JAARVERSLAG 2014
STICHTING PENSIOENFONDS GRONTMIJ De Bilt, 11 juni 2015
1
Inhoudsopgave Kerncijfers................................................................................................................................................... 3 1
Karakteristieken van het pensioenfonds ............................................................................................... 4
2
Verslag van het bestuur ....................................................................................................................... 7
3
Beleggingen ...................................................................................................................................... 26
4
Verslag van de visitatiecommissie ..................................................................................................... 32
5
Verslag van het verantwoordingsorgaan ............................................................................................ 34
6
Reactie bestuur ................................................................................................................................. 36
7
Actuarieel verslag .............................................................................................................................. 37
8
Risico ................................................................................................................................................ 39
9
Jaarrekening ..................................................................................................................................... 43
10
Overige gegevens ............................................................................................................................. 71
11
Personalia ......................................................................................................................................... 78
12
Colofon.............................................................................................................................................. 79
2
Kerncijfers 2014
2013
2012
2011
2010
2009
1.865
1.960
2.128
2.322
2.433
2.708
1.453
1.420
1.371
1.281
1.211
1.140
2.920
2.845
2.774
2.698
2.660
2.475
6.238
6.225
6.273
6.301
6.304
6.323
30%
31%
34%
37%
39%
43%
928.146
766.915
782.686
700.558
650.360
580.918
839.200
698.494
728.978
671.452
572.376
504.241
88.946
68.421
53.708
29.106
77.984
76.677
Aantal verzekerden en pensioengerechtigden Deelnemers Pensioengerechtigden Gewezen deelnemers met premievrije rechten Totaal % deelnemers
Financiële gegevens (bedragen in € 1.000) Vermogen (Technische voorzieningen en Reserves) Technische voorzieningen voor risico fonds Reserves Gewogen gemiddelde rekenrente Premie-inkomsten (incl. DC) Uitkeringen
1,87%
2,75%
2,44%
2,74%
3,46%
3,85%
18.118
19.037
20.560
22.199
21.188
22.160
22.740
22.567
21.470
20.024
18.577
17.008
-1.890
9.696
4.854
5.390
1.059
8.027
159.646
-17.656
80.330
43.824
65.292
48.690
157.756
-7.960
85.184
49.214
66.351
56.717
521
387
390
Vermogensbeheer (4)
0,31%
0,34%
0,36%
Transactiekosten (4)
0,16%
0,09%
0,10%
21,1%
-0,8%
12,7%
8,0%
11,9%
11,7%
110,6%
109,8%
107,4%
104,3%
113,6%
115,2%
100,4%
108,0%
102,5%
111,1%
111,7%
111,2%
112,2%
113,8%
114,6%
104,1%
104,1%
104,1%
104,2%
104,2%
104,2%
Directe beleggingsopbrengsten voor risico fonds (1) Indirecte beleggingsopbrengsten voor risico fonds (2) Totale beleggingsopbrengsten voor risico fonds
Kostenratio's Kosten per deelnemer (in euro's) (3)
Rendement Totaal rendement op beleggingen
Dekkingsgraad Nominale dekkingsgraad Economische dekkingsgraad Vereiste dekkingsgraad Minimaal vereiste dekkingsgraad Beleidsdekkingsgraad (5)
110,8%
(1) Directe beleggingsopbrengsten: dividend en rente (incl. derivaten) en k osten vermogensbeheer (2) Indirecte beleggingsopbrengsten: verk oopresultaat en herwaardering (3) Deelnemers zijn actieven en pensioengerechtigden (4) % van gemiddeld belegd vermogen (5) Gemiddelde van de nominale dek k ingsgraad van de afgelopen 12 maanden
3
1
Karakteristieken van het pensioenfonds
Profiel en doelstelling Stichting Pensioenfonds Grontmij (hierna: SPG) is het ondernemingspensioenfonds van Grontmij Nederland en is statutair gevestigd te De Bilt. De Stichting is ingeschreven in de Kamer van Koophandel, Handelsregister 41177281. Het pensioenfonds is een ondernemingspensioenfonds en is aangesloten bij de Pensioenfederatie, de koepelorganisatie voor ondernemings-, beroeps- en bedrijfstakpensioenfondsen. Het pensioenfonds voert de pensioenregeling van Grontmij uit die door sociale partners in het cao-overleg is vastgesteld. De aangesloten ondernemingen zijn Grontmij Nederland Holding B.V. gevestigd in De Bilt, ten deze handelend voor zich en als gevolmachtigde van Grontmij N.V., Grontmij Business Services B.V. en Grontmij Assetmanagement Holding B.V. en als zodanig deze vennootschappen rechtsgeldig vertegenwoordigend. SPG verzorgt de pensioenen van ruim 6.200 deelnemers, pensioengerechtigden en gewezen deelnemers (slapers). Het vermogen van het fonds bedraagt ultimo 2014 ruim € 928 miljoen Het bestuur is eindverantwoordelijk beheerder van het fonds en telt acht leden. Het bestuur van Stichting Pensioenfonds Grontmij heeft een missie, een visie en een ambitie vastgesteld. Deze zijn leidend voor alle doelstellingen die het fonds nastreeft en inspanningen die het fonds daarvoor doet. Missie Stichting Pensioenfonds Grontmij (SPG) geeft professionele invulling aan de pensioenovereenkomsten die de werkgever heeft afgesloten met haar (gewezen) medewerkers. Visie Binnen zowel de huidige als de komende wettelijke kaders streeft SPG naar een goede pensioenvoorziening door de koopkracht van de rechten en aanspraken van deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden zowel nu als in de toekomst, zo goed als mogelijk in stand te houden. De uitdaging daarbij is om pensioenbewustzijn en reële pensioenverwachtingen te realiseren. Communicatie en transparantie door het Pensioenfonds zijn daarbij van groot belang, zodat het fonds betrokkenheid realiseert. Om onze missie uit te voeren en hoge kwaliteit te leveren, is sprake van een robuust beleidskader, goed pensioenfondsbestuur en wordt er constructief samengewerkt met de werkgever, adviseurs en uitvoerende partijen op het gebied van vermogensbeheer. Ambitie De ambitie is de missie en de visie tot uiting te laten komen, waarmee het gewenste imago bereikt wordt. Deze ambitie wordt bereikt met behulp van een vaste stijl die gekenmerkt wordt door transparantie en begrijpelijkheid.
4
Bestuur, commissies, uitvoering en verantwoordingsorgaan (situatie op 31 december 2014) Bestuur
Geboortejaar Bestuursleden namens de aangesloten ondernemingen: Dhr. ing. E.R. Visser Voorzitter 1948 Dhr. H.W. Groenevelt Lid 1954 Dhr. ir. H. Snoek Plv. Voorzitter 1952 Dhr. M. van der Spek QC Lid 1958
1 november 2017 1 november 2016 1 november 2015 1 juli 2015
Bestuursleden namens de deelnemers: Dhr. ir. N.J.M. van Dalen Lid Dhr. drs. ing. J.J. Reeskamp Secretaris Dhr. drs. M.A.H. Schoppink Lid
1981 1951 1965
1 november 2017 1 november 2016 1 november 2015
1948
1 november 2016 1 november 2018
Bestuursleden namens de pensioengerechtigden: Dhr. ir. J.J. Betzema Plv. Secretaris Vacature Lid
Aftredend
Beleggingsadviescommissie Dhr. mr. ing. W.J.M. Berndsen Dhr. ing. E.R. Visser Dhr. ir. H. Snoek Dhr. ir. J.J. Betzema Dhr. drs. ing. J.J. Reeskamp Dhr. J. Kuiper
Voorzitter Lid Lid Lid Lid Adviseur
Governancecommissie
Dhr. ing. E.R. Visser Dhr. drs. M.A.H. Schoppink Dhr. H.W. Groenevelt Dhr. mr. ing. W.J.M. Berndsen Mevr. J.M. Kühne (tot 20-11-2014)
Voorzitter Lid Lid Adviseur Adviseur
Auditcommissie
Dhr. M. van der Spek QC Dhr. ing. E.R. Visser Dhr. ir. N.J.M. van Dalen Dhr. drs. ing. J.J. Reeskamp Dhr. mr. ing. W.J.M. Berndsen Dhr. J. Kuiper
Voorzitter Lid Lid Lid Adviseur Adviseur
Pensioenbureau
Dhr. mr. ing. W.J.M. Berndsen Mevr. G.A. Hardeman Mevr. A.A.M. Krooder-de Groot Mevr. J.M. Kühne (tot 20-11-2014) Dhr. J. Kuiper Mevr. H. Tiesman-Parastatidis
Directeur Financieel administratief medewerker Secretarieel administratief medewerker Adviseur Controller Secretarieel administratief medewerker
Verantwoordingsorgaan
Geboortejaar Aftredend Leden namens de aangesloten ondernemingen: Dhr. J.P. Bosman Lid Dhr. H. Lubberts Voorzitter
1953 1956
1 januari 2016 1 januari 2018
Leden namens de werknemers: Dhr. A.C.J. Sengers Dhr. R. Meijer Dhr. ir. K.J. van Esch
1959 1952 1961
1 januari 2018 1 januari 2016 1 januari 2018
1937 1945
1 januari 2018 1 januari 2016
Secretaris Lid Lid
Leden namens de pensioengerechtigden: Dhr. A. Nijmeijer Plv. Voorzitter Dhr. ir. H. van Diggelen Plv. Secretaris
5
Compliance officer
Dhr. B.M. Peters van het Nederlands Compliance Instituut
Certificerend actuaris
Dhr. drs. T.J.R. Veerman AAG van Towers Watson B.V.
Adviserend actuaris
Dhr. drs. H. Zaghdoudi AAG van Towers Watson B.V.
Accountant
Dhr. drs. A.A. Beijer RA RBA, Ernst & Young Accountants LLP
Adviseur beleggingen
Dhr. dr. P.C. van Aalst van Strategeon Investment Consultancy B.V.
6
2
Verslag van het bestuur
2.1. Governance Bestuur Het Algemeen Bestuur bestaat op 1 januari 2015 uit acht bestuursleden. Drie bestuursleden zijn voorgedragen door de aangesloten ondernemingen, drie bestuursleden zijn gekozen door de deelnemers en twee bestuursleden zijn gekozen door de pensioengerechtigden. Het bestuur benoemt de voorgedragen en gekozen leden na toetsing door De Nederlandsche Bank (DNB). De leden hebben zitting voor een periode van vier jaar. Ieder bestuurslid heeft ėėn stem. Er wordt niet gewerkt met gewogen stemverhoudingen. In 2014 is een verkiezing gehouden voor een tweede bestuurslid namens de gepensioneerden. De aangesloten ondernemingen hebben hiervoor een zetel afgestaan. Voor deze verkiezingen hebben zich twee kandidaten aangemeld: dhr. ir. P.C. Koning en de heer M. van der Spek QC, aftredend bestuurslid namens de aangesloten ondernemingen. Uiteindelijk is de heer M. van der Spek benoemd, nadat de heer P.C. Koning zich als kandidaat heeft teruggetrokken. Het bestuur kiest uit zijn midden een voorzitter en een secretaris. De heer ing. E.R. Visser is benoemd tot voorzitter en de heer drs. ing. J.J. Reeskamp is benoemd tot secretaris. De heer ir. H. Snoek is benoemd tot plaatsvervangend voorzitter en de heer ir. J.J. Betzema is benoemd tot plaatsvervangend secretaris. Een bestuurslid kan worden ontslagen; * indien het bestuurslid niet naar behoren functioneert; * indien het bestuurslid frequent en zonder opgave van reden afwezig is; * indien zich onverenigbaarheden van hoedanigheden voordoen; * in geval van gedragingen die de goede naam of gedragingen van het fonds schaden. Het Algemeen Bestuur is in 2014 zeven keer bijeen geweest ter vergadering. Nagenoeg alle onderwerpen waarover het bestuur besluit, worden voorbereid in commissies: de Auditcommissie, de Beleggingsadviescommissie en de Governancecommissie. Het Dagelijks Bestuur treedt op als agendacommissie voor de vergaderingen van het Algemeen Bestuur. Het bestuur toetst de geschiktheid van bestuursleden bij het aantreden. Voor een nieuwe kandidaat wordt een profielschets gemaakt. De kandidaat die wordt voorgedragen of zich verkiesbaar stelt wordt aan dit profiel getoetst door een daartoe ingestelde commissie. Tijdens de zittingsperiode van een bestuurslid wordt geïnvesteerd in opleiding en wordt periodiek het functioneren geëvalueerd. Auditcommissie De rol van de Auditcommissie is vooral interne controle. De Auditcommissie beoordeelt of deugdelijke analyses, rationele overwegingen, weldoordachte besluitvormingsprocessen, open besprekingen en/of vernieuwende benaderingswijzen door het bestuur worden gehanteerd om het doel binnen de gestelde kaders te bereiken. Doel van de Auditcommissie is dus de werkzaamheden van het bestuur kritisch te bezien. De Auditcommissie verricht in het kader van intern toezicht de volgende werkzaamheden: het beoordelen van beleids- en bestuursprocedures en de evenwichtige controlemechanismen binnen het fonds en het beoordelen van de wijze waarop door het bestuur wordt omgegaan met de risico’s op de korte, middellange en langere termijn. De Auditcommissie bestaat uit 4 bestuursleden en twee medewerkers van het pensioenbureau. Het risicomanagement heeft een dominante plaats gekregen in de Auditcommissie. Het bestuur heeft zich ten doel gesteld steeds meer vooraf de risico’s te meten en te monitoren en te beoordelen in relatie tot acceptabel risicomanagement. 7
De commissie maakt daarbij gebruik van een risicomanagement ‘dashboard’. Het ingerichte dashboard is een dynamisch rapport, waarop steeds wijzigingen kunnen worden doorgevoerd. De Auditcommissie vergadert - naast de reguliere vergaderingen - minimaal één keer per jaar als financiële commissie, om de jaarstukken te bespreken in aanwezigheid van de accountant en certificerend actuaris. Daarnaast is er een evaluatie met de accountant. Beleggingsadviescommissie De Beleggingsadviescommissie adviseert het bestuur bij het vormgeven van het beleggingsbeleid. De taak van de Beleggingsadviescommissie is het opstellen van het (strategisch) beleggingsplan en het selecteren en monitoren van de externe vermogensbeheerders. De commissie bespreekt per kwartaal het gevoerde en het te voeren beleggingsbeleid en de ontwikkelingen op de financiële markten. De Beleggingsadviescommissie bestaat uit vier bestuursleden, een externe adviseur en twee medewerkers van het pensioenbureau. Governancecommissie De Governancecommissie adviseert het bestuur over de inhoud van de pensioenregeling, communicatie, deskundigheid van bestuursleden en alle governance-gerelateerde zaken. De commissie bestaat uit drie bestuursleden en twee medewerkers van het pensioenbureau. Het Pensioenbureau Het pensioenbureau houdt zich bezig met de uitvoering van de regeling. Het bureau heeft een administratieve, beleidsvoorbereidende en communicatieve taak. Bij het bureau werken zes mensen. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van externe adviseurs op het gebied van o.a. IT, actuariële vraagstukken, risicomanagement, fiscale juridische zaken, compliance en beleggingen. In november van 2014 is mevrouw J.M. Kühne van het pensioenbureau, na een kort ziekbed, overleden. Het bestuur en pensioenbureau is mevr. Kühne zeer dankbaar voor haar inzet voor het pensioenfonds. Vanuit haar rol en positie heeft zij een belangrijke bijdrage geleverd aan de totstandkoming van het pensioenbeleid en de communicatie naar de deelnemers. In december is met mevrouw mr. M.J. van Kroonenburg een arbeidsovereenkomst gesloten. Zij is in januari 2015 in dienst getreden bij het pensioenbureau. In haar vorige functie was zij hoofd bestuursondersteuning en ambtelijk secretaris van het bestuur van Stichting Pensioenfonds Oce. Verantwoordingsorgaan Jaarlijks legt het bestuur verantwoording af aan het verantwoordingsorgaan over het gevoerde beleid. Het verantwoordingsorgaan bestaat uit zeven leden. De samenstelling van het verantwoordingsorgaan is als gevolg van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen (WVBP) in 2014 gewijzigd. Het verantwoordingsorgaan is uitgebreid met een derde zetel namens de deelnemers. In de huidige samenstelling heeft het verantwoordingsorgaan twee leden die de aangesloten ondernemingen vertegenwoordigen, drie leden die de deelnemers vertegenwoordigen en twee leden die pensioengerechtigden vertegenwoordigen. Het verantwoordingsorgaan benoemt en ontslaat haar eigen leden. Er is een rooster van aftreden waarbij de leden in principe na vier jaar aftreden. Als gevolg van de uitwerking van de Wet Versterking Bestuur kan de zittingsperiode afwijken. Per 1 januari 2014 is de heer H. Lubberts, voorgedragen door de aangesloten ondernemingen, herbenoemd tot lid van het verantwoordingsorgaan. Per diezelfde datum is de heer A.C.J. Sengers, gekozen door de deelnemers, herbenoemd tot lid van het verantwoordingsorgaan. Ook is per 1 januari de heer ir. K.J. van Esch is benoemd tot lid van het verantwoordingsorgaan, na verkiezingen onder de deelnemers. Onder de pensioengerechtigden heeft de heer A. Nijmeijer zich als enige kandidaat verkiesbaar gesteld. Ook de heer A. Nijmeijer is op 1 januari 2014 herbenoemd. De heer H. Lubberts is door de leden van het verantwoordingsorgaan gekozen tot voorzitter. De heer A.C.J. Sengers is gekozen tot secretaris. 8
Visitatiecommissie Het intern toezicht wordt ingevuld door een visitatiecommissie. Een visitatiecommissie heeft de volgende taken; * het beoordelen van beleids- en bestuursprocedures, bestuursprocessen en de checks and balances binnen het fonds; * de wijze waarop het fonds wordt bestuurd; * het omgaan met risico’s op lange termijn en de evenwichtige belangenbehartiging. De visitatiecommissie bestaat uit drie onafhankelijke externe deskundigen en is wisselend van samenstelling. De leden van het verantwoordingsorgaan doen een bindende voordracht voor de benoeming van de leden van de visitatiecommissie. Er zijn geen afspraken gemaakt over de maximale duur van de betrokkenheid van leden van de visitatiecommissie bij het fonds. De Code Pensioenfondsen (hierover meer in 2.2. Compliance) schrijft een maximale zittingstermijn van acht jaar voor. Op dit punt wijkt het fonds af van de code (nr. code 64). Conform de nieuwe wet versterking bestuur pensioenfondsen zal vanaf 2015 jaarlijks een visitatieonderzoek worden ingesteld. Eerder was dit nog eens in de drie jaar. In 2014 heeft geen visitatie plaatsgevonden. Begin 2015 heeft het Bestuur opdracht gegeven aan de VCHolland voor een nieuwe visitatie bij SPG. In dit jaarverslag zijn de aanbevelingen van de visitatiecommissie opgenomen, aangezien het oordeel van de visitatiecommissie met name betrekking heeft op het boekjaar 2014. Accountant en Actuaris Het fonds heeft EY aangesteld als externe accountant en Towers Watson als externe actuaris. Het bestuur beoordeelt periodiek het functioneren van de accountant en de actuaris. In 2014 heeft een evaluatie plaatsgevonden met Towers Watson en met EY.
2.2 Compliance Op koers Het bestuur heeft een missie, een visie en een ambitie geformuleerd (zie Karakteristieken van het fonds). Binnen de wettelijke kaders en de middelen die aan SPG beschikbaar zijn gesteld door Cao-partijen is een goede pensioenregeling tot stand gekomen die door SPG wordt uitgevoerd (hierover meer in 2.3 Pensioenregeling). Het fonds streeft ernaar om de koopkracht van de opgebouwde rechten en aanspraken van deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden zo goed als mogelijk in stand te houden. Omdat het fonds in 2014 nog een gering reservetekort had, zijn geen toeslagen verleend. Het fonds streeft er echter wel naar om in de toekomst weer toeslagen te gaan verlenen. Hiertoe werkt het bestuur met een beleidskader dat periodiek wordt getoetst in een Asset Liability Management-studie (hierover meer in 2.4 Financiële ontwikkelingen van het fonds). Het beleidskader is zodanig robuust dat het fonds de financiële crisis goed heeft doorstaan en tot op heden geen rechten en aanspraken heeft hoeven korten. In 2014 is bijzondere aandacht besteed aan de governance van het fonds. Zo heeft het bestuur opnieuw gekozen voor een bestuursmodel met vertegenwoordigers van de aangesloten onderneming, de deelnemers en de pensioengerechtigden en met een visitatiecommissie en een verantwoordingsorgaan. Omdat de betrokkenheid van deelnemers en pensioengerechtigden groot is, heeft SPG de organen goed kunnen bemensen. Om de betrokkenheid verder te versterken is in 2014 veel aandacht besteed aan communicatie. In het najaar van 2014 is op de kantoren van Grontmij in Nederland een toelichting gegeven over de nieuwe pensioenregeling. Daarnaast zijn gesprekken gevoerd met deelnemers over de persoonlijke pensioensituatie. Door deze bijeenkomsten, de informatie op de website, de pensioenkrant, de presentaties aan 62-jarigen, de persoonlijke brieven aan deelnemers, pensioengerechtigden en gewezen deelnemers, beoogt het bestuur bij te dragen aan een goede transparantie over de regeling, het gevoerde beleid en
9
wordt de betrokkenheid onder deelnemers vergroot. In het boekjaar is de samenwerking met de werkgever en de adviseurs van het fonds door het bestuur als constructief ervaren. Gedragscode SPG kent een gedragscode voor bestuurders en medewerkers van het pensioenbureau. De gedragscode bevat voorschriften ter voorkoming van belangenconflicten en van misbruik en oneigenlijk gebruik van de bij het fonds aanwezige informatie. De gedragscode bevordert transparantie, maar geeft ook aan hoe om te gaan met vertrouwelijke informatie. Elk bestuurslid en elke medewerker van het pensioenbureau verklaart schriftelijk de gedragscode te zullen naleven. In januari 2014 heeft het bestuur, in overleg met de compliance officer van het fonds, de heer Peters van het Nederlands Compliance Instituut (NCI), de gedragscode geëvalueerd. Op enkele onderdelen heeft een aanscherping plaatsgevonden van de code. Jaarlijks wordt de gedragscode getekend door alle betrokkenen. Zo wordt eens per jaar aandacht gevraagd voor de gedragscode. De compliance officer heeft over 2014 de uitvoering van de gedragscode gecontroleerd. Er zijn geen overtredingen geconstateerd. Code Pensioenfondsen Op 1 januari 2014 is de “Code Pensioenfondsen” in werking getreden ter vervanging van de “Principes voor goed pensioenbestuur”. De code bevat normen om pensioenfondsen beter te laten functioneren. Als een pensioenfonds afwijkt van deze normen, moet het fonds uitleggen waarom wordt afgeweken. Zo wordt de manier waarop pensioenfondsen worden bestuurd transparanter gemaakt en wordt bijgedragen aan het versterken van ‘goed pensioenfondsbestuur’. De Code richt zich op de drie bestuurlijke kernfuncties: besturen, toezicht houden en verantwoording afleggen. Daarbij laat de Code ruimte voor eigen verantwoordelijkheid van het bestuur in de beleidskeuzes die het bestuur maakt. Het doel is dat het bewustzijn van ‘goedpensioenfonds bestuur’ wordt gestimuleerd bij de leden van het bestuur, het verantwoordingsorgaan en de visitatiecommissie. Het gaat om de ‘state of mind’. Het zogenaamde “pas toe of leg uit”-principe is van toepassing. Dat betekent dat een pensioenfonds de Code toepast of in het jaarverslag uitlegt waarom van de Code wordt afgeweken. In dit jaarverslag wordt door SPG aandacht aan de Code besteed. Het bestuur laat zien dat de code wordt nageleefd en wanneer en waarom dit op onderdelen niet gebeurt. In dit jaarverslag komen daarom thema’s aan de orde zoals de rol van het bestuur, het verantwoordingsorgaan, de visitatiecommissie met de benoemingsprocedures, ontslagbepalingen en zittingstermijnen. Daarnaast wordt onder andere aandacht geschonken aan risicomanagement, beloningen, diversiteit en verantwoord beleggen. Een speciale monitoringcommissie, in hoofdzaak bestaande uit onafhankelijke deskundigen, zal landelijk gaan toezien op de naleving van de Code en gaat daarover jaarlijks schriftelijk rapporteren aan de staatssecretaris van SZW, de Pensioenfederatie en de Stichting van de Arbeid. Beleid inzake screening Nieuwe medewerkers bij het pensioenbureau ondergaan een screening in de vorm van het opvragen van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG). Nieuwe bestuursleden van het fonds ondergaan een uitgebreide screening door De Nederlandsche Bank (DNB). Compliance Program Het bestuur ziet toe op naleving van wet- en regelgeving door het fonds. Bij het bestuur zijn over 2014 geen overtredingen van wet- en regelgeving bekend. Het bestuur concludeert dat de manier waarop het Pensioenfonds is ingericht (de ‘governance’) in het algemeen doeltreffend is en functioneert.
10
Compliance check In 2013 is een beperkte compliance check uitgevoerd door PwC. De check betrof het toetsen van alle fondsdocumenten in het kader van artikel 5 van de Pensioenwet. Deze check zal in 2015 een vervolg krijgen. Klokkenluidersregeling Het fonds kent sinds 2010 een klokkenluidersregeling. De regeling is in het leven geroepen om de integriteit en goede reputatie van het fonds te waarborgen. De regeling is gepubliceerd op de website van het fonds. In 2014 zijn geen overtredingen van interne en externe regelgeving of andere misstanden gemeld. Klachten Belanghebbenden kunnen zich tot het bestuur wenden indien er een klacht is gerezen over de inhoud van de pensioenregeling of over de uitvoering van de pensioenregeling. De klachtenregeling is gepubliceerd op de website van het fonds. Desgewenst kan men in beroep bij de Ombudsman Pensioenen. Een en ander is geregeld in de klachtenprocedure. In 2014 heeft een weduwe een klacht voorgelegd aan de ombudsman Pensioenen, nadat zij zich eerst tot het bestuur had gewend. Het betrof een situatie van pensionering waarbij twee partners de keuze hebben gemaakt om een deel van het ouderdomspensioen niet uit te ruilen voor extra partnerpensioen. Het keuzeformulier dat hiervoor is bedoeld, is door beide partners ondertekend. Het fonds heeft vervolgens telefonisch overleg gevoerd met de deelnemer om te checken of de beide echtelieden de juiste keuze hadden gemaakt. Na deze check is de gemaakte keuze in de pensioenadministratie verwerkt. Na overlijden van de pensioengerechtigde maakt de weduwe bezwaar omdat zij slechts een gering partnerpensioen krijgt. Het fonds wijst het bezwaar af en de weduwe legt de zaak voor aan de ombudsman. De ombudsman heeft het fonds in 2015 in het gelijk gesteld. Het geschil heeft niet geleid tot wijziging in de werkprocedures van het bureau. Uitbesteding Het bestuur heeft in 2014 regelmatig overleg gevoerd met de vermogensbeheerders. In dit overleg is stilgestaan bij de resultaten van het vermogensbeheer. Daarnaast heeft het bestuur kennis genomen van de interne beheersingsrapportage (ISAE 3402 type 2) van de vermogensbeheerder BlackRock. De externe beleggingsadviseur heeft in 2014 de op dat moment meest recente rapportage beoordeeld (periode oktober 2012-september 2013). De uitkomsten zijn in de beleggingsadviescommissie besproken. De conclusie was dat geen nader onderzoek naar de interne beheersmaatregelen nodig is. Ook door Kas Bank is de interne beheersingsrapportage (ISAE 3402 type 2) beschikbaar gesteld. Er zijn geen aanvullende eisen gesteld aan deze partijen. Aan de leverancier van het pensioenadministratiepakket, Piramide, is gevraagd om een rapportage interne beheersing (ISAE 3402 type 2). Deze rapportage wordt in de loop van 2015 verwacht. Geschiktheidsplan DNB eist dat elk pensioenfonds beschikt over een geschiktheidsplan. Dit is een document dat de bestuursstructuur beschrijft en dat in kaart brengt welke kennis en ervaring binnen de bestuursorganen aanwezig zijn. In 2014 heeft de Pensioenfederatie een handreiking geschikt pensioenfondsbestuur uitgebracht. Deze is gebaseerd op de in 2012 gepubliceerde Beleidsregel geschiktheid van AFM en DNB. Eerder had SPG al een deskundigheidsplan. In de loop van 2014 is een start gemaakt met de omzetting van het deskundigheidsplan in het geschiktheidsplan. Dit plan is in het voorjaar van 2015 vastgesteld. Er wordt gewerkt met twee geschiktheidsniveaus. In het nieuwe plan komt meer nadruk te liggen op de competenties van bestuursleden. Deze worden in drie categorieën uitgewerkt: denken, voelen, kracht. Door de DNB wordt niet alleen kennis getoetst, maar ook professioneel gedrag. Ter bevordering van de deskundigheid volgen bestuursleden door het jaar heen workshops, seminars en cursussen. Daarnaast zorgt het pensioenbureau ervoor dat documentatie inzake actuele ontwikkelingen aan het bestuur worden aangereikt. Dit is van groot belang om op de hoogte te blijven van belangrijke zaken op het gebied van besturen, pensioenen, beleggingen en risicomanagement. In 2014 is uitvoering 11
gegeven aan scholing en ontwikkeling binnen de kaders van dit opleidingsplan. Ook de leden van het verantwoordingsorgaan zijn hierin betrokken. Zelfevaluatie bestuur In het kader van de zelfevaluatie van het bestuur heeft de voorzitter in 2014 met alle bestuursleden evaluatiegesprekken gevoerd. Daarnaast zijn individuele ACT-metingen uitgevoerd onder bestuursleden door Acting People. ACT staat voor Analytical Competence Tool en is een persoonlijkheidsmeting waarbij een beeld over iemands competenties wordt gevormd. Een en ander sluit aan bij de Beleidsregel geschiktheid van AFM en DNB. De uitkomsten zijn globaal besproken in de bestuursvergadering. Dit krijgt in 2015 een vervolg. Kostenvergoedingen Bestuursleden In 2013 is op verzoek van de werkgever overleg geweest om te komen tot een meer marktconforme vergoeding voor bestuursleden en leden van het verantwoordingsorgaan. Dit heeft geleid tot een onderzoek bij andere ondernemingspensioenfondsen in dezelfde branche als SPG en bij de Pensioenfederatie. Op basis hiervan is vanaf 2014 het Reglement Vergoedingen aangepast, na positief advies van het verantwoordingsorgaan. De thans geldende kostenvergoedingen zijn gebaseerd op de zwaarte van de functie en de vergaderfrequentie. De vergoeding voor bestuursleden en leden van het verantwoordingsorgaan die in dienst zijn van de onderneming wordt overgemaakt naar de onderneming. De vergoedingen worden verantwoord in de jaarrekening. Wet versterking bestuur pensioenfondsen en aanpassing statuten Per 1 juli 2014 is de Wet versterking bestuur pensioenfondsen (WVBP) ingegaan. Deze wet stelt nieuwe eisen aan de manier waarop pensioenfondsen worden bestuurd en herziet de wettelijke regels voor de governance en medezeggenschap voor pensioenfondsen. De aanleiding voor deze nieuwe wet is de noodzaak tot versterking van deskundigheid en versterking intern toezicht, de noodzaak tot meer adequate vertegenwoordiging van alle risicodragers en de stroomlijning van taken en organen. De besluitvorming die heeft plaatsgevonden op grond van deze wet heeft geleid tot aanpassingen in de statuten van het fonds. Het bestuur van SPG heeft in december 2013 gekozen voor het paritaire model met een visitatiecommissie en een verantwoordingsorgaan, waarbij vooralsnog geen externen plaatsnemen in het bestuur. Dit wijkt niet aanmerkelijk af van het vorige model. In 2014 zijn de statuten waar nodig aangepast. Statutenwijziging De Wet versterking bestuur pensioenfondsen heeft ertoe geleid dat de statuten op diverse onderdelen zijn aangepast in 2014. 1. Pensioengerechtigden krijgen een tweede bestuurszetel met ingang van 1 juli 2015. Dit past bij de onderlinge getalsverhoudingen. Dit nieuwe bestuurslid heeft een afwijkende zittingstermijn van 3 ½ jaar. Deze termijn loopt tot 1 november 2018. Achtergrond hiervan is dat de benoemingsprocedure veel tijd in beslag heeft genomen. 2. Vertegenwoordigers in het bestuur namens pensioengerechtigden worden gekozen door deze geleding. Voorheen diende dit ook een kandidaat te zijn uit deze geleding, maar deze eis is losgelaten in de statuten. De kandidaat dient wel betrokkenheid en affiniteit met de achterban van de pensioengerechtigden te hebben. Het profiel is dienovereenkomstig aangepast. 3. Besluiten kunnen worden genomen met een gewone meerderheid van stemmen. 4. Gewogen stemverhoudingen zijn in principe niet meer toegestaan omdat dit afbreuk kan doen aan de evenwichtige belangenbehartiging. 5. Er kan een onafhankelijke voorzitter in het bestuur plaats nemen die lid is van het bestuur zonder stemrecht. Er wordt een apart functieprofiel opgesteld met vastlegging van de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden zodra deze situatie zich voordoet. Wanneer deze situatie zich voordoet bestaat het bestuur uit één lid extra. 6. Voor de benoeming van een onafhankelijk voorzitter wordt uitgegaan van zes van de acht stemmen met een positief oordeel. 12
7. De zittingsduur van een bestuurslid is vier jaar, met maximaal twee herbenoemingtermijnen. Dit geldt voor nieuwe benoemingen vanaf 1 juli 2014. Voor de zittende bestuurders geldt de lopende zittingstermijn als eerste termijn. 8. Het aantal zetels in het verantwoordingsorgaan wordt aangepast op basis van de onderlinge getalsverhoudingen. Het verantwoordingsorgaan wordt dienovereenkomstig uitgebreid naar zeven leden (3 werknemers, 2 werkgevers en 2 pensioengerechtigden). 9. Voor vertegenwoordigers van deelnemers en pensioengerechtigden in het verantwoordingsorgaan worden verkiezingen gehouden. 10. Het verantwoordingsorgaan benoemt en ontslaat zelf haar leden. 11. Het verantwoordingsorgaan krijgt een bindende voordracht voor de benoeming van de leden van de visitatiecommissie. 12. In de statuten wordt een artikel opgenomen met een algemene bepaling over de vergoeding voor de leden van de fondsorganen. Het bestuur en het verantwoordingsorgaan hebben nog geen beleid vastgesteld inzake diversiteit (nr. Code 66). Met de keuze voor handhaving van het paritaire bestuursmodel is prioriteit gegeven aan de continuïteit van het bestuur en het verantwoordingsorgaan boven het voldoen aan de diversiteitseisen. Het bestuur en het verantwoordingsorgaan voldoen daarmee niet aan de Code Pensioenfondsen voor wat betreft de deelname van vrouwen aan het bestuur en het verantwoordingsorgaan (nr. Code 67). In het verleden werd hier door het bestuur wel aan voldaan. Bij het ontstaan van toekomstige vacatures zal dit onderwerp aan de orde worden gesteld (nr. Code 69, 70 en 71). Het bestuur voldoet wel aan de Code voor wat betreft het aantal bestuursleden met een leeftijd jonger dan 40 jaar. Voor het verantwoordingsorgaan is dit niet het geval (nr. Code 68).
2.3 Pensioenregeling In 2014 is het pensioenreglement op de volgende onderdelen aangepast. 1. De pensioenleeftijd van 66 jaar is met ingang van 2014 aangepast naar 67 jaar. 2. Het opbouwpercentage in de regeling bedraagt 2,1% per jaar. 3. De Individueel beschikbare premieregeling stopt. Vanaf 2014 wordt de excedent-regeling een Collectief DC-regeling met een middelloonsystematiek conform de basisregeling. De opbouw in deze regeling is in 2014 echter beperkt tot 75% van de opbouw in de basisregeling. 4. De reeds opgebouwde pensioenaanspraken zijn door middel van een interne collectieve waardeoverdracht overgedragen naar de nieuwe regeling. Datzelfde is gebeurd met de pensioenkapitalen die bij Robeco zijn belegd. Hiervan is melding gemaakt aan DNB. Deelnemers die hun pensioenkapitaal niet wensten over te dragen naar het fonds, is de mogelijkheid geboden om het kapitaal over te dragen naar de Premiepensioeninstelling (PPI) van Robeco. Wet verlaging Witteveenkader 2015 Met ingang van 1 januari 2015 is de Wet verlaging Witteveenkader in werking getreden. Deze wet heeft tot gevolg dat de fiscaal gefaciliteerde opbouw van pensioen is verlaagd. Het uitgangspunt voor deze wet is dat in 40 jaar een pensioen ter grootte van 75% van het gemiddelde loon kan worden bereikt. Dit betekent dat opbouwpercentages in een middelloonregeling op 67 jaar worden verlaagd van maximaal 2,15% naar maximaal 1,875%. Daarnaast wordt het loon waarover pensioen mag worden opgebouwd gemaximeerd op € 100.000,-. De wet heeft tot gevolg dat pensioenregelingen in Nederland opnieuw moeten worden aangepast. De werkgever en vakbonden hebben hierover in het cao-overleg overeenstemming bereikt in het najaar van 2014. In het pensioenreglement 2015 zijn de volgende belangrijke wijzigingen doorgevoerd: 1. Het opbouwpercentage is voor 2015 vastgesteld op 1,7%. Dit percentage is afhankelijk van de beschikbare CDC-premie zoals vastgelegd in de uitvoeringsovereenkomst met de aangesloten 13
2.
3. 4.
5. 6. 7.
8.
ondernemingen. Daarnaast is de rentestand van invloed op dit opbouwpercentage. In het reglement 2015 is opgenomen dat het percentage maximaal 1,875% bedraagt. Het partnerpensioen wordt een verplichte pensioenverzekering op spaarbasis, die gekoppeld is aan de opbouw van het ouderdomspensioen. Eerder kende de regeling een beperkte vrijwillige partnerpensioenverzekering op spaarbasis, die tot uitkering kwam bij overlijden na de pensioeningangsdatum. Ook het partnerpensioen in de excedent-regeling heeft een verplicht karakter gekregen. Op de pensioendatum kunnen deze partnerpensioenen worden uitgeruild voor extra ouderdomspensioen. De aanvullende risicoverzekering voor het partnerpensioen blijft een vrijwillige dekking. De AOW-franchise wordt verlaagd van € 15.284,- in 2014 naar € 12.642,- in 2015. De franchise is dat deel van het inkomen waarover geen pensioen wordt opgebouwd omdat er ook een AOW-uitkering is. Deze franchise is vanaf 2015 gebaseerd op de enkelvoudige AOW voor gehuwden en is daarmee de laagst mogelijke franchise die kan worden toegepast in een voorwaardelijk geïndexeerde middelloonregeling gebaseerd op CDC, bij een maximale opbouw van 1,875 %. De opbouw van het ouderdomspensioen is gemaximeerd tot een salaris van € 100.000,-. Voor de deelnemers met een salaris boven deze grens is door de werkgever een separate risicoverzekering i.g.v. overlijden afgesloten. Dit is geen pensioenpolis. Het Collective Defined Contribution-karakter van de regeling wordt verder aangescherpt in het reglement 2015 en wordt ook van toepassing op de excedent-regeling. Een CDC- regeling is een pensioenregeling waarbij de werkgever zich zonder verdere verplichtingen verbindt een vast premiepercentage over de pensioengrondslag te betalen. De premie wordt aangewend ter financiering van pensioenaanspraken op basis van een middelloonsystematiek. Het opbouwpercentage in de excedent-regeling is losgekoppeld van de opbouw in de basisregeling en bedraagt voor 2015 1,4%.
Voorwaardelijk toeslagverlening actieven, premievrije aanspraken en ingegane pensioenen SPG streeft een toekomstbestendige pensioenregeling na met een waardevast pensioen. Een pensioenaanspraak die niet aan inflatie wordt aangepast, zal op den duur sterk in koopkracht verminderen. Daarom is het van belang dat de opgebouwde pensioenaanspraken jaarlijks worden aangepast aan de inflatie. Deze indexatie wordt toeslagverlening genoemd. Het bestuur kan, zolang er voldoende middelen aanwezig zijn, jaarlijks besluiten tot toeslagverlening. Er is geen recht op toeslagverlening. Het is dus niet zeker of er in de toekomst toeslagen worden verleend. Toeslagverlening 1 januari 2014 - deelnemers Tot en met 2014 worden de toeslagen voor de deelnemers voor zover mogelijk gefinancierd uit de doorsneepremie, het premiedepot dat hiervoor werd gevormd en uit de algemene middelen van het fonds. Deze toeslag voor de actieve deelnemers aan de pensioenregeling bedraagt maximaal de stijging van de Cao-verhoging over het vorige boekjaar met een maximum van 2% op jaarbasis. Toeslagverlening 1 januari 2014 - gewezen deelnemers en pensioengerechtigden De toeslagverlening voor gewezen deelnemers en pensioengerechtigden wordt gefinancierd uit de algemene middelen van het fonds. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd en er wordt geen premie voor betaald. De toeslagverlening wordt uit beleggingsrendement en uit de algemene middelen van het fonds gefinancierd. Staffel Voor de bepaling of er voldoende middelen aanwezig zijn wordt sinds 2013 gewerkt met een indexatiestaffel die gebaseerd was op de economische dekkingsgraad van het fonds. Wanneer het eigen vermogen lager is dan het Minimum Vereiste Eigen Vermogen (MVEV), worden geen toeslagen verleend. Wanneer het eigen vermogen hoger is dan het Vereiste Eigen Vermogen (VEV), wordt de volledige toeslag verleend. Bij tussenliggende dekkingsgraden wordt de toeslag naar rato verleend. Op 1 januari 2014 heeft dit geleid tot een toeslagverlening van 1% aan de actieve deelnemers. Deze 14
toeslag is voor 0,5% gefinancierd uit de premie. De resterende 0,5% is gefinancierd uit de algemene middelen van het fonds. De toeslagverlening aan gewezen deelnemers en pensioengerechtigden bedroeg op dat moment 0,5%. Deze toeslagen zijn gebaseerd op een economische dekkingsgraad van 108%. Toeslagverlening 2015 Met ingang van het pensioenreglement 2015 wordt geen onderscheid meer gemaakt in de voorwaardelijke toeslagen voor de deelnemers, de pensioengerechtigden en de gewezen deelnemers. De toeslag voor de deelnemers, pensioengerechtigden en gewezen deelnemers bedraagt maximaal de stijging van het percentage van de Consumentenprijsindex voor alle huishoudens (afgeleid) over de laatst verstreken periode van 1 oktober tot en met 30 september. De koppeling van de toeslagen voor deelnemers aan de cao is komen te vervallen. De voorwaardelijke toeslagen worden gefinancierd uit de algemene middelen van het fonds. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening wordt geen reserve (premiedepot) meer gevormd en er wordt geen premie meer voor betaald. De toeslagverlening wordt dus uit het beleggingsrendement en uit de algemene middelen van het fonds gefinancierd. Staffel Daarnaast is in 2014 besloten om - met de komst van de nFTK-regelgeving - pas volledige toeslagen te verlenen wanneer deze ook voor de toekomst naar verwachting kunnen worden nagekomen. Toeslagen worden niet langer verleend onder een dekkingsgraad van 110% (toeslagdrempel) en zullen pas volledig worden verleend bij dekkingsgraden vanaf circa 126%. Tussen deze ondergrens en bovengrens mag nog deels toeslag worden verleend. De staffel die hiervoor wordt gehanteerd is echter niet meer lineair, zoals tot nu toe het geval was. Het bestuur heeft, met het oog op de dekkingsgraad, besloten op 1 januari 2015 geen toeslagen te verlenen. Extra toeslagen Tevens is besloten dat vanaf 2015 geen inhaaltoeslagen meer plaats zullen vinden. Sinds 2012 kon het bestuur besluiten tot herstel van gemiste toeslagen uit de afgelopen tien jaar. Deze bepaling is in het pensioenreglement 2015 komen te vervallen. Het bestuur kan wel besluiten tot het verlenen van extra toeslagen voor alle deelnemers, pensioengerechtigden en gewezen deelnemers. De relatie naar in het verleden gemiste indexatie is daarbij losgelaten, met uitzondering van de jaren 2012 t/m 2014. In deze jaren was namelijk reglementair bepaald dat het bestuur kon besluiten tot het verlenen van inhaaltoeslagen. Jaar 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015
Toeslagverlening bij SPG 2,82% 0,07% 0,00% 0,00% 0,00% 0,50% 0,00%
Consumentenprijsindex 2,82% 0,07% 1,35% 2,47% 2,10% 1,10% 0,57%
De AOW-leeftijd versus pensioenleeftijd De overheid verhoogt getrapt per jaar de AOW-leeftijd. Grontmij heeft in de Cao vastgelegd dat werknemers op de AOW-gerechtigde leeftijd met functioneel leeftijdsontslag gaan. De pensioenregeling daarentegen kent sinds 2014 een pensioenleeftijd van 67 jaar. Beide besluiten vallen onder verschillende wetgeving. Om te voorkomen dat (gewezen) deelnemers tussen wal en schip vallen kent de pensioenregeling flexibiliseringsbepalingen die het mogelijk maken om het pensioen en de AOW gelijk te laten ingaan. Ruim voor de AOW-leeftijd stuurt het pensioenfonds daarom een pensioenberekening naar de betreffende deelnemers, met de AOW-datum als ingangsdatum van het opgebouwde pensioen. Dit is een voorstel. Uiteraard kunnen (gewezen) deelnemers zelf - binnen grenzen - bepalen wanneer zij met pensioen willen 15
gaan. Vervallen partnertoeslag 2015: het AOW-hiaat Een AOW-er met een jongere partner, kreeg, tot het moment dat de partner AOW-er is, een partnertoeslag. De hoogte van de partnertoeslag was onder andere afhankelijk van de inkomsten die de partner dan had. Deze partnertoeslag is vanaf 1 april 2015 afgeschaft voor wie vanaf die datum AOW ontvangt. Heeft de partner zelf geen inkomen dan ontstaat het zogenaamde AOW-hiaat. Het hiaat verdwijnt op het moment dat de jongere partner zelf ook AOW krijgt. Pensioenpremies 2014 De ontvangen premies bedragen in 2014 € 18.118.000 (2013 € 18.280.000 excl. premiebijdragen voor risico deelnemers). De conform de ABTN vastgestelde interne (zuivere) kostendekkende premie bedroeg € 18.458.000 (2013: € 19.552.000). De premie op basis van deze curve is hiermee niet kostendekkend. De geringe afwijking is ontstaan als gevolg van de wijziging van de samenstelling van de populatie in die zin dat de actieve populatie gedurende het boekjaar is afgenomen en omdat de werkelijke kosten hoger zijn uitgevallen dan bij de inschatting van de kostendekkende premie. Het verschil wordt gefinancierd uit de algemene middelen. Automatisering Pensioenbureau Het automatiseringspakket voor de pensioenadministratie (IVPA) wordt voortdurend aangepast aan nieuwe regelgeving. Er wordt daarom veel geïnvesteerd in het geautomatiseerd werken. Daarnaast wordt geïnvesteerd om te blijven voldoen aan de steeds hogere controle-behoefte en eisen van deze tijd. De investering brengt niet direct een kostenverlaging met zich mee, maar leidt wel tot een betere risicobeheersing. De leverancier van het pensioenadministratiepakket Piramide Finance is in 2014 gestart met de voorbereiding van een ISAE 3402 rapportage. In 2015 zal de eerste rapportage over het tweede halfjaar van 2014 worden uitgebracht. Het bestuur heeft besloten na de implementatie van de nieuwe pensioenregeling 2015 een onderzoek te doen naar de kwaliteit van de pensioenadministratie. Dit onderzoek zal worden uitgevoerd door Towers Watson en zal worden uitgevoerd na de implementatie van de pensioenregeling 2015. VPL-overeenkomst Door het fonds wordt een overgangsregeling uitgevoerd in het kader van de Wet VPL (Vut, Prepensioen, Levensloop). Deze regeling voorziet in een voorwaardelijke aanspraak op pensioen, die pas wordt opgebouwd op het moment dat en voor zover de toegezegde aanspraken zijn gefinancierd. Voorwaarde is verder dat er sprake moet zijn van een dienstverband op het moment van het bereiken van de 62-jarige leeftijd of bij overlijden. Uiterlijk op 31 december 2020 worden de voorwaardelijke aanspraken omgezet in onvoorwaardelijk pensioenaanspraken voor rechthebbenden die op dat moment nog geen 62 jaar zijn. De inkoop van de onvoorwaardelijke pensioenaanspraken geschiedt op basis van de fondsgrondslagen op het moment van inkoop. De ontvangen gelden worden op een separate rekening geadministreerd. Sociale partners hebben een overeenkomst opgesteld over de manier van beheer van de ontvangen termijnen en over het te vergoeden rendement over het saldo van de financiering. De VPL-overeenkomst over de uitvoering van regeling is door alle partijen getekend: de vakbonden, Grontmij en SPG. Vakbonden De werknemersvertegenwoordigers in het bestuur hebben in 2013 en 2014 contact gehad met de vakbonden om behoefte aan informatief overleg in te vullen. Dit is een continu proces. Communicatie over de regeling In verband met de invoering van de nieuwe pensioenregeling heeft SPG eind 2014 een brief gestuurd naar alle deelnemers en gewezen deelnemers. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen deelnemers met een salaris t/m functiegroep 13, deelnemers met een salaris boven functiegroep 13, deelnemers aan de bijspaarregeling, pensioengerechtigden en gewezen deelnemers. Daarnaast heeft SPG een pensioenkrant gestuurd waarin de wijzigingen in de pensioenwetgeving en wijzigingen in de regeling zijn toegelicht. 16
In het najaar van 2014 is een mondelinge toelichting gegeven over de nieuwe pensioenregeling op de kantoren van Grontmij in Nederland. De opkomst per kantoor was wisselend. Daarnaast worden op verzoek van de deelnemer gesprekken gevoerd indien er vragen zijn over de persoonlijke pensioensituatie. Deelnemers die de leeftijd van 62 jaar bereiken, worden door het fonds uitgenodigd voor een presentatie. Tijdens deze bijeenkomst wordt een toelichting gegeven over het pensioenstelsel in Nederland, de pensioenregeling bij SPG en de keuzemogelijkheden die een deelnemer heeft bij pensionering. Deze bijeenkomsten worden goed bezocht. Er is een proef gedaan met presentaties voor deelnemers in de leeftijdscategorie 40 en 55 jaar. Hiervoor bleek weinig belangstelling te bestaan. Herverzekeringscontract Het herverzekeringscontract met Zwitserleven is eind 2013 afgelopen. SPG heeft na bestudering van een aantal offertes besloten een risicoherverzekering af te sluiten voor het overlijdensrisico en arbeidsongeschiktheidsrisico bij ElipsLife. Deze verzekering is ingegaan op 1 april 2014. Daarnaast kent SPG een aantal kleinere herverzekeringscontracten. Het gaat om herverzekerde contracten bij Centraal Beheer, Aegon en Nationale Nederlanden. In 2014 heeft onderzoek plaatsgevonden om deze herverzekerde contracten af te kopen, met als doel het besparen van administratieve lasten. Door de lage rentestand en de daarmee samenhangende verhoogde voorzieningen in de loop der jaren heeft het bestuur de conclusie getrokken dat de kosten voor afkoop op dit moment te hoog zijn. Collectieve waardeoverdracht IMS Met de overgang van IMS naar PME is in 2007 een collectieve waardeoverdracht in gang gezet. Vanwege de dekkingsgraad van PME is deze overdracht indertijd niet doorgegaan. Laat de dekkingsgraad een overdracht weer toe dan kan het traject in gang worden gezet. Nieuwe wetgeving pensioencommunicatie In 2015 wordt naar verwachting de nieuwe wet pensioencommunicatie ingevoerd. Volgens de wetgever voldoet de pensioeninformatie in Nederland op dit moment niet aan de uitgangspunten dat tijdig, duidelijk, correct en evenwichtig moet worden gecommuniceerd met deelnemers. De nieuwe wet beoogt dat de deelnemer straks * beter zal kunnen nagaan hoeveel pensioen hij kan verwachten en * beter zal kunnen inschatten of dat voldoende is; * zich bewuster is van de risico’s van de pensioenvoorziening en * inzicht krijgt in welke keuzes hij heeft en wat hij kan of moet doen in bepaalde situaties. Mijn pensioenoverzicht (de website van het Pensioenregister) wordt uitgebreid met een verdere segmentatie naar doelgroepen. Dit wordt bewerkstelligd door het toepassing van gelaagdheid in alle communicatiemiddelen. Pensioenuitvoerders mogen straks kiezen of zij hun deelnemers, pensioengerechtigden en gewezen deelnemers schriftelijk of digitaal willen informeren. Voor digitale informatieverstrekking is wel instemming vereist. Startbrief De huidige startbrief vervalt. Hiervoor in de plaats komt beknopte informatie die op de website van het fonds te vinden moet zijn. Deelnemers worden hier actief op gewezen. Uniforme Pensioenoverzichten Het uniform pensioenoverzicht (UPO) geeft vanaf 2016 alleen nog een overzicht van de opgebouwde aanspraken en laat geen bereikbare aanspraken meer zien. Daarnaast laat het UPO de pensioenaangroei zien. Het UPO zal ook informatie bevatten over het eventueel korten van aanspraken in geval van een tekort. Pensioenregister 17
Het pensioenregister wordt uitgebreid. Het pensioenregister zal straks de bereikbare aanspraken laten zien met de bijbehorende koopkracht en risico’s die in drie scenario’s worden gepresenteerd: een optimistisch, pessimistisch en een verwacht scenario. De Stichting Pensioenregister is bezig met het testen van de nieuwe mogelijkheden in Mijnpensioenoverzicht.nl. De leverancier van het SPG-pensioenadministratiesysteem heeft zich met een aantal andere partijen aangemeld voor de testfase van de nieuwe functionaliteiten. De Wet Pensioencommunicatie treedt op 1 juli 2015 in werking.
2.4 Financiële ontwikkeling van het fonds ALM Periodiek wordt een Asset Liability Management (ALM)-studie gedaan om inzicht te krijgen in de onderlinge afhankelijkheden in de ontwikkeling van rechten en verplichtingen van een pensioenfonds. Aan de hand van een ALM-studie wordt het beleid geformuleerd en periodiek geactualiseerd. Als gevolg van deze studie is in 2012 een meer defensief beleid geïmplementeerd, dat in 2013 en 2014 is gecontinueerd. In 2014 zijn voorbereidingen getroffen voor een nieuwe ALM-studie in 2015. Daarnaast werd eens in de drie jaar een continuïteitsanalyse gedaan. Een continuïteitsanalyse geeft inzicht in de ontwikkeling van de financiële positie van een fonds. De analyse laat zien of het pensioenfonds ook op langere termijn aan de verplichtingen kan voldoen. Een ALM-studie is daarentegen gericht op beleidskeuzes die het bestuur maakt. Met de invoering van het nieuwe FTK wordt de continuïteitsanalyse vervangen door de haalbaarheidstoets (zie hiervoor ook Hoofdstuk 2.5 Actuele ontwikkelingen) Rekenleeftijd Voor de vaststelling van de voorziening pensioenverplichtingen maakt het fonds gebruik van de Prognosetafel AG 2014 en het Towers Watson 2014 Ervaringssterftemodel. Bij de vaststelling van de technische voorziening wordt verondersteld dat er jaarlijks een aantal deelnemers overlijdt. In 2014 is er sprake van verlies op langleven: -/- € 230.000 (2013 + € 2.648.000). Dit verlies op langleven wordt veroorzaakt doordat er minder pensioengerechtigde deelnemers zijn overleden dan verwacht volgens de gehanteerde prognosetafel. Ook is er verlies op kortleven: -/- € 1.175.000 (2013: -/- € 1.181.000). Dit verlies komt grotendeels doordat in het boekjaar meer niet-gepensioneerde deelnemers zijn overleden dan op voorhand werd verwacht. De toekenning van uitkeringen aan de partner of nabestaanden van deze deelnemers heeft een toename van de Technische Voorzieningen tot gevolg. Publicatie dekkingsgraden De dekkingsgraad is de verhouding tussen het aanwezige vermogen en de contante waarde van de op dat moment geldende reglementaire pensioenverplichtingen. Vanaf eind september 2012 publiceert De Nederlandsche Bank (hierna: DNB) de rekenrente voor pensioenfondsen op basis van de Ultimate Forward Rate (hierna: UFR). Deze UFR is met name ingevoerd om te voorkomen dat veel pensioenfondsen in 2013 op grote schaal kortingen moesten gaan doorvoeren. Dit korten is overigens bij SPG niet aan de orde geweest. De dekkingsgraad op basis van UFR is in 2014 maandelijks aan DNB gerapporteerd. Het bestuur is van mening dat deze UFR-dekkingsgraad geen goede weergave geeft van de feitelijke financiële situatie van een pensioenfonds. Zo wordt de rente voor de berekening van de verplichtingen over drie maanden gemiddeld. Daarnaast is de rente op de economische markten aanmerkelijk lager dan de rente die gebruikt wordt bij de UFR. Bij een hoge(re) rente dalen de toekomstige verplichtingen van pensioenfondsen. Het gevolg hiervan is dan dat de reserves van het fonds stijgen. Hierdoor stijgt ook de dekkingsgraad van het fonds. Het bestuur beoordeelt de dekkingsgraad op basis van de UFR als te positief en derhalve niet prudent. Daarom berekent SPG een tweede dekkingsgraad: de economische dekkingsgraad. In deze 18
economische dekkingsgraad wordt de marktrente gebruikt. De economische dekkingsgraad vormde de basis voor het besluit over de toeslagverlening. Eind 2014 heeft DNB een nieuwe beleidsdekkingsgraad dekkingsgraad geïntroduceerd (hierover meer verderop in dit hoofdstuk). Voor SPG was dit aanleiding om de eerder ingevoerd economische dekkingsgraad los te laten en over te gaan op de uitsluitend verplichte beleidsdekkingsgraad.
Nominale dekkingsgraad %
SPG Dekkingsgraad
Vereiste dekkingsgraad % Minimaal vereiste dekkingsgraad %
130
Economische dekkingsgraad %
%
120
110
100
De Technische Voorzieningen voor risico van het fonds zijn in 2014 gestegen van € 698 miljoen (2013) naar € 839 miljoen. Dit is een stijging van € 141 miljoen. Het vermogen (Technische Voorzieningen plus de reserves) is in 2014 gestegen van € 767 miljoen (2013) naar € 928 miljoen eind 2014, een stijging van € 161 miljoen. Langetermijnherstelplan Door de afgenomen vermogenspositie van SPG is er in 2009 een reservetekort ontstaan. Daarom heeft ons fonds een langetermijnherstelplan opgesteld dat is ingediend bij DNB. In dit plan wordt aangegeven hoe de buffers weer op het vereiste reserveniveau worden gebracht. DNB heeft goedkeuring gegeven aan het langetermijnherstelplan. Zodra een pensioenfonds drie kwartalen aaneengesloten gepresteerd heeft boven de vereiste dekkingsgraad, is het reservetekort officieel opgeheven. In 2014 is er sprake van een gering reservetekort. De nominale dekkingsgraad bedraagt ultimo 2014 110,6% (2013: 109,8%) en is daarmee lager dan de vereiste dekkingsgraad van 111,1% (2013: 111,7%).
19
Minimaal Vereist Eigen Vermogen (MVEV) Iedere drie jaar wordt gecontroleerd of het MVEV nog aan de wettelijke eisen voldoet. In 2012 is dit voor het laatst gecontroleerd. Het MVEV bedraagt 4,1%. Kostenvoorziening De wijze waarop de kostenvoorziening dient te worden vastgesteld is vastgelegd in de Pensioenwet. De Pensioenwet zelf schrijft geen methodiek voor, maar stelt wel dat de kostenvoorziening zodanig moet zijn vastgesteld dat de opgebouwde verplichtingen kunnen worden nagekomen. In mei 2014 heeft DNB een Q&A opgesteld waarin ingegaan is op de toetsingscriteria van de kostenvoorziening van Pensioenfondsen. Het bestuur heeft de adviserend actuaris opdracht gegeven de benodigde hoogte van kostenvoorziening bij het fonds te onderzoeken. Uitkomst van dit onderzoek is dat de kostenvoorziening moet worden verhoogd van 1,5% naar 2,5% van de Technische Voorzieningen. Met de verhoging van deze voorziening wordt veiliggesteld dat bij een eventuele beëindiging van de premiestroom vanuit de sponsor, het fonds de verplichtingen kan overdragen aan een externe partij. Van economische dekkingsgraad naar beleidsdekkingsgraad Het fonds rapporteerde maandelijks de actuele dekkingsgraad aan DNB. Voor deze berekening werd de driemaandsgemiddelde UFR (Ultimate Forward Rate) gehanteerd, die door DNB maandelijks werd gepubliceerd. Dit is een andere rente dan de rente waarmee het vermogen van het fonds wordt bepaald. Naar de mening van het bestuur kon deze rekenwijze een vertekend beeld geven van de werkelijke financiële situatie van het fonds. Daarnaast kon deze rente niet als basis voor de renteafdekking worden gebruikt. Het bestuur van SPG had daarom de economische dekkingsgraad geïntroduceerd. Deze was prudenter en sloot beter aan bij de berekening van het vermogen van het fonds. Deze economische dekkingsgraad is tot eind 2014 gebruikt bij de bepaling van het beleid van SPG. Omdat DNB eind 2014 een nieuwe dekkingsgraad heeft geïntroduceerd was dit voor SPG aanleiding om de eerder ingevoerde economische dekkingsgraad los te laten. Alle pensioenfondsen moeten vanaf 2015 gebruikmaken van de zogenaamde ‘beleidsdekkingsgraad’. De beleidsdekkingsgraad is de gemiddelde actuele dekkingsgraad over de laatste twaalf maanden. Als gevolg van deze nieuwe middeling is de driemaandsmiddeling van de UFR losgelaten. Door de actuele dekkingsgraad te middelen zullen de schommelingen in de dekkingsgraad dus minder groot zijn. Dit zorgt voor meer stabiliteit. De beleidsdekkingsgraad ultimo 2014 is dus het gemiddelde van de actuele dekkingsgraden over de periode januari 2014 t/m december 2014. Voor SPG bedroeg de beleidsdekkingsgraad ultimo 2014 110,8%.
2.5 Actuele ontwikkelingen Nieuwe Financieel Toetsingskader 2015 Het Financieel Toetsingskader (FTK) is het onderdeel van de Pensioenwet waarin de wettelijke financiële eisen aan pensioenfondsen zijn vastgelegd. Het FTK stelt regels aan de waardering van de beleggingen en de verplichtingen van een fonds en aan de (minimale) vereiste dekkingsgraad. Op 1 januari 2015 is een nieuw Financieel Toetsingskader (nFTK) in werking getreden. De nieuwe regels moeten zorgen voor stabielere pensioenen en meer transparantie. Hogere buffereisen Het nieuwe kader stelt hogere buffereisen aan pensioenfondsen. De verwachting is dat het vereist eigen vermogen van pensioenfondsen in Nederland gemiddeld met circa 5% omhoog gaat. Bij SPG zijn de buffereisen slechts gestegen met 0,8% als gevolg van deze nieuwe regelgeving. UFR-aanpassing Voor de bepaling van de dekkingsgraad en de rapportering hiervan aan DNB wordt in 2014 gerekend met de driemaands-gemiddelde UFR. De UFR is een risicovrije rekenrente die geldt voor langjarige contracten, waarin wegens de lange looptijd onvoldoende handel bestaat. Omdat de huidige UFR van 4,2% niet 20
voldoende onderbouwd is, liet staatssecretaris Klijnsma van Sociale Zaken de vaststelling van de UFR onderzoeken door een commissie. Het plan was om op basis van het advies van deze commissie vanaf 1 januari 2015 te gaan rekenen met een nieuwe UFR (ook wel cUFR). Deze zou een verlagend effect hebben op de dekkingsgraad. Eind december 2014 heeft DNB echter laten weten de nieuwe UFR vooralsnog niet door te voeren. Wel komt de driemaands-middeling in de UFR per 1 januari 2015 te vervallen voor de berekening van de dekkingsgraad. Beleidsdekkingsgraad In het oude FTK was de actuele dekkingsgraad leidend. Omdat dagkoersen het langetermijnbeleid van pensioenfondsen bepalen is ervoor gekozen om vanaf 2015 de beleidsdekkingsgraad te gaan hanteren. Deze beleidsdekkingsgraad is een voortschrijdend gemiddelde van de actuele dekkingsgraad over de laatste 12 maanden. Vanaf januari 2015 wordt deze beleidsdekkingsgraad gerapporteerd aan DNB en gepubliceerd op de website van SPG. Herstelplannen Het onderscheid tussen een korte- en langetermijnherstelplan is komen te vervallen. In een situatie dat het vermogen onder het Mimimaal Vereiste Eigen Vermogen (MVEV) terecht komt, moet direct een herstelplan worden opgesteld. Indien uit dit herstelplan blijkt dat het fonds niet tijdig herstelt, dan moeten kortingsmaatregelen worden genomen. Deze maatregelen mogen wel worden gespreid over een periode van 10 jaar. Pensioenfondsen met een reservetekort of een dekkingstekort moeten uiterlijk 1 juli 2015 een nieuw herstelplan inleveren. Er is sprake van dekkingstekort als het vermogen lager is dan het MVEV, er is sprake van reservetekort als het vermogen lager is dan het Vereist Eigen Vermogen (VEV). Lopende plannen komen te vervallen. Voor SPG betekent dit dat er een nieuw herstelplan wordt ingediend vanwege het geringe reservetekort. Daarbij dienen de nieuwe parameters te worden gehanteerd. Jaarlijkse evaluaties kunnen leiden tot een nieuwe herstelplannen. Als de herstelcapaciteit onvoldoende is voor tijdig herstel tot aan het vereist eigen vermogen, dan moet er gekort worden. Toeslagverlening In het nieuw FTK zijn er regels geïntroduceerd voor de toeslagverlening. Toeslagverlening is niet toegestaan bij een beleidsdekkingsgraad lager dan 110% en is pas weer volledig mogelijk bij dekkingsgraden vanaf circa 126%. Tussen deze ondergrens en bovengrens mag nog deels toeslag worden verleend. Hiervoor kan echter niet meer de lineaire staffel worden gehanteerd. De toeslag wordt zodanig vastgesteld dat deze naar verwachting blijvend op hetzelfde niveau kan worden gegeven. Elk jaar wordt opnieuw getoetst of er toeslag kan worden verleend. Premie De premie mag worden gedempt op basis van rentemiddeling of - onder voorwaarden - op basis van verwacht rendement. Het is niet langer noodzakelijk dat de premie bijdraagt aan herstel. Voor het bepalen van de kostendekkende premie over 2015 heeft het bestuur gekozen voor het gebruik van rentedemping over een periode van 1 jaar. Binnen het nFTK moeten fondsen eenmalig een generatietoets uitvoeren. Hierbij moet worden getoetst of de premies gelijkelijk over de generaties worden verdeeld. Risicobeleid Ook in het nFTK moet getoetst worden of de pensioenregeling past bij het risicobeleid. Tot nu toe was de risicohouding een taak van het bestuur. Omdat de inhoud van de pensioenregeling wordt afgesproken aan de cao-tafel, wordt dit mede een taak van de sociale partners. Sociale partners moeten zich – samen met het pensioenfonds - een beeld gaan vormen over de risicohouding. Het bestuur heeft in 2014 een risicometing gedaan met als doel het verkrijgen van inzicht in de risicohouding van het bestuur. Hiertoe zijn een aantal brainstormsessies georganiseerd. De resultaten van deze risicometing vormen belangrijke input voor de in 2015 uit te voeren ALM-studie. Binnen het kader van de pensioenregeling staan de volgende sturingsmiddelen ter beschikking van het bestuur, te weten het beleggingsbeleid, het premiebeleid, en het indexatiebeleid. Dit leidt tot een aantal uitkomsten op het gebied van solvabiliteit, premie, indexatie. Vanwege het CDC-karakter van de regeling is de premie een gegeven. Het bestuur heeft uitgesproken veel belang te hechten aan het realiseren van de toeslagambitie. 21
Haalbaarheidstoets De continuïteitsanalyse wordt vervangen door de haalbaarheidstoets. De haalbaarheidstoets heeft een belangrijke rol in het nFTK. Jaarlijks zullen pensioenfondsen een haalbaarheidstoets moeten doen. Er wordt getoetst of bij ongunstige scenario’s de pensioenresultaten niet teveel afwijken van de ambities, een en ander binnen bepaalde bandbreedtes. Deze bandbreedtes zijn afhankelijk van het risicobeleid van het fonds. Mochten de resultaten buiten de bandbreedtes komen, dan moet het fonds in overleg treden met de partijen die betrokken zijn bij het arbeidsvoorwaardenoverleg. SPG heeft op 30 april 2015 een eerste overleg gevoerd met de cao-partijen. Dit overleg wordt in de zomerperiode voortgezet. Ondanks dat de wet in werking is getreden op 1 januari 2015 hoeven pensioenfondsen niet eerder dan op 1 juli 2015 te voldoen aan de nieuwe eisen. De aanpassing van het beleid en vastlegging in fondsdocumenten moeten uiterlijk 1 juli 2015 plaatsvinden, met uitzondering van de haalbaarheidstoets, daarvoor geldt een uiterste datum van 1 oktober 2015. Het fonds heeft hiervoor een planning gemaakt teneinde aan de gestelde termijnen te kunnen voldoen. Meer informatie hierover is opgenomen in paragraaf “Nieuw Financieel Toetsingskader (nFTK)” onder “Gebeurtenissen na balansdatum”.
2.6 Uitvoeringskosten Introductie De uitvoeringskosten houden de pensioensector al langer bezig. Sinds 2011 wordt bijzondere aandacht besteed aan de uitvoeringskosten en aan de kosten van vermogensbeheer. Daar waar exacte cijfers niet beschikbaar zijn, is gebruik gemaakt van schattingen. In 2014 zijn de schattingen verbeterd. Drie soorten uitvoeringskosten · Pensioenbeheer De pensioenbeheerskosten bestaan uit: kosten deelnemer en gepensioneerde, werkgeverskosten, kosten bestuur en financieel beheer en projectkosten. Kosten die zowel op pensioenbeheer als vermogensbeheer betrekking hebben worden naar rato verdeeld. Dit betreft kosten van het pensioenbureau, accountantskosten en actuarieel advies. Hierbij wordt gebruik gemaakt van schattingen. Projectkosten voor automatisering worden afgeschreven over 10 jaar.
· Vermogensbeheer De vermogensbeheerkosten bestaan uit: vaste beheerskosten van beleggingen, prestatieafhankelijke vergoedingen, kosten bewaarloon, belastingen, overige kosten en kosten van bijzondere beleggingscategorieën, zoals vastgoed.
· Transactiekosten Transactiekosten zijn de kosten die gemaakt moeten worden om een (beleggings-)transactie tot stand te brengen en uit te voeren. Dit zijn geen kosten die aan de vermogensbeheerder worden betaald, maar kosten die bijvoorbeeld aan de beurs of broker worden betaald.
22
Situatie SPG · Pensioenbeheer (bedragen in €) 2014
2013
mutatie
Pensioenfonds
588.000
571.000
+3 %
Bestuurskosten
202.000
46.000
+339%
1.224.000
1.101.000
+11%
75.000
75.000
0%
2.089.000
1.793.000
+ 17%
-/- 417.000
-/- 484.000
-/- 14%
Investering automatisering
-/- 50.000
-/- 100.000
-/- 50%
Afschrijving automatisering
+ 108.000
+ 99.000
+ 9%
Totaal kosten pensioenbeheer
1.730.000
1.308.000
+32%
3.318
3.380
-/- 2%
521
387
35%
Diensten van derden Overige kosten Totaal uitvoeringskosten (conform jaarrekening) Allocatie naar vermogensbeheer
Actieve deelnemers en pensioengerechtigden Kosten per deelnemer
In 2014 zijn de bestuurskosten gestegen met 339% (+ € 156.000). Voor het eerst wordt in 2014 de tijdsbesteding van bestuursleden en leden van het verantwoordingsorgaan bij het fonds in rekening gebracht (+ € 166.000). Hiervoor zijn vaste bedragen per activiteit overeengekomen. Dit betekent een stijging van € 50 (13%) per actieve deelnemer en pensioengerechtigde. De overige bestuurskosten betreffen opleidingen en seminars. Diensten van derden betreft advisering op het gebied van actuariële en juridische zaken, automatiseringsadvies en het advies van de externe beleggingsadviseur. De implementatie van de nieuwe pensioenwet en de nieuwe pensioenregeling heeft hoofdzakelijk geleid tot deze kostenstijging. Het aantal actieve deelnemers en pensioengerechtigden is gedaald (2%). Per saldo stijgen de kosten per actieve deelnemer en pensioengerechtigde met 35%.
23
· Vermogensbeheer (% van gemiddeld belegd vermogen)
2014:
0,31%
2013 0,34%
De vermogensbeheerkosten zijn totaal € 2,5 miljoen (2013: € 2,5 miljoen) en bestaat uit de volgende onderdelen (bedragen in €): 2014 2013 % van gem. belegd vermogen
% van gem. belegd vermogen
Direct in rekening gebrachte vermogensbeheerskosten Outperformance fee
1.252.000
0,15
1.072.000
0,14
48.000
0,01
45.000
0,01
Beleggingsadministratie en custody Totaal kosten vermogensbeheer in jaarrekening (zie toelichting 22) Aandeel in algemene kosten pensioenbureau Beheerskosten binnen de fondsen Totaal kosten vermogensbeheer
210.000
0,03
139.000
0,02
1.510.000
1.256.000
417.000
0,05
484.000
0,07
593.000
0,07
777.000
0,10
2.520.000
0,31
2.517.000
0,34
De direct in rekening gebrachte kosten zijn gestegen door de stijging van de waarde van de gemiddelde beleggingsportefeuille (€ 820 miljoen, 2013:€ 743 miljoen). De portefeuille wordt hoofdzakelijk passief beheerd, wat lagere kosten met zich meebrengt. De outperformance fee is gekoppeld aan het Emerging Markets Opportunities Fund, waar 20% van de outperformance als extra fee in rekening wordt gebracht. Het aandeel in de kosten van het pensioenbureau is met € 67.000 gedaald. De doorbelaste beleggingsadvieskosten en accountantskosten zijn € 106.000 lager, maar het aandeel in actuariële kosten is € 44.000 hoger. De overige kosten zijn € 5.000 lager. De beheerskosten binnen de fondsen dalen omdat er in 2014 geen LDI (Liability Driven Investment) fondsen meer in bezit zijn maar de kosten van de beleggingsadministratie en bewaarneming stijgen omdat nu derivaten in de portefeuille zitten. De beheerskosten binnen de fondsen zijn deels door middel van schatting tot stand gekomen, conform de aanbevelingen van de Pensioenfederatie. Hiervoor is onder andere de TER (Total Expense Ratio) van fondsen gebruikt. Ongeveer 40% (2013: 50%) van de kosten van vermogensbeheer is door middel van schatting tot stand gekomen. Dit betreft de vermogensbeheerkosten binnen de fondsen.
· Transactiekosten (% van gemiddeld belegd vermogen)
2014: 0,16%
2013: 0,09%
De transactiekosten zijn in totaal € 1,3 miljoen 2013: 0,7 miljoen) en bevatten zowel kosten die binnen de beleggingsfondsen zijn gemaakt als kosten die ontstaan zijn als gevolg van het handelen in fondsen. Deze stijging wordt veroorzaakt door nauwkeurigere schattingen van de vermogensbeheerder van de aandelenportefeuille (+0,10%). Ongeveer 99% (2013: 78%) van de transactiekosten is door middel van schatting tot stand gekomen. De vermogensbeheerders hebben deze schatting opgegeven. Dit betreft de transactiekosten binnen de fondsen. Benchmarking Uit de kostenweergave conform de Aanbevelingen van de Pensioenfederatie kunnen moeilijk conclusies worden getrokken. De Aanbevelingen van de Pensioenfederatie leggen geen verbanden tussen kosten 24
Pensioenbeheer en kosten Vermogensbeheer, noch worden verbanden gelegd naar de beleggingsmix en de behaalde rendementen van een fonds. In een door AFM gepresenteerd onderzoek van juli 2014 wordt ook aangegeven dat jaarverslagen vrijwel geen inzicht geven in het waarom van het kostenniveau. In oktober 2014 is door Lane Clark Peacock Netherlands B.V. het rapport ‘Inzicht in de uitvoeringskosten en vermogensbeheerkosten van Nederlandse pensioenfondsen’ gepubliceerd. Hierin zijn benchmarkgegevens voor de pensioensector opgenomen. Van de 151 onderzochte pensioenfondsen met 1.000 tot 10.000 deelnemers liggen de kosten Pensioenbeheer tussen de € 84,- en € 1.061,- per deelnemer. Het 3-jaarsgemiddelde over de periode 2011-2013 bedraagt € 326 per jaar (SPG € 387,- (2013)). Naarmate een fonds groter is dalen de kosten per deelnemer. Voor wat betreft de kosten Vermogensbeheer is het opvallend dat de twee grootste fondsen in Nederland de gemiddelde kosten significant laten stijgen, aldus het rapport. Van 242 onderzochte pensioenfondsen liggen de kosten Vermogensbeheer tussen de 0,03% en 1,18% van het gemiddelde belegd vermogen (2012). Het gemiddelde bedraagt 0,53% (SPG 0,34% (2013)), waarbij geldt dat de grootste fondsen 0,68% aan kosten vermogensbeheer rapporteren. Voor wat betreft de transactiekosten liggen de kosten tussen 0,01% en 1,21%. Daar scoren de grootste fondsen weer lager (0,07%), terwijl vergelijkbare fondsen over 2012 ruim 0,15% rapporteren (SPG 0,09% in 2013). Uit het rapport van Lane Clark Peacock Netherlands B.V. blijkt voorts dat veel fondsen andere definities hanteren voor de berekening van kosten. Zo worden “eenmalige projectkosten” vaak niet meegenomen, wordt een afwijkende deelnemersdefinitie gehanteerd of worden uitvoeringskosten gesaldeerd met de baten.
25
3
Beleggingen
Beleggingsproces Het beleggingsproces is een continu proces dat uit de volgende stappen bestaat: · Formuleren van het strategisch beleggingsbeleid, waarbij de asset allocatie de belangrijkste keuze is; · Uitvoeren van het gekozen beleid; · Controleren of het beleid aan de doelstellingen en verwachtingen voldoet. Cruciaal voor het formuleren van de strategie, is inzicht in de kern van het pensioenfonds. De basis is de pensioenovereenkomst tussen sociale partners, aangevuld met inzicht in de risicobereidheid van de belanghebbenden. Het bestuur maakt zich de relevante risico’s eigen en vormt zich een oordeel over het al dan niet acceptabel zijn daarvan. De uitkeringen die pensioenfondsen doen bestaan niet alleen uit premie, maar voor een groot deel bestaan deze uit beleggingsrendement. Om rendement te kunnen halen, wordt risico genomen. Tussen rendement en risico bestaat een duidelijk verband. Een hoger rendement kan alleen behaald worden met een hoger risico. Omgekeerd is de belegger bereid met minder genoegen te nemen als de onzekerheid kleiner is. Het is een continue afweging tussen gewenst rendement en acceptabel risico. Beleggen en risico’s nemen gebeurt binnen een kader van wet- en regelgeving, alsook onder toezicht van DNB. Om deze risico’s goed te kunnen inschatten voert het fonds periodiek een Asset Liability ManagementStudie (ALM)-studie uit. Op basis van deze ALM-studie wordt de risicohouding van het bestuur vastgesteld. Deze risicohouding wordt met ingang van 2015 ook afgestemd met sociale partners. De risicohouding wordt vertaald naar het beleggingsbeleid van het fonds. De prudent person-regel (art 135 PW) Deze regelgeving bepaalt dat de kwaliteit van een organisatie moet passen bij de complexiteit van de beleggingsportefeuille. Daarnaast moet sprake zijn van checks and balances in het beleggingsproces en er moet een strategisch plan zijn voor het beleggingsbeleid. Deze regelgeving schrijft daarnaast voor dat alle beleggingen in het belang van de deelnemers, pensioengerechtigden en gewezen deelnemers moeten plaatsvinden. Dit wordt ook wel het loyaliteitsbeginsel genoemd. Zo mogen er geen te grote risico’s worden genomen. Ieder fonds toetst jaarlijks of de vastgestelde beleggingsmix voldoet aan het prudent person principe. Voorts is in de Pensioenwet bepaald dat een pensioenfonds niet meer dan 5% van zijn activa mag beleggen in de bijdragende onderneming (de ‘sponsor’). Als die onderneming tot een concern behoort, mag het pensioenfonds maximaal 10% beleggen in dat concern. Vervolgens bepaalt de Pensioenwet dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur “ter waarborging van het prudente beleggingsbeleid” nadere regels worden gesteld. Die mogen uiteraard geen afbreuk doen aan de prudent person regel, de loyaliteitsregel en de beperkingen die gelden voor beleggingen in de bijdragende onderneming. SPG heeft ook in 2014 geen beleggingen in Grontmij. Het beleggingsbeleid is vastgelegd in het document Beleggingsbeleid Stichting Pensioenfonds Grontmij en in de Investment Beliefs. Beleggingsbeleid en Investment Beliefs Met het opstellen van het Beleggingsbeleid Stichting Pensioenfonds Grontmij en het vaststellen van de Investment Beliefs heeft het bestuur een kader geformuleerd hoe het omgaat met financiële markten en producten. Deze opgestelde Investment Beliefs vormen een visie op de werking van financiële markten en de manier waarop het pensioenfonds hierin acteert om zijn doelstellingen te behalen. De Beliefs geven daarmee een kader voor de Beleggingsadviescommissie om nieuwe beleggingsmogelijkheden te beoordelen. Daarnaast zijn de Beliefs een ijkpunt voor het bestuur en dragen deze bij aan de verantwoording naar de deelnemers, toezichthouder en andere stakeholders. Er wordt gewerkt met het zogenaamde “pas toe of leg uit”-principe.
26
Rebalancebeleid Rebalancen is het (periodiek) bijsturen van de beleggingsportefeuille zodat de gewichten van de verschillende beleggingscategorieën zich weer binnen de afgesproken bandbreedte bevinden. Extra alertheid is er op de liquiditeit bij de tegenpartijen. Het bestuur acht dit van groot belang, naast goed collateral management. De uitvoering van het rebalancing beleid vindt plaats door de aangestelde vermogensbeheerder voor het LDI-beleid. Maandelijks wordt hierover gerapporteerd. Ook voor de aandelenportefeuille worden de bandbreedtes bewaakt. In december 2014 is deze monitoring overgenomen door het fonds. Hierdoor kan BTW-heffing op de facturen van vermogensbeheer op de aandelenfondsen worden vermeden. Bijdrageregeling en pensioenspaarregeling Per 1 januari 2014 zijn er geen beleggingen meer voor risico deelnemer. Vanaf 2014 is de excedentregeling een Collectief DC-regeling geworden met een middelloonsystematiek conform de basisregeling. Inflatie Door beleggingen in commodities en vastgoed heeft het fonds het inflatierisico voor een beperkt deel afgedekt. Er zijn in 2014 geen aanvullende maatregelen genomen, mede gelet op de ontwikkelingen op de financiële markten en de inflatieverwachting. Reservemanagers Het fonds heeft in 2013 reservemanagers aangesteld. Reden hiervan is de kwetsbaarheid van het fonds te verlagen op het moment dat de huidige vermogensbeheerder niet meer aan zijn verplichtingen kan voldoen vanwege bijvoorbeeld faillissement. Evaluatie vermogensbeheer In 2014 zijn de vermogensbeheerders geëvalueerd in de totale breedte: organisatie, beleggingsproces, risicomanagement, service en fees/performances. Deze evaluatie heeft vooralsnog niet geleid tot aanpassingen in het beleggingsbeleid Beleggingsmix Het pensioenfonds heeft gekozen voor de volgende beleggingsmix:
Vastrentende waarden (inclusief derivaten) Aandelen Vastgoed Commodities Liquide middelen
Strategische mix 65%
Minimum 60%
Maximum 70%
23% 7% 5% 0%
18% 4% 3% -3%
28% 10% 7% 3%
Eind 2013 was de werkelijke aandelenbelegging ongeveer 29% en viel daarmee buiten de bandbreedte. Het bestuur heeft in december 2013 een besluit genomen om weer binnen de bandbreedte te komen. In februari 2014 is dit besluit geëffectueerd. De belegging in aandelen is verlaagd en in vastrentende waarden verhoogd. In 2014 is er geen wijziging in de strategische mix aangebracht. Eind 2014 bevinden zich alle beleggingscategorieën binnen de bandbreedtes. Alle beleggingen betreffen niet-beursgenoteerde fondsen waarin alleen institutionele beleggers kunnen toetreden. Terugblik economie Het afgelopen jaar heeft wereldwijd een wisselend economisch beeld laten zien. In Amerika heeft de groei fors doorgezet en is de werkloosheid verder teruggelopen. Het opkoopprogramma van de FED is in het derde kwartaal beëindigd. Daarentegen is er in Europa nauwelijks sprake van groei. De inflatie is verder teruggelopen en deflatie is niet meer ondenkbaar gebleken. De rente is verder gedaald en er is zelfs sprake 27
van negatieve rente. Verkiezingen in Griekenland hebben opnieuw geleid tot speculaties over een mogelijke exit van dit land uit de Eurozone. Ter stimulering van de economie heeft de ECB besloten om in 2015 meer geld in de economie te gaan steken middels een opkoopprogramma van Europese staatsobligaties. In de laatste maanden is de olieprijs sterkt gedaald, wat een positieve invloed op de economie kan hebben. De Euro is ten opzichte van de Dollar in waarde gedaald en de export kan hiervan profiteren. In Nederland is het begrotingstekort gedaald en zijn de eerste signalen van groei zichtbaar. De werkloosheid blijft echter onverminderd hoog. Vermogensbeheer Eind 2014 was 96% (2013: 93%) van de beleggingen voor risico pensioenfonds in beheer bij externe partijen. Het resterende deel, beleggingen in niet-beursgenoteerde vastgoedfondsen (Altera, CBRE, UBS en Q-Park) werd in eigen beheer uitgevoerd. Het belegd vermogen was ultimo 2014 als volgt verdeeld over de beheerders: Vastrentend mandaat (BlackRock) Aandelen mandaat (BlackRock) Commodities (Credit Suisse) Vastgoed (Eigen Beheer)
€ 776 miljoen € 221 miljoen € 27 miljoen € 40 miljoen
De samenstelling van de portefeuille was ultimo boekjaar als volgt: 2014 72,9% 20,8% 3,7% 2,6%
Vastrentende waarden en derivaten Aandelen Vastgoed Commodities
2013 61,3% 28,5% 5,9% 4,3%
Belegd vermogen Het belegd vermogen, niet te verwarren met het fondsvermogen, omvat de beleggingen voor risico fonds en schulden inzake beleggingen (onderdeel derivaten) en bestaat uit vastrentende waarden, derivaten, aandelen, vastgoed en commodities. In 2014 neemt het belegd vermogen toe met € 301,2 miljoen naar 1.063,8 miljoen (2013: + €1,4 miljoen) . De toename is tot stand gekomen door de volgende mutaties (miljoen € ): 2014 143,1 158,1 301,2
Netto beleggingen Indirect beleggingsresultaat Totaal
2013 19,1 -/-17,7 1,4
De netto beleggingen bestaan uit het saldo van aan- en verkopen. Het indirecte beleggingsresultaat bestaat uit het verkoopresultaat en het niet-gerealiseerde resultaat, ook wel herwaardering genoemd. Rendement In 2014 bedroeg het totale rendement op de beleggingen van het fonds + 21,1% (2013: -/- 0,8%). Het meest bepalend waren de resultaten op vastrentende waarden en derivaten. Hierop was het rendement 31,1% (2013: -/- 5,8%).
28
De resultaten over de afgelopen vijf jaar zijn als volgt: Jaar
2010 2011 2012 2013 2014
Totaal Vermogen 11,9% 8,0% 12,7% -/-0,8% 21,1%
Vastrentende Waarden en derivaten 9,3% 23,9% 12,8% -/-5,8% 31,1%
Aandelen
17,5% -/-13,9% 20,5% 12,8% 9,7%
Vastgoed
3,4% 3,6% -/-3,7% -/-1,5% -/-1,3%
Commodities
17,6% -/-12,3% -/-3,0% -/-10,3% -/-16,0%
Het benchmark rendement was 21,1% (2013: -/- 2,2%). Per beleggingscategorie is dit als volgt: Totaal Vastrentende Vermogen Waarden en derivaten Rendement 21,1% 31,1% Benchmark 21,1% 31,4% Verschil 0,0% -/- 0,3%
Aandelen
9,7% 8,9% +0,8%
Vastgoed
-1,3% 3,9% -/-5,2%
Commodities
-16,0% -17,8% +1,8%
Het resultaat op vastgoed wordt voornamelijk verklaard door een fors negatief resultaat op Q-Park. In Q4 is -/- € 1,2 miljoen afgeboekt vanwege afschrijving op het vastgoed en een impairment op de goodwill. De koers is in 2014 met 12% gedaald. Vastrentende waarden en derivaten De balanswaarde van de vastrentende waarden is in het verslagjaar toegenomen met € 171,9 miljoen (2013: -/- € 43,8 miljoen). Deze mutatie bestaat voor + € 162,2 miljoen uit netto beleggingen en voor + € 9,7 miljoen uit indirecte opbrengsten. Vanwege de rentedaling is het te beleggen onderpand gestegen met € 146,6 miljoen De vastrentende waarden bestaan uit cash funds en een credit fund. De renteafdekking vindt plaats middels rentederivaten. De balanswaarde van derivaten is in 2014 toegenomen met € 136,2 miljoen (2013: € 34,4 miljoen). Aandelen De balanswaarde van de aandelen is in 2014 toegenomen met € 4,4 miljoen (2013: + € 17,9 miljoen). Deze mutatie bestaat voor -/- € 14,9 miljoen uit netto beleggingen en voor + € 19,3 miljoen uit indirecte beleggingsresultaten (koersresultaten). Vastgoed Vaste eigendommen Het fonds bezit één woning (in Bilthoven). Indirect Vastgoed De balanswaarde van de niet-beursgenoteerde vastgoedfondsen is in het verslagjaar afgenomen met € 4,8 miljoen (2013: -/- € 3,4 miljoen). De deelneming in het CBRE European Industrial Fund is verkocht en de deelneming in het CBRE Dutch Office Fund II BV is opgesplitst in 2 nieuwe fondsen: CBRE Dutch Office Fund en CBRE Office Fund The Netherlands. Totaal is de netto belegging -/- € 3,1 miljoen. De beleggingsopbrengsten bedroegen -/- € 1,7 miljoen Dit wordt voor een belangrijk deel veroorzaakt door negatieve waardeontwikkelingen van de belegging in Q-Park zoals al eerder is toegelicht. 29
De karakteristieken van de fondsen zijn als volgt: Naam
Categorie
Land
Methode van taxeren
Altera
Woningen en winkels
Nederland
IPD/ROZ standaard
CBRE DRES
Woningen
Nederland
IPD/ROZ standaard
CBRE DRET
Winkels
Nederland
IPD/ROZ standaard
CBRE DOF
Kantoren
Nederland
IPD/ROZ standaard
UBS Real Estate
Winkels, kantoren,bedrijfsruimten
Europa
Market value RICS red valuation standards
Q-Park
Parkeerfaciliteiten
Europa
IPD/ROZ standard
Commodities In 2014 zijn geen extra investeringen gedaan in commodities (2013: € 0,0 miljoen). De balanswaarde van commodities is in 2014 afgenomen met € 5,5 miljoen (2013: -/- € 3,8 miljoen). Het beperkte wereldwijde economische herstel heeft een negatieve invloed op de prijzen. In het vierde kwartaal is de olieprijs fors gedaald. Verwachtingen 2015 De groei in Amerika zal zich verder doorzetten en de werkeloosheid blijft hier dalen. De verwachting is dat in het tweede deel van het jaar de FED met een renteverhoging zal gaan komen. Vanwege de lage renteopbrengsten blijft de aandelenbeurs veel geld aantrekken en stijgen de koersen naar nieuwe records. Het risico van overwaardering en koerscorrecties neemt toe. In China wordt een lagere economische groei verwacht. De Euro-zone blijft problematisch. Het opkoopprogramma van de ECB moet de economische groei gaan stimuleren. De inflatie en rente blijven laag. Daarnaast blijft de waarde van de Euro verder dalen en kan de olieprijs ook verder naar beneden. Hopelijk zullen de herstructureringsmaatregelen in de diverse Europese landen, met name in de probleemlanden Griekenland, Italië, Spanje en in mindere mate Frankrijk, nu echt vertaald gaan worden in verbetering van de werkgelegenheid, hoger consumentenvertrouwen en economische groei. De verwachting voor het komende jaar is dat de rente en inflatie op het huidige lage niveau zullen blijven. Maatschappelijk verantwoord beleggen De afgelopen jaren heeft het bestuur zich verdiept in en gediscussieerd over het onderwerp maatschappelijk verantwoord beleggen. Maatschappelijk verantwoord beleggen is het beleggen op grond van financiële, sociale, governance en milieuoverwegingen en/of de beïnvloeding van bedrijven, overheden en andere relevante actoren op grond van deze overwegingen. In verkorte vorm wordt wel gesproken over ESG-onderwerpen: environmental, social en governance onderwerpen. Het bestuur heeft het standpunt ingenomen om de algemeen aanvaarde principes, zoals vastgelegd in de UN Global Compact Principles, na te leven. Met betrekking tot maatschappelijk verantwoord beleggen worden de volgende strategieën onderscheiden: · Negatieve screening/uitsluiting: beleggingen in bepaalde bedrijven, economische sectoren of landen zijn niet toegestaan om redenen die betrekking hebben op corporate governance of ESGonderwerpen.
30
·
·
Positieve screening: selectie, binnen een gegeven beleggingsuniversum, van bedrijven die het best presteren op bepaalde duurzame criteria. De populairste vorm van positieve screening wordt bestin-class genoemd. Engagement: het beïnvloeden van het bedrijfsbeleid op grond van de positie als belegger en de rechten die hiermee verbonden zijn. Het fundamentele verschil met screening is dat engagement de selectie niet beïnvloedt, omdat deze strategie pas na de aankoop van een aandeel wordt toegepast.
Het bestuur is van oordeel dat, gezien de omvang van de beleggingsportefeuille, de wijze van beleggen (grotendeels passief beleggen) en de uitvoerbaarheid, de vorm van engagement het beste aansluit bij de mogelijkheden en wensen van het pensioenfonds. Dit vanuit de overtuiging dat engagement weliswaar niet onmiddellijk, maar wel uiteindelijk bijdraagt aan de vermindering van de ESG-problematiek en dat dit op lange termijn ook een positieve bijdrage levert aan het rendement op beleggingen. De beleggingscommissie probeert in gesprekken de vermogensbeheerders ertoe aan te zetten om andere producten aan te bieden die beter aansluiten bij de ESG-problematiek. Vervolgens zal het bestuur bepalen of zij in deze producten wil beleggen. De managers van de beleggingsfondsen, waarin wordt belegd bij met name BlackRock, passen een engagementbeleid toe. Toepassing van ESG criteria mag volgens het bestuur niet ten koste gaan van het rendement. Tevens moet worden voldaan aan de overige Investment Beliefs van het fonds. Op 1 januari 2013 is het Nederlands wettelijk verbod op investeren in bedrijven die betrokken zijn in de productie van clustermunitie van kracht geworden. Het verbod vraagt van investeerders om investeringen te vermijden in bedrijven die te maken hebben met productie van clustermunitie, en ook in beleggingsinstellingen en indexen waar clustermunitie-ondernemingen meer dan 5 procent van uitmaken. Het pensioenfonds streeft naar volledige uitsluiting van clustermunitie in de beleggingsportefeuille. In 2014 is een onderzoek gestart naar mogelijke beschikbare varianten van de huidige fondsen die niet beleggen in aandelen van bedrijven die gelieerd zijn aan de productie van “controversiële wapens”. In dit kader is begin 2015 besloten het fonds Pacific Rim ex-Japan Equity Index te vervangen door het fonds Pacific Rim ex-Japan ex Controversial Weapons Index Fund B. Alle vastgoedfondsen waarin SPG belegt (CBRE, Altera, Q-Park en UBS) nemen deel aan de Global Real Estate Sustainability Benchmark (GRESB). Dit betekent dat er continue wordt ingezet op en geïnvesteerd in maatregelen om de duurzaamheid van het beheerde vastgoed te verbeteren.
31
4
Verslag van de visitatiecommissie
Samenvatting bevindingen Visitatiecommissie Pensioenfonds Grontmij Met de invoering van de Pensioenwet zijn nadere eisen gesteld aan het interne toezicht bij pensioenfondsen. Met de inwerkingtreding van de Code Pensioenfondsen (1 januari 2014) als vervanging voor de in 2005 geïntroduceerde Principes voor goed pensioenfondsbestuur en de Wet versterking bestuur pensioenfondsen (per 1 juli 2014) zijn voornoemde eisen op een aantal aandachtsgebieden nog nadere aangescherpt, met name op het gebied van de governance van het Fonds. De naleving van de Code Pensioenfondsen maakt onderdeel uit van de visitatie. Het intern toezicht heeft betrekking op het beleid van het bestuur en de algemene gang van zaken bij pensioenfondsen. Een adequate risicobeheersing en een evenwichtige belangenafweging door het bestuur staan daarbij centraal. Het interne toezicht door middel van een visitatie dient met de inwerkingtreding van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen vanaf 2014 jaarlijks plaats te vinden. Het bestuur van de Stichting Pensioenfonds Grontmij (hierna: het Fonds) heeft daaraan invulling gegeven door aan VCHolland de opdracht te verlenen tot de uitvoering van een visitatie in de eerste helft van 2015. VCHolland heeft voor de uitvoering van jaarlijkse visitaties een aanpak ontwikkeld die voortborduurt op de bevindingen bij de uitvoering van de algehele visitatie die het Fonds in 2013 heeft laten uitvoeren, eveneens door VCHolland. De algemene indruk van de visitatiecommissie is dat het bestuur goed in control is. Processen en procedures zijn goed omschreven en ze worden door het bestuur voldoende bewaakt. Het bestuur speelt goed in op de wettelijke ontwikkelingen in de pensioensector. De visitatiecommissie heeft kunnen constateren dat het bestuur op zorgvuldige wijze is omgegaan met de aanbevelingen zoals die bij de laatste algehele visitatie in 2013 zijn gedaan. Het bestuur heeft aandacht geschonken aan de Wet versterking bestuur pensioenfondsen en heeft ook de code pensioenfondsen goed geanalyseerd. De visitatiecommissie beveelt wel aan de diversiteit van het bestuur te blijven monitoren. De visitatiecommissie heeft geconstateerd dat de bestaande governance structuur binnen het Fonds een goede aansturing van het Fonds mogelijk maakt. De oordeelsvorming en besluitvorming van het bestuur heeft op toereikende en evenwichtige wijze plaatsgevonden op grond van een goede voorbereiding en documentatie van de in de bestuursvergaderingen te behandelen onderwerpen. Het beleid tot voorkoming van belangenverstrengeling is nog in onderzoek, maar wordt naar verwachting in juni 2015 afgerond. Het Geschiktheidsbeleid en het geschiktheidsplan bestuur van februari 2015 getuigt van een professionele en gestructureerde aanpak. Het bestuur van het fonds kan getypeerd worden als hoog opgeleid, breed georiënteerd over de verschillende disciplines en met veel bestuurlijke ervaring. Het bestuur communiceert met de vermogensbeheerders over haar wensen op het gebied van maatschappelijk verantwoord beleggen. Het Fonds is actief in het beoordelen van de waardering van de vastgoedbeleggingen. Het Fonds is altijd aanwezig of vertegenwoordigd bij de Algemene Vergaderingen van Aandeelhouders van de vastgoedfondsen. Er is sprake van performance fee voor één van de aandelenfondsen waarin SPG belegt, wat volgens het bestuur goed heeft gewerkt. De visitatiecommissie beveelt wel aan te onderzoeken of de performance fee over een reeks van jaren mogelijk is in plaats van de performance fee over één jaar.
32
Het bestuur heeft een aantal zaken uitbesteed. In algemene zin beveelt de visitatiecommissie aan om het eigen risico universum te confronteren met de in de ISAE 3402 gerapporteerde controledoelstellingen, teneinde eventuele hiaten in de beheersmaatregelen in kaart te kunnen brengen en met de uitbestedingspartners te bespreken. Daarnaast beveelt de visitatiecommissie aan de beheersingsmaatregelen op de excasso te formaliseren. Het communicatiebeleidsplan dateert van mei 2012. Het bestuur heeft aangegeven dat de Wet pensioencommunicatie, die met ingang van 1 juli 2015 van kracht wordt, na de zomer door het fonds zal worden opgepakt. De steekwoorden in de nieuwe wet zijn: persoonlijker, gericht op koopkrachtbehoud en meer digitaal. Hiermee gaat het bestuur aan de slag. De visitatiecommissie beveelt nog wel aan een klankbordgroep van deelnemers in te stellen om de effectiviteit van de communicatie te toetsen. Daarnaast vraagt de visitatiecommissie aandacht voor de wijze waarop de deelnemers worden geïnformeerd over de risicohouding van het bestuur. Alles overziende is de visitatiecommissie van oordeel dat het communicatiebeleid een gestructureerde aanpak laat zien. Het is een goede zaak dat de nieuwe Wet pensioencommunicatie na de zomer wordt opgepakt en verdere verbeteringen zal stimuleren, omdat pensioencommunicatie vandaag een vitale kernactiviteit is van pensioenfondsen.
De visitatiecommissie, Gerrit Euverman, voorzitter Ruud Degenhardt Niek de Jager
33
5
Verslag van het verantwoordingsorgaan
Het verantwoordingsorgaan (VO) heeft dit verslag gebaseerd op de jaarstukken van het bestuur en het certificeringsrapport c.q. actuarieel rapport van Towers Watson. Afgelopen jaar is het VO uitgebreid met 1 nieuw lid namens de werknemers. Hierdoor zijn er 2 leden namens de werkgever, 3 leden namens de werknemers en 2 leden namens de pensioengerechtigden. Het afgelopen jaar zijn er meerdere bijeenkomsten geweest, waarbij het bestuur van SPG met het VO de meest recentelijke ontwikkelingen heeft besproken. Daarnaast hebben een aantal leden een seminar bezocht van Het Platform Medezeggenschap Pensioenfondsen met als thema “Het verantwoordingsorgaan centraal”. In de maand april 2015 is het VO betrokken geweest bij de selectie van het bedrijf dat het visitatie onderzoek over 2014 heeft verricht. De keuze is gevallen op VC Holland. Het opgestelde rapport is besproken met het VO. Op 21 mei 2015 is in een vergadering met het bestuur en de externe actuaris het jaarverslag 2014 besproken. De kritische vragen van het verantwoordingsorgaan zijn door het bestuur van SPG naar volle tevredenheid beantwoord. Het VO constateert dat het bestuur in 2014 een actief beleid heeft gevoerd en dat het goed anticipeert en reageert op de ontwikkelingen in de markt. Het bestuur heeft inzicht gegeven in de mogelijkheden van de nieuwe ontwikkelingen. Het verantwoordingsorgaan heeft de volgende bevindingen: Wetgeving en reglementen SPG heeft besloten om het bestuursmodel intact te laten waarin het verantwoordingsorgaan een rol blijft spelen. Men heeft daardoor niet gekozen voor een Raad van Toezicht. Daarnaast is de verantwoordelijkheid uitgebreid, waarbij bij een aantal zaken het VO een (bindend) advies moet geven. Als gevolg van deze grotere verantwoordelijkheid is het belangrijk dat de leden van het VO hun kennis blijven bevorderen door het volgen van opleidingen c.q. het bezoeken van seminars. Dit is tevens aanbevolen door de visitatiecommissie en ook onderkend door het bestuur van SPG. Premie- en risicobeleid Het premiebeleid is op zorgvuldige wijze tot stand gekomen. In 2014 heeft er een indexatie plaats gevonden, 1% voor de actieve deelnemers en 0,5% voor de gewezen deelnemers en de pensioengerechtigden. Ook in 2014 is het aantal actieve deelnemers verder gedaald. Dit lijkt geen invloed te hebben op de degelijkheid van het fonds. Financiële positie van SPG De financiële positie van SPG is per ultimo 2014 t.o.v. 2013 verder verbeterd. De dekkingsgraad was hoger dan de minimaal vereiste dekkingsgraad. (110,6 % versus 104,1 %). Dit betekent dat er geen sprake is van een dekkingstekort t.o.v. de minimaal vereiste dekkingsgraad. Er is wel een reservetekort aangezien de werkelijke dekkingsgraad lager is dan het vereist eigen vermogen (110,6 versus 111,1%). In het langetermijnherstelplan is aangegeven hoe SPG uit dit tekort wil komen. Beleggingsbeleid en beleggingsresultaten Het VO heeft kennis genomen van het beleggingsbeleid en de toepassing hiervan. Het beleid is op een zorgvuldige wijze tot stand gekomen. Hierbij wordt het renterisico voor 70% afgedekt. Jaarverslag Het jaarverslag geeft een helder beeld van de financiële positie van het pensioenfonds en het gevoerde beleid en is een gedegen en voor het VO een goed leesbaar document.
34
Financiële ontwikkelingen Met ingang van 2015 is de Wet verlaging Witteveenkader in werking getreden. Als gevolg hiervan wordt het opbouwpercentage verlaagd. Daarbij is er een maximering van het op te bouwen pensioen. Ook is de wijze van toeslagverlening aangepast. Door het vervallen van het korte- en langetermijnherstelplan, dient SPG voor 1 juli 2015 een nieuw herstelplan in te dienen, aangezien het fonds in een reservetekort zit.
De Bilt, 11 juni 2015 H. Lubberts Voorzitter
A.C.J Sengers Secretaris
35
6 6.1.
Reactie bestuur Reactie bestuur op rapport visitatiecommissie
Het bestuur heeft kennis genomen van de rapportage van de visitatiecommissie. Het kan zich vinden in de aanbevelingen en zal hier opvolging aan geven.
6.2
Reactie bestuur op het verslag van het verantwoordingsorgaan
Het bestuur bedankt het verantwoordingsorgaan voor het commentaar ten aanzien van het gevoerde beleid in 2014. Het bestuur bedankt de leden van het Verantwoordingsorgaan voor hun inspanningen en de plezierige samenwerking.
ing. E.R. Visser Voorzitter
drs. ing. J.J. Reeskamp Secretaris
36
7
Actuarieel verslag
(in miljoen €) Voorzieningen en reserves De Technische Voorzieningen (TV) zijn in 2014 toegenomen met 133,0 (2013: -/- 30,1). Technische Voorzieningen ultimo 2014 Technische Voorzieningen ultimo 2013 Mutatie
839,2 706,2 +133,0
De mutatie kan als volgt worden gespecificeerd: Opbouw pensioenen (= comingservice) Indexering ingegane pensioenen en premievrije rechten Koopsom rechtentoename (= backservice) Benodigde interest Inkoop rechten (uit waardeoverdracht) Afkoop rechten (inclusief waardeoverdracht) Uitkeringen Wijziging rekenrente VPL-regeling Wijziging voorziening i.v.m. actuele ontwikkeling op het gebied van overlevingskansen Wijziging opslag uitvoeringskosten Diversen Totaal
2014 11,4 4,6 0,0 2,7 1,2 -/-3,1 -/-24,6 143,3 1,1 -/- 15,6
2013 12,9 0,0 0,1 2,5 1,0 -/-2,9 -/-24,3 -/-22,8 0,9 0,0
8,2 3,8 133,0
0 2,5 -/- 30,1
2014 93,1 -/- 4,2 88,9
2013 81,4 -/-13,0 68,4
De reserves ultimo boekjaar bedragen: Bestemmingsreserve Algemene reserve Totaal Dekkingsgraad De dekkingsgraad bedraagt ultimo 2014 110,6% (2013: 109,8%). De ontwikkeling naar de bijdrage van de diverse elementen wordt in de onderstaande tabel weergegeven: 2014 2013 In % Primo 109,8 107,4 Premie 0,1 0,3 Uitkering 0,3 0,2 Indexering -/- 0,5 0,0 Renteverandering -/- 18,7 3,5 Overrendement 22,7 -/- 1,2 Overig -3,1 -/- 0,4 Ultimo 110,6 109,8 In Overig is opgenomen: wijziging uitvoeringskosten -/-1,1% (2013: 0%), wijziging overlevingsgrondslagen +2,1% (2013: 0%) en kruiseffecten als gevolg van aansluiting bij door DNB voorgeschreven formules die gehanteerd dienen te worden bij de bepaling van de dekkingsgraadeffecten in het kader van (de evaluatie van) het herstelplan. 37
Resultaat verslagjaar In 2014 is een resultaat behaald van afgerond 20,5 (2013: 14,7). Dit resultaat kan als volgt naar de verschillende technische verlies- en winstbronnen worden uitgesplitst: 2014 2013 Premies 2,7 3,8 Beleggingen 13,8 11,9 Indexaties -/- 3,5 0,0 Mutaties 1,2 -/-0,6 Risicoproces -/- 1,6 2,6 Kosten 0 -/-1,2 Grondslagen 7,4 0,0 Inkoop depot VPL-regeling 0,1 0,1 Diversen 0,4 -/-1,9 Totaal 20,5 14,7 Actuariële grondslagen Voor de waardering van de TV wordt uitgegaan van de volgende veronderstellingen. Berekeningsmethoden De TV zijn gelijk aan de actuariële contante waarde per 31 december 2014 van de tot en met die datum opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten. Hierbij merken we het volgende op: · voor arbeidsongeschikte deelnemers wordt mede rekening gehouden met het premievrijgestelde deel van de toekomstige pensioenopbouw; · voor deelnemers die op balansdatum ziek zijn, is rekening gehouden met de verwachte toekomstige schadelast. · De per 1 januari 2014 toegekende toeslagen waarover in het boekjaar door het pensioenfondsbestuur besloten is, zijn inbegrepen in de TV. Waarderingsgrondslagen De belangrijkste waarderingsgrondslagen zijn: Sterfte Volgens de Prognosetafel AG 2014 (zoals gepubliceerd door het AG). Ervaringssterfte
Er wordt rekening gehouden met het verschil in overlevingskansen tussen de werkende en de totale bevolking door toepassing van fondsspecifieke ervaringssterfte (Towers Watson 2014 Ervaringssterftemodel).
Interest
Conform de rentetermijnstructuur van de nominale marktrente per 31 december 2014 zoals gepubliceerd door DNB ( inclusief 3-maandsmiddeling en Ultimate Forward Rate).
Gehuwdheid
Het nabestaandenpensioen is gebaseerd op een bepaald partner systeem.
Leeftijdsverschil
Het leeftijdsverschil tussen man en vrouw is op drie jaar gesteld (man ouder dan vrouw).
Wezenopslag
Voor wezenpensioen zijn de actuariële tarieven van het latent partnerpensioen van de premievrijen met 5% verhoogd.
Kosten
Voor kosten zijn de actuariële tarieven met 2,5% verhoogd.
Voor de overige gehanteerde methoden en overige verzekeringstechnische grondslagen ter vaststelling van de TV, verwijzen wij naar de ABTN van het pensioenfonds. 38
8
Risico
Introductie Het bestuur is verantwoordelijk voor de inrichting en goede werking van het interne risicobeheersings- en controlesysteem ten behoeve van alle risico’s waaraan het pensioenfonds zich ziet blootgesteld. In november 2009 heeft het pensioenfonds een risicoanalyse uit laten voeren. Onderdeel van de analyse is een deskresearch door een externe adviseur en een workshop waarin het bestuur een aantal vragen voorgelegd heeft gekregen over de hoogte en beheersing van specifieke risico’s. In 2010 zijn de uitkomsten in een workshop besproken. In 2011 is gestart met de implementatie van risicomanagement. Er heeft een nadere analyse van de risicomanagementprocessen plaatsgevonden. Vervolgens is er een beleidsdocument opgesteld. Hierin wordt ingegaan op de doelstellingen, de invulling van het risicomanagementbeleid, de governancestructuur en de rollen en taken binnen integraal risicomanagement. In het najaar van 2011 is de Financiële Commissie verbreed tot Auditcommissie met als specifiek aandachtsgebied integraal risicomanagement. Deze commissie wordt door een externe risicoadviseur ondersteund. In het najaar van 2012 is de eerste versie van het dashboard gepresenteerd. Hiermee worden op overzichtelijke wijze de relevante risico’s in beeld gebracht. In 2014 is elk kwartaal een risicodashboard opgesteld, dat in de vergadering van het algemeen bestuur is besproken. In de jaarrekening worden in de toelichting op de balans de belangrijkste financiële risico’s gekwantificeerd. Daarnaast worden ook niet-financiële risico’s genoemd. In het najaar van 2014 is een workshop met het hele bestuur gehouden om de risicohouding van het bestuur te bepalen, dit als voorbereiding op de ALM-studie die in 2015 uitgevoerd gaat worden. Risicoprofiel Pensioenregeling Als gevolg van de wijziging van pensioenregeling per 1 januari 2012 zijn risico’s verschoven van werkgever naar deelnemers. Mede in dit kader is een ALM-studie uitgevoerd. Op basis van de resultaten van deze studie heeft het bestuur besloten tot een meer defensieve beleggingsstrategie (minder aandelen en meer vastrentende waarden). De invoering van de pensioenregeling 2014 en 2015 heeft niet geleid tot andere inzichten. Wel wordt in het eerst halfjaar van 2015 een nieuwe ALM-studie gedaan om de gevolgen van de invoering van het nieuw Financieel Toetsingskader op het beleid van het fonds te toetsen. Individuele risico’s Voor het pensioenfonds zijn de volgende risico’s van toepassing. Matching risico Matching risico is het risico als gevolg van niet gematcht zijn van passiva en activa (inclusief offbalanceposten) in termen van rentevoet, rentetypische looptijden, basisvaluta en gevoeligheid voor ontwikkeling in prijspeil. · Rente De matching van de vastrentende waarden met de verplichtingen wordt door BlackRock uitgevoerd. Bij overschrijding van de door het fonds gedefinieerde bandbreedtes vindt rebalancing plaats. · Valuta Het grootste deel van het vermogen is belegd in Euro’s. Het risico van de resterende valuta’s is niet afgedekt. · Inflatie De ontwikkeling van de inflatie wordt door middel van het risicodashboard gevolgd.
39
Marktrisico Marktrisico is het risico als gevolg van het blootstaan aan wijzigingen in marktprijzen van verhandelbare financiële instrumenten binnen een (handels-)portefeuille. Het beleid op het gebied van marktrisico is vastgelegd in de beleggingsrichtlijnen en is vastgesteld op basis van een ALM-studie. In de beleggingsrichtlijnen is vastgesteld door welke partij en op welke wijze (spreiding en soorten beleggingen) het vermogen belegd dient te worden. De beleggingsrichtlijnen worden vastgesteld onder verantwoordelijkheid van het bestuur en bevatten alle restricties waarbinnen een vermogensbeheerder vervolgens naar eigen inzicht mag beleggen. Kredietrisico Kredietrisico is het risico dat een tegenpartij contractuele of andere overeengekomen verplichtingen (waaronder verstrekte kredieten, leningen, vorderingen, ontvangen garanties) niet nakomt al dan niet als gevolg van het aan restricties onderhevig zijn van buitenlandse betalingen. Stresstesting van kredietrisico wordt per kwartaal uitgevoerd door middel van een Liability Watch en een periodieke ALM-studie, uitgevoerd door Towers Watson. De monitoring van het beleid vindt plaats op basis van de kwartaalrapportages die ontvangen worden van BlackRock en Kas Bank. Verzekeringtechnische risico Het verzekeringtechnische risico is het risico dat uitkeringen (nu dan wel in de toekomst) niet gefinancierd kunnen worden vanuit premie- en/of beleggingsinkomsten als gevolg van onjuiste en/of onvolledige (technische) aannames en grondslagen. De belangrijkste risico’s in dit kader zijn het langlevenrisico, het overlijdensrisico en het arbeidsongeschiktheidsrisico. Het langlevenrisico is niet herverzekerd en komt volledig voor risico van het pensioenfonds. Ten behoeve van het overlijdensrisico worden jaarlijks risicokapitalen herverzekerd. De risico’s van arbeidsongeschiktheid zijn vanaf 1 april 2014 ook herverzekerd. Jaarlijks doet de certificerende actuaris in het actuarieel rapport verslag van het technisch resultaat. Op basis hiervan monitort het bestuur het verzekeringstechnisch risico. Operationeel risico Operationeel risico betreft het risico dat ontstaat als gevolg van het falen of tekortschieten van interne processen, menselijke en technische tekortkomingen en onverwachte gebeurtenissen. Voor het fonds heeft het operationeel risico betrekking op de administratie. De pensioen- en financiële administratie wordt uitgevoerd door het pensioenbureau. Elk jaar worden afspraken gemaakt met het pensioenbureau en vervolgens vertaalt de directeur deze naar de medewerkers. De processen zijn vastgelegd in een handboek voor Administratieve Organisatie en Interne Controle (AO/IC). Het actualiseren van het handboek is een continue proces. Zo zijn als gevolg van veranderingen in de automatisering en de invoering van een nieuwe pensioenregeling de processen gewijzigd. Het grootste deel van deze processen is opnieuw beschreven. Eenmaal per jaar wordt het functioneren van de directeur van het pensioenfonds geëvalueerd door de voorzitter. IT-risico IT-risico is het risico dat bedrijfsprocessen en informatievoorziening onvoldoende integer, niet-continu of onvoldoende beveiligd worden. Dit risico wordt beheerst door het onderbrengen van het IT-activiteiten bij externe partijen waarmee SLA’s worden afgesloten. Uitbestedingsrisico Uitbestedingrisico is het risico dat continuïteit, integriteit en/of kwaliteit van de aan derden (al dan niet binnen een groep, al dan niet aan de werkgever) uitbestede werkzaamheden dan wel door deze derden ter beschikking gestelde apparatuur en personeel wordt geschaad. Bij het fonds heeft het uitbestedingsrisico 40
betrekking op het vermogensbeheer, automatisering van de pensioenadministratie en de bestuursondersteuning. De beleggingsadministratie en de financiële administratie van de beleggingen vinden bij Kas Bank plaats. Kas Bank verstrekt jaarlijks een ISAE 3402 type 2 verklaring waarmee de toereikendheid van de interne beheersing gevolgd kan worden. Voor de kantoorsoftware en –hardware wordt gebruikt gemaakt van de systemen van Grontmij. De pensioenadministratie IVPA wordt gehost door Piramide, de leverancier van het pakket. Met Piramide is een SLA afgesloten en in 2015 zal een ISAE 3402 type 2 rapportage beschikbaar zijn. Met ingang van 1 januari 2013 is de uitkeringenadministratie uitbesteed aan Grontmij. De selectie van externe vermogensbeheerders vindt plaats volgens een gestructureerd proces waarbij externe adviseurs het bestuur ondersteunen. De afspraken met de vermogensbeheerders worden, voor zover beschikbaar, vastgelegd in SLA’s. Eens per kwartaal worden de beleggingsresultaten geëvalueerd door de Beleggingsadviescommissie aan de hand van kwartaalrapportages. De beheerders lichten periodiek het beleggingsbeleid toe en leggen verantwoording af aan de Beleggingsadviescommissie. De Beleggingsadviescommissie wordt door een externe adviseur ondersteund. Uiteindelijk rapporteert de directie over het handelen van de vermogensbeheerders aan het bestuur. De beleggingsadministratie is gescheiden van het vermogensbeheer. Jaarlijks wordt de samenwerking met de externe partijen geëvalueerd en waar nodig worden maatregelen getroffen. Om te voorkomen dat bij een acuut probleem van de grootste vermogensbeheerder het vermogen voor langere tijd niet beheerd is, is een selectie uitgevoerd van reservemanagers voor de mandaten vastrentende waarden en aandelen. In geval van een calamiteit kan opvolging relatief snel worden geïmplementeerd. Begin 2013 zijn de overeenkomsten hiervoor getekend. De pensioenadministratie vindt plaats met behulp van het pensioenpakket IVPA van Piramide en Piramide verzorgt ook de hosting. Er is een SLA afgesloten en in 2015 zal worden gestart met een ISAE 3402-2 rapportage. De levering van de automatisering van het kantoornetwerk en de kantoorsoftware is uitbesteed aan Grontmij. Er is geen SLA afgesloten. De uitkeringenadministratie is uitbesteed aan Grontmij. Een SLA zal in 2015 worden afgesloten. Omgevingsrisico Omgevingsrisico is het risico als gevolg van buiten de instelling of groep komende veranderingen op het gebied van concurrentieverhoudingen, belanghebbenden, reputatie, ondernemingsklimaat en maatschappelijke ontwikkelingen. Er worden geen expliciete omgevingsanalyses uitgevoerd door het fonds. Wel vindt er continu een enquête plaats onder deelnemers. Verder vindt er overleg plaats met andere ondernemingspensioenfondsen. Het fonds heeft een communicatiebeleidsplan, waarin doelstellingen met betrekking tot communicatie zijn opgenomen Kostenrisico Het kostenrisico is het risico dat de werkelijke kosten afwijken van de gebudgetteerde kosten. Aan de monitoring van dit risico is in 2014 aandacht gegeven door het tussentijds maken van prognoses. Integriteitsrisico Integriteitsrisico is het risico dat de integriteit van de instelling dan wel het financiële stelsel wordt beïnvloed als gevolg van niet integere, onethische gedragingen van de organisatie, medewerkers dan wel van de leiding in het kader van wet- en regelgeving en maatschappelijke en door de instelling opgestelde normen. Er is een gedragscode opgesteld die voldoet aan de eisen van DNB en de Autoriteit Financiële Markten. De externe compliance officer houdt toezicht op naleving van de gedragscode en van de regels die 41
voortvloeien uit het effectentypisch gedragstoezicht. Deze gedragscode wordt jaarlijks getekend en getoetst. Juridisch risico Het juridisch risico is het risico samenhangend met (veranderingen in en naleving van) wet- en regelgeving en de rechtspositie van het fonds. Met betrekking tot de beheersing van het juridisch risico is geen specifiek beleid vastgelegd. Het fonds heeft bijzondere aandacht voor veranderingen in wet- en regelgeving. Het maakt daarbij gebruik van informatie/kennisoverdracht van de pensioenkoepels. Volgens het bestuur beschikt het pensioenbureau over voldoende juridische basiskennis. Naast de aanwezige juridische kennis binnen het pensioenbureau wordt gebruik gemaakt van een externe adviseur op juridisch gebied.
Tenslotte De werkzaamheden op het gebied van de uitvoering van de regeling, de advisering en de voorlichting op pensioen- en het beleggingsgebied, governance, automatisering en de ontwikkelingen op de financiële markten hebben in het verslagjaar 2014 veel inspanningen vereist. Het bestuur dankt de medewerkers van het pensioenbureau en adviseurs van het fonds voor hun grote inzet.
De Bilt, 11 juni 2015 Het bestuur
42
9
Jaarrekening
43
Balans
(na voorgestelde bestemming van het saldo van baten en lasten)
in duizenden euro's
Activa
Toelichting
Beleggingen voor risico pensioenfonds Vastrentende waarden Aandelen Vastgoed Commodities Derivaten
1 2 3 4 5
2014
2013
605.165 221.110 39.851 27.049 254.745
433.298 216.707 44.670 32.545 37.904 1.147.920
Beleggingen voor risico deelnemers Vastrentende waarden Aandelen Vastgoed Commodities
6 7 8 9
0 0 0 0
Pensioenspaarregeling
765.124
4.887 2.284 151 413 0
7.735
0
572
Herverzekeringsdeel technische voorziening
10
22.014
19.166
Vorderingen
11
3.568
3.391
Liquide middelen
12
17.550
10.035
1.191.052
806.023
Passiva Reserves Bestemmingsreserve Overige reserve
13 14
93.173 -4.227
81.437 -13.016 88.946
Technische voorzieningen Pensioenverplichtingen voor risico pensioenfonds Pensioenverplichtingen voor risico herverzekeraar
15 15
Pensioenverplichtingen voor risico deelnemers Pensioenspaarregeling
16
817.186 22.014 839.200 0 0
68.421 679.328 19.166 698.494 7.735 572
839.200
706.801
17
0
0
Langlopende schulden VPL-regeling
18
2.316
2.181
Kortlopende schulden Schulden inzake beleggingen Overige kortlopende schulden
19 20
Overige voorzieningen Premiedepot actieven
44
253.358 7.232
21.867 6.753 260.590
28.620
1.191.052
806.023
Staat van baten en lasten in duizenden euro's
Toelichting
2014
2013
Baten
Premiebijdragen (van werkgevers en werknemers) Premiebijdragen risico deelnemers Directe beleggingsopbrengsten
21 22
18.118 0 -1.890
18.280 757 9.696 16.228
28.733
Uitkeringen herverzekering - periodiek
512
518
Overgenomen pensioenverplichtingen
2.119
907
Indirecte beleggingsresultaten voor risico fonds
23
159.646
-17.656
Indirecte beleggingsresultaten voor risico deelnemers
24
0
37
Overige baten
25
1.185
1.033
179.690
13.572
Lasten Mutatie voorziening pensioenverplichtingen voor risico pensioenfonds Pensioenopbouw Indexering en overige toeslagen Rentetoevoeging Onttrekking voor pensioenuitkeringen en pensioenuitvoeringskosten Wijziging marktrente Wijziging uit hoofde van overdracht rechten VPL-regeling Wijziging i.v.m. actuele ontw. op het gebied van levensverwachting Wijziging opslag uitvoeringskosten Overige mutaties voorziening pensioenverplichtingen
Mutatie pensioenverplichtingen voor risico deelnemers Mutatie pensioenspaarregeling Mutatie overige voorzieningen
26
Premies herverzekering Pensioenuitkeringen
27
Overgedragen pensioenverplichtingen
11.368 4.632 2.587 -24.122 139.811 5.875 1.061 -15.360 7.961 4.045
13.032 0 2.457 -23.895 -22.267 -2.081 929 0 0 2.371 137.858
-29.454
-7.735
372
-572
0
0
-1.425
156
23
22.740
22.567
3.500
2.845
Pensioenuitvoeringskosten
28
2.089
1.793
Overige lasten
29
1.129
2.138
159.165
-1.141
20.525
14.713
8.789 11.736 20.525
14.922 -209 14.713
RESULTAAT
Resultaatbestemming Het bestuur heeft besloten het resultaat op de volgende wijze te bestemmen: Toevoeging aan Overige reserve Toevoeging aan Bestemmingsreserve
45
Kasstroomoverzicht in duizenden euro's
Toelichting Kasstroom uit pensioenactiviteiten Bijdragen van werkgevers en werknemers Premiebijdragen risico deelnemers Van herverzekeraars ontvangen uitkeringen Ontvangsten wegens overgenomen verplichtingen Uitgekeerde pensioenen Uitgaven wegens overgedragen pensioenverplichtingen Betaalde premies herverzekering Pensioenuitvoeringskosten
2014
2013
19.425 0 455 2.169 -22.807 -4.069 -156 -2.146
20.382 734 512 861 -22.490 -2.276 -23 -1.888 -7.129
Kasstroom uit beleggingsactiviteiten Directe beleggingsopbrengsten Verkopen en aflossingen van beleggingen Aankopen en verstrekkingen van beleggingen Mutatie onderpand derivaten Betaalde kosten vermogensbeheer
3.713 156.547 -290.786 146.641 -1.471
Netto-kasstroom in het jaar
Saldo liquide middelen ultimo boekjaar Saldo liquide middelen primo boekjaar Mutatie liquide middelen
12 12
10.831 390.648 -410.074 18.396 -1.454 14.644
8.347
7.515
4.159
17.550 10.035
10.035 5.876 7.515
46
-4.188
4.159
Toelichting op de Jaarrekening Bedragen in deze toelichting luiden in duizenden euro, tenzij expliciet anders aangegeven.
Algemene grondslagen Informatie over het pensioenfonds Grontmij heeft sinds 1953 een eigen pensioenfonds. Het fonds stelt zich ten doel het verlenen of doen verlenen van pensioenen en toeslagen daarop aan de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden of hun nagelaten betrekkingen. Overeenstemmingsverklaring De jaarrekening van het pensioenfonds is opgesteld in overeenstemming met de wettelijke bepalingen zoals deze zijn vermeld in Titel 9 Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en met inachtneming van de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving, in het bijzonder Richtlijn 610 Pensioenfondsen. De jaarrekening is gebaseerd op de bepalingen van het Financieel Toetsingskader dat van kracht was tot en met 2014. Het bestuur heeft op 11 juni 2015 de jaarrekening vastgesteld. Presentatiewijzigingen De look-through informatie met betrekking tot de presentatie van de beleggingen in fondsen in de risicoparagraaf is uitgebreid. In 2014 zijn tabellen opgenomen met de segmentatie van de aandelenportefeuille naar sector, vastrentende waarden naar soort. Daar waar beschikbaar zijn vergelijkbare cijfers van 2013 opgenomen. Grondslagen bij de opstelling van de jaarrekening Algemeen De beleggingen en de voorziening voor pensioenverplichtingen worden gewaardeerd tegen actuele waarde. Overige activa en passiva worden gewaardeerd tegen nominale waarde, tenzij anders vermeld. Baten en lasten worden toegerekend aan het boekjaar waarop deze betrekking hebben. Vergelijkende cijfers zijn, waar nodig, voor vergelijkingsdoeleinden aangepast. Schattingen en veronderstellingen Bij de opstelling van de jaarrekening worden door het bestuur schattingen en veronderstellingen gemaakt en oordelen gevormd die van invloed zijn op de toepassing van grondslagen, op de waardebepaling van activa en passiva en van baten en lasten. Het betreft de boekwaarde van activa en passiva waarvan de waarden niet op eenvoudige wijze uit andere bronnen blijkt. De schattingen en de hiermee verbonden veronderstellingen zijn gebaseerd op ervaringen uit het verleden en verschillende andere factoren, die gezien de omstandigheden als redelijk worden beschouwd. De daadwerkelijke uitkomsten kunnen afwijken van deze schattingen. Hier wordt prudent mee omgegaan. De schattingen en veronderstellingen worden voortdurend beoordeeld. Herziening van schattingen worden opgenomen in de periode waarop de herziening betrekking heeft. Schattingswijzigingen 2014 In 2014 heeft het bestuur besloten tot toepassing van de meest recente informatie omtrent levensverwachting (AG Prognosetafel 2014) bij de waardering van de voorziening pensioenverplichtingen. Als gevolg hiervan zijn de Technische Voorzieningen per 31 december 2014 met € 6,4 miljoen gedaald. Het effect op de dekkingsgraad per 31 december 2014 is + 0,9%. Daarnaast heeft het bestuur besloten tot het toepassen van een geactualiseerd en verfijnd model van de fondsspecifieke ervaringssterfte (Towers Watson ervaringssterfte 2014). De Technische Voorzieningen zijn als gevolg hiervan met € 9,2 miljoen verlaagd. Het effect op de dekkingsgraad per 31 december is 1,2%. De opslag voor toekomstige uitvoeringskosten is op basis van onderzoek opgehoogd naar 2,5% (2013: 1,5%): Technische Voorzieningen -/- € 8,2 miljoen, effect op de dekkingsgraad -/- 1,1%. Opname van een actief of verplichting Een actief wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de toekomstige economische voordelen naar het pensioenfonds zullen toevloeien en de waarde daarvan betrouwbaar kan worden 47
vastgesteld. Een verplichting wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de afwikkeling daarvan gepaard zal gaan met een uitstroom van middelen en de omvang van het bedrag daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Verantwoording van baten en lasten Baten worden in de staat van baten en lasten opgenomen wanneer een vermeerdering van het economisch potentieel, samenhangend met een vermeerdering van een actief of een vermindering van een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld. Lasten worden verwerkt wanneer een vermindering van het economisch potentieel, samenhangend met een vermindering van een actief of een vermeerdering van een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld. Indien een transactie ertoe leidt dat nagenoeg alle of alle toekomstige economische voordelen en alle of nagenoeg alle risico’s met betrekking tot een actief of een verplichting aan een derde zijn overgedragen, wordt het actief of de verplichting niet langer in de balans opgenomen. Verder worden activa en verplichtingen niet meer in de balans opgenomen vanaf het tijdstip waarop niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden van waarschijnlijkheid van de toekomstige economische voordelen en betrouwbaarheid van de bepaling van de waarde. Dit betekent dat transacties worden verwerkt op transactiedatum en niet op afwikkelingsdatum. Saldering van een actief en een verplichting Een financieel actief en een financiële verplichting worden gesaldeerd als nettobedrag in de balans opgenomen indien sprake is van een wettelijke of contractuele bevoegdheid om het actief en de verplichting gesaldeerd en gelijktijdig af te wikkelen en bovendien de intentie bestaat om de posten op deze wijze af te wikkelen. De met de gesaldeerd opgenomen financiële activa en financiële verplichtingen samenhangende rentebaten en rentelasten worden eveneens gesaldeerd opgenomen. Valutaomrekening De jaarrekening luidt in euro’s en alle bedragen zijn afgerond naar duizendtallen (€000), tenzij anders is vermeld. De euro is tevens de functionele valuta van het fonds. Activa en passiva luidende in vreemde valuta worden omgerekend tegen de valutakoersen per balansdatum, tenzij afdekking heeft plaats gehad. In dat geval wordt gewaardeerd tegen de koers van afdekking. Bij het bepalen van de waarde van effecten die in buitenlandse valuta zijn genoteerd, zijn de volgende, voor het fonds meest belangrijke valutakoersen gehanteerd: Valutaverhouding 31-12-2014 31-12-2013 Australische Dollar 0,676 0,649 Zwitserse Frank 0,832 0,683 Deense Kroon 0,134 0.134 Britse Pond Sterling 1,289 1,202 Hong Kong Dollar 0,107 0,094 Noorse Kroon 0,110 0,120 Zweedse Kroon 0,106 0,113 Singapore Dollar 0,624 0,570 Amerikaanse Dollar 0,826 0,726
Grondslagen voor de balans Beleggingen In overeenstemming met de Pensioenwet en RJ610 worden beleggingen gewaardeerd tegen actuele waarde. Overlopende activa en passiva alsmede liquiditeiten vermogensbeheer worden gewaardeerd tegen nominale waarde. Het verschil tussen marktwaarde en nominale waarde is bij deze activa en passiva in het algemeen gering.
48
Participatie in beleggingsfondsen, die gespecialiseerd zijn in een bepaald soort beleggingen worden gerubriceerd en gewaardeerd volgens de grondslagen van dat soort beleggingen. Bij gemengde beleggingsfondsen wordt aangesloten bij de hoofdcategorie, bepaald op basis van marktwaarde. Financiële instrumenten worden gebruikt ter afdekking van beleggingsrisico’s en het realiseren van het vastgelegde beleggingsbeleid. Dit wordt bereikt door beleggingen in derivaten en credit en cash funds. Aankopen en verkopen worden verwerkt op transactiedatum. Vastrentende waarden Beursgenoteerde obligaties en participaties in beursgenoteerde beleggingsinstellingen die beleggen in obligaties worden gewaardeerd tegen de beurskoers per balansdatum. Voor niet ter beurze genoteerde participaties in vastrentende waarde-fondsen is dit de berekende intrinsieke waarde welke wordt ontleend aan de opgaven van de fondsmanagers die de actuele waarde van de onderliggende beleggingen representeert. Hypothecaire leningen, leningen op schuldbekentenis en andere waardepapieren met een vaste of variabele rente worden gewaardeerd tegen de geschatte, toekomstige netto kasstromen die uit de beleggingen zullen toevloeien, contant gemaakt tegen de geldende marktrente, rekening houdend met het risicoprofiel, waaronder het krediet- en liquiditeitsrisico, en de looptijd van de belegging. Derivaten Derivaten worden gewaardeerd op reële waarde, te weten de relevante marktnoteringen of, als die niet beschikbaar zijn, de waarde die wordt bepaald met behulp van waarderingsmodellen. Voor de waardering is de OIS-curve gebruikt. Derivaten met een negatieve waarde worden onder kortlopende schulden opgenomen. Aandelen Beursgenoteerde aandelen en participaties in beursgenoteerde beleggingsinstellingen die beleggen in aandelen worden gewaardeerd tegen de beurskoers per balansdatum. Voor niet ter beurze genoteerde participaties in aandelenfondsen is dit de berekende intrinsieke waarde welke wordt ontleend aan de opgaven van de fondsmanagers die de actuele waarde van de onderliggende beleggingen representeert. Vastgoed Directe vastgoedbeleggingen worden gewaardeerd tegen reële waarde. Deze wordt gebaseerd op taxaties welke worden verricht door externe deskundigen. Beleggingen in indirect vastgoed worden gewaardeerd tegen reële waarde. Voor beursgenoteerde aandelen en participaties in beursgenoteerde beleggingsinstellingen is dit de beurswaarde. Voor niet ter beurze genoteerde participaties in vastgoedfondsen is dit de berekende intrinsieke waarde welke wordt ontleend aan de opgaven van de fondsmanagers die de actuele waarde van de onderliggende beleggingen representeert. Commodities Commodities worden gewaardeerd tegen reële waarde. Voor participaties in beursgenoteerde beleggingsinstellingen is dit de beurswaarde. Voor niet ter beurze genoteerde participaties in commodity fondsen is dit de berekende intrinsieke waarde welke wordt ontleend aan de opgaven van de fondsmanagers die de actuele waarde van de onderliggende beleggingen representeert. Beleggingen voor risico deelnemers Bijdrageregeling De voor de deelnemers aan de bijdrageregeling beschikbare premie is ondergebracht bij Robeco. De waarderingen van de beleggingen vindt plaats tegen de grondslagen zoals hiervoor is opgenomen. Pensioenspaarregeling Het voor de deelnemers aan de Pensioenspaarregeling beschikbare vermogen, dat is belegd bij Robeco, wordt gewaardeerd tegen beurswaarde.
49
Herverzekeraar Herverzekerde pensioenen Onder deze post zijn herverzekerde pensioenverplichtingen opgenomen. De verplichtingen hebben betrekking op de pensioenrechten van een klein aantal deelnemers, vooral afkomstig uit overgenomen bedrijven, die zijn herverzekerd bij Nationale Nederlanden, Aegon en Centraal Beheer. Er is geen sprake van verzekeringstechnisch risico voor SPG met betrekking tot de herverzekerde verplichtingen. De verplichtingen worden gewaardeerd op basis van marktwaarderingen. In de waardering van herverzekerde aanspraken moet aan de vermogenskant rekening worden gehouden met de kredietwaardigheid van de herverzekeraar. DNB heeft richtlijnen opgesteld voor de bepaling van de omvang van kosten- en kredietrisico op de herverzekeraar voor volledig herverzekerde fondsen (Toepassing FTK op volledig herverzekerde fondsen). Risicoherverzekering De herverzekeringsdekking omvat de krachtens de pensioenregeling geldende aanspraken van de nabestaanden van de deelnemers aan het fonds op (tijdelijk) nabestaandenpensioen of daarmee gelijk gestelde uitkeringen. Tot 1 april 2014 was deze verzekering bij Zwitserleven ondergebracht. Per 1 april is de verzekeraar Elips Life AG. Het eigen behoud is € 400.000 overlijdensrisicokapitaal per deelnemer per jaar. Tot 1 april 2014 waren de risico’s bij arbeidsongeschiktheid niet herverzekerd. Per 1 april 2014 zijn deze risico’s ook herverzekerd bij Elips Life AG. De overeenkomst regelt de herverzekering van de op grond van het pensioenreglement ingegane vrijstelling van betaling van de pensioenpremie bij langdurige arbeidsongeschiktheid van de deelnemer. Het eigen behoud is € 700.000 arbeidsongeschiktheidskapitaal per deelnemer per jaar. De maximale aansprakelijkheid per deelnemer is € 150.000 premievrijstellingsrente per deelnemer per jaar. Er is een stoploss overeenkomst gesloten waarbij de prioriteit 250% van de risicopremie eigen rekening is met een minimum van € 4.761.150. De maximale aansprakelijkheid is €10.000.000 per jaar. Vorderingen, liquide middelen en schulden De vorderingen, liquide middelen en schulden worden gewaardeerd tegen nominale waarde. Bij de waardering van vorderingen wordt zo nodig rekening gehouden met waardeverminderingen wegens oninbaarheid. Het verschil tussen actuele waarden en nominale waarden is bij de activa en passiva in het algemeen gering. Alle vorderingen en kortlopende schulden hebben een resterende looptijd van korter dan één jaar, tenzij anders aangegeven. Reserves De Bestemmingsreserve geeft de benodigde solvabiliteitsbuffer weer. Deze bestaat uit het minimaal vereist vermogen en de benodigde buffers. De Overige reserve geeft het surplus of tekort aan reserves weer. Technische Voorzieningen Technische Voorzieningen voor risico pensioenfonds De voorziening pensioenverplichtingen wordt gewaardeerd tegen reële waarde. De reële waarde is bepaald op basis van de contante waarde van de beste inschatting van toekomstige kasstromen die samenhangen met de op balansdatum onvoorwaardelijke pensioenverplichtingen. Voor arbeidsongeschikte deelnemers wordt mede rekening gehouden met het premievrijgestelde deel van de toekomstige pensioenopbouw. Voor deelnemers die op de balansdatum ziek zijn, is rekening gehouden met de verwachte toekomstige schadelast. De contante waarde wordt bepaald met gebruikmaking van de marktrente welke is gebaseerd op de actuele rentetermijnstructuur zoals gepubliceerd door DNB. Op grond van de samenstelling van de TV komt de nominale rente einde boekjaar ongeveer overeen met een contante rekenrente van 1,87% (2013: 2,75%). Bij de vaststelling van de overlevingskansen is uitgegaan van de door het Actuarieel Genootschap gepubliceerde “Prognosetafel AG 2014”. Daarnaast is er rekening gehouden met het verschil in overlevingskansen tussen de werkende en de totale bevolking door toepassing van fondsspecifieke ervaringssterfte (Towers Watson 2014 Ervaringssterftemodel). 50
Het leeftijdsverschil tussen man en vrouw is op drie jaar gesteld (gemiddeld is een man drie jaar ouder dan zijn vrouwelijke partner). Voor de bepaling van de voorziening voor het wezenpensioen zijn de verplichtingen van het latent nabestaandenpensioen met 5% verhoogd (2013: 5%). Voor excassokosten zijn de verplichtingen verhoogd met 2,5% (2013: 1,5%). Voor de verzekerde partner wordt uitgegaan van een bepaald partner systeem. Voor de arbeidsongeschikte wordt rekening gehouden met de voorziening premievrijstelling bij invaliditeit (PVI). Het pensioenfonds kent in reglement 2014 een hybride regeling, bestaande uit een CDC-regeling met een middelloonsystematiek tot een bepaald salaris en daarboven een CDC-regeling met een middelloonsystematiek conform de basisregeling met een opbouw die beperkt is tot 75% van de opbouw in de basisregeling. Bij de berekening van de voorziening pensioenverplichtingen is uitgegaan van de op de balansdatum geldende pensioenreglementen en van de over de verstreken dienstjaren verworven aanspraken. Jaarlijks wordt door het bestuur besloten of de aanspraken en de reeds ingegane pensioenen geïndexeerd worden en in hoeverre dit zal gebeuren. Voorwaardelijk toeslagverlening actieven, premievrije aanspraken en ingegane pensioenen Het bestuur kan, zolang er voldoende middelen aanwezig zijn, jaarlijks besluiten tot toeslagverlening. Er is geen recht op toeslagverlening. Het is dus niet zeker of er in de toekomst toeslagen worden verleend. Toeslagverlening 1 januari 2014 - deelnemers Tot en met 2014 worden de toeslagen voor de deelnemers voor zover mogelijk gefinancierd uit de doorsneepremie, het premiedepot dat hiervoor werd gevormd en uit de algemene middelen van het fonds. Deze toeslag voor de actieve deelnemers aan de pensioenregeling bedraagt maximaal de stijging van de Cao-verhoging over het vorige boekjaar met een maximum van 2% op jaarbasis. Toeslagverlening 1 januari 2014 - gewezen deelnemers en pensioengerechtigden De toeslagverlening voor gewezen deelnemers en pensioengerechtigden wordt gefinancierd uit de algemene middelen van het fonds. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd en er wordt geen premie voor betaald. De toeslagverlening wordt uit beleggingsrendement en uit de algemene middelen van het fonds gefinancierd. Staffel Voor de bepaling of er voldoende middelen aanwezig zijn wordt gewerkt met een indexatiestaffel die gebaseerd is op de economische dekkingsgraad van het fonds. Wanneer het eigen vermogen lager is dan het Minimum Vereiste Eigen Vermogen (MVEV), worden geen toeslagen verleend. Wanneer het eigen vermogen hoger is dan het Vereiste Eigen Vermogen (VEV), wordt de volledige toeslag verleend. Bij tussenliggende dekkingsgraden wordt de toeslag naar rato verleend. Conform bestuursbesluit heeft dit op 1 januari 2014 geleid tot een toeslagverlening van 1% aan de actieve deelnemers. Deze toeslag is voor 0,5% gefinancierd uit de premie. De resterende 0,5% is gefinancierd uit het de algemene middelen van het fonds. De toeslagverlening aan gewezen deelnemers en pensioengerechtigden bedroeg op dat moment 0,5%. Deze toeslagen zijn gebaseerd op een economische dekkingsgraad van 108%. De toeslagverlening per 1 januari 2014 is verwerkt in de Technische Voorzieningen van 2014. Staffel Daarnaast is in 2014 besloten om - met de komst van de nFTK-regelgeving - pas volledige toeslagen te verlenen wanneer deze ook voor de toekomst naar verwachting kunnen worden nagekomen. Toeslagen worden niet langer verleend onder een dekkingsgraad van 110% (toeslagdrempel) en zullen pas volledig worden verleend bij dekkingsgraden vanaf circa 126%. Het bestuur heeft, met het oog op de dekkingsgraad, besloten op 1 januari 2015 geen toeslagen te verlenen. 51
Extra toeslagen Tevens is besloten dat vanaf 2015 geen inhaaltoeslagen meer plaats zullen vinden. Sinds 2012 kon het bestuur besluiten tot herstel van gemiste toeslagen uit de afgelopen tien jaar. Deze bepaling is in het pensioenreglement 2015 komen te vervallen. Het bestuur kan wel besluiten tot het verlenen van extra toeslagen voor alle deelnemers, pensioengerechtigden en gewezen deelnemers. De relatie naar in het verleden gemiste indexatie is daarbij losgelaten, met uitzondering van de jaren 2012 t/m 2014.
Overige voorzieningen VPL-regeling Onder VPL-regeling wordt de reeds beschikbare financiering voor de uitvoering van de door sociale partners overeengekomen VPL (Vut, Prepensioen, Levensloop) verantwoord. Door het fonds wordt een overgangsregeling uitgevoerd in het kader van de Wet VPL. Deze regeling voorziet in een voorwaardelijke aanspraak op pensioen. Voorwaarde is dat er sprake moet zijn van een dienstverband. Op het moment van het bereiken van de 62-jarige leeftijd, dan wel bij overlijden, en uiterlijk op 31 december 2020, worden de voorwaardelijke aanspraken omgezet in onvoorwaardelijk pensioenaanspraken. De inkoop van de onvoorwaardelijke pensioenaanspraken geschiedt op basis van de fondsgrondslagen op het moment van inkoop. De financiering geschiedt in termijnen zoals is overeengekomen in de uitvoeringsovereenkomst of door een aanvullende afspraak. De ontvangen gelden maken geen onderdeel uit van de totale beleggingen, maar worden op een separate bankrekening gestort. De sociale partners hebben een overeenkomst opgesteld over de manier van beheer van de ontvangen termijnen en over het te vergoeden rendement over het saldo van de financiering. Premiedepot actieven Indien de ontvangen premie in enig jaar hoger is dan de zuiver kostendekkende premie, dan wordt het saldo toegevoegd aan het premiedepot actieven. Het doel van het premiedepot actieven is om de premie zoveel mogelijk ten goede te laten komen aan de actieven. Het premiedepot kan worden gebruikt voor financiering van toeslagverlening en in de situatie dat de ontvangen premie lager is dan de interne (zuivere) kostendekkende premie. Indien het premiedepot actieven groter is dan 10% van de technische voorziening actieven, dan wordt het meerdere overgeheveld naar de algemene reserve van het fonds. Het fondsrendement wordt toegevoegd over het berekende gemiddelde saldo in een jaar. De hoogte van de mutatie van het depot wordt middels bestuursbesluit vastgesteld aan het begin van het boekjaar. Hierbij wordt uitgegaan van schattingen. Bij het bepalen van de interne (zuivere) kostendekkende premie wordt uitgegaan van de nominale rentetermijnstructuur per 1 januari van het boekjaar zonder rekening te houden met UFR –methodiek en driemaandsmiddeling. Besluitvorming vindt plaats aan de hand van de interne (zuivere) kostendekkende premie.
Grondslagen voor de staat van baten en lasten Baten en lasten worden toegerekend aan het boekjaar waarop deze betrekking hebben. Premiebijdragen Als premiebijdragen worden verantwoord de op het boekjaar betrekking hebbende bijdragen van werkgevers en deelnemers welke voor het boekjaar zijn vastgesteld, respectievelijk bekend zijn geworden, waarbij rekening is gehouden met eventueel verleende premiekortingen en/of premieopslagen. Beleggingsopbrengsten Beleggingsresultaten bestaan uit: - Directe beleggingsopbrengsten; - Indirecte beleggingsopbrengsten; - In aftrek gebrachte kosten van vermogensbeheer. 52
De directe beleggingsopbrengsten hebben betrekking op ontvangen huren, dividenden en rente. Huuropbrengsten worden lineair opgenomen gedurende de huurperiode. Dividenden worden in de staat van baten en lasten verwerkt, indien het fonds daarop recht heeft verkregen en hun ontvangst waarschijnlijk is. Renteopbrengsten worden tijdsevenredig in de staat van baten en lasten verwerkt, indien hun bedrag bepaalbaar is en hun ontvangst waarschijnlijk. Valutaverschillen worden opgenomen onder de post directe beleggingsopbrengsten. De indirecte beleggingsopbrengsten hebben betrekking op gerealiseerde en ongerealiseerde waardestijgingen of waardedalingen van de beleggingen. In de jaarrekening wordt hier geen onderscheid tussen gemaakt. Alle waardeveranderingen van beleggingen, inclusief valutakoersverschillen, worden als beleggingsopbrengst in de staat van baten en lasten opgenomen De in aftrek gebrachte kosten van vermogensbeheer hebben betrekking op de beheerskosten die door vermogensbeheerders in rekening worden gebracht, alsmede de kosten van de beleggingsadministratie. Pensioenuitkeringen Pensioenen worden in de staat van baten en lasten opgenomen in de periode waarop zij betrekking hebben. Pensioenuitvoeringskosten De kosten worden in de staat van baten en lasten opgenomen in de periode waarop zij betrekking hebben. Overgenomen en overgedragen pensioenverplichtingen De bij overdracht van pensioenen bepaalde overdrachtswaarden zijn gebaseerd op de wettelijke berekeningsgrondslagen. De inkomende en uitgaande waardeoverdrachten worden toegerekend aan het verslagjaar waarin de bijbehorende pensioenaanspraken zijn verwerkt. Mutatie voorziening pensioenverplichtingen De mutatie voorziening voor pensioenverplichtingen bestaat uit de volgende componenten: · Pensioenopbouw: de kosten van één jaar inkoop; toerekening vindt plaats aan de periode waarin de opbouw van pensioenrechten plaatsvindt. · Indexering en overige toeslagen: de toeslagverlening wordt als last verwerkt voor zover vóór balansdatum een besluit daartoe genomen is. · Rentetoevoeging: de voorziening wordt opgerent op basis van de nominale rente op basis van de door DNB gepubliceerde rentetermijnstructuur met een looptijd van één jaar. · Onttrekkingen voor pensioenuitkeringen en pensioenuitvoeringskosten: de vrijval wordt ten gunste van het resultaat verwerkt in de periode waarin de lasten bij de berekening aan de voorziening waren voorzien. · Wijziging marktrente: het effect van de aanpassing van de marktrente gedurende het jaar op basis van de door DNB gepubliceerde rentetermijnstructuur wordt ultimo het verslagjaar bepaald en in de staat van baten en lasten opgenomen. · Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten: het saldo van actuariële inkomende en uitgaande waardeoverdrachten wordt toegerekend aan de periode waarop zij betrekking hebben. · VPL-regeling: toekenningen uit hoofde van de VPL-regeling in het verslagjaar. · Wijziging i.v.m. actuele ontwikkelingen op het gebied van levensverwachting: de pensioenverplichtingen worden berekend aan de hand van de Prognosetafel AG 2014 zoals gepubliceerd door het Actuarieel Genootschap in september 2014. Voorts wordt er rekening gehouden met het verschil in overlevingskansen tussen de werkende en de totale bevolking door toepassing van fondsspecifieke ervaringssterfte (Towers Watson Ervaringssterftemodel 2014). · Overige mutaties voorziening pensioenverplichtingen: wijzigingen in het verslagjaar die niet vallen onder de vorige componenten.
53
Overige baten en lasten Overige baten en lasten worden toegerekend aan het boekjaar waarop zij betrekking hebben. Verliezen worden in aanmerking genomen zodra zij voorzienbaar zijn. Dekkingsgraad De dekkingsgraad geeft de verhouding weer tussen het aanwezige vermogen en de contante waarde van de op dat moment geldende reglementaire pensioenaanspraken. Bij de berekening van de nominale dekkingsgraad wordt gebruik gemaakt van de door DNB gepubliceerde rentetermijnstructuur. Deze is samengesteld op basis van de UFR (Ultimate Forward Rate en driemaandmiddeling). In de economische dekkingsgraad wordt de rentetermijnstructuur op basis van marktrente gebruikt.
Grondslagen voor de risicoparagraaf De grondslagen van de risicoparagraaf zijn gelijk aan die van de grondslagen van de balans. Voor de risicotabellen is look-through informatie gebruikt van de aandelenfondsen en van de vastrentende waarden fondsen. Geen look-through informatie is beschikbaar van de vastgoedfondsen en het commodity fonds.
Grondslagen voor het kasstroomoverzicht Het kasstroomoverzicht is opgesteld op basis van de directe methode. Onderscheid wordt gemaakt tussen kasstromen uit pensioenactiviteiten en beleggingsactiviteiten. Onder liquide middelen zijn opgenomen de bij banken aangehouden rekening-courantsaldi alsmede het bedrag dat beschikbaar is voor beleggingstransacties.
Risicobeheersing Algemeen In het bestuursverslag is uiteengezet welke risico’s het pensioenfonds ondermeer loopt en welk beleid wordt gevoerd ter beheersing van die risico’s. In deze paragraaf wordt nader ingegaan op de kwantitatieve en kwalitatieve aspecten. Solvabiliteitsrisico In 2014 heeft de solvabiliteit van het fonds zich positief ontwikkeld. In de pensioenwet en in het pensioenreglement zijn maatregelen opgenomen voor de situatie dat de solvabiliteit ontoereikend is. Indien de solvabiliteit zich negatief ontwikkelt, kan het fonds in een situatie van dekkingstekort terecht komen. In een situatie van dekkingstekort heeft het pensioenfonds geen ruimte beschikbaar voor een eventuele toeslagverlening. In de huidige pensioenwet wordt het korten (afstempelen) van pensioenrechten als uiterste herstelmiddel gehanteerd. De solvabiliteit van het fonds wordt gemeten zowel op basis van algemeen geldende normen alsook naar de specifieke normen welke door de toezichthouder op basis van de Pensioenwet en het Financieel Toetsingskader worden opgelegd. De toezichthouder DNB hanteert hiertoe een gestandaardiseerde methode om te toetsen of er voldoende vermogen aanwezig is om de risico’s van het pensioenfonds te kunnen opvangen. Bij deze toets wordt voor een aantal scenario’s het effect van de diverse risico’s op het vermogen bepaald. De uitkomsten worden mede bepaald door marktomstandigheden en het risicoprofiel van de beleggingen. Volgens de standaardmethode is er sprake van voldoende eigen vermogen, indien het eigen vermogen groter is dan de vereiste buffer. Ter bepaling van het vereist eigen vermogen wordt voor een negental risicofactoren bepaald wat het effect van een onmiddellijke verandering daarin is op het eigen vermogen. Voor ieder van deze effecten dient dan een opslag op de Technische Voorzieningen gelegd te worden. De Technische Voorzieningen, tezamen met deze opslagen, vormt dan het vereist eigen vermogen. 54
De portefeuille vastgoed en portefeuille aandelen in opkomende markten wordt (deels) actief beheerd. Bij de berekening van het vereist eigen vermogen is daarom rekening gehouden met het risico van actief beheer door de schokken ter bepaling van het risico zakelijke waarden (S2) aan te passen. De gehanteerde indicator voor aanvullend risico is de met de vermogensbeheerder afgesproken “tracking error”. Dit is de mate waarmee de beheerder mag afwijken van de benchmark. Bij de vaststelling van de buffer wordt uitgegaan van de meest waarschijnlijke beleggingsmix voor het aankomende jaar. In de regel is dat de strategische mix, tenzij er gegronde redenen zijn om te veronderstellen dat die beleggingsmix gedurende het eerstvolgende jaar niet gerealiseerd zal worden. Indien de feitelijke mix risicovoller is dan de meest risicovolle variant binnen de bandbreedtes van de strategische mix, dan geldt de buffereis die volgt conform de feitelijke beleggingsmix. Voor 2014 is, evenals in 2013, uitgegaan van de strategische, is meest waarschijnlijke, mix bij de berekening van de buffer. De uitkomsten van de toets zijn als volgt (in duizenden euro’s): Eind 2014 S1 Renterisico 18.513 S2 Risico zakelijke waarden 72.797 S3 Valutarisico 27.604 S4 Grondstoffenrisico 13.986 S5 Kredietrisico 737 S6 Verzekeringtechnisch risico 27.079 S7 Liquiditeitsrisico 0 S8 Concentratierisico 0 S9 Operationeel risico 0 Diversificatie-effect -/- 67.543 Totaal vereiste buffer (S) 93.173 % van TV 11,1% Totale reserves 88.946 Reservetekort/-overschot -/- 4.227
Eind 2013 22.149 60.526 22.287 11.699 621 22.439 0 0 0 -/-58.284 81.437 11,7% 68.421 -/-13.016
De effecten S1 t/m S6 worden met behulp van de door DNB voorgeschreven ‘wortelformule’ omgerekend tot een totaal effect op de solvabiliteit van het pensioenfonds. In deze wortelformule wordt er rekening mee gehouden dat niet alle risico’s tegelijk optreden (diversificatie-effect) en is een correlatie tussen de effecten aangenomen. Dit resulteert in een minimaal vereiste buffer van 11,1% (2013: 11,7%). Ten opzichte van voorgaand jaar is dit percentage gedaald met 0,6%. Het reservetekort per 31 december 2014 betekent dat het pensioenfonds een lager eigen vermogen heeft dan het vereist eigen vermogen. Renterisico (S1) Het renterisico is het effect van de meest ongunstige wijziging van de rente/rentetermijnstructuur volgens de tabel in de Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling. Doorgaans zal dit een rentedaling betreffen. Een daling van de rente leidt tot een verhoging van de Technische Voorzieningen en tot een waardestijging van de vastrentende waarden. Het saldo van deze beide effecten geeft het renterisico (S1) weer. Bij de berekening zijn toekomstige kasstromen gehanteerd. Bij de bepaling van het renterisico is er rekening mee gehouden dat het renterisico voor 70% wordt afgedekt. Dit betreft het strategische renteafdekkingspercentage zoals gedefinieerd in de ABTN van het pensioenfonds. Omdat gebruik wordt gemaakt van het strategische renteafdekkingspercentage van 70%, wordt de wijziging van de vastrentende waarden als gevolg van de renteschok berekend als 70% van het effect van de renteschok op de Technische Voorzieningen. Deze bedraagt ultimo 2014 18.513 (2013: 22.149). De beheersing vindt plaats door middel van het strategische beleggingsbeleid en de duration.
55
De renteafdekking vindt plaats door middel van de beleggingen in cash funds, een credit fund en renteswaps. De effectieve duration van de vastrentende portefeuille is 17,3 (2013: 17,1). De duration van de verplichtingen is 15,7 (2013: 16,2). Eind 2014 is het renterisico voor 70,1% afgedekt (2013: 70,1%). Het pensioenfonds heeft aan het eind van het verslagjaar 73% belegd in vastrentende waarden en derivaten (2013: 61%). Risico zakelijke waarden (S2) Voor de bepaling van de buffer voor het zakelijke waarden risico wordt verondersteld dat een procentuele daling moet kunnen worden opgevangen op de verschillende beleggingen. Het risico op zakelijke waarden kan worden opgevangen door diversificatie. De segmentatie van de aandelenportefeuille naar beleggingsfonds is als volgt (in duizenden euro’s): 2014 % 2013 % Europe (excl. UK) 133.318 60 138.708 64 Emerging Markets 61.372 28 54.683 26 Pacific Rim (excl. Japan) 26.420 12 23.316 10 221.110 100 216.707 100 Totaal De segmentatie van de aandelenportefeuille op basis van look-through naar sector is als volgt (in duizenden euro’s): 2014 % Basismaterialen 18.630 8 Communicatie diensten 13.290 6 Cyclische 18.461 8 consumentendienten Defensieve 28.924 13 consumentendiensten Gezondheidszorg 14.895 7 Energie 27.488 12 Financiële 56.709 26 dienstverlening Industrie 13.957 6 Nutsbedrijven 9.139 4 Technologie 12.650 6 Diversen 6.967 4 221.110 Totaal 100 Van 2013 zijn geen vergelijkende cijfers op basis van look-through beschikbaar Het risico van zakelijke waarden (S2) stijgt van 60.526 per eind 2013 naar 72.797 per eind 2014. Valutarisico (S3) De pensioentoezegging luidt in Euro. Niet alle beleggingen zijn in Euro. De omvang van de buffer voor het valutarisico moet dusdanig zijn dat een waardedaling van 20% moet kunnen worden opgevangen voor dat deel van de portefeuille dat niet in euro’s is belegd. Over 15,4% (2013:17,0%) van het vermogen (exclusief derivaten) wordt valutarisico gelopen. 97% (2013: 97%) van het valutarisico wordt veroorzaakt door beleggen in aandelen. De segmentatie van de beleggingen over de valuta is als volgt:
56
Euro Zwitserse Frank Hong Kong Dollar Australische Dollar Zweedse Kroon USD SGD Noorse Kroon Overige valuta Totaal
2014 762.642 27.423 20.234 16.079 12.499 3.502 3.289 3.106 52.407 901.181
% 84,6 3,0 2,2 1,8 1,4 0,4 0,4 0,3 5,8 100
2013 609.232 26.882 16.660 15.018 7.212 1.321 0 4.896 52.394 733.706
% 83,0 3,7 2,3 2,0 1,0 0,2 0 0,7 7,1 100
Deze tabel is op basis van look-through tot stand gekomen. De overige valuta’s betreft beleggingen in economisch kleinere landen in de emerging markets en Pacific Rim. Hierin wordt via beleggingsfondsen belegd. Het valutarisico (S3) bedraagt ultimo 2014 27.604 (2013: 22.287). Grondstoffenrisico (S4) Een kenmerk van grondstoffen is dat er grote waardeschommelingen kunnen optreden. In deze toets moet het effect van een waardedaling van 30% kunnen worden opgevangen. Het grondstoffenrisico per ultimo 2014 bedraagt 13.986 (2013:11.699). Kredietrisico (S5) Het kredietrisico wordt gemeten door het effect van een toename met 40% van de actuele opslag voor kredietrisico (de “credit spread”) in het marktsegment vast te stellen, op de portefeuille vastrentende waarden met kredietrisico (“credits”). Bij de berekening zijn toekomstige kasstromen gehanteerd. Het kredietrisico (S5) bedraagt ultimo 2014 737 (2013: 621). De verdeling van de vastrentende waarden op basis van look-through over de verschillende categorieën beleggingsfondsen is als volgt (in duizenden euro’s):
Credits fonds Cash fondsen Totaal
2014 113.115 492.050 605.165
% 19 81 100
2013 102.452 328.846 433.298
% 24 76 100
De belegging in Cash fondsen is toegenomen vanwege de stijging van het ontvangen onderpand voor de derivaten (2014: + 146.641). Als we de vastrentende waarden op basis van look-through naar soort onderverdelen ziet dit er als volgt uit (in duizenden euro’s): 2014 % 2013 % Staatsobligaties 115.690 19 75.370 17 Bedrijfsobligaties 420.825 70 299.334 70 (Credit funds) Hypotheken 32.966 5 26.499 6 Geldmiddelen 35.684 6 32.094 7 605.165 100 433.298 100 Totaal Het kredietrisico wordt ook beïnvloed door de kwaliteit van de tegenpartijen waarop het pensioenfonds vorderingen heeft. De gemiddelde rating van de debiteuren van de vastrentende waarde is als volgt: 57
AAA AA A BBB Lager dan BBB Geen rating Totaal
2014 35.691 251.737 292.671 24.546 520 0 605.165
% 6 42 48 4 0 0 100
2013 42.114 140.167 154.896 22.206 543 73.371 433.298
% 10 32 36 5 0 17 100
In 2013 bestaat het onderdeel “Geen rating” voornamelijk uit beleggingen in cash funds, waarbij de onderliggende beleggingen niet van een rating zijn voorzien. Landenrisico Landenrisico wordt gedefinieerd als het risico waarbij een tegenpartij niet in staat is aan zijn kredietverplichtingen te voldoen wegens politieke, sociale, economische of overige gebeurtenissen in een land. In 2014 zijn er geen directe beleggingen in vastrentende waarden die zijn uitgegeven door Griekenland, Rusland of Oekraïne. Verzekeringstechnisch risico (S6) De vereiste buffer voor verzekeringstechnische risico’s wordt bepaald door de Technische 2 2 Voorzieningen te vermenigvuldigen met de som van het procesrisico en + . Het procesrisico, de TSO (onzekerheid in de sterftetrend) en de NSA (stochastische onzekerheid) zijn afhankelijk van: - de naar de TV gewogen gemiddelde leeftijd van het pensioenfonds; - het aantal deelnemers; - de vorm van dekking inzake nabestaandenpensioen en; - de in tabellen door DNB voorgeschreven parameters. Het verzekeringstechnisch risico (S6) bedraagt ultimo 2014 27.079 (2013: 22.439).
Langlevenrisico Dit is het gegeven dat een verzekerde persoon langer kan leven dan op basis van de gehanteerde sterftekansen wordt verwacht. Dit risico is van belang voor onder andere het ouderdomspensioen. Het langlevenrisico draagt het fonds in eigen beheer. Het fonds past de meest recente AG tafels toe. Het fonds monitort de toegepaste ervaringssterfte door middel van analyse van het langlevenresultaat over meerdere jaren. Impactanalyse De impact van een stijging van 1% in de risicocategorieën rente (S1) en zakelijke waarden (S2) heeft het volgende effect op de aanwezige en vereiste dekkingsgraad: Risico Stijging met 1% Mutatie aanwezige Mutatie vereiste dekkingsgraad dekkingsgraad* Rente Rentecurve 2,7% 0,6% Zakelijke waarden Beurskoersen 0,3% 0,0% (incl. commodities) * Uitgaande van strategische mix
58
Liquiditeitsrisico (S7) Liquiditeitsrisico is het risico dat beleggingen niet tijdig en/of niet tegen een aanvaardbare prijs kunnen worden omgezet in liquide middelen, waardoor het fonds op korte termijn niet aan zijn verplichtingen kan voldoen. Dit risico wordt door het fonds beheerd door in het strategisch en tactisch beleggingsbeleid voldoende ruimte aan te houden voor de liquiditeitsposities. Van dit risico is geen sprake. Het grootste deel van de beleggingen kan binnen een maand liquide worden gemaakt. Daarnaast zijn er nog directe beleggingsopbrengsten bij de vastgoedfondsen. Concentratierisico (S8) Concentraties kunnen ertoe leiden dat het fonds bij grote veranderingen in bijvoorbeeld de waardering (marktrisico) of de financiële posities van een tegenpartij (kredietrisico) grote (veelal financiële) gevolgen hiervan ondervindt. Voor het concentratierisico wordt geen buffer aangehouden. Het fonds belegt voornamelijk in beleggingsfondsen, waarbinnen een brede spreiding is aangebracht. Eind 2014 is de top 5 aan individuele beleggingen (excl. derivaten) als volgt: BlackRock LSF Euro Cash Fund 266.087 BlackRock ICS Euro Liquidity Fund 225.963 BlackRock ex UK Alpha Tilts Fund 133.318 BlackRock Euro Corporate Bond Index 113.115 BlackRock Emerging Markets Opp MR Fund B 31.134 Totaal 769.617 Dit is 72% van het totale belegde vermogen (1.063.841). Van het totale vermogen is ongeveer 94% in beheer bij BlackRock. Eind 2013 is de top 5 aan individuele beleggingen (excl. derivaten) als volgt: BlackRock LSF Euro Cash Fund 265.066 BlackRock ex UK Alpha Tilts Fund 138.708 BlackRock Euro Corporate Bond Index 104.452 BlackRock ICS Euro Liquidity Fund 63.779 Credit Suisse Fund Lux Commodity Index Plus 32.545 Totaal 604.303 Dit is 79% van het totale belegde vermogen (761.654). Van het totale vermogen is ongeveer 90% in beheer bij BlackRock. In 2011 is het traject gestart om te komen tot reservemanagers voor het vermogensbeheer op de diverse grote portefeuilles. Reden hiervan is de kwetsbaarheid van het fonds te verlagen op het moment dat de huidige vermogensbeheerders niet meer aan hun verplichtingen kunnen voldoen vanwege faillissement. In 2013 zijn de contracten met de geselecteerde reservemanager afgerond. Operationeel risico (S9) Operationeel risico is het risico van een onjuiste afwikkeling van transacties, fouten in de verwerking van gegevens, het verloren gaan van informatie, fraude en dergelijke. Deze risico’s worden beheerst door het stellen van hoge kwaliteitseisen aan de organisaties die bij de uitvoering zijn betrokken. Aangezien hiermee sprake is van adequate beheersing van de operationele risico’s worden door het fonds hiervoor geen buffers aangehouden in de solvabiliteitstoets. Bepaling boekwaarde financiële activa en financiële verplichtingen Voor financiële activa en financiële verplichtingen die gewaardeerd worden tegen reële waarde, zijn boekwaarden afgeleid van: 1. genoteerde marktprijzen 2. onafhankelijke taxaties 3 netto-contante-waardeberekeningen 4. dat een andere geschikte methode is gehanteerd. 59
Vastgoedbeleggingen welke gewaardeerd zijn op basis van onafhankelijke taxaties, zijnde de WOZ opgave, betreft een pand in De Bilt. Bij de waardering van derivaten op basis van NCW-berekeningen is de OIScurve gehanteerd. De andere methode betreft beleggingsfondsen waarbij de waardering wordt gebaseerd op de NAV van het fonds. De beleggingen van SPG zijn als volgt ingedeeld (€ 1.000): 2014
Genoteerde prijzen
Onafhankelijke taxaties
Vastgoedbeleggingen
NCWberekeningen
224
Aandelen Derivaten
Andere methode
Totaal
39.627
39.851
221.110
221.110
170.666
170.666
Vastrentende waarden
605.165
605.165
Commodities
27.049
27.049
892.951
1.063.841
Totaal
2013
0
Genoteerde prijzen
224
Onafhankelijke taxaties
Vastgoedbeleggingen
170.666
NCWberekeningen
259
Aandelen Derivaten
Andere methode
Totaal
44.411
44.670
216.707
216.707
34.433
34.433
Vastrentende waarden
433.298
433.298
Commodities
32.545
32.545
726.961
761.653
Totaal
0
259
60
34.433
Toelichting op de jaarrekening in duizenden euro's
Beleggingen voor risico fonds 2014 1. Vastrentende waarden Stand per 1 januari Aankopen Verkopen Indirecte beleggingsopbrengsten Stand per 31 december
2013
433.298 295.760 -135.001 11.108
477.061 361.420 -378.928 -26.255 605.165
433.298
Er wordt belegd in niet-beursgenoteerde fondsen. Voor deze fondsen zijn geen gecertificeerde opgaven per 31 december 2014 ontvangen, evenwel is beoogd een indirecte vorm van zekerheid te verkrijgen door middel van back-testing prijzen en periodieke bespreking performance met beheerders. De waardering kan hoger of lager zijn, maar het bestuur verwacht op basis van uitgevoerde controles, waaronder vergelijking prijzen afgegeven in het verleden met later gecontroleerde jaarrekeningen, dat dit niet materieel zal zijn. De mutaties in aan- en verkopen worden hoofdzakelijk veroorzaakt door het collateral management. In afwachting van de definitieve afwikkeling van het DC-deel van Pensioenregeling 2014 en de bijspaaregeling is per 1.1.2014 de Robeco portefeuille (DC-regeling en bijspaarregeling) overgenomen ten bedrage van 5.261. In oktober 2014 heeft verkoop plaatsgevonden. 2. Aandelen Stand per 1 januari Aankopen Verkopen Indirecte beleggingsopbrengsten Stand per 31 december
216.707 2.713 -17.689 19.379
198.772 3.260 -11.119 25.794 221.110
216.707
Er wordt niet belegd in premiebijdragende ondernemingen (2013: 0). De beheerder van de aandelen heeft eind 2014 ongeveer 6% (2013: 4%) van de aandelen uitgeleend (Security Lending). De belegging in aandelen vindt plaats in niet-beursgenoteerde beleggingsfondsen die beleggen in beursgenoteerde aandelen. In afwachting van de definitieve afwikkeling van het DC-deel van Pensioenregeling 2014 en de bijspaaregeling is per 1.1.2014 de Robeco portefeuille (DC-deel en bijspaarregeling) overgenomen ten bedrage van 2.461. In oktober 2014 heeft verkoop plaatsgevonden. 3. Vastgoed Stand per 1 januari Aankopen Verkopen Indirecte beleggingsopbrengsten Stand per 31 december
44.670 162 -3.264 -1.717
48.086 0 -1 -3.415 39.851
44.670
Er wordt belegd in niet beursgenoteerde vastgoedfondsen. Er wordt zowel belegd in fondsen met vastgoed in Nederland (79%, 2013:74%) als in andere Europese landen (21%, 2013: 26%,). Het vastgoed betreft woningen (34%, 2013: 33%), winkels (35%, 2013: 34%), kantoren (13%, 2013: 13%) en overige (20%, 2013: 19%). In afwachting van de definitieve afwikkeling van het DC-deel van Pensioenregeling 2014 en de bijspaaregeling is per 1.1.2014 de Robeco portefeuille (DC-deel en bijspaarregeling) overgenomen ten bedrage van 162. In oktober 2014 heeft verkoop plaatsgevonden.
61
Toelichting op de jaarrekening in duizenden euro's
2014 4. Commodities Stand per 1 januari Aankopen Verkopen Indirecte beleggingsopbrengsten Stand per 31 december
2013
32.545 453 -447 -5.502
36.298 0 -1 -3.752 27.049
32.545
Voor dit fonds is geen gecertificeerde opgave per 31 december 2014 ontvangen, evenwel is beoogd een indirecte vorm van zekerheid te verkrijgen door back-testing prijzen en periodieke bespreking performance met beheerder. De waardering kan hoger of lager zijn, maar het bestuur verwacht op basis van uitgevoerde controles, waaronder vergelijking prijzen afgegeven in het verleden met later gecontroleerde jaarrekeningen, dat dit niet materieel zal zijn. In afwachting van de definitieve afwikkeling van het DC-deel van Pensioenregeling 2014 en de bijspaaregeling is per 1.1.2014 de Robeco portefeuille (DC-deel en bijspaarregeling) overgenomen ten bedrage van 453. In oktober 2014 heeft verkoop plaatsgevonden. 5. Derivaten Stand per 1 januari Mutatie van creditpositie balans Aankopen Verkopen Indirecte beleggingsopbrengsten
37.904 80.609 0 0 136.232 0
0 3.471 44.461 0 -10.028 254.745
37.904
Het fonds gebruikt rentederivaten om het renterisico af te dekken. Derivaten met een negatieve waarde worden aan de passivakant van de balans verantwoord. Het saldo van de debet- en creditpositie is 170.666 (2013: 34.433). Op 31 december 2014 is 165.037 ontvangen als cash collateral (2013: 18.396). Dit onderpand is belegd in cash funds en verantwoord onder de vastrentende waarden aan de activazijde van de balans. De hieraan gerelateerde verplichting is verantwoord onder de kortlopende schulden aan de passivazijde van de balans. Er is geen overig onderpand ontvangen (2013: 10.900 aan Franse staatsobligaties) Beleggingen voor risico deelnemers 6. Vastrentende waarden Stand per 1 januari Aankopen Verkopen Indirecte beleggingsopbrengsten Stand per 31 december
4.887 0 -4.887 0
7. Aandelen Stand per 1 januari Aankopen Verkopen Indirecte beleggingsopbrengsten Stand per 31 december
2.284 0 -2.284 0
8. Vastgoed Stand per 1 januari Aankopen Verkopen Indirecte beleggingsopbrengsten Stand per 31 december
151 0 -151 0
4.723 558 -174 -220 0
4.887
2.071 286 -393 320 0
165 26 -35 -5 0
62
2.284
151
Toelichting op de jaarrekening in duizenden euro's
2014 2013 9. Commodities Stand per 1 januari 413 404 Aankopen 0 63 Verkopen -413 3 Indirecte beleggingsopbrengsten 0 -57 Stand per 31 december 0 Met ingang van pensioenreglement 2014 op 1 januari 2014 is de bijdrageregeling gestopt. In afwachting van de administratieve afwikkeling zijn per deze datum de beleggingen toegevoegd aan de beleggingen voor risico fonds.
413
Overig 10. Herverzekeringsdeel Technische Voorziening Stand per 1 januari Mutaties lopend boekjaar Stand per 31 december
19.166 2.848 22.014
20.196 -1.030 19.166
216 0 2.666 686 3.568
273 160 2.580 378 3.391
6.865 2.680 8.005 17.550
4.109 0 5.926 10.035
De voorziening kan wijzigen door uitkeren van pensioenen, wijziging van de rente, overlijden van deelnemers of aanpassing van de sterftetafels. De herverzekerdelen zijn ondergebracht bij Nationale Nederlanden (62%, rating A), Aegon (30%, rating AA-), en Centraal Beheer (8%, rating A+). Het bestuur ziet geen aanleiding een afslag toe te passen of een voorziening te nemen. 11. Vorderingen Dividendbelasting Opgelopen rente IRS Premiedebiteuren Overige vorderingen Premiedebiteuren betreft een vordering op de aangesloten werkgever (Grontmij Nederland Holding B.V.). Alle vorderingen hebben een looptijd korter dan een jaar. 12. Liquide middelen ABN AMRO ABN AMRO VPL Kas Bank
De liquide middelen staan ter vrije beschikking van het pensioenfonds. Het saldo bij Kas Bank is het bedrag dat beschikbaar is voor beleggingstransacties. In het kader van de uitvoering van de VPL regeling is een bankrekening geopend bij ABN AMRO. De afspraken over het beheer van deze rekening zijn vastgelegd in een overeenkomst tussen sociale partners. De bankrekening wordt eens per half jaar belast met de toegekende rechten. Na betaling van de facturen wordt het factuursaldo op de rekening geboekt. Eind 2014 stond er nog 220 aan facturen open. De toekenning van rechten in het tweede halfjaar (584) wordt in 2015 afgeboekt. De rentevergoeding in 2014 is nihil. In 2014 is de overeenkomst afgesloten. Over de periode voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst is geen rendementsvergoeding afgesproken. 13. Bestemmingsreserve Stand per 1 januari Uit resultaatbestemming Stand per 31 december
81.437 11.736 93.173
63
81.646 -209 81.437
Toelichting op de jaarrekening in duizenden euro's
2014 14. Overige reserve Stand per 1 januari Uit resultaatbestemming Stand per 31 december
-13.016 8.789 -4.227
Op basis van FTK-grondslagen die gelden tot en met 2014 kan het volgende overzicht worden gegeven: % Aanwezig vermogen (risico fonds en herverzekeraar) 928.146 110,6% 766.915 Af: TV -839.200 -100,0% -698.494 Af: Minimaal vereist vermogen -34.407 -4,1% -28.638 54.539 6,5% 39.783 Dekkingspositie Af: Vereist eigen vermogen (excl. min. vereist vermogen) -58.766 -7,0% -52.799 -4.227 -0,5% -13.016 Reservepositie Herstelplan Sinds 31 december 2008 is er bij het fonds sprake van een reservetekort. Op deze datum bedroeg de dekkingsgraad 110,4%. Het vereiste eigen vermogen was op dat moment 110,5%. Dit betekende dat er sprake was van een reservetekort en dat er een langetermijnherstelplan moest worden opgesteld. Dit plan is door DNB goedgekeurd. Het uitgangspunt van het herstelplan is het voortzetten van he vastgestelde beleid. De dekkingsgraad ultimo 2014 is 110,6% bij een vereiste dekkingsgraad van 111,1%. Dit betekent dat er nog steeds sprake is van een reservetekort. Volgens de update van het het herstelplan zou de dekkingsgraad 110,1% moeten zijn. De feitelijke dekkingsgraad is hoger dan de in de update van het herstelplan geschatte dekkingsgraad. Per 1 januari 2015 is het nFTK van toepassing. Meer informatie hierover is opgenomen in paragraaf "FTK nieuw" onder "Gebeurtenissen na balansdatum.
64
2013
-27.938 14.922 -13.016
% 109,8% -100,0% -4,1% 5,7% -7,6% -1,9%
15. Pensioenverplichtingen voor risico fonds en herverzekeraar Stand per 1 januari Pensioenopbouw Indexering en overige toeslagen Rentetoevoeging Onttrekking voor pensioenuitkeringen en -uitvoeringskosten Wijziging marktrente Wijziging uit hoofde van overdracht rechten VPL-regeling Wijziging i.v.m. actuele ontw. op het gebied van levensverwachting Wijziging opslag uitvoering Overige mutaties voorziening pensioenverplichtingen Mutatie Herverzekeraars Stand per 31 december Specificatie: Actieven Arbeidsongeschikten Premievrije rechten Ingegane pensioenen
698.494 11.368 4.632 2.587 -24.122 139.811 5.875 1.061 -15.360 7.961 4.045 137.858 2.848
728.978 13.032 0 2.457 -23.895 -22.267 -2.081 929 0 0 2.371 -29.454 -1.030
140.706 839.200
-30.484 698.494
284.237 16.802 194.044 344.117 839.200
226.644 12.597 142.967 316.286 698.494
De post pensioenopbouw betreft de kosten van één jaar diensttijdopbouw. In 2014 heeft er indexatie plaatsgevonden: 1% voor de actieven en 0,5% voor de gewezen deelnemers en pensioengerechtigden. De rentetoevoeging is gebaseerd op 0,379% (2013: 0,351%) en betreft de éénjaarsrente uit de door DNB gepubliceerde rentetermijnstructuur aan het begin van het boekjaar. De marktrente op basis van de rentetermijnstructuur behorend bij het profiel van de verplichtingen bedraagt per ultimo verslagjaar 1,87% (2013: 2,75%) tegen 2,75% (2013: 2,44%) aan het begin van het verslagjaar. De door DNB vastgestelde rentetermijnstructuur van 31 december 2014 is gehanteerd. In deze rentetermijnstructuur is voor looptijden vanaf 20 jaar gebruik gemaakt van de zogenaamde UFR-methode. Voorts is de rentetermijnstructuur vastgesteld op basis van het gemiddelde van alle handelsdagen in de laatste 3 maanden van 2014. De daling van de rente gedurende 2014 heeft geresulteerd in een toename van de voorziening pensioenverplichtingen. De wijziging uit hoofde van overdracht van rechten heeft voor 8.947 (2013: 821) betrekking op de actuariële waarde van inkomende waardeoverdrachten en voor 3.072 (2013: 2.902) op uitgaande waardeoverdrachten. De mutatie herverzekeraars ontstaat door wijziging van de sterftetafels en rente, overlijden van deelnemers en pensioenfondsuitkeringen aan het fonds. Waardering voorziening pensioenverplichtingen De pensioenverplichtingen worden berekend aan de hand van de Prognosetafel AG 2014 zoals gepubliceerd door het Actuarieel Genootschap op 9 september 2014. Voorts wordt rekening gehouden met het verschil in overlevingskansen tussen de werkende en de totale bevolking door toepassing van fondsspecifieke ervaringssterfte (Towers Watson Ervaringssterftemodel 2014). De toepassing van de nieuwe prognosetafel en ervaringssterfte heeft geleid tot een vrijval van resp. 4.810 en 10.550. De doorgevoerde verhoging van de opslag voor uitvoeringskosten van 1,5% naar 2,5% resulteerde in een stijging van de TV met 7.961. Per 1 januari 2014 is met de start van Reglement 2014 de pensioenleeftijd met 1 jaar opgehoogd naar 67 jaar. De omzetting heeft actuarieel neutraal plaatsgevonden. De waardering van de technische voorzieningen wordt vastgesteld met behulp van schattingen en aannames. De belangrijkste schattingen betreffen de bepaling van de levensverwachting, de fondspecifieke ervaringssterfte en de kostenopslag. Inherent aan schattingen, zoals de ervaringsterfte, is dat deze onnauwkeurigheden kunnen bevatten en dienaangaande op een later moment op basis van meer recente informatie bijgesteld moeten worden. De voorziening voor pensioenverplichtingen kan hierdoor hoger of lager uitkomen. Het pensioenfonds monitort jaarlijks de resultaten op langleven en kosten ter toetsing van de inschatting. De analyse van het langleven resultaat geeft geen aanleiding tot bijstelling van de toegepaste ervaringsterfte per 31 december 2014
65
Toelichting op de jaarrekening in duizenden euro's
2014 16. Pensioenverplichtingen voor risico deelnemers Stand per 1 januari Stortingen Opnames Dividend en rentes Koersresultaat Mutatie lopend jaar Stand per 31 december
2013
7.735 0 -7.735 0 0
7.363 935 -600 29 8
-7.735 0
372 7.735
Met ingang van Reglement 2014 per 1.1.2014 is de individuele DC regeling gestopt. Deelnemers hebben de keuze kunnen maken over de bestemming van de tegoeden. Ten bedrage van 7.320 zijn rechten ingekocht bij SPG. Een aantal deelnemers heeft ervoor gekozen het saldo (415) over te boeken naar de PPI van Robeco. 17. Overige voorzieningen Premiedepot actieven Stand per 1 januari Dotatie Rendementstoekenning Onttrekking Stand per 31 december
0 0 0 0
1.425 0 0 -1.425 0
0
In het pensioenreglement is de vorming van een premiedepot opgenomen. Aan het begin van het boekjaar wordt een zo goed mogelijke inschatting van de kostendekkende premie gemaakt. Op basis van deze berekening wordt de toevoeging aan of onttrekking uit het premiedepot bepaald. In 2014 heeft er geen toevoeging plaatsgevonden. In 2013 is de onttrekking 1.425. 18. Langlopende schulden VPL-regeling Stand per 1 januari Toevoeging Onttrekking Stand per 31 december
2.181 1.320 -1.185
1.514 1.700 -1.033 2.316
2.181
In het kader van de financiering van de 15-jaarsregeling als bedoeld in het Uitvoeringbesluit Pensioenaspecten Sociaal Akkoord 2004 is de onderneming premie verschuldigd. Uiterlijk eind 2020 vindt voor het laatst toekenning van rechten op basis van deze regeling plaats. Als voorschot betaalt de onderneming elk jaar een deel van de premie. De wijze van bepaling van dit voorschot is beschreven in de Uitvoeringsovereenkomst tussen de onderneming en SPG geregeld. In 2014 is het voorschot 1.320 (2013: 1.700). In 2014 zijn op basis van deze regeling pensioenrechten toegekend. Het bedrag dat aan het resultaat is toegekend omvat de toekenning van rechten (1.061) en de hierbij behorende bufferopslag (124). De ontvangen gelden worden gestort op een eigen VPL bankrekening. De sociale partners hebben een overeenkomst opgesteld over de manier van beheer van de ontvangen termijnen en over het te vergoeden rendement over het saldo van de financiering. De bankrekening wordt eens per half jaar belast met de toegekende rechten. Na betaling van de facturen wordt het factuursaldo op de rekening geboekt. Eind 2014 stond er nog 220 aan facturen open. De toekenning van rechten in het tweede halfjaar (584) wordt in 2015 afgeboekt. De rentevergoeding in 2014 is nihil. In 2014 is de overeenkomst afgesloten. Over de periode voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst is geen rendementsvergoeding afgesproken.
66
Toelichting op de jaarrekening in duizenden euro's
2014 19. Schulden inzake beleggingen Derivaten Nog af te wikkelen interest Ontvangen onderpand derivaten
2013 84.079 4.242 165.037 253.358
3.471 0 18.396 21.867
Derivaten met een negatieve waarde worden op de passiefzijde van de balans opgenomen. Het pensioenfonds heeft eind 2014 165.037 (2013: 18.396) aan onderpand ontvangen in de vorm van liquiditeiten als gevolg van positieve waardeontwikkeling van de derivaten. Het verstrekte onderpand staat niet ter vrije beschikking. Het verstrekte onderpand is herbelegd in kasfondsen. Het fonds heeft geen overig onderpand ontvangen, zoals hoogwaardige staatsobligaties (2013: 10.900). 20. Overige kortlopende schulden Belastingen en sociale premies Waardeoverdrachten IMS Overige crediteuren Overlopende passiva
463 5.829 360 580 7.232
Gedurende 2007 is het bedrijfsonderdeel IMS verkocht. De collectieve waardeoverdracht is in gang gezet, maar kon nog niet worden voltooid in verband met de financiële situatie van het ontvangende fonds. Aan het eind van 2014 is de waardeoverdracht opnieuw gewaardeerd. Als gevolg hiervan is de schuld verhoogd met 1.129 (2013:2.029) naar 5.829. Deze toevoeging is met name het gevolg van renteontwikkelingen in 2014. Niet uit de balans blijkende verplichtingen Per balansdatum zijn er geen investerings- of stortingsverplichtingen met betrekking tot de beleggingen. Verbonden partijen De aangesloten werkgevers, bestuurders van de aangesloten werkgever en de bestuurders van het Pensioenfonds zijn te kwalificeren als verbonden partijen. Voor de bezoldiging van de bestuurders van het Pensioenfonds wordt verwezen naar de toelichting "pensioenuitvoeringskosten" in de toelichting op de staat van baten en lasten. Ultimo 2014 zijn er geen leningen verstrekt aan of vorderingen op bestuurders van het Pensioenfonds. Per 1 januari 2012 is een uitvoeringsovereenkomst gesloten voor de periode van 5 jaar. Inzake deze uitvoeringsovereenkomst tussen het Pensioenfonds en de aangesloten werkgevers met betrekking tot de financiering van de aanspraken en de uitvoering van de pensioenregeling geldt dat de aangesloten werkgevers zich jegens het Pensioenfonds hebben verplicht een vast premiepercentage over de pensioengrondslag te betalen. Daarnaast vindt doorbelasting van bestuurskosten, personeelskosten van het pensioenbureau en huur van kantoren plaats door de aangesloten werkgevers aan het Pensioenfonds.
67
530 4.700 304 1.219 6.753
Toelichting op de jaarrekening in duizenden euro's
2014 21. Premiebijdragen van werkgevers en werknemers Werkgeversdeel: - Ouderdomspensioen - Arbeidsongeschiktheidspensioen
2013
13.706 651
13.787 646 14.357
Werknemersdeel: - Ouderdomspensioen - Arbeidsongeschiktheidspensioen - Nabestaandenpensioen
2.318 111 1.332
14.433 2.438 116 1.293
3.761 18.118
3.847 18.280
De aan het pensioenfonds betaalde pensioenpremie (excl. DC) van 18.118 (2013: 18.280) is lager dan op basis van de in de abtn beschreven zuivere kostendekkende premie van 18.458 (2013:19.552). De interne (zuivere) kostendekkende premie is als volgt samengesteld: 1. Actuarieel benodigde koopsom voor pensioenopbouw en risicodekking tijdens het verslagjaar in verband met de aangroei van pensioenverplichtingen 2. Opslag voor het bij de aangroei van pensioenverplichtingen behorende vereist vermogen 3. Opslag voor de bij de aangroei van de pensioenverplichtingen behorende uitvoeringskosten 4. Actuarieel benodigde premie m.b.t. de voorwaardelijke onderdelen van de pensioenregeling (met inachtneming van de geformuleerde ambitie en de afgesproken wijze van financieren)
14.992
16.302
1.755
1.826
1.711
1.424
0 18.458
0 19.552
De vaststelling van de pensioenopbouw, (eventueel) toeslagverlening van actieve deelnemers en het bedrag dat gedurende het boekjaar aan het premiedepot kan worden toegevoegd of kan worden onttrokken is gebaseerd op de schatting van de interne (zuivere) kostendekkende premie aan het begin van het jaar. In 2014 is 0 onttrokken aan het premiedepot (2013: 1.425). 22. Directe beleggingsopbrengsten Vastrentende waarden Aandelen Vastgoed Derivaten Rekening couranten Commodities Kosten vermogensbeheer
191 45 1.797 -2.685 -34 308 -1.512 -1.890
Ten aanzien van de beleggingen in fondsen geldt dat rendementen met de direct toe te rekenen beleggingskosten zijn verlaagd. In de jaarrekening wordt derhalve voor deze posities het netto rendement getoond. Voor zover kosten direct in rekening zijn gebracht bij het pensioenfonds, worden deze separaat getoond als aftrekpost directe beleggingsopbrengsten. Dit betreffen de beheerskosten die door vermogensbeheerders in rekening worden gebracht alsmede de kosten van de beleggingsadministratie (beide verantwoord onder kosten vermogensbeheer). De kosten van vermogensbeheer kunnen niet naar de verschillende beleggingscategorieën worden uitgesplitst. Het resultaat op derivaten (-/- 2.685, 2013: 8.795), betreft het gerealiseerde resultaat op renteswaps.
68
2 131 2.117 8.795 6 0 -1.355 9.696
Toelichting op de jaarrekening in duizenden euro's 2014 23. Indirecte beleggingsresultaten voor risico fonds Vastrentende waarden Aandelen Vastgoed Commodities Derivaten Overig
2013 11.108 19.379 -1.717 -5.502 136.232 146 159.646
-26.255 25.794 -3.415 -3.752 -10.028 0 -17.656
Als gevolg van de sterke daling van de rente is het resultaat op derivaten positief. De derivaten zijn afgesloten ten behoeve van renteafdekking. Overig betreft koers- en valutaeffecten (+108) en herwaardering van een openstaande vordering (+38). in het kader van de afwikkeling van de Lehman claim. In afwachting van de definitieve afwikkeling van het DC-deel van Pensioenregeling 2014 en de bijspaaregeling is per 1.1.2014 de Robeco portefeuille (DC-regeling en bijspaarregeling) overgenomen. In oktober 2014 is deze portefeuille verkocht. Dit heeft geleid tot een resultaat van + 1.514: Vastrentende waarden +1.425, Aandelen +73, Vastgoed +22, Commodities -/- 6. 24. Indirecte beleggingsresultaten voor risico deelnemers Vastrentende waarden Aandelen Vastgoed Commodities
0 0 0 0 0
-220 320 -5 -58 37
1.185 1.185
1.033 1.033
0
-1.425
17.479 1.229 252 3.706 74 22.740
16.240 2.422 267 3.577 61 22.567
Per 1.1.2014 is de individuele DC regeling gestopt. 25. Overige baten VPL-regeling
In 2014 zijn pensioenrechten toegekend in kader van de VPL-regeling ten bedrage van 1.185 (2013: 1.033). 26. Mutatie overige voorzieningen Premiedepot Aan het begin van het jaar wordt op basis van schattingen de dotatie aan of onttrekking uit het premiedepot actieven bepaald. In 2014 heeft geen dotatie aan het depot plaatsgevonden.
27. Pensioenuitkeringen Ouderdomspensioen Tijdelijk ouderdomspensioen Arbeidsongeschiktheidspensioen Nabestaandenpensioen Wezenpensioen
69
Toelichting op de jaarrekening in duizenden euro's 2014 28. Pensioenuitvoeringskosten Pensioenfonds en bestuur Diensten van derden Overige kosten
2013 790 1.224 75 2.089
In Diensten van derden zijn de kosten van automatiseringsadvies opgenomen. Deze kosten zijn 179 afgenomen. Verder zijn accountantskosten in de Diensten van derden opgenomen, te weten: - Onderzoek jaarrekening en verslagstaten - Overige controle opdrachten - Belastingdiensten - Overige dienstverlening
44 0 10 0 54 Bij het pensioenbureau zijn eind 2014 5 medewerkers (2013:6), 4,5 FTE's (2013:4,75), werkzaam. Eind 2014 staat er 1 vacature open. Voor het eerst in 2014 wordt de tijdsbesteding van bestuurleden en leden van het verantwoordingsorgaan bij het fonds in rekening gebracht. Hierbij zijn vaste bedragen per activiteit overeengekomen. Tot en met 2013 werden slechts reis- en verblijfskosten van niet actieve leden vergoed. In 2014 zijn de kosten 166 (2013: 9).
29. Overige Lasten Herwaardering waardeoverdracht IMS Te betalen naheffing BTW
1.129 0 1.129
Gedurende 2007 is het bedrijfsonderdeel IMS verkocht. De collectieve waardeoverdracht is toen in gang gezet, maar kon nog niet worden voltooid in verband met de financiële situatie van het ontvangende fonds. Aan het eind van 2014 is de waardeoverdracht opnieuw gewaardeerd. Als gevolg hiervan is de schuld verhoogd met 1.129 (2013: 2.029). Deze toevoeging is met name het gevolg van renteontwikkeling in 2014.
70
630 1.101 62 1.793
87 0 20 0 107
2.029 109 2.138
10
Overige gegevens
Statutaire regeling bestemming resultaat Ten aanzien van de bestemming van het resultaat is geen bepaling opgenomen in de statuten van het fonds. Bestemming resultaat Het bestuur heeft besloten het resultaat op de volgende wijze te bestemmen: Toevoeging aan Overige Reserve Toevoeging aan Bestemmingsreserve
+ 8.789 + 11.736 + 20.525
De consequentie van dit besluit is reeds in de jaarrekening verwerkt. Gebeurtenissen na balansdatum Nieuw Financieel Toetsingskader (nFTK) Het nFTK is van toepassing vanaf 1 januari 2015. Het jaar 2015 is een overbruggingsjaar. Het lopende langetermijnherstelplan is per 1 januari 2015 vervallen. Ook is er geen recente continuïteitsanalyse nodig. In 2015 is de UFR-methodiek gehandhaafd, met dien verstande dat de driemaandsmiddeling is komen te vervallen. Voor beleidsmatige besluiten die zijn gebaseerd op de financiële positie van het fonds is vanaf 1 januari 2015 de beleidsdekkingsgraad de maatstaf. Deze beleidsdekkingsgraad wordt in principe vastgesteld op basis van het gemiddelde van de dekkingsgraden van de voorafgaande twaalf maanden. Als overgangsmaatregel mag voor de bepaling van de beleidsdekkingsgraad in 2015 ook worden uitgegaan van de dekkingsgraden op basis van de kwartaaleinden. SPG gaat uit van de maandberekeningen. De VEV wordt hoger als gevolg van de gewijzigde parameters en zwaardere eisen. De diverse effecten per ultimo 2014 zijn als volgt: nFTK FTK Vermogen TV
928.146 875.655
928.146 839.200
Actuele dekkingsgraad Beleidsdekkingsgraad VEV (strategische mix, evenwichtssituatie)
106,0% 110,8% 111,9%
110,6% 111,1%
Uit bovenstaande berekening blijkt dat SPG ook op basis van het nFTK een reservetekort heeft. Uiterlijk 1 juli zal SPG een nieuw herstelplan indienen. Voor 1 oktober zal een aanvangshaalbaarheidstoets worden uitgevoerd. De actuele dekkingsgraad per 30 april 2015 is 108,5% bij een vereiste dekkingsgraad van 111,4%. De beleidsdekkingsgraad per 30 april 2015 is 109,7%. In de eerste maanden van 2015 is een ALM-studie uitgevoerd. De resultaten van deze studie zullen hierna worden vertaald in concrete bestuursbesluiten. Indexatie Het bestuur heeft besloten om per 1 januari 2015 geen toeslag te verlenen. Dit geldt voor alle deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden. Wijziging pensioenregeling 2015 Per 1 januari 2015 is een nieuw pensioenreglement van kracht geworden.
71
Actuariële verklaring Opdracht Door Stichting Pensioenfonds Grontmij te De Bilt is aan Towers Watson Netherlands B.V. de opdracht verleend tot het afgeven van een actuariële verklaring als bedoeld in de Pensioenwet over het boekjaar 2014. Gegevens De gegevens waarop mijn onderzoek is gebaseerd, zijn verstrekt door en tot stand gekomen onder de verantwoordelijkheid van het bestuur van het pensioenfonds. Voor de toetsing van de fondsmiddelen en voor de beoordeling van de vermogenspositie heb ik mij gebaseerd op de financiële gegevens die ten grondslag liggen aan de jaarrekening. De accountant van het pensioenfonds heeft mij geïnformeerd over zijn bevindingen ten aanzien van de betrouwbaarheid (materiële juistheid en volledigheid) van de basisgegevens en de overige uitgangspunten die voor mijn oordeel van belang zijn. Werkzaamheden Ter uitvoering van de opdracht heb ik onderzocht of is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet. De door het pensioenfonds verstrekte administratieve basisgegevens zijn zodanig dat ik die gegevens als uitgangspunt van de door mij beoordeelde berekeningen heb aanvaard. Als onderdeel van de werkzaamheden voor de opdracht: v heb ik onder meer onderzocht of de technische voorzieningen, het minimaal vereist eigen vermogen en het vereist eigen vermogen toereikend zijn vastgesteld; en v heb ik mij een oordeel gevormd over de vermogenspositie van het pensioenfonds. Mijn onderzoek heb ik zodanig uitgevoerd, dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de resultaten geen onjuistheden van materieel belang bevatten. Ik heb mij een oordeel gevormd over de waarschijnlijkheid waarmee het pensioenfonds de tot balansdatum aangegane verplichtingen kan nakomen, mede in aanmerking nemend het financieel beleid van het pensioenfonds. De beschreven werkzaamheden en de uitvoering daarvan zijn in overeenstemming met de binnen het Koninklijk Actuarieel Genootschap geldende normen en gebruiken, en vormen naar mijn mening een deugdelijke grondslag voor mijn oordeel. Oordeel De technische voorzieningen zijn, overeenkomstig de beschreven berekeningsregels en uitgangspunten, als geheel bezien, toereikend vastgesteld.
72
Het eigen vermogen van het pensioenfonds is op de balansdatum lager dan het wettelijk vereist eigen vermogen, maar niet lager dan het wettelijk minimaal vereist eigen vermogen. Gemeten naar de wettelijke maatstaf is ten aanzien van de verplichtingen, aangegaan tot balansdatum, sprake van een reservetekort. Met inachtneming van het voorafgaande heb ik mij ervan overtuigd dat is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet, met uitzondering van artikel 132. De vermogenspositie van Stichting Pensioenfonds Grontmij is naar mijn mening niet voldoende, vanwege het reservetekort. Het oordeel is gebaseerd op het Financieel Toetsingskader zoals dat tot en met 31 december 2014 van kracht was. Voor de volledigheid merk ik op dat, op basis van gegevens die door het pensioenfonds zijn aangeleverd en door mij op plausibiliteit gecontroleerd, mijn oordeel over de vermogenspositie per 1 januari 2015 op basis van het nieuw Financieel Toetsingskader niet zou zijn gewijzigd. Purmerend, 11 juni 2015
drs. T.J.R. Veerman AAG Verbonden aan Towers Watson Netherlands B.V.
73
Controleverklaring van de onafhankelijke accountant Aan: het Bestuur van Stichting Pensioenfonds Grontmij Verklaring over de jaarrekening 2014 Ons oordeel Wij hebben de jaarrekening 2014 van Stichting Pensioenfonds Grontmij te De Bilt gecontroleerd. Naar ons oordeel geeft de jaarrekening een getrouw beeld van de grootte en de samenstelling van het vermogen van Stichting Pensioenfonds Grontmij op 31 december 2014 en van het resultaat over 2014, in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 van het in Nederland geldende Burgerlijke Wetboek (BW). De jaarrekening bestaat uit: 1 de balans per 31 december 2014; 2 de staat van baten en lasten over 2014; en 3 de toelichting met een overzicht van de belangrijke grondslagen voor financiële verslaggeving en andere toelichtingen. De basis voor ons oordeel Wij hebben onze controle uitgevoerd volgens het Nederlands recht, waaronder ook de Nederlandse controlestandaarden vallen. Onze verantwoordelijkheden op grond hiervan zijn beschreven in de sectie ‘Onze verantwoordelijkheden voor de controle van de jaarrekening’. Wij zijn onafhankelijk van Stichting Pensioenfonds Grontmij (hierna de Stichting) zoals vereist in de Verordening inzake de onafhankelijkheid van accountants bij assurance-opdrachten (ViO) en andere voor de opdracht relevante onafhankelijkheidsregels in Nederland. Verder hebben wij voldaan aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA). Wij vinden dat de door ons verkregen controle-informatie voldoende en geschikt is als basis voor ons oordeel. Materialiteit Afwijkingen kunnen ontstaan als gevolg van fraude of fouten en zijn materieel indien redelijkerwijs kan worden verwacht dat deze, afzonderlijk of gezamenlijk, van invloed kunnen zijn op de economische beslissingen die gebruikers op basis van deze jaarrekening nemen. De materialiteit beïnvloedt de aard, timing en omvang van onze controlewerkzaamheden en de evaluatie van het effect van onderkende afwijkingen op ons oordeel. Op basis van onze professionele oordeelsvorming hebben wij de materialiteit voor de jaarrekening als geheel bepaald op € 4,6 miljoen. De materialiteit is gebaseerd op 0,5% van het pensioenvermogen, zijnde het totaal van de pensioenverplichtingen en de reserves. Dit betreft het vermogen dat de basis vormt voor de berekening van de dekkingsgraad. Wij houden ook rekening met afwijkingen en/of mogelijke afwijkingen die naar onze mening voor de gebruikers van de jaarrekening om kwalitatieve redenen materieel zijn. Wij zijn met het Bestuur overeengekomen dat wij aan het Bestuur tijdens onze controle geconstateerde afwijkingen boven € 0,2 miljoen rapporteren alsmede kleinere afwijkingen die naar onze mening om kwalitatieve redenen relevant zijn. De kernpunten van onze controle In de kernpunten van onze controle beschrijven wij zaken die naar ons professionele oordeel het meest belangrijk waren tijdens onze controle van de jaarrekening. De kernpunten van onze controle hebben wij met het Bestuur en de Audit Commissie gecommuniceerd, maar vormen geen volledige weergave van alles wat is besproken.
74
Wij hebben onze controlewerkzaamheden met betrekking tot deze kernpunten bepaald in het kader van de jaarrekeningcontrole als geheel. Onze bevindingen ten aanzien van de individuele kernpunten moeten in dat kader worden bezien en niet als afzonderlijke oordelen over deze kernpunten. Waardering en toelichting van niet-(beurs)genoteerde beleggingen De beleggingen zijn een significante post op de balans van de Stichting. Alle beleggingen dienen krachtens de Pensioenwet te worden gewaardeerd op marktwaarde. Het pensioenfonds kent beleggingen die worden gewaardeerd op basis van netto contante waarde berekeningen of een andere geschikte methode, waaronder de intrinsieke waarde per participatie voor posities in fondsen. De waarderingsonzekerheid neemt toe bij netto contante waarde berekeningen en hangt samen met de beschikbaarheid en toepasbaarheid van marktgegevens. Bij de Stichting betreffen dit de posities in derivaten. De posities in niet-(beurs)genoteerde fondsen, met name indirect vastgoed en commodities, kennen eveneens relatief veel waarderingsonzekerheid doordat de waarde wordt ontleend aan de (niet gecontroleerde) rapportages van de fondsmanagers. De Stichting heeft de waarderingsgrondslagen voor de beleggingen beschreven in de paragraaf ‘Grondslagen voor de balans’ en een nadere toelichting opgenomen in toelichting ‘Bepaling boekwaarde financiële activa en financiële verplichtingen’. Uit deze toelichting blijkt dat per 31 december 2014 € 66,7 miljoen is belegd in indirect vastgoed en commodities. Dit betreft in totaal circa 6% van de beleggingen. Daarnaast blijkt uit deze toelichting dat voor € 170,7 miljoen is belegd in derivaten. Bij de controle van de beleggingen hebben wij gebruik gemaakt van de werkzaamheden van een andere accountant. Gegeven onze eindverantwoordelijkheid voor het oordeel hebben wij met de andere accountant de aard en omvang bepaald van de uit te voeren werkzaamheden voor de beleggingen, rekening houdend met omvang en risicoprofiel van de beleggingen, en deze vastgelegd in instructies. Daarnaast hebben wij een kwaliteitsreview uitgevoerd met betrekking tot de uitgevoerde werkzaamheden en de uitkomsten daarvan. Op basis van deze werkzaamheden, gecombineerd met de hierna beschreven werkzaamheden, hebben wij voldoende en geschikte controle-informatie met betrekking tot de beleggingen verkregen om een oordeel te geven over de jaarrekening. Wij hebben de gehanteerde waarderingsgrondslagen beoordeeld en controlewerkzaamheden uitgevoerd op de waardering van de beleggingen per 31 december 2014. De controle van de beleggingen in fondsen omvatte mede onderzoek van de meest recente rapportages en gecontroleerde jaarrekeningen 2014 alsmede uitkomsten van back-testing procedures. Voor de posities in derivaten is de waardering integraal getoetst met behulp van een waarderingstool. Waardering van en toelichting ten aanzien van de technische voorzieningen De technische voorzieningen waaronder de voorziening pensioenverplichtingen betreffen een significante post in de balans van de Stichting. De technische voorzieningen dienen krachtens de Pensioenwet te worden gewaardeerd op marktwaarde. De waardering is gevoelig voor de gehanteerde (actuariële) veronderstellingen en schattingselementen. Hier ligt een aantal belangrijke conventies aan ten grondslag namelijk dat voor de waardering uitgegaan wordt van de door DNB gepubliceerde rentetermijnstructuur alsmede de meeste recente informatie (tafels) omtrent de levensverwachting, zoals gepubliceerd door het Actuarieel Genootschap (AG). De tafels worden gecorrigeerd voor de ingeschatte ervaringssterfte bij de Stichting, zijnde de fonds-specifieke ervaringssterfte. Deze veronderstellingen hebben tezamen met de hoogte van de kostenopslag, waaraan eveneens schattingen aan ten grondslag liggen, bijzondere aandacht gehad in onze controle. De Stichting heeft de waarderingsgrondslagen voor de voorziening pensioenverplichtingen beschreven in de paragraaf ‘Grondslagen voor de balans’ en een nadere toelichting opgenomen in toelichting ’15. Pensioenverplichtingen voor risico fonds en herverzekeraar’. Uit deze toelichting blijkt dat schattingswijzigingen hebben plaatsgevonden door toepassing van de in 2014 herziene prognosetafels alsmede aanpassing van de ervaringssterfte en kostenopslag op basis van nader onderzoek. Volgens deze toelichting is de voorziening pensioenverplichtingen € 15,4 miljoen lager uitgekomen als gevolg van de 75
ontwikkelingen ten aanzien van de levensverwachting en € 8,0 miljoen hoger in verband met de wijziging van de kostenopslag. Bij de controle hebben wij gebruik gemaakt van de werkzaamheden van de certificerend actuaris van de Stichting. De certificerend actuaris onderzoekt onder meer de toereikendheid van de technische voorzieningen en de naleving van een aantal specifieke wettelijke bepalingen. De certificerend actuaris heeft daarbij gebruikgemaakt van de door ons in het kader van de jaarrekeningcontrole onderzochte administratieve basisgegevens. Gegeven onze eindverantwoordelijkheid voor het oordeel over de jaarrekening als geheel hebben wij met de certificerend actuaris onze planning, werkzaamheden, verwachtingen en uitkomsten afgestemd voor de controle van boekjaar 2014. Hierbij hebben wij specifiek aandacht gevraagd voor de toets van de ervaringssterfte op basis van de aangepaste prognosetafels alsmede de toereikendheid van de kostenopslag. Wij hebben de gehanteerde waarderingsgrondslagen beoordeeld en controlewerkzaamheden uitgevoerd op de waardering van de voorziening pensioenverplichtingen per 31 december 2014. Daartoe hebben wij ons een beeld gevormd van de redelijkheid van de aannames en schattingen van het Bestuur met betrekking tot de gekozen actuariële grondslagen alsmede de uitkomsten van de actuariële grondslagenonderzoek en de gehanteerde waarderingsgrondslagen besproken met de certificerend actuaris. Bij de uitvoering van deze werkzaamheden hebben wij specifiek de uitkomsten van de door de Stichting uitgevoerde analyses op de ervaringssterfte en kostenopslag beoordeeld. Verantwoordelijkheden van het Bestuur voor de jaarrekening Het Bestuur is verantwoordelijk voor het opmaken en het getrouw weergeven van de jaarrekening en voor het opstellen van het jaarverslag, beide in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 BW. In dit kader is het Bestuur verantwoordelijk voor een zodanige interne beheersing die het Bestuur noodzakelijk acht om het opmaken van de jaarrekening mogelijk te maken zonder afwijkingen van materieel belang als gevolg van fouten of fraude. Bij het opmaken van de jaarrekening moet het Bestuur afwegen of de Stichting in staat is om haar werkzaamheden in continuïteit voort te zetten. Op grond van genoemd verslaggevingsstelsel moet het Bestuur de jaarrekening opmaken op basis van de continuïteitsveronderstelling, tenzij het Bestuur het voornemen heeft om de Stichting te liquideren of de activiteiten te beëindigen of als beëindiging het enige realistische alternatief is. Het Bestuur moet gebeurtenissen en omstandigheden waardoor gerede twijfel zou kunnen bestaan of de Stichting haar activiteiten in continuïteit kan voortzetten, toelichten in de jaarrekening. Onze verantwoordelijkheden voor de controle van de jaarrekening Onze verantwoordelijkheid is het zodanig plannen en uitvoeren van een controleopdracht dat wij daarmee voldoende en geschikte controle-informatie verkrijgen voor het door ons af te geven oordeel. Onze controle is uitgevoerd met een hoge mate maar geen absolute mate van zekerheid waardoor het mogelijk is dat wij tijdens onze controle niet alle fouten en fraude ontdekken. Wij hebben deze accountantscontrole professioneel kritisch uitgevoerd en hebben waar relevant professionele oordeelsvorming toegepast in overeenstemming met de Nederlandse controlestandaarden, ethische voorschriften en de onafhankelijkheidseisen. Onze controle bestond onder andere uit: • het identificeren en inschatten van de risico’s dat de jaarrekening afwijkingen van materieel belang bevat als gevolg van fouten of fraude, het in reactie op deze risico’s bepalen en uitvoeren van controlewerkzaamheden en het verkrijgen van controle-informatie die voldoende en geschikt is als basis voor ons oordeel. Bij fraude is het risico dat een afwijking van materieel belang niet ontdekt wordt groter dan bij fouten. Bij fraude kan sprake zijn van samenspanning, valsheid in geschrifte, het opzettelijk nalaten transacties vast te leggen, het opzettelijk verkeerd voorstellen van zaken of het doorbreken van de interne beheersing; • het verkrijgen van inzicht in de interne beheersing die relevant is voor de controle met als doel controlewerkzaamheden te selecteren die passend zijn in de omstandigheden. Deze werkzaamheden hebben niet als doel om een oordeel uit te spreken over de effectiviteit van de interne beheersing van de Stichting; 76
• het evalueren van de geschiktheid van de gebruikte grondslagen voor financiële verslaggeving en het evalueren van de redelijkheid van schattingen door het Bestuur en de toelichtingen die daarover in de jaarrekening staan; • het vaststellen dat de door het Bestuur gehanteerde continuïteitsveronderstelling aanvaardbaar is. Tevens het op basis van de verkregen controle-informatie vaststellen of er gebeurtenissen en omstandigheden zijn waardoor gerede twijfel zou kunnen bestaan of de Stichting haar activiteiten in continuïteit kan voortzetten. Als wij concluderen dat er een onzekerheid van materieel belang bestaat, zijn wij verplicht om aandacht in onze controleverklaring te vestigen op de relevante gerelateerde toelichtingen in de jaarrekening. Als de toelichtingen inadequaat zijn, moeten wij onze verklaring aanpassen. Onze conclusies zijn gebaseerd op de controle-informatie die verkregen is tot de datum van onze controleverklaring. Toekomstige gebeurtenissen of omstandigheden kunnen er echter toe leiden dat de Stichting haar continuïteit niet langer kan handhaven; • het evalueren van de presentatie, structuur en inhoud van de jaarrekening en de daarin opgenomen toelichtingen; en • het evalueren of de jaarrekening een getrouw beeld geeft van de onderliggende transacties en gebeurtenissen. Wij communiceren met het Bestuur en de Audit Commissie onder andere over de geplande reikwijdte en timing van de controle en over de significante bevindingen die uit onze controle naar voren zijn gekomen, waaronder eventuele significante tekortkomingen in de interne beheersing. Wij bevestigen aan het Bestuur dat wij de relevante ethische voorschriften over onafhankelijkheid hebben nageleefd. Wij communiceren ook met het Bestuur over alle relaties en andere zaken die redelijkerwijs onze onafhankelijkheid kunnen beïnvloeden en over de daarmee verband houdende maatregelen om onze onafhankelijkheid te waarborgen. Wij bepalen de kernpunten van onze controle van de jaarrekening op basis van alle zaken die wij met het Bestuur en de Audit Commissie hebben besproken. Wij beschrijven deze kernpunten in onze controleverklaring, tenzij dit is verboden door wet- of regelgeving of in buitengewoon zeldzame omstandigheden wanneer het niet vermelden in het belang van het maatschappelijk verkeer is. Verklaring betreffende overige door wet- of regelgeving gestelde vereisten Verklaring betreffende het jaarverslag en de overige gegevens Wij vermelden op basis van de wettelijke verplichtingen onder Titel 9 Boek 2 BW (betreffende onze verantwoordelijkheid om te rapporteren over het jaarverslag en de overige gegevens): • dat wij geen tekortkomingen hebben geconstateerd naar aanleiding van het onderzoek of het jaarverslag, voor zover wij dat kunnen beoordelen, overeenkomstig Titel 9 Boek 2 BW is opgesteld, en of de door Titel 9 Boek 2 BW vereiste overige gegevens zijn toegevoegd; • dat het jaarverslag, voor zover wij dat kunnen beoordelen, verenigbaar is met de jaarrekening. Benoeming Wij zijn door het Bestuur benoemd als accountant van de Stichting. Ondergetekende treedt op als externe accountant sinds de controle van het boekjaar 2014.
Amsterdam, 11 juni 2015
Ernst & Young Accountants LLP
w.g. drs. A.A. Beijer RA RBA
77
11
Personalia
In 2014 zijn de volgende personen overleden:
In 2014 gingen de volgende personen met ouderdomspensioen:
Leeftijd Aktief Dam, S.J.A. van Kühne, J.M. Vliegenthart, F.J.L. Westhof, W.
56 55 49 28
Pensioengerechtigden Bakker, J.G. Bakker, W.F. Beens, E.J.Q.L. Berends, C. Berson, G.J.H. Boer, H. Damerau, R.H.M. Dungen, H.C. van den Ferwerda, S. Hammes, W.M.J. Hoek, A. van den Hoogenband-Veth, Y. van den Kastelein, M.H. Knibbe, R.F. Kocken, H.M.F.M. Kropman, J.W.H. Lettinga, W. Meulder, C.H. de Molen, W.H. van der Pater, H. Rheenen, E.G. van Schiks, J.C.J. Smeets, J. Terwijn, F.C. Vader, H.M.C.C. Venhuizen, L. Vergouwe, A.P.A.
71 76 83 75 73 89 88 75 74 83 82 70 88 74 83 75 91 76 91 65 74 91 86 83 67 91 70
Nabestaanden Boer-Makken, F. Broens-van der Wens, A.M.H. Hensen-Aartsen, W. Janssen-Heurkens, H.A. Ketel-Dettmers, C.E. Ruiter-van Otterloo, J.C. de Splunter-Oechies, J. van Terpstra-de Zwart, M. Velden-Schönwald, E.M.K. van der Waale-Daniëls, A.C.C. Wouters-Verwijlen, P.G. Wetzel-Comvalius, Y.M.
89 90 95 90 94 83 97 83 79 92 85 66
Premievrije polis Horst-de Vos, W. van der
59
Vanuit premievrije polisssen Bakker, B. Bakker, E. Besselink, C.G.M. Blans, B.J. Boer, S.T. de Boer-Hadderingh, G. de Contini-Hoekstra, A.R. Cramm, C.M. Daniels, R.J.A. Dijkstra, G.R. Dollekamp, J.A. Douwes Dekker, D.H. Feimann, J.H. Glee, H. de Goesten, J.C.M. Gosselaar, K.A. Groosjohan, A. Gun, J.H.J. van der Hak, B. Hofmeijer, G.J. Houben, G.A.F. Huisman, S.J.M. Hurkens, H.G.M. Jong, M.M.J. de Klooster-Woudstra, L.J. van der Koning, G.J. Koolsbergen, G.H. Lamme, S. Lange, G.R. de Meeteren, E.C. van Miedema, A.F. Olinga, M. Padt, B. van der Pechler, N.A. Pinkaarts, H.L.E. Poeth, H.G.J. Pooter, S.C. de Prijt, R.R. Prikken-de Vos, A.L. Ravenswaaij, S.G.R. van Robers, A.P. Schaap, F.W. Schoonbeek, R. Schurink, H.F. Smits, P.G. Spruyt, M.A.J. Tummers, P.J. Visser, J. Wal-Terpstra, G.T. de Weerd, G.W. de Weijden, M.J. van der Willems, H.J.M.L. Wulffraat, T. Vanuit aktief dienstverband Bijlsma, R. Haan, E. de Hennes, A.S.
78
12
Colofon
Digitaal jaarverslag Dit jaarverslag is digitaal beschikbaar op de website van Stichting Pensioenfonds Grontmij. U kunt het downloaden via www.pensioenfonds.grontmij.nl. Wilt u een digitale versie via mail toegestuurd krijgen, stuur dan een e-mail naar
[email protected] . Telefoon 088 811 5851 Bezoekadres De Holle Bilt 22 9732 HM De Bilt Postadres Postbus 203 3730 AE De Bilt Redactie Stichting Pensioenfonds Grontmij
79