. U kunt het actieve UCS in het dialoogvenster veranderen; echter, ALFA zal het UCS pas in de tekening aanpassen nadat u OK heeft geselecteerd.
Set UCS Het definiëren of kiezen van een ander coördinatenstelsel, ten behoeve van 3D tekenen. Het UCS commando wordt gebruikt voor het definiëren of veranderen van het actieve User Coordinate System (UCS). Het menu onderdeel heeft diversen onderdelen: World Origin Zaxis 3point Object View X Y Z Prev Restore Save Del List
Activeert het World Coordinate System Verandert de oorsprong van het actieve coördinaat systeem, de assen veranderen niet van richting. Maakt een UCS op basis van twee punten; een punt voor de oorsprong en een punt op het positieve deel van de Z-as Maakt een UCS op basis van drie punten; een punt voor de oorsprong, een punt op het positieve deel van de X-as, en een punt in het XY-vlak, met een positieve Y-waarde. Maakt een nieuwe, actieve UCS definitie met een extrusie-richting volgens een geselecteerd element Maakt een nieuw coördinaat systeem, waarvan de Z-as parallel loopt aan de actuele kijkrichting Het XY-vlak ligt parallel aan het beeldvenster Roteert het actieve UCS rondom de X-as Roteert het actieve UCS rondom de Y-as Roteert het actieve UCS rondom de Z-as Activeert het vorige coördinaat systeem Oproepen en activeren van een op naam bewaarde UCS definitie. Benoemt en bewaart het actieve coördinaat systeem. Verwijdert een of meer bewaarde UCS definities Geeft een lijst met de naam van het actieve UCS en de naam, oorsprong en XYZ richting van de benoemde en bewaarde coördinaat systemen. ALFA Development
223
Handleiding ALFA 2000 Met deze commando's kunt u elk UCS naar wens definiëren. U kunt wisselen van UCS, tijdelijke UCS bewaren onder een naam, overzicht krijgen van alle aangemaakte UCS en eventueel een UCS verwijderen.
Tiled Viewports Het tekenscherm opdelen in een aantal teken- c.q. presentatiegebieden. Naast het commando 'Tiled Viewports' verschijnt een tweede menu met de volgende onderdelen: Layout... 1 Viewport 2 Viewport 3 Viewport 4 Viewport Restore Delete Join Save Om het scherm op te delen in vensters kunt u de viewport commando's gebruiken. Tevens kunt u deze configuratie een naam geven zodat u kunt wisselen van weergave van viewports. De viewports zijn ook weer samen te voegen.
Save Benoemt en bewaart de actieve venster- of viewport configuratie, om deze later met de Restore optie op dezelfde manier te kunnen afbeelden.
Restore Genereert een benoemde viewport configuratie in het actieve beeldvenster.
Delete Verwijdert viewport configuraties uit de tekening.
Join Samenvoeging van twee aangrenzende beeldvensters.
2 Verdeelt het actieve beeldvenster in 2 vensters.
3 Verdeelt het actieve beeldvenster in 3 vensters.
4 Verdeelt het actieve beeldvenster in 4 gelijke vensters. Merk op, dat u de cursor over het gehele scherm kunt verplaatsen van beeldvenster naar beeldvenster, maar dat er alleen een kruisdraad of selectiecursor in het actieve beeldvenster wordt afgebeeld; in de overige vensters wordt een kleine pijl afgebeeld. Als u op dat moment de selecteerknop indrukt op uw digitizer of muis, dan zal het venster onder de cursor het nieuwe actieve beeldvenster zijn geworden. De commando's functioneren alleen, wanneer TILEMODE de waarde 1 heeft. 224
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Layout... Keuze uit een aantal combinaties van teken- c.q. presentatiegebieden. Na activeren van het commando zal een dialoogbox verschijnen met het hoofd 'Viewport Settings (Current is dominant)'.
Hierin kunt u de instellingen van de verschillende 'viewports' kiezen. Wanneer u met de pijl op het kader van de gewenste viewport gaat staan (de tekening wordt omkaderd) en dubbelklikt met de LINKER muisknop zal overgeschakeld worden naar de desbetreffende viewport-instelling. OPMERKING • De actieve viewport is dubbel omkaderd en vertoont het vertrouwde tekenkruis. Wanneer men de muis buiten de viewport in een andere viewport verschuift zal het tekenkruis veranderen in een pijl. Door éénmaal op de LINKER muisknop te drukken zal de betreffende viewport actief worden. • In iedere viewport kunt u een andere presentatie (perspectief, isometrie, plattegrond) kiezen. • Het is niet mogelijk om in één van de viewports een laag te bevriezen of te ontdooien, het bevriezen of ontdooien van lagen is bij het gebruik van viewports uitsluitend mogelijk over de hele tekening. • Het gebruik van de commando's VPlayer, VPschaal en VPfase zijn NIET mogelijk met viewports maar ALLEEN met multiviews (zie SCHERM menu-PaperSpace-Mview) • Iedere wijziging die u doorvoert in één viewport, zal automatisch in alle andere viewports worden doorgevoerd. • Voor het samenvoegen van 2 viewports MOETEN de 2 gekozen viewports samen een rechthoek vormen, anders is een versmelting niet mogelijk. • Door het werken met verschillende viewports zal het werken met ALFA aanzienlijk vertraagd worden.
ALFA Development
225
Handleiding ALFA 2000
Modelspace Schakelt over naar modelspace. Met het commando modelspace en paperspace is het mogelijk om te schakelen tussen het gebouwmodel en de plottekening. Voor meer informatie over het gebruik van modelspace en paperspace zie het hoofdstuk Achtergrond informatie model/paperspace. Dit schakelen wordt gedaan door de AutoCAD variabele 'Tilemode' aan te passen.
Mview Modelspace Dit commando maakt een mview actief binnen paperspace, zodat het gebouwmodel aangepast kan worden. Via dit commando kan terwijl paperspace actief is het modelgebouw aangepast worden. Dit wordt gedaan door een mview te activeren en via deze mview kan het model aangepast worden. Dit wordt normaal gesproken alleen gedaan wanneer er een kleine aanpassing aan het model gewenst is. Voor grote aanpassingen is het aan te bevelen om terug te gaan naar modelspace. Opmerking. • In principe werkt deze optie alleen binnen paperspace. Wanneer de tekening nog in modelspace (Tilemode 1) zal Alfa automatisch omschakelen naar paperspace. • Het actieve mview kan herkend worden doordat de omkadering van de mview vet wordt en wanneer de muis op het actieve mview komt, zal de muispijltje veranderen in de kruisdraden. • Het activeren van een ander mview gebeurt door middel de muis te plaatsen om de betreffende mview, op dit moment is het muispijltje zichtbaar. Klik dan op de linker muisknop en het muispijltje verandert in de kruisdraden. Nu is dit de actieve mview geworden.
Paperspace Schakelt over naar paperspace. Met het commando modelspace en paperspace is het mogelijk om te schakelen tussen het gebouwmodel en de plottekening. Voor meer informatie over het gebruik van modelspace en paperspace zie het hoofdstuk Algemene werking van model/paperspace. Dit schakelen wordt gedaan door de AutoCAD variabele 'Tilemode' aan te passen.
Floating Viewports Het in PaperSpace definiëren en werken met multiviews. Naast het commando 'Floating Viewports' verschijnt een tweede menu met de volgende onderdelen: 1 Viewport 2 Viewports 3 Viewports 4 Viewports Restore Viewports ON Viewports OFF Hideplot MV setup Vplayer Vpschaal Vpfase 226
=> commando Mview => commando Mview. => commando Mview. => commando Mview. => commando Mview. => commando Mview. => commando Mview. => commando Mview. => commando Mvsetup. => commando Vplayer.
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000 OPMERKING • Alleen in PaperSpace kunnen multiviews gemaakt worden. • In ModelSpace (commando MS) kunt u bepalen in welke schaal en voor welke fase de tekening in de multiview afgebeeld moet worden (Vpfase) , (Vpschaal). • Het is raadzaam vooraf in PaperSpace een kader te plaatsen met de gewenste schaal, en multiviews hieraan te relateren. • In tegenstelling tot Tiled Viewports (tilemode=1) is het bij multiviews in PaperSpace (tilemo de=0) mogelijk één of meer lagen per multiview te bevriezen die over de hele tekening ontdooid zijn. Daarvoor kan men gebruik maken van het Lagenoverzicht commando of het Vplayer commando. De eerste manier is wat overzichtelijker.
Vpschaal Het in PaperSpace definiëren van de schaal in een bepaalde multiview. Vervolgens verschijnt in de commandoregel: Uiteindelijke PLOT schaal : In AutoCAD 2000 haalt Alfa deze waarde uit de Plot Layout. U kunt nu achter de dubbele punt de algemene verrekeningsmaatstaf voor alle multiviews ingeven, bijvoorbeeld <100>+ Return. Het is aan te raden hiervoor dezelfde schaalwaarde te gebruiken als bij het plaatsen van het kader is opgegeven. Vervolgens verschijnt in de comman doregel: Schaal huidige MVIEW? 1: U kunt nu achter de dubbele punt de schaal van de huidige MVIEW ingeven, bijvoorbeeld <10>+ RETURN. De schaal wordt in de betreffende multiview omgerekend. Indien u de melding : Commando niet toegestaan als TILEMODE 1 is. krijgt, bevindt u zich niet in de juiste Tilemode. Indien deze foutmelding verschijnt selecteer dan in het menuveld SCHERM het commando PaperSpace en zet hiermee de schakelaar om. OPMERKING • Deze functie werkt alleen indien u middels de functie 1 (2, 3, 4) Viewport(s) één of meerdere multiviews in PaperSpace heeft gemaakt. Vervolgens schakelt u over naar ModelSpace (commando MS) en kunt u per multiview bepalen welke fase actief dient te zijn. • VPSCHAAL werkt alleen op de huidige actieve multiview. • Het is raadzaam vooraf een kader te plaatsen met de gewenste schaal, en alle andere multiviews hieraan te relateren.
Vpfase Het in PaperSpace definiëren van een fase voor een bepaalde multiview. Activeer het commando, vervolgens verschijnt in de commandoregel: FASE : U kunt nu achter de dubbele punt de gewenste fase voor de betreffende multiview ingeven. De fase wordt omgezet naar de gewenste fase, deze wordt nu afgebeeld. ALFA Development
227
Handleiding ALFA 2000 Indien u de foutmelding: Kan alleen gebruikt worden op de current MVIEW. krijgt zijn er nog geen multiviews zijn aangemaakt. Selecteer in menuveld SCHERM het commando Floating Viewports, optie 1, 2, 3 of 4 Viewports. OPMERKING • Deze functie werkt alleen indien u middels de functie 1 (2, 3, 4) Viewport(s) één of meerdere multiviews in PaperSpace heeft geopend. Vervolgens schakelt u over naar ModelSpace (commando MS) en kunt u per multiview bepalen welke fase actief dient te zijn. • Vpfase werkt alleen op de huidige actieve multiview. • Ná het activeren van deze functie wordt eerst voor ALLE multiviews FASE 0 ingeschakeld, waarna u per multiview de betreffende fase kunt instellen.
ALFA Toolbars Het aan en uitzetten van de door ALFA gebruikte Toolbars en dialogen. Na starten van het commando via het scherm menu, of via het intypen van het commando ALFATOOLBAR of door een rechter muisklik op een van de ALFA dialogen (en/of toolbars).
Ortho Met het ORTHO commando kunt u "orthogonaal" tekenen forceren. Alle lineaire tekenacties en modificaties die met ORTHO aan worden uitgevoerd zijn onderhevig aan voorwaardelijke horizontale of verticale verplaatsing ten aanzien van de actieve X en Yassen. Command: ORTHO ON/OFF <current>: ON - Activeert de orthogonale modus OFF - Schakelt de orthogonale modus uit U kunt de ORTHO ook aan- en uitschakelen met een controltoets. Opmerking: Wanneer het Snap rooster wordt geroteerd, zal de Orthogonale richting overeenkomstig worden verdraaid. Als de isometrische Snap stijl actief is, zal de orthogonale richting worden toegepast volgens het assenstelsel van de kruisdraad, dat is verbonden met het actieve isometrische tekenvlak (isoplane) De Ortho status kan ook worden ingesteld met de ORTHOMODE systeem variabele of functie toets F8.
228
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Ddrmodes Het DDRMODES commando toont een dialoogvenster waarin op het scherm aanwezige tekenhulpen kunnen worden ingesteld. Het bevat alle functies van de ORTHO, FILL (Solid Fill), QTEXT (Quick text), BLIPMODE (Blips, kruisjes die punten in de tekening markeren), HIGHLIGHT, SNAP, GRID, en ISOPLANE commands.
Wanneer u een waarde invoert in het X Spacing tekstvak om het Grid of de Snap te veranderen, dan wordt deze waarde gekopieerd naar het tekstvak voor de Y Spacing. Daarmee is het eenvoudig om gelijke X/Y afstanden voor Grid en Snap in te stellen. Wanneer u verschillende X en Y afstanden wilt invoeren, dan geeft u eerst de X waarde, en vervolgens de Y waarde. De QTEXT optie heeft pas effect nadat er een REGEN wordt uitgevoerd. In afwijking van de SNAP en GRID commando's, zal een wijziging van de Snap of Grid afstand in dit dialoogvenster de betreffende mode niet activeren; er zijn hiervoor aparte aankruisvakjes beschikbaar.
Ddcolor De kleur van een nieuw object instellen
Standard Colors Hier kiest u een standaardkleur voor nieuwe objecten. Als u een van de kleurnummers 1-9 selecteert bij Standard Colors, verschijnt de naam of het nummer van de kleur in het tekstvak Color.
Gray Shades Hier kiest u een grijswaarde in voor nieuwe objecten. Het gebied Gray Shades bevat de kleurnummers 250-255.
ALFA Development
229
Handleiding ALFA 2000
Logical Colors Hiermee bepaalt u hoe de kleuren worden toegewezen. BYLAYER BYBLOCK
Full Color Palette Hier kiest u een kleur voor nieuwe objecten. Het aantal kleuren dat wordt weergegeven bij Full Color Palette hangt af van het aantal kleuren dat beschikbaar is op het systeem dat u gebruikt. Full Color Palette bevat de kleurnummers 10-249.
Color Hiermee stelt u een standaard kleurnaam in, de logische kleuren voor BYLAYER en BYBLOCK of een ACI-nummer (AutoCAD Color Index) tussen 1 en 255. In de kleurstaal wordt de actieve kleur van het object weergegeven.
ALFA Settings Het instellen van de ALFA settings (pen(kleur), lijntype, fase, laag 0, Nl-Sfb groep, referentie- en elementhoogte) voor het tekenen van lijnen en het overnemen van instellingen via een element. Na activeren van het commando verschijnt het volgende dialoogbox:
230
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Pennen De kleuren van de getekende elementen binnen ALFA komen overeen met pendiktes. Selecteer hier de pendikte (penkleur) waarmee het nieuw te plaatsen element getekend moet worden.
Lijntypes Geef het nieuw te gebruiken Lijntype hier in. Als er geen lijntypes staan moeten deze nog in de tekening ingeladen worden. Alleen de in de tekening gedefinieerde lijntypes staan in de lijst.
Fase Geef de nieuw te gebruiken Fase layer hier in. Alle elementen die vanaf het afsluiten van de routine getekend worden, worden in deze fase(s) weergegeven.
NL-sfb code Hier is de Nl-Sfb code in te voeren om aan te geven voor welke groep de te tekenen elementen gelden. De Lijst button toon een lijst van groepen waaruit gekozen kan worden.
ALFA Development
231
Handleiding ALFA 2000
Element Geef hier aan tot welke groep het te tekenen element behoort (dit in verband met plaatsing op de correcte lagen), bijvoorbeeld: Lijnen/Blocks A--L21-Maatvoering A--M21-Tekst A--T21-Arcering A--A21--
Selecteer element U kunt alle instellingen van een bestaand element overnemen met de knop Selecteer Element. Vervolgens selecteert u een element waarvan u de instellingen in het dialoogbox wilt overnemen. De ALFA Teken Instel lingen worden dan aangepast. Overgenomen worden: • kleur (pen) • lijntype • fase en Nl-Sfb groep (laag) • element type • referentiehoogte • element hoogte Nieuwe elementen worden met de aangepaste instellingen getekend.
ALFA Tekststijl Het wijzigen van een bestaande tekststijl of het aanmaken van een nieuwe tekststijl. Na activeren van het commando verschijnt het volgende dialoogbox:
U heeft nu 2 mogelijkheden: U kunt een bestaande stijl wijzigen of een nieuwe aanmaken. Wilt u een nieuwe stijl aanmaken dan selecteert u de optie New.. , hier typt u een nieuwe naam in het vak achter de tekst 'Style Name'. Wilt u een bestaan de stijl wijzigen dan wijst u deze stijl aan in het overzicht met Stijl namen. Het - teken in de naam van de tekststijl dient als scheidingsteken. Dat scheidingsteken wordt gebruikt om de letterhoogte in combinatie met de tekststijl te bepalen. Zo wordt een 232
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000 tekststijl ALFA-3 op een plot 1:100 3 mm hoog als de tekstschaal 1:100 is, (de letterhoogte wordt dan 300mm). Hele millimeters zijn direct in de tekststijl in te stellen. Als u sjabloondik tes met tienden van millimeters in de letterhoogte wilt opnemen dient u een 0 gevolgd door de zogenaamde 'underscore' _ op te nemen in de naam van de tekststijl, zoals in ALFA-0_25 voor een letterhoogte van 2,5 mm, (als plotschaal en tekstschaal even hoog zijn, zie ook tekstschaal, ALFA Variabelen). ALFA tekststijl werkt met vaste hoogtes voor tekststijlen. De hierna beschreven handelingen gelden voor zowel het wijzigen van een bestaande stijl als het aanmaken van een nieuwe stijl. In het hokje achter de tekst 'Width factor' kunt u de breedte van de letter ingeven (in tekeneenheden) waarna achter de tekst 'Oblique angle' de hellingshoek van de letter kan ingegeven worden. Enkele bijzonderheden (Rechts naar links, Onderste boven) kunt u eventueel nog aankruisen in de hokjes voor de betreffende teksten. Men zal dit uitsluitend doen als men bepaalde typografische effecten voor ogen heeft. Wilt u een ander lettertype kiezen klik dan op 'Font'. Er verschijnt de file selector met alle SHX en True Type fonts. Als alle instellingen juist zijn klik éénmaal met de LINKER muisknop op de OK-button om een stijl te wijzigen of aan te maken. Deze nieuwe stijl is meteen de actuele tekststijl. OPMERKING • Door een - teken in de naam van de tekststijl op te nemen wordt deze tekststijl verschaalbaar met het ALFA commando tekstschaal, zie ALFA Settings. • Voor de sjablonen zijn de volgende pendiktes te gebruiken, 0_18, 0_25, 0_35, 0_50, 0_70 en 1_00.
ALFA Development
233
Handleiding ALFA 2000
ALFA Variabelen Het vooraf instellen van ALFA variabelen en achteraf verschalen van tekst en symbolen. Na activeren van het commando verschijnt het volgende dialoogbox:
Lijn Schaal Met Lijn Schaal verandert u de actuele lijnschaal. Met behulp van de lijnschaal kan men de onderlinge afstand tussen de lijnstukken (van stippellijnen e.d.) vergroten of verkleinen (in de HELE tekening). De lijnschaal heeft gevolgen voor de presentatie op het scherm en voor de plotter.
Maatvoering Schaal Met Maatv. Schaal verandert u de actuele maatvoeringsschaal. Met behulp van de
maatvoeringsschaal kan men de verschalingsfactor opgeven, zodat de maatvoeringen aangepast kunnen worden aan de huidige scherm en of plotschaal. De maatvoeringsschaal heeft gevolgen voor de presentatie op het scherm en voor de plotter.
Zoek Nauwkeurigheid Met Zoek Nauwkeurigheid stelt u de zoeknauwkeurigheid in. Deze variabele regelt de grootte van het gebied rond een punt, waarin een bepaalde zoekactie moet plaatsvinden (bij de functies 'invoegen/plaatsen block' en 'weghalen block'). Bij het invoegen van een block wordt hiermee bepaald welk deel van een wand opengebroken dient te worden. Is uw zoeknauwkeurigheid bijvoorbeeld 45 en uw spouwbreedte 100 dan zal een kozijn op een dergelijke wand NIET ingevoegd worden aangezien de halve spouwbreedte (daar wordt het block ingevoegd, op het hart van de spouw) een grotere waarde heeft dan de zoeknauwkeurigheid. Op een wand met een spouw van 70 mm. wordt een dergelijk kozijn WEL ingevoegd aangezien binnen- en buitenspouwblad wel binnen het zoeknauwkeurigheidsgebied liggen. Ook voor het commando 'Lynx' wordt het zoekgebied bepaald. 234
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Aantal Segmenten Met Aantal Segmenten kunt u het aantal segmenten, waaruit elementen opgebouwd dienen te worden, wijzigen. Dit betreft voornamelijk Veelhoeken, Veelsolids, PLine2Mesh en PLine2Solid omdat hierbij bogen omgezet worden naar segmenten. Met de instelling '0' is het optimaal aantal segmenten vastgelegd ook voor Pline Solid (achteraf), Veelhoek en Veel Solid.
Tekst Schaal Met Tekst Schaal kunt u de verschaling van de teksthoogte opgeven. De in de TEXT-STYLE gedefinieerde hoogte relateert aan de Tekst Schaal. Bij verandering van de tekstschaal zal de teksthoogte evenredig verschaald worden. Deze functie werkt uitsluitend op tekststijlen waarin na het - teken de letterhoogte in de tekststijl is opgenomen zoals in ALFA-3. De functie werkt niet op de standaard tekststijl STANDARD. De teksthoogte op plots is tot een maximum van 15 mm hoogte in te stellen. Heeft u bijvoorbeeld een tekststijl ALFA-3 die op een plot 1:100 3 mm hoog is, dan heeft een tekststijl ALFA-5 op dezelfde plot 1:100 een hoogte van 5 mm. Hele millimeters zijn direct in te stellen. Als u tienden van millimeters in de letterhoogte van de tekststijl wilt opnemen, dient u een 0 gevolgd door de zogenaamde 'underscore' _ op te nemen in de naam van de tekststijl, zoals in ALFA-0_25 voor een letterhoogte van 2,5 mm.
Symbool Schaal Met Symbool Schaal verandert u de actuele symboolschaal. Met behulp van de symboolschaal kan men de grootte van de symboolblocks beïnvloeden. Het verschalen van reeds geplaatste tekst en symbolen kan achteraf gebeuren door op de betreffende hokjes te klikken. De symboolschaal komt in feite overeen met de plotschaal; indien u een tekening wenst uit te plotten op schaal 1:20 dan dient de symboolschaal ook de waarde 20 te hebben. Het is aan te raden bij het gebruik van de symboolschaal de reeds geplaatste symbolen consequent WEL of NIET mee te schalen bij een wijziging van de symboolschaal. Na wijziging van de symboolschaal en de opdracht om de geplaatste symbolen te verschalen zullen alle symboolblocks naar dezelfde nieuwe symboolschaal omgerekend worden, ook als sommige van deze symbolen via het verschaal commando onderling op verschillende symboolschalen ingesteld zijn. Voor het verschalen van slechts één block is het raadzamer het verschaalcommando te gebruiken.
Plaatsingsrichting boog rechtsom Bij Plaatsingsrichting boog rechtsom kunt u de plaatsingsrichting van bogen in rekbare blocks opgeven. ALFA hanteert als plaatsingsrichting linksom (tegen de wijzers van de klok). Ook tijdens het plaatsen van bogen in rekbare blocks kan de richting van de boog ingesteld worden door een in te typen.
Wanden openbreken bij plaatsen kozijn Bij Wanden openbreken bij plaatsen kozijn kunt u opgeven of wanden al dan niet automatisch worden opengebroken bij het plaatsen van een kozijn in die wand.
ALFA Development
235
Handleiding ALFA 2000 Het wel of niet openbreken wordt mede bepaald door de instelling van de zoeknauwkeurigheid. Plaats men het block (kozijn) binnen de zoeknauwkeurigheid van een rekbaar block (wand) dan wordt het te plaatsen block in het reeds aanwezige rekbare block ingevoegd. Indien 'Wanden openbreken' is uitgeschakeld zult u daarop attent gemaakt worden bij het commando Invoegen Block.
Scharnier functie starten na invoegen Hier geeft u aan of de scharnier functie (voor het bepalen van de draairichting van het kozijn) gestart moet worden na het invoegen van een block
Borstwering maken na invoegen kozijn Als deze optie aanstaat wordt bij invoegen (invoegen achteraf, copyinvoeg) direct een borst wering geplaatst.
Automatisch aansluiten van wanden en symbolen Standaard zal ALFA symbolen automatisch (met lynx) verbinden aan de dichtstbijzijnde wand (mits die binnen het zoeknauwkeurigheidsgebied wordt gevonden). Ook zal ALFA wandeinden automatisch proberen aan te sluiten op andere wanden (ook alleen wanner die binnen het zoeknauwkeurigheidsgebied worden gevonden). Met deze schakelaar is het mogelijk dit niet langer automatisch te laten gebeuren. Verbindingen met lynx en aansluitingen kunnen dan eventueel achteraf handmatig worden aangebracht.
Omkeren van de openbreek prioriteiten ALFA hanteert een aantal bouwkundige regels om bij aansluitingen te bepalen welke wand voorrang heeft boven andere en welke wand wordt onderbroken. Door het aanzetten van deze schakelaar worden de prioriteiten van de wanden omgekeerd. Hierdoor is het mogelijk volledige controle te krijgen over de vorm van aansluitingen en hoekoplossingen. OPMERKING • Als men van tevoren weet op welke schaal uitgeplot zal gaan worden is het aan te raden de tekstschaal en de symboolschaal op die waarde in te stellen. • De stramienaanduidingen en de letters en cijfers in die stramienaanduidingen reageren op wijzigingen in de tekstschaal en de symboolschaal. • Normaliter zult u altijd uw wanden laten openbreken en zult u deze functie niet nodig hebben, alleen in specifieke gevallen zult u tijdelijk het openbreken willen deactiveren (u wilt bijvoorbeeld in een doorsnede op een vloer een (doorsnede van een) deurkozijn plaatsen). De schaalinstellingen (lijn schaal ,tekstschaal e.d.), zoeknauwkeurigheid, aantal segmenten en plaatsrichting boog rechtsom worden per tekening bijgehouden en opgeslagen. Dit houdt in dat wanneer er in AutoCAD 2000 meerdere tekening geopend zijn, deze instellingen per tekening verschillend kunnen zijn. Alle andere instelling in deze dialoog worden globaal (voor iedere tekening zijn deze waarden gelijk) opgeslagen en bijgehouden.
236
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Wand Instelling Het aangeven van de plaatsingslijn van een spouwmuurconstructie of enkele wand. U kunt ook de spouwbreedte aanpassen. Na activeren van het commando verschijnt de volgende dialoogbox:
Aangegeven staat de actuele spouwinstelling. Indien u een nieuwe spouwbreedte en of plaatsingslijn wenst te gebruiken dient u deze waarde in het betreffende vakje in te vullen óf door de betreffende slider te bedienen. Door op de OK-button te klikken worden de nieuwe waarden actief.
Enkele wand Met de knoppen 'links, midden en rechts' kan de plaatsingslijn in een enkele wand worden aangegeven.
Spouw wand De bovenste slider (Breedte:) is voor het instellen van de spouwbreedte, de onderste slider (Lokatie:) is voor het bepalen van de lokatie van de hulplijn waarmee dubbele wanden getekend worden.
Spouwblad omzetten Indien deze toggle aanstaat zullen de spouwwanden bij het invoegen van een kozijn omgezet worden om de spouwbreedte te versmallen.
ALFA Development
237
Handleiding ALFA 2000
Buitenblad Buitenblad wordt omgezet.
Binnenblad Binnenblad wordt omgezet.
Omzetten bij spouw breder dan Vanaf deze breedte wordt het blad omgezet.
Omzetten tot spouw van Na omzetten blijft er een restspouw over van deze afmetingen waarin het kozijn zal worden geplaatst. Het kozijn moet geschikt zijn om in deze, verkleinde, spouw geplaatst te worden. Een kozijn dat past in een spouw van 100mm past niet in een verkleinde spouw van 50 mm. Let op. Sommige blocks (aangemaakt met de kozijnmodule) weten voor welke spouw ze geschikt zijn en zullen dus automatisch de spouw om zetten als dat nodig mocht zijn. Ook als deze optie uitstaat. Door op de OK-button te klikken worden de spouwbreedte en de plaatsingslijnen ingesteld. OPMERKING • Alle spouwwanden zullen vanaf nu met de ingestelde spouwbreedte getekend worden, bestaande wanden blijven echter ongewijzigd. De parametrische kozijnmodules nemen ook deze ingestelde spouwbreedte over. • De plaatsingslijn is de hulplijn waarmee enkele en dubbele wanden getekend worden. Deze ligt standaard (0) in het hart van de enkele wand of van de spouw. Als men bij een spouwconstructie andere wanddiktes dan 100 mm gebruikt zal het plaatje in de dialoogbox niet altijd het juiste beeld geven. • Bij een instelling van de spouw van 100mm en een binnenblad van 150mm dik moet men een lokatie van 125 (50 + 75) opgeven om de plaatsingslijn in het hart van het binnenblad te leggen.
Systeem Variabelen Het veranderen van de basis systeemvariabelen zoals deze gelden bij het opstarten van ALFA. In het menuveld VARIABEL het commando aanwijzen met de kruisdraad en éénmaal klikken met de LINKER muisknop. In de commandoregel zal verschijnen: setvar Variable name or ?: U dient nu de naam van de variabele in te typen. In de commandoregel verschijnt dan: New value for <1>: U dient dan vaak een 0 of een 1 in te typen om de variabele uit of aan te zetten. Soms zijn ook andere waarden mogelijk. OPMERKING • De functie dient men te gebruiken als men (tijdelijk) een variabele moet wijzigen. Zo is het voor de Electra Module voor een bepaalde functie noodzakelijk dat de variabele ATTDIA op 0 (=uit) gezet wordt om de attributes door de Electra Module te laten invullen.
238
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000 •
Bij het plaatsen van referentietekeningen is het aan te raden de variabele DRAGMODE op 0 in te stellen omdat het mee laten lopen van de referentietekening (draggen) soms wel erg lang kan duren waardoor het lijkt op de functie vastloopt.
Maatvoerings variabelen Het DDIM commando regelt maatvoeringstijlen en variabelen door middel van een aantal dialoogvensters. Voor een uitgebreide beschrijving van deze functie verwijzen we u naar de AutoCAD handleiding.
Hernoemen Verschillende objecten, zoals lagen en blocks, worden met een naam aangesproken. Met het commando DDRename kunt u deze objecten hernoemen. Dit commando is ook goed te gebruiken om uit te zoeken welke objecten er in de tekening gebruikt worden.
Named Objects Toont de object types die u kunt hernoemen.
Items Toont de namen van de elementen die in die sectie van het object type zitten.
Old Name Dit is de naam van het object dat hernoemt dient te worden. Selecteer een naam van de list of type een naam in het edit veld.
Rename To Geeft de nieuwe naam voor het object. Voor de nieuwe naam in, in het edit veld. Druk vervolgens op de Rename To button om het object te hernoemen en om de items in de Items lijst te updaten.
ALFA Development
239
Handleiding ALFA 2000
2D Polylijn Breedte Het instellen van de 2D Polylijn Breedte. In commandoregel zal verschijnen: Requires numeric distance or two points New value for PLINEWID <5>: U kunt nu achter de dubbele punt de gewenste polylijnbreedte instellen, bijvoorbeeld <5> (5 tekeneenheden). De nieuwe polylijnbreedte is ingesteld.
Velling Afstand Het instellen van de vellingafstand (afschuining) voor het maken van een velling. New value for CHAMFERA <0>: U kunt nu de vellingafstand ingeven voor de eerste lijn die u aanwijst bij het commando 'Velling'. Tussen haken staat de huidige instelling. Indien u die waarde wenst te handhaven dan drukt u éénmaal op return of de RECHTER muisknop. Indien u een nieuwe waarde wenst dan typt u die achter de dubbele punt in, bijvoorbeeld <100>+ RETURN. Vervolgens staat in de commandoregel: New value for CHAMFERB <0>: U kunt nu de vellingafstand ingeven voor de tweede lijn die u aanwijst bij het commando 'Velling'. Tussen haken staat de huidige instelling. Indien u die waarde wenst te handhaven dan drukt u éénmaal op return of de RECH TER muisknop. Indien u een nieuwe waarde wenst dan typt u die achter de dubbele punt in, bijvoorbeeld <100>+ RETURN. De nieuwe vellingafstanden zijn ingesteld.
Afrondings Radius Het instellen van de afrondingsradius voor het maken van een afronding. In de commandoregel zal verschijnen: 'filletrad New value for FILLETRAD <0>: U kunt nu de afrondingsradius ingeven. Tussen haken staat de huidige instelling. Indien u die waarde wenst te handhaven dan drukt u éénmaal op return of de RECHTER muisknop. Indien u een nieuwe waarde wenst dan typt u die achter de dubbele punt in, bijvoorbeeld <100>+ RETURN. De nieuwe afrondingsradius is ingesteld.
Offset Afstand Het instellen van de offset afstand, kopiëren met een vaste maat. In de commandoregel zal verschijnen: 240
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000 New value for OFFSET DIST: <-1>: U kunt nu de waarde van tevoren vastleggen. U typt dan achter de dubbele punt de gewenste offset afstand, bijvoorbeeld <67>+ RETURN. Deze offset heeft geen invloed op de offset afstand in de offset functie bij het plaatsen van de wanden. OPMERKING waarde < 0 waarde > 0 waarde = 0
offset through point standaard offset afstand kopie op dezelfde plaats
Punt Type Het instellen van het punt type. Vervolgens verschijnt het volgende dialoogbox:
Indien u een ander punttype wenst te gebruiken dient u de desbetreffende verschijningsvorm in het dialoogbox aan te wijzen en vervolgens éénmaal op de LINKER muisknop te klikken en vervolgens te bevestigen door één maal op de OK-button te klikken. In het venster 'Point size' geeft u de grootte van het element in de tekening aan. Met 'Set size relative to screen' geeft u aan dat de puntgrootte een grootte heeft die relatief ten opzichte van het scherm is (dus visueel altijd even groot). Met 'Set size in absolute units' geeft u aan dat de puntgrootte altijd even groot is (dus in absolute tekeneenheden altijd even groot). Na het wijzigen van de puntstijl moet men meestel een REGEN actie laten uitvoeren om de verandering van puntstijl te kunnen waarnemen. Er is slechts één puntstijl per tekening mogelijk.
ALFA Development
241
Handleiding ALFA 2000
Polygoon Instelling Het instellen van de polygoon (veelhoek) variabelen. In de commandoregel zal verschijnen: New value for POLYSIDES <4>: Als voorkeuze staat reeds de actuele instelling (U ziet deze waarde reeds tussen haken vermeld). Door nu op de RECHTER muisknop te klikken of door het bedienen van de + RETURN toets zal de actuele instelling ongewijzigd blijven (in dit geval dus . = iedere keer te vragen). Indien u het aantal polygoonzijden vooraf reeds wenst vast te leggen dient u de waarde achter de dubbele punt in te typen, afgesloten door RETURN, bijvoorbeeld <20>+ RETURN, daarmee aangevend dat vanaf nu ieder polygoon uit 20 zijden wordt opgebouwd. Vervolgens zal in de commandoregel verschijnen: Kies de polygoon mode (Rand/Middelpunt) of . om iedere keer te vragen <.>: Als voorkeuze staat reeds de actuele instelling. Door nu op de RECHTER muisknop te klikken of door het bedienen van de RETURN toets zal de actuele instelling ongewijzigd blijven (in dit geval dus . = iedere keer te vragen). Indien u reeds van tevoren wenst vast te leggen van waaruit een polygoon getekend dient te worden dient u achter de dubbele punt de betreffende beginletter in te typen, afgesloten door RETURN, bijvoorbeeld + RETURN, daarmee aangevende dat vanaf nu ieder polygoon vanuit de uiterste rand (het eerste klikpunt) getekend dient te worden. Indien u voor <M>iddelpunt kiest zal in de commandoregel verschijnen: Ingeschreven in/Omschreven rond cirkel (I/O) of . om iedere keer te vragen <.>: Geef op gelijke wijze als hierboven beschreven antwoord op deze vraag; I = Ingeschreven rond cirkel, O = Omschreven rond cirkel, . = iedere keer vragen.
Maatvoering Stijl Het instellen van de maatvoeringstijl Op het besturingsscherm zal verschijnen: Named dimension styles: STANDARD ALFA SMALL118 SMALL120 ?/Enter dimension style name or RETURN to select dimension: U kunt nu achter de dubbele punt de naam van de gewenste maatvoeringstijl intypen. Met F1 toets kunt u naar het grafisch scherm terug. U kunt gaan maatvoeren. Door de RETURN toets te gebruiken, in plaats van een naam ingeven, kunt u de maatvoeringstijl van een maatlijn uit de tekening overnemen. U zult zien dat de kruisdraden plaats hebben gemaakt voor een klein rechthoekje. Ga nu met dit rechthoekje naar de betreffende maatlijn in de tekening en klik éénmaal op de LINKER muisknop. De instelling van de maatvoeringstijl wordt dan de stijl van de geselecteerde maatlijn.
242
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000 Nieuwe maatlijnen zullen volgens de zojuist ingestelde maatvoeringstijl getekend worden. OPMERKING • Deze instellingen kunnen met het commando Maatvoerings Var. op een veel overzichtelijke wijze ingesteld worden. Via het dialoogbox van dat commando kunnen nog meer eigenschappen van maatlijnen ingesteld worden.
Grips Het instellen van de grips (aangrijpingspunten). Vervolgens verschijnt het volgende dialoogbox:
Het DDGRIPS commando stelt u in staat om grips toe te passen met het "Grips" dialoogvenster. Een grip is een kleine rechthoek die verschijnt op verschillende entiteitspecifieke posities, bijvoorbeeld op de kwadranten van een Cirkel of de eindpunten en middelpunt van een Lijn. Met grips kunt u geselecteerde objecten oprekken, verplaatsen, roteren, verschalen, en spiegelen. Om grips te gebruiken, selecteert u allen de objecten die u wilt bewerken en maakt u gebruik van de grafische cursor en de subcommando's.
Het is niet aan te raden om de blocks en wanden binnen ALFA te manipuleren met grips. Alle andere elementen kunnen zonder problemen aangepast worden. Select Settings Dit veld stelt u in staat om grips activeren voor geselecteerde objecten.
Enable Grips Klik op dit aankruisvakje om grips te activeren voor alle objecten die u selecteert. Een andere methode om activate grips is om set the GRIPS systeem variabele om 1.
ALFA Development
243
Handleiding ALFA 2000
Enable Grips Within Blocks Klik op dit aankruisvakje om grips aan de elementen binnen een Block toe te wijzen, hierdoor krijgen alle geneste elementen grips. Indien u dit aankruisvakje uitzet, zal het Block een grip, weergeven op zijn plaatsingspunt.
Grip Colors Dit veld stelt u in staat om de kleuren van geselecteerde of ongeselecteerde grips in te stellen. De meeste tijd zijn de grips waarmee u werkt zijn ongeselecteerd, dit houd in niet gevuld. Wanneer een of meer grips geselecteerd zijn, zijn die gevuld met een specifieke kleur. De ongeselecteerde en geselecteerde knoppen laten ieder het standard color dialoogvenster zien. U kunt ook kleur ongeselecteerde grips veranderen door gebruik te maken van the GRIPCOLOR systeem variabele. De GRIPHOT systeem variabele stelt u in staat om de kleur van geselecteerde grips in te stellen.
Grip Size Dit groepsvak maakt het mogelijk om de afmeting van de grips in te stellen. Om de afmetingen van de grips in te stellen, verplaatst u de schuifknop maar links of rechts. Als u de schuifknop verplaatst zal de afmeting rechts van de schuifknop worden weergegeven. De GRIPSIZE systeem variabele stelt u ook in staat om de afmeting van grips die gebaseerd zijn op pixel afmetingen (1-255) in te stellen. De standaard waarde is 3.
GRIPS Maken het mogelijk om grips te gebruiken voor oprek, verplaats, Rotatie, verschaal, en spiegel handelingen. 0 = grips uitschakelen. 1 = grips inschakelen. Om de afmetingen van grips in te stellen, kunt u de GRIPSIZE variable gebruiken. Om het effectieve selectiegebied in te stellen voor het selecteren van grips met de grafische cursor, Dit is de standaard waarde. OPMERKING • Als de instelling 'Grips within Blocks' aanstaat levert dat meestal een onoverzichtelijk beeld op. • Omdat ALFA een grip op het invoegpunt plaatst (insertion point) is dit plaatsingspunt vrij eenvoudig terug te vinden met behulp van de grip. Voorwaarde is dat grips binnen blocks niet geactiveerd zijn.
244
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Reset menu instellingen Reset een aantal veel gebruikte menu instellingen. Tijdens het werken binnen Alfa kan het heel soms gebeuren dat een aantal menu instellingen (variabelen) uitgezet worden. Dit is meestal het gevolg van het feit dat een Alfa commando niet correct is afgesloten. De volgende instellingen worden door dit commando weer aangezet: Filedia
Deze instelling zorgt ervoor dat, wanneer er een tekening opgeslagen of geladen wordt, er een filedialoog op het scherm verschijnt. Als deze instelling uitstaat kan er alleen maar een naam op de commando regel ingetikt worden. Als dit gebeurt, dan kan er op de commando regel het tilde teken ('~') ingetikt worden en dan verschijnt alsnog een filedialoog. Cmddia Sommige commando's (bijvoorbeeld het commando plot) maken gebruik van een dialoog. Als deze instelling uitstaat, verschijnt er geen dialoog op het scherm, maar alle opties worden op de commando regel afgedrukt. Regenmode Om snelheidswinst te behalen tijdens het werk in een tekening kan de regenmode uitgezet worden. Wanneer er lagen bevroren of ontdooid worden vindt er geen regeneratie plaats. Dit houdt in wanneer er een laag ontdooid wordt, deze niet zichtbaar wordt op het scherm. Dus de tekening op het scherm klopt niet met de lageninstellingen. Hierdoor lijkt het erop dat er elementen uit de tekening verdwenen zijn. Attdia Deze instelling zorgt ervoor dat wanneer er een block met een attribuut (bijvoorbeeld elektra blocks) er een dialoog verschijnt, waarin de waarde van het attribuut ingevuld kan worden.
Overzicht... Het DDLMODES commando stelt u in staat om de lagen met het "Layer Control" dialoogvenster in te stellen.
Het "Layer Control" dialoogvenster laat de lagen in de huidige tekening met zijn instellingen zien. In verband met ruimte beperkingen, worden de status instellingen van de laag weergegeven door enkele lettercodes zoals hieronder wordt weergegeven:
ALFA Development
245
Handleiding ALFA 2000 F = bevroren L = op slot (beveiligt tegen wijzigingen) C = bevroren in de huidige viewport N = standaard bevroren in nieuwe viewports U kunt een of meer lagen in de lijst selecteren en de waarden wijzigen door de knoppen (zoals "On", "Off", "Freeze", "Thaw", "Set Color...", en "Set Ltype...") aan de rechter zijde van het dialoogvenster te gebruiken. De "Set Color..." en "Set Ltype..." knoppen laten een subdialoogvenster verschijnen. De naam van de actieve laag wordt aan de bovenzijde van het dialoogvenster weergegeven. Om een andere laag actief te maken, selecteer een laag uit de lijst en klik op de "Current" knop. De "Current" knop is alleen te activeren indien een laag uit de lijst wordt geselecteerd. Om nieuwe lagen toe te voegen, voer hun namen in de tekstvak in de onderhoek (indien u meerdere nieuwe lagen wilt aanmaken, gebruik komma's als scheidingsteken tussen de namen), en klik vervolgens op de "New" knop. Om een bestaande laagnaam te veranderen, selecteer de laag uit de lijst, en voer de nieuwe naam in de tekstvak in, klik vervolgens op de "Rename" knop. De "Rename" knop is alleen te activeren indien een laag uit de lijst wordt geselecteerd. Als er veel lagen in uw tekening aanwezig zijn, kunt u de weer te geven lijst beperken door bepaalde lagen met behulp van "filtering" te selecteren op hun naam of instellingen. Gebruik de "Set..." knop in de "Filters" groep om de benodigde filters in te stellen. U kunt dan vervolgens deze filters activeren of deactiveren door gebruik te maken van de "On" schakelaar in die groep.
New Deze knop maakt een of meer nieuwe lagen aan met de namen in het laagnaam tekstvak. U kunt een enkele laagnaam of meerdere namen gescheiden door komma's invoeren. Als de laag of lagen al bestaan, wordt er een waarschuwingsmelding weergegeven, die aangeeft hoeveel dubbele laagnamen lagen er zijn opgegeven. De New knop is altijd actief.
Current Deze knop is alleen beschikbaar indien een enkele niet bevroren, niet gelockte, niet-Xref laag is gemarkeerd in de lijst. Indien deze knop wordt geselecteerd als er een enkele laag is gemarkeerd zal die laag actief (current) maken. Tevens zal het tekstveld aan de bovenzijde van het dialoogvenster worden aangepast. Als de laag 'Off' staat, zal er een waarschuwing worden weergegeven, met de melding dat de laag deze laag werd aangezet.
Rename Deze knop is alleen beschikbaar indien een enkele unlocked, niet-Xref, niet-"0" laag is gemarkeerd in de lijst. Om een te wijzigen laagnaam aan te passen, mag maar een laagnaam in de lijst gemarkeerd zijn. Voer de gewenste nieuwe naam in het tekstvak in, en klik op de Rename knop. Een foutmelding zal worden weergegeven indien de naam in het tekstvak niet correct is of als een laagnaam al bestaat.
Layer Name tekstvak Dit tekstvak (onder de New, Current, en Rename knoppen) accepteert geldige laagnamen van maximaal 31 karakters (in AutoCAD 2000 is de maximum lengte onbeperkt) alsook een series van namen gescheiden door komma's. De maximum lengte (voor meerdere laagnamen) is 255 karakters. Dit tekstvak wordt gebruikt voor de New en Rename knoppen. Meerdere namen kunnen zijn alleen geldig voor New. 246
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000 OPMERKING • Bij wijzig-acties zullen lagen die 'Frozen' of 'Locked" zijn niet beïnvloed worden. • Met de mogelijkheid Cur VP Frz is het mogelijk om per Multiview één of meer lagen te bevriezen die in de rest van de tekening ontdooid blijven. Dit werkt vaak overzichtelijker dan het Vplayer commando. • Voor het regelen van de fasen in Multiviews dient u gebruik te maken van het commando Vpfase. • Alleen lagen die leeggemaakt of die niet in gebruik zijn kunnen verwijderd worden. Daarvoor gebruikt men het commando Purge. Het is niet mogelijk met behulp van dit commando lagen te verwijderen, daarvoor moet het commando Purge gebruikt worden.
Lagenset Een lagenset is een moment opname van laag instellingen. Deze instellingen kunnen aangemaakt worden vanuit de tekening en weer in gelezen worden. Opgeslagen worden: Laag kleur, Laag lijntype, Laag aan / uit, Laag ontdooid / bevroren en instellingen van de Mviews (indien aanwezig) Bij het opslaan van een lagenset wordt de set opgeslagen onder een set naam, tevens wordt er een omschrijving bij gevoegd waarmee duidelijk te maken is waar de set voor dient.
ALFA Development
247
Handleiding ALFA 2000 Voor het weer inlezen van een lagenset en de instellingen overnemen, kan simpel een van de lagensets gekozen worden en op OK worden gedrukt.
Lagensets worden opgeslagen in inifiles. De naam van de inifile is Lagenset.lsf. De inifile kan op drie plaatsen voorkomen, namelijk: de data directory van Alfa, de buro directory en de project directory. Vandaar dat boven in de dialoog de lokatie kan worden geselecteerd welke ini-files er ingelezen moeten worden. De schakelaar 'importeer' is een speciale schakelaar. Wanneer de schakelaar aangezet wordt, dan kan er uit elke willekeurige directory een lagenset inifile worden ingelezen. De lagensets uit dit bestand kunnen alleen worden gebruikt om uit te kopiëren. Zodoende kan een lagenset uit een ander project in het huidige project worden geïmporteerd. Als een van de lokatie schakelaars uit staat, betekent dit dat de inifile uit de bewuste directory niet ingelezen wordt en dus ook niet in het overzicht zichtbaar is. In het overzicht staan voor elke lagenset twee icoontjes . Deze icoontjes geven de lokatie aan en of de inifile schrijf beveiligd is. Het icoontje met een 'a'=alfa-dir, 'b'=buro-dir, 'p'=project-dir en 'e'=elders (importeren). Als het 'slot' icoontje gesloten is, dan is de inifile schrijf beveiligd. Dit betekent dat er niets in de file aangepast kan worden. Wel kan er een lagenset uit geselecteerd worden om te tekenen of te kopiëren.
Als er een lagenset geselecteerd is, zullen de buttons bij in het kader Aktie ook geactiveerd worden. Deze buttons houden ook rekening met het feit dat een inifile schrijfbeveiligd is. Dan zullen de buttons voor toevoegen, wissen en plakken niet geactiveerd worden. Als er op de rechter muisknop gedrukt wordt, verschijnt er een popup menu met dezelfde mogelijkheden als bij de buttons in het kader Aktie. Hieronder volgt de uitleg per actie
Toevoegen Als eerste moet er een keuze gemaakt worden in welke inifile de lagenset wordt opgeslagen. Er zijn drie locaties waar de lagenset opgeslagen kunnen worden: de Alfa- , buro- of de project directory. Wanneer er een locatie geselecteerd is worden de huidige lageninstellingen uitgelezen en opgeslagen in de inifile. Standaard wordt de naam van de lagenset 'Nieuw'. Deze kan dan gewijzigd de de naam en omschrijving die gewenst is voor deze lagenset.
Wissen Verwijdert de geselecteerde lagenset.
Kopiëren naar Nu kan de geselecteerde lagenset direct naar een andere inifile gekopieerd worden.
Lagen aanmaken Indien deze toggle aanstaat zullen de lagen die wel in de lagenset beschreven zijn maar niet in de huidige tekening staan worden aangemaakt.
248
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Wijs Laag uit Het bevriezen (niet langer zichtbaar maken) van een aan te wijzen laag. Na activeren van het commando staat in de commandoregel: Wijs een element aan, op de uit te zetten layer : Selecteer het betreffende element in de tekening en de aangewezen laag wordt bevroren. OPMERKING • Wilt u de actieve laag uitzetten dan verschijnt in de commandoregel: Cannot freeze layer . It is the CURRENT layer. • Als u per ongeluk een andere laag hebt bevroren kunt met het commando Undo de voorgaande handeling (het bevriezen van een laag) onmiddellijk weer ongedaan te maken.
Nr. -uit Het bevriezen van een op te geven lagengroep met een bepaalde NL-Sfb code. Na activeren van het commando verschijnt een dialoogbox waarin u een keuze kunt maken voor de Nl-Sfb groep van de laag:
U kunt hier de NLSFB groep code kiezen, bijvoorbeeld ‘21’. In dit geval zullen alle lagen *21* uitgezet worden tevens zullen de bijbehorende arcerings-lagen uitgezet worden. Bijvoorbeeld: A--L21--_F12-A--T21--_F1--A--M21-A--A21-Lagen in Xrefs worden ook uit gezet. OPMERKING • Wilt u de actieve laag uitzetten dan verschijnt in de commandoregel: Cannot freeze layer . It is the CURRENT layer. • Als u per ongeluk een andere laag hebt bevroren kunt met het commando Undo de voorgaande handeling weer ongedaan te maken.
ALFA Development
249
Handleiding ALFA 2000
Nr. -aan Het ontdooien van een op te geven lagengroep met een bepaalde NL-Sfb code. Na activeren van het commando verschijnt een dialoogbox waarin u een keuze kunt maken voor de Nl-Sfb groep van de laag:
U kunt hier de NLSFB groep code kiezen, bijvoorbeeld ‘21’. In dit geval zullen alle lagen *21* aangezet worden tevens zullen de bijbehorende arcerings-lagen aangezet worden. Bijvoorbeeld: A--L21--_F12-A--T21--_F1--A--M21-A--A21-Lagen in Xrefs worden ook aangezet. OPMERKING • Als u per ongeluk een andere laag hebt ontdooid kunt met het commando Undo de voorgaande handeling weer ongedaan te maken.
Wis Element op Laag Het wissen van ALLE getekende informatie op een bepaalde laag. Na activeren van het commando staat in de commandoregel: Welke laag wissen? Alleen ingeven via toetsenbord! U kunt nu de naam van de te wissen laag achter de dubbele punt invullen afgesloten door RETURN, bijvoorbeeld 31. In dit geval zullen alle '31' lagen GEWIST worden. Ook arcerings en maatvoeringslagen. A--L31--_F12-A--T31--_F1--A--M31-A--A31-Wenst u GEEN laag te wissen, druk dan éénmaal op de RECHTER muisknop of druk op de RETURN toets. Indien deze functie niet het gewenste effect heeft kunt u de situatie herstellen met Undo 250
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000 OPMERKING • De laagnaam blijft bestaan en kan opnieuw gebruikt worden. Als u de laagnaam ook wilt verwijderen dient u het commando Purge te gebruiken. Alleen lagen die leeggemaakt of die niet in gebruik zijn kunnen verwijderd worden. Daarvoor gebruikt men het commando Purge. ZIE OOK het toetsenbord commando Purge of de handleiding, commando PURGE.
Fase Ontwerp Het aanzetten van alle ONTWERP lagen. Na activeren van het commando worden alleen de lagen, gebruikt voor de Fase Ontwerp, ontdooid en dus zichtbaar. De lagen voor de overige Fases worden bevroren en zijn dus niet zichtbaar en niet te bewerken (wijzigen). U ziet nu de tekening weergegeven voor de Fase Ontwerp. Vervolgens verschijnt er een vinkje voor Fase Ontwerp, in het pull down-menu. In vaste menulijst wordt nu FASE 1 weergegeven. Indien u gekozen hebt voor de optie Solids Fase1 worden nu in de ontwerp fase de wanden getoond als een volgearceerd vlak. OPMERKING • Alle niet ONTWERP lagen worden uitgezet. • Slechts één van de 4 fases kan zichtbaar zijn. ZIE OOK uitleg over fases en lagenstructuur van ALFA.
Fase Bestek Het aanzetten van alle BESTEK lagen. Na activeren van het commando worden alleen de lagen, gebruikt voor de Fase Bestek, ontdooid en dus zichtbaar. De lagen voor de overige Fases worden bevroren en zijn dus niet zichtbaar en niet te bewerken (wijzigen). U ziet nu de tekening weergegeven voor de Fase Bestek. Vervolgens verschijnt er een vinkje voor Fase Bestek, in het pull down-menu. In vaste menulijst wordt nu FASE 2 weergegeven. OPMERKING • Alle niet BESTEK lagen worden uitgezet. • Slechts één van de 4 fases ontdooid zijn. ZIE OOK uitleg over fases en lagenstructuur van ALFA.
Fase Detail Het aanzetten van alle DETAIL lagen. Na activeren van het commando worden alleen de lagen, gebruikt voor de Fase Detail, ontdooid en dus zichtbaar. De lagen voor de overige Fases worden bevroren en zijn dus niet zichtbaar en niet te bewerken (wijzigen). U ziet nu de tekening weergegeven voor de Fase Detail. Vervolgens verschijnt er een vinkje voor Fase Detail, in het pull down-menu. In vaste menulijst wordt nu FASE 3 weergegeven. OPMERKING • Alle niet DETAIL lagen worden uitgezet. • Slechts één van de 4 fases ontdooid zijn. ZIE OOK uitleg over fases en lagenstructuur van ALFA. ALFA Development
251
Handleiding ALFA 2000
Fase 3D Het aanzetten van alle 3D lagen. Na activeren van het commando worden alleen de lagen, gebruikt voor de Fase 3D, ontdooid en dus zichtbaar. De lagen voor de overige Fases worden bevroren en zijn dus niet zichtbaar en niet te bewerken (wijzigen). U ziet nu de tekening weergegeven voor de Fase 3D. Vervolgens verschijnt er een vinkje voor Fase 3D, in het pull down-menu. In vaste menulijst wordt nu FASE 4 weergegeven. OPMERKING • Alle niet 3D lagen worden uitgezet. • Slechts één van de 4 fases zal ontdooid zijn. ZIE OOK uitleg over fases en lagenstructuur van ALFA.
Fase 0 Het ontdooien van ALLE lagen van de 4 fases. Na activeren van het commando aan zullen ALLE lagen van de Fases Ontwerp (Fase 1), Bestek (Fase 2), Detail (Fase 3) en 3D (Fase 4) ontdooid worden. ZIE OOK
Fase mechanisme en lagenstructuur. Vervolgens verschijnt er een vinkje voor Alle Fases aan.
Maatvoering Laag Het bevriezen of ontdooien van alle lagen voor de maatvoering. Na activeren van het commando worden de lagen voor de maatvoering ontdooid of bevroren. Zowel de maatvoering van de tekening als maatvoering in blocks wordt door deze functie beïnvloed. Er verschijnt een vinkje voor maatvoering als de lagen ontdooid zijn. De maatvoering dient van tevoren reeds op de correcte laag geplaatst te zijn, lagen als: A--M31--_F12-A--M21-OPMERKING • Alleen maatvoering die in een speciale maatvoeringslaag ligt zal ook bevroren of ontdooid worden.
252
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Tekst Laag Het bevriezen of ontdooien van alle lagen voor teksten. Na activeren van het commando worden de lagen voor tekst ontdooid of bevroren. Zowel de tekst in de tekening als tekst in blocks wordt door deze functie beïnvloed. Er verschijnt een vinkje voor tekst als de lagen ontdooid zijn, lagen als: A--T31--_F12-A--T21-OPMERKING • Alleen Tekst die in een speciale tekstlaag ligt zal ook bevroren of ontdooid worden. Als u via het TEKENEN menu, met commando Tekst, tekst plaatst komt de informatie automatisch op de juiste laag terecht.
Arcering Laag Het bevriezen of ontdooien van alle lagen voor arcering. Na activeren van het commando worden de lagen voor de arcering ontdooid of bevroren. Zowel arcering in de tekening als arcering in blocks wordt door deze functie beïnvloed. Er verschijnt een vinkje voor arcering als de lagen ontdooid zijn, lagen als: A--A31--_F12-A--A21-OPMERKING • Alleen arcering die in een speciale arceerlaag ligt zal ook bevroren of ontdooid worden. Als u via TEKENEN menu, ALFA Hatch gebruikt komt de informatie automatisch op de juiste laag terecht.
Control Points Laag Het bevriezen of ontdooien van alle lagen voor knippunten (openbreek-, plaatsings- en hulppunten) in blocks (Controlpoints). De controlpoints staan op laag X—LR--_CP. Na activeren van het commando worden de lagen voor de knippunten ontdooid of bevroren. Er verschijnt een vinkje voor Controlpoints als de lagen ontdooid zijn, de laag: X--LP---_F1--OPMERKING • Indien er niets zichtbaar wordt kan het zijn dat ALFA de punten niet op de correcte wijze toont, selecteer in de optie Punt Type een ander punt type (bijvoorbeeld type 3) en start vervolgens het commando Regen.
Fase 1 Solids Het bevriezen of ontdooien van alle solids uit fase 1, Ontwerpfase, ten behoeve van het representeren van wanden in fase 1 als volarcering of als materiaal arcering. Na activeren van het commando worden de gereserveerde lagen voor solids ontdooid of bevroren. Er verschijnt een vinkje voor Fase 1 Solids als de lagen ontdooid zijn.
ALFA Development
253
Handleiding ALFA 2000
Zet Object Inst. current Het instellen van ALFA settings (kleur, lijntype, laag etc.) met behulp van een te selecteren (reeds getekend) element. De instellingen van het getekende element worden overgenomen. Selecteer een element waarvan u de instellingen wilt overnemen. De ALFA Teken Instel lingen worden dan aangepast. Zie ook ALFA Settings, Selecteer element. De huidige instellingen van kleur en laag etc. worden aangepast, van het geselecteerde element worden overgenomen: kleur (pen) lijntype fase Nl-Sfb groep (laag) element type referentiehoogte element hoogte Hierna getekende elementen worden met de aangepaste instellingen getekend. Na afloop dient u eigenhandig de settings weer terug te zetten naar de standaard instellingen.
Zet current Laag Een op te geven laag actief maken. Na activeren van het commando staat in de commandoregel: New current layer <0>: Als voorkeuze staat reeds de actuele actieve laag (u ziet deze waarde reeds tussen haken vermeld). Indien u een nieuwe actieve laag wenst te gebruiken dient u deze waarde achter de dubbele punt in te typen, bijvoorbeeld . Vanaf nu zullen nieuw tekenelementen in de desbetreffende laag geplaatst worden. OPMERKING • Indien u een niet bestaande laag invult zal in de commandoregel staan: Cannot find layer VERKEERDENAAM . De vraag zal opnieuw gesteld worden. • Via lagenoverzicht of via de selectielijst in de toolbar kan eenvoudig een laag current gezet.
Zet 0 current Laag 0 de actieve tekenlaag maken. Na activeren van het commando zullen nieuwe tekenelementen geplaatst worden op Layer 0. De meeste ALFA routines daarentegen zullen alle informatie altijd in de correcte Nl-Sfb laag plaatsen Over het algemeen zal binnen een Alfa tekening laag 0 niet gebruikt worden, alle bouwdelen zullen op hun bij behorende lagen geplaatst worden. Hierdoor is het mogelijk groepen bouwdelen aan of uit te zetten en om van het fase mechanisme gebruik te maken. Sommige routines maken ook gebruik van het lagen mechanisme voor het herkennen van bouwdelen tijdens bepaalde bewerkingen.
254
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Wijs current Laag Door een element in de tekening aan te wijzen, wordt de laag waarop dit element geplaatst is uitgelezen en als actieve laag ingesteld. Na activeren van het commando staat in de commandoregel: Wijs een element aan op de gewenste layer: Selecteer het betreffende element in de tekening en de laag van het aangewezen element wordt de actuele laag.
Maak Nieuwe Laag Het aanmaken en direct 'current' maken van een nieuwe laag volgens het GBcadafsprakenstelsel. Na activeren van het commando verschijnt de volgende dialoogbox:
Men dient nu een laagnaam te selecteren, bijvoorbeeld A--L32-- waardoor een nieuwe laagnaam wordt aangemaakt en current gemaakt. Indien de laag reeds bestaat wordt de laag alleen current gezet.
ALFA Development
255
Handleiding ALFA 2000
Stramien config Menu waarmee u standaardinstellingen kunt aanpassen en opslaan. Deze instellingen zullen dan automatisch worden gebruikt wanneer de stramienfunctie wordt opgestart.
Lijn kleur. Rechts naast de button staat de huidige lijn kleur instelling. Wanneer u deze wilt aanpassen, klikt u op de button LIJN KLEUR. Er verschijnt dan een nieuw dialoog op het scherm waaruit u een nieuwe kleur kunt selecteren.
Lijn type. Rechts naast de button staat de huidige lijn type. Wanneer u deze wilt aanpassen, klikt u op de button LIJN TYPE. Er verschijnt dan een dialoogbox met lijntypes. Dit zijn alle lijntypes in de huidige tekening.
Tekst kleur. Zie Lijn kleur.
Tekst stijl. Rechts van de button staat de huidige tekststijl instelling. Wanneer u deze wilt aanpassen, klikt u op de button TEKSTSTIJL. Er verschijnt dan een dialoogbox met een lijst van tekststijlen. Deze tekststijlen staan in de huidig tekening. Zorg ervoor wanneer u de tekststijl aanpast en dat deze stijl ook aanwezig is in de prototype drawing. Als u dit niet doet en de tekststijl niet aanwezig is in een nieuwe tekening, dan wordt de tekststijl STANDARD gebruikt. De stramienfunctie geeft hierover wel een melding dat de tekststijl niet gevonden kan worden.
256
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Maatvoeringsstijl. Rechts van de button staat de huidig maatvoeringsstijl instelling. Wanneer u deze wilt aanpassen, klikt u op de button MAATVOER.STIJL. Er verschijnt dan een dialoogbox met een lijst van maatvoeringsstijlen. Deze maatvoeringsstijlen staan in de huidig tekening. Zorg ervoor wanneer u de maatvoeringsstijl aanpast en dat deze stijl ook aanwezig is in de prototype drawing. Als u dit niet doet en de maatvoeringsstijl niet aanwezig is in een nieuwe tekening, dan wordt de maatvoeringsstijl STANDARD gebruikt. De stramienfunctie geeft hierover wel een melding dat de maatvoeringsstijl niet gevonden kan worden.
Symbool. In de editbox staat het huidige block, wat gebruikt wordt als stramienbolletje. U kunt deze aanpassen door een andere bloknaam in te voeren. Zorg ervoor dat dit symbool wel in de projectbib, burobib of mainbib staat. Als dit niet het geval is zal bij het afsluiten van configureren een waarschuwing op het scherm komen dat het block niet gevonden is. Als u een stramien plaatst en het block wordt niet gevonden, dan wordt er een block aangemaakt dat bestaat uit een cirkel en de naam krijgt die hier ingevuld is.
Cirkel afm. In de editbox staat de huidig instelling. Deze instelling wordt alleen gebruikt wanneer het bovenstaande block niet gevonden is en de functie zelf een block moet genereren. De grootte van de cirkel wordt bepaald aan de hand van de cirkel afmeting X symbool schaal.
Uitsteek. Hier kunt u de lengte van de uitsteek van het stramien instellen.
Offset. Hier kunt u de afstand van een stramienlijn en de cirkel aanpassen.
Maatvoerings afstand Hier kunt u de afstand tussen de stramienlijnen en de maatvoering aanpassen.
Tek. Info Het verkrijgen van informatie over de tekening. Voor een uitgebreide beschrijving van dit commando verwijzen wij naar de AutoCAD handleiding.
ALFA Development
257
Handleiding ALFA 2000
Inhoud Block Het verkrijgen van informatie over de samenstelling van een block uit de tekening. Selecteer het betreffende block in de tekening. In een dialoogbox verschijnen nu eigenschappen van de onderdelen van betreffende block. Tevens worden geneste blocks getoond.
De dialoogbox bevat de volgende onderdelen: = een controle point. = een element. = een block Voor een block staat altijd een plusteken. Door op het plusteken te klikken kan er in het (geneste) block bekeken worden.
Layer. Geeft de laag aan waarop het geselecteerde element geplaatst is aan.
Kleur
Geeft de kleur van het geselecteerde element.
258
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Punt Info Het verkrijgen van informatie over een punt uit de tekening. Na activeren van het commando Punt Info verschijnt in de commandoregel: ID point: Ga nu met de kruisdraad naar het betreffende punt in de tekening en klik éénmaal op de LINKER muisknop. In de commandoregel verschijnen nu de X-,Y- en Z-coördinaten van het betreffende punt. X = .....,Y= ....,Z=......
Afstand
Geeft de afstand tussen twee punten. Het commando vraagt om twee punten te selecteren in de tekening. De afstand tussen deze twee punten wordt dan berekend. Het commando werkt ook met de Osnap opties.
Grid Schakelt het tekengrid aan of uit. Wanneer er in het menu een vinkje voor het grid commando staat, betekent dit dat het tekengrid aan staat. Wanneer het tekengrid dan niet zichtbaar is, zal hoogst waarschijnlijk de grid afstand te klein zijn voor de gekozen schermschaal. De grid afstand moet dan vergroot worden of er moet een grotere schermschaal gekozen worden. De grid afstand kan aangepast worden door op de command prompt het commando GRID in te tikken. Vervolgens verschijnt er op de commando prompt de volgende regel. Specify grid spacing(X) or [ON/OFF/Snap/Aspect] <300> Tussen de haakjes '< >' staat de huidige afstand, hier kan een andere waarde ingevuld worden. Daarna zal het tekengrid opnieuw getekend worden.
Object Filters Een commando elementen uit de tekening of een selectieset te filteren. Doormiddel van dit commando is het mogelijk om elementen die voldoen aan de opgegeven filter(s) eenvoudig te selecteren. Voor uitleg over de werking van dit commando verwijzen we naar de AutoCAD handleiding.
ALFA Development
259
Handleiding ALFA 2000
OSNAP mode Het instellen van een permanente SNAP-mode. SNAP's zijn tekenhulpmiddelen om op een eenvoudige manier bijvoorbeeld het eindpunt of het midden van een lijn te selecteren. Na activeren van het commando verschijnt een dialoogbox met de volgende keuze mogelijkheden:
Vóór iedere mogelijkheid (Endpoint, Intersection etc.) staat een rechthoekje waar u een selectie kunt maken. Voor verdere uitleg verwijzen naar de AutoCAD handleiding. OPMERKING • Het is af te raden voor ALFA één of meer Objects Snaps permanent in te stellen omdat sommige functies, zoals invoegen en de kozijnmodule hierdoor ontregeld kunnen raken. Als de Object Snap Eindpunt bv permanent ingesteld staat wordt het onmogelijk om een wandopening op 1 meter uit de hoek te plaatsen. De Object Snap Eindpunt dringt dan als het ware voor en zal het kozijn in de hoek plaatsen! • De grootte van het rechthoekje dat tijdens het tekenen in het kruispunt van de kruisdraad zichtbaar is (bij een geactiveerde object snap) noemt men de 'aperture size'. Deze 'aperture size' is met behulp van de slider onderaan de dialoogbox in te stellen. Deze instelling van de 'aperture size' geldt ook voor éénmalige Object Snaps. • Tijdelijke OSNAP's hebben voorrang op de vast ingestelde OSNAP.
Osnap Het éénmalig gebruik maken van een OSNAP mode ten behoeve van het precies kunnen plaatsen van nieuwe elementen met gebruikmaking van reeds ingevoerde elementen. Na activeren van het commando Osnap > verschijnt een tweede menu met de volgende onderdelen: 260
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000 Traceer vanaf Vanaf Punt Filters -------------Eindpunt ENDP Middelpunt MID Kruispunt 2D Kruispunt 3D Verlenging EXT -------------Midden Cirkel Hoek Cirkel QUA Raaklijn -------------Loodrecht op Parallel Control Points Invoegpunt INS Dichtst bij NEA Geen -------------Osnap Settings...
TT FROM
INT APP CEN TAN PER PAR NOD NONE
Dit menu kan ook bereikt worden door de middelste muisknop in te drukken boven het tekenveld.
Toolbox De toolbox bevat een aantal routines, die gemaakt zijn voor intern gebruik, speciaal bedoelt voor onderhoud aan de Alfa bibliotheek. Veel van de functies zijn echter voor veel Alfa-gebruikers ook interessant. Daarom is de Toolbox verder ontwikkeld tot een algemeen bruibaar stuk gereedschap.
ALFA Development
261
Handleiding ALFA 2000
directory:
Als eerste kan een werkdirectory ingevuld worden of met de browse button geselecteerd worden. De meeste routines van de toolbox maken gebruik van deze werkdirectory.
Tekeningen laden
Laadt alle tekeningen (blocks) vanuit de werkdirectory in de huidige tekening. Let hierbij op dat blocks, die al in de tekening staan zonder een waarschuwing worden overschreven.
Blocks Wegschrijven als Tekening
Schrijft alle blocks in de tekening naar de werkdirectory. Let hierbij op dat bestaande blocks in de directory zonder waarschuwing worden overschreven.
Slides Maken
Maakt van blocks een slide aan, met de mogelijkheid om de blocknaam of een eigen tekst in de slide weg te schrijven.
Tekeningen comprimeren
Deze functie opent de tekeningen uit de geselecteerde directory. Vervolgens worden de tekeningen weer opgeslagen. Hierdoor worden de anonieme blocks uit de tekeningen verwijderd.
Verwijder AcadAlfa uit tekening
Deze functie verwijdert het ACAD_ALFA block uit de tekening. Dit block werd in vorige versies van Alfa gebruikt om tekeninginstellingen op te slaan.
Verwijder AcadAlfa uit directory
Deze functie opent de tekeningen uit de directory en verwijdert het ACAD_ALFA block. Dit block werd in vorige versies van Alfa gebruikt om tekeninginstellingen op te slaan.
Bibliotheekboek plotten uit directory
Deze functie print alle blocks uit de geselecteerde directory uit. De blocks worden in elke fase op papier afgedrukt. Let op, zorg er voor dat wanneer er in AutoCAD 2000 gewerkt wordt, de layout goed is ingeregeld. De juiste printer/plotter en het papier formaat. De functie is bedoeld om op a4 papier af te drukken. Het heeft daarom geen zin om een a3 papierformaat te selecteren. Deze functie verwijdert uit elke tekening in de geselecteerde directory de 3D representatie (fase 4). Acad R14 heeft soms problemen met geneste blocks. Vooral blocks die 3D object gebruiken en geroteerd zijn. Dit kon tijdens Wijzig Block acties leiden tot een crash. Dit is een AutoCAD bug en is inmiddels opgelost in AutoCAD 2000. Deze functie zorgt ervoor dat alle blocks uit de geselecteerde directory geen geneste blocks meer bevatten. Wanneer een block genest is, wordt deze geëxplodeerd. Hierdoor ontstaan er blocks die geen geneste blocks meer hebben. Deze aanpassing is op de Alfa bibliotheek al doorgevoerd.
3D strippen uit directory Geneste blocks plat slaan
262
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Opmerking: Het is aan te raden om, voor er een commando uit de toolbox gestart wordt, die tekeningen/blocks weg schrijft naar de harde schijf, de volgende AutoCAD variabelen op nul (0) te zetten. ISAVEPERCENT RASTERPREVIEW Door deze variabelen op nul te zetten voorkomt dat de tekeningen/blocks onnodig groot worden.
Stuklijst Het maken van een stuklijst van alle blocks of een selectie van alle blocks die in de tekening geplaatst zijn. Na activeren van het commando Stuklijst... verschijnt een dialoogbox met de volgende onderdelen:
ALFA Development
263
Handleiding ALFA 2000 U kunt hier de opties ingeven voor het maken Blocklijst of een Uittrekstaat. Sommige opties gelden alleen voor de Uittrekstaat en andere alleen voor de Blocklijst. Deze opties die gebruikt kunnen worden zijn zwart, alle andere zijn grijs.
Stuklijst U dient één van de Stuklijst opties (stuklijst of blocklijst) te selecteren door met de muis op de betreffende button te gaan staan en éénmaal op de LINKER muisknop te drukken. Hierna kunt u verdere keuzes maken.
Uittrekstaat Een uittrekstaat is een lijst van gegevens die voor import in een totaliseer- of begrotingsprogramma nodig zijn. De structuur is lineair en per regel wordt de informatie van 1 block weer gegeven.
Blocklijst Een blocklijst is een lijst van gebruikte blocks in de tekening waarin zichtbaar is gemaakt hoe ieder block afzonderlijk genest is. Met behulp van deze lijst kan vervolgens een selectie gemaakt worden bij het genereren van een uittrekstaat. Kies bij filter Blocknamen en geef bij de input file voor het filter de naam van de blocklijst. In de blocklijst zijn alleen de geneste blocks zichtbaar dus geen losgetekende lijnen. U kunt nog kiezen of de nesting van blocks getoond moet worden, dit gebeurt door in te springen.
File De naam van de Output file kunt u ingeven via Output file, File... (selecteren met File selector) of direkt intypen. Indien het bestand reeds bestaat wordt u gevraagd of u het bestaande bestand wenst te overschrijven.
Output File Hier ziet u de naam van het gekozen uitvoer bestand.
Bestandtype Het bestandstype voor de uittrekstaat (template-file) is default (standaard) ingesteld voor het bestand CALKEYTF. U kunt ook kiezen voor SDF (Space-Delimited File), CDF (Comma-Delimited File), DBF (dBase IV formaat) of het standaard calculatie (CUF) formaat. Indien u Excel op uw computer geïnstalleerd heeft kan deze optie geselecteerd worden. ALFA zal Excel starten en alle gegevens direct naar Excel sturen.
Selectie Hier geeft u aan voor welke onderdelen van de tekening de Uittrekstaat gemaakt dient te worden. Bij optie blocklijst zijn deze opties niet te selecteren.
Tekening Alles in huidige tekening wordt gebruikt als invoer voor de uittrekstaat
Alle ruimtes Alle blocks die zich binnen een ALFA ruimtepolylijn bevinden worden gebruikt als invoer in de uittrekstaat.
Per ruimte U wordt door het programma gevraagd een aantal ruimtes te selecteren. Alle elementen die zich binnen deze ruimtes bevinden worden gebruikt als invoer voor de uittrekstaat.
264
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Selectie Hier kunt u een aantal elementen selecteren dat gebruikt zal worden als invoer voor de uittrekstaat.
Template Indien de uitvoer geschikt moet zijn voor een begrotingsprogramma dienen de gegevens in de uittrekstaat op een bepaalde wijze gerangschikt te worden. Voor deze opmaak wordt een template file gebruikt.
File Hier kunt u via een fileselector de naam van het template bestand opgeven.
Edit Hier is het mogelijk om een template bestand te wijzigen om de uitvoer geschikt te maken voor een begrotingsprogramma. Vervolgens verschijnt de volgende dialoogbox:
Door in de linker lijst onderdelen te selecteren en vervolgens op button te drukken kunt onderdelen toevoegen aan de template-file. Verwijderen doet u door in de rechterlijst een element te selecteren en op
button te drukken.
Attributen Als u in de rechterlijst een van de elementen in de template-file selecteert wordt de status van dat element (numeriek of karakter en de lengte) getoond, is het geselecteerde element een attribute dan wordt onder het kopje attributen de mogelijkheid geboden om deze toe te voegen of te wissen.
Omrekenen in Hier kunt u opgeven hoe de waarden in de uittrekstaat geïnterpreteerd moeten worden.
ALFA Development
265
Handleiding ALFA 2000
Quote Deze waarde geeft aan hoe (en of) een string (karakter) voorzien moet worden van een quote. Bijvoorbeeld: indien in dit veld een “ staat zullen alle strings als “tekst” in de uittrekstaat komen.
Delimiter Deze waarde geeft aan welk teken als scheidingsteken tussen de verschillende velden in de uittrekstaat moet komen te staan.
Calkey Default Door op deze button te drukken wordt de template-file gereed gemaakt voor het uittrekken in een formaat dat door het begrotingsprogramma Calkey ingelezen kan worden.
Filter Hier geeft u aan of de gevonden blocks wel of niet in de uittrekstaat dienen opgenomen te worden.
Geen filter Alle blocknamen uit de tekening worden in de uittrekstaat opgeslagen, inclusief alle aantallen (Stuks, strekkende meters, oppervlakte, inhoud).
Nestingsnivo Na het selecteren van de button 'Nestingsnivo' kunt u aangeven wat het gewenste nestingsnivo voor de stuklijst is. Alle blocknamen die in de tekening voorkomen worden tot het aangegeven nestingsnivo in de uittrekstaat opgeslagen, inclusief alle aantallen.
Blocklijst Na het selecteren van de button 'Blocknamen' kunt u de naam van de block-lijst (die u vooraf gegenereerd of ingegeven heeft, extensie .BL) ingeven achter Input file: of via File..., onder Filter: selecteren met de fileselector. Alle blocknamen die in de blocklijst én in de tekening voorkomen worden in de uittrekstaat opgeslagen, inclusief alle aantallen.
Totaliseren U kunt nu nog aangeven of ALLE gelijke blocks getotaliseerd dienen te worden of ook gelijke blocks met gelijke lengte getotaliseerd dienen te worden.
Uittrekken over meerdere tekeningen Met deze optie is het mogelijk om de gegevens uit meerdere tekeningen uit te trekken en te verzamelen in 1 uittrekstaat. Via een File selector kunnen de tekeningen geselecteerd worden. Als u op OK klikt wordt de uittrekstaat berekend en opgeslagen Er verschijnt een informatiescherm die de voortgang aangeeft.
266
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Uittrekstaat Een uittrekstaat is een lijst van gegevens die voor import in een totaliseer- of begrotingsprogramma nodig zijn. De structuur is lineair en per regel wordt de informatie van 1 block weer gegeven. In onderstaand voorbeeld is een filter met nestingsnivo 1 gebruikt. Er is een gedeelte van een uittrekstaat weergegeven. Kode Block Aantal Lengte Opp. Inhoud Omschrijving S0601091.00 0.00 0.00 0.00 Wandcontactdoos geaard S0601091.00 0.00 0.00 0.00 Wandcontactdoos geaard Q0210211.00 0.00 0.00 0.00 Trap 2 kwart trapgat 2100x900 Q0210211.00 0.00 0.00 0.00 Trap 2 kwart trapgat 2100x900 S0601081.00 0.00 0.00 0.00 Wandcontactdoos dubbel S0601081.00 0.00 0.00 0.00 Wandcontactdoos dubbel S0601081.00 0.00 0.00 0.00 Wandcontactdoos dubbel S0601081.00 0.00 0.00 0.00 Wandcontactdoos dubbel S0600681.00 0.00 0.00 0.00 Schakelaar 2-polig S0600681.00 0.00 0.00 0.00 Schakelaar 2-polig S0600661.00 0.00 0.00 0.00 Schakelaar 1-polig S0600661.00 0.00 0.00 0.00 Schakelaar 1-polig S0600661.00 0.00 0.00 0.00 Schakelaar 1-polig S0600661.00 0.00 0.00 0.00 Schakelaar 1-polig Q0201341.00 0.46 1.15 0.00 Binnenwand gasbeton 70 mm Q0314821.00 0.84 0.08 0.00 Binnendeur staal 70 mm opdek 780x2500 Q0201341.00 0.66 1.65 0.00 Binnenwand gasbeton 70 mm Q0314821.00 0.84 0.00 0.00 Binnendeur staal 70 mm opdek 780x2500 Q0201341.00 2.14 5.35 0.00 Binnenwand gasbeton 70 mm Q0314821.00 0.84 0.00 0.00 Binnendeur staal 70 mm opdek 780x2500 Q0201341.00 0.31 0.78 0.00 Binnenwand gasbeton 70 mm Hieronder is dezelfde uittrekstaat als in het eerste voorbeeld weergegeven maar dan getotaliseerd. Kode block S060066S060108Q020024Q031482-
Aantal 4.00 4.00 10.00 4.00
lengte 0.00 0.00 31.70 3.20
Opp. 0.00 0.00 79.5 0.00
Inhoud 0.00 0.00 0.00 0.00
S060109Q070063Q020134Q020464S060068Q031923-
2.00 2.00 12.00 2.00 2.00 4.00
0.00 1.00 14.20 8.00 0.00 8.00
0.00 0.40 8.93 0.00 0.00 2.80
0.00 0.00 0.00 0.00 0.00 0.00
Q021021Q031925-
2.00 2.00
0.00 2.60
0.00 0.80
0.00 0.00
Omschrijving Schakelaar 1-polig Wandcontactdoos dubbel Dak- en wandisolatie 80 mm Binnendeurstaal 70mm opdek 780x2500 Wandcontactdoos geaard Sanitair toilet Binnenwand gasbeton 70 mm Dragende binnenwandbeton 240mm Schakelaar 2-polig BU kozijn 67x114 draairaam, tussenstijl Trap 2 kwart trapgat 2100x900 BU kozijn 67x114 deur 930 met zijlicht
ALFA Development
267
Handleiding ALFA 2000
Blocklijst Een blocklijst is een lijst van namen van gebruikte blocks in de tekening waarin zichtbaar is gemaakt hoe ieder block afzonderlijk genest is. Met behulp van deze lijst kan vervolgens een selectie gemaakt worden bij het genereren van een uittrekstaat. Selecteer bij het filter de blocknamen optie en geef de correcte input file (blocks die niet uitgetrokken dienen te worden kunnen met een tekst editor uit het bestand verwijderd worden). In de blocklijst zijn alleen de blocks zichtbaar dus geen losse lijnen. Hieronder is een gedeelte van een bloklijst weergegeven. Als blocks in blocks gebruikt zijn, staan deze eveneens aangegeven (nesting). S060066- Schakelaar 1-polig Q031920- BU kozijn 67x114 vastglas Q030940- Raamdorpelsteen bovenaanz. Q030971- Vensterbank bovenaanz. Q030024Kozijnstijl 67x114 mm BU/BUZ Q031005Glaslat (stijl) 17x18 mm Q030394Dubbel glas 4-12-6 mm Q030374Enkel glas 4 mm Q031687Q031686Q030379Enkel glas 6 mm Q030395- Dubbel glas eindstuk 4-12-8 mm Q031688Q030375Enkel glas 4 mm Q030380Enkel glas 6 mm Q030891Q031629Q030081Q030082Q031911- Spouwlat serie 67x114 l/r (spouw 100) Q020069- Buitenwand gasbeton 70 mm
268
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Trappen Het maken en of achteraf aanpassen van parametrische trappen. De ingevoerde gegevens worden in de trap opgeslagen en kunnen later aangepast worden. Activeren van het commando kan door het starten van het commando Trappen. Indien u met de preselectie reeds een trap heeft geselecteerd wordt de betreffende trapdialoog gestart en kunnen direct de gegevens van de bestaande trap worden aangepast. In alle andere gevallen verschijnt onderstaand menu waarin u een selectie kunt maken voor het samenstellen van een nieuwe trap.
Edit >> Indien u op deze button drukt wordt u in de gelegenheid gesteld om een reeds bestaande trap te selecteren en als invoer te gebruiken bij de wijzigingen.
Configure Hier kan opgeven worden met welke opties rekening gehouden dient te worden bij het maken van de trappen (bv. 2D / 3D, tekenen looplijn / sparing).
Onderdelen Hier wordt geregeld hoe de verschillende onderdelen van de trappen getekend moeten worden (Fase, kleur etc).
Snijlijnen Hier geeft u aan welke delen van de trap niet getekend moeten worden (waar de snijlijnen liggen van de te tekenen trap). Bijvoorbeeld alles boven 1 mtr.
ALFA Development
269
Handleiding ALFA 2000
Standaard Instellingen trap Iedere trapdialoog heeft een basis functionaliteit volgens de onderstaande opzet. Hier wordt alles wat met het belopen van de constructie te maken heeft ingevoerd. Indien u een bestaande trap wijzigt staan hier de huidige instellingen van die trap.
Met deze buttons geeft u aan welke van de gegevens vaststaat. Om de gegevens van de trap te kunnen berekenen kan 1 van de gegevens vastgezet worden. Bij het herberekenen van de trap zal ALFA de overige gegevens aanpassen indien nodig en het vast gezette veld zal niet aangepast worden.
Door middel van bovenstaande indicator wordt aangegeven of de trap aan de gestelde voorwaarden voldoet en zoniet binnen welke waarden de voorwaarde die niet voldoet moet liggen.
270
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Trappen Onderdelen In deze dialoog geeft u aan welke onderdelen van de trap getekend moeten worden en in welke fases.
Wis Hier kunt u een onderdeel wissen
Copy
Hiermee kunt u een copy maken en deze vervolgens gebruiken om verschillende onderdelen te wijzigen.
Kleur
Hier kunt u een dialoog starten welke het mogelijk maakt om de kleur van het te tekenen onderdeel te wijzigen.
Lijntype
Hier kunt u een dialoog starten welke het mogelijk maakt om het lijntype van het te tekenen onderdeel te wijzigen.
Standaard
Hiermee zet u alle waarden weer terug naar de standaard (programma technisch vastgelegd) waarden.
Arceren
De optie geeft aan of een element gearceerd zal worden. De arcering wordt tevens bepaald aan de hand van het materiaal waarvan de trap gemaakt wordt (in combinatie met de arceertabel ).
Fase
Hier geeft u aan voor welke fase(s) het betreffende onderdeel getekend dient te worden.
ALFA Development
271
Handleiding ALFA 2000
Trappen Opties In deze dialoog geeft u aan met welke opties rekening gehouden dient te worden bij het genereren van de trap.
2D 3D
Deze opties gelden niet per trap. Indien 1 van deze opties gewijzigd is en een trap opnieuw gegenereerd wordt zal de trap conform de huidige instellingen getekend worden. Deze optie geeft aan dat de trap in 2D getekend dient te worden. Deze optie geeft aan dat de trap in 3D getekend dient te worden.
Pijl Looplijn
Deze optie geeft aan dat er een pijl met een looplijn in 2D getekend dient te worden.
Sparing
Deze optie geeft aan dat er een sparing getekend dient te worden.
Trappen Leuningen Hier geeft u aan hoe en waar u de trap leuningen geplaatst wilt hebben.
272
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000 Alhoewel er veel verschillende leuningen op de markt is hier slechts een beperkte keuze. Het dient gezien te worden als een indicatie van de leuning.
Trappen Snijlijnen
Hier kunt u kiezen voor een bepaald type representatie in de 2D voorstelling van de trap.
Afhankelijk van de keuze zal de trap representatie aangepast worden.
Trappen aanzicht Hier kan gekozen worden welk aanzicht gegenereerd moet worden.
In deze dialoog kan opgeven worden welke aanzichten er gegenereerd moet worden. Het is mogelijk om meerdere aanzicht te laten genereren. Moet er geen aanzicht gemaakt worden, dan moeten alle vinkjes uit gezet worden. Opmerking: • De CANCEL button zal de totale parametrische trapmodule afbreken. Dus wanneer er geen aanzicht gewenst is, zullen alle vinkjes uitgezet moeten worden.
ALFA Development
273
Handleiding ALFA 2000
Stripfase Het verwijderen van ongewenste tekening gegevens.
In deze dialoogbox geeft u aan welke fase(s) u wilt verwijderen. Alle informatie wordt bewerkt, dus ook elementen in lagen die FROZEN zijn. OPMERKING • Dit programma stelt u in staat om een ALFA tekening compacter weg te schrijven. • Blocks worden ook gestript maar behouden de oude naam. • U kunt dit programma gebruiken om tekeningen aan derden te leveren, die niet alle fasen uit de ALFA tekening nodig hebben, zoals installateurs of gebruikers van andere tekenapplicaties. • De effecten van deze actie zijn zo ingrijpend, dat wordt aan geraden om altijd een back-up (copy) van de tekening te maken.
3D representatie wand In de 3D fase kunnen onderdelen van een wand zichtbaar of onzichtbaar maken. Om in de 3D Fase van een tekening meer met wanden te kunnen doen bestaat de mogelijkheid om onderdelen van de wand niet te tonen in deze fase: links, rechts, boven, onder en alle niet 3D fases. Hierdoor kunnen wanden gestapeld worden of tegen elkaar aan gezet worden zonder dat de scheidingslijnen tussen de wanden zichtbaar zijn.
Selecteer 1 of meer wanden na het starten van het commando, vervolgens kunt u aangeven wat u wilt instellen. Let op deze instellingen gelden voor alle wanden die u geselecteerd hebt.
Regen De tekening volledig laten regenereren. De gehele tekening wordt opnieuw getekend, met dezelf de schaal en op exact dezelfde plaats. Omdat de tekening volledig op nieuw opgebouwd wordt zijn alle instellingen van punttypes, de benadering van bogen e.d. na het rege ne re ren exact op de ingestelde grootte afgebeeld. 274
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000 Een regen is anders dan een redraw, dan wordt alleen het beeldscherm ververst, bij een regen zullen alle entiteiten in de tekening gevraagd worden hun representatie opnieuw te berekenen. Button op de Status Toolbar. OPMERKING • Bij sommige (zoom)-acties wordt automatisch geregenereerd. • Het regenereren kan enige tijd in beslag nemen.
Redraw De tekening opnieuw op het scherm laten tekenen. Alles wat dat moment op het beeld scherm staat afge beeld wordt opnieuw gete kend, met dezelf de schaal en op exact dezelfde plaats. De tekening wordt vanuit scherm geheugen op nieuw opgebouwd. Daardoor worden alle instellingen van punttypes, benaderin gen van bogen e.d. niet altijd op de juiste grootte afgebeeld. OPMERKING • Redraw verloopt aanzienlijk sneller dan het Regen commando. • Het Regen commando past tevens alle instellingen van punttypes e.d. aan.
TotOverz De tekening zo groot mogelijk op het scherm laten afbeelden. Zoomt de tekening zo ver mogelijk uit. Het program ma zoekt de uiterste begrenzingen van de tekening op en plaatst deze tegen de rand van het beeld scherm. De uitersten worden bij voorkeur tegen de linkerkant en de onderrand geplaatst indien de tekening het scherm horizontaal of verticaal niet volledig opvult. OPMERKING • In vrijwel alle gevallen zal de tekening hierbij geregenereerd worden, zie ook het regene reer com man do. • Als men deze actie bij een lege tekening uitvoert verschijnt de mededeling "Drawing extents undefined. Zooming to limits". Bij een lege tekening worden de tekeninggrenzen als begrenzing genomen.
MaxOverz De tekening maximaal in het tekenveld laten weergeven zonder regenereren (rege nereren = het op bouwen van de tekening vanuit het werk- of grafisch geheugen). De tekening wordt zo klein mogelijk op het beeld scherm afgebeeld zonder dat daar voor eerst geregenereerd moet worden. De tekening wordt meestal aanzienlijk kleiner weer gegeven dan in de voorgaande weergave. Button op de Status Toolbar. OPMERKING • Omdat de tekening hierbij niet geregenereerd wordt verloopt deze actie zeer snel. Men kan daarna bijvoorbeeld het commando Zoom Win gebruiken om snel een gedeelte van de tekening vergroot weer te geven, zie ook het Zoom Win com man do.
ALFA Development
275
Handleiding ALFA 2000
Verklein De weergave van de tekening op het tekenveld met een factor 2 verkleinen. De tekening wordt tweemaal zo klein op het beeld scherm afgebeeld. De schermschaal wordt dan 2x zo groot. OPMERKING • De tekening wordt hierbij meestal geregenereerd, zie ook het Regen com man do.
Zoom Win Het beeldvullend laten uittekenen van een aan te geven gedeelte van de tekening U geeft hier het venster aan van de schermuitsnede in het tekenveld. Het aangegeven gedeelte van de tekening wordt dan zo groot mogelijk op het scherm afge beeld. Button op de Status Toolbar. OPMERKING • In combinatie met het commando MaxOverz vormt dit een mogelijkheid om op een snelle wijze een gedeelte van de tekening te voorschijn te halen wat op dat moment niet op het scherm staat. • Als men de breedte/hoogte verhouding van het scherm met een window redelijk benadert zal de weergave op het scherm nagenoeg overeenkomen met het aangegeven window. • Als u dezelfde uitsnede van de tekening vaker wilt gebruiken is het aan te raden daarvan een zogenaamde view te maken (zie ook SCHERM menu, Views). • De schermschaal zal meestal niet direct op deze weergave aangepast worden. Deze kan men met commando -ALFA- opnieuw laten berekenen zonder opnieuw de tekening te moeten laten regene reren.
ZoomLast Het weergeven van de vorige beeldschermuitsnede. De vorige schermuitsnede van de tekening wordt afge beeld. Button op de Status Toolbar.
Schuifop Het verplaatsen van de beeldschermuitsnede door ingaven van een verplaatsings vec tor. U geeft hier de verplaatsingsvector in het tekenveld aan. Vervolgens wordt de tekening over de aangegeven afstand op het beeld scherm verscho ven.
276
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Schermschaal Het veranderen van de schaal waarmee de tekening op het beeldscherm dient te worden weerge geven.
De tekening wordt dan met de nieuwe schermschaal op het beeld scherm afge beeld. Button op de Status Toolbar. OPMERKING • De schermschaal zal niet bij alle zoomacties direct aange past worden. • De schermschaal is slechts een indicatie van de werkelijke schaal omdat de schermschaal sterk afhankelijk is van de afmetingen van het beeldscherm
Ref. Hgt Het veranderen van de plaatsingshoogte van de nog te tekenen elementen.
De instelling van de referentiehoogte wordt dan aangepast. OPMERKING • De referentiehoogte geldt alleen voor nieuw te plaatsen elementen. • Via het commando Block Edit of het Change commando (WIJZIG ELEM) is het mogelijk achteraf de referentiehoogte van een block of een lijn aan te passen
Elem. Hgt
Het veranderen van de elementhoogte van de nog te tekenen elementen.
De instelling van de elementhoogte wordt dan aangepast.
ALFA Development
277
Handleiding ALFA 2000 OPMERKING • De elementhoogte geldt alleen voor nieuw te plaatsen elementen. • Via het commando Block Edit het commando Change Prop of het Change commando (WIJZIG ELEM) is het mogelijk achteraf de elementhoogte van een block of een lijn aan te passen • Alleen blocks waarbinnen een elementhoogte van 1 gebruikt is reageren op de elementhoogte. Als de elementhoogte in het block is vastgelegd (bv 100mm) zal ALFA de instelling van de elementhoogte in het schermmenu voor het nieuw te plaatsen block niet overnemen maar voor de elementhoogte de waarde 1 gebruiken.
Cancel Het afbreken van een functie. Hierna kan men een nieuw commando geven of het voorgaande commando herhalen.
Undo Het ongedaan maken van de vorige handeling. Met het UNDO commando kunt u meerdere commando's tegelijk ongedaan maken en tevens een aantal speciale opdrachten en instellingen uitvoeren, zoals het markeren van een punt in de commando volgorde, waarop u wilt terugkeren als de zaak fout gaat. Voor een uitgebreide beschrijving van dit commando verwijzen wij naar de AutoCAD handleiding.
Redo Het ongedaan maken van de voorgaande UNDO actie. Voor een uitgebreide beschrijving van dit commando verwijzen wij naar de AutoCAD handleiding.
ALFA Elektra Module Deze module bevat functies die gericht zijn op manipuleren en plaatsen van symbolen en gegevens voor elektra installaties. Armaturen Elektra Renvooi Renvooi lijst / Armatuur lijst Attributen Wijzigen Attributen Horizontaal Attributen Verplaatsen Installatie schema’s
Attributen Wijzigen Voor het wijzigen van blockattributen van een of meerdere blocks. Zowel de inhoud als de zichtbaarheid van attribuutwaarden kunnen worden gewijzigd met dit commando. Dit commando kunt u vinden in de ALFA_ELEKTRA toolbar.
278
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Na activeren van dit commando verschijnt de volgende vraag op de commandoregel: Selecteer block: Na het selecteren van een block met attributen verschijnt het volgende dialoog menu.
Dit menu geeft een overzicht van de attribuut gegevens van het geselecteerde block.
Wijzigen Selecteer één attribuut item in de lijst. Vervolgens kunt u de waarde en de zichtbaarheid van het attribuut wijzigen. De wijziging wordt alleen doorgevoerd na het selecteren van de [wijzig] knop.
Attributen Kopiëren naar Inserts Selecteer één of meerdere attributen in de lijst. U kunt meerdere attibuut gegevens in de lijst selecteren door tijdens de selectie de [Ctrl] of [Shift] toets ingedrukt te houden. De eigenschappen en waarden van de in de lijst geselecteerde attributen kunt u kopiëren naar andere blocks met dezelfde naam in de tekening. Selecteer de [Attributen Kopiëren naar Inserts] knop waarna u meerdere blocks in de tekening kan selecteren waarvan de attribuut gegevens aangepast moeten worden. Na het afsluiten van de selectie verschijnt de volgende vraag weer op de commandoregel: Selecteer block: U kunt nu een nieuw block selecteren waarvan de attribuut gegevens gewijzigd moeten worden of druk op de Enter toets om te stoppen.
ALFA Development
279
Handleiding ALFA 2000
Attributen Horizontaal Met dit commando kunt u de attributen van blocks horizontaal roteren. Hierdoor worden de attributen beter leesbaar. Dit commando kunt u vinden in de ALFA_ELEKTRA toolbar.
Na activeren van dit commando verschijnt de volgende vraag op de commandoregel: Select objects: Selecteer de blocks in de tekening waarvan de attributen horizontaal geroteerd moeten worden. Let op: Alle attributen binnen de geselecteerde blocks worden horizontaal geroteerd. Dus ook attributen die niet zichtbaar zijn.
Armaturen Armaturen zijn opgenomen in een speciale bibliotheekgroep. Bib > 60 Installaties Elektra > 63 Armaturen. In de data directory van alfa is een ARMLEN.INI aanwezig waarin de blocknamen van armaturen met de daarbij behorende lengtes zijn opgenomen. De blocks die in deze armlen.ini lijst zijn opgenomen worden als armatuur behandeld. De lengte van de armaturen wordt automatisch gelijk gehouden ongeacht de ingestelde schaal. Als de Alfa symbool schaal wordt gewijzigd, zal de weergave automatisch worden gecorrigeerd. U kunt nieuwe armaturen met b.v. notepad in de ARMLEN.INI opnemen. In de armatuurblocks moet minimaal één attribuut aanwezig zijn waarvan het attribuut TAG de naam ECHODE heeft. Het attribuut met deze tagnaam wordt automatisch ingevuld als het armatuurblock met het Renvooi commando wordt geplaatst.
Attributen Verplaatsen Met dit commando kunt u één attribuut van meerder blocks met dezelfde naam relatief verplaatsen. Dit commando kunt u vinden in de ALFA_ELEKTRA toolbar.
Na activeren van dit commando verschijnt de volgende regel op de commandoregel: Selecteer block attrib: 280
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000 Selecteer een block attribuut in de tekening die u wilt verplaatsen. Het invoegpunt van het attribuut wordt automatisch als startpunt gekozen. Op de commandoregel verschijnt de volgende regel: Plaatsings punt: Selecteer een punt in de tekening waar het attribuut naar verplaatst moet worden. Select objects: Vervolgens kunt u in de tekening meerdere identieke blocks selecteren waarvan het geselecteerde attribuut dezelfde verplaatsing moet ondergaan. Het commando stopt als u Select objects: met een Enter afsluit.
Renvooilijst/armatuurlijst Voor het samenstellen van een renvooi- of armatuurlijst. De blockomschrijvingen kunnen met dit commando speciaal voor het renvooi worden aangepast. Met dit commando kunt u ook symbolen die in de renvooilijst voorkomen afzonderlijk plaatsen of verdelen in een ruimte. Dit commando kunt u vinden in de ALFA_ELEKTRA toolbar.
Na het selecteren van de optie renvooi in het teken pulldown menu verschijnt het volgende dialoogmenu op het scherm.
ALFA Development
281
Handleiding ALFA 2000
Bibliotheek Voordat u nieuwe elementen aan de lijst kunt toevoegen moet u eerst het block selecteren wat toegevoegd moet worden. Selecteer de icoon in de rechter bovenhoek van dit menu. Vervolgens verschijnt het volgende selectie menu op het scherm:
Selecteer vervolgens een bibliotheek groep uit de lijst.
Selecteer een block uit de bibliotheek. Na het selecteren van de OK knop wordt het geselecteerde block plus blockomschrijving weergegeven in het renvooimenu.
282
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Selecteer < Selecteer de button Selecteer < knop in het renvooimenu en selecteer een block in de tekening. De icoon en de omschrijving van het geselecteerde block worden vervolgens in het renvooi menu weergegeven. Wijzig de blockomschrijving en selecteer de button Wijzig knop.
Verwijder Selecteer een item in de renvooilijst en selecteer vervolgens de button Verwijder knop. Het geselecteerde item wordt uit de renvooilijst verwijderd.
Wijzig Voor het doorvoeren van een wijziging van het block of de omschrijving. Indien u een armatuur in de lijst opneemt, kunt u ook zelf een Armatuur code invullen of wijzigen.
Inst Met behulp van dit dialoogmenu kunt u de attribuut instellingen inregelen.
Met de opties in het vak 'Attributen tonen' kunt u instellen hoe de attributen in de tekening moeten worden getoond. Alles uit: Alles aan: Normaal: Nee: Ja:
Zet alle block attributen uit. Zet alle maakt alle block attributen in de tekening zichtbaar. Ook de attributen die als onzichtbaar zijn gedefinieerd bij het aanmaken van het block worden met deze instelling zichtbaar getoond. De zichtbare attributen worden met deze instelling zichtbaar getoond en de onzichtbare attributen worden weer onzichtbaar in de tekening weergegeven. Na het plaatsen van het block verschijnt er geen dialoogmenu waar de attribuutwaarden moeten worden ingevuld. Na het plaatsen van het block verschijnt er wel een dialoogmenu getoond waarmee de attribuutwaarden van het block kunnen worden gewijzigd.
Let op: Nadat u een van deze instellingen hebt aangepast, moet u de tekening regenereren nadat u het renvooi menu hebt verlaten.
ALFA Development
283
Handleiding ALFA 2000 Met de opties in het vak 'Attributen invullen' kunt u instellen of u bij het plaatsen van een block de attribuutwaarden wel of niet direct moet invullen. Let op: Met het Alfa commando (Wijzig Elem)\Label Edit, kunt u de attribuutwaarden achteraf instellen. U kunt de attribuutwaarden ook met het commando attedit wijzigen.
Plaats Block Selecteer een block in de lijst en klik vervolgens op de button 'Block'. Plaatst u een armatuur, dan wordt ook de armatuurcode automatisch ingevuld.
Plaats Verdeling Selecteer een block in de lijst en klik vervolgens op de button 'Verdeling..'.
Plaats Renvooi U kunt de positie van het renvooi in de tekening aanwijzen. De renvooigegevens worden in een ARMATUUR.INI in de projectdirectory opgeslagen.
Installatie Schema's Voor het maken van installatie schema's gaat u als volgt te werk: 1) 2)
Selecteer in het Alfa pulldown menu (Variabel)\Alfa Variabelen en zet de zoeknauwkeurigheid op 2. Selecteer in het Alfa pulldown menu (Bib)\Elektra Installaties\69 Schema's.
Teken met de leiding tekenfunctie Q061001- eerst de leidingen die nodig zijn voor het aanmaken van het schema. Plaats vervolgens de schema symbolen op deze schemaleidingen. De symbolen die kunnen knippen, breken de schemaleidingen automatisch open. Symbolen die de schemaleidingen automatisch hebben opengebroken kunt u verwijderen met het commando (Wijzig)\Weghalen Blk. Dit commando verwijdert het geselecteerde symbool en repareert de schemaleiding weer automatisch. Gaten in schemaleidingen kunt u met het commando (Wijzig)\Hoekoplossing repareren.
284
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Parametrische Kozijnmodule Inleiding De kozijnmodule binnen ALFA maakt het mogelijk om kozijnen in verschillende vormen en materialen te tekenen, inclusief de bijhorende doorsneden. Kozijnen zijn achteraf wijzigbaar, zowel van vorm als van materiaal. Omdat de relatie tussen kozijn en doorsnede bewaard blijft kunnen wijzigingen automatisch in alle afgeleide tekeningen worden doorgevoerd. De kozijnmodule is beperkt tot vlakke kozijnen; dit betekent dat erkers en hoekramen niet in een keer getekend kunnen worden. Voor het overige zijn is de vorm van kozijnen vrij en zijn kozijnen met scheve of ronde kanten zonder beperkingen mogelijk. Intern slaat de kozijnmodule de vorm van een kozijn op in een apart basisblock en daarvan worden doorsneden en aanzichten afgeleid. Alle blocks worden automatisch weggeschreven in de projectbibliotheek zodat ze altijd gevonden kunnen worden voor (automatisch) wijzigen. Dit betekent wel dat de kozijnen niet in aanzicht worden gewijzigd maar op basis van het vorm block. Hiervan kunnen desgewenst meerdere aanzichten en doorsneden worden afgeleid. Wanneer de kozijneditor wordt afgesloten zullen alle doorsneden en aanzichten opnieuw worden doorgerekend. Op deze manier is zeker dat de afgeleide blocks altijd overeenkomen met de vorm van het kozijn. Omdat de gegevens van het kozijn worden opgeslagen in een apart basisblock is het belangrijk dat dit block nooit wordt gewist uit het zoekpad van ALFA (project-, buro- of hoofdbibliotheek). Ook moet dit block worden meegeleverd wanneer kozijnblocks worden uitgewisseld. Deze blocks zijn te herkennen aan de code B037xxx-.DWG (Zie beschrijving block codes)
Opstarten De nieuwe kozijn module wordt opgestart door de keuze voor param. Kozijn in het ALFA extra menu. Daarnaast kan de kozijnmodule ook opgestart worden als u bij Block Edit of Elem. Info een kozijn aanzicht of doorsnede selecteert. In het laatste geval zal meteen het kozijn in de editor geladen worden, in de andere gevallen heeft u de keuze om een nieuw kozijn te tekenen of een bestaand kozijn te wijzigen. Wanneer u de kozijnmodule start wordt een dialoog zichtbaar met daarin drie opties actief voor het aanmaken van een nieuw kozijn,voor het aanpassen van bestaande kozijnen en voor het instellen van bepaalde externe afmetingen zoals bijvoorbeeld koppen en lagenmaat.
ALFA Development
285
Handleiding ALFA 2000 Zodra een kozijn met succes geladen is worden de overige instellingen opties, tabbladen en buttons in het dialoog venster van de kozijnmodule aktief.
Overige onderwerpen: Tabbladen Instellingen dialoog Wijzig dialoog Doorsneden en Aanzichten dialoog
Kozijn onderdelen Ramen Deuren Glas Suskasten Stijlen en Dorpels Glaslijsten
Algemene informatie Kozijn opbouw Profielseries Materiaal definities Blockcodes Gebruik van AutoCAD commando's De kozijnmodule tekent een schematische weergave van het kozijn op het scherm. Deze weergave lijkt op een aanzicht maar is het niet. Aan deze lijnen wordt extra gegevens gekoppeld die de kozijnmodule nodig heeft bij het berekenen van doorsneden en aanzichten. Om diverse redenen is het NIET mogelijk om deze lijnen direkt met AutoCAD commando's te wijzigen. Met name commando's als erase en undo kunnen de interne gegevens van de kozijnmodule ernstig verstoren, en in sommige gevallen het betreffende kozijn onherstelbaar beschadigen. Commando's die geen elementen wijzigen kunnen zonder problemen of beperkingen gebruikt worden. Overigens kunnen alle AutoCAD commando's gebruikt worden wanneer de kozijnmodule actief is, zolang ervoor wordt gezorgd dat de schematische representatie van het kozijn niet wordt gewijzigd.
Nieuw Kozijn Er zijn drie manieren om een nieuw kozijn te maken. U kunt een polylijn tekenen in de gewenste vorm van het kozijn, u kunt een bestaande polylijn selecteren en daarvan een kozijn laten maken of u kunt een rechthoekig kozijn tekenen met bepaalde afmetingen. Deze afmetingen kunnen afgeleid worden van de geldende koppen en lagenmaat (in te regelen in de Afmetingen dialoog). Zodra de polylijn is getekend zal op basis hiervan een kozijn worden gemaakt. De getekende polylijn is de basis voor de spouwlatten en nieuwe polylijnen worden getekend voor de kozijnprofielen en voor de glaslatten. Hierna wordt de rest van de kozijnmodule opgestart. 286
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Zelf een polylijn tekenen.
U gebruikt deze optie wanneer u een kozijn met een complexere vorm wilt maken, bijvoorbeeld voor kozijnen met schuine of gebogen kanten, maar ook voor deurkozijnen met zijramen en voor melkmeisjes. ALFA zal het polylijn commando voor u activeren en wachten tot u klaar bent met het tekenen van de polylijn. Indien nodig zal ALFA de polylijn sluiten. Let er bij het tekenen van de polylijn op dat alle opties van dat commando beschikbaar zijn maar niet allemaal gebruikt kunnen worden. De kozijnmodule kent alleen rechte en cirkelboogvormige profielen. Opties als spline-fit en andere complexe boogvormen worden genegeerd. Verder moet worden opgepast voor te korte segmenten omdat daarbij afrondingsproblemen kunnen optreden in de kozijnmodule. Ook moet worden opgepast met het tekenen van zeer scherpe hoeken, omdat hierbij problemen kunnen ontstaan met het passend maken van profielen waardoor ook hierbij afrondingsproblemen ontstaan. Dergelijke vormen zouden ook bij productie voor problemen zorgen. Anders dan de klassieke kozijnmodule zal de getekende vorm nooit veranderd worden. Wel kunnen de afmetingen met behulp van oprek functies worden aangepast, maar van een rechthoekige polyline kan niet meer een melkmeisje worden gemaakt. Omdat de vorm van een kozijn wordt getekend met een polyline kunnen ronde ramen niet worden afgeleid van een cirkel. In plaats daarvan moeten deze worden getekend met een polyline bestaande uit twee halve cirkelbogen.
Een bestaande polylijn selecteren.
U gebruikt deze optie wanneer u een kozijn met een complexere vorm wilt maken en al een polylijn heeft getekend met de juiste vorm. U kunt deze polylijn selecteren en de kozijnmodule zal deze gebruiken voor het kozijn. Denk er hierbij om dat deze polylijn daarna niet meer opnieuw te gebruiken is. Wanneer u een serie kozijnen wilt tekenen op basis van een bepaalde polylijn moet u die eerst kopiëren voor u de kozijnmodule start.
Rechthoekig U gebruikt deze optie voor het snel tekenen van een simpel rechthoekig kozijn. De afmeting van dit kozijn kunt u vooraf ingeven in de kozijnmodule dialoog. Daarnaast kunt u ook gebruik maken van de optie om af te ronden op koppen- en lagenmaat. Dit doet u met behulp van de kleine pijltjes naast de maten. Door het pijltje omhoog te selecteren wordt de maat afgerond op de eerstvolgende grotere koppen- of lagenmaat. Door het pijltje omlaag te selecteren wordt de maat afgerond op de eerstvolgende kleinere maat. Het is vanzelfsprekend ook mogelijk om een andere koppen- of lagenmaat in te geven. Dit kan worden gedaan in de dialoog Afmetingen. Het instellen van de gewenste afmetingen moet gebeuren voor u de optie Rechthoekig in de kozijnmodule dialoog kiest omdat die optie het kozijn aanmaakt en direct om een plaatsingspunt in de tekening vraagt. Het is vanzelfsprekend altijd mogelijk achteraf de kozijnafmeting en de koppen- en lagenmaat, aan te passen.
ALFA Development
287
Handleiding ALFA 2000
Bestaande kozijnen Er zijn twee manieren om een bestaand kozijn te wijzigen. Bij het opstarten zoekt de kozijnmodule alle kozijnen op die in de tekening gedefinieerd zijn. Deze worden in een lijst in de dialoog gezet. Als tweede is het mogelijk een doorsnede of aanzicht van een bestaand kozijn te selecteren. Desgewenst kan worden aangegeven dat het geselecteerde kozijn onder een andere naam moet worden opgeslagen. Buiten de kozijnmodule om is het mogelijk voor de commando's Block Edit of Element Info een kozijn doorsnede of aanzicht te kiezen. In de info dialoog kan er dan voor worden gekozen om de kozijnmodule te starten.
Een bestaand kozijn uit de lijst selecteren. Dit wordt gedaan door in de dialoog, bij Block, de lijst te tonen. Hierin worden alle kozijnen getoond die in de huidige tekening aanwezig zijn. Om praktische redenen is het niet mogelijk om alle kozijnen die op schijf staan in deze lijst op te nemen. Het doorzoeken van alle blocks in project-, buro- en hoofdbibliotheek zou teveel tijd in beslag nemen. Een doorsnede of aanzicht block selecteren. Dit wordt gedaan met behulp van de button Kies >> achter de blocknaam. Er moet een block worden geselecteerd. De kozijnmodule zal uitzoeken of dit daadwerkelijk een kozijnblock is en de blocknaam in de lijst van kozijnen opnemen.
Uitvoeren
In beide gevallen wordt de kozijn editor pas gestart als op de knop Uitvoeren is gedrukt. Tot dat moment kunnen nog wijzigingen worden aangebracht en andere keuzes worden gemaakt.
Omschrijving aanpassen Door in het edit veld een andere omschrijving in te voeren wordt de omschrijving van het kozijn aangepast. Dit wordt overigens pas vastgelegd in de project bibliotheek wanneer het kozijn wordt opgeslagen op schijf.
Opslaan als Deze optie biedt de mogelijkheid om een bestaand kozijn op te slaan met een andere naam en omschrijving. Alle afgeleide doorsneden en aanzichten worden automatisch hernoemd op basis van de nieuwe kozijn naam. Dit is de enige manier om een kopie van een kozijn te maken. Omdat aanzichten en doorsneden van een kozijn worden afgeleid slaat de kozijnmodule bij ieder block extra informatie op die de diverse blocks met elkaar verbindt. Een gewone kopieer actie op een kozijnblock tekening zou deze informatie niet aanpassen en kan tot ongewenste neveneffecten leiden. Wanneer de optie 'Opslaan als' wordt geactiveerd zullen de invoervelden voor de nieuwe naam en omschrijving actief worden. De kozijnmodule zal automatisch een geldige blocknaam aanmaken voor de kopie. Het omschrijvingveld blijft leeg.
288
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Doorsneden kopiëren Verder wordt ook de optie Doorsneden kopiëren actief. Deze staat standaard aan en betekent dat bij het maken van een kopie van het kozijn ook de doorsneden, aanzichten, tekst en overzicht blocks worden gekopieerd en hernoemd. Door deze optie uit te zetten wordt alleen het kozijnblock zelf en de eventuele aanzichtblocks ervan gekopieerd. Het nieuwe kozijn heeft geen andere blocks meer die eraan gekoppeld zijn.
Gebruik van de commando's Block Edit en Element Info. Deze beide ALFA commando's kunnen vaststellen of een block met behulp van de kozijnmodule is gegenereerd. In dat geval zullen ze de mogelijkheid bieden om de kozijnmodule editor te starten met het geselecteerde block. Het gebruik van deze optie betekent overigens wel dat de kozijnmodule al weet welk kozijn gewijzigd moet worden en de dialoog voor bestaande kozijnen niet getoond zal worden.
Kozijnmodule dialogen Algemeen De kozijnmodule werkt vanuit een enkele dialoog met daarin verschillende tab bladen voor het aanmaken en wijzigen van kozijnen.
In elk tab blad kunnen diverse instellingen worden aangegeven. Deze instellingen worden gewoonlijk pas gebruikt als de 'uitvoeren' button wordt gebruikt. Op dat moment worden de nieuwe instellingen ook weggeschreven als standaard instellingen. Op deze manier is het mogelijk meerdere aanpassingen in een keer uit te voeren voor de wijzigingen in het kozijn worden doorgerekend. Dit laatste is vooral van belang bij grotere kozijnen met meerdere doorsneden waar het doorrekenen tijdrovend kan zijn. Met de herstel button kunt u de oorspronkelijke instellingen in de dialoog herstellen. Dit gebeurt ook wanneer u een ander tab blad activeert zonder de uitvoeren button te selecteren. Bij het afsluiten van de kozijnmodule wordt altijd het hele kozijn opnieuw doorgerekend, zodat eventuele wijzigingen voor alle aanzichten en doorsneden gelden.
Basis kozijn Deze tab toont de dialoog waar de algemene instellingen worden aangegeven die voor het hele kozijn gelden. Bijvoorbeeld de beglazingen voor vaste en draaiende delen. Er zijn drie hoofdstukken in deze dialoog, voor het instellen van de materialisatie, van de spouw afmetingen en van enkele algemene gegevens. Voor meer informatie zie het betreffende help onderwerp
Teken, wijzigen Deze tab toont de dialoog waar de vorm en indeling van het kozijn kan worden gewijzigd. U kunt vanuit deze dialoog stijlen en regels in het kozijn plaatsen en aangeven waar draaiende delen moeten komen. Ook kan gedetailleerd aangeven worden welke beglazing moet worden gebruikt voor elk afzonderlijk vlak en welk type raam of deur moet worden geplaatst. Het is zelfs mogelijk vanuit deze dialoog voor ieder profiel afzonderlijk aan te geven welk type profiel moet worden gebruikt. Voor meer informatie zie het betreffende help onderwerp
ALFA Development
289
Handleiding ALFA 2000
Doorsneden en Aanzichten Deze tab toont de dialoog van waaruit u een vijftal verschillende blocks kunt afleiden van de kozijn geometrie: vertikale en horizontale doorsneden, aanzichten, teksten en overzichts blocks. Deze blocks blijven gekoppeld aan het kozijn en kunnen achteraf gebruikt worden om het kozijn te wijzigen. Voor meer informatie zie het betreffende help onderwerp
Overige buttons
Aan de onderkant van de dialoog staan een 6-tal knoppen voor algemene acties
About... Deze knop toont een dialoog met gegevens over de versie van de kozijnmodule.
Help Deze knop toont deze helpfile
QSave Deze knop legt de huidige toestand van het kozijn in de editor vast. De optie wordt actief zodra een kozijn in de editor geladen is.
|<-Met deze knop wordt de toestand zoals vastgelegd met QSave hersteld. Dit maakt alle tussentijdse wijzigingen ongedaan. Overigens worden wijzigingen die op schijf zijn vastgelegd, zoals standaard instellingen, doorsneden en aanzichten, NIET teruggedraaid. QSave en |<-- vormen samen een eenvoudig undo mechanisme.
Afbreken Met deze knop wordt de kozijneditor afgesloten zonder de wijzigingen op te slaan. De enige uitzondering is indien er doorsneden of aanzichten van een kozijn zijn afgeleid zonder dat het kozijn zelf is opgeslagen. Aangezien dat ertoe zou kunnen leiden dat een niet bestaand kozijn moet worden gewijzigd zal de kozijnmodule in dergelijke gevallen altijd het kozijn opslaan. De kozijn editor zal waarschuwen wanneer aanzichten of doorsneden kunnen ontstaan die niet langer overeenkomen met het kozijn waarvan ze zijn afgeleid.
Stop Met deze knop wordt de kozijn editor afgesloten. Het kozijn en alle ervan afgeleide aanzichten en doorsneden worden indien nodig opnieuw uitgerekend en naar schijf geschreven.
Kozijn opbouw De kozijnmodule werkt op basis van profielen en vlakken. Ieder vlak heeft een bepaalde functie, bijvoorbeeld vastglas, raamvleugel of deur. De profielen worden door de kozijnmodule automatisch gekozen op basis van deze functie. Dit gebeurt onafhankelijk van de gekozen profielserie en eventuele wijzigingen achteraf aan het vlak zullen automatisch doorwerken in de profielkeuze.
290
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Kozijn vlakken De ALFA kozijnmodule kent een zestal verschillende vlak types namelijk raam-, deur-, glas-, paneel- en rabat deelvlak. Als zesde is er nog de keuze voor suskasten maar dit is niet echt een vlak type, deze optie voegt alleen een suskast toe aan het geselecteerde vlak. Het is eenvoudig om een vlak te veranderen. Met behulp van de button 'Kies vlak' kunt u een vlak selecteren waarvan u het type wilt aanpassen. Vervolgens kunt u uit de lijst van beschikbare types het gewenste soort vlakvulling kiezen. Er verschijnt een nieuwe dialoog met de instellingen specifiek voor dat type vlakvullingen.Tot slot moet u de 'uitvoeren' button gebruiken om de wijziging door te voeren in het kozijn. De kozijnmodule zal automatisch de benodigde profielen toevoegen (of weghalen) en de juiste profieltypes selecteren.
Kozijn vlakken selecteren
In de wijzig dialoog van de kozijnmodule vindt u een knop kies vlak. Wanneer u deze aanklikt en vervolgens binnen een vlak van het kozijn klikt dan zal de kozijnmodule dit vlak selecteren en de huidige instellingen ervan zichtbaar maken. Denk er hierbij wel om dat u in de kozijn geometrie wijst en niet in een aanzicht block. De kozijnmodule zal in het laatste geval overigens waarschuwen dat u buiten het kozijn heeft geselecteerd.
Profielen In het algemeen zal het niet nodig zijn profielen direct te wijzigen. De ALFA kozijnmodule zal automatisch het juiste profiel kiezen. Alleen in bijzondere omstandigheden wanneer de automatische keuze minder toepasselijk is kan het wenselijk zijn de kozijnmodule te dwingen een ander profiel te gebruiken. In de praktijk zal dit zelden voorkomen en heeft u alleen te maken met het plaatsen en wissen van stijlen en regels, en met het oprekken van het kozijn. Dit kan allemaal worden gedaan vanuit de wijzig dialoog van de kozijnmodule. Om een profiel keuze te wijzigen moet u, vanuit dezelfde dialoog, de optie profiel kiezen activeren. U kunt alleen kozijnprofielen en stijlen en regels op deze manier wijzigen.
Profielen selecteren
In de wijzig dialoog van de kozijnmodule vindt u een knop kies stijl. Wanneer u deze aanklikt en vervolgens een stijl of dorpel van het kozijn aanwijst dan zal de kozijnmodule dit profiel selecteren en de huidige instellingen ervan zichtbaar maken in de dialoog. In de huidige versie van de kozijnmodule kunt u alleen kozijnprofielen en stijlen en regels op deze manier selecteren. Denk er ook om dat u in de kozijn geometrie wijst en niet in een aanzicht block. De kozijnmodule zal in het laatste geval overigens waarschuwen dat u buiten het kozijn heeft geselecteerd.
ALFA Development
291
Handleiding ALFA 2000 Profielen in het AutoCAD venster Tijdens het aanmaken en wijzigen van een kozijn zal de kozijnmodule een schematisch overzicht van het kozijn in het AutoCAD venster tonen. Dit overzicht lijkt op een aanzicht maar wijkt daarvan af doordat van alle profielen de hartlijn wordt getoond. Ieder lijnstuk bevat de gegevens van een enkel profiel en u kunt zo'n lijnstuk selecteren om deze gegevens te wijzigen. Bij het oprekken van het kozijn moet er rekening mee worden gehouden dat de afstanden in het AutoCAD venster hart op hart afstanden zijn. Bij het plaatsen van stijlen en regels is er de mogelijkheid om met glasmaten te werken. Gebruik van AutoCAD commando's Om diverse redenen is het NIET mogelijk om deze lijnen direkt met AutoCAD commando's te wijzigen. Met name commando's als erase en undo kunnen de interne gegevens van de kozijnmodule ernstig verstoren, en in sommige gevallen het betreffende kozijn onherstelbaar beschadigen. Commando's die geen elementen wijzigen kunnen zonder problemen of beperkingen gebruikt worden. Overigens kunnen alle AutoCAD commando's gebruikt worden wanneer de kozijnmodule actief is, zolang ervoor wordt gezorgd dat de schematische representatie van het kozijn niet wordt gewijzigd.
Raam vlak Aanmaken U kunt een raamvlak aanmaken in de 'wijzig dialoog' van de kozijnmodule. Hier moet u eerst een kozijnvlak selecteren. Vervolgens kiest u de optie 'raam' in de lijst van vlak typen aan de linkerzijde. De instellingen voor raamvlakken worden nu getoond. Als u de optie 'Uitvoeren' kiest zal de kozijnmodule de huidige instellingen van de dialoog gebruiken om een raamvlak te maken van het geselecteerde vlak, ongeacht wat voor vlak type het daarvoor was.
Wijzigen Wijzigen van een bestaand raamvlak doet u door eerst het raamvlak te selecteren. De kozijnmodule zal automatisch de huidige instellingen tonen. U kunt vervolgens deze instellingen wijzigen. Wanneer u de optie 'Uitvoeren' selecteert zal het bestaande raam aangepast worden aan de nieuwe instellingen. Wanneer u de optie 'Herstel' selecteert (voordat u de wijzigingen heeft vastgelegd met 'Uitvoeren') zal de kozijnmodule de oorspronkelijke instellingen van het raamvlak herstellen.
Wissen U kunt een raamvlak wissen door het te selecteren en vervolgens te veranderen in een vastglas vlak.
Instellingen Wanneer een raamvlak geselecteerd is, en wanneer u van een bestaand vlak een raamvlak wilt maken, zal de kozijnmodule de instellingen voor raamvlakken tonen in de wijzig dialoog. 292
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Raamtype Hierachter vind u een overzicht van, aan de hand van kleine afbeeldingen, de raamtypes die de kozijnmodule kent. U kunt door deze lijst van links naar rechts bewegen met behulp van de pijltjes toetsen aan weerszijden van de afbeeldingen. Het geselecteerde raamtype wordt getekend met een blauwe achtergrond, alle ander raamtypes hebben een witte achtergrond. Het is hierbij ook van belang te weten dat het correct tekenen van de ramen mede afhangt van de gekozen profielserie. Waar een bepaald raamtype niet wordt ondersteund door een profielserie zal de kozijnmodule een waarschuwing geven wanneer dat type raam wordt gekozen.
Draairichting Hierbij wordt gedoeld op binnen- of buitendraaiende ramen. De scharnierpositie is onderdeel van het raamtype. Wanneer de draairichting wordt omgekeerd zal de kozijnmodule automatisch de benodigde wisselprofielen aanmaken (of juist weer verwijderen).
Glastype U kunt per raamvleugel de beglazing kiezen uit de lijst die hier getoond wordt, of u kunt het standaard materiaal kiezen die bij de instellingen dialoog is ingeregeld.
Deur vlak Aanmaken U kunt een deurvlak aanmaken in de 'Wijzig' dialoog. Hier moet u eerst een kozijnvlak selecteren. Vervolgens kiest u de optie 'deur' in de lijst van vlak aan de linkerzijde. De instellingen voor deurvlakken worden nu getoond. Als u de optie 'uitvoeren' kiest zal de kozijnmodule de huidige instellingen van de dialoog gebruiken om een deurvlak te maken van het geselecteerde vlak, ongeacht wat voor vlak type het daarvoor was.
Wijzigen Wijzigen van een bestaand deurvlak doet u door eerst het deurvlak te selecteren. De kozijnmodule zal automatisch de huidige instellingen tonen. U kunt vervolgens deze instellingen wijzigen. Wanneer u de optie 'Uitvoeren' selecteert zal de bestaande deur aangepast worden aan de nieuwe instellingen. Wanneer u de optie 'Herstel' selecteert (voordat u de wijzigingen heeft vastgelegd met 'Uitvoeren') zal de kozijnmodule de oorspronkelijke instellingen van het deurvlak herstellen.
Wissen U kunt een deurvlak wissen door het te selecteren en vervolgens te veranderen in een vastglas vlak.
ALFA Development
293
Handleiding ALFA 2000
Instellingen Wanneer een deurvlak geselecteerd is, en wanneer u van een bestaand vlak een deurvlak wilt maken, zal de kozijnmodule de instellingen voor deurvlakken tonen in de wijzig dialoog.
Deurmodel ALFA kent een viertal standaard deur modellen: gesloten, half raam, dubbel raam en patrijspoort. U kunt hier uit een van deze vier modellen kiezen.
Deurtype Hierachter vind u een overzicht van, aan de hand van kleine afbeeldingen, de deurtypes die de kozijnmodule kent. U kunt door deze lijst van links naar rechts bewegen met behulp van de pijltjes toetsen aan weerszijden van de afbeeldingen. Het geselecteerde deurtype wordt getekend met een blauwe achtergrond, alle ander deurtypes hebben een witte achtergrond. Op dit moment zijn niet alle deurtypes beschikbaar in de kozijnmodule. Wanneer een bepaald type deur niet ondersteund wordt door de profielserie of door de kozijnmodule zal een waarschuwing worden gegeven wanneer een dergelijk type deur wordt gekozen.
Draairichting Hierbij wordt gedoeld op binnen- of buitendraaiende ramen. De scharnierpositie is onderdeel van het raamtype. Wanneer de draairichting wordt omgekeerd zal de kozijnmodule automatisch de benodigde wisselprofielen aanmaken (of juist weer verwijderen).
Afmeting Van de deurafmetingen kan alleen de breedte en hoogte worden gekozen uit de lijsten met standaard maten, de deurdikte ligt vast.
Oprek positie Deuren hebben gewoonlijk een andere afmeting dan het geselecteerde vlak waar ze in geplaatst moeten worden. De kozijnmodule zal het kozijn automatisch oprekken tot de juiste afmetingen. Er kan daarbij gekozen worden of de extra ruimte aan de linker of aan de rechterkant van het deurvlak moet worden gemaakt, en of de boven- of onderkant moet worden opgerekt.
Buitenmaat constant Wanneer de optie Buitenmaat kozijn constant wordt gekozen zal de kozijn editor zoveel mogelijk proberen de totale maat van het kozijn gelijk te houden, door alleen de stijlen links en of rechts en de dorpels boven en of onder te verplaatsen. De optie beide voor het oprekken van de stijlen en dorpels zal eveneens actief worden. Deze heeft het effect dat profielen aan beide zijden van de deur een gelijke afstand worden verplaatst. Wanneer de gekozen opties strijdig zijn met de opdracht de buitenmaat constant te houden zal de kozijn editor het kozijn gewoon oprekken.
294
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Glas vlak Aanmaken U kunt een vastglas vlak aanmaken in de 'Wijzig' dialoog. Hier moet u eerst een kozijnvlak selecteren. Vervolgens kiest u de optie 'Glas' in de lijst van vlak typen aan de linkerzijde. De instellingen voor glasvlakken worden nu getoond. Als u de optie 'Uitvoeren' kiest zal de kozijnmodule de huidige instellingen van de dialoog gebruiken om een vastglas vlak te maken van het geselecteerde vlak, ongeacht wat voor vlak type het daarvoor was. Als dit een raam of deurvlak was zal het raam of de deur eerst worden gewist.
Wijzigen Wijzigen van een bestaand vastglas vlak doet u door eerst het vastglas vlak te selecteren. De kozijnmodule zal automatisch de huidige instellingen tonen. U kunt vervolgens deze instellingen wijzigen. Wanneer u de optie 'Uitvoeren' selecteert zal de bestaande vlak aangepast worden aan de nieuwe instellingen. Wanneer u de optie 'Herstel' selecteert (voordat u de wijzigingen heeft vastgelegd met 'Uitvoeren') zal de kozijnmodule de oorspronkelijke instellingen van het vastglas vlak herstellen.
Instellingen Wanneer een vastglas vlak geselecteerd is, en wanneer u van een bestaand vlak een vastglas vlak wilt maken, zal de kozijnmodule de instellingen voor deze vlakken tonen in de wijzig dialoog.
Glastype U kunt per vastglas vlak de beglazing kiezen uit de lijst die hier getoond wordt, of u kunt het standaard materiaal kiezen die bij de instellingen dialoog is ingeregeld.
Beglazing U kunt per vastglas vlak ervoor kiezen de beglazing vast te leggen of gelijk te houden aan de standaard instelling voor het hele kozijn.
ALFA Development
295
Handleiding ALFA 2000
Paneel en Rabatdelen Dit zijn variaties op vastglas vlakken met als verschil dat andere soorten materiaal worden gebruikt om het vlak te vullen.
Aanmaken U kunt een vast vlak aanmaken in de 'Wijzig' dialoog. U moet eerst een kozijnvlak selecteren. Vervolgens kiest u de optie 'Paneel' of 'Rabatdeel' in de lijst van vlak typen aan de linkerzijde. De instellingen voor deze vlakken worden nu getoond. Als u de optie 'Uitvoeren' kiest zal de kozijnmodule de huidige instellingen van de dialoog gebruiken om een paneel of rabatdeel vlak te maken van het geselecteerde vlak, ongeacht wat voor vlak type het daarvoor was. Als dit een raam- of deurvlak was zal het raam of de deur eerst worden gewist.
Wijzigen Wijzigen van een bestaand paneel of rabatdeel vlak doet u door eerst het vlak te selecteren. De kozijnmodule zal automatisch de huidige instellingen tonen. U kunt vervolgens deze instellingen wijzigen. Wanneer u de optie 'Uitvoeren' selecteert zal het materiaal aangepast worden aan de nieuwe instellingen. Wanneer u de optie 'Herstel' selecteert (voordat u de wijzigingen heeft vastgelegd met 'Uitvoeren') zal de kozijnmodule de oorspronkelijke instellingen van het vlak herstellen.
Wissen U kunt een paneel of rabatdeel vlak wissen door het te selecteren en vervolgens te veranderen in een vastglas vlak.
Instellingen Wanneer een paneel of rabatdeel vlak geselecteerd is, en wanneer u van een bestaand vlak een dergelijk vlak wilt maken, zal de kozijnmodule de instellingen voor deze vlakken tonen in de wijzig dialoog.
Materiaal U kunt per paneel of rabatdeel vlak het materiaal kiezen uit de lijst die hier getoond wordt. De keuze voor 'Standaard' geeft een aan dat het default materiaal voor vaste vlakvullingen moet worden gebruikt. Dit wordt ingeregeld bij de instellingen dialoog. Het materiaal 'Huidig' wordt getoond wanneer het op dat moment gebruikte materiaal niet voorkomt in de selectie lijst van de dialoog (en afwijkt van het standaard materiaal). 296
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Suskasten Aanmaken Een suskast is geen vlaktype zoals de andere zes. In plaats daarvan kan aan ieder vlak een suskast toegevoegd worden door te kiezen voor een bepaald model. Dit heeft geen verder effect op de instelling van het vlak. Bij selectie van een vlak met suskast zal de kozijnmodule de instellingen van het werkelijke vlaktype tonen, niet de suskast instellingen. Pas als de optie 'Uitvoeren' wordt gekozen zal de suskast daadwerkelijk worden aangemaakt.
Wijzigen Een suskast kan gewijzigd worden door een vlak met suskast te selecteren. Omdat een suskast geen vlaktype is, wordt de instelling hiervan niet automatisch zichtbaar gemaakt. Hiervoor moet u de optie 'Suskast' in de 'wijzig' dialoog activeren. Vervolgens kunt u een andere instelling kiezen voor de suskast. Wanneer u de optie 'uitvoeren' selecteert zal de kozijnmodule de suskast aanpassen. Wanneer de optie 'herstel' wordt geselecteerd zal de oorspronkelijke instelling hersteld worden.
Wissen Een suskast kan verwijderd worden door het vlak te selecteren, vervolgens de suskast optie uit de wijzig dialoog te kiezen en het suskast type geen te kiezen.
Instellingen Wanneer een vlak geselecteerd is met een suskast, en wanneer u van een bestaand vlak van een suskast wilt voorzien, kunt u de optie suskast selecteren in de wijzig dialoog. De kozijnmodule zal nu de suskast instellingen tonen.
Model U kunt kiezen uit een aantal suskast modellen of de optie 'geen' indien u geen suskast in een vlak wenst. De kozijnmodule zal automatisch het juiste model suskast kiezen dat bij een bepaalde glasdikte hoort.
Kalfplaatsing
Wanneer deze optie geactiveerd wordt zal de kozijnmodule, bij het aanmaken van een suskast, een kalf direkt onder de suskast plaatsen. Dit heeft als neveneffect dat het oorspronkelijke vlak in tweeën gesplitst wordt. Beide nieuwe vlakken worden door de kozijnmodule als onafhankelijke glasvlakken behandeld. In het bijzonder betekent dit dat opnieuw plaatsen van een suskast zonder kalfplaatsing het kalfprofiel niet automatisch zal verwijderen.
Stijlen en dorpels Stijlen en regels kunnen in een kozijn worden geplaatst om meerdere vlakken te maken. Ieder vlak afzonderlijk kan dan van type worden veranderd. Het is ook mogelijk om achteraf nog stijlen en regels aan te brengen dwars door bijvoorbeeld raam of ALFA Development
297
Handleiding ALFA 2000 deurvlakken. Vanzelfsprekend kunnen stijlen en regels ook achteraf worden verplaatst of gewist. Bij het plaatsen van een stijl is het belangrijk erop te letten dat de positie van de punten niet te dicht bij de randen van het vlak liggen waarin de stijl wordt geplaatst. Dit om te voorkomen dat de nieuwe stijl half buiten het vlak komt te liggen.
Aanmaken stijl of dorpel Als u in de wijzig dialoog kiest voor de optie plaats stijl of plaats dorpel verschijnen de volgende dialogen. Hierin kunt u kiezen op welke wijze de nieuwe stijl moet worden geplaatst.
Tekenen De eerste mogelijkheid is om zelf een stijl te tekenen. Hiervoor moet de optie Teken gekozen worden. De kozijnmodule zal vragen een polylijn te tekenen. Na het beëindigen van dat commando zal de kozijnmodule de polylijn in een stijl veranderen. Om een stijl te tekenen moeten dus tenminste twee punten worden opgegeven maar het is mogelijk een stijl te tekenen die uit meerdere profielen bestaat.
298
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Plaatsen in verlengde Een tweede mogelijkheid is om een stijl te plaatsen in het verlengde van een andere stijl (of kozijnprofiel). Hiervoor moet u de optie plaats selecteren. De kozijnmodule zal vervolgens vragen om een stijl te selecteren en daarna om een punt aan te geven in het vlak waar de nieuwe stijl moet komen.
Verdeling Met deze optie kan een serie stijlen en dorpels in een keer in een vlak worden geplaatst. Dit wordt ingeregeld aan de hand van een nieuwe dialoog die verschijnt zodra de Verdeling button wordt ingedrukt.
Dagmaat Plaatsen op een bepaalde glasmaat ten opzichte van een ander (kozijn)profiel of stijl is de standaard optie. U kunt in het editveld de gewenste glasmaat ingeven en op 'ok' of 'enter' drukken. De kozijnmodule zal u vragen een profiel te kiezen ten opzicht waarvan u de nieuwe stijl wilt plaatsen, en vervolgens om aan te geven aan welke zijde van dat profiel de nieuwe stijl moet komen.
Cancel Met deze optie wordt het aanmaken van een stijl of dorpel afgebroken.
ALFA Development
299
Handleiding ALFA 2000
Wijzigen Om een stijl of dorpel te wijzigen moet deze eerst geselecteerd worden. Dit wordt gedaan met de optie kies profiel in de wijzig dialoog. De kozijnmodule zal vragen een profiel te selecteren. Op dit moment is het alleen mogelijk om kozijnprofielen, stijlen en dorpels te selecteren. De kozijnmodule zal automatisch een van dergelijke profielen opzoeken die het dichtst bij het geselecteerde profiel ligt. Wanneer zo'n profiel niet gevonden kan worden zal de kozijnmodule waarschuwen en de kans geven een ander profiel te selecteren. Zodra een kozijnprofiel, stijl of dorpel is geselecteerd zal de kozijnmodule de instellingen ervan tonen. Het is mogelijk deze instellingen te wijzigen. Wanneer de optie Uitvoeren wordt gekozen zal de kozijnmodule het geselecteerde profiel aanpassen. Wanneer de optie Herstel wordt gekozen zal het de oorspronkelijke instellingen terughalen (zolang deze nog niet zijn vastgelegd met de Uitvoeren button).
Wissen Om een stijl of dorpel te wissen moet de optie wis stijl/dorpel/glaslijst in de wijzig dialoog gekozen worden. De kozijnmodule zal vragen om een stijl of dorpel te selecteren en zal deze vervolgens wissen. De vlakken aan weerszijde van deze stijl of dorpel worden weer samengevoegd tot een vlak. De kozijnmodule zal indien nodig slechts een gedeelte van een stijl of dorpel wissen. Iedere stijl en dorpel moet eindigen tegen een kozijnprofiel of tegen een andere stijl of dorpel. Zou het wissen van een volledige stijl of dorpel ertoe leiden dat andere profielen geen eindpunt meer hebben dan zal alleen het aangewezen gedeelte van het profiel worden gewist en worden zonodig de resterende delen tot een nieuw profiel samengevoegd.
Instellingen Instellingen voor profielen wijken iets af van de instellingen voor vlakken. Intern werkt de kozijnmodule niet met blockcodes, maar met namen voor profieltypen. Deze namen worden onder andere afgeleid van de vlak typen. De profielen worden op basis daarvan uit een profielserie geselecteerd. Het is mogelijk voor ieder profiel afzonderlijk profieltype en profielserie te veranderen en laten afwijken van de standaard instellingen. Dit zal echter zelden nodig zijn, alleen wanneer de standaard keuze van de kozijnmodule niet optimaal is. Dit kan eventueel voorkomen wanneer een zwaarder aanslag profiel bij een deur gewenst is.
Profielserie Er kan een nieuwe profielserie gekozen worden uit de lijst van profielseries. Deze nieuwe serie blijft gelden ook als later een wijziging aan het kozijn wordt uitgevoerd. Door te kiezen voor de profielserie Standaard volgt het betreffende profiel weer de kozijninstellingen voor profielseries. 300
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Profieltype Er kan een nieuw profieltype gekozen worden uit de lijst van profieltypen in de huidige profielserie. Dit nieuwe profieltype blijft gelden ook als later het vlak wordt gewijzigd en kan dan voor onverwachte neven effecten zorgen. Door te kiezen voor het profieltype Standaard volgt het betreffende profiel weer de instellingen voor het vlak.
Block code Door hier een directe block code in te geven wordt de kozijnmodule gedwongen dat block te gebruiken voor doorsneden van het profiel, ongeacht de andere instellingen van vlak of profiel. Deze instelling kan weer ongedaan gemaakt worden door het invoerveld leeg te maken.
Geen representatie Met deze optie wordt ervoor gezorgd dat een bepaald profiel niet in doorsnede of aanzicht geplaatst wordt. Dit kan bijvoorbeeld zinvol zijn voor onderdorpels van deuren en voor sommige raamtypes.
Glasroedes Glasroedes kunnen in een vlak worden geplaatst om grote glasvlakken (visueel) te onderbreken. Net als stijlen en dorpels kunnen glasroedes achteraf worden toegevoegd, geplaatst of gewist.
Aanmaken glasroede Als in de wijzig dialoog gekozen wordt voor de optie plaats glasroede zal de volgende dialoog getoond worden. Een glasroede is vergelijkbaar met een stijl of regel maar wordt in een glasvlak getekend en zal dat vlak niet splitsen. De glaslijst zal mogelijk wel het glas onderbreken maar de kozijnmodule houdt slechts een instelling bij voor de vlakken aan beide zijden van de glaslijst. Bij het plaatsen van een glasroede is het belangrijk erop te letten dat de positie van de punten niet te dicht bij de randen van het vlak liggen waarin de glasroede wordt geplaatst. Dit om te voorkomen dat de nieuwe glasroede half buiten het vlak komt te liggen.
Tekenen De eerste mogelijkheid is om zelf een glasroede te tekenen. Hiervoor moet de optie Teken gekozen worden. De kozijnmodule zal vragen een polylijn te tekenen. Na het beëindigen van dat commando zal de kozijnmodule de polyline in een glasroede veranderen.
Verdeling Met deze optie kan een serie horizontale en verticale glasroedes in één keer in een vlak worden geplaatst. Dit wordt ingeregeld aan de hand van een nieuwe dialoog dialoog die verschijnt zodra de Verdeling button wordt ingedrukt.
Cancel Met deze optie wordt het aanmaken van een glasroede afgebroken. ALFA Development
301
Handleiding ALFA 2000
Wissen Om een glasroede te wissen moet de optie wis stijl/dorpel/glaslijst in de wijzig dialoog gekozen worden. De kozijnmodule zal vragen om een glaslijst te selecteren en zal deze vervolgens wissen.
Vlak verdeling De kozijnmodule kent uitgebreide mogelijkheden om een verdeling van stijlen en regels te maken. Iedere maat afzonderlijk kan worden ingeregeld en er zijn diverse opties om in te regelen hoe de restmaat over de overige vlakken wordt verdeeld. Het is niet mogelijk om bepaalde stijlen of dorpels uit de verdeling te verwijderen bij het instellen van de verdeling. Dit moet gedaan worden met de standaard wijzig functies uit de Wijzig dialoog.
Aantal vlakken Hier kan het aantal vlakken in horizontale en verticale richting worden ingeregeld. Met behulp van de pijltjes rechts van de invoervelden kan het aantal steeds met een worden opgehoogd of verlaagd. De kozijnmodule maakt geen vlakken aan die kleiner zijn dan een bepaalde minimum maat (in te regelen in de file kozijn.ini) en zal weigeren meer vlakken aan te maken in een bepaalde richting wanneer de maat kleiner zou worden dan dat minimum.
Dagmaat vlakken Dit veld geeft weer wat de dagmaat afmetingen zijn van elk vlak bij gelijke verdeling. Deze waarde kan niet gewijzigd worden (anders dan door het aantal vlakken aan te passen)
Breedte en Hoogte In deze lijsten wordt de dagmaat van iedere horizontale en verticale verdeling getoond. In eerste instantie zijn al deze maten gelijk en wordt het hetzelfde aantal maten getoond als er verdelingen ingeregeld zijn. Door een afmeting te selecteren wordt deze wijzigbaar gemaakt. Hierdoor is het mogelijk afmetingen aan te passen van de standaard gelijkmatige verdeling. De restmaat die ontstaat door deze wijziging wordt over de overige vlakken verdeeld volgens de ingeregelde methode. De kozijnmodule zal overigens afmetingen weigeren die kleiner zijn dan de minimum maat, en deze automatisch omzetten in het minimum.
302
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Rechts of Links oprekken Standaard worden wijzigingen van een afmetingen gecompenseerd door de afmetingen er rechts of boven van. Wanneer de optie Links oprekken wordt geactiveerd zullen de afmetingen aan de linker of onderzijde worden gebruikt voor compensatie van restmaten.
Herverdelings opties Er zijn vier methoden waarop de kozijnmodule restmaten kan herverdelen. In alle gevallen zal de kozijnmodule weigeren afmetingen te maken die kleiner zijn dan de minimum afmeting.
Standaard
Bij deze methode wordt de restmaat volledig gecompenseerd door de afmeting direct ernaast. Dit is normaal rechts of boven, tenzij de optie Links oprekken is geactiveerd.
Herverdelen
Bij deze methode wordt de restmaat gelijk verdeeld over alle afmetingen rechts of boven het gekozen veld, tenzij de optie Links oprekken is geactiveerd.
ALFA Development
303
Handleiding ALFA 2000
Oprekken aan rand
Bij deze methode wordt de restmaat volledig gecompenseerd door de meest rechtse of bovenste afmeting, tenzij de optie Links oprekken is geactiveerd.
Symmetrisch met passtuk
Bij deze methode wordt de opgegeven maat gebruikt om een symmetrische verdeling te maken. Indien de gewijzigde afmeting de eerste of laatste in de lijst is zal de restmaat gelijk verdeeld worden over de tussenliggende afmetingen en worden de eerste en laatste afmeting gelijk aan de opgegeven waarde (mits er geen maat onstaat kleiner dan de minimum afmeting). Indien de gewijzigde afmeting in het midden van de lijst staat worden alle afmetingen behalve de eerste en laatste daaraan gelijk gemaakt en wordt de restmaat gelijk verdeeld over de eerste en laatste.
Cancel Hiermee wordt de optie om een verdeling van stijlen en dorpels te maken afgebroken.
OK Hiermee wordt een verdeling aangemaakt volgens de in de lijst van breedtes en hoogtes ingeregelde afmetingen.
304
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Kozijn Instellingen
Deze dialoog wordt zowel voor het starten van de kozijnmodule gebruikt als voor het wijzigen van algemene instellingen. In eerste instantie zijn alleen de opties actief om: een nieuw kozijn aan te maken een bestaand kozijn te wijzigen. Afmetingen van externe elementen in te stellen Wanneer een kozijn in de editor is geladen worden deze twee opties ontoegankelijk en worden de drie instellingen dialogen actief. Materiaal instellingen Spouw instellingen Afmeting instellingen Elk van de drie instellings- dialogen heeft een tweetal knoppen Uitvoeren en Herstel
Uitvoeren Met deze knop worden de huidige instellingen definitief gemaakt. De kozijnmodule zal alle aanzichten en doorsneden opnieuw berekenen aan de hand van de nieuwe instellingen.
Herstel Met deze knop worden de instellingen opnieuw ingelezen. Eventuele wijzigingen in de dialoog worden daarmee ongedaan gemaakt, er zullen geen aanzichten of doorsneden opnieuw worden berekend. De kozijnmodule editor zal deze actie ook uitvoeren wanneer een andere instellingen dialoog wordt gekozen voordat de knop Uitvoeren wordt gebruikt. De Herstel knop werkt alleen zolang de wijzigingen niet zijn vastgelegd met de Uitvoeren knop.
Materiaal Instellingen In deze dialoog is het mogelijk om de standaard materialen van het kozijn te wijzigen. Tenzij anders wordt aangegeven zal de kozijnmodule de hier aangegeven materialen gebruiken voor de verschillende onderdelen van het kozijn. Plaatselijke veranderingen worden ook achteraf nooit beïnvloed door een wijziging van de algemene instellingen. Gewoonlijk is er een optie Standaard(..) waarmee de keuze voor de algemene instelling kan worden gemaakt. De waarde die tussen haakjes staat is de waarde die in deze Materialisatie dialoog is ingesteld.
ALFA Development
305
Handleiding ALFA 2000
Links de instellingen voor materialen. Wanneer de optie voor materiaalloze kozijnen wordt geactiveerd worden de bijhorende instellingen actief gemaakt. De dialoog verschijnt dan zoals rechts. Door nogmaals de optie voor materiaalloos te kiezen worden de normale materiaal opties weer instelbaar gemaakt. De kozijnmodule houdt bij welke keuze het laatst gemaakt is en zal bij een nieuw kozijn hier automatisch mee starten.
Materiaalloos Deze optie schakelt tussen materiaalloze en gematerialiseerde kozijnen.
Profielserie Uit deze lijst kan de profielserie voor het kozijn worden gekozen. Anders dan met de vorige versies van de kozijnmodule is iedere profielserie bedoeld voor zowel binnen- als buitenbeglazing.
Vastglas Uit deze lijst kan het materiaal (glas) worden gekozen waarmee vaste vlakken standaard worden gevuld.
Raam glas Uit deze lijst kan het materiaal (glas) worden gekozen waarmee de draaiende delen standaard worden gevuld. 306
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Beglazing Hier kan worden gekozen of het kozijn wordt aangemaakt voor binnen of buiten beglazing. Deze instelling kan achteraf worden gewijzigd, zowel voor het hele kozijn als voor ieder vast-, raam- of deurvlak afzonderlijk.
Vensterbank In deze lijst kan de vensterbank worden gekozen die door de kozijnmodule moet worden gebruikt.
Raamdorpel In deze lijst kan de raamdorpel worden gekozen die door de kozijnmodule moet worden gebruikt.
Herstel Hiermee kunnen wijzigingen aan de bovenstaande instellingen ongedaan gemaakt worden en de geldende instellingen worden hersteld.
Uitvoeren Hiermee worden de instellingen in deze dialoog vastgelegd en uitgevoerd. Het is hierna niet meer mogelijk deze wijzigingen met Herstel ongedaan te maken. De kozijnmodule zal alle doorsnedes, Aanzichten en overige kozijnblocks opnieuw uitrekenen.
Spouw instellingen In deze dialoog kunnen de verschillende afmetingen van de spouw worden ingesteld. Bij ALFA moet een kozijn getekend worden voor een specifieke combinatie van spouwbreedte en neggemaat, omdat anders het openbreken en automatisch aansluiten van wanden rond kozijnen niet goed kan werken.
Spouwlat Met deze optie wordt aangegeven of de kozijnmodule een spouwlat moet plaatsen rond het kozijn. Standaard staat deze optie aan. De kozijnmodule is zodanig opgezet dat de hartlijn van de spouwlat exact overeenkomt met de dagmaat van de wandopening. Zelfs indien een kozijn geen spouwlat nodig heeft is het daarom toch beter om in eerste instantie het kozijn met spouwlat aan te maken en pas later deze te verwijderen.
Binnenblad, Buitenblad en Spouwbreedte Deze maten worden door ALFA gebruikt voor enkele interne berekeningen. De eerste is de totale dikte van het binnenblad, de tweede is de totale maat van het buitenblad. De derde maat is de dikte van de spouw na omzetting. Deze maten samen bepalen de totale dikte van de spouwmuur en de positie van de spouwlat in de wand.
ALFA Development
307
Handleiding ALFA 2000
Neggemaat Deze maat geeft de diepte aan waarmee het kozijn terugligt ten opzichte van de buitenkant van de spouwmuur. Deze maat heeft invloed op de vorm van de spouwlat en de positie ervan ten opzichte van de wand. De neggemaat wordt gemeten alsof de wand niet wordt omgezet. Dit betekent dat voor wanden met een grotere spouwdikte dan waarvoor het kozijn is gemaakt de wand moet worden omgezet en dat de uiteindelijk neggemaat kan afwijken van wat in deze dialoog is aangegeven. Het is mogelijk combinaties van maten op te geven die tot onzinnige resultaten en onmogelijke spouwlatten leiden. De kozijnmodule voert geen enkele controle uit of de gegevens tot geldige spouwlatten zullen leiden.
Herstel Hiermee kunnen wijzigingen aan de bovenstaande instellingen ongedaan gemaakt worden en de geldende instellingen worden hersteld.
Uitvoeren Hiermee worden de instellingen in deze dialoog vastgelegd en uitgevoerd. Het is hierna niet meer mogelijk deze wijzigingen met Herstel ongedaan te maken. De kozijnmodule zal alle doorsneden, Aanzichten en overige kozijnblocks opnieuw uitrekenen. parametrische spouwlatten De kozijnmodule zal op basis van de gegevens in deze dialoog parametrisch de bijhorende spouwlatten aanmaken. Het kan daarom even duren voordat de kozijnmodule klaar is met het uitvoeren van deze wijzigingen. Dit hoeft echter slechts één keer gedaan te worden en de spouwlat gegevens worden opgenomen in de profielserie zodat in dezelfde spouwlatten ook voor andere projecten gebruikt kunnen worden. Het is dan wel van belang dat de automatisch aangemaakte spouwlatten in de buro bibliotheek of project bibliotheek van die nieuwe projecten gevonden kunnen worden.
Afmetingen instellingen In deze dialoog kunnen de verschillende afmetingen van externe elementen worden ingesteld. De kozijnmodule behandeld alleen het kozijn, maar er zijn ook elementen die niet tot het kozijn behoren maar wel invloed kunnen hebben op de afmetingen ervan. De maat van dergelijke elementen kan in deze dialoog worden opgegeven.
koppen- en lagenmaat De koppen- en lagenmaat kan achteraf worden ingesteld. In de wijzig dialoog van de kozijn editor is een knop aanwezig waarmee een kozijn achteraf opnieuw kan worden afgerond op koppen- en lagenmaat
308
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Voegdikte De voegdikte wordt zowel in de breedte als in de hoogte opgeteld om tot de juiste afmeting voor de wandopening te komen.
Lateihoogte Dit is de hoogte van de latei, rollaag of andere constructie aan de buitengevel gemeten.
Dorpelhoogte Dit is de werkende hoogte van de raamdorpelsteen aan de buitengevel gemeten
Herstel Hiermee kunnen wijzigingen aan de bovenstaande instellingen ongedaan gemaakt worden en de geldende instellingen worden hersteld.
Uitvoeren Hiermee worden de instellingen in deze dialoog vastgelegd en uitgevoerd. Het is hierna niet meer mogelijk deze wijzigingen met Herstel ongedaan te maken. De kozijnmodule zal alle doorsneden, aanzichten en overige kozijnblocks opnieuw uitrekenen. De enige uitzondering hierop is de koppen- en lagenmaat. De kozijnmodule zal deze alleen gebruiken bij de oprekken op koppen en lagenmaat functie.
Wijzigen Kozijn In deze dialoog zijn alle functies te vinden waarmee het kozijn gewijzigd kan worden. Deze functies kunnen in drie groepen verdeeld worden. Als eerste zijn er de buttons die stijlen, dorpels en glasroedes toevoegen aan of wissen uit het kozijn. Als tweede zijn er de buttons waarmee bestaande onderdelen in een kozijn kunnen worden gewijzigd. Tot slot zijn er de buttons waarmee de afmeting van het kozijn aangepast kunnen worden.
ALFA Development
309
Handleiding ALFA 2000
Stijlen, dorpels en glasroedes
Met deze buttons kunnen stijlen, dorpels en glasroedes worden toegevoegd aan het kozijn of juist weer worden gewist. Stijlen en dorpels Glasroedes
Wijzigen Met deze buttons kunnen onderdelen van het kozijn worden geselecteerd voor wijzigen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen profiel elementen (te selecteren met behulp van de button Kies Stijl) en vlak elementen (te selecteren met behulp van de button Kies Vlak). Wanneer een stijl element is gekozen wordt de optie Stijl actief in de lijst van element types. Daarnaast worden de mogelijke instellingen voor dergelijke elementen zichtbaar gemaakt in de Wijzig dialoog. Wanneer een vlak element is gekozen zullen de overige opties in de lijst van element types actief worden. Standaard wordt het huidige vlaktype gekozen en worden de instellingen van het vlak zichtbaar gemaakt in de Wijzig dialoog. Het is daarna mogelijk deze instellingen te wijzigen, of om een geheel ander vlaktype te kiezen uit de lijst.
Profielen (Stijl) Raamvlak Deurvlak Glasvlak Paneel en Rabbatdeel Suskast
Oprekken van het kozijn
De kozijnmodule kent verschillende manieren om de afmetingen van een kozijn aan te passen. Dit moet echter altijd met een van de functies van de kozijnmodule dialoog gebeuren. Het gebruik van AutoCAD of andere ALFA functies kan tot onbruikbare kozijnen leiden.
310
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Profiel of parallel oprekken
Deze functie is bedoeld voor het verplaatsen van een enkele stijl of dorpel in het kozijn. Na activeren zal de kozijnmodule vragen een profiel te selecteren. Vervolgens wordt een afstand gevraagd waarover het geselecteerde profiel moet worden verplaatst. Dit kan worden aangegeven door een punt te selecteren of door een afstand in te typen. De kozijnmodule zal vervolgens het geselecteerde profiel en alle parallelle profielen verplaatsen en daarna het kozijn weer aansluiten. De hoek van de profielen zal hierbij niet gewijzigd worden. De parallel oprekken functie werkt niet goed op ronde of schuine profielen. Deze zullen mogelijk na oprekken niet goed meer aansluiten en het kozijn kan als gevolg daarvan niet langer bruikbaar zijn. De kozijnmodule voert ook geen enkele controle uit op de invoer voor deze functies. Het is daardoor mogelijk slechts delen van een kozijn op te rekken waardoor het kozijn corrupt raakt. Selecteer bij het gebruik van deze functie altijd hele stijlen of dorpels en ook alle profielen die parallel lopen aan de geselecteerde stijl of dorpel. In geval van twijfel is het beter the profiel oprekken functie te gebruiken aangezien deze automatisch alle parallelle profielen selecteert. Desgewenst kan de functie diverse malen herhaald worden wanneer meer dan een stijl of dorpel opgerekt moet worden.
ALFA Development
311
Handleiding ALFA 2000
hoek of schuin oprekken
Deze functie is bedoeld om de hoek van een schuin kozijn aan te passen. Na activeren zal de kozijnmodule eerst vragen een profiel te selecteren. Vervolgens moet worden aangegeven welk uiteinde van dit profiel moet worden verplaatst waarna de nieuwe hoek moet worden ingegeven. Dit laatste kan worden gedaan door de positie van het nieuwe hoekpunt aan te geven of door de nieuwe hoek in graden van het profiel in te typen. De kozijnmodule zal vervolgens het geselecteerde profiel en alle parallelle profielen zodanig oprekken dat het onder de opgegeven hoek komt te staan. Alleen het aangegeven hoekpunt wordt hierbij verplaatst, het andere hoekpunt wordt ongemoeid gelaten.
Selectie oprekken
Deze functie is bedoeld voor het verplaatsen van diverse stijlen of dorpels in een keer.
312
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000 Het werkt vergelijkbaar met de parallel oprek functie. Na activeren zal de kozijnmodule eerst vragen om een selectie te maken met behulp van een crossing window. Na selectie wordt vervolgens gevraagd om een begin en eindpunt van de verplaatsing. De kozijnmodule zal vervolgens alle profielen die geheel binnen die selectie liggen verplaatsen, en de profielen die er gedeeltelijk binnen liggen oprekken. Deze functie voert geen controle uit op de invoer. Hierdoor is het mogelijk een kozijn door oprekken met deze functie dusdanig te verstoren dat er geen bruikbare doorsneden en aanzichten meer mee kunnen worden gemaakt.
Afronden op koppen- en lagenmaat Deze functie rondt de buiten afmeting van een kozijn af op koppen- en lagenmaten. Deze maten kunnen worden ingesteld in de instellingen dialoog van de kozijnmodule. Met de pijltjes aan de rechterzijde van de button kan het kozijn naar boven of beneden worden afgerond op de dichtstbijzijnde koppen- en lagenmaat.
Doorsneden en Aanzichten De kozijnmodule koppelt diverse soorten aanzicht en doorsnedeblocks aan de weergave van de vorm van een kozijn. In deze dialoog kan het aanmaken en wijzigen van deze blocks aangestuurd worden. Het type block dat moet worden aangemaakt of gewijzigd kan uit de lijst aan de linkerzijde van de dialoog worden gekozen. De bijhorende instellingen worden vervolgens in de rechter kolom getoond. Daarnaast staan er in deze dialoog nog een aantal buttons voor algemene functies die niet afhankelijk zijn van het gekozen block type, zoals de keuze voor bestaande of nieuwe blocks, en buttons voor het aanmaken en in de tekening plaatsen van een block. Omdat deze buttons onafhankelijk van het gekozen type block werken is het noodzakelijk die keuze eerst te maken. Wanneer een nieuw blocktype uit de lijst wordt gekozen zal de dialoog automatisch de standaard instellingen voor een nieuw block van dat type tonen.
Types blocks De volgende soorten blocks kunnen worden gemaakt op basis van een kozijn. Doorsnede horizontaal Doorsnede verticaal Aanzicht Tekst Overzicht
ALFA Development
313
Handleiding ALFA 2000
Nieuw Deze optie instrueert de kozijnmodule om een nieuw block aan te maken. Er zal automatisch een unieke blockcode worden getoond in het invoerveld, afhankelijk van het type dat is geselecteerd.
blockcode Het is mogelijk een andere blockcode in te typen dan de kozijnmodule standaard voorstelt. Als een code wordt ingetypt moet er wel op worden gelet dat deze niet in het project voorkomt.
omschrijving In dit veld kan een korte omschrijving van het block worden ingetypt. Deze wordt samen met de block code opgeslagen in de projectbibliotheek en kan worden gebruikt om het block terug te vinden met de zoek optie uit het ALFA menu.
Bestaand Deze optie instrueert de kozijnmodule om een bestaand block te wijzigen. Er wordt niet automatisch een block code gekozen. In plaats daarvan moet een van de twee onderstaande methodes gebruikt worden om een bestaand block te selecteren.
kies bestaand block Na activeren van deze button zal de kozijnmodule vragen een block in de tekening te selecteren. De instellingen van dit block zullen vervolgens getoond worden in de dialoog.
kies uit lijst De kozijnmodule houdt van elk type kozijn een lijst bij van alle blocks die van dit kozijn zijn afgeleid. Het is mogelijk om uit deze lijst te kiezen. De instellingen van het gekozen block zullen vervolgens getoond worden in de dialoog.
Maak Na activeren van deze button zal de kozijnmodule de gekozen doorsnede, aanzicht, tekst of overzicht tekening aanmaken of wijzigen volgens de op dat moment geldende instellingen. Deze instellingen worden ook automatisch opgeslagen voor de volgende blocks.
Plaats Na activeren van deze button zal de kozijnmodule de gekozen doorsnede, aanzicht, tekst of overzicht tekening in de tekening invoegen. Wanneer het block nog niet bestaat zal de kozijnmodule deze eerst aanmaken. Wanneer het kozijn gewijzigd is zal de kozijnmodule het block opnieuw uitrekenen voor het in de tekening wordt geplaatst. Dit past automatisch ook bestaande blocks in de tekening aan, maar de kozijnmodule zal niet proberen gewijzigde doorsneden opnieuw in te voegen. De instellingen worden automatisch opgeslagen voor de volgende blocks.
Wis Na activeren van deze button zal de kozijnmodule de gekozen doorsnede, aanzicht, tekst of overzicht tekening uit het de interne kozijn gegevens wissen. Het kan niet langer geplaatst worden zonder opnieuw aangemaakt te worden en de blockcode zal niet langer voorkomen in de lijst van blocks. Wanneer de kozijnmodule wordt afgesloten zal dit block niet meer worden aangepast. Als het block in de tekening is geplaatst zal dat niet worden gewist en evenmin wordt het block uit de projectbibliotheek gewist. Bestaande tekeningen worden dus niet aangepast. Het enige dat gebeurd is dat de relatie tussen het block en de interne kozijn gegevens wordt gewist.
314
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Horizontale doorsnede instellingen
Bij het maken van een horizontale doorsnede kunnen bepaalde gegevens al dan niet worden toegevoegd aan het block. In deze dialoog kan worden aangegeven welke.
Maatlijnen Door deze optie te activeren zal de kozijnmodule bij het maken van een doorsnede ook maatvoering plaatsen. Alleen de kozijnprofielen en stijlen worden door deze optie bemaat, samen met de afmeting van het totale kozijn. De maatvoering wordt opgenomen in de block definitie van de doorsnede. Maatvoeringen kunnen met ALFA eenvoudig worden uitgezet. Daarnaast is het eenvoudig mogelijk om een tweede doorsnede van het kozijn te maken zonder maatvoering voor gebruik in tekeningen.
3D representatie Door deze optie te activeren zal de kozijnmodule bij het maken van een doorsnede ook een fase 4 representatie van het hele kozijn maken, inclusief de belangrijkste profielen en het glas of andere materialen. ALFA Development
315
Handleiding ALFA 2000
Draailijnen tekenen Deze optie is nog niet geïmplementeerd
Glasroedes tekenen Door deze optie te activeren zal de kozijnmodule bij het maken van een doorsnede ook de glaslijsten tekenen, indien nodig met onderbrekingen van de glasvlakken.
Positie Om een doorsnede te kunnen tekenen moet de kozijnmodule de positie van de doorsnede weten. Dit wordt aangegeven door een punt waardoor de doorsnede wordt getekend. Zolang geen positie is aangegeven voor de doorsnede zal de kozijnmodule weigeren een doorsnede te tekenen.
Wijs aan Na activeren van deze optie zal de kozijnmodule vragen om een punt in het kozijn aan te wijzen. Dit punt is de positie waardoor de doorsnedelijn wordt getekend. De coördinaten van het gekozen punt worden automatisch ingevuld in de editvelden van de positie.
Verticale doorsnede instellingen
Bij het maken van een verticale doorsnede kunnen bepaalde gegevens al dan niet worden toegevoegd aan het block. In deze dialoog kan worden aangegeven welke.
Maatlijnen Door deze optie te activeren zal de kozijnmodule bij het maken van een doorsnede ook maatvoering plaatsen. Alleen de kozijn dorpels en regels worden door deze optie bemaat.
3D representatie Deze optie is voor verticale doorsneden niet toegankelijk. Alleen horizontale doorsneden kennen een 3D representatie.
Draailijnen tekenen Deze optie is voor verticale doorsneden niet toegankelijk. Alleen horizontale doorsneden kennen draailijnen
316
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Glasroedes tekenen Door deze optie te activeren zal de kozijnmodule bij het maken van een doorsnede ook de glaslijsten tekenen, indien nodig met onderbrekingen van de glasvlakken.
Positie Om een doorsnede te kunnen tekenen moet de kozijnmodule de positie van de doorsnede weten. Dit wordt aangegeven door een punt waardoor de doorsnede wordt getekend. Zolang geen positie is aangegeven voor de doorsnede zal de kozijnmodule weigeren een doorsnede te tekenen.
Wijs aan Na activeren van deze optie zal de kozijnmodule vragen om een punt in het kozijn aan te wijzen. Dit punt is de positie waardoor de doorsnedelijn wordt getekend. De coördinaten van het gekozen punt worden automatisch ingevuld in de editvelden van de positie.
Aanzicht instellingen
Bij het maken van een aanzicht kunnen bepaalde gegevens al dan niet worden toegevoegd aan het block. In deze dialoog kan worden aangegeven welke.
fase 1 schaduwlijnen Door deze optie te activeren zal de kozijnmodule bij het tekenen van een aanzicht bepaalde lijnen voor fase 1 zwaarder aanzetten. De dikte van de schaduwlijnen kan in de algemene instellingen file kozijn.ini (..\Alfa\Data\Kozijn.ini) worden ingeregeld.
fase 3 gedetailleerd Door deze optie te activeren zal voor fase 3 van het aanzicht meer gedetailleerd getekend worden. In het bijzonder de aanzichten van de glaslatten en glasroedes.
Draairichting aangeven Door deze optie te activeren zullen de draailijnen van de draaiende delen in aanzicht getekend worden.
ALFA Development
317
Handleiding ALFA 2000
Tekst instellingen
Bij het maken van een tekstblock kunnen bepaalde gegevens al dan niet worden toegevoegd aan het block. In deze dialoog kan worden aangegeven welke. Afmetingen zoals uitgerekend door de kozijnmodule zijn altijd afgerond en afhankelijk van de exacte constructie van een kozijn. Hierdoor kunnen afwijkingen ontstaan met de werkelijke maten van sommige onderdelen.
Block/Tekening maken Deze optie staat standaard aan. De kozijnmodule zal een block aanmaken met daarin de tekst. Dit block blijft aan het kozijn gekoppeld en kan gebruikt worden om het achteraf te selecteren voor wijzigen.
Excel uitvoer
318
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000 Wanneer deze optie wordt geactiveerd zal de kozijnmodule Excel opstarten en de tekst uitvoer daarnaar toe te sturen, bijvoorbeeld als invoer voor simpele calculaties. Uiteraard moet hiervoor Excel wel op de computer geinstalleerd zijn. Bij gebruik van deze functie moet wel rekening worden gehouden met het feit dat de kozijnmodule de constructiewijze van de kozijnverbindingen niet kent en lengtematen zal moeten benaderen door daarvoor de maximale lengte te nemen.
Blocknaam Als deze optie is geactiveerd zal de kozijnmodule de blocknaam opnemen in de tekst.
Profielserie Als deze optie is geactiveerd zal de kozijnmodule de profielserie en beglazingsdetails opnemen in de tekst.
Glas oppervlak
Als deze optie is geactiveerd zal de kozijnmodule het totale glas oppervlak van elk vlak uitrekenen en opnemen in de tekst. De vlakken worden aangeduid met een nummer. Hetzelfde nummer wordt ook door de aanzichtfunctie in ieder vlak gezet.
Profiel lengtes
Als deze optie is geactiveerd zal de kozijnmodule voor ieder profiel de maximale uitrekenen en in de tekst opnemen. De lengtes van gelijke profieltypes worden getotaliseerd. Er wordt geen rekening gehouden met zaagverliezen en de vorm van de hoeken waardoor de berekende lengte iets kan afwijken van de werkelijke af te zagen lengte.
Overzicht instellingen
ALFA Development
319
Handleiding ALFA 2000
Een overzichttekening is een verzamelblad van een kozijn aanzicht en de bijhorende doorsneden. De kozijnmodule geeft de gebruiker uitgebreide controle over het opbouwen van een dergelijk overzicht. Een overzichttekening kan alleen worden aangemaakt wanneer tenminste een aanzicht is gemaakt. Zolang dat niet het geval is zal de kozijnmodule weigeren dit type block te selecteren in de doorsnede en aanzicht dialoog en een waarschuwing geven dat tenminste een aanzicht moet worden gemaakt.
Actieve aanzicht De kozijnmodule toont hier een lijst van alle aanzichten die op basis het kozijn zijn gemaakt. Een daarvan kan geselecteerd worden. Bij het maken van een overzicht blad zal dat aanzicht als eerste worden geplaatst. Het geselecteerde aanzicht wordt in de lijst aangegeven met een Ja onder het kopje Plaats. Alle andere aanzichten (voor zover aanwezig) krijgen op die plaats een 'Nee'.
Actieve doorsneden horizontaal De kozijnmodule toont hier een lijst van alle horizontale doorsneden die op basis van het kozijn zijn gemaakt. Voor elk van deze doorsneden kan afzonderlijk worden ingeregeld of en zo ja waar, ze worden geplaatst bij het maken van een overzichtstekening.
Plaatsen Als eerste kan worden aangegeven of een doorsnede al dan niet in een overzichtstekening wordt geplaatst. Als onder het kopje Plaats voor een bepaalde doorsnede de letter J staat wordt de doorsnede in het overzicht opgenomen. Als er de letter N staat wordt het niet geplaatst. Door de letter te selecteren kan en J in een N worden veranderd en omgekeerd.
320
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Positie Horizontale doorsneden kunnen boven of onder het aanzicht worden geplaatst. Wanneer onder het kopje Pos een O staat wordt de doorsnede onder het aanzicht geplaatst. Staat er de letter B dan wordt de doorsnede erboven geplaatst. Door deze letter te selecteren kan een O in een B worden veranderd en omgekeerd.
Positie rangorde Wanneer er meer dan een horizontale doorsnede is gemaakt voor een kozijn dan kan de onderlinge positie in de overzichtstekening worden aangepast. Het nummer onder het kopje Nr geeft aan het hoeveelste block vanaf het aanzicht een bepaalde doorsnede is. Blocks aan de boven- en onderkant worden apart genummerd. Door een nummer te selecteren schuift de bijhorende doorsnede een positie in de richting van het aanzicht op. Alleen de doorsnede met nummer 1 schuift naar de laatste positie op.
Actieve doorsneden verticaal De kozijnmodule toont hier een lijst van alle verticale doorsneden die op basis van het kozijn zijn gemaakt. Voor elk van deze doorsneden kan afzonderlijk worden ingeregeld of en zo ja waar, ze worden geplaatst bij het maken van een overzichtstekening.
Plaatsen Als eerste kan worden aangegeven of een doorsnede al dan niet in een overzichtstekening wordt geplaatst. Als onder het kopje Plaats voor een bepaalde doorsnede de letter J staat wordt de doorsnede in het overzicht opgenomen. Als er de letter N staat wordt het niet geplaatst. Door de letter te selecteren kan en J in een N worden veranderd en omgekeerd.
Positie Verticale doorsneden kunnen links of rechts van het aanzicht worden geplaatst. Wanneer onder het kopje Pos een L staat wordt de doorsnede links van het aanzicht geplaatst. Staat er de letter R dan wordt de doorsnede rechts ervan geplaatst. Door deze letter te selecteren kan een L in een R worden veranderd en omgekeerd.
Positie rangorde Wanneer er meer dan een verticale doorsnede is gemaakt voor een kozijn dan kan de onderlinge positie in de overzichtstekening worden aangepast. Het nummer onder het kopje Nr geeft aan het hoeveelste block vanaf het aanzicht een bepaalde doorsnede is. Blocks aan de boven- en onderkant worden apart genummerd. Door een nummer te selecteren schuift de bijhorende doorsnede een positie in de richting van het aanzicht op. Alleen de doorsnede met nummer 1 schuift naar de laatste positie op.
ALFA Development
321
Handleiding ALFA 2000
Radiaal verdeling parametrische kozijnmodule Deze dialoog geeft de mogelijkheid een radiale verdeling van stijlen (of glasroedes) te maken. De positie van het hart kan worden aangepast. Daarnaast kan het aantal bogen, en de onderlinge afstand ervan worden aangegeven, alsmede het aantal radialen, de hoek tussen de verschillende radialen en de boog van waaraf de radiaal wordt geplaatst.
Positie middelpunt Er kunnen drie verticale posities en drie horizontale posities worden aangegeven. Het plaatje aan de rechterkant toont het effect van een gekozen combinatie. Het is overigens niet mogelijk om het middelpunt van een raam te kiezen. Het middelpunt zal steeds tegen een van de zijkanten van het kozijn moeten worden geplaatst.
Radialen Hiermee kan het aantal radialen worden veranderd. Standaard worden er geen radialen geplaatst. Met de pijltjes toetsen aan de rechterkant van dit veld kan het aantal worden verhoogd of verlaagd. Automatisch wordt ook de hoek tussen de verschillende radialen aangepast.
Bogen Hiermee kan het aantal bogen worden veranderd. Standaard worden geen bogen geplaatst. Met de pijltjes toetsen aan de rechterkant van dit veld kan het aantal worden verhoogd of verlaagd. Automatisch wordt ook de afstand tussen de verschillende bogen aangepast. Het is niet mogelijk zoveel bogen te plaatsen dat de afstand tussen twee stijlen te klein wordt om nog glas te plaatsen.
322
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Hoek en Start Deze lijst geeft een overzicht van de hoek tussen twee opeenvolgende radialen, en de boog waarop een radiaal begint. Er wordt steeds een hoek meer getoond dan er radialen zijn, waarbij de laatste waarde niet te wijzigen is. Dit is de restmaat die overblijft na wijzigen van de overige hoeken. Onder de lijst zijn twee invoervelden te vinden. Zodra een regel geselecteerd wordt in de lijst zullen hier de waardes worden getoond. Wijzigingen worden automatisch ook aangebracht in de lijst, gecorrigeerd voor minimale en maximale waardes. Bij wijzigen van een hoek wordt de volgende waarde in de lijst automatisch ook aangepast zodat de som van beide hoeken constant blijft. Het is niet mogelijk een hoek te maken die kleiner is dan 1 graad, of die ertoe zal leiden dat de volgende hoek kleiner wordt dan 1 graad. Evenmin is het mogelijk om een radiaal te laten beginnen op een niet bestaande boog.
Afstand Deze lijst geeft een overzicht van de afstand tussen twee opeenvolgende bogen. Bij stijlen is deze afstand tenminste groot genoeg om een glaspaneel te monteren. Bij glasroedes is de minimale maat 20mm. Er wordt steeds een afstand meer getoond dan er bogen zijn, waarbij de laatste waarde niet is aan te passen. Dit is de restmaat die overblijft tussen de buitenste boog en het kozijn. Onder de lijst is een invoerveld te vinden. Zodra een afstand geselecteerd wordt zal waarde hierin getoond worden. Wijzigingen worden direct ook getoond in de lijst, gecorrigeerd voor minimale en maximale waardes. Bij wijzigen van een afstand wordt automatisch ook de volgende afstand aangepast, zodat de som van beide afstanden gelijk blijft. Het is niet mogelijk een afstand te maken die kleiner is dan het minimum, of die ertoe zou leiden dat de volgende afstand kleiner zou worden dan het minimum.
Cancel Hiermee wordt de opdracht afgebroken. Er worden geen stijlen of glasroedes geplaatst.
OK Hiermee wordt de opdracht bevestigd, Het opgegeven aantal radialen en bogen wordt geplaatst volgens de afstand, hoek en startpositie uit de lijsten.
ALFA Development
323
Handleiding ALFA 2000
Stroken verdeling parametrische kozijnmodule Deze dialoog maakt het mogelijk om op eenvoudige wijze een repeterende verdeling van stroken (horizontaal of verticaal) aan te geven dat een kozijnvlak vult. Afhankelijk van de afmetingen zullen de stroken een of meer keren herhaald worden, met een restmaat aan beide einden. Totale breedte (of hoogte) is de afmeting die met het stroken patroon gevuld moet worden. Deze waarde is afkomstig van het kozijn en kan niet worden aangepast.
Aantal stroken Dit is het totaal aantal repeterende stroken (niet het totaal aantal stroken in de hele gevel). Met de pijltjes toetsen rechts van dit veld kan het aantal stroken verhoogd of verlaagd worden. Standaard zullen iedere strook een afmeting hebben van een evenredig deel van de totale breedte of hoogte. Er is dan geen restmaat.
Aantal herhaling Dit veld wordt automatisch ingevuld en kan niet worden gewijzigd. Afhankelijk van de som van de breedtes van de stroken moeten ze een of meer keer herhaald worden om het totale breedte op te vullen.
Restmaat Links en Rechts Deze twee velden worden automatisch ingevuld afhankelijk van de breedte van de repeterende stroken en de totale breedte. Deze waarde kan wel worden aangepast, maar de som van de restmaten moet altijd constant blijven. Een restmaat kan niet kleiner worden gemaakt dan de minimale glasmaat, tenzij de maat op 0 wordt gezet. In dat geval komt de totale restmaat aan de andere kant terecht.
Breedtes In deze lijst worden de breedtes (of hoogtes) van de repeterende stroken getoond. Iedere breedte kan worden veranderd, maar de som van alle breedtes kan nooit groter worden gemaakt dan de totale breedte. Bij iedere wijziging wordt het aantal herhaling en de restmaten opnieuw uitgerekend door de kozijnmodule. Bijvoorbeeld een kozijn met een hoogte van 18000mm. Dit wordt gevuld met een repeterend patroon van 3 stroken die respectievelijk 900, 1200 en 500 mm hoog zijn. 324
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000 Dit kan 6 keer herhaald worden in de totale maat, waarbij een restmaat van in totaal 1200mm overblijft. Hiervan wordt bijvoorbeeld 300mm aan de onderkant geplaatst en de resterende 900mm aan de bovenkant.
Cancel Hiermee wordt het aangeven van een stroken verdeling afgebroken. Er wordt teruggekeerd naar de dialoog voor Stijl en Dorpel Raster zonder dat daarin een wijziging wordt aangebracht.
OK Hiermee wordt de aangegeven stroken verdeling overgebracht naar de Stijl en Dorpel Raster dialoog. De lijst in deze dialoog wordt automatisch gevuld met alle stijlen of dorpels op de gewenste afstanden. Algemene voorkeuren Deze dialoog geeft de mogelijkheid een aantal algemene instellingen in te regelen die door de kozijnmodule gebruikt worden bij het opbouwen, en weergeven, van een kozijn. Deze instellingen worden opgeslagen in de file kozijn.ini, die te vinden is in de data directory van ALFA
ALFA Development
325
Handleiding ALFA 2000
Begin afmetingen Dit zijn de horizontale en verticale afmeting die standaard opkomen voor rechthoekige kozijnen. Deze waardes kunnen worden gewijzigd maar dit heeft pas effect wanneer de kozijnmodule opnieuw wordt opgestart.
Oprekken van deuren Bij het plaatsen van een deur in een kozijn moet gewoonlijk het kozijnvlak worden opgerekt teneinde ruimte te maken voor de deur. Op deze plaats kan worden ingeregeld welke opties hiervoor standaard worden gekozen. Houdt er wel rekening mee dat, afhankelijk van de vorm van het kozijn, niet alle opties beschikbaar zullen zijn. Het kan dus voorkomen dat de standaard optie in de wijzig deur dialoog afwijkt van wat hier wordt gebruikt. Ook kan het gebeuren dat de kozijnmodule een andere optie kiest voor het oprekken van een vlak dan is aangegeven in de wijzig deur dialoog.
Geselecteerde vlak Het geselekteerde vlak (dat wil zeggen, het vlak dat gewijzigd kan worden) wordt door de kozijnmodule geaccentueerd door de kleur van de profielen te veranderen. Daarnaast is het ook mogelijk om een arceerpatroon over het vlak te tekenen.
Minimale maten en hoeken De kozijnmodule gebruikt een aantal maten voor het bepalen waar bepaalde grensgevallen liggen. De standaard waardes zullen zelden aangepast hoeven te worden. Het is echter mogelijk ze hier aan te passen indien noodzakelijk.
Vertikaal hoek Deze waarde bepaald hoe groot de afwijking van de vertikaal mag zijn voordat de kozijnmodule een profiel als “liggend” zal behandelen. De ingegeven waarde moet groter dan 0 zijn en kleiner dan 45 graden. Deze waarde moet worden aangepast wanneer een schuine stijl wordt geplaatst die meer dan 18 graden uit het lood staat, maar die niettemin gedetailleerd moet worden als een stijl, en niet als een kalf of dorpel.
Minmale profiellengte Dit is de kleinste lengte van een profiel dat met de kozijnmodule kan worden aangemaakt. Het is mogelijk dat kortere profielen automatisch worden aangemaakt, deze zijn echter bedoeld voor intern gebruik door de kozijnmodule en worden automatisch toegevoegd en verwijderd wanneer noodzakelijk. De standaard waarde van 50 is afdoende voor alle toepassingen.
Maximale afstand Bij het bepalen van parallele profielen (bijvoorbeeld raam- en kozijnprofielen) wordt deze maat als maximum aangehouden. Profielen die verder van elkaar liggen dan deze waarde worden als niet parallel beschouwd. Afgeleid van deze waarde is de minimale afmeting van een vlak, zoals gehanteerd wordt bij het plaatsen van stijlen en dorpels. De standaard waarde van 200 is toereikend voor de standaard profielseries, en hoeft alleen te worden aangepast voor profielseries met extreem brede profielen. De praktische mimimum waarde is ca. 120 voor houten profielseries. Kleinere waardes dan dat kunnen ertoe leiden dat de kozijnmodule niet langer in staat is om bij elkaar horende profielen te vinden.
Latei Stelruimte is de ruimte die wordt gereserveerd tussen bovenkant kozijn en onderkant latei, teneinde het stellen van het kozijn te vereenvoudigen. Voor bijzondere konstrukties kan het noodzakelijk zijn deze waarde aan te passen.
326
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000 Doorsnede voorkeuren Deze dialoog geeft de mogelijkheid om voorkeuren in te regelen die door de kozijnmodule worden gebruikt bij het aanmaken van doorsnedes van een kozijn. Hiermee is het mogelijk om de laag en kleur informatie van elk onderdeel van een kozijn doorsnede te beïnvloeden. De enige uitzondering hierop zijn de profieldoorsnedes aangezien die door een block definitie worden bepaald. Deze instellingen worden opgeslagen in de file kozijn.ini, die te vinden is in de data directory van ALFA
Lijnkleur Voor iedere fase die door ALFA wordt gebruikt kan een lijnkleur worden ingeregeld. Lijnen met dezelfde kleur zullen door de kozijnmodule zoveel mogelijk worden samengevoegd. Voor doorsnedes zal de kozijnmodule slechts een klein aantal losse lijnen tekenen. Doorsnedes worden grotendeels opgebouwd uit blocks.
ALFA Development
327
Handleiding ALFA 2000
3D Profielen De 3D representatie van profielen wordt door de kozijnmodule aangemaakt gebaseerd op de werkelijke afmetingen ervan. De laag waarop deze 3D elementen worden geplaatst, en de kleur die ze meekrijgen kan hier worden ingeregeld. De standaard kleur is 256 (BYLAYER)
3D Suskast Voor de ruimtelijke representatie van suskasten geldt hetzelfde als voor profielen. Deze instellingen hebben geen invloed op de weergave van een suskast in een verticale doorsnede
3D Materiaal De ruimtelijke representatie van vlakvullingen (glas, panelen, etc.) wordt door de kozijnmodule aangemaakt op basis op de werkelijke afmetingen. Hierbij wordt overigens wel een versimpelde representatie gemaakt. Voor glas kan zowel kleur als laag worden ingeregeld. De standaard waardes worden ook door andere onderdelen van ALFA gebruikt. Voor alle overige materialen wordt een laag gebruikt die wordt afgeleid van de materiaal code. De standaard laagnaam bevat de letters %02i die door de kozijnmodule worden vervangen door de materiaalcode voor ruimtelijke weergave van een materiaal wordt aangemaakt. Wanneer dit ontbreekt zullen alle materialen op dezelfde laag worden getekend ongeacht de materiaal codes. Alle materialen met uitzondering van glas worden aangemaakt met kleur code 256 (BYLAYER).
3D Vensterbank Voor de ruimtelijk representatie van vensterbanken geldt hetzelfde als voor profielen. Deze instellingen hebben geen invloed op de weergave van een vensterbank in een 2D horizontale of verticale doorsnede.
3D Raamdorpel Voor de ruimtelijk representatie van raamdorpels geldt hetzelfde als voor profielen. Deze instellingen hebben geen invloed op de weergave van een raamdorpel in een 2D horizontale of verticale doorsnede.
Maatvoering De kozijnmodule kan optioneel het aanzicht voorzien van maatvoering. De maatvoerings stijl en tekenlaag kunnen hier worden ingeregeld. let er op dat de waardes die hier worden ingeregeld worden gebruikt voor alle maatvoeringen die door de kozijnmodule worden geplaatst. Aanzicht voorkeuren Deze dialoog geeft de mogelijkheid om voorkeuren in te regelen die door de kozijnmodule worden gebruikt bij het aanmaken van een aanzicht van een kozijn. Hiermee is het mogelijk om de laag, kleur en lijn informatie van elk onderdeel van een kozijn aanzicht te beinvloeden. Deze instellingen worden opgeslagen in de file kozijn.ini, die te vinden is in de data directory van ALFA
328
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Lijnkleur Voor iedere fase die door ALFA wordt gebruikt kan een lijnkleur worden ingeregeld. Lijnen met dezelfde kleur zullen door de kozijnmodule zoveel mogelijk worden samengevoegd.
Schaduwlijnen De kozijnmodule heeft de optie om aan de "binnenzijde" van kozijnprofielen een schaduw te tekenen. Dikte en kleur van deze schaduw kunnen hier worden ingeregeld.
ALFA Development
329
Handleiding ALFA 2000
Lijntypes De kozijnmodule zal bij het tekenen van aanzichten verschillende lijntypes gebruiken afhankelijk van de functie van de lijn. De meeste lijnen zullen worden getekend met lijntype "Normaal". Draairichtings lijnen voor binnendraaiende ramen worden getekend met het tweede lijntype (voor deuren wordt dit in het parametrisch basisblock van het deuraanzicht geregeld). Raamsymbolen voor schuiframen worden getekend met het derde lijntype. Schaal kan gebruikt worden om de lijnschaal in te regelen waarmee de aanzichtlijnen worden getekend. De standaard waarde is geschikt voor de drawing template die door ALFA Development wordt meegeleverd.
Teksten De kozijnmodule kan optioneel ieder glasvlak voorzien van een nummer ter identificatie. Van deze tekst kan zowel de stijl als de laag worden ingeregeld. Let er op dat de stijl die hier wordt ingeregeld gebruikt wordt voor alle teksten die door de kozijnmodule worden geplaatst.
Maatvoering De kozijnmodule kan optioneel het aanzicht voorzien van maatvoering. De maatvoerings stijl en tekenlaag kunnen hier worden ingeregeld. let er op dat de waardes die hier worden ingeregeld worden gebruikt voor alle maatvoeringen die door de kozijnmodule worden geplaatst. Tekst voorkeuren Deze dialoog geeft de mogelijkheid om voorkeuren in te regelen die door de kozijnmodule worden gebruikt bij het aanmaken van teksten en annotaties. Deze instellingen worden gebruikt voor alle teksten die door de kozijnmodule worden geplaatst. Deze instellingen worden opgeslagen in de file kozijn.ini, die te vinden is in de data directory van ALFA
Tekststijl Hier kan de tekststijl worden ingeregeld die door de kozijnmodule wordt gebruikt bij het plaatsen van alle teksten. Deze waarde kan eveneens op andere plaatsen worden aangepast.
Tekstlaag Hier kan de laag worden ingeregeld waarop de kozijnmodule alle teksten zal plaatsen. De enige uitzondering hierop zijn de identificatie nummers van glasvlakken in aanzichten, die kunnen op een aparte laag worden geplaatst. 330
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Hoogte Dit is de standaard hoogte van een tekst regel. Wanneer een ALFA tekststijl gebruikt wordt zal deze een andere hoogte instellen, die bij die stijl hoort. Overzicht voorkeuren Deze dialoog geeft de mogelijkheid om voorkeuren in te regelen die door de kozijnmodule worden gebruikt bij het aanmaken van overzichts tekeningen van een kozijn. Deze instellingen worden opgeslagen in de file kozijn.ini, die te vinden is in de data directory van ALFA
Afstand tussen Aanzicht en Doorsnedes Hier kan de initiele afstand tussen het aanzicht en de eerste doorsnede worden ingeregeld. De horizontale afstand geldt voor zowel doorsnedes links als rechts van het aanzicht. De vertical afstand geldt voor zowel doorsnedes boven als onder het aanzicht. De waarde 700.0 is voldoende groot om ruimte te laten voor een doorsnede met maatvoering. Voor doorsnedes zonder maatvoering is 350.0 toereikend.
Afstand tussen Doorsnedes onderling Hier kan de afstand tussen opvolgende doorsneds worden ingeregeld, zowel horizontaal als verticaal
Doorsnede indicator De positie van doorsnedes wordt aangegeven in het aanzicht. De blocknaam van deze snijlijn indicatie kan hier worden ingeregeld. ALFA Development
331
Handleiding ALFA 2000
Teksten Bij iedere doorsnede wordt een "naam" getekend, zowel bij de doorsnede zelf als bij de snijlijn in het aanzicht. De tekststijl en -laag waarop deze teksten worden geplaatst kunnen hier worden ingeregeld. Let er op dat deze waardes gebruikt worden voor alle teksten die door de kozijnmodule worden geplaatst.
Deuren dialoog Het aanmaken van horizontale en verticale doorsneden, en aanzichten voor binnendeuren en binnenkozijnen Na het activeren van de functie verschijnt de volgende dialoogbox:
De dialoog is verdeeld in 4 delen, Selecteer Kozijn, Selecteer deur, Instellingen en Plaats.
332
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Selecteer Kozijn Dit is het bovenste vak. Hierin zijn acht kozijnvormen te zien. Wanneer u een ander kozijntype kiest zullen de blockomschrijving en block naam eveneens worden aangepast.
Naam
Hierachter wordt de blockcode ingevuld van het kozijnblock dat zal worden aangemaakt met de huidige instellingen. U kunt deze code zelf niet wijzigen.
Omschrijving
Hierachter wordt de omschrijving van het kozijnblock ingevuld. U kunt deze omschrijving zelf niet aanpassen.
Selecteer deur Dit is het tweede vak. Hierin zijn 8 deurvormen te zien waaruit u een kunt kiezen. De laatste is bedoeld voor gebruikers om eigen deurtypes toe te voegen. Standaard wordt hier deurtype 1 (dichte deur) mee geplaatst. Onder aan staat op een aparte regel de block code en omschrijving voor het deurblock dat zal worden aangemaakt met de huidige instellingen. Deze gegevens kunnen niet worden aangepast.
Dubbele deur
Wanneer deze optie wordt gekozen zal een dubbele deur worden geplaatst in het kozijn.
Stofdorpel
Wanneer deze optie wordt gekozen zal het kozijn worden voorzien van een stofdorpel
Toevoegen deurtype
Het toevoegen van een nieuw deurtype vereist het aanmaken van een aantal parametrische basisblocks, en het aanpassen van een regel in de file ‘data\binnendeur.ini’ in de ALFA directory. De blockcodes Q031149-, O031149-, PA31149-, TA31149- (voor enkele deuren) en Q031249-, O031249-, PA31249- en TA31249- (voor dubbele deuren) zijn door ALFA Development gereserveerd voor deze uitbreiding en zullen nooit in de standaard distributie worden opgenomen. Voor het aanpassen moet gezocht worden naar de regels in de inifile die beginnen met Deur8= .Hierop volgen vier blocknames, achtereenvolgens voor horizontale doorsnede+3D, verticale doorsnede, vooraanzicht en achteraanzicht. Omdat zowel enkele als dubbele deuren kunnen worden geplaatst moeten er twee series van blocks worden aangemaakt, en twee regels in de inifile worden aangepast. Voor het aanmaken of wijzigen van parametrische basisblocks wordt verwezen naar de FAQ van de onderwerp op de website van ALFA development (http://www.alfadev.nl/faqprm.html), en naar de bestaande basisblocks voor de andere deur en kozijntypes als voorbeeld.
Overige instellingen Dit zijn een aantal instellingen de mede bepalen welk deur en kozijnblock aangemaakt zullen worden. In de linker kolom staan plaatjes waarmee tussen twee opties kan worden gekozen:
Draairichting symbool
ALFA ondersteunt twee soorten draairichting symbolen. Beide types kunnen indien gewenst door elkaar heen gebruikt worden. Dit betekent ook dat achteraf alleen het draaisymbool kan worden gewijzigd door nieuwe blocks aan te maken en bestaande blocks te vervangen.
ALFA Development
333
Handleiding ALFA 2000
Binnenaanzicht
Het is mogelijk om ALFA opdracht te geven het binnenaanzicht van een kozijn en deur te laten aanmaken. Deze optie heeft alleen effect wanneer een aanzichtblock wordt gemaakt. Verder moet er ook op worden gelet dat dit aanzichtblock voor gebruik nog gespiegeld moet worden.
Deurtype
U heeft de keuze tussen stompe en opdek deuren en bijhorende kozijnen.
Materiaal
U heeft de keuze tussen houten en stalen kozijnen.
Stellat
Indien gewenst kan een stellat (montagelat) rond het kozijn worden geplaatst In de rechterkolom staan een aantal selectie lijsten en invoer velden waar numerieke waardes kunnen worden ingegeven. In sommige gevallen is een vaste lijst gegeven, terwijl in andere gevallen ook een vrije waarde kan worden ingevoerd.
Deur hoogte
U heeft standaard de keuze uit twee hoogtes: 2015mm en 2115mm. Het is echter mogelijk andere waardes in te voeren, startend vanaf 2000mm tot een maximum
van circa 2600mm, oplopend in stappen van 5mm. Hiermee is het mogelijk bijvoorbeeld verdiepingshoge deuren te maken. De standaard lijst van hoogtes kan in de file ‘data\binnendeur.ini’ in de ALFA directory worden aangepast
Deur breedte
U heeft de keuze uit een groot aantal breedtes, beginnend bij 530mm en eindigend bij 1280mm oplopend in stappen van 50mm. Deze lijst is in te regelen in de file ‘data\binnendeur.ini’ in de ALFA directory. Daarnaast is het mogelijk vrij waardes in te voeren, startend vanaf een breedte van 500mm tot een maximum van circa 1500mm, oplopend in stappen van 5mm.
Wand dikte
Standaard heeft u de keuze tussen kozijnen bedoeld voor binnenwanden met een dikte van 70mm, 90mm, 94mm, 100mm en 110mm. De dikte 94mm is bedoeld om een houtmaat van 67 by 114mm te kunnen aanmaken. Daarnaast kunnen ook vrij waardes worden ingevoerd. Bij wand diktes tussen 70mm en 130mm lopen deze maten op met 1mm. Tussen 50mm en 70mm en ook bij wand diktes tussen 130mm en 300mm lopen de afmetingen op met 5mm. De kozijnen worden hierbij in de dikte opgerekt. Als het kozijn veel te dik zou worden om plaatsing om de wand heen mogelijk te maken, moet voor de optie van een stellat (montagelat) worden gekozen. De standaard lijst van diktes kan in de file ‘data\binnendeur.ini’ in de ALFA directory worden aangepast
Brandwerend
U heeft de keuze uit diverse brandwerendheid klassen, al dan niet zelfsluitend.
Verdiepingshoogte
Met deze instelling kan de hoogte van het kozijn opgegeven worden. De deur heeft een vaste maat dus met deze optie wordt de hoogte van het bovenlicht bepaald. Heeft een deur geen bovenlicht, dan wordt deze instelling genegeerd. De in te geven waarde begint op de deur hoogte en loopt op met stappen van 5mm tot een maximum van circa 1200mm hoger dan de deur.
334
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Breedte zijlicht
In dit veld kan de breedte van het zijlicht ingevuld worden. Heeft de deur geen zijlicht, dan wordt deze instelling genegeerd. De waarde die kan worden ingevoerd begint met 0mm en loopt op tot circa 2500mm met stappen van 5mm
Stijldikte (hout)
Standaard wordt een kozijn gegenereerd met een dikte van 67mm. Voor oudere projecten en voor stalen kozijnen is het mogelijk om een stijldikte van 56mm te kiezen.De andere maat is afhankelijk van de gekozen wand dikte. Voor een stijl afmeting van 67 bij 114mm moet gekozen worden voor een wand dikte van 94mm.
Plaats Met de dialoog kunnen zes verschillende soorten blocks aangemaakt worden
Deur verticaal
Maakt een verticale doorsnede van een deur aan.
Deur horizontaal
Maakt een horizontale doorsnede aan van een deur, inclusief draairichtingsymbool.
Deur aanzicht
Maakt een aanzicht aan van een deur, inclusief draairichtingsymbool. Afhankelijk van de instelling van een schakelaar wordt een binnen- of buitenaanzicht aangemaakt. Dit laatste block moet voor gebruik nog gespiegeld worden.
Kozijn+deur verticaal
Maakt een verticale doorsnede aan van een kozijn compleet met deur. De deur is een apart block binnen het kozijn zodat het eenvoudig kan worden ingewisseld voor een ander type deur.
Kozijn+deur horizontaal
Maakt een horizontale doorsnede aan van een kozijn compleet met deur, draairichtingsymbool en brandwerendheid symbool. De deur is een apart block binnen het kozijn zodat het eenvoudig kan worden ingewisseld voor een ander type deur.
Kozijn+deur aanzicht
Maakt een aanzicht aan van een kozijn compleet met deur en draairichtingsymbool. De deur is een apart block binnen het kozijn zodat het eenvoudig kan worden ingewisseld voor een ander type deur. De OK button maakt de benodigde blocks op maat aan, en plaatst deur of deur+kozijn block in de tekening.
OPMERKING • •
•
Niet alle breedte maten van deuren en kozijnen zijn gangbare handelsmaten. In het bijzonder de deurbreedtes 980 t/m 1080, 1180 en 1280 zijn niet gangbare maten bij alle producenten van binnendeuren en -kozijnen. Binnendeuren en –kozijnen worden afgeleid van een parametrisch basis block. Dit bespaart ruimte in de bouwdelen bibliotheek (in totaal kunnen tientallen miljoene kozijn plus deur combinaties worden aangemaakt). Wanneer een kozijn of deur voor de eerste keer opgevraagd wordt kost het oprekken van de basisblock tot de juiste afmetingen enkele seconden. Er is geen vertraging bij verder gebruik van hetzelfde block. Het aanpassen van de kozijnen en deuren die worden gebruikt bij het aanmaken van de binnenwand openingen is mogelijk. Echter omdat dit parametrische blocks zijn is dit niet eenvoudig. Hiervoor is aanvullende informatie noodzakelijk betreffende de opbouw van de kozijn blocks en het aanmaken van parametrische basis blocks. Indien gewenst is deze informatie te verkrijgen bij ALFA Development. ALFA Development
335
Handleiding ALFA 2000 • •
•
•
De binnenwandopening module gebruikt de standaard brandwerendheid symbolen uit de ALFA bibliotheek, codes q031035- t/m q031042-. Na het aanmaken van een block voor een binnenwand opening bevat deze geen geneste blocks meer, met twee uitzonderingen. Het brandwerendheid symbool wordt afzonderlijk in het block geplaatst en deurblocks blijven blocks. Dit laatste is gedaan om het eenvoudiger te maken achteraf de deur in een binnenwand opening te vervangen. En ook om deuren afzonderlijk uit te kunnen trekken. Overigens bevat ook het deurblock zelf geen geneste blocks meer. De draairichtingsymbolen zijn aparte blocks. Deze staan niet in de bibliotheek maar in de ALFA directory Kozijn. Alle draairichtingsymbolen hebben een naam die begint met “__$draa gevolgd door een nummer of letter. Deze blocks moeten niet gewist worden. Aanpassen van deze blocks is alleen mogelijk indien men beschikt over informatie betreffende het aanmaken van parametrische basisblocks, en zal in de praktijk niet nodig zijn. Bij het opnieuw opstarten van de binnendeur dialoog zullen de laatst gebruikte instellingen hersteld worden. Dit maakt het maken van een serie kozijn blocks eenvoudiger. Het is nog niet mogelijk om een buro standaard in te regelen waarmee de dialoog de eerste keer opkomt.
Profielseries Algemeen Profielseries zijn de manier waarop de kozijnmodule weet welke blocks moeten worden geplaatst in een doorsnede, en weet welke afmetingen een profiel in 3D moet krijgen. Deze gegevens worden opgeslagen in een file met de extensie '.kps' in de kozijn directory van ALFA. Voor iedere serie bestaat een aparte file. De gegevens worden opgeslagen in een vorm die met een eenvoudige tekstverwerker als notepad aan te passen is. De gegevens in deze file luisteren echter tamelijk nauw en foutieve instellingen kunnen ertoe leiden dat een of meerdere profielen niet correct in de doorsneden worden geplaatst.
verschil met KVT31 profielserie In de Classic kozijnmodule worden de gegevens voor een profiel opgeslagen in een file genaamd kvt31.dat. Deze file bevat alle gegevens van alle profielseries in de vorm van lange tabellen. Daarnaast is in veel gevallen de positionering van profielen afhankelijk van het plaatsingspunt van het block. In de nieuwe kps files zijn deze gegevens onafhankelijk van elkaar. Hierdoor kunnen profielen zonder beperkingen naast elkaar geplaatst. Het is mogelijk om voor kozijnstijlen en -dorpels verschillende profielseries te combineren in een enkel kozijn, bijvoorbeeld om een zwaarder profiel te gebruiken naast een deur. Ook is het hierdoor zeer eenvoudig om achteraf van profielserie te wisselen.
toepassen van profielseries In de instellingdialoog van de kozijnmodule kan de profielserie voor het hele kozijn worden gekozen. Na het uitvoeren van deze wijziging zal de kozijnmodule automatisch de afmetingen van alle profielen aanpassen en alle doorsneden en aanzichten opnieuw doorrekenen. Verder is het mogelijk bij het wijzigen van een profiel voor dat ene profiel een andere profielserie te kiezen. Bijvoorbeeld om een stijl waar een deur tegen aanslaat te verzwaren. Een dergelijke wijziging leidt niet tot het automatisch aanpassen van aanzichten en doorsneden en wordt ook niet beïnvloed door de algemene aanpassing van de profielserie voor het hele kozijn.
336
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Symbolisch namen en blockcodes De kozijnmodule kan eenvoudig van profielserie wisselen omdat intern niet met blockcodes gewerkt wordt maar met een symbolische benaming. Op het moment dat de gegevens van een profiel nodig zijn, bijvoorbeeld bij het maken van een doorsnede, zoekt de kozijnmodule de block code op in de op dat moment aangesloten profielserie file. Door een andere profielserie te kiezen zal de kozijnmodule andere blockcodes (en profiel afmetingen) vinden zonder dat aan het kozijn zelf iets veranderd hoeft te worden. Het is mogelijk om voor ieder profiel afzonderlijk een profiel serie te kiezen. In de praktijk zal dit niet nodig, en eerder ongewenst, zijn en zal verwezen worden naar de standaard profielserie die voor het hele kozijn geldt.
kozijn opbouw Intern wordt een kozijn door de kozijnmodule opgebouwd uit vlakken. Sommige daarvan kunnen door de gebruiker beïnvloed worden, andere worden geheel door de kozijnmodule beheerd. Ieder vlak heeft een interne naam. Gewoonlijk is die naam een aanduiding van de functie van het vlak. Zo maakt de kozijnmodule onderscheid tussen o.a. kozijn-, raam-, deur- en glaslat vlakken. Deze vlakken hebben een bepaalde relatie tot elkaar. Zo zal een raamvlak zich altijd binnen een kozijnvlak bevinden en ligt een glaslat vlak altijd binnen of een kozijn- of een raamvlak. Bij ieder vlak bewaart de kozijnmodule bepaalde instellingen die voor dat vlak van belang zijn. In het geval van raamvlakken bijvoorbeeld wordt het raamtype en de draairichting opgeslagen. Bij het glaslat vlak wordt o.a. de beglazing opgeslagen. In de meeste gevallen echter wordt alleen verwezen naar de standaard instellingen die voor het hele kozijn gelden zodat als die worden aangepast deze wijziging automatisch doorwerkt door het hele kozijn. Wanneer de kozijnmodule een doorsnede maakt wordt van buiten naar binnen gewerkt, beginnend bij de spouwlatten, vervolgens bij de profielen die tegen de spouwlatten aan liggen (de kozijn profielen en de stijlen en regels), dan de profielen die daar weer op aansluiten, enzovoorts. Wordt voor een bepaald vlak van profielserie gewisseld dan zal dat ook gevolgen hebben voor alle volgende vlakken die zicht 'binnen' dat vlak bevinden. Deze krijgen automatisch dezelfde profielserie en niet meer de standaard ingestelde serie.
symbolische namen Symbolische profielnamen bestaan uit drie (of vier) delen. Als eerste is er de naam van het vlak waarvoor het profiel bedoeld is. Voor kozijnvlakken is dit gewoonlijk 'Kozijn' en voor raamvlakken is dit 'Raam'. Voor sommige bijzondere raamvormen zijn andere vlaknamen in gebruik, zoals bijvoorbeeld bij tuimel- of schuiframen. Als tweede deel van de symbolische naam volgt de positie in het raamwerk waar het profiel moet worden gebruikt. De kozijnmodule maakt onderscheid tussen 'Boven' profielen, 'Onder' profielen en linker of 'Vert' profielen. Rechter profielen worden getekend door het linkerprofiel simpelweg te spiegelen, maar het is mogelijk om aparte Rechts profielen in de profielserie te definiëren wanneer dit niet getekend kan worden volgens de simpele methode. Dit treedt bijvoorbeeld op bij taatsramen. Na deze twee gegevens volgt een '-' teken en daarachter komt een aanduiding of het profiel bedoeld is voor binnen (Bi) of buiten (Bu) beglazing. Voor kozijnstijlen en -regels wordt deze aanduiding nog een keer gegeven omdat hier de beglazing links en rechts van het profiel verschillend kan zijn.
Spouw- en glaslatten Spouw- en glaslatten zijn bijzondere blocks, omdat de afmetingen hiervan kunnen variëren. De afmetingen van spouwlatten hangen af van de spouw. De kozijnmodule geeft de mogelijkheid om in te stellen voor welke spouwafmetingen een kozijn bedoeld is. Er zal een parametrische spouwlat op maat worden gemaakt en geplaatst wanneer een andere afmeting dan de standaard 100-100-100 met 70mm negge wordt gekozen. Bij bijvoorbeeld aluminium kozijnen is de spouwlat veelal onafhankelijk van de spouw afmetingen en kan de kozijnmodule zo worden ingeregeld dat geen parametrische blocks worden aangemaakt. ALFA Development
337
Handleiding ALFA 2000 Voor glaslatten hangt de afmeting af van de dikte van het glas. Dit is overigens alleen het geval bij aluminium en kunststof profielen omdat hier de glaslat op een vaste plaats ten opzichte van het raam- of kozijnprofiel moet komen. De kozijnmodule heeft in de profielserie file voor dit soort situaties een tabel die is gesorteerd op glasdikte. Hieruit wordt de juiste glaslat geselecteerd. Bij profielseries voor houten en stalen kozijnen wordt deze tabel niet gebruikt en wordt een standaard glaslat block gebruikt.
profielseries maken of wijzigen Het aanmaken van een nieuwe profielserie is veel werk. Behalve het tekenen van de verschillende profielen moet ook de kps files worden gemaakt. Dit moet nauwkeurig gebeuren om te voorkomen dat de profielen in de doorsneden niet, of niet goed op elkaar aansluiten. Een uitgebreide beschrijving van het zelf aanmaken van een profielserie valt buiten het bestek van deze helpfile. Niettemin zijn hier toch de hoofdpunten.
Algemeen Een profielserie bestaat uit drie delen. Als eerste profiel blocks. Als tweede het verband tussen de symbolische namen van de verschillende profielen en de blocks waarmee ze in doorsnede getekend worden. Als derde is er nog voor ieder block een lijst met punten en afmetingen die door de kozijnmodule gebruikt worden bij het maken van aanzichten en doorsneden. De laatste twee gegevens zijn in de profielserie, of kps, file verenigd. Bij het maken van een nieuwe, en ook bij het wijzigen van een bestaande, profielserie moeten de blocks en gegevens in de kps file op elkaar worden afgestemd. Ook al is de kozijnmodule zo opgezet dat profielen zoveel mogelijk onafhankelijk van elkaar zijn moet er toch nauwkeurig gewerkt worden. Bij een vergissing kan het gebeuren dat een of meerdere profielen niet goed in de doorsnede geplaatst worden. De beste manier van werken bij het maken van een nieuwe profielserie is om uit te gaan van een kps file voor een bestaande serie die vergelijkbaar is met de nieuwe. Gebruik een bestaande hout serie om een nieuwe hout serie aan te maken en baseer een nieuwe aluminium serie op een bestaande aluminium serie.
[serie] hoofdstuk [Deze Serie] Opm=17mm negge binnen en buiten Serie=hout 67x114 Topafdichting=3.0 SpouwDict=Spouw GlaslatDict=Glaslat Raamtypes=Draairaam Links, Draairaam Rechts, Uitzetraam, Valraam, Draai-Kiep Links, Draai-Kiep Rechts, Tuimelraam, Dubbel Raam, Stolpraam, Dbl.Raam zonder Stolp, Profielloos Raam Deurtypes=Standaard Links, Standaard Rechts, Dubbele deur Iedere profielserie file begint met een aantal algemene gegevens die door de kozijnmodule wordt gebruikt. De kozijnmodule gebruikt in de dialogen een volledige naam voor de profielserie. Omdat de filenaam hiervan af kan wijken moet de kozijnmodule weten welke profielserie in een bepaalde kps file staat. Hiervoor gaat de kozijnmodule op zoek naar een regel die begint met 'Serie=' en gebruikt de tekst die erachter staat als volledige naam van de profielserie. Wanneer de profielserie parametrische spouw- of glaslatten gebruikt staat in dit algemene stuk een regel die begint met respectievelijk 'SpouwDict=' en 'GlaslatDict='. Erachter staat de symbolische naam die in deze profielserie wordt gebruikt voor deze profielen. Wanneer deze gegevens ontbreken zal de kozijnmodule zelf hiervoor respectievelijk 'Spouw' en 'Glaslat' invullen. Topafdichting is de afstand van het kopse eind van het glas tot het lijf van het profiel. (zie schema) De regel die begint met Opm= wordt door de kozijnmodule genegeerd en kan worden gebruikt voor een korte beschrijving van de profielserie.
338
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000 De regels beginnend met Raamtypes= en Deurtypes= geven een lijst van de raam- en deurtypes die met behulp van deze profielserie kunnen worden geconstrueerd. Sommige profielseries hebben niet de noodzakelijke profielen om alle soorten ramen of deuren te kunnen maken.
Profielserie hoofdstuk Het tweede gedeelte van de kps file begint met een regel met daarop de volledige profielserienaam geplaatst tussen vierkante haken, bijvoorbeeld [hout 67x114]. Daarachter staat de tabel waarin het verband wordt gelegd tussen symbolische profielnamen en blockcodes. [hout 67x114] KozijnBoven-Bu=q030039KozijnOnder-Bu=q030049KozijnVert-Bu=q030024KozijnBoven-Bi=q030038KozijnOnder-Bi=q032533KozijnVert-Bi=q030022WisselVert-Bu=q030022WisselBoven-Bu=q030038WisselOnder-Bu=q032533WisselVert-Bi=q030024etc. Het eerste gedeelte, voor de het = teken, is de symbolische naam daarachter komt de block code. Bij profielseries voor houten kozijnen zal het zelden voor komen maar bij andere materialen worden veelal dezelfde profielen gebruikt op verschillende posities. Er is bijvoorbeeld geen onderscheid tussen een aluminium kozijn profiel bedoeld voor boven, onder of verticaal en tevens zal deze voor sommige stijlen en regels gebruikt worden. Om te voorkomen dat hetzelfde block onder verschillende namen in de bibliotheek en in de profielserie file moet worden opgenomen is het mogelijk om een rotatie en spiegeling op te geven na de blocknaam. DeurOnder-Bu=q030001- -1.0 1.0 90.0 Het block q030001- moet, om aan de onderkant van een deurvlak geplaatst te kunnen worden, niet alleen 90 graden met de klok mee geroteerd worden, het moet ook in de x richting met een factor -1.0 verschaald worden (gespiegeld worden). Dit komt neer op een AutoCAD insert commando 'insert q030001- 1.0 -1.0 -90.0'. Wanneer deze getallen niet achter de blockcode staan zal de kozijnmodule de waardes 1.0 1.0 en 0.0 aannemen.
ALFA Development
339
Handleiding ALFA 2000
block hoofdstuk
Aan het einde van de profielserie file is een lijst met de afmetingen van elk block afzonderlijk. De betekenis van de codes wordt aangegeven in dit schema. [q030024-] VSection=0 XOffset=-33.5 YOffset=57.0 PPX=-33.5 PPY=37.0 CPX=16.5 CPY=10.0 VWPS=-33.5 VWCS=16.5 PSW=-33.5 CSW=33.5 BHI=57.0 BHO=-57.0 OPS=-57.0 OCS=10.0 Iedere lijst begint steeds met de naam van het block tussen vierkante haken. De regel beginnend met 'VSection=' geeft aan of het profiel gebruikt wordt voor verticale of voor horizontale doorsneden. Als de waarde achter de '=' een 1 is profiel bedoeld (exclusief) voor verticale doorsneden. Als de waarde een '0' is dan is het profiel alleen bedoeld voor horizontale doorsneden. Tot slot kan de waarde ook nog 2 zijn. Het profiel wordt dan zowel voor horizontale als voor verticale doorsneden gebruikt. Dit treedt bijvoorbeeld op bij aluminium profielen. Dergelijke profielen moeten altijd als een profiel voor verticale doorsneden getekend worden, bijvoorkeur als een profiel voor de bovenzijde. Vervolgens komen de coördinaten van een drietal punten die door de kozijnmodule worden gebruikt bij het plaatsen van het block in een doorsnede. Deze coördinaten worden gemeten van een referentie punt. Dit ligt gewoonlijk in het midden van het lijf van het profiel, maar kan overal liggen zolang maar consequent met hetzelfde punt wordt gewerkt. De offset (XOffset en YOffset) is de afstand van dit referentiepunt naar het plaatsingspunt van het block. Het parentpoint (PPX en PPY) is het punt waarop dit profiel aansluit op een profiel dat al eerder geplaatst is (zie kozijnopbouw voor de wijze waarop doorsneden worden samengesteld door de kozijnmodule) Het childpoint (CPX en CPY) is het punt waarop volgende profielen op dit profiel aansluiten.
340
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000 Bij het maken van een doorsnede gaat de kozijnmodule steeds op zoek naar het childpoint van een profiel dat al geplaatst is en zorgt ervoor dat het parentpoint van het nieuwe profiel precies daarop valt. Op deze wijze kunnen profielen altijd precies worden aangesloten ongeacht de afmetingen en eventuele verschillen in profielseries. Tot slot worden een 8 tal afmetingen gegeven aan de hand waarvan de kozijnmodule onder andere de 3D representatie kan opbouwen. (zie schema). Ook deze maten moeten worden gemeten vanuit hetzelfde referentiepunt. Met deze 8 afmetingen kunnen alleen enkele eenvoudige vormen (rechthoek, H, T en Z) worden getekend maar voor de meeste gevallen is dat toereikend voor een 3D weergave.
Speciaal relatie referentiepunt en hartlijn De positionering van het referentiepunt bij het uitmeten van een profiel is geheel vrij. Er is echter een ding waarmee rekening moet worden gehouden. De kozijnmodule geeft ieder profiel weer met een lijnsegment. Dit lijnsegment wordt altijd door het referentiepunt getrokken. Wanneer het referentiepunt dus niet in het midden van het lijf van het profiel ligt zal dat bij het wijzigen van een kozijn betekenen dat het selecteren van zo'n profiel moeilijker wordt. Er is echter niets dat u ervan weerhoudt het referentie punt op een willekeurige plek te kiezen, de kozijnmodule zal altijd de juiste doorsneden aanmaken ongeacht de positie van dat punt.
referentiepunt van spouwlatten om kozijnmaat=dagmaat te krijgen Spouwlatten zijn de enige uitzondering op de regel dat de positie van het referentiepunt er niet toe doet. Omdat de afmeting van kozijnen wordt vastgesteld aan de hand van de lijnen die de spouwlatten representeren is de positionering van het referentiepunt bij spouwlatten wel van belang. Het beste is om deze punten zo te kiezen dat ze samenvallen met de dagmaat van de wandopening en niet met het hart van het profiel. Op die manier zal de lijn die voor de spouwlatten getekend wordt exact de afmeting van de wandopening hebben en hoeft er geen rekening gehouden te worden met de profieldikte. (zie schema)
parametrische spouwlat in de kps file [Deze Serie] SpouwDict=Spouw [SpouwVert-Bu] Default=q031911- 1.0 1.0 180.0 Base=q032530- 1.0 1.0 0.0 120-100-70=q036503- 1.0 1.0 0.0 Spouwlatten kunnen een afmeting hebben die afhangt van de afmetingen van de spouw. Met de kozijnmodule kunnen kozijnen aangemaakt worden voor een specifieke combinatie van spouw-, wanddikte en neggemaat. Dit wordt gedaan door in de algemene gegevens aan te geven dat een parametrische spouwlat moet worden gebruikt, met behulp van de regel 'SpouwDict=Spouw'. Op het moment dat de kozijnmodule een spouwlat moet tekenen wordt opzoek gegaan naar de symbolische naam voor spouwlatten. Onder die titel wordt vervolgens gezocht naar de actieve spouwinstellingen. Wordt dat gevonden dan wordt de blockcode die erachter staat gebruikt voor de spouwlat. Wordt echter niets gevonden dan zal de kozijnmodule een nieuw parametrisch block aanmaken. Het parametrisch basisblock wordt ook genoemd onder dezelfde titel, na de regel die begint met 'Base='. Nadat de kozijnmodule het nieuwe block heeft aangemaakt zal het worden opgeslagen in de projectbibliotheek en de kozijnmodule zal een regel toevoegen aan de profielserie file zodat in de toekomst het block direct gebruikt kan worden. Uiteraard worden ook de afmetingen van het nieuwe block opgenomen in de kps file.
ALFA Development
341
Handleiding ALFA 2000 Wanneer om wat voor reden dan ook het aanmaken van een parametrische spouwlat mislukt dan zal de kozijnmodule het block gebruiken dat vermeld wordt op de regel die begint met de tekst 'Default='.
variabele glaslat in de kps file De afmeting van glaslatten voor sommige materialen is afhankelijk van de dikte van het glas. Dit omdat de glaslat op een vaste positie in het kozijn- of raamprofiel moet worden geplaatst en tegelijk het glas moet vastklemmen. Hoe dikker het glas hoe smaller de glaslat moet zijn. In een profielserie file wordt dit aangegeven met behulp van een lijst profielen waaruit die glaslat wordt gekozen die het dichtst bij de gewenste afmeting komt. De lijst is gesorteerd op profieldikte. De kozijnmodule berekend de hoogte van het kozijnof raamprofiel en de dikte van het glas, inclusief de dikte van afdichtingsprofielen. [Deze Serie] GlaslatDict=Glaslat [GlaslatBoven-Bu] Default=q03253933=q03253931=q03253913=q03254040=q03254138=q032541Een dergelijke lijst begint altijd met de symbolische naam van de glaslat, gevolgd door een lijst met op iedere regel een profiel dikte gevolgd door de profielnaam en de eventuele rotatie en schaalfactor net als het geval is bij gewone blocks in de profielserie file. Wanneer de kozijnmodule een glaslat moet plaatsen waarvan de dikte niet in de lijst gevonden kan worden (zelfs niet bij benadering) dan zal de glaslat gebruikt worden die met 'Default' wordt aangeduid. Voor die profielseries waar de glaslat altijd tegen het glas geplaatst kan worden, bijvoorbeeld bij profielseries voor houten kozijnen, dan wordt de glaslat bij de overige profielen in de serie gezocht in plaats van in een aparte lijst. Overigens moet in dat geval de regel beginnend met 'GlaslatDict=' ontbreken bij de algemene gegevens van de profielserie.
Materialen Algemeen De kozijnmodule kent een nieuwe en geavanceerde manier om materialen te definiëren niet alleen glas maar ook panelen en rabbatdelen. Aan de hand van die definitie kan de kozijnmodule de horizontale en verticale doorsnede, de 3D weergave en het aanzicht van elk materiaal tekenen. Iedere materiaaldefinitie wordt opgeslagen in een file met de extensie .kmd en voor ieder materiaal wordt een aparte file gemaakt. Deze files zijn met een eenvoudige tekstverwerker als notepad aan te maken en te wijzigen (..\Alfa\Kozijn\*.kmd).
enkelvoudige en samengestelde materialen Vlakvullingen kunnen uit een enkel materiaal zijn samengesteld of zijn opgebouwd uit lagen met verschillende materialen. De materiaaldefinitie file kan beide soorten materiaal vastleggen.
geschikt voor zeer complexe materialen zoals rabbatdelen Omdat de kozijnmodule overweg kan met samengestelde materialen kan het ook worden gebruikt om ingewikkelde materiaal pakketten aan te maken, zoals bijvoorbeeld rabbatdelen. 342
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
3D materialen Binnen een materiaal definitie wordt apart aangegeven of, en hoe, een 3D weergave van een materiaal moet worden getekend. Bij samengestelde materialen kan per laag apart worden aangegeven of het in 3D moet worden weergegeven, zodat bijvoorbeeld niet een onzichtbare isolatie laag wordt opgebouwd maar wel de buitenste twee lagen.
Materiaal definities maken of wijzigen: enkelvoudig
Hoewel er wat de kozijnmodule betreft geen wezenlijk onderscheid is tussen enkelvoudige en samengestelde materialen (een enkelvoudig materiaal is een samengesteld materiaal met slechts een laag) is het eenvoudiger het aanmaken of wijzigen van een materiaal definitie aan de hand van een enkelvoudig materiaal uit te leggen. Iedere materiaaldefinitie bestaat uit drie delen. Als eerste een algemeen hoofdstuk waarin een aantal zaken vastgelegd worden die voor het hele materiaal gelden. Vervolgens worden de horizontale en verticale doorsneden apart vastgelegd zodat de kozijnmodule de juiste definitie kan gebruiken bij het maken van een doorsnede. Voor sommige homogene materialen zoals bijvoorbeeld glas is er geen verschil tussen horizontale en verticale doorsneden, voor anderen, zoals bijvoorbeeld rabbatdelen, is er een duidelijk verschil.
Materiaal definities maken of wijzigen: samengesteld
Samengestelde materialen zijn in vrijwel alle opzichten gelijk aan enkelvoudige materialen. Het enige verschil is dat er meerdere lagen worden gedefinieerd. Deze worden doorgenummerd. De eerste materiaallaag wordt aangeduid met de naam [H-1] en [V-1], de volgende laag met de naam [H-2] en [V-2], enzovoorts. De kozijnmodule stelt geen praktische limiet aan het aantal lagen in een samengesteld materiaal maar in de praktijk zal meer dan 4 nooit nodig zijn. Door gebruik van de juiste offsets, cap blocks en materiaal types kan ieder gewenste materiaal doorsnede getekend worden door de kozijnmodule. Een aantal veel voorkomende materialen zijn voorgedefinieerd maar het is betrekkelijk eenvoudig om deze keuze verder uit te breiden door een vergelijkbaar materiaal te kopiëren en aan te passen.
Algemeen hoofdstuk
[dg6128] Type=Glas Materiaal=Dubbel glas 6-12-8mm Width=32.0 Offset=2.0 -3.0
De algemene gegevens beginnen altijd met de naam van de file, zonder de .kmd extensie, geplaatst tussen vierkante haken. De kozijnmodule kan op die manier de algemene gegevens en de filenaam eenvoudig terugvinden. Als tweede staat aangegeven wat voor type materiaal in de file gedefinieerd wordt. In het voorbeeld is dat 'glas'. Andere mogelijke materiaaltypen zijn: Paneel en Rabbat. De kozijnmodule gebruikt dit gegeven bij het opbouwen van de selectie lijsten voor de instellingen dialogen. Vervolgens wordt de volledige naam van het materiaal gegeven op de regel die begint met 'Materiaal='. De kozijnmodule gebruikt de volledige naam in de instellingen dialogen. Offset= wordt gevolgd door een algemene verplaatsing van zowel horizontale en verticale materiaaldoorsneden. Normaal wordt materiaal exact in de sponning geplaatst, maar in de meeste gevallen moet een kleine ruimte worden gehouden. Met de Offset vector kan worden aangegeven hoeveel ruimte precies. De vector wordt aangegeven voor linker stijlen met buitenbeglazing. De kozijnmodule zal deze omrekenen naar andere oriëntaties en beglazings types.
ALFA Development
343
Handleiding ALFA 2000
[H] hoofdstuk [H] Cap=Q033320- -1.0 1.0 0.0 CapDelta=17.0 10.0 CapOffset= Bot= BotDelta= BotOffset= De gegevens die volgen op de regel met een letter H tussen vierkant haken hebben betrekking op de volledige horizontale doorsnede van het materiaal. Deze instellingen kunnen (maar hoeven niet) af te wijken van de instellingen voor de verticale doorsnede van het gehele materiaal. Voor enkelvoudige materialen is er slechts een enkele laag en is er geen onderscheid tussen deze algemene horizontale instellingen en de instellingen per laag. Echter bij samengestelde materialen hoeft dit niet zo te zijn. Cap= wordt gevolgd door een blockcode van een block dat moet geplaatst voor alle andere materialen en lagen. Eventueel kunnen x en y schaal en de rotatie worden opgegeven na de blocknaam. CapDelta= geeft de effectieve maat van het block aan. De rest van het materiaal wordt geplaatst ten opzichte van het oorspronkelijke punt plus deze maat. CapOffset= moet worden gebruikt om de offset van het Cap block ten opzichte van het standaard plaatsingspunt aan te geven. Normaal wordt materiaal in de sponning van een kozijn- of raamprofiel geplaatst. Wanneer het invoegpunt van het Cap block niet daarmee samenvalt moet met behulp van CapOffset worden aangegeven waar het wel ligt. Normaal wordt aangenomen dat hetzelfde Cap block zowel links als rechts (gespiegeld) moet worden geplaatst. Wanneer dat niet het geval is kan gebruik worden gemaakt van Bot=, BotDelta= en BotOffset= om het rechter block apart aan te geven. Niet gebruikte informatie kan worden weggelaten, maar de aanduiding [H] MOET in de materiaal definitie aanwezig zijn.
[H-1] hoofdstuk [H-1] Type=1 3D=8 Block=q032701- 1.0 1.0 0.0 Width=26.0 Cap= CapOffset= CapDelta= Bot= BotOffset= BotDelta= Nadat de algemene gegevens voor horizontale materiaal doorsneden zijn vastgelegd wordt het eigenlijke materiaal vastgelegd in een apart hoofdstuk. Deze heeft de naam [H1] zodat de kozijnmodule het eenvoudig kan vinden en legt in detail vast hoe de doorsnede moet worden getekend. Als eerste wordt aangegeven welk type materiaal gebruikt wordt. Dit wordt aangegeven met een nummer, waarbij nummer 1 staat voor glas dat kan worden opgerekt door een block op de juiste manier te verschalen bij het plaatsen. Nummer 2 wordt op dit moment niet gebruikt. Nummer 3 staat voor een materiaal dat wordt geplaatst door een block steeds, onverschaald, te herhalen. Nummer 4 staat net als nummer 1 voor een materiaal dat kan worden opgerekt maar betreft andere materialen dan glas. De kozijnmodule heeft die gegevens nodig om de juiste 3D weergave te kunnen tekenen. Glas moet op een aparte laag en met aparte instellingen worden getekend dan andere materialen. 3D is een aanduiding dat deze materiaallaag moet worden getekend voor de 3D weergave. De code die erachter staat heeft betrekking op de kleur. De waarde 8 staat hierbij voor glas. Voor andere materialen wordt de waarde 1 gebruikt.
344
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000 Blocknaam geeft de naam van het block aan dat gebruikt wordt om een vlak te vullen. In geval van type 1 of 4 materialen wordt dit block opgerekt tot de juiste afmetingen. In geval van type 3 materialen wordt dit block steeds herhaald. Achter de blocknaam kan, indien nodig, worden aangegeven welke verschalings factoren en rotatie moeten worden gebruikt bij het plaatsen van het block. De kozijnmodule kan per afzonderlijke materiaal laag een Cap block plaatsen, net als voor het materiaal als geheel. De betekenis van Cap=, CapDelta=, CapOffset= en Bot=, BotDelta= en BotOffset= is exact gelijk aan de overeenkomstige gegevens in het [H] hoofdstuk. Afhankelijk van het type materiaal kunnen nog aanvullende gegevens nodig zijn om de materiaal doorsnede correct te tekenen. Bij repeterende materialen moeten, behalve de gegevens die hierboven al genoemd zijn ook de volgende waardes worden opgegeven: Lengte=100.0 MaxGap=25.0 Links=Q030001- 1.0 1.0 0.0 Rechts=Q030001- 1.0 1.0 0.0 Met Lengte wordt aangegeven hoe lang het block is dat herhaald geplaatst wordt. MaxGap is de grootste opening die niet door materiaal hoeft te worden ingevuld Links en Rechts geven een block aan dat aan het begin en eind van de reeks wordt geplaatst (en dat wordt opgerekt om in de restmaat te passen). Aangenomen wordt dat blocks Links en Rechts dezelfde Lengte hebben als het block zelf. Deze blocks zijn NIET hetzelfde als de Cap blocks (die worden geplaatst voor het eigenlijke materiaal). Width geeft de exacte dikte van dit materiaal aan. De kozijnmodule gebruikt deze breedte om een 3D representatie op maat te maken.
Verticale materiaal doorsneden Er is weinig verschil tussen de wijze waarop horizontale en verticale materiaal doorsneden worden aangegeven in de materiaaldefinitie file. Hoofdstukken waarin deze worden aangegeven zijn [V] en [V-1] in plaats van [H] en [H-1]. Verder heeft het geen zin om bij verticale doorsneden een aanduiding voor 3D op te nemen aangezien de kozijnmodule bij dergelijke doorsneden nooit een 3D representatie zal tekenen. Voor homogene materialen zoals bijvoorbeeld glas kunnen de instellingen voor de horizontale doorsnede exact gekopieerd worden. Alleen de offset vectoren zullen dan moeten worden aangepast aan de gewijzigde oriëntatie van de blocks. Uiteraard zal ook de rotatie factor van eventuele Cap blocks moeten worden aangepast. De eigenlijke materiaal blocks worden door de kozijnmodule automatisch goed georiënteerd
Blockcodes ALFA gebruikt voor de blockcodes het GB Cad Afspraken Stelsel versie 3.0. Het kozijn block zelf heeft een standaard ALFA block code, beginnend met 'Q03' gevolgd door een nummer van 4 cijfers. Dit nummer wordt altijd uit de voor de gebruiker beschikbare blockcodes gekozen (7000 of hoger). De kozijnmodule zal altijd een ongebruikt nummer opzoeken in de aangesloten projectbibliotheek. Als gebruiker staat het u natuurlijk vrij een andere block code te gebruiken dan door de kozijnmodule wordt gesuggereerd. De blockcodes voor aanzichten en doorsneden worden afgeleid van de code van het kozijnblock. Volgens het GB CAS 3.0 moeten de block namen voor horizontale doorsneden beginnen met een 'N' en moet de tweede letter een volgnummer zijn. Verticale doorsneden beginnen met een 'O'. Aanzichten beginnen met een 'P' en worden niet gevolgd door een nummer maar door een letter. Deze begint met een 'A' en loopt vervolgens net als de volgnummers op. De kozijnmodule houdt de volgende 5 posities gelijk aan de block code van het kozijn zodat het in een oogopslag duidelijk is bij welk kozijn een bepaalde doorsnede of aanzicht hoort. Uiteraard staat het u ook hier vrij een andere block code te gebruiken dan door de kozijnmodule wordt voorgesteld. ALFA Development
345
Handleiding ALFA 2000 Als gevolg van het GB CAS 3.0 is de kozijnmodule beperkt tot 10 verschillende horizontale en verticale doorsneden blocks en 26 verschillende aanzichten waarvan de block code de relatie met het kozijn aangeeft. Wanneer meer dan 10 (of 26) blocks gemaakt worden zal de module door het volgnummer van het kozijn op te hogen een andere block vinden die nog niet gebruikt wordt. De kozijnmodule kent nog twee soorten kozijn blocks: de teksten en de overzichtstekeningen. Deze worden ook als block aangemaakt (en desgewenst in de huidige tekening geplaatst). Het GB CAS 3.0 kent echter dit soort blocks niet. ALFA heeft daarom twee tot dusver ongebruikte beginletters gekozen om dergelijke overzichtsboek aan te geven. Dit zijn respectievelijk de letter 'T' en de letter 'Z'. Net als bij doorsneden wordt deze letter gevolgd door een cijfer, waardoor er maximaal 10 verschillende teksten en overzicht tekeningen van een bepaald kozijn gemaakt kunnen worden. Voorbeeld: Een kozijn krijgt de volgende block code: Q037002De eerste horizontale doorsnede zal nu de code N037002- krijgen en de tweede de code N137002De eerste verticale doorsnede zal nu de code O037002- krijgen en de tweede de code O137002Het eerste aanzicht zal de code PA37002- krijgen en de tweede de code PB37002Het eerste tekstblock zal de code T037002- krijgen en de tweede de code T137002Het eerste overzicht zal de code Z037002- krijgen en de tweede de code Z137002-
Classic Kozijnmodule Met de classic kozijnmodule kunnen kozijnen parametrisch worden samenstelt op basis van rechthoekige kozijnvlakken. Het kozijn wordt hierbij in aanzicht getekend waarna de horizontale en verticale doorsneden, incl. 3D weergave, door de kozijnmodule worden berekend. Met deze module gemaakte kozijnen kunnen achteraf weer worden gewijzigd. Ook zaken als de gekozen profielserie, beoogde spouwbreedte, neggemaat kunnen naderhand weer worden aangepast. Voor niet rechthoekige kozijnvlakken kan de nieuwe parametrische kozijnmodule gebruikt worden.
346
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Eigenschappen
De Classic kozijnmodule heeft de volgende eigenschappen: 1. Het kozijn wordt parametrisch samengesteld door het tekenen van de kozijnomtrek. 2. Door het plaatsen van stijlen en kalven, respectievelijk verticale en horizontale regels, kan een vlak worden opgedeeld in een aantal subvlakken. 3. De inhoud van elk vlak kan met een vlakvulling functie worden opgevuld met glas, ramen, enkele en dubbele deuren, panelen, roosters en combinaties van roosters met glas en ramen. 4. Met de kozijnmodule kunnen kozijnen met verjongingen voor gemetselde borstweringen worden samenstellen. 5. Kozijn aanzichten, verticale en horizontale doorsneden kunnen automatisch worden gegenereerd. 6. Na het wijzigen van een kozijn kunnen reeds geplaatste kozijnen plus de wand aansluiting op het kozijn automatisch worden aangepast. 7. De kozijnmodule werkt op basis van een gekozen kozijnserie, die u in aan later stadium van het project, kunt inruilen voor een andere kozijnserie. De kozijn serie bevat de benodigde informatie omtrent de afmetingen, vormen en materiaal van bekende profielen. 8. Met behulp van de configuratie functie kunt u persoonlijke wensen instellen. 9. Met de ingebouwde kozijneditor kunt u nieuwe kozijnseries toevoegen, verwijderen of wijzigen. 10. De kozijnmodule kan automatisch 3D kozijnen genereren. 11. De kozijnmodule kan schaduwpatronen voor de ontwerpfase genereren, op basis van sponningdieptes en vlakvullingen. De schaduw wordt gegenereerd op basis van een schaduwhoek van 45 graden. 12. Het is niet nodig om een kompleet kozijn in een keer te tekenen. U kunt in eerste instantie alleen een horizontale doorsnede aanmaken en in een later stadium het aanzicht genereren op basis van de horizontale kozijndoorsnede. 13. De tekstfunctie van de kozijnmodule berekent automatisch de oppervlakte gegevens van het kozijn. 14 Na het wijzigen van een kozijn, worden de wandaansluitingen van kozijnen die in wanden zijn geplaatst indien gewenst automatisch aangepast.
Werkwijze
Stel een snap (afronding) in als u coördinaten met behulp van de linker muisknop gaat invoeren. Tijdens het tekenen en wijzigen van het kozijn worden twee modes doorlopen. De ontwerpmode In de ontwerpmode, stelt u het de vorm van het kozijn samen, kiest u de kozijnserie en legt u vlakvullingen vast. De grafische weergave van het kozijn maakt geen onderdeel uit van de tekening, hierdoor kunt u geen objectsnaps gebruiken. In de ontwerpmode kunnen lijnen van het ontwerpkozijn niet met objectsnaps worden geselecteerd. De lijnen van het ontwerpkozijn worden alleen op het scherm weergegeven en maken op dat moment nog geen deel uit van de tekening. Er is een speciale kozijn redraw functie gemaakt om het kozijn weer zichtbaar te maken na dat een AutoCAD REDRAW, REGEN, ZOOM of PAN. De afbeelding van een profielseries in een dialoogmenu wordt alleen getoond, als er de slide aanwezig is in de MAIN30.SLB. De tekenmode De tekenmode wordt geactiveerd op het moment dat u een horizontale doorsnede, verticale doorsnede of een kozijnaanzicht gaat tekenen. Als u eenmaal in de tekenmode bent aanbeland kunt u niet meer terugkeren naar de ontwerpmode.
ALFA Development
347
Handleiding ALFA 2000
Hoofdmenu Classic Kozijnmodule Start de kozijnmodule met de optie Classic Kozijnen… . in het pulldownmenu Extra. Op het scherm verschijnt de volgende dialoogbox.
In dit hoofd dialoogvenster kunt u een van de volgende functies selecteren. Kozijn
Tekenen Wijzigen Instellingen KVT.DAT Config Cancel
Ontwerp een nieuw kozijn Wijzig / Kopieer een bestaand kozijn Voor het toevoegen, wijzigen en verwijderen van kozijnseries Voor het instellen van persoonlijke wensen binnen de kozijnmodule. Beëindigd het programma
Kozijn tekenen met Classic Kozijnmodule Kies na het selecteren van de functie Tekenen een kozijnserie en een sponningzijde.
348
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000 De keuze in dit menu is nodig om een realistisch kozijn te kunnen tekenen. Alle keuzes die u nu maakt kunnen in een later stadium weer eenvoudig worden gewijzigd. De sponningzijde kan in de ontwerpmode ook per vlak worden bepaald. Na het selecteren van de OK knop verschijnt op de commandoregel de vraag: Startpunt kozijn: Bepaal met de linker muisknop het startpunt van het ontwerpkozijn in de tekening. U mag ook een coördinaat intypen. Vervolgens staat in de commandoregel:
Eindpunt kozijn : Bepaal met de linker of rechter muisknop of met behulp van coördinaten het tweede hoekpunt van het rechthoekig ontwerpkozijn. Druk op een willekeurige toets of op de rechter muisknop om de afmetingen van het kozijn numeriek in te voeren.
Bij het numeriek invoeren van de kozijnafmetingen kunt u gebruik maken van koppenmaat en lagenmaat berekeningen. Voer nu de gewenste waarden voor de kozijn breedte en kozijn hoogte in. De kozijn breedte worden ingesteld op koppenmaat door op de knop 'Koppenmaat ='. te klikken. (De koppenmaat wordt berekend met een stootvoeg van 10 mm.)
ALFA Development
349
Handleiding ALFA 2000 De berekening van de lagenmaat is iets ingewikkelder. De lagenmaat wordt bepaalt door de som van de kozijn hoogte plus een ruimte boven het kozijn voor bijvoorbeeld een rollaag of latei en een ruimte onder het kozijn voor raam of lekdorpels. Selecteer de radiobutton achter een van de drie hoogte waarden om aan te geven welke hoogtemaat bij de berekening van de lagenmaat mag worden aangepast. De lagenmaat wordt berekend door op de knop 'Koppenmaat ='. te klikken. (De lagenmaat wordt berekend met een lintvoegdikte van 10 mm.) Na het selecteren van de OK knop verschijnt de toolbar Kozijn.
Op de commandoregel kunt u kiezen uit volgende ontwerp opties. Kies [Stijl/Kalf/Vlak/Oprekken/sameNvoegen/Doorgaan/Redraw/Wijzig(serie)] :
Stijl (Ontwerpmode) Plaats met deze functie een stijl binnen een (actief) kozijnvlak. Op de commandoregel verschijnt de vraag: Plaats van het hart van de stijl :
Selecteer met de linker muisknop de positie van het hart van de stijl binnen een van de kozijnvlakken. De inhoud van het vlak blijft na het plaatsen van de stijl in takt. 350
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000 OF
Druk op een willekeurige toets om de stijl ositie numeriek in te voeren.
Het actieve vlak wordt met een groene markering in het kozijn aangeduid. Deze markering wordt alleen zichtbaar door de dialoogbox te verplaatsen.
Dagmaat stijl
Vul de dagmaat tussen de stijlen in. Bij een foutieve invoer zal de dagmaat worden aangepast, zodat de stijl in het midden van het vlak komt te liggen. De waarde van het invoerveld 'Hartmaat stijl' wordt automatisch aangepast op basis van de halve tussenstijldikte van de gekozen kozijnserie.
Hartmaat stijl
Vul de hartmaat ositie van de tussenstijl in. Bij een foutieve invoer zal de hartmaat worden aangepast, zodat de stijl in het midden van het vlak komt te liggen. De waarde van het invoerveld 'Dagmaat stijl' wordt automatisch aangepast op basis van de halve tussenstijldikte van de gekozen kozijnserie.
Vanuit Links en Rechts
Met deze schakelaars bepaalt u of de opgegeven dagmaat en hartmaat waarden worden berekend vanuit de linker- of rechterzijde van het actieve vlak.
Vlak <
Met behulp van de knop vlak < kan een ander vlak actief worden gemaakt doormiddel van selectie. Op de commandoregel verschijnt de vraag: Selecteer een punt binnen het kozijnvlak. Selecteer met de linker muisknop een punt binnen een ander kozijnvlak. Wijzig indien nodig de hart of dagmaat in de dialoogbox. Bij een herhaalde numerieke invoer van stijlen zal het nieuwe kozijnvlak automatisch actief worden gemaakt.
Kalf (Ontwerpmode) Plaats met deze functie een kalf binnen een (actief) kozijnvlak. Op de commandoregel verschijnt de vraag: Plaats van het hart van het kalf <Spatie of rechter muisknop voor numeriek>:
ALFA Development
351
Handleiding ALFA 2000
Selecteer met de linker muisknop de positie van het hart van de stijl binnen een van de kozijnvlakken. De vlakinhoud blijft na het plaatsen van het kalf in takt. Of druk op een willekeurige toets om de kalfpositie numeriek in te voeren.
Het actieve vlak wordt met een groene markering in het kozijn aangeduid. Deze markering wordt alleen zichtbaar door de dialoogbox te verplaatsen.
Dagmaat kalf
Vul de dagmaat tussen de kalven in. Bij een foutieve invoer zal de dagmaat worden aangepast, zodat de stijl in het midden van het vlak komt te liggen. De waarde van het invoerveld 'Hartmaat kalf' wordt automatisch aangepast op basis van de halve kalfdikte van de gekozen kozijnserie.
Hartmaat kalf
Vul de hartmaat ositie van het kalf in. Bij een foutieve invoer zal de hartmaat worden aangepast, zodat de stijl in het midden van het vlak komt te liggen. De waarde van het invoerveld 'Dagmaat kalf' wordt automatisch aangepast op basis van de halve kalfdikte van de gekozen kozijnserie.
Vanuit Onder en Boven
Met deze schakelaars bepaalt u of de opgegeven dagmaat en hartmaat waarden worden berekend vanuit de onder- of bovenzijde van het actieve vlak.
352
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Vlak <
Met behulp van de knop vlak < kan een ander vlak actief worden gemaakt doormiddel van selectie. Op de commandoregel verschijnt de vraag: Selecteer een punt binnen het kozijnvlak. Selecteer met de linker muisknop een punt binnen een ander kozijnvlak. Wijzig indien nodig de hart of dagmaat in de dialoogbox. Bij een herhaalde numerieke invoer van stijlen zal het nieuwe kozijnvlak automatisch actief worden gemaakt.
Vlak (ontwerpmode) Met deze optie kan de inhoud van een vlak worden gewijzigd. Op de commandoregel verschijnt de vraag: Wijs de vlakvulling aan:
Selecteer een punt binnen een van de kozijnvlakken. Vervolgens verschijnt er een dialoogbox die de huidige inhoud van het geselecteerde kozijnvlak aangeeft. Door selectie van een andere optie in de dialogbox kan de inhoud van het kozijnvlak worden gewijzigd.
ALFA Development
353
Handleiding ALFA 2000
Vlakvulling met GLAS Wijzig de vlakinhoud in glas, eventueel gecombineerd met een rooster.
Selecteer een andere optie om de vlakinhoud te wijzigen. Het glas kan worden gecombineerd met een rooster of een rooster / kalf combinatie. Na selectie van de schakelaar Rooster, worden de te plaatsen roosters weergegeven. Kies een rooster. Zet de schakelaar rooster uit om het rooster weer te verwijderen. De optie kalf kan alleen in combinatie met een rooster worden toegepast. Er zal een kalf worden geplaatst tussen een glasvlak en een roostervlak. De positie van het kalf wordt bepaald door de hoogte van het gekozen rooster. Selecteer de OK knop om de wijziging door te voeren.
354
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Vlakvulling met een RAAM
Vervang de vlakinhoud door een raam, eventueel gecombineerd met een rooster. Als nog niet eerder een raam in het ontwerpkozijn is opgenomen, zal eenmalig de volgende dialoogbox verschijnen, waarin u een raamserie moet selecteren.
Na selectie van de raamserie kan de draairichting van het kozijn worden gewijzigd.
Het raam kan worden gecombineerd met een rooster of een rooster / kalf combinatie. Na selectie van de schakelaar Rooster, worden de te plaatsen roosters weergegeven. Kies een rooster. Zet de schakelaar rooster uit om het rooster weer te verwijderen. De optie kalf kan alleen in combinatie met een rooster worden toegepast. Er zal een kalf worden geplaatst tussen een raamvlak en een roostervlak. De positie van het kalf wordt bepaald door de hoogte van het gekozen rooster. Selecteer de OK knop om de wijziging door te voeren.
ALFA Development
355
Handleiding ALFA 2000
Vlakvulling met een DEUR Vervang de vlakinhoud door een deur. Selecteer een enkele of een dubbele deur door selectie van een deuricoon met de linker muisknop. Selecteer vervolgens een deurbreedte en hoogte uit de lijst met deurmaten. Nieuwe deurserie of deurafmetingen kunnen m.b.v. de kozijneditor worden ingevoerd.
Na het selecteren van de OK knop ver schijnt er een dialoogbox waarmee de draairichting van de deur kan worden opgegeven.
Indien u heeft gekozen voor een deur die niet past in het kozijnvlak zal dialoogbox Onderdeel past niet verschijnen.
356
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Geef in dit menu aan, welke zijde(n) van het kozijn aangepast mogen worden. Met de opties Omtrek gelijk houden of aanpassen, geeft u aan hoe de wijziging moet worden doorgevoerd. De optie Omtrek gelijk houden werkt alleen als er naast of boven de nog een vlak aanwezig is. Bij een kozijn ontwerp met meerdere kozijnvlakken verschijnt dan vervolgens nog de dialoogbox Methode.
Door het LINKER plaatje te selecteren geeft u aan dat alleen het nieuwe deurvlak aan de onderzijde mag worden aangepast. Door selectie van het RECHTER plaatje geeft u aan dat de onderkant van de naast de deur liggende vlakken mee moeten wijzigen.
ALFA Development
357
Handleiding ALFA 2000
Vlakvulling met een PANEEL
Vervang de vlakinhoud door een paneel.
Selecteer de OK knop om de wijziging door te voeren.
358
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Vlakvulling met een ROOSTER
Plaats een rooster in een kozijnvlak. Een rooster kan alleen via de vlakinhoud glas of raam worden geplaatst. Klik op de OK knop om de wijziging door te voeren.
Afmeting
Wijzig de dagmaat afmetingen van een kozijnvlak.
Wijzig de dagmaathoogte of breedte van het kozijnvlak. Selecteer de OK knop om de wijziging door te voeren.
ALFA Development
359
Handleiding ALFA 2000 Alleen als de afmetingen van het kozijnvlak zijn gewijzigd verschijnt de volgende dialoogbox.
Geef in dit menu aan, welke zijde(n) van het kozijn aangepast mogen worden. Met de opties Omtrek gelijk houden of aanpassen, geeft u aan hoe de wijziging moet worden doorgevoerd. De optie Omtrek gelijk houden werkt alleen als er naast of boven de nog een vlak aanwezig is. Bij een kozijn ontwerp met meerdere kozijnvlakken verschijnt dan vervolgens nog de dialoogbox Methode.
Door het LINKER plaatje te selecteren geeft u aan dat alleen het nieuwe deurvlak aan de onderzijde mag worden aangepast. Door selectie van het RECHTER plaatje geeft u aan dat de onderkant van de naast de deur liggende vlakken mee moeten wijzigen.
360
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Verdeling
Verdeel een vlak in meerdere gelijke vlakken.
Vul in de dialoogbox het aantak vlakken in, die in de horizontale en verticale richting aangemaakt moeten worden.
Selecteer de OK knop om de wijziging door te voeren.
Sponning -> Binnen
en
Sponning -> Buiten
Wijzig de sponningzijde van een vlak.
Knop
Sponning -> Binnen Sponning -> Buiten
Omschrijving
Van buiten naar binnen Van binnen naar buiten
ALFA Development
361
Handleiding ALFA 2000
Oprekken (Ontwerpmode) Verander de afmetingen van kozijnvlakken door middel van oprekken.
Elementen die binnen het rechthoekig oprekkader liggen kunnen worden verplaatst. Op de commandoregel verschijnt de vraag: Eerste hoekpunt : Het eerste en tweede hoekpunt van het oprekkader mogen niet binnen het kozijn worden geplaatst. Na selectie van het eerste hoekpunt verschijnt op de commandoregel de vraag: Tweede hoekpunt: Selecteer het tweede hoekpunt van het oprekkader zodat er stijlen en/of kalven in het oprekkader liggen. Vervolgens verschijnt in de commandoregel: Selecteer basispunt: Selecteer het startpunt van de verplaatsing in het tekenveld, waarna op de commandoregel de volgende vraag verschijnt: Verplaatsingsvector: Geef met een tweede punt de verplaatsing op. Dit kan eventueel numeriek, b.v. @200,0 of door het aangeven van een richting met de muis en vervolgens de verplaatsingslengte op te geven. Let op dat de verplaatsing niet groter is dan de grootte van het op te rekken vlak (indien door het oprekken het vlak kleiner wordt). De wijziging wordt alleen doorgevoerd, als er door het oprekken geen conflict veroorzaakt met de overige kozijnvlakken.
362
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Undo (Ontwerpmode) Maakt de laatst uitgevoerde wijziging ongedaan.
De optie undo maakt slechts 1 actie ongedaan. Daarna zal de optie Undo alleen weer verschijnen als er een nieuwe tekenactie is uitgevoerd.
Redraw (Ontwerpmode) De REDRAW functie is speciaal toegevoegd om het kozijn in de ontwerpmode weer zichtbaar te maken. Het ontwerpkozijn verdwijnt van het scherm na toepassing van de AutoCAD commando's REDRAW, REGEN, ZOOM en PAN. Het ontwerpkozijn wordt alleen op het scherm weergegeven en is op dat moment nog geen onderdeel van de tekening.
Wijzig(Serie) (Ontwerpmode) Met de functie Wijzig(Serie) kunt u in de ontwerpmode een kozijnserie inruilen voor een andere kozijnserie.
ALFA Development
363
Handleiding ALFA 2000 Selecteer een nieuwe kozijnserie. Als er ramen in het kozijnontwerp zijn opgenomen, verschijnt bovendien de raamseriebox, waarmee een andere raamserie kan worden geselecteerd. Alle kozijnvlakken worden automatisch aangepast aan de nieuwe serie. Daarbij wordt getracht om de omtrek afmetingen van het kozijn gelijk te houden. Met deze optie kan in een later stadium van het project aan het kozijnen een definitieve kozijnserie worden toegekend.
Samenvoegen (Ontwerpmode) Met deze optie kunt kozijnvlakken samenvoegen. Stijlen en kalven kunt u met deze functie verwijderen.
Selecteer twee verschillende vlakken door een punt binnen ieder vlak te selecteren Alle vlakken die worden ingesloten door het maximum kader wat wordt omsloten door de twee geselecteerde vlakken zullen worden samengevoegd tot een vlak. Het nieuwe vlak zal de vlakvulling van het eerste geselecteerde vlak overnemen. Bij deuren zal het vlak opnieuw van een vlakvulling moeten worden voorzien.
Doorgaan (Ga naar de tekenmode) Verlaat de tekenmode en ga naar de tekenmode. Op het scherm verschijnt het volgende dialoogmenu:
364
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000 Geef aan welk vastglas en glas voor draaiende delen moet worden toegepast. Vul de spouwmuurmaten in waarvoor u het kozijnontwerp hebt gemaakt. De buitenmaat geeft de afstand weer van de gevelzijde tot aan de spouwopening voor de spouwlat. De standaard waarden kunt u wijzigen met de optie Config die wordt getoond bij het opstarten van de kozijnmodule. Na het aanklikken van de OK knop verschijnt er een dialoogmenu waarin u de basis blocknaam kunt invullen.
Als de invoernaam al eerder is gebruikt in de huidige tekening of de gekoppelde projectbibliotheek, wordt er automatisch een unieke blocknaam aangemaakt op basis van de naam die u hebt ingevoerd. Indien u bijvoorbeeld kiest voor de naam Q037001- dan worden in een later stadium de volgende namen automatisch aangemaakt:
Aanzicht PA370001- Aanzicht Horizontale doorsnede Q0370001- 1e plattegrond doorsnede (eventueel) Q1370001- 2e plattegrond doorsnede (eventueel) Q2370001- 3e plattegronddoorsnede (eventueel) Verticale doorsnede OA370001- 1e verticale doorsnede (eventueel) OB370001- 2e verticale doorsnede (eventueel) De omschrijving van het kozijn wordt automatisch samengesteld uit keuzes die zijn gemaakt tijdens de ontwerpfase. Dit is gedaan om sneller een kozijn samen te kunnen stellen. LET OP:
Ongeacht wat u invult zal er altijd een naam volgens het GB-CAD afspraaksysteem worden aangemaakt. Als de optie 'Block naar schijf schrijven' aanstaat worden alle kozijnonderdelen die worden getekend automatisch naar de gekoppelde projectbibliotheek weggeschreven. Met de functie Wijzig in het hoofdmenu kunt u achteraf alsnog complete kozijnseries naar de gekoppelde projectbibliotheek weggeschreven. Als u na selectie van het kozijn kiest voor de optie Doorgaan komt u de optie 'Block naar schijf schrijven' weer automatisch tegen. Zet de schakelaar dan aan. Zet in de wijzig dialoogbox de optie doorsneden kopiëren en klik vervolgens op de knop Aanpassen. Vervolgens verschijnen er op de commandoregel de volgende tekenopties: (H)or.drsn/(V)ert.drsn/(A)anzicht/(M)aatv aanz/(T)ekst/(R)edraw/(D)oorgaan:
ALFA Development
365
Handleiding ALFA 2000
Horizontale doorsnede (Tekenmode) Tekent een horizontale kozijndoorsnede. Op de commandoregel verschijnt de vraag: Plaats van de horizontale doorsnede:
Geef binnen het kozijn de plaats aan waar de horizontale doorsnede genomen moet worden. Vervolgens worden de doorsnede aanduidingen geplaatst en wordt de horizontale doorsnede gegenereerd. LET OP
Voor de doorsnede aanduidingen worden de blocks D1, D2, D3 en D4 gebruikt die in de ALFA\KOZIJN directory staan. Deze blocks dienen voorzien te zijn van een attribute ten behoeve van de doorsnede aanduiding.
366
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Verticale Doorsnede (Tekenmode) Tekent een verticale kozijndoorsnede. Op de commandoregel verschijnt de vraag. Plaats van de verticale doorsnede:
Geef binnen het kozijn de plaats aan waar de verticale doorsnede genomen moet worden. Vervolgens worden de doorsnede aanduidingen geplaatst en wordt de verticale doorsnede gegenereerd.
Aanzicht (Tekenmode) Tekent eenmalig een kozijnaanzicht. Het herhaalt selecteren van deze optie heeft geen enkel effect.
Het kozijn wordt getekend op de positie van het ontwerpkozijn. De schaduw wordt alleen aangemaakt als de schakelaar schaduw aan staat.
ALFA Development
367
Handleiding ALFA 2000
Aanzicht Maatvoeren (Tekenmode) Teken maatlijnen bij het kozijnaanzicht. Op de commandoregel verschijnt de vraag. Kies [Horizontaal/Vertikaal/Doorgaan] : Plaats een horizontale of verticale maatlijn naast het kozijn. Door de letter (+ RETURN) in te typen verschijnt op de commandoregel in de vraag: Plaats van de horizontale doorsnede: Door de letter (+ RETURN) in te typen verschijnt op de commandoregel in de vraag: Plaats van de verticale doorsnede: Selecteer met de linker muisknop een kunt binnen het kozijn waar de verticale of horizontale doorsnede genomen moet worden. Vervolgens worden de maatlijn buiten het kozijn geplaatst.
Aanzicht Horizontaal Maatvoeren
(Tekenmode)
U kunt nu eventueel het aanzicht horizontaal maatvoeren, vervolgens verschijnt in de commandoregel: Plaats van de horizontale doorsnede: Geef de plaats aan in het kozijn waar de horizontale doorsnede van het kozijnaanzicht genomen moet worden. Vervolgens wordt het aanzicht horizontaal gemaatvoerd.
Aanzicht Verticaal Maatvoeren
(Tekenmode)
U kunt nu eventueel het aanzicht verticaal maatvoeren, vervolgens verschijnt in de commandoregel: Plaats van de verticale doorsnede: Geef de plaats aan in het kozijn waar de verticale doorsnede van het kozijnaanzicht genomen moet worden, vervolgens wordt het aanzicht verticaal gemaatvoerd.
Tekst Plaatsen (Tekenmode) U kunt nu eventueel informatieve tekst betreffende het kozijn in de tekening plaatsen door achter de vraag: Kies [Hor.drsn/Vert.drsn/Maatv.aanz/Tekst/Redraw/Wijzdrsn/Doorgaan] : Door de letter (+ RETURN) in te typen of de knop met de letter A in de toolbar te selecteren. Vervolgens verschijnt in de commandoregel: Plaats van de tekst: Ga met de muis naar de plaats in de tekening waar u de informatietekst wenst te plaatsen (linkerbovenhoek) en klik eenmaal op de LINKER muisknop. Vervolgens wordt de tekst vanuit het betreffende punt geplaatst met de in het bestand KOZIJN.CFG aangegeven tekststijl. Bovendien worden de vlakken genummerd en de oppervlaktes van de betreffende genummerde vlakken aan de tekst toegevoegd.
368
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Doorgaan (Programma afsluiten) Kies deze optie om van de ontwerpmode naar de tekenmode te schakelen of om met de kozijnmodule te stoppen: Op de commandoregel verschijnt dan de mededeling: Einde kozijnmodule
Wijzigen kozijn Met de optie wijzig kozijn kan een kozijn dat eerder met de classic kozijnmodule is aangemaakt weer worden gewijzigd of worden gekopieerd om er een nieuwe kozijnvariant mee te ontwerpen. Na de keuze van de optie 'Wijzigen' in de dialoogbox Hoofdmenu staat in de commandoregel: Selecteer kozijn: U kunt hier alleen een kozijn selecteren die eerder met de Classic kozijnmodule zijn aangemaakt. Zowel aanzichten, horizontale en verticale kozijndoorsneden kunnen worden geselecteerd.
Linker onderhoek: Selecteer een punt in de tekening waar de linker onderhoek van het kozijn moet worden geplaatst. Vervolgens wordt de representatie van het kozijn getekend. U kunt nu met dezelfde menu's waarmee een parametrisch kozijn werd getekend het kozijn wijzigen. U kunt stijlen en kalven toevoegen, vlakken samenvoegen en de vlak inhoud wijzigen. Als u tijdens het wijzigen kiest voor de opties Hor.drsn, Vert.drsn, Aanzicht, Maatv.aanz, Tekst, of Doorgaan, schakelt u van de ontwerpmode over in de tekenmode.
ALFA Development
369
Handleiding ALFA 2000 Kiest u voor de optie doorgaan, dan verschijnt het volgende dialoogmenu:
Na selectie van de Ok knop ver schijnt het volgende dialoogmenu:
Er zijn twee mogelijkheden Wijzigen Kiest u voor de optie wijzigen, dan wordt het kozijn aangepast en wordt er geen nieuwe blocknaam aangemaakt. Nieuw maken De optie Nieuw maakt een nieuw kozijn met een nieuwe blocknaam aan.
370
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Als de schakelaar Doorsneden kopieren aan staat, worden doorsneden die voor het basiskozijn zijn aangemaakt ook voor het nieuwe kozijn aangemaakt. Dit voorkomt dat u zelf weer moet aangeven waar de doorsneden genomen moeten worden. Een doorsneden wordt niet meer getekend als het prikpunt van de doorsnede na een wijziging van de kozijnafmetingen niet meer binnen het nieuwe kozijn ligt. Nadat de optie doorsneden kopieren is uitgevoerd, kunt u een nieuwe doorsnede toevoegen aan het kozijn, of een geplaatste doorsnede verplaatsen. LET OP
Maak nieuwe doorsneden en/of aanzichten aan om de kozijn onderdelen in de tekening te kunnen gebruiken.
Wijzig classic Kozijn.cfg Indien u in de start dialoogbox kiest voor Instellingen 'Config' dan verschijnt onderstaande dialoogbox:
ALFA Development
371
Handleiding ALFA 2000 U kunt de inhoud van de betreffende velden veranderen door met de muis in het kader met het getal of de tekst te gaan staan en vervolgens éénmaal op de LINKER muisknop te klikken. Indien de wijzigingen naar wens zijn sluit u af door éénmaal op de OK button te klikken. Het bestand wordt dan opnieuw weggeschreven. Met CANCEL brengt u geen definitieve wijzigingen aan. In het KOZIJN.CFG bestand legt u vast: Welke afstand tussen aanzicht en doorsnede(n) ligt (de eerste 2 onderdelen). Welke blocks gebruikt dienen te worden voor het aangeven van de doorsnede(n). Deze blocks dienen zich in de directory ALFA te bevinden. Welke tekststijl gebruikt dient te worden. (deze tekststijl dient te bestaan) Welke dimensiestijl gebruikt dient te worden. (deze dimensiestijl dient te bestaan) De kleurnummers voor de 3D weergave van glas en panelen en de aanzichtlijnen in de doorsneden. Met instellingen wat er getekend moet worden. Hoever de vensterbank of de raamdorpelstenen buiten de wand uit moeten steken. van Hoe breed de schaduwlijn in het aanzicht getekend dient te worden (nul is geen schaduwlijn)
Structuur KVT31.DAT De onderstaande tabellen geven informatie over de samenstelling van de KVT31.DAT. Betekenis van de kolom Type in de tabellen.
Type
Omschrijving
Real Integer String
Decimaal getal met cijfers achter de comma Geheel getal Tekst
VERSIE
372
Nr W aarde
Omschrijving
Type
1
Versienummer KVT31.DAT
Real
2.2
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
SERIE Nr W aarde
Omschrijving
Type
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34
Omschrijving serienaam Stijl breedte Stijl diepte Tussenstijl breedte Sponning breedte Sponning diepte Kalf hoogte Kalf diepte Kalf hoogte in aanzicht Blocknaam, vertikale drsn. regel boven buiten Blocknaam, vertikale drsn. regel onder buiten Blocknaam, vertikale drsn. kalf buiten Blocknaam, horizontale drsn. stijl buiten Blocknaam, horizontale drsn. stijl buiten Blocknaam, vertikale drsn. spouwlat onder Blocknaam, vertikale drsn. spouwlat boven Blocknaam, horizontale drsn. spouwlat L+R Blocknaam, horizontale drsn. wisselstijl bu bi Blocknaam, horizontale drsn. wisselstijl bi bu Blocknaam, vertikale drsn. wisselregel bu bi Blocknaam, vertikale drsn. wisselregel bi bu Blocknaam, raamdorpel Blocknaam, vensterbank Blocknaam, sponninglat (BI) Kozijnmateriaal, H = Hout, S = Staal Voorkeur indexnummer uit raamlijst Voorkeur indexnummer uit glaslijst Sponning breedte Sponning diepte Blocknaam, vertikale drsn. boven binnen Blocknaam, vertikale drsn. onder binnen Blocknaam, vertikale drsn. kalf binnen Blocknaam, horizontale drsn. stijl binnen Blocknaam, horizontale drsn. tussenstijl binnen
String Integer Integer Integer Integer Integer Integer Integer Real String String String String String String String String String String String String String String String String Integer Integer Integer Integer String String String String String
"A (21) 114/67" 67 114 67 17 67 67 114 23.3 "Q030039-" "Q030048-" "Q030042-" "Q030024-" "Q030029-" "Q030956-" "Q030954-" "Q030952-" "Q032954-" "Q032953-" "Q032955-" "Q032998-" "Q030940-" "Q030971-" "Q031028-" "H" 1 1 21 51 "Q030038-" "Q030045-" "Q030041-" "Q030023-" "Q030028-"
ALFA Development
373
Handleiding ALFA 2000
DEUREN Nr W aarde
Omschrijving
Type
1 2 3
Omschrijving deurserie Slidenaam Deurtype, Enkel = 0, dubbel = 1
String String Integer
"HE Enkel" "Deur3.sld" 0
Deurmaten per serie Nr W aarde 1
"730x2115"
Omschrijving
Type
Omschrijving
String
Naar buiten draaiende deuren Nr W aarde Omschrijving 2 3 4 5 6 7
"Q030682-" 2115 730 4 "Q030674-" "Q030684-"
Blocknaam, deuraanzicht Deurhoogte Deurbreedte Passingsmaat totaal voor beide zijden Blocknaam, verticale drsn. Blocknaam, horizontale drsn
Naar binnen draaiende deuren 374
ALFA Development
Type String Integer Integer Integer String String
Handleiding ALFA 2000 Nr W aarde
Omschrijving
Type
8 9 10 11 12 13 14
Blocknaam, deuraanzicht Deurhoogte Deurbreedte Passingsmaat totaal voor beide zijden Blocknaam, verticale drsn. Blocknaam, horizontale drsn Deurtype enkel=0, dubbel=1
String Integer Integer Integer String String Integer
"Q030681-" 2115 730 4 "Q030673-" "Q030683-" 0
ALFA Development
375
Handleiding ALFA 2000
PANELEN Nr W aarde 1 2
Omschrijving
"Rabat Vertikaal" Omschrijving "Paneel2.sld" Slidenaam
Type String String
Panelen per serie
376
Nr W aarde
Omschrijving
Type
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15
Omschrijving Paneeldikte binnen Isolatiedikte Ventilatieruimte Paneeldikte buiten Dikte paneelblockje horizontaal Dikte paneelblockje vertikaal boven Dikte paneelblockje vertikaal onder Paneeldetaillering, 1, 2, 3 Tekenrichting g.g. delen, 0 = geen, H, V H.o.h. breedte g.g. delen Blocknaam, paneel binnen block Blocknaam, paneel buiten block Blocknaam, block in sponning Blocknaam, tussenstijltje
String Integer Integer Integer Integer Integer Integer Integer Integer Integer Integer String String String String
"BU hoh 120" 10 45 22 10 17 17 22 3 V 120 "Q040013-" "Q040013-" "Q030051-" "Q030056-"
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
VASTGLAS Nr W aarde 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Omschrijving
"Dubbel glas 4/8/4"Omschrijving vastglas "H" Materiaal glaslat "D" Enkel of dubbel glas 16 Glasdikte "Q032677-" Blocknaam, glasblock "Q032678-" Blocknaam, glaseindstuk "Q031011-" Blocknaam, horizontale drsn. glaslat "Q031024-" Blocknaam, vertikale drsn. glaslat boven "Q031005-" Blocknaam, vertikale drsn. glaslat onder "Q031597-" Blocknaam, glasprofiel voor binnenbeglazing
Type String String String Integer String String String String String String
GLAS IN DRAAIENDE DELEN Nr W aarde 1 2 3 4 5 6 7 8 9
Omschrijving
"Dubbel glas 4/8/4"Omschrijving glas in draaiende delen "H" Materiaal glaslat "D" Enkel of dubbel glas 16 Glasdikte "Q032677-" Blocknaam, glasblock "Q032678-" Blocknaam, glaseindstuk "Q031011-" Blocknaam, horizontale drsn. glaslat "Q031024-" Blocknaam, vertikale drsn. glaslat boven "Q031005-" Blocknaam, vertikale drsn. glaslat onder
ALFA Development
Type String String String Integer String String String String String
377
Handleiding ALFA 2000
RAMEN Nr W aarde 1 2
Omschrijving
Type
"RAAM A1 54/67" Omschrijving raamserie "BU" Glas aan BI of BU zijde beglazen
String String
Raamgegevens voor een naar buitendraaiend raam. Nr W aarde Omschrijving 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
54 67 55.0 52.0 17 41 19 "Q030471-" "Q030455-" "Q030475-"
Dikte raammateriaal Breedte raammateriaal Hoogte raamaanzicht onder Hoogte raamaanzicht boven Sponningbreedte Sponningdiepte Positie glas tov sponning Blocknaam, horizontale drsn. Blocknaam, vertikale drsn. boven Blocknaam, vertikale drsn. Onder
Type Integer Integer Real Real Integer Integer Integer String String String
Raamgegevens voor een naar binnendraaiend raam.
378
Nr W aarde
Omschrijving
Type
13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24
Dikte raammateriaal Breedte raammateriaal Hoogte raamaanzicht onder Hoogte raamaanzicht boven Sponningbreedte Sponningdiepte Positie glas tov sponning Blocknaam, horizontale drsn. Blocknaam, vertikale drsn. boven Blocknaam, vertikale drsn. Onder Blocknaam, aluprofiel Voorkeur, indexnummer uit glaslijst
Integer Integer Real Real Integer Integer Integer String String String String Integer
54 67 72.0 48.0 17 41 41 "Q030438-" "Q030442-" "Q030459-" "Q031599-" 1
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
KLEPRAMEN Nr W aarde 1 2 3 4
Omschrijving
"Enkel glas d=4 mm" Omschrijving klepraamserie "Q030374-" Blocknaam, basisblock "Q030375-" Blocknaam, eindstuk 4 Dikte klepmateriaal
Type String String String Integer
ROOSTERS Nr W aarde
Omschrijving
Type
1 2 3 4 5 6 7
Omschrijving roosterserie Rooster breedte Rooster hoogte Vaste lengte (lentgte 0 = vrij), toekomst Combinatie met 0=glas, 1=kalf, 2=raam Blocknaam, roosteraanzicht BU Blocknaam, roosteraanzicht (Slidenaam)
String Integer Integer Integer Integer String String
"Aralco 150-5" 74 77 0 0 "Q031992-" "Q031987-"
Roostermaten per serie Nr W aarde 1
Omschrijving
"Aralco 150-S-22" Omschrijving roostertype
Rooster voor sponningzijde buiten Nr W aarde Omschrijving 2 3 4
30 17 "Q031987-"
Horizontale verplaatsing Maximale glasdikte Blocknaam, horizontale drsn.
Type String
Type Integer Integer String
Rooster voor sponningzijde binnen ALFA Development
379
Handleiding ALFA 2000 Nr W aarde
Omschrijving
Type
5 6 7 8
Horizontale verplaatsing Maximale glasdikte Blocknaam, horizontale drsn. indexnummer uit de vastglas lijst, vervallen
Integer Integer String Integer
30 17 "Q031987-" 1
Slides aanmaken voor de classic kozijn module De slides voor de deuren worden geladen uit de KOZIJN.SLB. Nieuwe slides kunnen met de slidemanager uit de directory goodies aan de slidelib KOZIJN.SLB worden toegevoegd. Het is ook mogelijk om slides in de directory slidelib te plaatsen. In de KVT31.DAT moet worden aangegeven waar de afbeeldingen vandaan komen. "Deur1.SLD" kozijn(deur1) Onderdeel Glas Ramen Deuren Panelen Roosters
380
Deze slide wordt geladen vanuit de directory slidelib\deur1.sld Deze slide wordt opgehaalt uit de directory …\kozijn\kozijn.slb Locatie afbeeldingen Kozijn.slb Kozijn.slb Kozijn.slb of Slidelib directory Kozijn.slb Main30.slb
ALFA Development
Uit te breiden Nee Nee Ja Nee Ja
Handleiding ALFA 2000
Dynamische kozijnen De kozijn bibliotheek 31 is uitgebreid met nieuwe dynamische ontwerp kozijnen. De afmetingen van deze kozijnen kunnen nadat ze in de tekening zijn geplaatst, met AutoCAD grips van grootte worden veranderd, zonder tussenkomst van een kozijnmodule.
Deze kozijnen zijn materiaalloos getekend en hebben alleen een fase 1 weergave. Nadat de dynamische kozijn de juiste afmetingen heeft gekregen kunnen ze met het commando DYNASYNC worden gematerialiseerd. Het commando DYNASYNC converteert het dynamisch kozijn naar een parametrisch kozijn. De kozijnen kennen twee weergaven. Er kan voor een doorsnede of een aanzicht weergave worden gekozen. De tussen stijlen en kalven, kunnen ook met grips worden verplaatst. De vorm van de grips geeft de aan welke wijziging doorgevoerd kan worden. Hoogte instellingen van het kozijn kan alleen in aanzicht mode worden gewijzigd. Hoogte instellingen worden in de 3D weergave van het kozijn niet doorgevoerd. Deze instellingen kunnen alleen door het commando DYNASYNC worden uitgelezen en worden gebruikt om het kozijn te matererialiseren. Wanneer een dynamisch kozijn van vorm wordt veranderd, krijgt het een nieuwe unieke naam. Dit betekend dat een wijziging aan een kozijn ook aan de andere kopieën moet worden doorgevoerd. Met het commando INFO kunnen de kopieën eenvoudig worden ingeruild.
ALFA Development
381
Handleiding ALFA 2000 Dynamische kozijnen kunnen allemaal afzonderlijk aangepast worden. Als de behoefte bestaat een aantal kozijnen gelijk te rekken, kan dit met commando DYNAMATCH. Na activeren van het commando DYNAMATCH verschijnt de volgende vraag: Selecteer een dynamisch kozijn om afmetingen van te kopieren Selecteer een dynamisch kozijn. Selecteer dynamische kozijnen om de afmetingen van aan te passen Selecteer vervolgens een of meerdere dynamische kozijnen van hetzelfde type. Na iedere selectie worden de afmetingen van deze kozijnen gelijk gemaakt aan die van het eerste kozijn. Opmerking Gebruik het commando BLOCK PURGE om ongebruikte dynamische kozijnen uit de tekening te verwijderen.
Dynamische kozijnen materialiseren (DYNASYNC) Met dit commando materialiseert dynamisch kozijnen. Na activeren van het commando DYNASYNC en het selecteren van de dynamische kozijnen in de tekening, verschijnt de volgende dialoog:
Selecteer de gewenste materiaal instellingen en klik op de OK toets. Vervolgens worden alle geselecteerde kozijnen geconverteerd naar parametrische kozijnen. Deze kozijnen kunnen naderhand weer met de parametrische kozijnmodule worden aangepast. Opmerking Na het materialiseren, kunnen de kozijnen niet meer met grips van vorm worden veranderd, omdat de kozijnen blijvend zijn omgezet naar een parametrisch kozijn en daarmee de eigenschappen van een dynamisch block verloren hebben. De kozijnen zijn na materialisatie welt e wijzigen met de parametrische kozijnmodule.
382
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
Samenstellen keukentekening met de nieuwe bibliotheek elementen Inleiding Aan de 73 groep van de ALFA bibliotheek zijn een aantal nieuwe bibliotheek elementen toegevoegd. In de onderstaande oefening kunt u zien hoe deze bibliotheek is opgezet. De bibliotheek bestaat uit een aantal standaard keukenonderdelen, waarmee op een eenvoudige wijze veelvoorkomende keukenvormen kunnen worden samengesteld. Bij de samenstelling van de keukenblocks zijn een aantal 3D onderdelen op aparte lagen geplaatst zodat er materialen aan gekoppeld kunnen worden t.b.v de render module, 3D stodio VIZ of andere visualisatie programma’s.
Werkwijze Voer de volgende handelingen na elkaar uit. Selecteer in het menu Variabel de optie Alfa Variabelen, zet de waarde van Lijn schaal op 5 en klik op OK om het menu te verlaten. Selecteer in het menu Lagen de optie Fase ontwerp. Dit vergemakkelijkt het plaatsen van de keuken elementen. Selecteer in het menu Extra de optie Osnap Instellingen en zet de permanente objectsnap Endpoint aan. Selecteer in het menu Bib de optie 73 Keukens of selecteer in de toolbar bouwdelen de
Keuken button.
Blad 1 van de keuken bibliotheek
ALFA Development
383
Handleiding ALFA 2000 Selecteer in het bibmenu block Q070133en plaats het in de tekening. Keukenkast b = 600 mm, h = 2050 mm
Vaatwasmachine b = 600 mm
Selecteer in het bibmenu block Q070146en plaats het in de tekening tegen de eerder geplaatste keukenkast aan. Plaats op de zelfde wijze ook de andere onderkasten zoals in de onderstaande tekening wordt weergegeven. Let op: Block Q070164- wordt geplaatst om het einde van de keukenkasten te markeren. (Tevens nodig om een mooi hidden line plaatje te maken.)
Keukenkasten onder. Op dezelfde wijze kunnen ook de bovenkasten worden geplaatst.
Keukenkastjes en afzuigkap boven.
Wijzig Block Sommige keukenkastje bevatten onzichtbare lijnen. Onzichtbare lijnen kunnen met de wijzig functies niet worden geselecteerd. Zet voordat u de keuken kastjes met het wijzig block commando aanpast de AutoCAD systeemvariabele Splframe op 1 en activer het REGEN commando om de onzichtbare lijnen zichtbaar te maken. Zet Splframe op 0 om de lijnen weer onzichtbaar te maken.
384
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000 De 3D weergave. Selecteer in het menu Scherm de optie Isometrie en selecteer de waarden in het onderstaande menu. Selecteer in het menu Lagen de optie Fase 3D. Dit vergemakkelijkt het plaatsen van de keuken elementen. Selecteer in het menu Scherm de optie Hide/shade>Hidden line. Selecteer in het menu Scherm de optie Render>Render.
Hidden line afbeelding
Render afbeelding
Lagen De keukenonderdelen van de kastjes zijn voor de 3D visualisatie op de volgende lagen geplaatst, zodat er verschillende materialen aantoegekend kunnen worden. Laagnaam
Materiaal
Onderdeel
A—L73--_F---408 A—L73--_F---409 A—L73--_F---411 A—L73--_F---412 A—L73--_F---429 A—L73--_F---449
Glas Graniet Hardhout Hout Staal Kunststof
Glasonderdelen oven Keukenblad, Aanrecht Deuren Keukenkast Spoelbak, kraan, handgrepen Ovenonderdelen
De kastdeuren hebben een color bylayer eigenschap. Hierdoor kan elk deurtje een eigen kleur worden meegegeven.
ALFA Development
385
Handleiding ALFA 2000 Keuken aanzichten Op dezelfde wijze als de plattegrond tekening kunnen ook aanzichten van de keukens worden gemaakt. Plaats de keukenkast aanzichten uit de
73 keuken bibliotheek tegen elkaar aan.
Onderkasten Plaats op dezelfde wijze de bovenkastjes en de afzuigkap.
Bovenkastjes en afzuigkap Plaats het doorsnedeblock O070130- in de tekening als er een doorsnede moet worden weergegeven. Indien er een bovenkastje wordt geplaatst kan het afzuigkapblock PB70145worden gebruikt. Deze bevat standaard een uitsparing voor de bovenkastjes.
Doorsnede over de keukenkasten
386
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
ALFA Development
387
Handleiding ALFA 2000
Index 2 2D Polylijn Breedte................................................................................................................. 240 2D Reeks................................................................................................................................ 170
3 3D orbit................................................................................................................................... 214 3D Reeks................................................................................................................................ 172 3D representatie wand ........................................................................................................... 274 3D Vlakken ............................................................................................................................. 127 3DArray .................................................................................................................................. 172
A Aanpassen ruimte stijlen ........................................................................................................ 109 Aanpassen van een wandstijl................................................................................................... 57 About ALFA .............................................................................................................................. 90 Afknippen ............................................................................................................................... 185 Afronden................................................................................................................................. 187 Afrondings Radius .................................................................................................................. 240 Afsluiten Block........................................................................................................................ 100 Afstand ................................................................................................................................... 259 Alfa Elektra Module ................................................................................................................ 278 Alfa en Autocad afzonderlijk kunnen opstarten........................................................................ 17 ALFA hatch............................................................................................................................. 127 Alfa inregelen ........................................................................................................................... 18 ALFA Login............................................................................................................................... 25 ALFA Tekst............................................................................................................................. 128 ALFA Tekststijl ....................................................................................................................... 233 ALFA Toolbars ....................................................................................................................... 228 ALFA Variabelen .................................................................................................................... 234 ALFA_Settings ....................................................................................................................... 230 Applications .............................................................................................................................. 90 Arcering Laag ......................................................................................................................... 253 Arceringen .......................................................................................................................... 47, 48 Armaturen............................................................................................................................... 280 Array....................................................................................................................................... 170 Attributen Horizontaal............................................................................................................. 280 Attributen Verplaatsen............................................................................................................ 280 Attributen Wijzigen ................................................................................................................. 278 Automatisch aansluiten wanden .............................................................................................. 49
B Bestaande kozijnen ................................................................................................................ 289 Bibliotheek Menu.................................................................................................................... 152 Bibliotheek Voorkeuren .......................................................................................................... 154 Block Edit ............................................................................................................................... 194 Block Omschrijvingen......................................................................................................... 84, 85 Blockcodes ............................................................................................................................. 345 Blocklijst ................................................................................................................................. 268 Blocks..................................................................................................................... 34, 35, 36, 37 Boog ............................................................................................................................... 126, 127 Borstwering ............................................................................................................................ 194 Break ...................................................................................................................................... 186 Breek ...................................................................................................................................... 186
388
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000
C Cancel .................................................................................................................................... 278 Change Prop .......................................................................................................................... 210 Cirkel ...................................................................................................................................... 126 Complexe lijn.......................................................................................................................... 105 Config ALFA ............................................................................................................................. 86 Config menu ............................................................................................................................. 88 Config Project Bibliotheek ........................................................................................................ 89 Configure.................................................................................................................................. 85 CONTENTS.............................................................................................................................. 30 Control Points Laag................................................................................................................ 253 Copy ....................................................................................................................................... 168 Copyprop................................................................................................................................ 211 Creer/Wijzig Stijl ..................................................................................................................... 136
D DDCOLOR ............................................................................................................................. 229 DDIM ...................................................................................................................................... 239 ddmodify................................................................................................................................. 200 ddrename ............................................................................................................................... 239 DDRmodes............................................................................................................................. 229 De commando regels ............................................................................................................... 28 De Opbouw van een Wandblock ............................................................................................. 51 Design Centre .......................................................................................................................... 85 Deur vlak ................................................................................................................................ 293 Deuren............................................................................................ 159, 160, 333, 334, 335, 336 Dialoog Functies ...................................................................................................................... 30 DXF Uit..................................................................................................................................... 77
E Edit Arceer Tabel ..................................................................................................................... 79 Elem. Hgt................................................................................................................................ 277 Element Edit ........................................................................................................................... 200 Enkele wand Creeeren............................................................................................................. 53 Erase ...................................................................................................................................... 165 Exit ALFA ................................................................................................................................. 90 Exp. Block ................................................................................................................................ 77 Explode .................................................................................................................................. 202 Explode All ............................................................................................................................. 203 Explode instellingen ............................................................................................................... 203 Explode Wanden .................................................................................................................... 203 External Reference .................................................................................................................. 77
F Fase 0 .................................................................................................................................... 252 Fase 1 Solids.......................................................................................................................... 253 Fase 3D.................................................................................................................................. 252 Fase Bestek ........................................................................................................................... 251 Fase Detail ............................................................................................................................. 251 Fase en element dialog............................................................................................................ 33 Fase Mechanisme.............................................................................................................. 45, 46 Fase Ontwerp......................................................................................................................... 251 File Selector ............................................................................................................................. 32 Floating Viewports.................................................................................................................. 226 Funderingen Dialoog.............................................................................................................. 162
G Geef pline ruimte num............................................................................................................ 119 ALFA Development
389
Handleiding ALFA 2000 Gekoppelde Project-Bib ........................................................................................................... 80 Grips............................................................................................................................... 243, 244
H Hernoemen............................................................................................................................. 239 Het gebruik van de invoermedia .............................................................................................. 29 Het opstarten van de ALFA...................................................................................................... 21 Het tekenveld ........................................................................................................................... 28 Hidden line ............................................................................................................................. 217 History Dialog ........................................................................................................................... 30 Hoek Oplossing ...................................................................................................................... 192 Hor. Uitsnede ......................................................................................................................... 212 Horizontale doorsnede instellingen ........................................................................................ 315
I Import/Export............................................................................................................................ 76 Info opvragen over de ruimtepolylijn ...................................................................................... 118 Inhoud Block........................................................................................................................... 258 Installatie Schema's ............................................................................................................... 284 Instellingen ............................................................................................................................. 305 Invoegen Achteraf .................................................................................................................. 190 Invoegen Block......................................................................................................................... 93 Isometrie................................................................................................................................. 214
K Kader.............................................................................................................. 145, 146, 147, 148 Kader Config ............................................................................................................................ 87 Kalf (Ontwerpmode) ............................................................................................................... 351 Kolommen Dialoog ................................................................................................................. 163 Kopiëren ................................................................................................................................. 168 Kopiëren/Invoegen ................................................................................................................. 170 Kopiëren/Roteren ................................................................................................................... 169 Kozijn Module versie 3 ........................................................................................................... 285 Kozijn opnieuw invoegen ....................................................................................................... 100 Kozijn tekenen met Classic Kozijnmodule ............................................................................. 348 Kozijnmodule dialogen ........................................................................................................... 289 Kruising .................................................................................................................................. 193
L Laad Arceertabel ...................................................................................................................... 78 Label Edit ............................................................................................................................... 198 Lagen Structuur........................................................................................................................ 38 Lagenset......................................................................................................................... 247, 248 Layout..................................................................................................................................... 225 Lijn.......................................................................................................................................... 102 Lijn Block .................................................................................................................................. 90 Linken / Unlinken van ruimtepolylijnen................................................................................... 115 LYNX ........................................................................................................................................ 60 LynxCommand ....................................................................................................................... 188
M Maak Block............................................................................................................................... 95 Maak Nieuwe Laag ................................................................................................................ 255 Maak ruimte pline ................................................................................................................... 119 Maatlijn ................................................................................................................... 142, 143, 144 Maatvast Block ......................................................................................................................... 93 Maatvoering instelling ............................................................................................................ 209 Maatvoering Laag .................................................................................................................. 252 390
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000 Maatvoering schaal ................................................................................................................ 210 Maatvoering stijl ....................................................................................................................... 63 Maatvoering Stijl..................................................................................................................... 242 Maatvoerings variabelen ........................................................................................................ 239 Management ............................................................................................................................ 76 Materialen....................................................................................................... 342, 343, 344, 345 MaxOverz ............................................................................................................................... 275 Menu aanpassen.................................................................................................................... 153 Menu Snelkoppeling............................................................................................................... 157 Menu Submenu ...................................................................................................................... 156 Menubutton Eigenschappen .................................................................................................. 155 Mirror ...................................................................................................................................... 167 Modelspace ............................................................................................................................ 226 Move....................................................................................................................................... 165 Mtext binnen Alfa ................................................................................................................... 131 Mview Modelspace................................................................................................................. 226
N Naaldhout Dialoog.................................................................................................................. 161 Named UCS ........................................................................................................................... 222 Netwerk .............................................................................................................................. 22, 23 Netwerk Manager ..................................................................................................................... 23 Netwerk Settings ...................................................................................................................... 26 Nieuw ....................................................................................................................................... 73 Nieuw Kozijn........................................................................................................................... 286 Nl-Sfb lagen dialoog................................................................................................................. 33 Nr. -aan .................................................................................................................................. 250 Nr. -uit..................................................................................................................................... 249
O Offset...................................................................................................................................... 182 Offset Afstand................................................................................................................. 240, 241 Open......................................................................................................................................... 73 Openen................................................................................................................................... 186 Oprekken........................................................................................................................ 182, 183 Opslaan .................................................................................................................................... 74 Opslaan als .............................................................................................................................. 75 Ortho ...................................................................................................................................... 228 Osnap............................................................................................................................. 260, 261 Overzicht... ............................................................................................................................. 245 Overzichtdialoog .................................................................................................................... 116
P Pan ......................................................................................................................................... 276 Paneel en Rabbatdelen.......................................................................................................... 296 Paperspace ............................................................................................................................ 226 Perspectief ............................................................................................................................. 215 Plaats Oogpunt ...................................................................................................................... 216 Plaats ruimte Text .................................................................................................................. 121 Plattegrond ............................................................................................................................. 212 Plijn Edit ................................................................................................................................. 204 Plijn punt toevoegen............................................................................................................... 204 Plijn Solid................................................................................................................................ 206 Plijn Triang. ............................................................................................................................ 205 Plijn Wanden .......................................................................................................................... 206 Plijne punt wissen .................................................................................................................. 204 Pline materiaal Edit ................................................................................................................ 205 Plot ........................................................................................................................................... 76 Polygoon ................................................................................................................................ 126 ALFA Development
391
Handleiding ALFA 2000 Polygoon Instelling ................................................................................................................. 242 Polylijn ............................................................................................................................ 102, 103 Polylijn Index .......................................................................................................................... 103 Preset UCS ............................................................................................................................ 222 Profielseries............................................................................................ 336, 338, 339, 341, 342 Project Bibliotheek........................................................................................................... 39, 40 Project Wizard .......................................................................................................................... 82 Project-Bib laden ...................................................................................................................... 81 ProjectBibliotheek Manager ..................................................................................................... 41 Projectgegevens .................................................................................................................... 108 properties window .......................................................................................................... 201, 202 Punt Info ................................................................................................................................. 259 Punt Type ............................................................................................................................... 241 Punt/sym block ......................................................................................................................... 93 Purge.............................................................................................................................. 203, 204
R Raam vlak .............................................................................................................................. 292 Radiaal Verdeling ................................................................................................................... 322 Rechthoek .............................................................................................................................. 105 Redo....................................................................................................................................... 278 redraw .................................................................................................................................... 275 Reeks/verdeel ........................................................................................................................ 172 Ref. Hgt .................................................................................................................................. 277 REFS........................................................................................................................................ 61 Refs en Lynx ............................................................................................................................ 60 RefsCommand ....................................................................................................................... 189 Regen..................................................................................................................................... 275 Render.................................................................................................................................... 219 Renvooi .................................................................................................................................. 151 Renvooilijst/armatuur lijst ....................................................................................................... 281 Reset menu instellingen......................................................................................................... 245 Rotate..................................................................................................................................... 166 Roteren........................................................................................................................... 166, 167 Ruimte arcering ...................................................................................................................... 122 Ruimte polylijn tekenen .......................................................................................................... 112 Ruimtelagen schakelen.......................................................................................................... 113 Ruimtes .................................................................................................................................. 106 Ruimteviewer.......................................................................................................................... 117
S Scale ...................................................................................................................................... 183 Scharnier ................................................................................................................................ 168 Schermschaal......................................................................................................................... 277 SchoonOp .............................................................................................................................. 275 Schuifop ................................................................................................................................. 276 Selecteer Block ........................................................................................................................ 44 Selecteer Gebouwfunctie ....................................................................................................... 108 Set UCS ................................................................................................................................. 223 Shade ..................................................................................................................................... 218 Shade Stijl .............................................................................................................................. 219 Slide Save .............................................................................................................................. 220 Slide to Block............................................................................................................................ 76 Slide View............................................................................................................................... 219 SNAP mode............................................................................................................................ 260 Solid ....................................................................................................................................... 125 Solid of lijn arcering aan......................................................................................................... 115 Sparingen ............................................................................................................................... 115 Spiegelen ............................................................................................................................... 167 392
ALFA Development
Handleiding ALFA 2000 Staal aanzicht dialoog ............................................................................................................ 164 Standaard Maatvoering instellingen....................................................................................... 208 Standaard Tekst Instellingen.................................................................................................. 139 Status Dialog ............................................................................................................................ 31 Stijlen en dorpels............................................................................................................ 299, 300 Stramien ......................................................................................................... 148, 149, 150, 151 Stramien config ...................................................................................................................... 256 Stripfase ................................................................................................................................. 274 Stroken Verdeling................................................................................................................... 325 Stuklijst ................................................................................................... 263, 264, 266, 267, 268 Systeem Variabelen ............................................................................................................... 238
T T-Aansluiting .......................................................................................................................... 191 Tegels..................................................................................................................................... 124 Tek. Info ................................................................................................................................. 257 Tekenals................................................................................................................................. 101 Tekst....................................................................................................................... 129, 130, 131 Tekst Edit ............................................................................................................................... 132 Tekst instellingen ................................................................................................................... 318 Tekst Laag.............................................................................................................................. 253 Tekst Onderstrepen ............................................................................................................... 139 Tekst Schaal........................................................................................................................... 138 Tekst Uitlijnen......................................................................................................................... 140 Tekstinstellingen .................................................................................................................... 133 Tiled Viewports....................................................................................................................... 224 Toolbox................................................................................................................... 261, 262, 263 TotOverz................................................................................................................................. 275 Trappen .................................................................................................................................. 269 Trappen aanzicht ................................................................................................................... 273 Trappen Leuningen ................................................................................................................ 272 Trappen Onderdelen .............................................................................................................. 271 Trappen Opties....................................................................................................................... 272 Trappen Snijlijnen .................................................................................................................. 273 Trim ........................................................................................................................................ 185
U Uittrekstaat ............................................................................................................................. 267 Undo....................................................................................................................................... 278 Unlinken van alle kinderen van een ruimtepolylijn ................................................................. 116 Unlinken van alle ruimtepolylijnen.......................................................................................... 116 Update Maatvoeringsstijlen.................................................................................................... 210 Update ruimte Text................................................................................................................. 122
V Veelhoek ................................................................................................................................ 106 Veelsolid................................................................................................................................. 106 Velling............................................................................................................................. 186, 187 Velling Afstand ....................................................................................................................... 240 Ver. Doorsnede ...................................................................................................................... 212 Verander Maatvoeringstijl ...................................................................................................... 207 Verander Teksstijl .................................................................................................................. 137 Verdeling ........................................................................................................................ 174, 180 Verdiepingen .................................................................................................................. 212, 213 Verklein .................................................................................................................................. 276 Verlengen ....................................................................................................................... 184, 185 Verplaats ................................................................................................................................ 165 Verschalen ..................................................................................................................... 183, 184 Verticale doorsnede instellingen ............................................................................................ 316 ALFA Development
393
Handleiding ALFA 2000 Vervang Blocks ...................................................................................................................... 198 Vervang Wandstijl .................................................................................................................. 199 Views .............................................................................................................................. 216, 217 Vlak (ontwerpmode) ............................................................................................................... 353 Voorkeuren............................................................................................................................... 85 Vpfase .................................................................................................................................... 228 Vpschaal................................................................................................................................. 227
W Wand Instelling....................................................................................................................... 237 Wand materiaal prioriteiten ...................................................................................................... 50 Wandaansluitingen................................................................................................................... 48 Wandstijlen......................................................................................................................... 55, 56 Weghalen Blk ......................................................................................................................... 190 Wijs current Laag ................................................................................................................... 255 Wijs Laag uit........................................................................................................................... 249 Wijzig Block .............................................................................................................................. 99 Wijzig Eigenschappen............................................................................................................ 210 Wijzig Maatvoerings laag ....................................................................................................... 209 Wijzig Tekstlaag ..................................................................................................................... 137 Wijzigen kozijn........................................................................................................................ 369 Wis Element op Laag ............................................................................................................. 250 Wissen.................................................................................................................................... 165
Z Zet 0 current ........................................................................................................................... 254 Zet current Laag ..................................................................................................................... 254 Zet Object Inst. current........................................................................................................... 254 Zoeken Omschrijving ............................................................................................................... 45 Zoom Win ............................................................................................................................... 276 ZoomLast ............................................................................................................................... 276
394
ALFA Development