NR 2 NIEUWSBRIEF
LLINCWA SMEERMIDDELEN IN EN ROND OPPERVLAKTEWATER
LLINCWA is een kennisoverdrachtproject gesponsord door het Europese DG Enterprise
Het LLINCWA-project heeft tot doel om diffuse watervervuiling tegen te gaan door het gebruik van goed afbreekbare, niet schadelijke smeermiddelen bij activiteiten in binnen- en kustwateren te stimuleren.
LLINCWA’s varende campagne ter promotie van biosmeermiddelen Dit najaar gaat de eerste foto: W. Verhoog
LLINCWA varende campagne van start om biosmeermiddelen te promoten en publiciteit te krijgen voor LLINCWA‘s onderzoeksactiviteiten. 1 auteur Cindy de Groot (Chemiewinkel)
en schip van Stichting Reinwater zal vanuit Amsterdam vertrekken en via Duitsland en door Frankrijk naar Straatsburg gaan. Bijeenkomsten zullen worden georganiseerd voor alle watergerelateerde beroepen: waterbeheerders, binnenschippers, medewerkers van waterkrachtcentrales en nationale en Europese beleidsmakers. Het zal de eerste en grootste vaarcampagne voor biosmeermiddelen in binnen- en kustwateren ooit zijn!
E
PROEFPROJECTEN Het succesvolle LLINCWA-project loopt nu al een goed jaar, waarin meer dan 40 proefprojecten zijn gestart bij installaties van de waterschappen, waterkrachtcentrales, schroefassen en andere havengerelateerde activiteiten om de goede werking van biosmeermiddelen te demonstreren. Schema LLINCWA’s 1e varende campagne september en oktober 2001
Dag Woensdag Vrijdag Dinsdag Woensdag Dinsdag Dinsdag Vrijdag Vrijdag
‘ranking systeem’ en in een later stadium van het project zal een kosten-baten analyse worden uitgevoerd.
SEPTEMBER EN OKTOBER 2001: EERSTE VARENDE CAMPAGNE! In september zal LLINCWA’s eerste varende campagne beginnen. Deze campage is bedoeld om: a) informatie over te brengen die is voortgekomen uit de proef- en onderzoeksprojecten aan alle geïnteresseerde belanghebbenden; b) onafhankelijke en kwaliteitsinformatie over milieu-, technische en financiële aspecten van een overgang naar biosmeermiddelen te verspreiden; en c) belanghebbenden uit te nodigen om deel te nemen aan bijeenkomsten aan boord.
ACTIVITEITEN
EN SCHEMA GEDURENDE DE CAMPAGNE
Gedurende de vaarcampagne zullen bijeenkomsten en workshops worden georganiseerd en de scheepsvaartbeurs in Duisburg worden bezocht. Op deze manier zullen alle belanghebbenden worden bereikt: water-, waterkracht- en havenbeheerders, gebruikers, binnenvaartschippers, leden van de Europese Commissie en Parlement, lokale and nationale overheden en smeermiddel- en installatieleveranciers. Een schip van Stichting Reinwater zal vanuit Amsterdam over de Rijn, Moezel en het Canal de la Marne au Rhin naar Straatsburg varen.
WELKOM! ONDERZOEKSACTIVITEITEN Naast de proefprojecten voeren de LLINCWA-partners een scala aan onderzoeksactiviteiten uit. De huidige activiteiten omvatten een van-wieg-tot-graf analyse, een Datum 5 /9 7 /9 11/9 12/9 25/9 2/10 5/10 12/10
LLINCWA
Locatie Amsterdam Arnhem Duisburg Duisburg Nancy Strasbourg Mannheim Utrecht
NIEUWSBRIEF,
AUGUSTUS 2001
Alle geïnteresseerden zijn welkom aan boord van het Reinwaterschip. Voor meer informatie over de lokale activiteiten bij u in de buurt, kunt u contact opnemen met Chemiewinkel.
Activiteit Workshop binnenvaartschippers en/of havenbeheerders Workshop waterbeheerders Beurs Duisberger Schifffahrtmesse Beurs Duisberger Schifffahrtmesse Workshop Biodegradatie and Franse proefprojecten Bijeenkomst Europees Parlement Bijeenkomst voor havenbeheerders, overheid en politieke partijen Bijeenkomst Nederlandse overheid
www.llincwa.org
Verantwoordelijke Chemiewinkel (CW) CW ISSUS ISSUS INPT CW/INPT Fuchs Lubritech QA+
PROEFPROJECTEN
Tiroler waterkrachtcentrale investeert in toekomst auteur Wolfgang Kofler (TIWAG)
De Tiroler TIWAG waterkrachtcentrale uit Innsbruck is een succesvolle, internationaal opererende onderneming. In Tirol is de natuur, naast mensen, het kostbaarste kapitaal. Iedere investering die bijdraagt aan de bescherming van deze waardevolle hulpbronnen is daarom zonder meer een rendabele beleg-
2
IWAG-ingenieurs hechten grote waarde aan milieuvriendelijke constructie en exploitatie van de installaties. De onlangs in gebruik genomen waterkrachtcentrale ‘Langkampfen’ aan de rivier de Inn is in technisch en ecologisch opzicht baanbrekend. Met meer dan 160.000 klanten en een energieproductie van 7 miljard KWh is TIWAG één van de belangrijkste energieleveranciers van Oostenrijk. Om deze taak te vervullen beheert TIWAG 11 grote en middelgrote waterkrachtcentrales, alsmede 32 kleinere installaties, 43 transformatorstations, meer dan 3.600 verdeelstations en een leidingennet van meer dan 9.800 kilometer. De 43 krachtcentrales beschikken gezamenlijk over een maximaal vermogen van 1.511 MW, waarmee ca. 3.000 GWh opgewekt kan worden.
T
GRENSVERLEGGEND De milieuvriendelijke constructie van de waterkrachtcentrale Langkampfen aan de rivier de Inn is grensverleggend. TIWAG-ingenieurs zijn experts op het gebied van het bedenken en ontwikkelen van waterkrachtcentrales. Teneinde de ecologische verbanden van het rivierlandschap te behouden, werd bij de onlangs gevestigde waterkrachtcentrale ‘Langkampfen’ (32 MW, 169 GWh) een aantal technische vernieuwingen ontwikkeld en gerealiseerd (1995-1998). Bij de vormgeving van de centrale en in het bijzonder de aanleg van de waterkering, is uitermate veel rekening gehouden met het natuurgebied aan beide oevers. Voor de waterkering is gebruik gemaakt van een speciaal ontwikkeld, bijzonder resistent beton. Het baggeren werd met grote zorg uitgevoerd door gebruik te maken van een drijvende baggerpomp, waardoor de gehele oeverbeplanting ongeschonden bleef. De dammen boven de waterlijn werden door middel van een speciale wand van balken afgedicht, met minimale gevolgen voor de bomen en het grondwaterstelsel.
ECO-SYSTEEM De keuze van smeermiddelen wordt dusdanig gemaakt, dat lange termijnschade aan het ecosysteem in het geval van een mogelijke ramp voorkomen wordt. Bij de keuze van smeermiddelen voor de twee grote turbinebuizen naar het schoepenrad –met een doorsnede van 5,25 meter en een watermassa van 250 kubieke meter per seconde elk– werd, naast technische en economische belangen, ook aandacht geschonken aan de ecolo-
LLINCWA
NIEUWSBRIEF,
AUGUSTUS 2001
foto: TIWAG
ging in de toekomst.
Een goed uitzicht over de waterkrachtcentrale van TIWAG in Innsbruck.
gische aspecten. De radiaal- en axiaallagers van het ca. 120 ton zware roterende deel van de twee machines worden gesmeerd met de volledig afbreekbare olie PANOLIN TURWADA SYNTH 68. Ook de regelinstallatie voor de turbineschoepen wordt met deze olie gesmeerd. In het besturingssysteem van de massieve aandrijfcilinder van de waterkering wordt het biologisch afbreekbare PANOLIN HLP SYNTH 15 als smeermiddel toegepast, om ook in deze omgeving het milieu duurzaam te beschermen. Elk van deze twee aandrijfinstallaties bevat in totaal meer dan 14.000 liter biologisch afbreekbare systeemolie en smeerolie voor de lagers.
KORT NIEUWS Tekniker nieuws Wat biologische smeermiddelen betreft heeft TEKNIKER onlangs aan de volgende projecten gewerkt: ■ Nieuwe, door REPSOL geproduceerde, concurrerende, biologische afbreekbare en niet-giftige tandwielkasten hydraulische oliën, gebaseerd op hernieuwbare zonnebloemolie (Project FAIRCT96-2025). Deze werken nu uitstekend in een LIEBHERR graafmachine van respectievelijk 2652 en 1792 uur. De olievervanging heeft plaatsgevonden op 2000 uur. ■ Een nieuwe, biologisch afbreekbare en niet-giftige olie wordt ontwikkeld door FUCHS, om mineraalgebaseerde olie voor metaalbewerkingtoepassingen te vervangen. Per bedrijf wordt ongeveer 1000 liter smeermiddel gebruikt voor deze toepassingen. ■ Biologisch afbreekbare, niet-giftige smeermiddelen voor het buigen, snijden en boren van pijpen zijn ontwikkeld door BRUGAROLAS (Project CRAFT BRST 98 5388). De oliën voor deze bewerkingen zijn met succes ontvangen in de industrie. De vervanging van mineraalgebaseerde smeermiddelen door plantaardige olie draagt bij aan verminderde milieubelasting van kust- en binnenwateren. auteur Amaya Igartua (Tekniker)
www.llincwa.org
ECOLABELING
Het Ranking Systeem auteur Hildo Krop (Chemiewinkel)
Het Ranking Systeem (RS) voor de beoordeling van smeermiddelen is afgeleid van bestaande ecolabeling schema’s. Dit systeem is het voornaamste mechanisme dat LLINCWA gebruikt om onderscheid te maken tussen acceptabele en niet-acceptabele producten met betrekking tot milieu en humane gezondheid. De informatie over de producten
Een lijst met producten die voldoen aan de nationale ecolabeling standaarden zijn te vinden op de volgende webpagina’s: ■ Swann: http://www.ecolabel.no/ ■ SS 15 54 34: http://www.sp.se/km/sv/tekn_tj/kmo/hydraul.htm ■ Blauer Engel: http://www.blauer-engel.de/Englisch/index.htm ■ Gothenburg Clean Lubrication Act: http://www.gbgreg.kommunalforbund.se/regionalplanering/miljo/miljofetteng.html
komt voornamelijk uit de Veiligheidsinfor3
matiebladen. Voor juli 2002, zal het worden uitgebreid om te voldoen aan de herziene Preparatenrichtlijn. r bestaan al verschillende nationale ecolabels voor hydraulische vloeistoffen, smeervetten en tweetakt olie, etc. Voorbeelden van ecolabeling schema’s die geaccepteerd zijn door de markt zijn de Zweedse standaard SS 15 54 34, de Duitse Blauer Engel, de Gothenburg Clean Lubrication Act en de Nederlandse VAMILregeling. Eén van de redenen voor hun succes is dat ze technische criteria meenemen gerelateerd aan onder andere viscositeit en anti-oxidatiegedrag. Het Ranking Systeem dat binnen LLINCWA ontwikkeld is, classificeert smeermiddelen op basis van: 1) hernieuwbaarheid, 2) biodegradatie, 3) aquatische toxiciteit, 4) humane gezondheidsrisico, 5) technische werking en 6) overeenkomst met bestaande ecolabels. De beoordeling van elk product is bij voorkeur gebaseerd op de classificatie van zijn afzonderlijke componenten.
E
MINIMUM CRITERIA Het RS stelt minimum criteria waaraan het eindproduct moet voldoen. Producten die hieraan voldoen, worden als biosmeermiddelen binnen het LLINCWA-project beschouwd. Voor hydraulische vloeistoffen kunnen de minimum criteria afgeleid worden van de Nederlandse VAMILrichtlijn. Dit komt neer op de volgende eisen voor het eindproduct: ■ Primaire degradatie (>90%) ■ EC50> 1 mg/L gebaseerd op OECD 201 en 202 ■ Geen ingrediënten met R-zinnen of combinaties ervan met betrekking tot gevoeligheid, carcinogeniteit, mutganiteit, en reproductieve toxiciteit (R39, R40, R42, R43, R 45, R46, R48, R49, R60-R64) ■ Technische werking in overeenstemming met SS 155434 of de VDMA 24568 norm of gegarandeerd door de smeermiddel- /installatieleverancier Voor smeervetten en tandwielkastoliën zijn de minimum criteria op een analoge manier bepaald en gelden ook voor het gehele product. Dit komt neer op de volgende criteria:
LLINCWA
NIEUWSBRIEF,
AUGUSTUS 2001
■ Basisolie van plantaardige olie of van een synthetische ester van plantaardige olie ■ Biodegradeerbaar volgens OECD 301>70% of CEC>80% ■ EC50>100 mg/L voor OECD 201 en 202 of WGK≤1 ■ Geen ingrediënten met R-zinnen or combinaties ervan in relatie met gevoeligheid, carcinogeniteit, mutageniteit en reproductieve toxiciteit (R39, R40, R42, R43, R45, R46, R48, R49, R60-R64) ■ Geen R/S -zin op het eindproduct ■ Technische werking gegarandeerd door de smeermiddel- /installatieleverancier
VEILIGHEIDSINFORMATIEBLAD De informatie die nodig is om te beoordelen of een product voldoet aan bovenstaande minimumeisen, kan worden gevonden in een Veiligheidsinformatieblad. Als in juli 2002 de herziene Preparatenrichtlijn van kracht wordt, zal de informatie op de Veiligheidsinformatieblad voldoende zijn voor een vergelijking van smeermiddelen op basis van hun ingrediënten.
Biologische smeermiddelen bij Hoogheemraadscha
Cees Ouwehand: “Milieuv oogheemraadschap Rijnland past al jaren met succes milieuvriendelijke smeermiddelen toe en is dan ook koploper op dit gebied. Rijnland verzorgt in een gebied van 1100 km2 tussen Amsterdam, IJmuiden, Den Haag, Leiden en Gouda het waterkwaliteitsbeheer, de waterkering en het waterkwantiteitsbeheer. In dit gebied bevinden zich ongeveer 200 polders, plassen, rivieren en vaarten. Natuurlijk is voor dit beheer het nodige aan smeermiddelen voor pompen en installaties nodig. Cees Ouwehand is werkzaam bij Hoogheemraadschap Rijnland als onderhoudstechnoloog en werkzaam op het project ‘toepassing milieuvriendelijke smeermiddelen’. Bij deze organisatie praat hij op beleids- en gebruikersniveau niveau mee over de toepassing van milieuvriendelijke smeermiddelen. Sinds Rijnland in 1992 is begonnen met het toepassen van milieuvriendelijke smeermiddelen, is het aandeel fors gestegen. Momen-
H
www.llincwa.org
TECHNISCH ONDERZOEK
Het controleren van biosmeermiddelen bespaart geld en het milieu
4
ontrole van de smeermiddelkwaliteit tijdens het gebruik wordt aanbevolen door alle installatie- en smeermiddelleveranciers. De levensduur van smeermiddelen kan vergoot worden door ze pas te verversen als testen uitwijzen dat de kwaliteit niet goed meer is, in plaats van ze te verversen na een vastgestelde tijd. Op deze manier is het mogelijk om de ontwikkeling van verontreinigde residuen en onderhoudskosten te verlagen. Door de levensduur met 40% te verlengen, ontstaat er al een onderhoudskostenbesparing van 380 € per jaar bij een motor van 200 liter. Het Spaanse TEKNIKER doet de fysisch-chemische en milieuanalyses binnen het LLINCWA-project. Vanuit milieuoogpunt is het nodig dat smeermiddelen biodegra-
C
Parameter
Meting
Protocol
Fysisch-chemische analyse van gebruikte smeermiddelen Fysische eigensch. Viscositeit ASTM D 445 ASTM D 2270 Oxidatie Zuurgetal ASTM D 664 Infrarood PE-5008-AI Slijtagedeeltjes, ICP, Plasma ASTM D 5185 additieven, PQ, slijtage index PE-5024-AI verontreinigingen Milieuanalyse van gebruikte smeermiddelen Biodegradatie Water/entstof OECD 301, CEC-L-33-93A Toxiciteit Daphnia Magna OECD 202, ISO 6341 Wrijving en slijtage van nieuwe minerale en biosmeermiddelen Adhesieweerstand Wrijvingscoëfficiënt P11.10/001 Slijtage Wrijvingscoëfficiënt P11.10/003
0,06
Wrijvingscoëfficiënt (%)
auteur Amaya Igartua (Tekniker)
0,05 0,04 0,03 0,02 0,01 0 32 46 220 46 46 46 68 68 220 220 32 68 32 46 68 220 Viscositeit (mm2/s)
raapzaadolie
glycolen
synthetische esters
minerale olie
Wrijvingscoëfficiënten van verschillende basisvloeistoffen (FZG - Michaelis, Höhn 1994)
deerbaar en niet-toxisch zijn, zowel nieuw, tijdens en na gebruik. Indien een smeermiddel gebaseerd op minerale olie vervangen wordt door een biosmeermiddel, kan de wrijvingscoëfficiënt met 50% afnemen (zie figuur) en zal dus ook het energieverbruik van de installaties met 50% verminderen. TEKNIKER zal slijtage- en wrijvingseigenschappen met elkaar vergelijken van mineraalgebaseerde en biosmeermiddelen voor het LLINCWA-project. Slijtage en adhesieweerstand zullen worden geëvalueerd door het meten van de wrijvingscoëfficiënt en slijtage van verschillende smeermiddelen.
jnland
INTERVIEW
iendelijke smeermiddelen zijn gewoon goed” teel is meer dan de helft van de gebruikte smeermiddelen milieuvriendelijk.
KWALITEIT
auteur Cindy de Groot (Chemiewinkel)
EN KOSTEN
Regelmatig bepleit Cees binnen zijn organisatie de toepassing van milieuvriendelijke smeermiddelen in plaats van smeermiddelen op basis van minerale oliën. Hij is namelijk zeer goed te spreken over de kwaliteit en toepasbaarheid van de milieuvriendelijke producten. Daarnaast merkt hij op dat de milieuvriendelijke smeermiddelen veiliger en minder schadelijk zijn. Met deze argumenten kan Cees zijn medewerkers makkelijk overhalen over te gaan op het gebruik van milieuvriendelijke smeermiddelen. Als het over kosten gaat moet hij soms meer moeite doen, omdat veel gebruikers alleen naar de prijs per liter kijken. “Gebruikers denken dat milieuvriendelijke
LLINCWA
NIEUWSBRIEF,
AUGUSTUS 2001
smeermiddelen duurder zijn dan smeermiddelen op basis van minerale oliën. En in eerste instantie lijkt dit ook zo te zijn” zegt Cees. “Dit is echter niet het geval als langetermijn aspecten, zoals langere levensduur van de olie, energievoordeel, en geluidsreductie, worden meegenomen.” Door het doelgericht en kostenbesparend smeermiddelbeleid van Cees bespaart Rijnland zo al 10.000 € per jaar. Op de vraag waarom LLINCWA voor hem belangrijk is, antwoordt Cees dat LLINCWA de situatie omtrent smeermiddelen goed in kaart kan brengen. Hierop zitten zowel hij als een aantal leveranciers te wachten. “Door de integrale aanpak is LLINCWA in staat om producten onderling te vergelijken op kwaliteits- , milieuen gezondheidsaspecten. Aan de hand van een dergelijke methode wordt voor iedereen duidelijk welke producten wel en welke niet geschikt zijn”, aldus Cees.
www.llincwa.org
WETGEVING Introductie van biosmeermiddelen in binnenwatergebruik;
Verdere behoefte aan overheidsbemoeienis auteurs Kees Le Blansch, QA+ M.H. Novak, Valonal, Faculté des Sciences Agronomiques, Gembloux
De milieuvoordelen van biosmeermiddelen rechtvaardigen gunstige condities. Overheidsstimuleringen zijn de beste manier om de introductie van biosmeermiddelen voor het gebruik op schepen, bij waterschappen en haveninstallaties te stimuleren. LLINCWAonderzoek wijst uit dat slechts een paar overheden tot nu toe initiatieven hebben
Het voorbeeld België Biosmeermiddelen worden voor minder dan 1% gebruikt bij activiteiten op Belgische kust- en binnenwateren. Belgische overheidsinspanning van de laatste jaren heeft echter geleid tot een kleine doorbraak van biosmeermiddelen in de publieke sector (3,6 % in 1999). Van de smeermiddelen die het Waalse Ministerie voor Transport en Infrastructuur gebruikt, is 18,7% van de kettingzaagoliën en 2,6% van de hydraulische vloeistoffen biologisch afbreekbaar. Het merendeel van deze smeermiddelen wordt echter bij de afdeling (snel)wegen gebruikt en niet bij waterwegen.
ontplooid. Vandaar een oproep voor verder5
gaande overheidsreguleringen. MARKTPENETRATIE Marktpenetratie van biosmeermiddelen in activiteiten op binnen- en kustwateren is erg laag: minder dan 1%, terwijl het aandeel hoger is in bosbouw (kettingzaagolie) en constructie (ontkistingsmiddelen). Biosmeermiddelen, gebruikt voor activiteiten op en bij kust- en binnenwateren, worden voornamelijk toegepast in Oostenrijkse, Zwitserse en Duitse overheidsschepen en in sommige toepassingen in Nederland.
DRIJVENDE
Gesmeerde onderdelen van machines aan boord van schepen komen veel in contact met kust- en binnenwateren.
KRACHT
Overheidsstimulering is vaak de drijvende kracht geweest achter het gebruik van biosmeermiddelen tot nu toe. Voorbeelden hiervan zijn de Duitse regeling voor de bescherming van de waterkwaliteit in meren en sommige länder en een oproep van de federale overheid om biosmeermiddelen te gebruiken in alle overheidsinstellingen. Dit Duitse initiatief heeft wel geleid tot veel vervanging in een sommige installaties, maar heeft nog niet geleid tot een definitieve marktdoorbraak. Sommige maatregelen met betrekking tot ecologisch gevoelige gebieden in België blijken nauwelijks
LLINCWA
NIEUWSBRIEF,
AUGUSTUS 2001
effectief te zijn, mede door het ontbreken van overheidssteun. In Nederland is de VAMIL-regeling opgezet om milieuvriendelijke bedrijven aan te moedigen. Bedrijven die investeringen doen met een positief effect op het milieu, zoals installaties gevuld met biosmeermiddelen, kunnen deze installaties renteloos afschrijven. Nederlandse beleidsmakers beschouwen de huidige hoge prijs van biosmeermiddelen als de voornaamste reden die de verandering op dit moment in de weg staat en dus ook een risico om weer terug te vallen in het traditionele gebruik van smeermiddelen gebaseerd op minerale oliën in het geval dat de VAMILregeling niet langer meer van kracht is. Een ander voorbeeld is het introduceren van een programma door het Duitse Ministerie van Voeding, Landbouw en Milieu. Binnen dit programma, dat twee jaar zal duren, worden alle extra gemaakte kosten bij een overgang naar biosmeermiddelen vergoed.
OVERHEIDSINITIATIEVEN Ondanks de beperkte successen tot nu toe, worden overheidsinitiatieven door verschillende stakeholders, zoals gebruikers, smeermiddelleveranciers en wethandhavingsinstanties, gezien als de meest effectieve manier om marktpenetratie van biosmeermiddelen te stimuleren. Naast de typische voordelen van regulering, zoals de voorwaarde voor een uniforme standaardtest en het voorkomen van freeriders die de markt verstoren, kan regulering een positief effect hebben op innovatie. Bovendien kan wetgeving bijdragen aan concurrerende prijzen voor biosmeermiddelen. Heden ten dage betalen gebruikers van biosmeermiddelen twee tot drie maal zo veel dan hun collega’s die de meer vervuilende smeermiddelen gebaseerd op minerale olie gebruiken. Alle uitkomsten maken duidelijk dat een schoon smeermiddelgebruik een prijs heeft - een prijs die het merendeel van de gebruiker alleen wil betalen als hun collega’s evenveel betalen. Technisch gezien zijn biosmeemiddelen concurrerend. Het echte probleem is de verandering zelf en de behoefte om een keten van vervuiling te doorbreken. Het is duidelijk dat hier een taak is weggelegd voor beleidsmakers. Echter, voor een succesvolle en duurzame vervanging, moeten initiatieven beperkt worden tot een klein deelgebied en zal goed moeten worden toegezien op de naleving ervan.
www.llincwa.org
BIODEGRADATIE Beoordeling van ecologische gevaren: vaststellen van biodegradatie en toxiciteit
Hoe milieuaspecten beoordelen? auteur Pascale de Caro (INP ENSCT Laboratoire de Chimie AgroIndustrielle)
6
BIODEGRADATIE: DE MEEST GEBRUIKTE PARAMETER
Het meest belangrijke aspect met betrekking tot het lot van een stof in het milieu is de biodegradatie ervan. Biodegradatie betekent dat een stof omgezet wordt door micro-organismen. De eerste stap is de omzetting van de uitgangsstof, hetgeen primaire degradatie wordt genoemd. De bepaling van de volledige omzetting tot CO2 en H2O is echter veel belangrijker. De CEC-test was oorspronkelijk ontwikkeld voor tweetakt motorolie om primaire afbreekbaarheid te beoordelen en wordt nu ook toegepast bij alle smeermiddelen. De omzetting van de uitgangsstof wordt gemeten door adsorptie van de koolstof-waterstofbinding gedurende een periode van 21 dagen. Er zijn ook standaard testmethoden (ISO, CEN) ontworpen om de volledige afbreekbaarheid te bepalen. De meest gebruikte testen zijn OECD-richtlijnen (301 AF). De conclusie of een stof gemakkelijk afbreekbaar is of niet, is erg belangrijk voor de Europese milieuclassificatie en de bepaling van de Duitse watergevaarlijkheidsklasse (WGK). Als drempel wordt 60% of meer van de totale CO2-productie genomen. Volgens de OECD-richtlijnen bevat biodegradatie ook een zogenaamde ‘10-dagen-interval’. Dit betekent dat binnen tien dagen 60% afgebroken moet zijn, waarbij de periode begint als 10% is afgebroken.
ECOTOXICITEIT: VERDERE
ECOLABELS Ecolabels zorgen ervoor dat de producten vanuit een ecologisch standpunt acceptabel zijn. De Duitse Blauer Engel en de Zweedse Nordic Swan zijn de meest gebruikte ecolabels. Belangrijke criteria zijn biodegradatie, ecotoxiciteit, hoeveelheid milieubelastende additieven en technische gegevens. De Nordic Swan hanteert ook nog een criterium over de hernieuwbaarheid van de basisolie.
SMEERMIDDELEN
OP BASIS VAN OLEOCHEMISCHE ESTERS
De nieuwe generatie biosmeermiddelen gebaseerd op oleochemische esters combineren technische werking met ecologische eigenschappen. Biosmeermiddelen zijn veel beter afbreekbaar dan smeermiddelen op basis van minerale oliën (90% versus 30%). De biodegradatie van gebruikte oliën na 1000 uur werking daalt slechts met 10% vergeleken met nieuwe smeermiddelen. Bovendien vertonen biosmeermiddelen geen ecotoxiciteit ten opzichte van algen of vissen, in tegenstelling tot minerale vloeistoffen waarbij de inhibitie en letale groeisnelheden laag zijn.
INFORMATIE OVER STOF INHERENTE
EIGENSCHAPPEN
Exotoxiciteitsdata beschrijven de toxische effecten van stoffen in levende organismen in het milieu. Het Llincwaconsortium bestaat uit de volgende organisaties:
Aangezien het onmogelijk is om alle verschillende soorten organismen in het laboratorium te onderzoeken, beperkt de beoordeling van toxiciteit zich tot enkele soorten die representatief zijn voor verschillende niveaus van de voedselketen. Voor watersoorten zijn dat de vissen, daphnia en algen. De testmethoden worden beschreven in de OECD 201, 202 en 203, welke ook worden gebruikt in de Europese richtlijn over gevaarlijke stoffen.
Deze gegevens bevestigen de verminderde impact op het milieu en hun belang voor het gebruik op milieugevoelige plaatsen zoals rivieren en bossen.
NEDERLAND
SPANJE
DUITSLAND
Chemiewinkel, Universiteit van Amsterdam (coördinator) Nieuwe Achtergracht 166, 1018 WV Amsterdam t: +31 20 525 5607; f: +31 20 525 5615 e-mail:
[email protected]
Fundación TEKNIKER Avda Otaola 20, E-20600 Guipúzcoa t: +34 943 206 744; f: +34 943 202 757 e-mail:
[email protected]
Fachhochschule Hamburg ISSUS Rainvilleterasse 4, DE-22765 Hamburg t: +49 40 42811 2710; f: +49 40 42811 3264 e-mail:
[email protected]
FRANKRIJK
Fuchs LUBRITECH GmbH Hans-Reiner-Strasse 7-13, DE- 67685 Weilerbach t: + 49 6374 924 5; f: + 49 6374 924 940 e-mail:
[email protected]
QA+, Questions Answers and More BV P.O. Box 137, NL- 2501 CC Den Haag t: +31 70 30 25 838; f: +31 70 30 25 839 e-mail:
[email protected] Hoogheemraadschap van Rijnland P.O. Box 156, NL-2300 AD Leiden t: +31 71 51 68 991; f: +31 71 51 23 916 e-mail:
[email protected]
LLINCWA
NIEUWSBRIEF,
AUGUSTUS 2001
INP ENSCT Laboratoire de Chimie Agro-Industrielle 118 Route de Narbonne, F-31077 Toulouse cedex 04 t: +33 5 62 88 57 24; f: +33 5 62 88 57 30 e-mail:
[email protected];
[email protected] TOTALFINAELF Direction Lubrifiants 16, Rue de la République – Puteaux F-92970 Paris – La Défense Cedex t: +33 1 41 35 8624; f: +33 1 41 35 8561 e-mail:
[email protected]
BELGIË Faculté universitaire des Sciences agronomiques - Valonal Passage des déportés 2, BE-5030 Gembloux t: + 32 81 62 23 50; f: + 32 81 62 23 16 e-mail:
[email protected]
www.llincwa.org