Stichting Pensioenfonds Wonen
Jaarverslag 2014
Samenvatting
2
Stichting Pensioenfonds Wonen Uitvoeringsorganisatie Administrateur Syntrus Achmea Pensioenbeheer N.V.
Postbus 3183, 3502 GD Utrecht Telefoon: 088 – 008 40 02 Internet: www.pensioenwonen.nl E-mail:
[email protected] Bestuur K.A. Prosman M. Streuer H.B.M. Grutters C. Lonsain A.A.M. Steijaert A.W.M. van der Heijden G.J. Steenvoorden (tot 1 juli 2014 als advisieur vanaf 1 juli als bestuurslid) Deelnemersraad (tot 1 juli 2014) W. de Graaf F.P.M. van der Wiel G.A. Wormgoor M.J. Rutjes F.J. Bonneur Vacature (2x) Verantwoordingsorgaan (tot 1 juli 2014) M.J. Rutjes B. Keijzer Vacature
Vermogensbeheer Syntrus Achmea Vermogensbeheer B.V. Syntrus Achmea Real Estate & Finance B.V. Bestuursondersteuning B.G.W. Boosten CPC, fondsmanager en A. Roks, bestuursadviseur, Syntrus Achmea Pensioenbeheer N.V. Adviserend actuaris J. Beelen AAG, Syntrus Achmea Pensioenbeheer N.V. Certificerend actuaris G. Veluwenkamp AAG, Towers Watson Netherlands B.V. Externe accountant L.H.J. Oosterloo RA, PricewaterhouseCoopers Accountants N.V. Compliance officer Met ingang van 2009 heeft het bestuur besloten haar compliance werkzaamheden zelf uit te voeren. De voorzitter fungeert als compliance officer.
Verantwoordingsorgaan (vanaf 1 juli 2014) M.J. Rutjes B. Keijzer W. de Graaf H.E.J.J. van Wijck
Raad van Toezicht (vanaf 1 juli 2014) H.J.P. Strang E.W. Martens P.J. Westland
Colofon Dit jaarverslag is een uitgave van Stichting Pensioenfonds Wonen administrateur Syntrus Achmea Pensioenbeheer N.V. Postbus 3183, 3502 GD Utrecht telefoon: 088 008 40 02
Geschillencommissie A.A.M. Broos W. van den Beucken A. Th. M. van Hulst D.A.J. Kamp N. Ruiter A.W. van Vliet
datum 25 juni 2015
3
Ontwikkelingen
Uitvoering van de pensioenregeling
De dekkingsgraad bedroeg aan het eind van 2013 100,7% en daarmee was er sprake van een dekkingstekort van 3,7% en een reservetekort van 11,6%. Uiterlijk 31 december 2013 moest het pensioenfonds het minimaal vereist eigen vermogen bereiken, ofwel een dekkingsgraad van minimaal 104,4% hebben. Als gevolg hiervan diende de pensioenaanspraken te worden verlaagd met 3,6% waardoor de dekkings graad eind 2013 uitkwam op 104,4%. De dekkingsgraad bedroeg eind 2014 111,3%. Conform het herstelplan werd een dekkingsgraad van 109,8% verwacht. Het pensioen fonds loopt daarmee dus voor op het herstelplan en is per einde 2014 uit herstel.
In de uitvoering van de pensioenregeling hebben zich in 2014 relevante veranderingen voorgedaan.
In verband met de overgang naar het nieuwe FTK zijn alle lopende herstelplannen automatisch per 1 januari 2015 komen te vervallen. Onder het nieuwe FTK is er opnieuw sprake van een tekort. Stichting Pensioenfonds Wonen zal een nieuw herstelplan moeten opstellen en dit voor 1 juli 2015 bij DNB indienen. In het herstelplan staat welke maatregelen Stichting Pensioenfonds Wonen neemt om weer financieel gezond te worden.
In hoofdstuk 4 leest u meer over de uitvoering van de regeling
Oordeel verantwoordingsorgaan In hoofdstuk 5 leest u hier meer over.
Raad van Toezicht In hoofdstuk 6 leest u hier meer over.
Kerncijfers
In hoofdstuk 2 wordt hier nader op ingegaan.
2014
2013
Pensioenvermogen
2.880.441
2.178.851
Technische Voorzieningen
2.587.657
2.087.975
Dekkingsgraad
111,3%
104.4%
Deelnemers
24.795
24.676
Gewezen deelnemers (slapers)
93.105
91.807
Pensioengerechtigden
13.807
13.152
Werkgevers
3.390
3.365
(bedragen x EUR 1.000)
Financieel beleid Om aan de doelstelling van het fonds te voldoen moet er voldoende vermogen zijn om toekomstige pensioenuitgaven te dekken. Het bestuur hanteert daarbij de volgende beleidsinstrumenten: • het premiebeleid; • het toeslag- of indexatiebeleid; • het beleggingsbeleid. Tevens kan het bestuur de Cao partijen adviseren de pensioenovereenkomst aan te passen waar het de opbouw van toekomstige aanspraken betreft. Als laatste middel kan het fonds de pensioenaanspraken en pensioenrechten verminderen. Toeslagverlening De pensioenregeling is een uitkeringsovereenkomst die wordt gefinancierd met een doorsneepremie. Het bestuur besluit jaarlijks of een toeslag wordt verleend, rekening houdend met de financiële positie van het fonds. Alleen als en voor zover de middelen van het fonds toereikend zijn voor een toeslag, kan deze worden verleend. Er bestaat geen recht op toeslagverlening en er is dus geen zekerheid of en in hoeverre het fonds in de toekomst een toeslag verleent. Het fonds reserveert namelijk geen gelden voor toekomstige toeslagen. Het bestuur heeft, gezien de financiële positie van het fonds, besloten over het jaar 2014 geen toeslag te verlenen. In hoofdstuk 3 wordt nader op het financieel beleid ingegaan.
4
Voorwoord
5
Het bestuur van Stichting Pensioenfonds Wonen geeft in dit jaarverslag inzage in de werkzaamheden, het beleid en de pensioenontwikkelingen gedurende het jaar 2014. Het bestuur verstrekt duidelijkheid over en draagt eindverantwoordelijkheid voor de financiële positie en de resultaten van het fonds. Dit jaarverslag is opgesteld in overeenstemming met de richtlijnen voor de jaarverslaggeving.
Ontwikkeling dekkingsgraad 2014 125% 120% 115%
In 2013 heeft het bestuur van Stichting Pensioenfonds Wonen samen met het bestuur van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Detailhandel, door middel van een fusiewerkgroep en in opdracht van de sociale partners, een intensief traject doorlopen om te komen tot een samengaan per 1 januari 2014. Aanvankelijk leek het erop dat het samengaan per 1 januari 2014 een feit zou zijn. Echter de voorgestelde oplossing om het dekkingsgraadverschil te overbruggen werd door DNB niet geaccepteerd. Als gevolg hiervan werd het eerder genomen besluit door de sociale partners van 25 januari 2013 uitgevoerd. Dit betreft het zoveel mogelijk gelijkstellen van de regeling van Stichting Pensioenfonds Wonen aan de regeling van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Detailhandel per 1 januari 2014 maar onder verantwoording van het bestuur van Stichting Pensioenfonds Wonen. In 2014 werd door de sociale partners voorgesteld om het samengaan per 1 januari 2015 te effectueren. DNB heeft aangegeven om met een combinatie van maatregelen te komen waardoor het verschil in dekkingsgraad tussen Stichting Pensioenfonds Wonen en Stichting Bedrijfstak pensioenfonds voor de Detailhandel zal worden genivelleerd. Evenwel bleken de maatregelen onvoldoende en was een samengaan per 1 januari 2015 nog niet mogelijk. De intentie is uitgesproken om per 1 januari 2016 het samengaan te realiseren. Hiervoor geldt dat DNB en de Raad van Toezicht dienen in te stemmen met het samengaan. Vanuit haar verantwoordelijkheid is het bestuur genoodzaakt om zich in 2015 te richten op het nieuwe financieel toetsingskader (nFTK). Tot en met juni steeg de dekkingsgraad van 100,7 (eind 2013) tot 111,2%. Het laatste gedeelte van het jaar trad er fluctuatie op in de dekkingsgraad. Per 31 december 2014 bedroeg de dekkingsgraad 111,3% (Q4). In overleg met de sociale partners heeft het bestuur van Stichting Pensioenfonds
6
110% 105% 100% 95% 90% ultimo 2013 januari
februari maart
minimaal vereist
april
mei
vereist
juni
juli
augustus
herstelplan
september oktober november ultimo 2014
werkelijk
Wonen op 12 november 2014 afgesproken dat de premie 2015 bestaat uit 20,8% (premie 2014) en 1% inbreng vanuit de loonruimte. Het effect van 1% van de gemaximeerde loonsom betekent 1,7% premie verhoging. De premie 2015 komt hiermee uit op 22,5%. Het opbouwpercentage voor het ouderdomspensioen bleef 1,75%. In 2014 heeft het bestuur een geschiktheidsmatrix opgesteld waarin aandacht wordt geschonken aan vereiste deskundigheid, competenties en professioneel gedrag. In 2015 geeft het bestuur verder invulling aan het geschiktheidsplan. Het bestuur bedankt iedereen die in het verslagjaar heeft bijgedragen aan het goed functioneren van het pensioenfonds.
Inhoud
7
Samenvatting
2
Voorwoord
Inhoud
Algemeen
1
Het fonds
1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6 1.7 1.8 1.9
2
Ontwikkelingen
3
2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6
Verantwoordingsorgaan
5.1 Verslag 5.2 Reactie bestuur
41
5
7
6
9
Inleiding Over het fonds Het bestuur De visitatiecommissie De Raad van Toezicht Het verantwoordingsorgaan De deelnemersraad De geschillencommissie Uitbesteding
10 10 10 12 12 12 13 13 13
15
Ontwikkelingen in de woonbranche Ontwikkelingen financiële positie van het fonds Ontwikkelingen regelgeving en overheidsbeleid Goed pensioenfondsbestuur Communicatie Toezichthouder AFM en DNB
16 16 17 18 20 21
Financieel beleid
3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 3.8 3.9
23
4
Uitvoering van de pensioenregeling
37
4.1 4.2 4.3 4.4
Inleiding Premie Toeslag Kosten uitvoering pensioenbeheer Pensioenvermogen en voorzieningen Actuariële analyse Beleggingen Risicoparagraaf Kosten uitvoering vermogensbeheer
24 24 24 24 25 26 27 33 35
Inleiding De pensioenregeling Wijzigingen reglementen Slotopmerkingen
38 38 39 40
8
5
42 42
Raad van Toezicht
6.1 Verslag 6.2 Reactie bestuur
43
7
Jaarrekening
47
8
Overige gegevens
75
7.1 7.2 7.3 7.4 7.5 7.6
8.1 8.2 8.3 8.4
Balans per 31 december Staat van baten en lasten Kasstroomoverzicht Algemene toelichting Toelichting op de Balans Toelichting op de staat van baten en lasten
Gebeurtenissen na balansdatum Resultaatverdeling Actuariële verklaring Controleverklaring van de onafhankelijke accountant
Bijlagen
Bijlage 1: Samenstelling bestuurlijke commissies en voordragende organisaties Bijlage 2: Meerjarenoverzicht Bijlage 3: Volumeveranderingen Bijlage 4: Begrippenlijst
44 46
48 48 49 49 55 70
76 76 77 78
79 80 81 83 85
1 Het fonds
9
1.1 Inleiding Stichting Pensioenfonds Wonen heeft verschillende organen, zoals het bestuur, de deelnemersraad en het verantwoordingsorgaan. Daarnaast is een aantal externe partijen intensief bij het fonds betrokken. In dit hoofdstuk stelt het fonds de betrokken organisaties, de bestuursorganen en externe partijen aan u voor. Maar eerst volgen de doelstelling en een aantal algemene gegevens van het fonds.
1.2 Over het fonds
1.2.4 Ondersteuning en advies Het pensioenfonds laat zich bij zijn werkzaamheden ondersteunen en/of adviseren door de volgende partij: Account Chief Investment Officer C.M.H.G. de Vaan RBA, Syntrus Achmea Strategisch Pensioenmanagement Adviserend actuaris J. Beelen AAG, Syntrus Achmea Pensioenbeheer N.V.
1.2.1 Naam en vestigingsplaats Stichting Pensioenfonds Wonen (hierna: het fonds) is opgericht op 1 januari 1970 en statutair gevestigd in Utrecht. Het fonds is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel te Utrecht onder nummer 41178958. De laatste statutenwijziging vond plaats op 1 juli 2014. Het fonds is aangesloten bij de Vereniging voor Bedrijfstakpensioenfondsen (VB).
1.2.5 Controle en certificering
1.2.2 Doelstelling en missie
Certificerend actuaris G. Veluwenkamp AAG, Towers Watson Netherlands B.V
Doelstelling van het fonds is uitvoering te geven aan het pensioenreglement, zoals dat geldt voor de aangesloten ondernemingen. Het fonds tracht dit doel te bereiken door premies te innen bij de aangesloten ondernemingen. De gelden worden belegd en beheerd en het fonds doet daaruit uitkeringen bij ouderdom, overlijden en arbeidsongeschiktheid. Het fonds geeft een zo goed mogelijke invulling aan de pensioenovereenkomst die de sociale partners van de wonenbranche hebben afgesloten voor de (gewezen) deelnemers. Het fonds wil een betrouwbaar pensioenfonds zijn dat zich maximaal zal inspannen om haar financiële verplichtingen voor nu en in de toekomst waar te maken. 1.2.3 Betrokken organisaties INretail Postbus 762 3700 AT Zeist Telefoonnummer: 030 697 31 00 FNV Postbus 9208 3506 GE Utrecht Telefoonnummer: 0900 9690 CNV Dienstenbond Postbus 3135 2130 KC Hoofddorp Telefoonnummer: 023 565 10 52
Het pensioenfonds heeft voor de controle en certificering van de jaarrekening met de volgende partijen een overeenkomst gesloten:
Certificerend accountant L.H.J. Oosterloo RA, PricewaterhouseCoopers Accountants N.V.
1.3 Het bestuur 1.3.1 Samenstelling Leden werkgevers
Geboortejaar
Benoemd tot
Organisatie
K.A. Prosman
1953
januari 2017
INretail
A.W.M. van der Heijden
1963
januari 2016
INretail
M. Streuer
1973
januari 2019
INretail
Leden werknemers
Geboortejaar
Benoemd tot
Organisatie
H.B.M. Grutters
1980
januari 2017
FNV
C. Lonsain
1957
januari 2016
CNV Dienstenbond
A.A.M. Steijaert
1948
januari 2019
FNV
Leden pensioengerechtigden
Geboortejaar
Benoemd tot
Organisatie
G.J. Steenvoorden*
1946
juli 2018
FNV
*) De heer Steenvoorden was tot 1 juli 2014 betrokken als adviseur. Vanaf 1 juli 2014 is de heer Steenvoorden toegetreden als lid van het bestuur.
In 2014 was K.A. Prosman voorzitter van het fonds en A.A.M. Steijaert secretaris.
10
Nevenbestuursfuncties
1.3.2 Aantal vergaderingen
H.B.M. Grutters: Bestuurder bij FNV Bestuurslid bij Stichting Bedrijfstak voor de Detailhandel Bestuurslid Coop Pensioenfonds Secretaris Stichting werknemersbelangen Boek- en Kantoorvakhandel (tot februari 2014) Secretaris Stichting VUT Levensmiddelenbedrijf Bestuurslid Bedrijfstakpensioenfonds voor het Levensmiddelenbedrijf
Het bestuur heeft in 2014 elf keer vergaderd.
A.A.M. Steijaert: Bestuurslid Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Kappersbedrijf Bestuurslid Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Drankindustrie Bestuurslid Pensioenfonds voor de Nederlandse Groothandel M. Streuer: Bestuurslid Stichting Woonwerk (tot 1 april 2014) Bestuurslid branchebureau mode Adviseur voor branche- en beroepsorganisaties C. Lonsain: Bestuurslid Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Agrarische en Voedselvoorzieningshandel (Bpf AVH) Bestuurslid Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Handel in Bouwmaterialen (Bpf HiBiN) Bestuurslid Stichting Pensioenfonds voor de Nederlandse Groothandel (SPNG) Bestuurslid Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Particuliere Beveliging (PPB) G.J. Steenvoorden: Bestuurslid Stichting Plaswijckpark Het bestuur van het fonds heeft de dagelijkse uitvoering van de werkzaamheden uitbesteed aan Syntrus Achmea Pensioenbeheer N.V., Syntrus Achmea Vermogensbeheer B.V. en Syntrus Achmea Real Estate & Finance B.V. Deze werkzaamheden betreffen pensioenadministratie, bestuursondersteuning en vermogensbeheer. Uitgangspunt is dat het bestuur, conform de eisen van de Pensioenwet, verantwoordelijk blijft voor de juiste uitvoering van de uitbestede taken.
1.3.3 Bestuurlijke commissies In verband met toenemende complexiteit en de vele taken van het bestuur heeft het fonds een aantal bestuurlijke commissies ingesteld. Deze commissies doen voorbereidend werk in kwesties waarover het bestuur een besluit moet nemen. Zij kunnen in de voorbereidingsfase dieper ingaan op de achtergronden en consequenties van te nemen beleidsbeslissingen. Tevens kan voor verdere uitvoering van besluiten een specifiek mandaat aan de commissies worden verleend. De leden van de bestuurlijke commissies kunnen zich laten bijstaan door externe deskundigen. In 2014 waren de volgende bestuurlijke commissies werkzaam: Voorzittersoverleg Het voorzittersoverleg van het fonds bestaat uit de werkgeversvoorzitter (K.A. Prosman) en de werknemersvoorzitter (A.A.M. Steijaert). Het voorzittersoverleg vindt minimaal vier keer per jaar plaats of zoveel vaker als nodig is. In het voorzittersoverleg bespreken de werkgeversvoorzitter en de werknemersvoorzitter de agenda van de eerstvolgende bestuursvergadering. Het voorzittersoverleg heeft in 2014 elf maal plaatsgevonden. Jaarwerkcommissie De commissie beoordeelt het jaarverslag. De commissie heeft tweemaal vergaderd. DVO commissie De commissie volgt nauwlettend de dienstverleningsovereenkomst en vergadert minimaal viermaal per jaar. De commissie heeft viermaal vergaderd. Beleggingsadviescommissie Het bestuur van Stichting Pensioenfonds Wonen laat zich op vermogensbeheergebied ondersteunen door de Beleggingsadviescommissie (BAC). De BAC geeft gevraagd en ongevraagd adviezen aan het bestuur van Stichting Pensioenfonds Wonen ten behoeve van het door het bestuur vast te stellen beleggingsbeleid en de uitvoering ervan. De commissie heeft in 2014 zesmaal vergaderd. Communicatiecommissie De communicatiecommissie adviseert het bestuur over alle communicatie-uitingen van het fonds. De commissie heeft in 2014 zesmaal vergaderd. Adviescommissie bezwaarschriften vrijstellingsbesluiten De adviescommissie is bevoegd tot het adviseren van het bestuur bij het nemen van een beslissing over een door een belanghebbende ingediend bezwaarschrift tegen een besluit. De commissie behoefde in 2014 niet bijeen te komen.
11
1.4 De visitatiecommissie De visitatiecommissie bestaat uit drie onafhankelijke leden. De visitatiecommissie heeft als opdracht om minimaal eens per drie jaar het functioneren van het bestuur kritisch te bekijken en daarover te rapporteren. De visitatie heeft plaatsgevonden in 2012. De visitatiecommissie is per januari 2012 als volgt samengesteld. Leden J. Th.M. Merkx E. van de Lustgraaf T. Jansen De visitatiecommissie is per 1 juli 2014 opgeheven. Per 1 juli is de Wet versterking bestuur pensioenfondsen in werking getreden. Als gevolg daarvan is de Raad van Toezicht aangesteld.
1.5 De Raad van Toezicht De Raad van Toezicht heeft als taak toezicht te houden op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in het pensioenfonds. Het orgaan onderhoudt een actieve dialoog met het bestuur. Het is belast met het toezien op een adequate risicobeheersing en evenwichtige belangenafweging door het bestuur. Leden
Geboortejaar
Benoemd tot
H.J.P. Strang
1965
juli 2018
E.W. Martens
1954
juli 2018
P.J. Westland
1977
juli 2018
Lid Visitatiecommissie Stichting Pensioenfonds Givaudan Nederland Lid Visitatiecommissie Stichting Heineken Pensioenfonds Lid, moderator Werkgroepen pension fund governance, internationaal en toekomst pensioenstelsel bij Kring van Pensioenspecialisten (KPS) Lid Vereniging Intern Toezicht Pensioensector Kerndocent, Stichting Pensioen Opleidingen E.W. Martens Directeur AGH (Administratie Groep Holland) Voorzitter Raad van Toezicht Stichting Detailhandelsfonds Lid directeurenoverleg pensioenkring Rijswijk Lid customer board Kasbank N.V. Lid raad van aanbeveling Pensioenforum/IIR Lid beoordelingscommissie examens SPO Lid Kring van Pensioenspecialisten Lid college van beroep Fair Produce Lid VBA beleggingsprofessionals Lid Raad van Advies NIMF (Netherlands Investment Managers Forum) Lid DutchPro (platform uitvoeringsorganisaties) P.J. Westland: Senior investment strategist, Blue Sky Group
1.6 Het verantwoordingsorgaan 1.6.1 Samenstelling en vergaderdata
Nevenfuncties / activiteiten H.J.P. Strang Voorzitter Raad van Toezicht Sticting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Levensmiddelenbedrijf (tot 31 december 2014) Lid Raad van Toezicht Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Agrarische en Voedselvoorzieningshandel (tot 31 december 2014) Lid Raad van Toezicht Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Bloemen en Planten (tot 31 december 2014) Lid Raad van Toezicht Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Vlakglas, de Groothandel in Verf, het Glasbewerkings- en het Glazeniersbedrijf (tot 31 december 2014) Lid Visitatiecommissie Stichting Pensioenfonds Citigroup Nederland Lid Visitatiecommissie Stichting Douwe Egberts Pensioenfonds Lid Visitatiecommissie Stichting Pensioenfonds Elsevier-Ondernemingen Lid Visitatiecommissie Stichting Pensioenfonds ERIKS
12
Het verantwoordingsorgaan bestaat uit vier leden: een deelnemer, een gepensioneerde en een werkgever. De leden zijn benoemd door de volgende organisaties: • CNV Dienstenbond • INretail • FNV • Pensioengerechtigden Het verantwoordingsorgaan is vanaf 1 juli 2014 en op 31 december 2014 als volgt samengesteld: Leden
Geboortejaar
Benoemd tot
Organisatie
B. Keijzer
1954
juli 2015
INretail
W. de Graaf
1953
juli 2016
FNV
mw. M.J. Rutjes
1954
juli 2017
CNV Dienstenbond
H.E.J.J. van Wijck
1944
juli 2018
Pensioengerechtigden
1.6.2 Vergaderdata Het verantwoordingsorgaan vergaderde vijfmaal in 2014. Driemaal met de voorzitters van het bestuur en de deelnemersraad. Tweemaal vergaderde het verantwoordingsorgaan in de nieuwe samenstelling per 1 juli 2014.
de geschillencommissie treedt op een via Brunel Nederland B.V. aan te wijzen jurist. De secretaris stelt in voorkomende gevallen de geschillencommissie samen uit onderstaande groep personen en informeert het bestuur van het pensioenfonds hierover: Leden
Benoemd tot
A.A.M. Broos
31 december 2015
1.7 De deelnemersraad
W. van den Beucken
31 december 2015
A. Th. M. van Hulst
31 december 2015
1.7.1 Samenstelling
D.A.J. Kamp
31 december 2015
N. Ruiter
31 december 2015
De deelnemersraad bestaat uit zeven leden: vijf deelnemers en twee gepensioneerden. De leden zijn benoemd door de volgende organisaties: • FNV; • CNV Dienstenbond.
A.W. van Vliet
31 december 2015
De deelnemersraad is op 1 januari 2014 tot 1 juli 2014 als volgt samengesteld: Leden deelnemers
Geboortejaar
Benoemd tot
Organisatie
W. de Graaf
1953
januari 2016
FNV
F.P.M. van der Wiel
1948
januari 2016
FNV
G.A. Wormgoor
1952
januari 2016
FNV
mw. M.J. Rutjes
1954
januari 2016
CNV Dienstenbond
F.J. Bonneur
1958
mei 2014
CNV Dienstenbond
Leden gepensioneerden
Geboortejaar
Benoemd tot
Organisatie
Vacature
FNV
Vacature
FNV
De deelnemersraad is als gevolg van de wet versterking bestuur per 1 juli 2014 opgeheven. 1.7.2 Vergaderdata De deelnemersraad heeft in 2014 driemaal vergaderd met de voorzitters van het bestuur en het verantwoordingsorgaan.
1.8 De geschillencommissie 1.8.1 Samenstelling Met ingang van 1 januari 2012 kent het pensioenfonds een geschillencommissie. Het pensioenfonds heeft met een aantal andere pensioenfondsen een groep personen benoemd waaruit de geschillencommissie kan worden samengesteld. Als secretaris van
13
De geschillencommissie heeft tot taak het bestuur te adviseren over geschillen tussen de deelnemer en het pensioenfonds over de uitvoering van de pensioenregeling wegens een individuele beslissing die het bestuur jegens de belanghebbende heeft genomen.
1.9 Uitbesteding 1.9.1 Uitvoeringsorganisatie Het fonds heeft de administratie uitbesteed aan Syntrus Achmea Pensioenbeheer N.V. Het vermogensbeheer is uitbesteed aan Syntrus Achmea Vermogensbeheer B.V. en Syntrus Achmea Real Estate & Finance B.V. Met Syntrus Achmea Pensioenbeheer en Syntrus Achmea Real Estate & Finance zijn per januari 2012 nieuwe contracten afgesloten voor onbepaalde tijd met een opzegtermijn van één jaar voor het fonds. Met Syntrus Achmea Vermogensbeheer is per 17 oktober 2012 een nieuw contract afgesloten voor onbepaalde tijd met terugwerkende kracht per 1 januari 2012. Het contract heeft een opzegtermijn van 6 maanden. Bij deze overeenkomst zijn het fonds en de genoemde ‘bedrijfsonderdelen’ van Syntrus Achmea partij. Nadere afspraken over de kwaliteit van de dienstverlening zijn vastgelegd in aparte dienstverleningsovereenkomsten (DVO’s) voor pensioenbeheer, vermogensbeheer en vastgoedbeheer. Alle overeenkomsten bieden de mogelijkheid om de bestaande dienstverlening tussentijds aan te passen of nieuwe diensten toe te voegen. Het bestuur en de uitvoerder leggen eventuele nieuwe afspraken altijd schriftelijk vast. Syntrus Achmea Pensioenbeheer N.V. heeft in 2014 elk kwartaal aan het bestuur gerapporteerd over de DVO-afspraken. Ook van Syntrus Achmea Vermogensbeheer B.V. en Syntrus Achmea Real Estate & Finance B.V. ontving het bestuur elk kwartaal een rapportage.
1.9.2 Klantenraad Syntrus Achmea heeft een Klantenraad. Het belangrijkste doel van deze Klantenraad is het gezamenlijk nadenken over belangrijke thema’s in de pensioenwereld. Daarnaast is de Klantenraad een platform om veranderingen in de dienstverlening van de uitvoeringsorganisatie te toetsen. In 2014 kwam de Klantenraad twee keer bijeen. Het pensioenfonds heeft één zetel. De leden van de Klantenraad kiezen uit hun midden een Raad van Advies. De Raad van Advies adviseert de directie van Syntrus Achmea gevraagd en ongevraagd. 1.9.3 Pensioenbeheer - uitrol systeem pensioenaangifte Pensioenaangifte is het systeem van digitale gegevensaanlevering voor werkgevers. Werkgevers die op het systeem worden aangesloten, krijgen een uitnodiging om voor gegevensaanlevering naar de speciale zogenoemde landingspagina op de website van het pensioenfonds te gaan. Gegevensaanlevering wordt hierdoor makkelijker en kost minder tijd. Eind 2014 is 96,4% van de werkgevers op dit systeem aangesloten. 1.9.4 Compliance officer Met ingang van 2009 heeft het bestuur besloten haar compliance werkzaamheden zelf uit te voeren. De voorzitter fungeert als compliance officer.
14
2 Ontwikkelingen
15
2.1 Ontwikkelingen in de woonbranche Ontwikkelingen Het afgelopen jaar is een memorabel jaar geworden voor de woonbranche. Voor het eerst sinds zeven jaar kan er een plus worden genoteerd voor de gehele branche. Het jaarcijfer komt uit op een groei van 5% ten opzichte van 2013. Met uitzondering van de woningtextielzaken eindigden alle deelbranches in de groene cijfers. De blijkt uit de laatste cijfers van de INretail woonwinkelmonitor.
Omzetverwachting voor 2015 Voor de woonbranche die 2014 al positief afsluit, verwacht INretail dat in 2015 circa 60% van de woonwinkels er in moet kunnen slagen om het jaar op hetzelfde dan wel hoger omzetniveau af te sluiten dan in 2014. De voorzichtig aantrekkende woningmarkt speelt hierin een belangrijke rol. (bron paragraaf 2.1; Website INretail waaronder INretail Woonwinkelmonitor en INretail blikt vooruit op 2015)
Omzetontwikkeling per deelbranche 2014 t.o.v. 2013 Totaal wonen
5,0%
Totaal woninginrichters
2,6%
• Meubelspeciaalzaken • Woningtextielzaken • Gemengde zaken • Slaapspeciaalzaken
2.2 Ontwikkelingen financiële positie van het fonds
3,6%
Herstelplan In 2008 is door de kredietcrisis, vooral door de aandelenmarkt en de dalende rente, een reservetekort en dekkingstekort ontstaan. Het fonds heeft hiertoe op 25 maart 2009 een herstelplan ingediend bij DNB. Dit herstelplan is door DNB goedgekeurd op 29 juni 2009.
-1,6% 3,2% 3,7%
Parketzaken
12,8%
Keukenspeciaalzaken
10,3% Omzetontwikkeling 2014 ten opzichte van 2013. Bron: INretail Woonwinkelmonitor
Niet iedereen zal zich herkennen in het groeicijfer van de totale branche. Zo is te zien dat het totaalbeeld vooral wordt bepaald door de dubbele cijfers binnen de keuken- en parketzaken. De woninginrichters hebben met een ontwikkeling van 2,6% duidelijk meer moeite om het hoofd boven water te houden. De woningtextielspeciaalzaken eindigen met een min van 1,6% zelfs net in de rode cijfers. Dit contrast is ook zichtbaar als gekeken wordt naar de verdeling van het aantal ondernemers met een positieve of negatieve omzetontwikkeling. Voor de totale branche weet een nipt merendeel van de ondernemers boven de nullijn te blijven; 55% van de ondernemers sluit 2014 af met een plus. Sterk derde en vierde kwartaal In het laatste kwartaal van 2013 kon voor het eerst een kleine plus voor de totale branche worden genoteerd. In het eerste kwartaal van 2014 wisten de keuken- en parketzaken deze plus goed vast te houden, maar hadden de woninginrichters duidelijk moeite om overeind te blijven en deze eindigen dan ook in de min. In het tweede kwartaal zijn de resultaten wederom erg wisselend en komt de totale branche uit op een min van 1,6%. Het zijn vooral de meubel- en woningtextielzaken die moeite hebben om de omzet op peil te houden. Het derde kwartaal is de omzetontwikkeling voor de meesten positief, mede door een gemiddelde van -9% in dat kwartaal een jaar eerder. De woningtextielspeciaalzaken blijven het echter moeilijk houden en sluiten ook dit kwartaal af met een min. In het laatste kwartaal van 2014 zien we een omgekeerd beeld ontstaan. Nu zijn het juist de woninginrichters die beter presteren en blijven de keuken- en parketzaken hierbij iets achter. Zelfs de woningtextiel speciaalzaken eindigen het laatste kwartaal positief met een plus van 3,2%. Het kwartaal wordt afgesloten met een gemiddelde groei van 5,2% voor de totale branche.
16
Het fonds maakte daarbij gebruik van de eenmalige mogelijkheid die de Minister heeft geboden om binnen 5 jaar (uiterlijk 31 december 2013) het minimaal vereist eigen vermogen te bereiken. Normaal gesproken geldt hiervoor een maximale termijn van 3 jaar. Bij het opstellen van het herstelplan heeft het bestuur zich laten ondersteunen door adviseurs en is het voorgenomen beleggingsbeleid afgestemd met de beleggingsadviescommissie. Het herstelplan is opgesteld met inachtneming van de uitgangspunten zoals die door DNB zijn voorgeschreven. Het herstelplan is, inherent aan de modelmatige aanpak, een benadering van de werkelijkheid. Dit betekent dat de werkelijke ontwikkeling van de dekkingsgraad in positieve of negatieve zin kan afwijken van het verwachte herstelpad, waardoor de financiële positie van het fonds zich sneller of langzamer kan herstellen dan voorzien. Indien de werkelijke ontwikkeling in negatieve zin afwijkt ten opzicht van het herstelplan kan het herstelplan tussentijds worden aangepast. De belangrijkste maatregel uit het herstelplan is dat het fonds geen doelgericht indexatiebeleid heeft. In het herstelplan is rekening gehouden met een leidraad voor indexatie. De gebruikte leidraad is als volgt: • Geen indexatie bij een dekkingsgraad onder de in het kader van het Financieel Toetsingskader (FTK ) vereiste dekkingsgraad + 10%-punt; • Bij een dekkingsgraad boven de FTK vereiste dekkingsgraad + 10%-punt volledige indexatie. De indexatie is voor zowel actieven als niet-actieven op basis van het prijsindex-cijfer. Eenmalige korting per 1 april 2014 Uiterlijk 31 december 2013 moest het pensioenfonds het minimaal vereist eigen vermogen bereiken, ofwel een dekkingsgraad van minimaal 104,4% hebben. Op 31 december 2013 was de dekkingsgraad van het pensioenfonds evenwel 100,7%. Om deze reden was helaas een verlaging van de pensioenen met 3,6% per 1 april 2014 benodigd.
Financiële positie per einde 2014 Einde 2014 is de dekkingsgraad bepaald op 111,3%. Conform het herstelplan werd een dekkingsgraad van 109,8% verwacht. Het pensioenfonds loopt daarmee dus voor op het herstelplan en is per einde 2014 uit herstel. Een nieuw herstelplan In verband met de overgang naar het nieuwe FTK zijn alle lopende herstelplannen automatisch per 1 januari 2015 komen te vervallen. Onder het nieuwe FTK is er opnieuw sprake van een tekort. Stichting Pensioenfonds Wonen zal een nieuw herstelplan moeten opstellen en dit voor 1 juli 2015 bij DNB indienen. In dit nieuwe herstelplan werkt het fonds uit hoe het uiterlijk binnen twaalf jaar op basis van de beleidsdekkingsgraad en de nieuwe regels voldoet aan het vereist eigen vermogen. Financieel crisisplan Het financiële crisisplan geeft aan wat het fonds gaat doen in een (volgende) crisissituatie en is een ander plan dan het herstelplan. Een financieel crisisplan is een beschrijving van maatregelen die een fonds op korte termijn zou kunnen inzetten als het realiseren van de doelstelling van het pensioenfonds in gevaar komt. In tegenstelling tot een herstelplan is een crisisplan niet uitsluitend gericht op het weer op peil brengen van de dekkingsgraad. Het herstelplan geeft aan hoe het fonds de huidige financiële positie verbetert. DNB en AFM evalueerden de kwaliteit van financiële crisisplannen. De toezichthouders publiceerden een document met voorbeelden van good and bad practices. In oktober 2012 heeft het bestuur een brief ontvangen van DNB inzake het sectorbrede onderzoek naar de kwaliteit van de crisisplannen. In 2015 zal het pensioenfonds het eigen crisisplan beoordelen aan de hand van de aanbevelingen van de toezichthouders en het hetgeen hierover is opgenomen in het nieuwe FTK. Uiterlijk juli 2015 verwacht DNB van ieder fonds een nieuw financieel crisisplan als onderdeel van de actuariële en bedrijfstechnische nota (Abtn). Samengaan met Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Detailhandel Kostenefficiency, transparantie en eenvoud van regelingen zijn sleutelbegrippen voor het pensioenstelsel van de 21e eeuw. Pensioenfondsen kunnen door samenwerking of fusie voordelen realiseren op o.a. belangrijke aspecten als governance en uitvoerings kosten. De sociale partners van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Detailhandel en Stichting Pensioenfonds Wonen hebben hiertoe de intentie uitgesproken om als één fonds verder te gaan. Het bestuur van Stichting Pensioenfonds Wonen heeft sinds 2005 verschillende malen het initiatief genomen om een eventuele samenwerking met Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Detailhandel te verkennen. De verkenning is destijds gestaakt vanwege de inhoudelijke verschillen tussen de beide regelingen. Vervolgens is besloten om tot een eenduidige en betaalbare pensioenregeling voor de Retailsector te komen. Als resultaat hebben de sociale partners op 25 januari 2013 de afspraak gemaakt dat de regeling van Stichting Pensioenfonds Wonen onder verantwoording van het bestuur per 1 januari 2014 zou worden gelijkgesteld aan de regeling van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Detailhandel. Gezien de stand van de
17
dekkingsgraad van beide fondsen per einde september 2013 en het standpunt van DNB met betrekking tot collectieve waardeoverdrachten, bleek evenwel een samengaan van beide fondsen per 1 januari 2014 niet mogelijk. In 2014 hebben de gesprekken met Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Detailhandel een vervolg gekregen. DNB heeft verzocht om met een combinatie van maatregelen te komen waardoor het verschil in dekkingsgraad tussen Stichting Pensioenfonds Wonen en Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Detailhandel zal worden genivelleerd. Evenwel bleken de maatregelen onvoldoende en was een samengaan per 1 januari 2015 nog niet mogelijk. De sociale partners hebben inmiddels opdracht gegeven om beide fondsen per 1 januari 2016 samen te laten gaan. Daarbij hebben sociale partners in de huidige CAO een directe koppeling gelegd tussen het tot stand komen van de CAO Wonen en de fusie met Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Detailhandel. Sociale partners van Stichting Pensioenfonds Wonen hebben overeenstemming over een CAO-pakket met daarin concreet een pensioenfondsfusie per 1 januari 2016. Zonder deze fusie wensen sociale partners het CAO-resultaat opnieuw te onderhandelen. In overleg met de sociale partners heeft het bestuur van Stichting Pensioenfonds Wonen op 12 november 2014 afgesproken dat de premie 2015 bestaat uit 20,8% (premie 2014) en 1% inbreng vanuit de loonruimte. Het effect van 1% van de gemaximeerde loonsom betekent 1,7%-punt premieverhoging. De premie 2015 komt hiermee uit op 22,5%. De franchise is in 2015 gelijk gebleven ten opzicht van 2014 (op € 12.564)
2.3 Ontwikkelingen regelgeving en overheidsbeleid AOW-leeftijd in stappen omhoog De AOW-leeftijd gaat in stappen omhoog naar 67 jaar. Dit is al in wetgeving vastgelegd. Een versnelling van de verhoging van de AOW-leeftijd tot 67 jaar in 2021 is de gecombineerde uitkomst van afspraken uit het Herfstakkoord en het Regeerakkoord van oktober 2012. Eerder was besloten dat de AOW-leeftijd in 2023 67 jaar zou zijn. In november 2014 is het wetsvoorstel voor versnelde verhoging van de AOW-leeftijd bij de Tweede Kamer ingediend en eind maart 2015 ging een brede meerderheid van de Tweede Kamer ermee akkoord. Verwachting is dat ook de Eerste Kamer het wetsvoorstel zal aannemen. Invoering nieuw FTK vraagt om gedegen en heldere aanpak Reeds in oktober 2014 heeft de Tweede Kamer ingestemd met het wetsvoorstel voor het nieuwe FTK. Op de valreep (net voor het kerstreces) is het wetsvoorstel ook in de Eerste Kamer behandeld en aangenomen. Hiermee is het nieuwe FTK met ingang van 1 januari 2015 daadwerkelijk van kracht geworden. Het FTK is het onderdeel van de Pensioenwet waarin de wettelijke financiële eisen aan pensioenfondsen zijn vastgelegd. Met het nieuwe FTK gelden vanaf 2015 andere eisen
omtrent de waardering van de verplichtingen, de bepaling van de dekkingsgraad, het premie- en beleggingsbeleid en de toeslagverlening. Ook wordt het pensioencontract in het nieuwe FTK completer. Dit betekent dat sociale partners meer besluiten moeten nemen. Net als nu gaan sociale partners over de inhoud van de pensioentoezegging. Nieuw is het vaststellen van een concrete ambitie voor het pensioenresultaat en de risicohouding voor het pensioenfonds. Dit is wettelijk zo geregeld en vastgelegd in het nieuwe FTK. Het nieuwe FTK is in eerste instantie bedoeld om de nominale pensioenen te beschermen. Dit betekent dat slechts als uiterste redmiddel zal worden gekort op de pensioenen. De “beleidsdekkingsgraad” is de belangrijkste maatstaf voor de financiële gezondheid van een pensioenfonds. De beleidsdekkingsgraad is de gemiddelde dekkingsgraad over de 12 voorliggende maanden. De driemaandmiddeling van de rente wordt in het nieuwe FTK niet meer toegepast. Als de beleidsdekkingsgraad (op kwartaaleinde) lager is dan de vereiste dekkingsgraad, dan moet het fonds een herstelplan maken. De rekenregels voor de vereiste dekkingsgraad zijn in het nieuwe FTK aangescherpt, waarmee veel fondsen hun tekort zien oplopen, danwel in een tekort terecht komen. Ook de regels voor indexatie zijn strenger dan in het vorige FTK. In combinatie met de financiële positie van veel fondsen, maakt het nieuwe FTK de kans kleiner dat pensioenfondsen de komende jaren (volledig) kunnen indexeren. Daar staat tegenover dat tekorten in het nieuwe FTK mogen worden gespreid over een periode van maximaal 10 jaar. Per saldo zou het nieuwe FTK hiermee evenwichtiger zijn voor de verschillende generaties binnen pensioenfondsen. Daarnaast mag Stichting Pensioenfonds Wonen eenmalig het strategisch beleggings beleid in lijn brengen met de actuele situatie, de ambities en risicohouding van het pensioenfonds. Dit is alleen toegestaan indien fondsen geen dekkingstekort hebben. Tot slot hoort bij het nieuwe FTK een haalbaarheidstoets. Deze toets geeft inzicht in de gevolgen van de financiële opzet van de pensioenregeling en de daarbij gekozen risicohouding. De haalbaarheidstoets wordt in 2015 uitgevoerd nadat de risicohouding door de sociale partners is bepaald. Uiterlijk 1 oktober 2015 verwacht DNB van ieder fonds een haalbaarheidstoets op basis van het nieuwe FTK en de nieuwe financiële opzet. Sturen op nominaal, maar ook reëel rapporteren Het pensioenfonds moet jaarlijks aan de toezichthouder De Nederlandsche Bank (DNB) rapporteren wat de stand van de reële dekkingsgraad is. DNB kan dan toetsen in hoeverre de reële ambities haalbaar zijn. En het pensioenfonds moet de reële dekkingsgraad ook in het jaarverslag rapporteren.
18
In 2015 nog door met oude UFR Voor de waardering van de technische voorziening wordt gebruik gemaakt van de actuele risicovrijerentetermijnstructuur zoals gepubliceerd door DNB. Deze rentetermijnstructuur wordt gebaseerd op actuelemarktrentes voor looptijden tot 20 jaar en groeit daarna richting de Ultimate Forward Rate (UFR). De UFR bedraagt 4,2%. De UFR wordt gebruikt omdat er geen adequate marktrentes zijn voor zeer lange looptijden. In Europa is er een akkoord over de manier waarop de UFR voor verzekeraars wordt bepaald. DNB heeft aangegeven te zullen onderzoeken in hoeverre het wenselijk is deze methodiek ook voor pensioenfondsen te gaan gebruiken. De Eerste Kamer vroeg of fondsen vooralsnog de UFR van 2014 kunnen blijven gebruiken. DNB ging daar op verzoek van staatssecretaris Klijnsma mee akkoord.
2.4 Goed pensioenfondsbestuur Code Pensioenfondsen in 2014 in werking Tijdens de ontwikkeling van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen stelden de Pensioenfederatie en de Stichting van de Arbeid de Code Pensioenfondsen (de Code) op. Doel van de Code is de verhoudingen binnen het pensioenfonds transparanter te maken. Ook de communicatie met de belanghebbenden zoals werkgevers, deelnemers en gepensioneerden, moet door de Code transparanter worden. Tot slot moet de Code bijdragen aan het versterken van ‘goed pensioenfondsbestuur’. De Code trad op 1 januari 2014 in werking. De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verankerde de Code per 1 juli 2014 wettelijk. De Monitoringcommissie Code Pensioenfondsen ziet toe op de naleving van de Code. De Code vervangt de Principes voor goed pensioenfondsbestuur uit 2005. De Code legt de nadruk op het beïnvloeden van het gedrag van bestuurders, intern toezichthouders en belanghebbenden in de verantwoordingsfunctie. Per orgaan zijn normen opgenomen over taak en werkwijze, samenstelling en zittingsduur, geschiktheid, benoeming, schorsing en ontslag. Daarnaast zijn overkoepelende thema’s opgenomen. De thema’s gaan zowel over het eigen functioneren van het fonds als van dienstverleners. Voorbeelden hiervan zijn integraal risicomanagement, communicatie en transparantie, verantwoord beleggen, kosten, uitvoering en uitbesteding, geschiktheid, diversiteit, integer handelen en beloningsbeleid. Pensioenfondsen leven de Code na op basis van het “pas toe of leg uit-beginsel”. Een pensioenfonds past de normen van de Code toe of zet in het jaarverslag gemotiveerd uiteen waarom een norm niet (volledig) is toegepast. Inventarisatie pensioenfonds In bepaalde gevallen wijkt het bestuur af van normen uit de Code. Hieronder treft u een overzicht van de normen waar het bestuur gemotiveerd van afwijkt of nog actie op onderneemt.
Norm
Motivering / actie
Code Pensioenfondsen punt 2 (Bestuur maakt heldere afspraken over beleidsruimte)
Het bestuur heeft een informatieprotocol opgesteld waarin de afspraken met sociale partners zijn vastgelegd.
Code Pensioenfondsen punt 3 (Bestuur stelt een missie,visie en strategie op, zorgt voor beleids- en verantwoordingscyclus en toetst beleid)
Het bestuur heeft missie, visie en strategie geformuleerd en werkt deze verder in 2015 uit.
Checklist Code Pensioenfondsen punt 39 (Bestuur beoordeelt (minimaal 4-jaarlijks) functioneren van accountant en actuaris)
Jaarlijks wordt de opdrachtbevestiging van accountant en actuaris besproken en daarmee is ook het functioneren ondervangen.
Code Pensioenfondsen punt 43 (Bestuur zorgt ervoor dat allen die financieel afhankelijk zijn van het fonds kunnen rapporteren)
Het bestuur heeft in Q1 2015 een incidentenen klokkenluidersregeling opgesteld.
Code Pensioenfondsen punt 50 (Bestuur zorgt voor een programma van permanente educatie voor leden bestuur)
Het bestuur heeft in 2014 opleidingen gevolgd. In verband met een mogelijke fusie per 1 januari 2016 is er geen sprake van een programma van permanente educatie.
Code Pensioenfondsen punt 66 tot en met 71 (diversiteitsbeleid)
Het bestuur heeft geen specifieke doelen geformuleerd op het gebied van leeftijd en geslacht. Bij invulling bestuur wordt sterk belang gehecht aan complementariteit ten aanzien van deskundigheid/kennisgebied, werkervaring en type persoonlijkheid.
Klachten Wanneer een deelnemer, een slaper, een gepensioneerde of een werkgever het niet eens is met de uitvoering van de pensioenregeling of de behandeling omgangsvormen of dienstverlening van de medewerkers van de uitvoeringsorganisatie die de regeling uitvoeren en dit kenbaar maakt, dan is er sprake van een klacht. De DVO commissie wordt per kwartaal door middel van een rapportage over dit onderwerp geïnformeerd. Op deze wijze bewaakt het bestuur de afhandeling van de klachten en komen verbeteringen in de processen tot stand. In 2014 was er sprake van 273 klachten waarvan 194 gegrond en 79 ongegrond. De klachten waren divers en niet structureel en hebben daarom niet geleid tot verandering in de processen of regelingen. Wet versterking bestuur pensioenfondsen De Wet versterking bestuur pensioenfondsen is een integrale herziening van de governance en medezeggenschap bij pensioenfondsen. De wet moet leiden tot verbetering van de kwaliteit van het pensioenfondsbestuur. De wet is van kracht vanaf 7 augustus 2013. De bepalingen over het verantwoorden van beleggingsbeleid en over geschiktheid en tijdsbeslag waren meteen van kracht. Ook verwante wijzigingen traden in werking. Zo zijn in het Besluit FTK regels over het beloningsbeleid vastgelegd en in het Besluit uitvoering PW regels over geschiktheid, betrouwbaarheid en tijdsbeslag.
19
Een deel van de wet is van kracht geworden vanaf 1 juli 2014, namelijk de nieuwe bestuursmodellen. Een pensioenfonds kon kiezen uit vijf bestuursmodellen: het paritaire bestuursmodel, het paritair gemengd bestuursmodel, het omgekeerd gemengd bestuursmodel, het onafhankelijk gemengd bestuursmodel en het onafhankelijk bestuursmodel. Het bestuur van het pensioenfonds heeft na overleg met sociale partners, het verantwoordingsorgaan en de deelnemersraad gekozen voor het paritaire bestuurs model. Het bestuur van Stichting Pensioenfonds Wonen is van mening dat om redenen van efficiency en gebleken doelmatigheid gekozen zou moeten worden voor het paritaire model, waarbij het bestuur wordt aangevuld met een vertegenwoordiger van de pensioengerechtigden. Het nieuwe paritaire model lijkt op de huidige bestuursvorm; een bestuursvorm die zijn waarde heeft bewezen. In het paritaire model hebben de bestuursleden binding met de achterban. Het bestuur is van mening dat de betrokken heid van werkgevers en werknemers in de branche bij de arbeidsvoorwaarde pensioen het meest en het best gewaarborgd wordt door het paritaire bestuursmodel. Per 1 juli 2014 is het paritaire bestuursmodel in werking getreden. Het bestuur bestaat uit 7 bestuursleden. 3 bestuursleden vertegenwoordingen de werknemers verenigingen, 3 bestuursleden vertegenwoordingen de werkgeversverenigingen en 1 bestuurslid vertegenwoordigd de pensioengerechtigden. Tevens is het nieuwe verantwoordingsorgaan per 1 juli aangetreden evenals de Raad van Toezicht. Implementatieplan Het bestuur heeft de implementatie van het paritaire bestuursmodel met ingang van 1 januari 2014 vastgelegd in een implementatieplan. In dit plan wordt beschreven welke stappen door het bestuur gezet moeten worden als gevolg van de invoering van het nieuwe bestuursmodel, in welke volgorde en wat de samenhang tussen de verschillende onderdelen en het tijdspad is. Deskundigheidsbevordering Een pensioenfondsbestuurder moet vanaf de eerste dag aan alle geschiktheidseisen voldoen. Het fonds zorgt er op die manier voor dat nieuwe en bestaande pensioenfondsbestuurders geschikt en deskundig zijn. Het bestuur wil niet alleen beschikken over voldoende kennis maar ook over de noodzakelijke competenties om daadkrachtig en effectief de functie uit te oefenen. In de jaren 2014 en 2015 hebben een aantal bestuursleden de nodige opleidingen gevolgd op het gebied van risicomanagement en vermogensbeheer, niveau B. Zelfevaluatie Het bestuur heeft een procedure vastgesteld voor een periodieke zelfevaluatie. Het gaat om het functioneren van het bestuur als geheel en van de individuele bestuursleden afzonderlijk. Doel van de zelfevaluatie is de kwaliteit van het bestuur in stand te houden en/of te verbeteren.
Beloningsbeleid Met het besluit FTK van 7 augustus 2013 (Art. 21a) ontstaat de verplichting voor pensioenfondsen tot schriftelijke vastlegging en openbaarmaking van het beloningsbeleid. Begin 2014 heeft het bestuur met elkaar gesproken over een passend beloningsbeleid gezien de vereiste beschikbaarheid, de tijdsbesteding, de complexiteit van pensioenfondsenland, de eisen van de DNB betreffende deskundigheid, de verantwoordelijkheid en de risico’s die bestuurders lopen door plaats te nemen in het bestuur van een pensioenfonds. Het bestuur van het pensioenfonds is van mening dat de vergoeding voor de bestuursleden onder meer aan de volgende criteria moet voldoen: • passende marktconforme beloning die aansluit bij de kwaliteiten van de bestuurders, de beschikbaarheid en de tijdsbesteding; • vasthouden aan de richtlijnen zoals die in de pensioenbranche van kracht zijn (DNB, Code Pensioenfondsen en Pensioenfederatie); • daar waar van toepassing kostendekkend voor de voordragende organisatie (FNV , CNV Dienstenbond en INretail). Naleving van de gedragscode Sinds 2001 heeft het bestuur een gedragscode. Doel van deze gedragscode is het stellen van regels en richtlijnen voor bestuursleden. Deze regels moeten belangen conflicten tussen het fonds en betrokkenen in privé voorkomen. Daarnaast is in de gedragscode vastgelegd hoe bestuursleden moeten omgaan met vertrouwelijke informatie van het pensioenfonds. De gedragscode bevordert de transparantie en zorgt ervoor dat alle betrokkenen, ook voor hun eigen bescherming, duidelijk weten wat wel en niet geoorloofd is. Elk bestuurslid verklaart schriftelijk de gedragscode te zullen naleven. De compliance officer bewaakt verder de naleving van de gedragscode. Vanaf 2009 laat het bestuur de compliance werkzaamheden door haar eigen voorzitter verrichten. Het bestuur is van mening dat compliance beter tot uitdrukking komt in eigen beheer omdat dit open en transparanter is. De naleving van de gedragscode in 2014 is akkoord bevonden. In 2015 heeft het bestuur de gedragscode in lijn gebracht met de nieuwe model gedragscode van de Pensioenfederatie. Dit betreft met name een aanscherping rondom belangenverstrengeling. Raad van Toezicht Als gevolg van de Wet Versterking Bestuur Pensioenfondsen is per 1 juli de raad van toezicht benoemd als intern toezicht. Dit intern toezichtorgaan heeft als taak toezicht te houden op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in het pensioenfonds. Het orgaan onderhoudt een actieve dialoog met het bestuur. Het is belast met het toezien op een adequate risicobeheersing en evenwichtige belangenafweging door het bestuur. De raad van toezicht legt verantwoording af over de uitvoering van de taken aan het verantwoordingsorgaan. Het interne toezicht betrekt in zijn toezicht de naleving door het fonds van normen in de Code Pensioenfondsen. In hoofdstuk 6 is het verslag van de raad van toezicht over 2014 opgenomen.
20
Risicobeheer Pensioenfondsbesturen moeten voldoen aan alle wet- en regelgeving en controle hebben over alle risico’s die zich voordoen. De Pensioenwet verplicht het bestuur tot het treffen van maatregelen voor een integere en beheerste bedrijfsvoering. Deze verplichting gaat verder dan de maatregelen die het bestuur heeft getroffen op het gebied van compliance en de gedragscode die het pensioenfonds heeft. Het gaat om een risicobeleid, waarbij integriteitrisico’s en ook andere risico’s in kaart worden gebracht. DNB volgt het risicomanagement van fondsen nauwgezet. Voor DNB geldt dat het bestuur van een pensioenfonds uiteindelijk altijd voor alles verantwoordelijk is. Deze verantwoordelijkheid kan het pensioenfonds niet uitbesteden. Daarbij is integraal risicomanagement meer dan een proces alleen. Het omvat ook een continue beoordeling en daar waar nodig bijsturing. Integraal risicomanagement is niet statisch. Het moet worden aangepast aan de veranderende omstandigheden. Dat vraagt van het bestuur van het pensioenfonds risicobewustzijn, gezond verstand, kennis en een voortdurende kritische houding. De keuze is gemaakt om het risicobeheer in te richten met RisicoMaat van Syntrus Achmea. Er is een stappenplan opgesteld dat ertoe leidt dat het risicobeheer in 2015 volledig operationeel is.
2.5 Communicatie De pensioencommunicatie van Pensioenfonds Wonen stond ook in 2014 vooral in het teken van de berichtgeving over de financiële situatie van het fonds en de plannen om samen te gaan met het Bedrijfstakpensioenfonds voor de Detailhandel. Het fonds voerde een strakke regie op de inzet van communicatie ten aanzien van deze onderwerpen. Nieuwsbrieven In 2014 verschenen drie edities van de nieuwsbrief: januari, april en november. De onderwerpen van de artikelen hadden betrekking op de actualiteit rond PF Wonen (bijvoorbeeld het verlagen van de pensioenen), maar ook op relevante onderwerpen voor de doelgroepen (bijvoorbeeld life events en de invloed daarvan op hun pensioen). Correspondentie In 2014 zijn een vijftal brieven verstuurd naar verschillende doelgroepen van PF Wonen: • een brief aan werkgevers over de aanpassing van de regeling (december 2013); • een brief aan actieve deelnemers, gepensioneerden, slapers en werkgevers over het verlagen van de pensioenen (februari 2014); • een brief aan slapers over de nieuwe pensioenregeling (februari 2014); • een brief aan slapers over de verhoging van de pensioenleeftijd (maart 2014); • een brief aan ex-partners over de verhoging van de pensioenleeftijd (april 2014).
Daarnaast kijkt de afdeling Pensioencommunicatie regelmatig mee met de reguliere brieven die namens het fonds aan de diverse doelgroepen verstuurd worden. Website In 2014 ligt het totale aantal bezoekers op de website tot en met derde kwartaal op 15.181. Het aantal bezoeken lag daarmee in 2014 4,1% hoger dan in 2013(14.574). De top 3 van meest bezochte webpagina’s (na de homepage) in 2014: 1. Inlogpagina pensioenplanner. 2. Pagina met contactgegevens. 3. Inlogpagina MijnOmgeving. Wat verder opviel: • Veruit de meeste bezoekers starten op de homepage en verlaten de site ook weer via de homepage. • Externe sites waarnaar wordt doorgeklikt zijn met name mijnpensioenoverzicht.nl, pensioenaangifte.nl en svb.nl. • De top 3 aan meest gebruikte zoektermen zijn jaarverslag, vakantiegeld en afkoop. • De offline inzet van communicatiemiddelen zoals de nieuwsbrieven en de brieven over het verlagen van de pensioenen had een positieve invloed op het aantal webbezoekers. In het derde kwartaal van 2014 zijn drie nieuwe buttons op de site geplaatst om meer zichtbaarheid te geven aan: • Het aanmelden van e-mailadressen; • De pensioenplanner; • Het online UPO. Nieuw Bestuursmodel Het was de bedoeling om verkiezingen te houden voor de aanstelling van een nieuw lid namens gepensioneerden in het Verantwoordingsorgaan. De gepensioneerden zijn geïnformeerd via een persoonlijke brief en de website. Uiteindelijk was een stemronde overbodig, omdat er maar één kandidaat was die voldeed aan het profiel. Monitoring social media In 2014 zijn er nauwelijks vragen via sociale media over pensioen gesteld. Ook reageert de achterban nog niet vaak op berichtgeving vanuit Pensioenfonds Wonen via sociale media. Mocht dit wel het geval zijn, dan worden de signalen via monitoring direct opgepikt. Eventuele klantvragen kunnen dan door het Klant Contact Center worden beantwoord.
21
Aandacht voor landelijke campagnes Het pensioenfonds heeft in 2014 aandacht besteed aan 2 verschillende landelijke initiatieven door banners op de website te plaatsen die doorlinken naar de campagnes: de Pensioen3daagse en Mijnpensioenoverzicht.nl.
2.6 Toezichthouder AFM en DNB Autoriteit Financiële Markten (AFM) De AFM houdt toezicht op de communicatie van pensioenfondsen. Er zijn twee wetten die dat voorschrijven. Het gaat om: • De Pensioenwet; • De Wet verplichte beroepspensioenregeling. De AFM houdt toezicht op het gedrag van pensioenuitvoerders om consumenten te beschermen. Pensioenfonds is transparant over kosten Begin 2011 is door de AFM het onderzoek ‘Kosten pensioenfondsen verdienen meer aandacht’ gepubliceerd. Dit betreft een verkennend onderzoek naar de hoogte van administratie- en beleggingskosten van pensioenregelingen bij pensioenfondsen in Nederland. Het bestuur van het pensioenfonds vindt transparantie over kosten van groot belang. In het jaarverslag besteedt het bestuur daarom opnieuw ruim aandacht aan dit onderwerp in paragraaf 3.4 en 3.9. De Nederlandsche Bank (DNB) DNB is als toezichthouder belast met prudentieel toezicht. Dit toezicht richt zich op de financiële stevigheid van financiële ondernemingen inclusief pensioenfondsen. Doel is bij te dragen aan de stabiliteit van de financiële sector. Het pensioenfonds informeert DNB over alle wijzigingen in statuten, reglementen en in de actuariële en bedrijftechnische nota (ABTN). Tevens legt het pensioenfonds jaarlijks uiterlijk 30 juni het jaarverslag en de daarbij behorende verslagstaten ter beoordeling aan DNB voor. Elke maand en elk kwartaal rapporteert het pensioenfonds aan DNB over zijn financiële positie inclusief de dekkingsgraad. Tevens rapporteert het pensioenfonds aan DNB in januari over de uitkomsten van de evaluatie van het herstelplan over voorgaand boekjaar. Tot slot worden benoemingen van bestuursleden vooraf ter toetsing aan DNB voorgelegd. In het verslagjaar 2014 zijn er geen aanwijzingen en boetes door DNB opgelegd. Self-assessment Belangenverstrengeling Het self-assessment in het kader van het onderzoek belangenverstrengeling vond medio 2014 plaats. Aanleiding van dit themaonderzoek is dat er zich een aantal incidenten op het gebied van belangenverstrengeling hebben voorgedaan bij pensioenfondsen. Daar komt bij dat het risico op belangenverstrengeling geacht wordt
te zijn verhoogd, doordat pensioenfondsen voor het wijzigen van de governance en voor de implementatie van nieuwe wet- en regelgeving intensiever gebruik maken van externe partijen. Verder helpt dit onderzoek DNB beter zicht te krijgen op beheersing van het risico op belangenverstrengeling door de sector. Een belangrijk punt is de analyse van risico’ s. DNB verwacht voor 1 augustus 2015 een reactie van het pensioenfonds. Overzicht contributie toezicht en Pensioenfederatie (in euro’s)
2014
2013
2012
2011
2010
169.428
142.441
160.781
DNB
135.711
153.050
AFM
14.602
15.187
9.280
14.080
6.800
Pensioenfederatie
42.688
62.795
62.329
73.476
62.211
22
3 Financieel beleid
23
3.1 Inleiding Doelstelling van het fonds is het verlenen van pensioenen aan deelnemers, gewezen deelnemers en hun nabestaanden met inachtneming van de statuten en reglementen. Het is dus belangrijk dat het fonds voldoende geld in kas heeft, zodat er genoeg middelen zijn om toekomstige uitkeringen te kunnen betalen. Het bestuur gebruikt hiervoor de beleidsinstrumenten premiebeleid, toeslagenbeleid en beleggingsbeleid. In dit hoofdstuk komen de eerste drie instrumenten aan de orde. Na het premie- en toeslagenbeleid geeft het bestuur inzicht in de voorzieningen en reserves. Na de actuariële analyse volgt een uitleg over het beleggingsbeleid. De pensioenregeling komt aan bod in hoofdstuk 4.
De totale premie in 2014 van 20,8% kan worden uitgesplitst in een premie van 17,2% ten behoeve van de pensioeninkoop, een premie van 0,3% ten behoeve van premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid, een premie van 1,5% ter dekking van de uitvoeringskosten, een premie van 0,8% ter vorming van de vereiste buffers en een premie van 1% ten behoeve van de VPL-bestemmingsreserve. Na overleg met sociale partners is besloten de premie voor 2015 vast te stellen op 22,5% van de pensioengrondslag. Deze premie is opgebouwd uit de premie voor 2014 van 20,8%, plus een extra premie van 1% van de gemaximeerde loonsom (1% van de gemaximeerde loonsom komt overeen met circa 1,7% van de pensioengrondslag).
3.3 Toeslag
3.2 Premie Bij het premiebeleid houdt het fonds onder meer rekening met de verwachte toekomstige beleggingsresultaten. Het fonds financiert de pensioenregeling met een doorsneepremie. In het kader van de Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie van de levensloopregeling (Wet VPL) is de pensioenregeling voor deelnemers geboren na 1949 gewijzigd. Voor deelnemers geboren na 1949 geldt de pensioenregeling 2006. Voor deelnemers geboren voor 1950 is de regeling ongewijzigd gebleven. Voor hen geldt de pensioenregeling 2001. Hierdoor hanteert het fonds voor deelnemers geboren voor 1950 en deelnemers geboren na 1949 verschillende premies. De basisregeling heeft betrekking op het ouderdomspensioen, partnerpensioen, wezenpensioen en prepensioen. Voor 2014 zijn de volgende doorsneepremies vastgesteld: Regeling 2001 Basisregeling (ouderdomspensioen/partnerpensioen/prepensioen): 10% over het loon Wet financiering sociale verzekeringen (loon Wfsv) Excedentregeling (extra ouderdomspensioen/partnerpensioen): 8% van de pensioengrondslag boven de franchise (loon Wfsv -/- franchise € 25.541) De werkgever draagt de premie af. Hij kan bij de werknemer maximaal 2,75% voor de basisregeling en 2,0% voor de excedentregeling op het loon inhouden. Regeling 2006 Basisregeling (ouderdomspensioen en partnerpensioen): 20,8% van de pensioengrondslag De franchise bedraagt € 12.564 De werkgever draagt de premie af. Hij kan bij de werknemer 5,72% op het loon inhouden.
24
Het bestuur hanteert geen doelgericht beleid met betrekking tot toeslagverlening. Een doelgerichte maatstaf wordt derhalve niet toegepast. Jaarlijks wordt bepaald of de pensioenaanspraken en – rechten verhoogd kunnen worden. De financiële positie van het pensioenfonds moet de ruimte bieden een verhoging toe te kennen. Het pensioenfonds vormt daarom geen reserve voor toekomstige verhogingen. Jaarlijks moet het bestuur de afweging maken of een toeslag toegekend kan worden. Zekerheid op een pensioenverhoging is er dus niet. In de zogeheten Toeslagenmatrix volgt dit beleid uit de toepassing van de daarin geformuleerde categorie B. Per 1 januari 2014 zijn de pensioenaanspraken en –rechten niet verhoogd.
3.4 Kosten uitvoering pensioenbeheer Het bestuur maakt voor de uitvoering van de regeling diverse kosten. De kosten van pensioenbeheer bedragen voor 2014 € 4.909.000. Omgerekend zijn deze € 127,17 per deelnemer en gepensioneerde. De kosten per deelnemer zijn gebaseerd op de totale kosten gedeeld door aantal deelnemers en aantal gepensioneerden. De genoemde kosten zijn exclusief de kosten van vermogensbeheer van € 12.221.000. Het bedrag aan uitvoeringskosten voor het pensioenbeheer bestaat uit: Administratiekosten Kosten bestuur Kosten verantwoordingsorgaan en deelnemersraad Kosten Raad van Toezicht Kosten financieel beheer Overige kosten (Pensioenregister en incasso kosten) Totaal *
€ 4.285.000 € 306.595 € 14.890 € 13.612 € 288.333 € 570 € 4.909.000
*) Zie voor specificatie en vergelijking met 2013 paragraaf pensioenuitvoeringskosten in de jaarrekening.
Het bedrag van € 4.909.000 is onder andere opgebouwd uit kosten die worden gemaakt voor deelnemer- en pensioengerechtigden. Deze kosten hebben betrekking op alle werkzaamheden die in de pensioenadministratie moeten worden verricht om de aanspraken juist te administreren en de deelnemer volledig te informeren. Denk hierbij aan de pensioentoekenningen, betalen uitkeringen, verwerken waardeoverdrachten, afkoop, helpdesk, communicatie met deelnemers/gepensioneerden. Daarnaast zijn er werkgeverskosten die betrekking hebben op de activiteiten die voortvloeien uit de contacten met de werkgever. Het gaat om kosten voor de aanlevering en verwerking van de werknemergegevens, de aanmaak van premienota’s en de premie-incasso, helpdesk werkgever, communicatie met werkgever. Hierbij horen ook de kosten voor het aansluiten van nieuwe werkgevers. De kosten van bestuur en financieel beheer hebben betrekking op kosten verbonden aan het besturen van het fonds en op de adviseurs. Ook vallen hieronder de kosten verbonden aan het toezicht van DNB, AFM, contributie Pensioenfederatie, actuaris, accountant, financieel beheer en juridische kosten.
Pensioenvermogen
Technische voorzieningen
Dekkingsgraad %
Stand per 1 januari 2014
2.178.851
2.087.975
104,4%*
Beleggingsresultaten
692.552
8
Premiebijdragen
68.704
56.725
Uitkeringen
-46.657
-46.578
Wijziging markrente
-
511.747
Wijziging actuariële uitgangspunten
-
-26.645
Overige
-13.009
-3.618
Stand per 31 december 2014
2.880.441
2.587.657
111,3%
* Het betreft de dekkingsgraad na de verlaging van de pensioenaanspraken met 3,6%.
Het saldo van baten en lasten over de afgelopen jaren kan als volgt worden geanalyseerd: 2014
2013
2012
2011
2010
Premieresultaat
6.754
4.608
-2.687
-7.042
3.759
Interestresultaat
172.754
1.102
138.061
-5.598
-81.150
Overig resultaat
22.400
75.637
-14.318
7.376
-30.654
201.908
81.347
121.056
-5.264
-108.045
(x € 1.000)
2014
2013
2012
2011
2010
Dekkingsgraden eind
111,3%
104,4%
100,4%
94,6%
95,1%
Gemiddelde interest van verplichtingen
2,11%
2,91%
2,61%
2,74%
3,40%
De per eind 2014 bepaalde voorziening kan gevonden worden door het actuarieel contant maken van de verworven pensioenaanspraken tegen een gelijkblijvende rekenrente van 2,11% (2013: 2,91%). De dekkingsgraad wordt als volgt berekend: Het pensioenvermogen (de som van de technische voorzieningen, het stichtingskapitaal en de reserves exclusief bestemmings reserve VPL), gedeeld door de technische voorzieningen maal 100%. Eind 2014 bevindt het fonds zich niet meer in een situatie van dekkingstekort, aangezien de dekkingsgraad 6,9% hoger is dan de minimaal vereiste dekkingsgraad van 104,4%.
3.5 Pensioenvermogen en voorzieningen (x € 1.000)
De dekkingsgraad einde jaar (op basis van de jaarrekening) heeft zich de afgelopen jaren als volgt ontwikkeld:
25
3.6 Actuariële analyse De actuariële analyse van het saldo van baten en lasten (o.b.v. FTK) kan als volgt worden weergegeven: 2014
(x € 1.000)
De kostendekkende, gedempte en feitelijke premie volgens artikel 130 van de Pensioenwet zijn als volgt: 2013
Premieresultaat Premiebijdragen (gecorrigeerd voor premievrijstelling bij invaliditeit)
68.359
83.709
Pensioenopbouw
-56.725
-74.152
Mutatie pensioenuitvoeringskosten
-23
-386
Pensioenuitvoeringskosten
-4.857
-4.563
Totaal
6.754
4.608
692.552
-78.971
Interestresultaat Beleggingsresultaten Rentetoevoeging technische voorzieningen
-8.051
-7.813
Wijziging marktrente
-511.747
87.886
Totaal
172.754
1.102
Overig resultaat Resultaat op waardeoverdrachten (saldo overdacht van rechten) Resultaat op kanssystemen* en overige wijzigingen
-293
146
-3.412
-1.949
Resultaat op uitkeringen
-79
483
Indexering en overige toeslagen
-556
77.295
Wijziging overige actuariële uitgangspunten
26.645
-
Overige baten
96
55
Overige lasten
-2
-393
Totaal
22.400
75.637
Totaal saldo van baten en lasten
201.908
81.347
* Het resultaat op kanssytemen bestaat voornamelijk uit het resultaat op sterfte, arbeidsongeschiktheid, pensionering en uitruil.
26
2014
2013
Kostendekkende premie
68.719
87.041
Feitelijke premie
68.359
83.709
Gedempte kostendekkende premie
56.286
66.133
(x € 1.000)
De feitelijke premie is de door het fonds verschuldigde doorsneepremie. De kostendekkende premie en de gedempte premie zijn gebaseerd op de kosten van pensioeninkoop op respectievelijk de rentetermijnstructuur van 31 december 2013 en een vaste rente van 4%. Deze worden vermeerderd met kostenopslagen en een solvabiliteitsopslag, waarbij voor de gedempte premie het bedrag van de solvabiliteit voor de kostendekkende premie wordt aangehouden. Oordeel van de certificerend actuaris over de vermogenspositie De technische voorzieningen zijn, overeenkomstig de beschreven berekeningsregels en uitgangspunten, als geheel bezien, toereikend vastgesteld. Het eigen vermogen van het pensioenfonds is op de balansdatum ten minste gelijk aan het wettelijk vereist eigen vermogen. Gemeten naar de wettelijke maatstaf is ten aanzien van de verplichtingen, aangegaan tot balansdatum, sprake van een toereikende solvabiliteit. Met inachtneming van het voorafgaande heb ik mij ervan overtuigd dat is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet. De vermogenspositie van Stichting Pensioenfonds Wonen is naar mijn mening voldoende. Daarbij is in aanmerking genomen dat de mogelijkheden tot het realiseren van de beoogde toeslagen beperkt zijn. Hiervoor is het pensioenfonds in belangrijke mate afhankelijk van nog te behalen onzekere overrendementen. Voor de volledigheid merk ik op dat, op basis van gegevens die door het pensioenfonds zijn aangeleverd en door mij op plausibiliteit zijn gecontroleerd, mijn oordeel over de vermogenspositie per 1 januari 2015 op basis van het nieuw Financieel Toetsingskader zou zijn gewijzigd naar onvoldoende in verband met een dan geldende reservetekort.
3.7 Beleggingen 3.7.1 Terugblik economie en financiële markten Gemengd beeld In 2014 werden de verschillen tussen regio’s en landen duidelijk zichtbaar. De economische groei in de opkomende markten zwakte af ten opzichte van een jaar eerder maar nog steeds was sprake van circa 4,4% groei. In de Verenigde Staten versnelde de economische groei na een zwak eerste kwartaal. Over de hele linie was verbetering waar te nemen en de Amerikaanse economie groeide met 2,4%. De inflatie in de Verenigde Staten bedroeg 0,8% in 2014. De macro-economische situatie in de eurozone was daarentegen minder rooskleurig. De economische groei voor de gezamenlijke muntunie bedroeg een magere 0,9% in 2014. Ook binnen de eurozone blijven de verschillen groot. De Duitse economie groeide met circa 1,6% terwijl in Italië sprake was van een recessie. Door de haperende economie zijn ook de inflatiecijfers verder gedaald. De inflatie in de eurzone is aan het eind van het jaar onder de 0% gekomen. Door de magere economische groei en de aanhoudende daling van de inflatiecijfers in de eurozone, heeft de Europese Centrale Bank (ECB) additionele maatregelen genomen. De beleidsrente is in twee stappen verlaagd naar 0,05% en de depositorente is verlaagd tot -0,2%. Daarnaast zijn nieuwe liquiditeitsverschaffende maatregelen genomen, de zogenaamde Targeted Longer-Term Refinancing Operations (TLTRO’s). Ook lanceerde de ECB nieuwe opkoopprogramma’s van gedekte obligaties (covered bonds) en obligaties met onderpand (asset backed securities). De Bank of Japan (BoJ) verruimde het monetaire beleid ook door het bestaande opkoopprogramma uit te breiden. De Amerikaanse centrale bank (Fed) bouwde het opkoopprogramma van staatsobligaties en hypotheekgerelateerde obligaties juist af gedurende 2014. Naast de macro-economische ontwikkelingen speelden diverse geopolitieke gebeurtenissen een belangrijke rol. De onrust in Oekraïne leidde tot spanningen tussen Rusland en het Westen, met economische sancties tot gevolg. Positief jaar De totaalrendementen in 2014 waren voor de meeste beleggingscategorieën positief. Alleen het rendement op grondstoffen was negatief door de sterke daling van de olieprijs. De andere beleggingscategorieën lieten behoorlijke plussen zien. Gedurende het jaar was de volatiliteit laag. Alleen in het vierde kwartaal nam de onrust toe en was sprake van oplopende volatiliteit. Net als voorgaande jaren was het monetaire beleid een dominante factor op de financiële markten. De renteniveaus in de eurozone daalden gedurende het jaar naar nieuwe, historisch lage niveaus mede door toedoen van de ECB. Ook de valutabewegingen werden sterk gedreven door de acties van centrale banken. De forse daling van de olieprijs en de westerse sancties zetten Russische activa fors onder druk. De totaalrendementen op staatsobligaties van zowel de kernlanden als de nietkernlanden in de eurozone bedroegen meer dan 10% in 2014. De renteniveaus daalden gedurende het jaar naar nieuwe, historisch lage niveaus. De lage economische
27
groei, de dalende inflatiecijfers en de nieuwe maatregelen van de ECB waren hier de oorzaak van. De Duitse 10-jaarsrente daalde van 1,9% eind 2013 naar 0,5% eind 2014. Dit is het laagste niveau ooit. Ook de kapitaalmarktrentes in Italië en Spanje daalden fors. De Italiaanse 10-jaarsrente daalde van 4,1% eind 2013 naar 1,9% eind 2014 en de Spaanse 10-jaarsrente daalde van 4,2% naar 1,6% gedurende 2014. Inflatiegerelateerde obligaties profiteerden van de daling van de reële rente. Ook op de risicovollere, vastrentende categorieën werd een positief rendement behaald. Investment Grade Credits profiteerden van een daling van zowel de risicovrije rente als van de risico-opslag. De beleggingscategorie Global High Yield bleef wel wat achter bij de andere vastrentende categorieën. In de tweede helft van 2014 liep de risico-opslag gestaag op. Dit kwam mede door de forse daling van de olieprijs waardoor de risico-opslagen voor energiebedrijven in de High Yield markt opliepen. Schuldpapier uit opkomende markten in zowel harde (EMD HC) als lokale valuta (EMD LC) steeg in waarde. EMD HC profiteerde van de daling van de Amerikaanse kapitaalmarktrente terwijl de risico-opslag licht opliep. Ondanks het fors negatieve rendement op Russische staatsobligaties werd een positief rendement behaald op EMD LC. Door de gemiddeld genomen hogere effectieve rendementen en de relatief zwakke euro resulteerde een totaalrendement van meer dan 7%. De beleggingscategorie aandelen liet voor het derde achtereenvolgende jaar een positief totaalrendement zien. Het aanhoudende ruime monetaire beleid en de positieve economische ontwikkelingen in de Verenigde Staten waren de belangrijkste oorzaken hiervan. Vooral Amerikaanse aandelen profiteerden van deze ontwikkelingen en lieten hoge rendementen zien. Aandelen uit opkomende landen en Europa bleven in lokale valuta per saldo achter bij de andere regio’s maar sloten het jaar toch in de plus af. Door de zwakke euro bedroeg het totaalrendement van aandelen uit opkomende landen in euro’s gemeten meer dan 11%. De Japanse aandelenmarkt herstelde in de tweede helft van 2014 mede door de verruimende maatregelen van de Bank of Japan. De beleggingscategorie grondstoffen was de negatieve uitschieter in 2014. Deze categorie had te lijden onder de sterke daling van de olieprijs waardoor een fors negatief rendement resulteerde. In de tweede helft van 2014 halveerde de olieprijs nagenoeg. De gematigde vraagontwikkeling ten gevolge van de Chinese groeivertraging en de stijgende aanbodcapaciteit vanwege de schalierevolutie in de Verenigde Staten, zijn de belangrijkste oorzaken. Daarnaast besloot de OPEC in november om de olieproductie niet terug te schroeven. Toch deden niet alle grondstoffen het slecht. Zo waren er ook positieve rendementen te vinden binnen de subcategorieën agricultuur en metalen. De uiteenlopende bewegingen van economische groei en monetair beleid, leidden tot grote valutabewegingen. In het middelpunt van het valutageweld stond de Amerikaanse dollar. Deze munt steeg in waarde ten opzichte van de andere grote valuta’s. Per saldo daalde de euro met circa 11% ten opzichte van de Amerikaanse dollar. Ook binnen de opkomende marktenvaluta’s waren enkele opvallende bewegingen. De Russische
roebel ging behoorlijk onderuit ten opzichte van de Amerikaanse dollar en de euro. Een gevolg van de, door westerse sancties verergerde, kapitaalvlucht uit Rusland. 3.7.2 Gevoerd beleid en resultaat In 2014 heeft het pensioenfonds een ALM-studie uitgevoerd. In deze studie is het strategisch beleggingsbeleid opnieuw vastgesteld. In aanloop naar de nieuwe ALMstudie zijn de beleggingsbeginselen geëvalueerd en zijn enkele aanpassingen gedaan. Deze beliefs zijn aan het beleggingsplan toegevoegd nadat deze in enkele sessies zijn besproken en waar nodig aangescherpt. De beliefs worden gebruikt als uitgangspunt ten aanzien van de verdere uitwerking van het beleggingsbeleid, ter toetsing van individuele beleggingsbeslissingen en ter evaluatie van beleggingscategorieën. Ter voorbereiding op de ALM studie heeft het pensioenfonds haar risicohouding vastgesteld wat als input dient voor de ALM analyse. Om de risicopreferentie in ALM context in beeld te brengen, heeft het bestuur gekeken naar afwegingen op de lange termijn (horizon 15 jaar) en afwegingen op de middellange termijn (horizon 5 jaar). Dit heeft plaatsgevonden door middel van een workshop met het voltallige bestuur van het fonds. De vastgestelde risicobereidheid is vertaald naar scores die zijn gebruikt bij de interpretatie van de ALM resultaten. Volgend op de ALM-studie heeft het pensioenfonds een portefeuilleconstructie laten uitvoeren, waarin de meer gedetailleerde invulling van het beleggingsbeleid is onderzocht. Hierbij is onder andere gekeken naar een effectieve spreiding over risicocategorieën (clustering van beleggingscategorieën). De portefeuilleconstructie heeft geleid tot het vaststellen van een nieuwe strategische en normportefeuille. Normaliter vindt in april rebalancing van de portefeuille plaats richting de normgewichten. Echter in afwachting van de ALM uitkomsten als gevolg van het nieuwe FTK is besloten om de rebalancing van zowel de portefeuille als de benchmark tot nader order uit te stellen. In 2014 heeft het pensioenfonds verder gesproken over een efficiëntere inrichting van de aandelenportefeuille door middel van een globale benadering in plaats van het sturen op regio’s. In 2015 zal gesproken worden over de implementatie om het concept van factorbeleggen in de praktijk te brengen. Ook in 2014 heeft het pensioenfonds een Dynamische Asset Allocatie (DAA) beleid gevoerd. De doelstelling van dit DAA-beleid is het verbeteren van het rendement-/ risicoprofiel van de (statische) strategische asset allocatie door in te spelen op kansen en risico’s. In het tweede kwartaal van 2014 is het nieuwe grondstoffenbeleid geïmplementeerd door de aflopende notes te vervangen door swaps. De voordelen van commodity swaps ten opzichte van commodity notes is het lagere kredietrisico doordat bij een commodity
28
swap de hoofdsom niet wordt overgemaakt terwijl in geval van een commodity note de hoofdsom wordt ‘uitgeleend’ aan de tegenpartij. Hierdoor is dit geld beschikbaar om zelf beleggen. Dit geeft tevens meer liquiditeit en flexibiliteit doordat de hoofdsom dagelijks naar wens aan te passen is. Portefeuillewaarde De waarde van de portefeuille en de verdeling van het vermogen over de verschillende beleggingscategorieën aan het einde van het jaar ten opzichte van de situatie aan het begin van het jaar wordt weergegeven in onderstaande tabel: 2014
(x € 1.000)
2013
Bedrag
Percentage
Normportefeuille
Bedrag
Percentage
Aandelen
621.299
24,6
18,0
518.523
22,3
Vastrentende waarden
1.457.170
57,6
57,0
1.332.822
57,4
Overige beleggingen
137.962
5,5
9,5
172.095
7,4
Vastgoed
309.138
12,2
15,0
293.539
12,6
Liquide middelen
2.928
0,1
0,5
6.048
0,3
Totaal
2.528.497
100%
100%
2.323.027
100%
Waarde rente overlay
412.169
140.121
Waarde valuta afdekking
-
-
Totaal inclusief portefeuilles ter afdekking valutarisico
2.940.666
2.463.148
Rendementen Onderstaande tabel geeft de performance weer uitgesplitst naar de verschillende categorieën waarin voor het pensioenfonds wordt belegd:
Aandelen
2014 Portefeuille in %
2014 Benchmark in %
2013 Portefeuille in %
2013 Benchmark in %
13,6
13,0
11,9
12,6
Vastrentende waarden
9,5
9,1
0,9
0,3
Overige beleggingen
-19,6
-19,4
-1,4
-1,8
Vastgoed
3,0
4,4
-2,9
0,5
Liquide middelen
1,6
0,1
-0,4
0,1
Totaal
7,5
7,3
2,9
2,4
Totaal Inclusief hedgeportefeuilles
31,3
-3,0
Afdekking renterisico Het renterisico is een groot risico in de pensioenbalans. Het pensioenfonds beheerst dit risico door te beleggen in vastrentende waarden en renteswaps. Als gevolg van de introductie van de UFR rekenrente in 2012 heeft het fonds besloten de portefeuille met renteswaps tijdelijk te bevriezen. Bij aanvang van 2014 was de 30-jaars swaprente 2,73%. Gedurende het jaar daalde deze met 1,27% tot 1,46% per eind van het jaar. Het hoogste niveau van deze rente werd met 2,78% op 9 januari 2015 bereikt en het laagste niveau van 1,46% eind 2014. Daarmee heeft de 30-jaars swaprente gedurende 2014 een continue daling vertoond. Hierdoor is de waarde van de renteswaps en vastrentende waarde portefeuille gestegen. De 3-maands gemiddelde 30-jaars swaprente nam gedurende 2014 af van 2,69% naar 1,73%. Een daling van 0,96%. De waarde van de Technische Voorziening steeg hierdoor ook. De daling van de rekenrente was minder groot dan de daling van de swaprente. Door de combinatie van 3-maands middeling en de hoge afdekking had de daling van de swaprente een positieve invloed op de ontwikkeling van de dekkingsgraad. Afdekking valutarisico Het pensioenfonds belegt in verschillende beleggingen die in buitenlandse valuta genoteerd zijn. De belangrijkste buitenlandse valuta waarin belegd wordt, zijn: de Amerikaanse dollar, het Britse pond, de Japanse yen en de Zwitserse franc. Het valutarisico van deze valuta wordt voor aandelen en grondstoffen voor 75% afgedekt naar de euro. Voor de beleggingscategorieën Global high yield, infrastructuur en obligaties in opkomende landen in harde valuta en infrastructuur wordt het valutarisico volledig afgedekt. In het valuta afdekkingsbeleid heeft zich gedurende 2014 geen verandering voorgedaan. Gedurende 2014 werden de afgedekte buitenlandse valuta gemiddeld genomen sterker ten opzichte van de euro. De bijdrage van de valuta afdekking aan het resultaat van de portefeuille was negatief. De ontwikkeling van dit resultaat werd vooral gedreven door de ontwikkeling van de grootste buitenlandse valuta positie: de Amerikaanse dollar. Dynamische Asset Allocatie (DAA) Gedurende 2014 kende de portefeuille een overweging aandelen ten koste van Europese staatsobligaties. Vanwege de aantrekkelijke waardering bestond deze overweging grotendeels uit aandelen opkomende markten en daarnaast ook aandelen Europa en de VS. Aandelen profiteerden van het aanhoudend ruime monetaire beleid van de Fed, de aankondigingen van verruimende beleidsmaatregelen van de ECB en de langzaam verder verbeterende macro-economische omgeving. Ook staatsobligaties profiteerden van de verder gedaalde kapitaalmarktrentes in de eurozone als gevolg van het ruime monetaire beleid, maar ook als gevolg van de lage inflatie in de eurozone.
29
Begin mei is de overwogen positie op Amerikaanse aandelen gesloten en daarbij ook een deel van de tegengestelde, onderwogen, positie op eurostaatsobligaties. De reden voor het sluiten van de overwogen positie op Amerikaanse aandelen was vooral de tot boven het historisch gemiddelde opgelopen waardering van Amerikaanse aandelen, waardoor het verwachte toekomstige rendement onder het lange termijn gemiddelde gekomen was. Vastrentende waarden Het doel van het vastrentende waarden mandaat is om een veilige basis te bieden binnen de beleggingsportefeuille en hiermee aan de nominale verplichtingen van het fonds te kunnen voldoen. De renteniveaus in de eurozone daalden in 2014 tot historische dieptepunten. Ook de rendementsverschillen tussen periferie en core-landen namen af. De macroeconomische omgeving was teleurstellend: na aanvankelijk hoopgevende groeicijfers in het eerste halfjaar nam het momentum aan het eind van het jaar weer duidelijk af. Op het gebied van de sanering van de overheidsfinanciën werd slechts beperkte vooruitgang geboekt. De rentedaling is vooral toe te schrijven aan de gestaag dalende inflatie en inflatie verwachtingen. Ondanks twee verlagingen van de beleidsrentes van de ECB en verdere stimuleringsprogramma’s, bestaande uit het verstrekken van goedkope 4-jaarsleningen aan banken en het aankopen van “covered bonds” en “asset-backed securities” raakte de inflatie in de eurozone steeds verder verwijderd van de door de ECB nagestreefde “close to, but below, 2%”. Verdere maatregelen, onder meer bestaande uit het opkopen van staatsleningen, worden daarmee steeds waarschijnlijker. De rentedaling zorgde voor een hoog rendement op staatsleningen. De overweging van perifere landen zorgde voor een outperformance. High Yield De beleggingscategorie Global High Yield liet een licht positief rendement zien in 2014 en bleef wat achter bij de andere vastrentende categorieën door de gestegen risicoopslag. Deze categorie heeft het voorgaande jaren erg goed gedaan en was daardoor behoorlijk duur geworden en dus gevoelig voor tegenvallend nieuws. Dit kwam uiteindelijk vooral uit de hoek van de oliegerelateerde bedrijven binnen High Yield. Emerging Markets Debt De laatste weken van 2014 eindigden als de meest volatiele voor EM Debt door de val in de olieprijzen wat de stress in de beleggingscategorie deed toenemen. De turbulentie aan het eind van het jaar woog zwaar op het volledige jaarrendement. Schuldpapier uit opkomende markten in zowel harde als lokale valuta steeg in 2014 in waarde. Een kentering na de negatieve rendementen die vorig jaar werden behaald. Staatsobligaties in lokale valuta profiteerden per saldo van de waardedaling van de euro. Maar ook binnen de opkomende markten waren enkele opvallende valutabewegingen. De Russische roebel daalde flink ten opzichte van de Amerikaanse dollar en de euro. Dit
werd veroorzaakt door de kapitaalvlucht uit Rusland die mede veroorzaakt werd door de westerse sancties. Per saldo heeft de vastrentende waarden portefeuille met een rendement van 9,5% versus een benchmarkrendement van 9,1% een outperformance van 0,4% behaald. Voor 2015 wordt een zeer bescheiden herstel verwacht, waardoor de rendementen op vastrentende waarden bescheiden zullen blijven. Aandelen 2014 was een jaar met twee gezichten. Het jaar begon zoals 2013 eindigde met een positieve kijk van de markt op de economie. De beurzen stegen verder en nieuwe records werden gebroken. Het laatste kwartaal van 2014 nam de volatiliteit flink toe en zagen we flinke bewegingen in de olie- en commodityprijzen (meest dalingen), valuta (daling van de euro) en de beurzen. Dit onder invloed van tegenvallende macrocijfers in Europa en China. De economie in de VS lijkt zich wel goed te houden. Per saldo steeg de Europese beurs met zo’n 7% en de Amerikaanse beurs met 28,5% in euro’s. Het verschil in performance wordt deels verklaard door de dalende euro. Opkomende markten stegen met 19%. Hoewel de beurzen in de breedte stegen, was er sprake van duidelijke voorkeuren binnen de verschillende markten. Dit kwam tot uitdrukking in het soort aandelen dat werd gekocht. Defensieve aandelen van bedrijven met stabiele en voorspelbare winstgroei, deden het beter dan meer cyclische aandelen. De sectoren gezondheidszorg en nutsbedrijven deden het daarom het best. Minder goed presteerden de cyclische sectoren: basismaterialen, industrie en energie. De factoren “Kwaliteit” (stabiele winsten, weinig schuld) en “Momentum” (positieve koerstrend en positieve winsttrend) deden het beter dan de factor “Waarde” (lage waardering). De verschillen in de factorperformance werden ook behoorlijk beïnvloed door de verschillen in sectorperformances. Hiervoor gecorrigeerd deden alle factoren het behoorlijk goed. Portefeuilles die inspeelden op aandelen met een lage volatiliteit, de Low Vol strategieën deden het ook goed. High Conviction Zowel in de Verenigde Staten als in Europa werd een positief rendement behaald. Ten opzichte van de benchmark bleef de portefeuille achter. In beide regio’s werd dit verklaard door de aandelenselectie. Vooral in de economisch gevoelige sectoren werkte de positionering naar minder dure aandelen niet. Ook in de sector gezondheidszorg werkte de positionering naar de bedrijven met de meeste waarde niet. Er waren veel overnames in de sector dit jaar, die niet zozeer gedreven werden door waardering, maar vooral om fiscale redenen. In Europa was er een positieve bijdrage van de aandelenselectie in de telecomsector en de consumentensector. In de VS werkte vooral de positionering in IT en de consumentensectoren goed.
30
Core Conviction In zowel de Verenigde Staten als in Europa werd een positief rendement behaald dat ook boven de benchmark bleef. De factoren worden in het mandaat gecorrigeerd voor de correlatie met de andere factoren en voor sector- en landeneffecten. In Europa lieten de stijlen “Kwaliteit” en “Momentum” een zeer sterke performance zien. De stijl “Waarde” deed het gecorrigeerd voor sectoren en landen redelijk. In de Verenigde Staten bleef “Kwaliteit” achter en deden “Waarde” en “Momentum” (alles gecorrigeerd voor sectoreffecten en correlatie met de andere factoren) het goed. De aandelenportefeuille van het pensioenfonds is in 2014 met 13,6% gestegen. De benchmark steeg met 13,0%. De portefeuille bleef hiermee voor bij de benchmark. Alternatieve beleggingen De portefeuille alternatieve beleggingen bestond in 2014 uit: Private equity De private equity markt bereikte gedurende 2014 nieuwe, historische hoogtepunten. Fondsen wisten wederom zeer hoge bedragen voor nieuwe fondsen op te halen bij investeerders. De mega fondsen (groter dan $ 5 miljard) zijn terug in de markt. Evenzo hebben we in 2014 mega transacties gezien aan de aankoopzijde, waarbij een aantal bedrijven van de beurs werd gehaald, om deze opnieuw te herpositioneren in de markt. Desondanks bleef het totale niveau van aankopen door de fondsen sterk achter bij voorgaande jaren. De oorzaak hiervoor moet worden gezocht bij de zeer hoge prijzen die door verkopers werden gevraagd. De fondsen toonden dus in tegenstelling tot 2006 en 2007 meer discipline. Aan de verkoopzijde werden nieuwe historische records gebroken waardoor grote bedragen terugvloeiden naar de investeerders. Verkopen werden gedragen door aankopen van strategische partijen, onderlinge verkopen door de fondsen en het naar de beurs brengen van bedrijven. De beleggingen in de portefeuille behaalden over 2014 een positief rendement van 10,8%. Dit blijft achter bij de verwachting en de goede prestaties van beursgenoteerde bedrijven. Een belangrijke oorzaak hiervan is de opbouw van de portefeuille. De structuur van de fondsen (het j-curve effect) brengt extra aanloopkosten met zich mee. De rendementen op langere termijn zijn goed. Een groot deel van de portefeuille zit in haar verkoopfase. Deze verkochte ondernemingen waren in het afgelopen jaar in lijn met de markt sterk. Door de langzame maar gestage opbouw van het programma liet het totale programma nauwelijks een groei zien. Infrastructuur De stabiele infrastructuur belangen in infrastructuurfondsen presteerden het afgelopen jaar bijzonder sterk. Naast hogere waarderingen als gevolg van een lage discount factor, welke wordt veroorzaakt door een lage rentestand, stegen ook de vrije kasstromen bij de fondsen. De meer macro-economisch gevoelige investeringen zoals tolwegen en havens wisten hun voordeel te doen met de economische groei. Binnen de energiesector
blijft de vraag naar nieuwe investeringen in hernieuwbare energie als ook infrastructuur voor transport en opslag van gas en olie hoog. Door de plotseling sterk gedaalde olieprijzen het komende jaar wordt iets meer beweging verwacht. Het merendeel van de fondsen in portefeuille heeft de toezeggingen van investeerders opgevraagd. Enkelen van hen zijn actief naar het verkopen van belangen aan het kijken. De rendementen over 2014 waren in de volwassen portefeuille over de gehele lijn bijzonder sterk en in lijn met de marktontwikkelingen. Het infrastructuurfondsfonds behaalde in 2014 een rendement van 15,5% op zijn infrastructuurbeleggingen. De benchmark behaalde een rendement van 3,1%. Grondstoffen Beleggingen in grondstoffen (commodities) zijn investeringen in natuurlijke materialen die gebruikt worden in productieprocessen (olie en metalen bijvoorbeeld). De markt van grondstofbeleggingen liet in 2014, net zoals in 2013, een wisselend beeld zien. Macro economische ontwikkelingen en geopolitieke onrust hebben het rendement bepaald in 2014. De eerste helft van het jaar werd gekenmerkt door tegenvallende economische cijfers (China) en geopolitieke onrust (Oekraïne). Grondstoffen werden voornamelijk gedreven door afnemende economische groei in China, waardoor vooral de prijs van koper daalde. De prijs van nikkel steeg juist door de geopolitieke onrust in Oekraïne. De tweede helft van 2014 werd gekenmerkt door de energiesector. De prijs van olie daalde sterk door tegenvallende economische verwachtingen en toegenomen productie van olie, door onder andere schalieolie. Samen met de olieprijs daalde ook de overige grondstoffen in de energiesector zoals benzine of diesel. De grondstoffen portefeuille daalde in 2014 (in Euro’s). De actieve strategie rendeerde 0,2% beter dan de benchmark. Vastgoed De Nederlandse vastgoedmarkt liet in 2014 herstel zien ten opzichte van de zwakke voorgaande jaren. Opvallend was de interesse van buitenlandse beleggers in de Nederlandse vastgoedmarkt. Zowel in de sectoren woningen, winkels als kantoren werden grote portefeuille aankopen door buitenlandse beleggers gedaan. Dit droeg bij aan het herstel van de Nederlandse vastgoedmarkt.
Het effect hiervan op de waardeontwikkeling in de huurwoningenmarkt was beperkt. De huren lieten in 2014 een stijging zien. Dit kwam onder andere doordat de huurverhoging in het gereguleerde segment inkomensafhankelijk is. De waarde van huurwoningen bleef nagenoeg onveranderd. De bezettingsgraad van huurwoningen is hoog. • Winkels: Ook in 2014 zet de tweedeling in de winkelmarkt door. De waarde van winkels op A-locaties is relatief stabiel. Op B en C-locaties dalen de huren van winkelruimte en staat ook de waarde van de winkels onder druk. Ook de leegstand neemt in dit segment toe. De impact van internetverkopen is vooralsnog beperkt. Hoewel dit sommige segmenten binnen de winkelmarkt wel merkbaar is, zoals voor elektronische verkoop. • Kantoren: Ook in de kantorensector is er sprake van een tweedeling. De structurele overcapaciteit zorgt voor aanhoudende druk op de kantorenmarkt. Daarnaast zijn er ook segmenten in de markt waar weinig leegstand is en de waarde van kantoren stijgt. Een voorbeeld hiervan is de Zuid-as in Amsterdam. De portefeuille presteerde met 1,4% minder dan de ROZ/IPD benchmark (4,4%). Een belangrijke reden van de underperformance is de discretionaire vastgoedportefeuille. De discretionaire vastgoedportefeuille is 84% van de totale vastgoedportefeuille en heeft met een rendement van 3,4% de benchmark met 1% underperformed. Daarnaast bleef ook het Achmea Dutch Value Added Residential Partnership achter bij de benchmark. Oorzaak van de underperformance hier is de negatieve herwaardering van vastgoed in ontwikkeling. Deze portefeuille is nog in opbouw wat het moeilijk maakt om een goede evaluatie van de performance te doen. Bovendien dient in ogenschouw genomen te worden dat de performance van de fondsen inclusief kosten is en dat bij de benchmark geen rekening met kosten wordt gehouden. 3.7.3 Verantwoord beleggen en corporate governance Verantwoord beleggen
Hieronder wordt aangeven wat in 2014 de situatie per sector was:
Uitgangspunten Sinds 2008 geeft Stichting Pensioenfonds Wonen invulling aan een verantwoord beleggen beleid. Als uitgangspunt hanteert het fonds de principes van de Global Compact van de Verenigde Naties. Deze tien principes zijn gerelateerd aan de mensenrechten, arbeidsnormen, milieu en anti-corruptie en vinden hun oorsprong in internationaal breed geaccepteerde verdragen zoals de Universele Verklaring inzake de Rechten van de Mens en de conventies van de International Labour Organisation.
• Woningen: de koopwoningenmarkt liet in 2014 een sterk herstel zien. Er werden veel meer woningen verkocht dan in voorgaande jaren. Ook de waarde van koopwoningen steeg, vooral in de Randstad. De koopwoningenmarkt werd ondersteund door overheidsmaatregelen zoals aanpassingen in het schenkingsrecht. Hierdoor werd het voor veel mensen aantrekkelijk om in 2014 een huis te kopen.
Het verantwoord beleggen beleid bestaat uit de volgende onderdelen en wordt uitgevoerd door Syntrus Achmea Vermogensbeheer: • Uitsluiten van controversiële wapens; • Engagement, aangaan van dialoog met ondernemingen; • Corporate governance en stemmen op aandeelhoudersvergaderingen.
31
Uitsluiting Het fonds kiest er voor om niet langer te beleggen in ondernemingen die kernwapens, chemische wapens, biologische wapens, anti persoonsmijnen of clustermunitie produceren. De aandelenportefeuilles en vastrentende waarden portefeuilles worden in overeenstemming hiermee door Syntrus Achmea beheerd. Daarnaast wordt sinds 2012 het uitsluitingsbeleid ook toegepast op de Syntrus Achmea Global High Yield Pool en het Syntrus Achmea Geldmarkt Fonds. Per 1 januari 2013 is het wettelijk verboden om in ondernemingen te beleggen die clusterbommen produceren. Voor het pensioenfonds heeft de wettelijke bepaling geen impact aangezien het pensioenfonds al sinds 2008 clustermunitie expliciet uitsluit van haar beleggingen. Engagement Het doel van engagement is om ondernemingen waarin het fonds is belegd aan te sporen tot beter gedrag en om aandeelhouderswaarde te creëren. Aan de hand van thema’s gaat het fonds de dialoog aan met ondernemingen. Er zijn in 2014 nieuwe engagement casussen gestart rond de engagementthema’s Sociale kwesties in de landbouwketen en Kwaliteit en nominatie van ondernemings bestuur. Het engagementthema ESG-Investeringsrisico’s onconventionele energiebronnen is in 2014 afgerond. Daarnaast lopen er nog engagementzaken op thema’s als ‘Global Compact schendingen mensenrechten’ en ‘Verantwoord ketenbeheer soja’. Ondernemingen die slecht scoren op deze thema’s worden aangespoord om hun gedrag te verbeteren. In het halfjaarverslag Verantwoord Beleggen staan de namen van ondernemingen vermeld waarmee engagement trajecten zijn opgezet. Dit verslag kunt u vinden op de website van het fonds. Integratie van duurzaamheidsinformatie in het beleggingsproces De laatste jaren is er toenemende belangstelling om duurzaamheidsinformatie ook te integreren in het beleggingsproces. Sinds 2012 neemt Syntrus Achmea Ecologische Sociale en Goed bestuurfactoren (ESG factoren) mee in het beleggingsproces van de High Conviction aandelenpool waarin het pensioenfonds belegt. Dit wordt gedaan vanuit de overtuiging dat het meenemen van duurzaamheidsinformatie bijdraagt aan een beter geïnformeerde beleggingsbeslissing. In 2014 zijn deze ESG overwegingen ook onderdeel geworden van het besluitvormingsproces voor de vastrentende waarden portefeuilles. Dit vanuit de overtuiging dat het meenemen van duurzaamheidsinformatie bijdraagt aan het tot stand komen van een beter geïnformeerde beleggingsbeslissing. Corporate governance Corporate governance en stemmen op aandeelhoudersvergaderingen vormt een onderdeel van het verantwoord beleggen beleid. Een verslag van de corporate governance activiteiten treft u aan in dit jaarverslag.
32
Rapportage Het pensioenfonds rapporteert elk half jaar op haar website over het gevoerde verantwoord beleggen beleid. Tevens heeft het fonds een aantal documenten op de website geplaatst zoals het verantwoord beleggen beleid, uitsluitingsbeleid en stembeleid. Stemmen op aandeelhoudersvergaderingen Het fonds is een wereldwijde aandelenbelegger en heeft er voor gekozen het stemmen op aandeelhoudersvergaderingen over te dragen aan Syntrus Achmea Vermogensbeheer. Op deze wijze is het fonds in staat wereldwijd te stemmen op aandeelhouders vergaderingen van bedrijven waarin wordt belegd. Syntrus Achmea maakt bij het uitoefenen van het stemrecht gebruik van de stemanalyses en stemadviezen van het bureau Institutional Shareholder Services (ISS). ISS houdt rekening met de internationale geaccepteerde corporate governance codes zoals die van de OECD en International Corporate Governance Netwerk (ICGN). Daarnaast houdt ISS voor iedere afzonderlijke markt rekening met lokale wet- en regelgeving en heersende corporate governance codes. Verantwoording stemactiviteiten Het pensioenfonds stemde in 2014 op 377 aandeelhoudersvergaderingen, waarbij 4.656 agendapunten de revue passeerden. In 2014 werd in ongeveer 8% van alle agendapunten tegen het management gestemd. Ook dit jaar ging het hier vooral om de benoeming van bestuurders van ondernemingen (niet onafhankelijk waar dit wel geëist of gewenst is) en beloningsstructuren (excessief, onvoldoende toegelicht of niet transparant genoeg). Op aandeelhoudersresoluties over milieu, sociale en governance kwesties werd ook relatief vaak (meer dan de helft van de gevallen) tegen management gestemd. Het pensioenfonds publiceert op haar website hoe zij heeft gestemd per aandeelhoudersvergadering. Tevens plaatst het pensioenfonds elk kwartaal een verslag op de website met vermelding van stemactiviteiten en actuele ontwikkelingen op het gebied van corporate governance. Class actions Het pensioenfonds is in 2013 samen met andere (internationale) institutionele beleggers een juridische procedure gestart tegen de Royal Bank of Scotland. De Royal bank of Scotland stelde zijn financiële positie te rooskleurig voor in de periode van 2007 tot januari 2009 waardoor beleggers schade hebben geleden. Deze juridische procedure is nog in behandeling. Het pensioenfonds maakte in 2014 ook gebruik van class actions filing. Dit geldt met name voor juridische procedures die in Amerika zijn gevoerd. Indien de uitkomst van de juridische procedure bestaat uit een schadevergoeding, of wanneer het tot een schikking is gekomen waarbij een vergoeding is vast komen te staan, dan kunnen alle beleggers die tot de class behoren hier aanspraak op maken. De schadevergoeding wordt pro rata verdeeld over de beleggers die een claim form hebben ingediend. Hiervoor moet het pensioenfonds kenbaar maken dat zij in de betreffende onderneming belegt of belegde. Dit proces wordt automatisch gestart door de bewaarder. De opbrengsten worden automatisch bijgeschreven op de rekening van het pensioenfonds.
3.7.4 Vooruitzichten Voor 2015 is de verwachting dat de wereldwijde, economische groei aantrekt maar de verschillen tussen de regio’s en landen groot blijven. Het “momentum” in de Amerikaanse economie is gunstig. We verwachten dat de Amerikaanse economische expansie doorzet. De situatie in de eurozone blijft problematisch. De verschillen tussen de landen zijn groot en structurele maatregelen worden maar beperkt doorgevoerd. De economische groei is laag en blijft kwetsbaar. Voor 2015 zijn wel een paar lichtpuntjes waar te nemen. De depreciatie van de euro, de gedaalde olieprijs, het herstel van de kredietverlening en nieuwe maatregelen van de ECB zijn positieve factoren voor de economie in de eurozone. In de opkomende landen is het macro-economisch beeld gemengd. De Chinese economie koelt gestaag af, terwijl Rusland grote hinder ondervindt van de westerse sancties en de daling van de olieprijs. Wereldwijd is er sprake van een lage inflatieomgeving. De deflationaire krachten blijven per saldo sterk. De voornaamste oorzaken hiervan zijn: de pogingen tot schuldafbouw en de daardoor haperende vraag, de overcapaciteit op de arbeidsmarkt (vooral in de eurozone), waardoor de loongroei gematigd blijft, en de fors gedaalde olieprijs. Hierdoor zal de headline inflatie onder de doelstelling van de centrale banken in de ontwikkelde markten blijven. De situatie in de eurozone is het meest precair. Dit betekent dat in 2015 het monetair beleid ruim zal blijven en dat nieuwe maatregelen genomen zullen worden. Maar ook hier zal divergentie optreden tussen de verschillende regio’s en landen. De Fed bereidt zich voor om de beleidsrente te verhogen in 2015. Maar gezien de gematigde inflatie en de zwakke groeiomgeving in de andere ontwikkelde markten, zal ze terughoudend zijn met het snel en fors verhogen van de beleidsrente. Een eerste rentestap wordt pas op zijn vroegst medio 2015 verwacht. De ECB en de BoJ daarentegen zullen de beleidsrente voorlopig niet verhogen. Sterker nog, beide centrale banken hebben recent nog additionele maatregelen getroffen om het monetaire beleid verder te verruimen en zullen dit ingezette beleid in 2015 continueren. De beleggingsomgeving zal in 2015 worden gekenmerkt door divergentie in het nog steeds ruime monetaire beleid en de historisch lage renteniveaus. De verwachte rendementen voor de middellange termijn zijn zeer gematigd. De renteniveaus zijn een stuk lager dan vorig jaar waardoor voor obligaties lagere rendementen worden verwacht. Echter, op korte termijn wordt niet verwacht dat de renteniveaus sterk zullen oplopen. De lage economische groei en inflatie in de eurozone, gecombineerd met het verruimende monetaire beleid van de ECB, zal de rentetarieven laag houden. De voorkeur gaat nog steeds uit naar aandelen ondanks dat de verwachte renteverhoging van de Fed kan leiden tot oplopende volatiliteit. Voor de middellange termijn zijn vooral aandelen uit opkomende markten aantrekkelijk vanwege de lage waardering. Belangrijkste risico’s zijn: de (geo)politieke ontwikkelingen, de situatie in de eurozone (o.a. deflatiegevaar en de situatie in Griekenland), beleidsfouten van autoriteiten en een groter dan verwachte groeivertraging in China.
33
Vanwege de lage effectieve renteniveaus en de sterke stijging van aandelen in 2013, zijn de rendementsverwachtingen voor de komende jaren gematigd. Waarderingstechnisch gaat de voorkeur nog wel steeds uit naar aandelen ten opzichte van obligaties. De renteniveaus voor zowel staatsobligaties van kernlanden als bedrijfsobligaties zijn laag waardoor lage absolute rendementen worden verwacht. Vanuit waarderingsperspectief zijn beleggingen uit opkomende landen aantrekkelijker dan beleggingen in ontwikkelde landen. Wel zijn de risico’s bij de opkomende landen op korte termijn nog groot. 3.7.5 Z-score Op 24 april 1998 is de ‘Vrijstellingsregeling Wet Bedrijfspensioenfondsen’ officieel in werking getreden. Deze regeling is uitgevaardigd door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en heeft als belangrijkste doel ondernemingen vrijstelling te verlenen van de verplichtstelling van deelname aan een bedrijfstakpensioenfonds indien de beleggingsperformance van het fonds ontoereikend is. Op basis van artikel 5 lid 1a Vrijstellingsregeling moet vrijstelling worden verleend als uit de performancetoets blijkt dat het feitelijk behaalde beleggingsrendement van het bedrijfspensioenfonds in negatieve zin afwijkt van het rendement van de door het fonds vastgestelde normportefeuille. Volgens de vrijstellingsregeling zal de performancetoets worden toegepast over de periode 2010 tot en met 2014. Indien de uitkomst van de performancetoets lager uitvalt dan 0, kan een werkgever binnen het verplicht gestelde bedrijfstakpensioenfonds een verzoek indienen tot vrijstelling van deelname. Over 2014 is een Z-score behaald van 0,06 positief. De performancetoets over de periode 2010 tot en met 2014 bedraagt 0,16 positief (0,16 + 1,28 = 1,44). Daarmee blijft de performancetoets ruimschoots boven het vereiste minimum.
3.8 Risicoparagraaf Marktrisico Verschillende risico’s kunnen elkaar versterken of werken juist diversifiërend. Om die reden wordt het risico van marktwaardebewegingen op totaalniveau getoetst. Beheersmaatregelen: • Gewenste risico’s worden meegenomen in een ALM studie. Het betreft de risico’s waarbij gekozen wordt op basis van risico/rendement verwachtingen. Dit geldt niet voor ‘ongewenste’ risico’s. Tot die laatste behoren liquiditeitsrisico, concentratierisico en tegenpartijrisico. Renterisico Een pensioenfonds loopt renterisico doordat de waarde van de verplichtingen van het fonds anders op renteveranderingen reageert dan de waarde van de beleggingen. Beheersmaatregelen: • Op basis van het risicoprofiel wordt het renterisico voor 90% van de rentegevoeligheid van de voorziening pensioen verplichtingen afgedekt.
• De netto impact van renteveranderingen op de dekkingsgraad worden in kwartaalen risicorapportages inzichtelijk gemaakt. Inflatierisico Een pensioenfonds loopt inflatierisico doordat de waarde van de geïndexeerde pensioentoezeggingen anders op inflatieveranderingen reageert dan de waarde van de beleggingen. Het (gedeeltelijk) streven naar een reëel pensioen geeft een risico dat de verandering van de pensioenvoorzieningen als gevolg van inflatie niet gecompenseerd wordt door een waardeverandering van de beleggingen. Beheersmaatregelen: • De indexatie-ambitie wordt in de ALM getoetst. • De kans op indexatie wordt inzichtelijk gemaakt in de risicorapportage Valutarisico De waarde van beleggingen kan veranderen door schommelingen in de wisselkoersen ten opzichte van de euro. Beheersmaatregelen: • Op basis van het risicoprofiel wordt het valutarisico (gedeeltelijk) afgedekt. De vreemde valuta-exposure van de beleggingscategorieën Global High Yield, Obligaties Opkomende Markten hard currency (obligaties in USD en EUR) en Infrastructuur worden volledig afgedekt naar Euro’s. Het valutarisico van USD, JPY, GBP en CHF van de beleggingscategorieën Aandelen Europa, Aandelen Verenigde Staten, Aandelen Opkomende Markten, Aandelen Azië Pacific ex Japan en Aandelen Japan wordt afgedekt voor 75%. Aandelenrisico Het risico op een daling van de marktwaarde van aandelen en zakelijke waarden. Beheersmaatregelen: • In de ALM wordt de gewenste allocatie naar aandelen en zakelijke waarden bepaald aan de hand van het risicoprofiel. • In de portefeuille constructie wordt het gewenste aandelenrisico omgezet in een feitelijke portefeuille. • Door middel van de risicorapportage wordt het aandelenrisico inzichtelijk gemaakt en waar nodig bijgestuurd. Kredietrisico Het risico dat een verlies optreedt als een kredietnemer zijn afgesproken betalingen niet nakomt of dat de kredietwaardigheid van een kredietnemer afneemt. Beheersmaatregelen • In de portefeuille constructie wordt op basis van risicomaten een allocatie naar vastrentende waarden bepaald. • Binnen de beleggingsportefeuilles worden limieten opgenomen op kredietwaardigheidsratings van beleggingen in instrumenten, landen en/of sectoren.
34
Tegenpartijrisico Bij het aangaan van transacties in OTC derivaten met externe partijen wordt exposure opgebouwd bij tegenpartijen. Een faillissement van een tegenpartij kan tot verliezen leiden. Beheersmaatregelen • Bij het aangaan van nieuwe derivatentransacties moet de tegenpartij minimaal een kredietstatus A- (gebaseerd op de Syntrus Achmea Composite (SAC) rating berekend aan de hand van beschikbare Moody’s, S&P en Fitch ratings) bezitten en niet opgenomen zijn op de watch list voor derivatentegenpartijen, zoals opgesteld door de vermogensbeheerder. Voor reeds afgesloten OTC derivaten geldt dat tegenpartijen minimaal een kredietstatus BBB-(gebaseerd op SAC-rating) bezitten. • Iedere tegenpartij mag – afhankelijk van de kredietwaardigheid (gebaseerd op SAC rating) – slechts een bepaald percentage van het totale risico naar alle tegenpartijen uitmaken. Dit percentage bedraagt maximaal 50 procent per tegenpartij in het bezit van AAA kredietstatus, maximaal 33 procent per tegenpartij in het bezit van AA-, AA of AA+ kredietstatus en maximaal 20 procent per tegenpartij in het bezit van A+ of lagere kredietstatus (gebaseerd op SAC rating). • De kwaliteit van het onderpand wordt vooraf vastgelegd en voortdurend gemonitord, alleen euro-gedenomineerde staatsobligaties met een minimale AAkredietstatus (gebaseerd op de kredietstatus afgegeven door minimaal één van de volgende instellingen: Moody’s, S&P of Fitch) uitgegeven door een van de eurozone landen worden als onderpand geaccepteerd. Liquiditeitsrisico Het risico dat een fonds niet op korte termijn aan zijn betalingsverplichtingen kan voldoen. Beheersmaatregelen • Voor het beheersen van het korte termijn liquiditeitsrisico voert de vermogensbeheerder iedere maand een onderpandtoets en liquiditeitstoets uit. Indien het pensioenfonds voor één van deze toetsen niet slaagt, zal de vermogensbeheerder het pensioenfonds binnen 2 weken na het verschijnen van de risicorapportage hierover een advies uitbrengen. Concentratierisico Door gebrekkige spreiding kan concentratierisico ontstaan waarbij verliezen optreden doordat een te grote gevoeligheid bestaat naar één regio, sector of marktpartij. Beheersmaatregelen • Concentraties worden periodiek weergegeven in de risicorapportage. Het voorgenomen beleid in deze is dat maximaal 20% van het vermogen van het fonds belegd mag zijn in een land of sector. Actief risico Met actief risico wordt bedoeld de mate waarin de daadwerkelijke performance afwijkt van de strategische benchmark.
Beheersmaatregelen • Voor actief beheerde mandaten worden limieten op maximale tracking error gehanteerd. Daarmee wordt de afwijking ten opzichte van de benchmark gelimiteerd. Voor de (sub)totalen van de liquide beleggingscategorieën geldt een maximale ex-ante tracking error met een 1-jaars horizon van 3% voor het totaal Aandelen, 2% voor het totaal Vastrentende waarden, 10% voor het totaal Alternatieve beleggingen (dit betreft alleen Grondstoffen). Voor de totale (liquide) portefeuille geldt een maximum van 3%. Securities lending Securities lending is niet toegestaan voor de beheerde producten van de Vermogensbeheerder. Dit laat onverlet dat momenteel voor enkele bestaande beheerde beleggingsproducten wel gebruik wordt gemaakt van securities lending. In 2015 zal het huidige beleid tegen het licht worden gehouden en worden onderzocht of het securities lending programma weer opgepakt zou moeten worden.
3.9 Kosten uitvoering vermogensbeheer In april 2011 bracht de Autoriteit Financiële Markten (AFM) het rapport “Kosten pensioenfondsen verdienen meer aandacht” uit. Hierin wordt gepleit voor een helder en transparant inzicht in de kosten die pensioenfondsen maken. In dit rapport is onder andere aandacht gevraagd voor de kosten op het gebied van vermogensbeheer. De Pensioenfederatie heeft dit concreet gemaakt in november 2011 in de vorm van ‘aanbevelingen over het afleggen van verantwoording over de kosten’. In dit jaarverslag zijn deze aanbevelingen gevolgd. De gemaakte kosten, zoals hieronder opgenomen, worden ook aan de toezichthouder (DNB) gerapporteerd.
De kosten in 2014 van fiduciair management en vermogensbeheer zijn te onderscheiden naar de volgende kosten componenten: Beheerkosten
Performance gerelateerde kosten
Transactiekosten
Totaal
Vastgoed
1.901
-
-
1.901
(x € 1.000) Kosten per beleggingscategorie
Aandelen
2.201
82
285
2.568
Private equity
254
634
8
896
Vastrentende waarden
2.884
-
1.188
4.071
Commodities
242
-
25
267
Overige beleggingen
462
71
68
601
Totale kosten excl kosten overlay
7.944
787
1.573
10.304
Kosten overlay
-
95
95
Totale kosten incl kosten overlay
6.804
1.669
10.399
Overige vermogensbeheerkosten Kosten vermogensbeheer pensioenfonds Kosten fiduciair beheer
1.540
1.540
Bewaarloon
282
282
Overige kosten
-
-
Totale overige vermogensbeheerkosten
1.822
1.822
Totale kosten vermogensbeheer
35
787
12.221
Ter vergelijking zijn in de hierna volgende tabel de kosten 2013 van fiduciar management en vermogensbeheer opgenomen: Beheerkosten
(x € 1.000) Kosten per beleggingscategorie
Vastgoed
Performance gerelateerde kosten
1.640
Aandelen
790
169
Private equity
331
135
Vastrentende waarden
1.287
Commodities
223
Overige beleggingen
427
Totale kosten excl kosten overlay
4.698
Kosten overlay
-
Totale kosten incl kosten overlay
4.698
Transactiekosten
Totaal
3
1.643
312
1.271 466
1.483
2.770 223
304
304
De stijging van de beheerkosten werd met name veroorzaakt door het gestegen gemiddelde belegd vermogen. In de beheerkosten heeft een verschuiving plaatsgevonden van “kosten vermogensbeheer pensioenfonds” naar “beheerkosten vastrentende waarden” en “beheerkosten aandelen”. In de “kosten vermogensbeheer pensioenfonds” waren in 2013 opgenomen de Syntrus Achmea vermogensbeheer kosten over vastrentende en zakelijke waarden. In 2014 zijn deze gerubriceerd onder “beheerkosten vastrentende waarden” en “beheerkosten aandelen”. De stijging van de performance gerelateerde kosten werd veroorzaakt door de sterke stijging van deze kosten bij private equity. Hier werd de zogenaamde ‘hurdle rate” (het rendement waarboven een performance fee is verschuldigd) overschreden en is in verband hiermee een reservering voor performance gerelateerde kosten gemaakt.
7
434
1.805
6.807
755
755
De transactiekosten daalden met name door lagere transactiekosten van de overlay (de rente- en valutahedge). Aangezien in 2014 de rentehedge bevroren was, waren er geen transactiekosten voor de rentehedge verschuldigd.
2.560
7.562
De kosten van bewaarloon zijn de kosten van het in bewaring geven van effecten bij de custodian en de kosten voor het aanhouden van bankrekeningen.
Overige vermogensbeheerkosten Kosten vermogensbeheer pensioenfonds
2.324
2.324
Kosten fiduciair beheer
1.540
1.540
Bewaarloon
237
237
Overige kosten
18
18
Totale overige vermogensbeheerkosten
4.119
4.119
Totale kosten vermogensbeheer
11.681
De totale kosten vermogensbeheer (incl. transactiekosten) zijn gestegen met € 0,5 mln van € 11,7 mln in 2013 naar € 12,2 mln in 2014. In procenten ten opzichte van het gemiddelde belegd vermogen zijn de kosten vermogensbeheer (incl. transactiekosten) gedaald van 0,52% in 2013 naar 0,48% in 2014. De stijging met € 0,5 mln werd vooral veroorzaakt door de stijging van de beheerkosten en performance gerelateerde kosten, deze stegen met, respectievelijk, € 0,9 mln (+11%) en € 0,5 mln (+159%). De transactiekosten daalden met € 0,9 mln (-35%).
36
De transactiekosten zijn de kosten die gemaakt worden om de effectentransactie tot stand te brengen en uit te voeren. Deze kosten zijn veelal op basis van een schatting tot stand gekomen, omdat er bijvoorbeeld bij transacties in de categorie vastrentende waarden niet separaat kosten in rekening worden gebracht. Deze uiten zich in het verschil tussen de bied- en laatspread. De kosten in voorgaande tabel omvatten naast de kosten, zoals gerapporteerd in de jaarrekening dus ook een uitsplitsing van ‘onzichtbare kosten’ voor beheer van onderliggende beleggingsfondsen. Hiervan zijn de kosten verwerkt in het beleggingsrendement en de schatting van kosten van de individuele transacties. In de jaarrekening worden alleen (directe) kosten getoond die het fonds op factuurbasis betaalt aan de tegenpartijen, waardoor deze cijfers niet aansluiten. Het doel van deze tabel is om extra inzicht te verschaffen in lijn met het rapport van de AFM en de Pensioenfederatie.
4 Uitvoering van de pensioenregeling
37
4.1 Inleiding Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de belangrijkste kenmerken van de pensioenregeling van het fonds. Daarnaast komen de wijzigingen in statuten en reglementen die in 2014 zijn doorgevoerd aan de orde.
Partnerpensioen In de pensioenregeling 2001 wordt jaarlijks een aanspraak op partnerpensioen opgebouwd van 0,42% van het jaarloon. Wezenpensioen Het wezenpensioen bedraagt 20% van het partnerpensioen en wordt uitgekeerd tot het 18de jaar. Studerende kinderen die per week meer dan 20 uur dagonderwijs volgen ontvangen tot hun 27ste jaar wezenpensioen. Indien beide ouders overleden zijn bedraagt het wezenpensioen 40% van het partnerpensioen.
4.2 De pensioenregeling Regeling 2001 Pensioensysteem Het pensioensysteem is een middelloonregeling. Toetredingsleeftijd Een werknemer, die in dienst is bij een werkgever die is aangesloten bij het fonds, neemt verplicht deel aan de pensioenregeling. De deelname gaat in op de eerste dag van de maand waarin de werknemer 20 jaar wordt. Pensioenrichtleeftijd De pensioenrichtleeftijd is 65 jaar. Pensioengevend loon Het pensioengevend loon is het loon in de zin van de Wet financiering sociale verzekeringen, met uitzondering van: - uitkeringen en verstrekkingen uit de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen of de Werkloosheidswet en hierop door de werkgever verstrekte aanvullingen; - een door de werkgever ter beschikking gestelde auto; - het loon over de periode vanaf de eerste dag van de maand waarin de 65-jarige leeftijd wordt bereikt. Het loon dat meer heeft bedragen dan het maximum premieloon als bedoeld in hoofdstuk 3 van de Wet financiering sociale verzekeringen op jaarbasis € 51.414 (in 2015: € 51.976) blijft buiten beschouwing. Pensioengrondslag Voor deelnemers die geboren zijn voor 1950 is de pensioengrondslag het pensioengevend loon. Voor het extra ouderdoms- en partnerpensioen is de pensioengrondslag het pensioengevend loon verminderd met een franchise. De franchise voor 2014 bedraagt € 25.541. Opbouwpercentage In de pensioenregeling 2001 wordt jaarlijks een aanspraak op ouderdomspensioen opgebouwd van 0,6% van het jaarloon.
38
Uitruilmogelijkheden Op de pensioendatum heeft de (gewezen) deelnemer het recht zijn partnerpensioen geheel of gedeeltelijk om te zetten in een hoger ouderdomspensioen (uitruil). De verhoging is 23% van het omgezette partnerpensioen. De (gewezen) deelnemer kan het ouderdomspensioen eerder laten ingaan en de hoogte hiervan laten variëren. Daarnaast heeft de (gewezen) deelnemer sinds invoering van de Pensioenwet het recht een deel van het ouderdomspensioen uit te ruilen in partnerpensioen. Dit is mogelijk bij beëindiging van de deelneming, op pensioneringsdatum en als de (gewezen) deelnemer trouwt, een geregistreerd partnerschap aangaat of een gezamenlijke huishouding gaat voeren. Na uitruil bedraagt het partnerpensioen maximaal 70% van het ouderdomspensioen. Premie De premie bedraagt 10% van de pensioengrondslag (in 2015 wordt geen premie meer geheven). De premie bedraagt 8% van de pensioengrondslag voor het extra ouderdomspensioen en het extra partnerpensioen. (in 2015 wordt geen premie meer geheven) Premievrijstelling Als een deelnemer een WIA- of WAO-uitkering ontvangt, voorziet het reglement in een premievrije opbouw. Voor de voortzetting van de pensioenopbouw is over dit inkomensgedeelte geen bijdrage verschuldigd. Premievrijstelling bij werkloosheid (FVP) is per 1 januari 2011 komen te vervallen voor deelnemers die op of na 1 januari 2011 werkloos zijn geworden.
Regeling 2006 Pensioensysteem Het pensioensysteem is een middelloonregeling. Toetredingsleeftijd Een werknemer, die in dienst is bij een werkgever die is aangesloten bij het fonds, neemt verplicht deel aan de pensioenregeling. De deelname gaat in op de eerste dag van de maand waarin de werknemer 20 jaar wordt.
Pensioenrichtleeftijd De pensioenrichtleeftijd is 67 jaar. Pensioengevend loon Het pensioengevend loon is het loon in de zin van de Wet financiering sociale verzekeringen, met uitzondering van: - uitkeringen en verstrekkingen uit de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen of de Werkloosheidswet en hierop door de werkgever verstrekte aanvullingen; - een door de werkgever ter beschikking gestelde auto; - het loon over de periode vanaf de eerste dag van de maand waarin de 67-jarige leeftijd wordt bereikt. Het loon dat meer heeft bedragen dan het maximum premieloon als bedoeld in hoofdstuk 3 van de Wet financiering sociale verzekeringen op jaarbasis € 51.414 (in 2015: € 51.976) blijft buiten beschouwing. Pensioengrondslag Voor deelnemers die geboren zijn na 1949 is de pensioengrondslag het pensioen gevend loon verminderd met de voor het loontijdvak van toepassing zijnde franchise. De franchise voor 2014 bedraagt € 12.564. (2015: 12.564) Opbouwpercentage In de pensioenregeling 2006 wordt jaarlijks een aanspraak op ouderdomspensioen opgebouwd van 1,75% van de in dat jaar geldende pensioengrondslag. Partnerpensioen In de pensioenregeling 2006 wordt jaarlijks een aanspraak op partnerpensioen opgebouwd van 1,225% van de in dat jaar geldende pensioengrondslag. Wezenpensioen Het wezenpensioen bedraagt 20% van het partnerpensioen en wordt uitgekeerd tot het 18de jaar. Studerende kinderen die per week meer dan 20 uur dagonderwijs volgen ontvangen tot hun 27ste jaar wezenpensioen. Indien beide ouders overleden zijn bedraagt het wezenpensioen 40% van het partnerpensioen. Uitruilmogelijkheden Op de pensioendatum heeft de (gewezen) deelnemer het recht zijn partnerpensioen geheel of gedeeltelijk om te zetten in een hoger ouderdomspensioen (uitruil). De (gewezen) deelnemer kan het ouderdomspensioen eerder laten ingaan en de hoogte hiervan laten variëren. Daarnaast heeft de (gewezen) deelnemer sinds invoering van de Pensioenwet het recht een deel van het ouderdomspensioen uit te ruilen in partnerpensioen. Dit is mogelijk bij beëindiging van de deelneming, op pensioneringsdatum en als de (gewezen) deelnemer trouwt, een geregistreerd partnerschap aangaat of een gezamenlijke huishouding gaat voeren. Na uitruil bedraagt het partnerpensioen maximaal 70% van het ouderdomspensioen.
39
Premie De premie bedraagt 20,8% van de pensioengrondslag. (2015: 22,5% waarvan maximaal 6,19% voor rekening van de werknemer mag komen) Premievrijstelling Als een deelnemer een WIA- of WAO-uitkering ontvangt, voorziet het reglement in een premievrije opbouw. Voor de voortzetting van de pensioenopbouw is over dit inkomensgedeelte geen bijdrage verschuldigd. Premievrijstelling bij werkloosheid (FVP) is per 1 januari 2011 komen te vervallen voor deelnemers die op of na 1 januari 2011 werkloos zijn geworden. Afkoop kleine pensioenen De Pensioenwet bepaalt dat pensioenfondsen kleine pensioenen van gewezen deelnemers mogen afkopen. Kleine pensioenen zijn pensioenuitkeringen van minder dan € 458,06 op jaarbasis (bedrag 2014). Het pensioenfonds mag deze pensioenen afkopen twee jaar nadat de deelneming is geëindigd. De gewezen deelnemer kan daartegen geen bezwaar maken. Voor deelnemingen die zijn geëindigd vóór 1 januari 2007 (datum van invoering van de Pensioenwet) gelden andere wettelijke regels. Het pensioenfonds mag dan besluiten tot afkoop, maar de gewezen deelnemer kan hiertegen bezwaar maken. In de Veegwet staan nadere regels over de wijze van afkoop van kleine pensioenen. Zo staat nu vast dat het pensioenfonds de afkoopwaarde betaalt op de dag dat de aanspraken of rechten vervallen. Als het pensioenfonds later betaalt, heeft de gewezen deelnemer recht op vergoeding van rente. Het fonds heeft in 2008 besloten om vooralsnog geen gebruik te maken van de mogelijkheid om af te kopen voor deelnemingen die zijn geëindigd vóór 1 januari 2007. Wijziging regeling 2006 per 1 januari 2014 Per 1 januari 2014 is de regeling 2006 gewijzigd conform de opdracht van de sociale partners. De pensioenleeftijd is verhoogd van 65 naar 67 jaar. De premie is verlaagd naar 20,8% en de franchise is gestegen naar € 12.564. De regeling 2001 is ongewijzigd gebleven. De groep deelnemers geboren voor 1950 zal per 2015 de 65 jarige leeftijd hebben bereikt.
4.3 Wijzigingen reglementen Wijziging Pensioenreglement in 2014 Per januari 2014 is het pensioenreglement nagenoeg in zijn geheel aangepast aan de pensioenregeling van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Detailhandel. In de loop van het jaar is het reglement op een aantal punten gewijzgd: • Wijziging per 1 februari 2014 van artikel 50 lid 3 en de bijlage inzake de flex- en afkoopfactoren van het reglement voor deelnemers geboren na 1949; • Wijziging per 1 februari 2014 van artikel 22 lid 7 inzake voortzetting van pesioen opbouw bij WAO uitkering en artikel 23 lid 1, 6 en 7 inzake voortzetting van pensioen opbouw bij WIA uitkering van het reglement voor deelnemers geboren na 1949;
4.4 Slotopmerkingen • Wijziging per 1 februari 2014 van artikel 23 lid 7 inzake voortzetting van pensioenopbouw bij WAO uitkering en artikel 24 lid 1, 6 en 7 inzake voortzetting van pensioenopbouw bij WIA uitkering van het reglement voor deelnemers geboren voor 1950; • Toevoegen per 1 juli 2014 van lid 4 aan artikel 7 inzake korting pensioenrechten en pensioenaanpsraken van het pensioenreglement voor deelnemers geboren voor 1950 en na 1949; • Wijziging per 1 juli 2014 van artikel 50 lid 3 en de bijlage inzake de omzettings factor en het schrappen van de flexfactoren OP65 van het reglement voor deelnemers geboren na 1949; • Wijziging per 1 oktober 2014 van de artikelen 30, 31 en 32 van het pensioenreglement voor deelnemers geboren na 1949 inzake afkoop.
In de op de volgende pagina’s opgenomen jaarrekening staan de financiële gegevens over het boekjaar 2014 vermeld.
A.A.M. Steijaert Werknemersvoorzitter
K.A. Prosman Werkgeversvoorzitter
Wijziging Uitvoeringsregelement in 2014 • Wijziging per 1 januari 2014 van artikel 1 lid 3 inzake definities van het CAO secretariaat en artikel 4 lid 3,4 en 5 inzake de premie van pensioenregeling voor deelnemers geboren voor 1950 en na 1949; • Wijziging van artikel 35 inzake de inwerkingtreding van het uitvoeringsreglement.
M. Streuer Bestuurslid
H.B.M. Grutters Bestuurslid
Wijziging statuten in 2014 • Wijziging per 1 juli 2014 van de statuten inzake de Wet versterking bestuur pensioenfondsen.
C. Lonsain Bestuurslid
A.W.M. van der Heijden Bestuurslid
De Meern, 25 juni 2015
G.J. Steenvoorden Bestuurslid
40
5 Verantwoordingsorgaan
41
5.1 Verslag Algemeen Sinds 1 januari 2008 tot medio 2014 functioneerde het Verantwoordingsorgaan overeenkomstig het destijds geldende reglement. Vanaf medio 2014 wijzigde de wetgeving, waardoor de Deelnemersraad kwam te vervallen en het Verantwoordingorgaan een groter aantal verantwoordlijkheden kreeg toebedeeld. Vanaf 1 juli 2014 werd het Verantwoordingsorgaan ook 1 lid rijker: de vertegenwoordiger van de gepensioneerden. De nieuwe genoemde verantwoordelijkheden zijn vastgelegd in een aangepast reglement dat gelijktijdig in werking ging. Tevens trad per 1 juli ook de Raad van Toezicht aan. Met dit orgaan had het Verantwoordingsorgaan periodiek contact. Het Verantwoordingsorgaan werd door het Bestuur periodiek geïnformeerd over de voortgang van een door Sociale Partners gewenst fusieproces met het pensioenfonds Detailhandel Pension Fund Governance Het Verantwoordingsorgaan heeft de gang van zaken die samenhangt met de invoering en handhaving van de Principes voor Goed Pensioenbestuur aan de hand van de jaarstukken 2014 beoordeeld en in orde bevonden. Medio 2012 heeft de Visitatiecommissie haar bevindingen over het jaar 2011 opgeleverd. Het Verantwoordingsorgaan heeft in haar verslag over 2013 aangegeven een gesprek met de Visitatie commissie alsnog op prijs te stellen. Dit is niet gebeurd. De recente ervaringen met Raad van Toezicht zijn positief. Wetgeving en reglementen Het Verantwoordingsorgaan is door het bestuur steeds op de hoogte gehouden omtrent de vorderingen van het herstelplan. Het Verantwoordingsorgaan heeft ten aanzien van doorvoer van wet- en regelgevingwijzigingen geen opmerkingen of bevindingen. Toeslagbeleid Het Verantwoordingsorgaan is door het bestuur op de hoogte gehouden omtrent het gevoerde toeslagenbeleid en stelt vast dat het bestuur handelde conform de door DNB gestelde begrenzingen en het eigen beleid. Premiebeleid In 2014 is de nieuwe premie voor het jaar 2015 vastgesteld. Hoewel de totstandkoming, en met name het overleg hieromtrent met het Verantwoordingsorgaan niet vlekkeloos verliep, staat het verantwoordingsorgaan achter het gevoerde premiebeleid die voor het jaar 2014 is gevoerd, alsmede de vaststelling van de premie die voor 2015 is bepaald. Het Verantwoordingsorgaan heeft hierover positief geadviseerd. Beleggingsbeleid Het Verantwoordingsorgaan heeft kennis genomen van het gevoerde beleid in 2014 en het geheel tijdens enkele vergaderingen direct of indirect met het bestuur besproken. Het Verantwoordingsorgaan stelt vast dat het beleid consistent is gevolgd.
42
Risicobeleid Het Verantwoordingsorgaan is van mening dat de beleggingsportefeuille voldoende is gespreid. Financiële positie van het pensioenfonds Het Verantwoordingsorgaan stelt vast dat het herstelplan ultimo 2014 op schema ligt, maar nog niet voldoet aan de vereiste dekkingsgraad zoals DNB deze eist. Het Verantwoordingsorgaan heeft vertrouwen in het veronderstelde herstel lopende het jaar 2018. Daarnaast is het Verantwoordingsorgaan van oordeel dat het bestuur de omvorming naar het nieuw financieel toetsingskader goed volgt en controleert. Oordeel 2014 Het Bestuur heeft voldoende informatie verstrekt, heeft gehandeld binnen de regel- en wetgeving en volgde een consistent beleid. Namens het Verantwoordingsorgaan van Stichting Pensioenfonds Wonen De heer H.E.J.J. van Wijck, voorzitter De heer B. Keijzer De heer W. de Graaf Mevrouw M.J. Rutjes De Meern, 25 juni 2015
5.2 Reactie bestuur Het bestuur heeft kennis genomen van het verslag en het oordeel van het Verantwoordingsorgaan. Het bestuur waardeert de wijze waarop het Verantwoordings orgaan snel taken en werkzaamheden heeft opgepakt. Het bestuur begrijpt de opmerking van het Verantwoordingsorgaan aangaande de premievaststelling 2015. Het bestuur beseft dat het traject premievaststelling mede werd beïnvloed door het beoogd samengaan met BPF Detailhandel. Het bestuur dankt het Verantwoordings orgaan voor hun inbreng.
6 Raad van Toezicht
43
6.1 Verslag Inleiding De raad van toezicht van het Pensioenfonds Wonen is benoemd per 1 juli 2014. Na afronding van de toetsingsprocedure bij De Nederlandsche Bank zijn de werkzaamheden van de raad gestart in september 2014. In november 2014 heeft een kennismakingsgesprek plaatsgevonden tussen verantwoordingsorgaan en raad van toezicht. Wijze van rapportage De Pensioenwet en de Code Pensioenfondsen vragen dat de raad van toezicht verantwoording aflegt over de uitvoering van de taken aan het verantwoordingsorgaan en de werkgever en in het jaarverslag en een rapport van bevindingen uitbrengt bestemd voor bestuur en verantwoordingsorgaan. Thans ligt voor u een samenvatting van deze rapportages. Taken, bevoegdheden en goedkeuringsrechten De raad van toezicht heeft een aantal taken en bevoegdheden. De wettelijke taken zijn ten minste het toezicht houden op • het bestuursbeleid en de algemene gang van zaken; • een adequate risicobeheersing; • een evenwichtige belangenafweging. Daarnaast richt de raad van toezicht zich op het beoordelen van • beleids- en bestuursprocedures en -processen en de ‘checks en balances’ binnen het fonds; • de wijze waarop het fonds wordt aangestuurd; • het beoordelen van de wijze waarop door het bestuur wordt omgegaan met de risico’s op de korte en langere termijn. Ook staat de raad van toezicht het bestuur met raad terzijde. Naast de wettelijke taken heeft de raad van toezicht een aantal wettelijke goedkeuringsrechten. Toepassing van de VITP-Toezichtcode De raad van toezicht baseert zich, naast de wet, mede op hetgeen bepaald is in de Code van de Vereniging Intern Toezicht Pensioensector (VITP-Toezichtcode). Aanvullend op deze Code hebben wij een eigen normenkader gebruikt. Activiteiten en fasering werkzaamheden Vanaf september 2014 heeft de raad van toezicht een eerste bespreking met het voorzittersoverleg gehad en aansluitend twee gesprekken met het bestuur. In het eerste halfjaar 2015 had de raad van toezicht twee besprekingen met het voorzittersoverleg en twee besprekingen met het bestuur. Naast de kennismaking heeft de raad van toezicht drie overleggen met het verantwoordingsorgaan gehad. De raad van toezicht heeft tevens met de beleggingscommissie, de jaarwerkcommissie en met actuaris en accountant gesproken.
44
Uitoefening van de bevoegdheden en goedkeuringsrechten Aan de goedkeuring van de raad van toezicht zijn besluiten van het bestuur onderworpen tot vaststelling van het jaarverslag en de jaarrekening, profielschets bestuurders, beloningsbeleid en voorts overdracht van verplichtingen, liquidatie, fusie, en tenslotte splitsing en omzetting van het fonds in een andere rechtsvorm. De raad van toezicht heeft voorts wettelijke bevoegdheden verband houdende met een situatie van disfunctioneren van het bestuur en ten aanzien van de benoemingsprocedure voor een nieuw bestuurslid. Hieronder geven wij een verantwoording over uitoefening van onze bevoegdheden, c.q. goedkeuringsrechten. Jaarverslag en jaarrekening 2014 Goedkeuring van het jaarverslag en de jaarrekening is het sluitstuk van een bepaalde toezichtperiode. Deze goedkeuring is te bezien vanuit de taak en rol van het intern toezicht. Dit betekent dat onder meer wordt beoordeeld op consistentie met eigen waarnemingen en op transparantie. Daarnaast wordt getoetst op een aantal specifieke toezichtcriteria. Op grond van onze waarnemingen verlenen wij goedkeuring op het jaarverslag en de jaarrekening. Belangrijkste bevindingen en aanbevelingen uit het rapport van de raad van toezicht Hieronder geven wij per beleidsterrein een weergave van onze belangrijkste bevindingen en aanbevelingen. Pensioenbestuur We nemen waar dat het bestuursteam in ontwikkeling is. In bestuursvergaderingen lijken de bijdragen van bestuursleden ten opzichte van die van de voorzitters gering in aantal. Evenwichtigheid in rollen van individuele bestuursleden en aansturing en verantwoording van commissies is een aandachtspunt. Beleidsprocedures en kwaliteit besluitvorming De raad van toezicht ervaart dat ze op verzoek veel informatie van het bestuur ontvangt. Onze waarneming is dat dit ook voor het verantwoordingsorgaan geldt. Wij bevelen aan dat het bestuur actiever en planmatiger informatie verstrekt over relevante bestuursonderwerpen en ontwikkelingen in beleid en gang van zaken. We bevelen aan dat het bestuur zichtbaar werkt vanuit duidelijk meetbare doelen en uitgangspunten, missie, visie en strategie. Dit helpt de samenhang bij beleidsvorming en monitoring te versterken. Agendapunten ter bespreking of besluitvorming worden voorzien van inhoudelijk gedegen achtergrondnotities. Uit vastlegging in notulen blijken niet altijd duidelijk de afwegingen die het bestuur maakt. Wij missen besluitenlijsten in de bestuursstukken. Het overzicht voor de raad van toezicht, maar wellicht ook voor het bestuur, is daardoor niet altijd duidelijk.
Verbetering ligt binnen handbereik. Dit geeft ook gelegenheid elk besluit expliciet te toetsen aan evenwichtige belangenafweging, risico’s en verantwoordingsaspecten. Wij vinden dat in de besluitvorming meer aandacht dient te worden besteed aan communicatieaspecten. Wij bevelen het bestuur aan in het communicatiebeleidsplan hier uitgangspunten over vast te leggen.
De uitvoeringsorganisatie speelt een belangrijke rol in het aanleveren van beleidsmatige stukken. Dat hoeft niet verkeerd te zijn, een kritische houding en aandacht voor de kwaliteit van de geleverde diensten is daarbij van belang. De raad van toezicht beveelt het bestuur aan hierop te evalueren, in het licht van beheerste en integere bedrijfsvoering.
Organisatie en uitbesteding, checks en balances Het gekozen bestuursmodel, de inrichting van het pensioenfondsbestuur, inclusief het gebruik van commissies, sluiten aan op aard en complexiteit van het fonds. De raad van toezicht concludeert dat het bestuur zich met veel energie inzet voor het pensioenfonds. De bestuursleden nemen hun taak serieus.
Wij nemen waar dat het pensioenfonds in het recente verleden met verschillende partijen over samenwerking heeft gesproken. Wij constateren dat het bestuur de afgelopen jaren vooral gericht is geweest op het fuseren (collectieve waardeoverdracht) met één partner, Pensioenfonds Detailhandel. We geven het bestuur in overweging te onderzoeken waarom in 2014 niet nadrukkelijker gezocht is naar andere alternatieven. De uitkomsten hiervan kunnen input zijn voor toekomstig beleid.
Het bestuur besteedt de beleidsvoorbereiding uit aan bestuurscommissies. Deze functioneren in vertrouwen van het bestuur, en leggen verantwoording af via commissienotulen. De bevoegdheden zijn vastgelegd in de huishoudelijk reglementen, waarbij het bestuur aanvullend specifieke mandaten kan verstrekken.
Wanneer wij het afgelopen jaar overzien, is onze conclusie dat het basisscenario van het als zelfstandig fonds doorgaan het meest realistisch is en daarom als zodanig door het bestuur moet worden gehanteerd. Continuïteit is het uitgangspunt, fusie of liquidatie zijn strategische alternatieven die tot nu toe nog niet concreet in zicht zijn geweest.
De raad van toezicht acht een goede beschrijving van de verantwoordelijkheden van commissies en het vervolgens daarbinnen handelen, terug rapporteren van deze commissies en expliciet sturing van het bestuur hierop noodzakelijk. Dit sluit aan bij de benodigde checks en balances. Daarnaast vindt de raad van toezicht dat keuzes op en afwegingen rond belangrijke beleidsgebieden dienen te worden gedragen én uitgedragen door het bestuur als collectief, zoals bedoeld in de wet. Explicietere aansturing van de commissies door het bestuur zou kunnen bijdragen aan een slagvaardiger en kwaliteit van het bestuur.
Verantwoording en toezicht Verantwoording en toezicht zijn in het jaar 2014 door de wetswijzigingen in een ander licht komen te staan. Dit vraagt de verantwoordings- en toezichtprocessen opnieuw vorm te geven. Dit is in 2014 beperkt gelukt. In 2014 hebben verantwoordingsorgaan nieuwe stijl en raad van toezicht met het bestuur gezocht naar een goede manier om samen te werken in het belang van versterkt pensioenfondsbestuur. Dit is onderhanden.
Specifiek over de rol van het voorzittersoverleg, ook een bestuurscommissie, namen we in 2014 waar dat deze ruimer wordt ingevuld dan in het huishoudelijk reglement is vastgelegd. In het reglement staat dat de taken van de commissie het voorbereiden van de agenda van bestuursvergadering is, en het bespreken van gang van zaken en beleidsvraagstukken. Communicatie met de extern toezichthouder, verantwoordings orgaan en de gewenste fusiepartner Pensioenfonds Detailhandel werd echter bijvoorbeeld ook door deze commissie uitgevoerd. De raad van toezicht neemt direct en indirect waar dat de dynamiek binnen het bestuur in belangrijke mate wordt bepaald door de voorzitters. Gevolg hiervan kan zijn dat onvoldoende gebruik wordt gemaakt van alle inzichten en bijdragen van de individuele bestuursleden. Dit kan een risico betekenen voor de kwaliteit van de besluitvorming, beheersing en aansturing van het fonds. De beleggingsadviescommissie, jaarwerkcommissie, DVO-commissie en communicatiecommissie functioneren in ons beeld inhoudelijk goed, met groot verantwoordelijkheidsgevoel. We bevelen aan het huishoudelijk reglement van de DVO-commissie te actualiseren. Deze commissie heeft inmiddels tevens het gebied risicomanagement onder zijn hoede heeft gekregen.
45
Het voorzittersoverleg heeft het verantwoordingsorgaan regelmatig gesproken. Het bestuur heeft het verantwoordingsorgaan in staat gesteld de benodigde opleidingen te volgen. In 2014 is er geen overleg tussen het volledige bestuur en het verantwoordingsorgaan geweest. Door het verantwoordingsorgaan goed en tijdig inhoudelijk mee te nemen in beleidsontwikkeling kunnen zij bijdragen aan effectief en slagvaardig bestuur. Dit is een verbeterpunt. Het verantwoordingsorgaan hanteerde in 2014 geen eigen beleidsagenda. Wij bevelen aan dit vorm te geven. De raad van toezicht heeft dezelfde toegang als de bestuursleden tot het bestuursportal met bestuursstukken. Dit is een schat van informatie voor de raad van toezicht. Diverse bestuurscommissies hebben als eerste kennismaking overleg gevoerd met de raad van toezicht. Dit waren goede inhoudelijke gesprekken, waar de raad van toezicht haar rollen van toezichthouder en het met raad terzijde staan kon aanvangen. De raad van toezicht en het bestuur hebben geprobeerd de werkwijze en de onderlinge dialoog op te starten. Initieel lagen de wederzijdse verwachtingen daarover ver uiteen. Gevolg is dat in 2014 nog geen sprake was van een optimaal werkende ‘pension fund governance’ zoals is bedoeld in de Wet Versterking bestuur pensioenfondsen. Bestuur
en raad van toezicht realiseren zich het belang van een goede governance en zoeken mogelijkheden om een gezamenlijk gedragen aanpak, binnen de wettelijke kaders, te formuleren en implementeren. Risicomanagement In 2014 ontbrak vastgelegd beleid voor risicobeheersing. In het beleid zouden lange termijn risico’s moeten zijn geïnventariseerd, voor zowel financiële als niet-financiële risico’s. In het beleid zou een ambitieniveau voor de volwassenheid van het risicomanagement en een daarop afgestemd beleidskader moeten zijn vastgelegd. Daarnaast zou een periodieke risicomanagementcyclus moeten zijn vastgelegd. Rond de implementatie van het aangepaste FTK zien we dat het bestuur veel aandacht heeft voor de definitie van de risicohouding van het fonds. De raad van toezicht heeft tevens geconstateerd dat het bestuur inmiddels aandacht heeft besteed aan de opzet van het risicomanagementproces. De raad van toezicht benadrukt de benodigde werking in de praktijk en het integreren in de bestuurlijke processen, het formuleren van het risicomanagementbeleid en het daarover verantwoording afleggen. Risicomanagement als vast agendapunt bij bestuursvergaderingen en bij besluiten aandacht voor de risico’s zijn daar voorbeelden van. Evenwichtige belangenafweging In gesprekken met het bestuur neemt de raad van toezicht waar dat er aandacht is voor evenwichtige belangenafweging. We vinden dit in de vastleggingen over beleid en handelen van het bestuur niet terug. We zien het bestuur op belangrijke dossiers, zoals de wens van CAO-partijen de regeling elders onder te brengen en de gevolgen daarvan voor het pensioenfonds en de premiestelling, worstelen met het nemen van verantwoordelijkheid voor de belangen van het pensioenfonds. In besluitvorming en handelen nemen we afwegingen rond de wens van CAO-partijen waar. Het bestuur maakt vanuit de worsteling aan CAO-partijen kenbaar de gevraagde acties uit te voeren en geeft duidelijk de mogelijke gevolgen daarvan aan. Het bestuur verbindt vanuit het perspectief van opdrachtaanvaarding geen consequenties aan de druk vanuit CAO-partijen en legt niet expliciet verantwoording hierover af in communicatie met (gewezen) deelnemers en gepensioneerden en via het jaarverslag (bestuursverslag). Communicatie In 2014 ontbrak een actueel communicatiebeleidsplan. Dit is te verklaren vanuit de voortdurende aandacht voor de gewenste fusie. Deze wensen tot fusie bestaan echter al jaren. Wij zijn, op basis van Pensioenwet en de Code Pensioenfondsen, van mening dat er een actueel communicatiebeleidsplan dient te zijn, waarin aandacht is voor meerjarige doelen, risico’s en de belangen van de belanghebbenden. In relatie tot het fusievoornemen en het nFTK heeft de RvT in 2014 bij het bestuur aangedrongen op een goed geplande en zorgvuldige communicatie met alle belanghebbenden. Dit is van belang voor, tijdens en na een eventuele fusie.
46
Conclusie Wij zijn op basis van de hiervoor beschreven bevindingen van oordeel dat de beleidsen bestuursprocedures en de checks en balances voldoende1 zijn ontwikkeld. Bij de aansturing zien we mogelijkheden voor verbetering. Daarnaast zijn wij van oordeel dat het bestuur aandacht heeft voor de risico’s op langere termijn en de belangen van de belanghebbenden. Wij hebben ervaren dat het bestuur toegewijd werkt met de belangen van (gewezen) deelnemers, gepensioneerden en werkgevers op het netvlies. Wij hebben echter op de belangrijke dossiers niet aan de hand van vastleggingen kunnen beoordelen dat evenwichtige afweging van belangen bij besluitvorming en handelen heeft plaatsgevonden. Tot slot Wij danken het bestuur en het verantwoordingsorgaan van het pensioenfonds voor de samenwerking. De raad van toezicht, Erik Martens Henk-Jan Strang (voorzitter) Pieter Westland De Meern, 25 juni 2015 1
De raad van toezicht hanteert twee kwalificaties: onvoldoende en voldoende.
6.2 Reactie bestuur Het bestuur heeft kennis genomen van het rapport van de raad van toezicht (RvT). Om te beginnen wil het pensioenfonds Wonen de RvT hartelijk danken voor de inspanningen en de gedane aanbevelingen in het rapport. Verheugd is het bestuur dat de RvT vanuit zijn waarneming verbeteringen signaleert voor samenwerking, die in de begin periode over en weer verschillende verwachtingen kenmerkte. Bij de RvT bleek onvoldoende achtergrond informatie over de beoogde fusie en het moeizame traject. In relatie daarmee vertoonde dit traject van vaststelling van de premie voor 2015 en besluitvorming hieromtrent een enigszins diffuus karakter. Het bestuur onderkent de door de RvT in dat kader kritische opmerkingen maar is nadrukkelijk van opvatting dat in de besluitvorming alle belangen zorgvuldig zijn gewogen. De door de RvT gedane aanbevelingen worden door het bestuur opgepakt. Afsluitend wil het bestuur de RvT nogmaals danken voor zijn inbreng en zal daar waar mogelijk de aanbevelingen overnemen.
7 Jaarrekening
47
7.1 Balans per 31 december
7.2 Staat van baten en lasten
(na voorgestelde bestemming van het saldo van baten en lasten) (x € 1.000)
Toelichting *)
2014
2013
7.5.1
3.204.252
2.406.211
63.851
56.936
ACTIVA Beleggingen voor risico fonds Beleggingen VPL Vorderingen en overlopende activa
7.5.2
4.564
5.527
Overige activa
7.5.3
3.995
5.626
3.276.662
2.474.300
Toelichting *)
2014
2013
Premiebijdragen risico pensioenfonds (van werkgevers en werknemers)
7.6.1
68.704
84.189
Beleggingsresultaten risico pensioenfonds
7.6.2
692.552
-78.971
Overige baten
7.6.3
96
55
761.352
5.273
(x € 1.000)
BATEN
LASTEN
PASSIVA Stichtingskapitaal en reserves
7.5.4
292.784
90.876
Pensioenuitkeringen
7.6.4
46.657
51.744
Technische voorzieningen
7.5.5
2.587.657
2.087.975
Pensioenuitvoeringskosten
7.6.5
4.857
4.563
Langlopende schulden (uit hoofde van VPL)
Mutatie technische voorzieningen
7.6.6
499.682
-134.503
7.5.6
63.851
56.936
Overige schulden en overlopende passiva
7.5.7
332.370
238.513
Saldo overdrachten van rechten risico pensioenfonds
7.6.7
8.246
1.729
Overige lasten
7.6.8
2
393
559.444
-76.074
201.908
81.347
3.276.662
2.474.300
*) De nummering verwijst naar de toelichting
Saldo van baten en lasten *) De nummering verwijst naar de toelichting
2014
2013
Dekkingsgraad op basis van FTK (in %) Nominaal
111,3
104,4
2014
2013
Beleidsreserve
165.875
55.702
Beleggingsreserve
33.267
25.251
Bestemmingsreserve AOP
2.253
138
Bestemmingsreserve AAOP
513
256
(x € 1.000)
Bestemming van het saldo van baten en lasten
201.908
48
81.347
7.3 Kasstroomoverzicht
7.4 Algemene toelichting
Het kasstroomoverzicht is opgesteld volgens de directe methode.
7.4.1 Inleiding
2014
2013
Ontvangen premiebijdragen risico fonds
72.738
83.031
Ontvangen waardeoverdrachten risico pensioenfonds
4.356
18
Betaalde pensioenuitkeringen
-46.898
-51.709
Betaalde waardeoverdrachten risico pensioenfonds
-12.593
-1.624
Betaalde pensioenuitvoeringskosten
-6.387
-4.392
Diverse baten en lasten
166
-
(x € 1.000)
Het doel van de Stichting Pensioenfonds Wonen, statutair gevestigd te Utrecht (hierna het ‘fonds’) is het nu en in de toekomst verstrekken van uitkeringen aan gepensioneerden en nabestaanden ter zake van ouderdom en overlijden; tevens verstrekt het fonds uitkeringen aan arbeidsongeschikte deelnemers. Deze doelstelling is nader uitgewerkt in onder andere de statuten, het pensioenreglement, de uitvoeringsovereenkomst en de Actuariële en Bedrijfstechnische Nota. Het fonds geeft invulling aan de uitvoering van de pensioenregeling van de in de branche verplicht gestelde aangesloten werkgevers.
Kasstroom uit pensioenactiviteiten
11.382
25.324
Kasstroom uit beleggingsactiviteiten Ontvangen inzake verkopen beleggingen
3.154.471
2.820.384
Betaald inzake aankopen beleggingen
-3.250.804
-2.885.821
Ontvangen directe beleggingsopbrengsten
75.687
71.897
Overige mutaties inzake beleggingen
14.452
-20.308
Betaalde kosten van vermogensbeheer
-6.819
-8.892
Mutatie liquide middelen (zie toelichting 3)
Het bestuur heeft op 25 juni 2015 de jaarrekening opgemaakt.
-13.013
-22.740
-1.631
2.584
2014
(x € 1.000)
2013
Samenstelling geldmiddelen Liquide middelen per 1 januari
5.626
3.042
Mutatie liquide middelen
-1.631
2.584
Liquide middelen per 31 december
3.995
5.626
49
7.4.2 Overeenstemmingsverklaring De jaarrekening is opgesteld in overeenstemming met de wettelijke bepalingen zoals deze zijn opgenomen in Titel 9 Boek 2 BW en met inachtneming van de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving in het bijzonder Richtlijn 610. De bedragen opgenomen in de jaarrekening zijn vermeld in duizenden euro’s, tenzij anders is aangegeven.
7.4.3 Schattingswijzigingen De actuariële grondslagen en/of methoden worden periodiek beoordeeld en mogelijk herzien ten behoeve van de berekening van de actuele waarde van de pensioenverplichtingen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van interne en externe actuariële deskundigheid. Dit betreft onder meer de vergelijking van veronderstellingen ten aanzien sterfte, langleven, arbeidsongeschiktheid met werkelijke waarnemingen voor zowel de gehele bevolking als specifiek voor de populatie van het fonds. Vanaf boekjaar 2014 is de grondslag voor overlevingskansen gebaseerd op de Prognosetafel AG2014 zoals gepubliceerd door het Actuarieel Genootschap (AG). De algemene sterftekansen die volgen uit de tafel worden voor het fonds gecorrigeerd in verband met ervaringssterfte. Dit heeft geleid tot een verlaging van de voorziening pensioenverplichting van € 26,6 miljoen. De aanvullende verlaging is bepaald per 31 december 2014. Dit resultaat is via de Staat van Baten en Lasten als bate in het verslagjaar verantwoord. 7.4.4 Rubriceringswijzigingen De jaarrekening 2014 is in vergelijking tot de jaarrekening 2013 in de toelichting gewijzigd inzake de toelichting op de beleggingen. De huidige toelichting op de beleggingen is meer in overeenstemming met de in de branche gebruikelijke wijze van rapporteren omtrent beleggingen. De wijziging betreft het volgende. In de jaarrekening 2013 was een tabel opgenomen waarin de beleggingscategorieeën uitgesplitst werden naar de componenten belegde waarde, beleggingsdebiteuren, beleggingscrediteuren en liquide middelen. Van de belegde waarde werd vervolgens een verloopoverzicht getoond.
Met ingang van de jaarrekening 2014 is de hiervoor genoemde tabel komen te vervallen. Het verloopoverzicht beleggingen geeft in de jaarrekening 2014 het verloop van de totale waarde per beleggingscategorie weer (inclusief de beleggingsdebiteuren, beleggingscrediteuren en liquide middelen). De mutatie van de beleggingsdebiteuren, beleggingscrediteuren en liquide middelen is met ingang van 2014 verantwoord in de regel overige mutaties in het verloopoverzicht van de beleggingen. De vergelijkende cijfers zijn aangepast om vergelijking tussen 2014 en 2013 mogelijk te maken. De gewijzigde indeling heeft geen invloed op het vermogen, het resultaat en de dekkingsgraad van het fonds.
7.4.5 Algemene grondslagen Opname van een actief of een verplichting Een actief wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de toekomstige economische voordelen naar het fonds zullen toevloeien en de waarde daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Een verplichting wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de afwikkeling daarvan gepaard zal gaan met een uitstroom van middelen en de omvang van het bedrag daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Verantwoording van baten en lasten Baten worden in de staat van baten en lasten opgenomen wanneer een vermeerdering van het economisch potentieel, samenhangend met een vermeerdering van een actief of een vermindering van een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld. Lasten worden verwerkt wanneer een vermindering van het economisch potentieel, samenhangend met een vermindering van een actief of een vermeerdering van een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld. Indien een transactie ertoe leidt dat alle of nagenoeg alle toekomstige economische voordelen en alle of nagenoeg alle risico’s met betrekking tot een actief of een verplichting aan een derde zijn overgedragen, wordt het actief of de verplichting niet langer in de balans opgenomen. Verder worden activa en verplichtingen niet meer in de balans opgenomen vanaf het tijdstip waarop niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden van waarschijnlijkheid van de toekomstige economische voordelen en betrouwbaarheid van de bepaling van de waarde. Dit betekent dat transacties worden verwerkt op handelsdatum en niet op afwikkelingsdatum. Als gevolg hiervan kan sprake zijn van een post “nog af te wikkelen transacties”. Deze post kan zowel een actief als een passief zijn.
50
Saldering van een actief en een verplichting Een financieel actief en een financiële verplichting worden gesaldeerd als nettobedrag in de balans opgenomen indien sprake is van een wettelijke of contractuele bevoegdheid om het actief en de verplichting gesaldeerd en gelijktijdig af te wikkelen en bovendien de intentie bestaat om de posten op deze wijze af te wikkelen. De met de gesaldeerd opgenomen financiële activa en financiële verplichtingen samenhangende rentebaten en rentelasten worden eveneens gesaldeerd opgenomen. Schattingen en veronderstellingen De opstelling van de jaarrekening in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 BW vereist dat het bestuur oordelen vormt en schattingen en veronderstellingen maakt die van invloed zijn op de toepassing van grondslagen en de gerapporteerde waarde van activa en verplichtingen, en van baten en lasten. De schattingen en hiermee verbonden veronderstellingen zijn gebaseerd op ervaringen uit het verleden en verschillende andere factoren die gegeven de omstandigheden als redelijk worden beschouwd. De uitkomsten hiervan vormen de basis voor het oordeel over de boekwaarde van activa en verplichtingen die niet op eenvoudige wijze uit andere bronnen blijkt. De daadwerkelijke uitkomsten kunnen afwijken van deze schattingen. De schattingen en onderliggende veronderstellingen worden voortdurend beoordeeld. Herzieningen van schattingen worden opgenomen in de periode waarin de schatting wordt herzien, indien de herziening alleen voor die periode gevolgen heeft, of in de periode van herziening en toekomstige perioden, indien de herziening gevolgen heeft voor zowel de verslagperiode als toekomstige perioden. Verwerking van waardeveranderingen van beleggingen Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen gerealiseerde en ongerealiseerde waardeveranderingen van beleggingen. Alle waardeveranderingen van beleggingen, inclusief transactiekosten, provisies, valutakoersverschillen e.d., worden als beleggingsopbrengsten in de staat van baten en lasten opgenomen. Vreemde valuta Activa en verplichtingen in vreemde valuta worden omgerekend naar euro’s tegen de koers per balansdatum. Deze waardering is onderdeel van de waardering tegen reële waarde. Baten en lasten voortvloeiende uit transacties in vreemde valuta’s worden omgerekend tegen de koers per transactiedatum. Alle valutakoersverschillen zijn verwerkt in de staat van baten en lasten.
31-12-2014 EUR
31-12-2013 EUR
USD
1,21
1,38
JPY
145,08
144,83
MYR
4,23
4,51
GBP
0,78
0,83
HKD
9,38
10,68
CHF
1,20
1,23
AUD
1,48
1,54
DKK
7,45
7,46
NOK
9,07
8,36
NZD
1,55
1,67
SEK
9,47
8,85
SGD
1,60
1,74
7.4.6 Specifieke grondslagen Beleggingen Algemeen De beleggingen worden gewaardeerd tegen reële waarde, slechts indien de reële waarde van beleggingen niet betrouwbaar kan worden vastgesteld, vindt waardering plaats op basis van geamortiseerde kostprijs. Overlopende activa en passiva alsmede liquiditeiten vermogensbeheer worden gewaardeerd tegen nominale waarde. Het verschil tussen reële waarde en nominale waarde is bij deze activa en passiva in het algemeen gering. Participaties in beleggingspools en -instellingen die gespecialiseerd zijn in een bepaald soort beleggingen worden gerubriceerd en gewaardeerd volgens de grondslagen voor die onderliggende beleggingen (look-through benadering). Bij gemengde beleggingsfondsen wordt aangesloten bij de hoofdcategorie, bepaald op basis van reële waarde. Vorderingen en schulden uit beleggingen welke samenhangen met een specifieke beleggingscategorie worden onder beleggingsdebiteuren dan wel -crediteuren opgenomen in de betreffende beleggingscategorie. Financiële instrumenten worden gebruikt ter afdekking van beleggingsrisico’s en het realiseren van het vastgelegde beleggingsbeleid. De derivatenposities zijn opgenomen als een afzonderlijke beleggingscategorie. Derivaten die deel uitmaken van een beleggingsfonds zijn opgenomen in de beleggingscategorie waarin dit beleggingsfonds is gerubriceerd.
51
Reële waarde De beleggingen van het fonds worden gewaardeerd tegen de reële waarde per balansdatum. Voor de meerderheid van de financiële instrumenten van het fonds kan gebruik worden gemaakt van genoteerde marktprijzen. Derivaten worden gewaardeerd door gebruik te maken van netto contante waardeberekeningen. Bepaalde instrumenten, zoals participaties in beleggingsfondsen worden gewaardeerd door gebruik te maken van de intrinsieke waarde. Het is gebruikelijk en mogelijk om de reële waarde binnen een aanvaardbare bandbreedte van schattingen vast te stellen. Slechts indien de reële waarde van een beleggingen niet betrouwbaar kan worden vastgesteld, vindt waardering plaats op basis van geamortiseerde kostprijs. Voor financiële instrumenten zoals beleggingsvorderingen en -schulden geldt dat de boekwaarde de reële waarde benadert als gevolg van het korte termijn karakter van de vorderingen en schulden. De boekwaarde van alle activa en de financiële verplichtingen op balansdatum benadert de reële waarde. Vastgoedbeleggingen Beleggingen in direct vastgoed worden gewaardeerd tegen de reële waarde. De reële waarde wordt gebaseerd op taxatiewaarde. De taxaties worden verricht door onafhankelijke deskundigen. Indien daartoe aanleiding is, wordt bij de waardering rekening gehouden met de feitelijke verhuursituatie en/of renovatieactiviteiten. Resultaten door wijziging in reële waarde worden in de staat van baten en lasten verantwoord. Beursgenoteerde vastgoedfondsen worden gewaardeerd tegen de reële waarde, zijnde de beurskoers per balansdatum. Niet-beursgenoteerde beleggingen in vastgoedfondsen worden gewaardeerd op het aandeel in de reële waarde van de onderliggende beleggingen. Indien de waarderingsgrondslagen van vastgoedfondsen afwijken, wordt de waardering zo mogelijk aangepast aan de waarderingsgrondslagen van het fonds. Onroerend goed in ontwikkeling wordt gewaardeerd op basis van gedane uitgaven, inclusief bouwrente, waarbij wordt getoetst of die uitgaven tot waardewijzigingen leiden. Na oplevering worden (her)ontwikkelde objecten naar reële waarde gewaardeerd. Aandelen Aandelen, waaronder tevens converteerbare obligaties zijn begrepen, worden gewaardeerd tegen reële waarde. Van beurs genoteerde aandelen is dit de beurswaarde. Voor niet beurs genoteerde participaties in aandelenfondsen is dit de intrinsieke waarde, die de reële waarde van de onderliggende beleggingen representeert.
Vastrentende waarden Vastrentende waarden worden gewaardeerd tegen reële waarde inclusief opgelopen rente. Van beurs genoteerde vastrentende waarden is dit de beurswaarde per balansdatum. Voor niet beurs genoteerde participaties in vastrentende waardenfondsen is dit de intrinsieke waarde, die de reële waarde van de onderliggende beleggingen representeert. Derivaten Derivaten worden gewaardeerd tegen reële waarde, te weten de relevante marktnotering of, als die er niet is, de waarde die wordt bepaald met behulp van marktconforme en toetsbare waarderingsmodellen. Derivaatcontracten met een negatieve waarde worden in de balans onder de overige schulden en overlopende passiva verantwoord. Overige beleggingen Overige beleggingen worden gewaardeerd tegen reële waarde. De waardering hiervan geschiedt tegen de intrinsieke waarde, die de reële waarde van de onderliggende beleggingen representeert. De overige beleggingen worden gewaardeerd tegen marktwaarde. Vorderingen en overlopende activa Vorderingen en overlopende activa worden bij de eerste verwerking gewaardeerd op reële waarde. Na de eerste verwerking worden vorderingen gewaardeerd op geamortiseerde kostprijs (gelijk aan de nominale waarde indien geen sprake is van transactiekosten) onder aftrek van eventuele bijzondere waardeverminderingen, indien sprake is van oninbaarheid. Overige activa Onder meer worden hieronder de liquide middelen opgenomen voor zover dit banktegoeden betreft welke onmiddellijk opeisbaar zijn. Liquide middelen worden gewaardeerd tegen nominale waarde. Zij worden onderscheiden van tegoeden in verband met beleggingstransacties. Liquide middelen uit hoofde van beleggingstransacties worden gepresenteerd onder de beleggingen. Stichtingskapitaal en reserves Algemeen Stichtingskapitaal en reserves worden bepaald door het bedrag dat resteert nadat alle actiefposten en posten van het vreemd vermogen, inclusief de voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het fonds en risico deelnemers en overige technische voorzieningen, volgens de van toepassing zijnde waarderingsgrondslagen in de balans zijn opgenomen. In de toelichting wordt opgenomen het krachtens de Pensioenwet minimaal vereiste eigen vermogen volgens de in het Besluit Financieel ToetsingsKader (FTK) voorgeschreven berekeningsmethodiek als het surplusvermogen.
52
Beleidsreserve De Beleidsreserve is gelijk aan de totale reserve onder aftrek van de Beleggingsreserve, de Bestemmingsreserve AOP-regeling en de Bestemmingsreserve AAOP-regeling. Beleggingsreserve De beleggingsreserve wordt aangehouden als buffer voor neerwaartse koersfluctuaties van beleggingen. De omvang van deze reserve is gelijk aan het Vereist Eigen Vermogen aan de hand van de standaardtoets van DNB. Bestemmingsreserve AOP-regeling Als onderdeel van de algehele voorziening pensioenverplichtingen wordt een reserve gevormd voor het WAO-gat (artikel 15) op gelijke sterfte- en interestgrondslagen als de voorziening van de verplichte pensioenregeling. Voor revalidatie wordt (net als bij premievrijstelling) 0% gehanteerd. Het resultaat op de AOP-regeling wordt jaarlijks toegevoegd of onttrokken aan de AOP-reserve. Bestemmingsreserve AAOP-regeling Als onderdeel van de algehele voorziening pensioenverplichtingen wordt een voorziening van AAOP gevormd op gelijke sterfte- en interestgrondslagen als de voorziening van de basisregeling. Voor revalidatie wordt (net als bij premievrijstelling) 0% gehanteerd. Het resultaat op de AAOP regeling wordt jaarlijks gedoteerd of onttrokken aan de AAOP reserve. Technische voorzieningen Voorziening pensioenverplichtingen voor risico fonds De voorziening pensioenverplichtingen voor risico fonds wordt gewaardeerd op reële waarde. De reële waarde wordt bepaald op basis van de contante waarde van de beste inschatting van toekomstige kasstromen die samenhangen met de op balansdatum onvoorwaardelijke pensioenverplichtingen. Onvoorwaardelijke pensioenverplichtingen zijn de opgebouwde nominale aanspraken en de onvoorwaardelijke (toeslag) toezeggingen. De contante waarde wordt bepaald met gebruikmaking van de door DNB gepubliceerde rentetermijnstructuur. Vanaf 2012 betreft dit de rentetermijnstructuur op basis van een driemaandsgemiddelde met toepassing van de Ultimate Forward Rate. Het hanteren van de UFR houdt in dat voor ver in de toekomst liggende verplichtingen (20 jaar tot 60 jaar) een aangepaste rentecurve (ultimo 2014 hogere rente) wordt gehanteerd. Voor verplichtingen korter dan 20 jaar geldt de rentetermijnstructuur op basis van een driemaandsgemiddelde. Bij de berekening van de voorziening pensioenverplichtingen voor risico fonds is uitgegaan van het op de balansdatum geldende pensioenreglement en van de over de verstreken deelnemersjaren verworven aanspraken. Jaarlijks wordt door het bestuur besloten of op de opgebouwde pensioenaanspraken toeslagverlening kan worden
toegepast. Alle per balansdatum bestaande toeslagbesluiten (ook voor toeslagbesluiten na balansdatum voor zover sprake is van ex ante condities) zijn in de berekening begrepen. Er wordt geen rekening gehouden met toekomstige salarisontwikkelingen. Bij de berekening van de voorziening wordt rekening gehouden met premievrije pensioenopbouw in verband met invaliditeit op basis van de contante waarde van de toekomstige opbouw waarvoor vrijstelling is verleend wegens arbeidsongeschiktheid. Bij de bepaling van de actuariële uitgangspunten wordt uitgegaan van voor de toezichthouder acceptabele grondslagen, waarbij rekening wordt gehouden met de voorzienbare trend in overlevingskansen. De berekeningen zijn uitgevoerd op basis van de volgende actuariële grondslagen en veronderstellingen per 31 december 2014: Overlevingstafels Prognosetafels AG2014 (2014-2064) waarbij de sterftekansen zijn vermenigvuldigd met een leeftijdsafhankelijke factor die zijn gebaseerd op de ervaringssterfte van de retailsector. De voorziening primo jaar is berekend op basis van de door het AG gepubliceerde AG prognosetafel 2012-2062, startkolom 2014. De voorziening ultimo jaar is berekend op basis van de AG prognosetafel 2014-2064, startkolom 2015. Partnerfrequentie Voor de berekening van de technische voorzieningen voor nog niet ingegane partnerpensioenen wordt een partnerfrequentie gehanteerd volgens de sterftetafel GBM/V 1985-1990, met uitzondering van de leeftijden 60 tot en met de pensioen rechtleeftijd. Voor deze leeftijden wordt 100% gehanteerd. Vanaf de pensioenrecht leeftijd neemt de partnerfrequentie af met de veronderstelde sterfte van de partner. Leeftijdsverschil man-vrouw Voor partnerpensioen is aangenomen dat de partner 3 jaar jonger is dan de verzekerde man en 3 jaar ouder dan de verzekerde vrouw. Voorziening voor uitgesteld wezenpensioen De lasten van nog niet ingegaan wezenpensioen zijn gesteld op 5% van de lasten van het nog niet ingegaan partnerpensioen tot 65 jaar; bij de vaststelling van de lasten van ingegaan wezenpensioen wordt verondersteld dat het pensioen moet worden uitgekeerd tot de 18-jarige leeftijd, waarbij geen rekening wordt gehouden met sterftekansen.
53
Voorziening voor toekomstige excassokosten Kostenopslag ter grootte van 2% van de technische voorziening in verband met toekomstige administratie- en excassokosten. Voorziening voor toekomstige pensioenopbouw arbeidsongeschikten Bij de bepaling van de pensioenopbouw voor arbeidsongeschikte deelnemers en ingegaan AOP is uitgegaan van een revalidatiekans van 0%. IBNR Een voorziening voor het risico van premievrijstelling van zieke deelnemers die in de WIA terecht kunnen komen, wordt berekend door de invaliditeitsopslag uit de premie van de afgelopen twee jaar te nemen. Onvindbaren Niet opgevraagd pensioen: Voor pensioen dat nog niet is ingegaan omdat de deelnemer onvindbaar is of niet reageert wordt de reservering 5 jaar volledig in stand gehouden en vervolgens in 10 jaar lineair afgeschreven tot nihil. Langlopende schulden (uit hoofde van VPL) De VPL overgangsregelingen zijn door CAO partijen vastgesteld en opgenomen in het pensioenreglement. De overgangsregelingen worden uitgevoerd door het fonds. De langlopende schuld betreft de gefactureerde premies voor de overgangsregelingen hieraan wordt het rendement toegevoegd, de inkoop van de extra pensioenaanspraken worden onttrokken aan deze schuld. De verwerking van de VPL regeling vindt op de hiervoor beschreven wijze plaats teneinde vermenging van pensioenvermogen met VPL-gelden tegen te gaan. Het toe te kennen rendement is gelijk aan het gemiddelde beleggingsrendement van het fonds exclusief rentehedge over het betreffende kalenderjaar (zowel positief als negatief). De inkoop van aanspraken vindt plaats op basis van de grondslagen voor de kostendekkende premie gebaseerd op de rentetermijnstructuur van 1 januari van het inkoopjaar. Overige schulden en overlopende passiva Overige schulden en overlopende passiva worden bij de eerste verwerking gewaardeerd op reële waarde. Na de eerste verwerking worden schulden gewaardeerd op geamortiseerde kostprijs (gelijk aan de nominale waarde indien geen sprake is van transactiekosten). Dekkingsgraad De (nominale) dekkingsgraad van het fonds wordt berekend door op balansdatum het balanstotaal minus de kortlopende schulden en minus de langlopende schulden uit hoofde van VPL te delen op de technische voorzieningen zoals opgenomen in de balans.
7.4.7 Grondslagen voor de resultaatbepaling Algemeen Baten en lasten worden toegerekend aan het boekjaar waarop deze betrekking hebben. De in de staat van baten en lasten opgenomen posten zijn in belangrijke mate gerelateerd aan de in de balans gehanteerde waarderingsgrondslagen voor beleggingen en de voorzieningen pensioenverplichtingen. Zowel gerealiseerde als ongerealiseerde resultaten worden rechtstreeks verantwoord in het resultaat.
Kosten van vermogensbeheer Onder kosten van vermogensbeheer worden de externe en de daaraan toegerekende interne kosten verstaan. Exploitatiekosten van onroerende zaken in exploitatie zijn in de kosten van vermogensbeheer opgenomen Verrekening van kosten Met de directe en indirecte beleggingsopbrengsten zijn verrekend de aan de opbrengsten gerelateerde transactiekosten, provisies, valutaverschillen e.d.
Premiebijdragen van (werkgevers en werknemers) Onder premiebijdragen wordt verstaan de aan derden in rekening gebrachte c.q. te brengen bedragen voor de in het verslagjaar verzekerde pensioenen onder aftrek van kortingen, alsmede premies van de stichting Voortzetting Pensioenverzekering (FVP). Premies zijn toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben. De premiebaten in het boekjaar zijn gebaseerd op de definitieve loonsomopgaven van de werkgevers. Voor een beperkt aantal werkgevers zijn de premies gebaseerd op de voorlopige loonsomopgaven.
Pensioenuitkeringen De pensioenuitkeringen betreffen de aan deelnemers uitgekeerde bedragen inclusief afkopen. De pensioenuitkeringen zijn berekend op actuariële grondslagen en toegerekend aan het verslagjaar waarop zij betrekking hebben.
Onder premiebijdragen risico fonds is separaat opgenomen de hoogte van de inkoopsom(men) inzake ingekochte pensioenaanspraken uit hoofde van VPL.
Mutatie technische voorzieningen voor risico pensioenfonds Pensioenopbouw De pensioenopbouw is de contante waarde van de pensioenaanspraken die toegekend zijn in het boekjaar.
Beleggingsresultaten De beleggingsresultaten voor beleggingen voor risico fonds en beleggingen inzake VPL worden op dezelfde wijze vastgesteld. (In)directe beleggingsresultaten zijn toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben. Indirecte beleggingsopbrengsten Onder de indirecte beleggingsopbrengsten worden verstaan de gerealiseerde en ongerealiseerde waardeveranderingen en valutaresultaten. In de jaarrekening wordt geen onderscheid gemaakt tussen gerealiseerde en ongerealiseerde waardeveranderingen van beleggingen. Alle waardeveranderingen van beleggingen, inclusief valutakoersverschillen, worden als indirecte beleggingsopbrengsten in de staat van baten en lasten opgenomen. Aankoopkosten zijn verwerkt in de reële waarde van de beleggingen. Verkoopkosten worden verantwoord als onderdeel van de gerealiseerde herwaarderingen. Directe beleggingsopbrengsten Onder de directe beleggingsopbrengsten wordt in dit verband verstaan rentebaten en -lasten, dividenden, huuropbrengsten en soortgelijke opbrengsten. Dividend wordt verantwoord op het moment van betaalbaarstelling.
Pensioenuitvoeringskosten De pensioenuitvoeringskosten zijn toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben.
Rentetoevoeging technische voorziening De pensioenverplichtingen worden contant gemaakt tegen de nominale marktrente op basis van de door DNB gepubliceerde rentetermijnstructuur. De interesttoevoeging wordt tegen de rekenrente primo boekjaar berekend over de beginstand en de mutaties gedurende het jaar. Onttrekking uit technische voorziening voor pensioenuitkeringen Verwachte toekomstige pensioenuitkeringen worden vooraf actuarieel berekend en opgenomen in de technische voorziening. De onder dit hoofd opgenomen afname van de voorziening betreft het bedrag dat vrijkomt ten behoeve van de financiering van de pensioenen in de verslagperiode. Mutatie technische voorziening voor pensioenuitvoeringskosten Jaarlijks wordt 2% van de pensioenopbouw en de inkomende waardeoverdrachten toegevoegd aan de technische voorziening ten behoeve van de pensioenuitvoerings kosten. Daarnaast valt 2% van de uitkeringen, afkopen en uitgaande waardeoverdrachten vrij uit de technische voorziening ten behoeve van pensioenuitvoeringskosten (excassokosten). Wijziging marktrente Jaarlijks wordt per 31 december de actuele waarde van de technische voorzieningen herrekend door toepassing van de actuele rentetermijnstructuur. Het effect van de
54
7.5 Toelichting op de Balans verandering van de rentetermijnstructuur wordt verantwoord onder het hoofd wijziging marktrente. Saldo overdrachten van rechten De post saldo overdrachten van rechten bevat het saldo van bedragen uit hoofde van overgenomen dan wel overgedragen pensioenverplichtingen. Overige baten De overige baten en lasten worden opgenomen voor de aan het verslagjaar toe te rekenen bedragen. Overige lasten De overige baten en lasten worden opgenomen voor de aan het verslagjaar toe te rekenen bedragen.
7.4.8 Grondslagen kasstroomoverzicht Het kasstroomoverzicht is opgesteld overeenkomstig de directe methode. Alle ontvangsten en uitgaven worden hierbij als zodanig gepresenteerd. Er wordt onderscheid gemaakt tussen kasstromen uit pensioenuitvoeringsactiviteiten en beleggingsactiviteiten.
ACTIVA 7.5.1 Beleggingen voor risico fonds Verloopoverzicht per beleggingscategorie Vastgoedbeleggingen
Aandelen
Vastrentende waarden
Derivaten
Overige beleggingen
Totaal
Stand per 1 januari 2014
297.519
518.523
1.332.822
-93.389
172.515
2.227.990
Aankopen
22.676
56.085
342.508
2.571.232
258.303
3.250.804
Verkopen
-690
-26.439
Overige mutaties
-3.259
34
-563
-10.679
15
-14.452
Waardemutaties
-4.465
73.096
88.440
465.511
8.213
630.795
Stand per 31 december 2014
311.781
621.299
1.457.171
412.425
137.990
2.940.666
(x € 1.000)
-306.036 -2.520.250
-301.056 -3.154.471
Bij: Derivaten met een negatieve waarde
327.437
Af: Beleggingen met betrekking tot VPL
-63.851 3.204.252
Vastgoedbeleggingen
Aandelen
Vastrentende waarden
Derivaten
Overige beleggingen
Totaal
Stand per 1 januari 2013
293.954
431.195
1.291.205
146.140
119.802
2.282.296
Aankopen
22.173
64.444
414.369
2.040.943
343.892
2.885.821
Verkopen
-972
-29.916
(x € 1.000)
-347.696 -2.153.600
-288.200 -2.820.384
Overige mutaties
5.109
45
182
13.357
1.618
20.311
Waardemutaties
-22.745
52.755
-25.238
-140.229
-4.597
-140.054
Stand per 31 december 2013
297.519
518.523
1.332.822
-93.389
172.515
2.227.990
Bij: Derivaten met een negatieve waarde
235.157
Af: Beleggingen met betrekking tot VPL
-56.936 2.406.211
55
Derivaten binnen de beleggingsfondsen Binnen de beleggingsfondsen wordt gebruik gemaakt van derivaten, er is sprake van collateral management. Ultimo 2014 bedraagt het ontvangen collateral € 44.971 (2013: € 147.412) en het betaalde collateral € 458.637 (2013: € 49.497). De overige mutaties hebben o.a. betrekking op mutaties liquide middelen onder beheer bij de vermogensbeheerder, lopende interest en nog af te handelen beleggingstransacties. Reële waarde De waardering van de beleggingen vindt plaats tegen reële waarde. Afgezien van de beleggingsvorderingen en -schulden zijn de beleggingen van het fonds gewaardeerd tegen reële waarde per balansdatum. Het is over het algemeen mogelijk en gebruikelijk om de reële waarde binnen een aanvaardbare bandbreedte van schattingen vast te stellen. De boekwaarde van alle activa en de financiële verplichtingen op balansdatum benadert de reële waarde. Voor de meerderheid van de beleggingen van het fonds kan gebruik worden gemaakt van marktnoteringen. Echter, bepaalde beleggingen zijn gewaardeerd door middel van gebruikmaking van waarderingsmodellen en -technieken, inclusief verwijzing naar de huidige reële waarde van vergelijkbare instrumenten. • Beleggingen met genoteerde marktprijzen worden verhandeld aan een effectenbeurs of betreffen liquide middelen. Hieronder vallen aandelen, obligaties, onderpanden. • Onafhankelijke taxaties worden toegepast voor de waardering van onroerend goed in bezit van het fonds. Alle vastgoedobjecten worden jaarlijks getaxeerd door externe taxateurs waarvan de onafhankelijkheid ten opzichte van de waardering onbetwist is. De juistheid en volledigheid van de gebruikte informatie voor de taxatie wordt gecontroleerd. • De netto contante waarde methode wordt bepaald door de te ontvangen kasstromen contant te maken op basis van de geldende marktrente. In de waardering is rekening gehouden met het oninbaarheidsrisico. • Intrinsieke waarde: de marktwaarde ontleent aan de meest recente rapportages van de fundmanagers en de fund-to-fund managers. Voor fondsbeleggingen in vastgoed, private equity en infrastructuur wordt de waardering bepaald op basis van de laatst ontvangen fondsrapportages. Deze rapportages zijn door een onafhankelijke accountant gecontroleerd maar de periode van deze rapportages loopt niet synchroon met het boekjaar van het fonds. Om deze onzekerheid te mitigeren wordt jaarlijks achteraf een aansluiting gemaakt. • Andere methode: marktwaardebepaling niet gebaseerd op marktdata, maar gebaseerd op aannames en schattingen die de prijs significant beïnvloeden. Hieronder vallen de equity linked swaptions en inflations swaps, swaptions, options OTC en de deelnemingen.
56
Op basis van de wijziging in de Richtlijn 290 inzake de toelichting op gehanteerde waarderingsystematiek is onderstaande tabel opgenomen. Genoteerde marktprijzen
Onafhankelijke Taxaties
NCW berekeningen
Intrinsieke waarde methode
Andere Methode
Totaal
Vastgoedbeleggingen
476
224.233
Aandelen
73.538
-
-
83.265
3.806
311.780
-
547.646
115
621.299
Vastrentende waarden
1.109.802
-
97.125
230.665
19.578
1.457.170
Derivaten
-
-
404.054
-
8.372
412.426
Overige beleggingen
-
-
-
137.962
29
137.991
Totaal
1.183.816
224.233
501.179
999.538
31.900
2.940.666
Genoteerde marktprijzen
Onafhankelijke Taxaties
NCW berekeningen
Intrinsieke waarde methode
Andere Methode
Totaal
Vastgoedbeleggingen
249
217.038
-
74.966
5.266
297.519
Aandelen
50.604
-
-
467.839
80
518.523
Vastrentende waarden
1.002.368
-
90.018
220.794
19.642
1.332.822
(x € 1.000)
Per 31 december 2014
(x € 1.000)
Per 31 december 2013
Derivaten
-
-
-112.439
-
19.051
-93.388
Overige beleggingen
-
-
-
62.712
109.802
172.514
Totaal
1.053.221
217.038
-22.421
826.311
153.841
2.227.990
Schatting van reële waarde Vastgoed Het deel van de waarde aan vastgoedbeleggingen dat is opgenomen op basis van waarderingsmodellen en -technieken betreft zowel direct als indirect vastgoed. Zoals bij de grondslagen staat vermeld is de waarde gebaseerd op de taxatiewaarde. De eerste waardering is verkrijgingsprijs inclusief transactiekosten. Deze taxaties worden verricht door verscheidene externe erkende taxateurs. Iedere externe taxateur hanteert, binnen de algemene richtlijnen zoals binnen de branche gelden, eigen uitgangspunten. De richtlijnen binnen de branche geven aan dat voor de waardebepaling in dit geval moet worden uitgegaan van de verkoopwaarde van een object met als doelstelling om met het object huurinkomsten te genereren. Als basis wordt hiervoor een contante waardeberekening gebruikt van de toekomstige kasstromen.
Aandelen Van de belegde waarde in aandelen staat de waarde van private equity beleggingen en aandelenfondsen opgenomen als vastgesteld op basis van verschillende waarderingsmodellen. Private equity beleggingen worden gewaardeerd op reële waarde, zijnde de intrinsieke waarde. Deze waarde wordt ontleend aan de meest recente rapportages van de fundmanagers en de fund-of-fund-managers, gecorrigeerd voor kasstromen in de periode tot balansdatum. Daarnaast wordt bij de waardering rekening gehouden met eventuele negatieve gevolgen van materiële gebeurtenissen in het verslagjaar na ontvangst van deze rapportages. De managers bepalen de intrinsieke waarde op basis van lokale wet- en regelgeving. Vastrentende waarden Het deel van de vastrentende waarden waarvan de reële waarde op basis van schatting wordt vastgesteld, betreft leningen op schuldbekentenis en hypotheken. De berekeningsgrondslag staat vermeld in de algemene toelichting op de grondslagen. Derivaten Bij de schatting van de reële waarde van derivaten wordt uitgegaan van verwachte toekomstige kasstromen. Overige beleggingen Het niet marktgenoteerde deel van de overige beleggingen betreft beleggingen in infrastructuur. Het fonds neemt alleen via tussenkomst van externe fondsbeheerders deel in infrastructurele beleggingen. Voor de waardering van deze beleggingen wordt uitgegaan van de waardebepaling welke is opgesteld ten behoeve van deze externe fondsbeheerders. De waardering vindt plaats op basis van reële waarde. De wijze waarop de reële waarde wordt bepaald is afhankelijk van de externe fondsbeheerder en van de aard van de belegging. De volgende variabelen spelen hierbij een rol: de aanschafwaarde voor wat betreft recente investeringen, toekomstige kasstromen, waarde van de activa, waardering van vergelijkbare objecten.
57
Vastgoedbeleggingen Specificatie vastgoed beleggingen naar soort: 31-12-2014
31-12-2013
Direct vastgoed
189.238
188.396
Indirect vastgoed
83.692
76.754
Vastgoed in ontwikkeling
35.044
25.303
(x € 1.000)
Vorderingen
3.447
4.717
Schulden
-2.281
-1.630
Liquide middelen
2.641
3.979
311.781
297.519
In 2014 is 100% (2013: 100%) van het directe vastgoed getaxeerd door onafhankelijke, beëdigde taxateurs. Aandelen De aandelen kunnen als volgt worden gespecificeerd: Specificatie naar soort: 31-12-2014
31-12-2013
Direct beursgenoteerde aandelen
73.538
50.604
(x € 1.000)
Aandelen beleggingsfondsen
534.665
455.423
Venture Capital (Private Equity)
12.981
12.415
Vorderingen
115
81
621.299
518.523
Vastrentende waarden Specificatie vastrentende waarden naar soort: 31-12-2014
31-12-2013
Staatsobligaties
753.745
672.958
Bedrijfsobligaties (credits)
223.819
208.030
(x € 1.000)
Directe vastrentende waardebeleggingen:
Hypotheken
92.540
89.518
Covered fondsen
124.189
113.232
Inflation linked bonds
8.049
8.148
Obligatiebeleggingsfondsen
235.250
220.794
Vorderingen
19.579
20.142
Gebruik wordt gemaakt van onder meer de volgende instrumenten: • Valutatermijncontracten: dit zijn met individuele banken afgesloten contracten waarbij de verplichting wordt aangegaan tot het verkopen van een valuta en de aankoop van een andere valuta, tegen een vooraf vastgestelde prijs en op een vooraf vastgestelde datum. Door middel van valutatermijncontracten worden valutarisico’s afgedekt. • Renteswaps: dit betreft met individuele banken afgesloten contracten waarbij de verplichting wordt aangegaan tot het uitwisselen van rentebetalingen over een nominale hoofdsom. Door middel van swaps kan het fonds de rentegevoeligheid van de portefeuille beïnvloeden. Onderstaande tabel geeft inzicht in de derivatenposities per 31 december 2014:
Indirecte vastrentende waardenbeleggingen:
1.457.171
1.332.822
Derivaten Specificatie derivaten naar soort: 31-12-2014
31-12-2013
Valutaderivaten
-3.828
809
Rentederivaten
407.881
-113.249
Vorderingen
19.152
17.402
Liquide middelen
257
1.649
Schulden
-11.037
-
412.425
-93.389
(x € 1.000)
Voor de uitvoering van het beleggingsbeleid wordt gebruikgemaakt van financiële derivaten. Als hoofdregel geldt dat derivaten uitsluitend worden gebruikt voor zover dit passend is binnen het algemene beleggingsbeleid. De portefeuillestructuur en het risicoprofiel, berekend inclusief de economische effecten van derivaten, dienen zich binnen de door het bestuur vastgestelde grenzen (limieten) te bevinden. Het fonds gebruikt derivaten voornamelijk om het valutarisico en het renterisico af te dekken. Eén van de belangrijkste risico’s bij derivaten is het kredietrisico. Dit is het risico dat tegenpartijen niet aan hun betalingsverplichtingen kunnen voldoen. Dit risico wordt beperkt door alleen transacties aan te gaan met te goeder naam en faam bekend staande partijen. Bovendien geldt dat zoveel mogelijk wordt gewerkt met onderpand.
58
Type Contract
Contractomvang
Activa
Passiva
Interest rate swaps
1.318.000
731.487
323.605
Futures
10.797
-
-
Forward
206.100
4
3.832
Overige derivaten
-
8.371
-
739.862
327.437
(x € 1.000)
Onderstaande tabel geeft inzicht in de derivatenposities per 31 december 2013: Type Contract
Contractomvang
Activa
Passiva
Interest rate swaps
1.138.000
121.568
234.817
(x € 1.000)
Futures
6.508
-
-
Forward
243.761
1.144
335
Overige derivaten
2.200
19.056
5
141.768
235.157
Overige beleggingen 31-12-2014
31-12-2013
Infrastructuur
33.488
29.128
Commodities
-
109.384
Beleggingsfondsen
104.473
33.584
Liquide middelen
29
419
137.990
172.515
(x € 1.000)
7.5.2 Vorderingen en overlopende activa (x € 1.000)
Vordering op werkgevers
31-12-2014
31-12-2013
957
1.661
Uitkeringen
12
29
Vergoeding Syntrus Achmea Pensioenbeheer N.V.
1.033
210
Nog te factureren premie
2.556
2.915
Waardeoverdrachten
-
633
Overige vorderingen
6
79
4.564
5.527
Bij de waardering van vorderingen wordt rekening gehouden met het risico van oninbaarheid door hiervoor een voorziening in aftrek te brengen op het saldo van de uitstaande vorderingen. Voor gelijksoortige posten met gelijksoortige risico’s wordt gezamenlijk een schatting gemaakt van verliezen en risico’s op balansdatum. Deze systematiek om de voorziening vast te stellen wordt gerekend tot de statische methode. Alle vorderingen hebben een resterende looptijd van korter dan één jaar. Specificatie vorderingen 31-12-2014
31-12-2013
Werkgevers
1.788
2.784
Voorziening dubieuze debiteuren
-831
-1.123
957
1.661
(x € 1.000)
59
In 2014 is een bedrag van € 2 gedoteerd aan de voorziening (2013: € 394). Er werd een bedrag van € 294 aan premies over voorgaande jaren als oninbaar afgeschreven (2013 € 1.115). 7.5.3 Overige activa (x € 1.000)
Liquide middelen
31-12-2014
31-12-2013
3.995
5.626
3.995
5.626
Onder de liquide middelen worden opgenomen die kasmiddelen en tegoeden op bankrekeningen die onmiddellijk dan wel op korte termijn opeisbaar zijn. Bankrekeningen die beheerd worden door de vermogensbeheerder zijn onder de overige beleggingen opgenomen. Er zijn geen kredietfaciliteiten van toepassing.
PASSIVA
Solvabiliteit
7.5.4 Stichtingskapitaal en reserves
(x € 1.000)
Mutatieoverzicht eigen vermogen (x € 1.000)
Stand per 1 januari 2014 Uit bestemming saldo van baten en lasten Stand per 31 december 2014
Beleggingsreserve
257.851 33.267
Reserve AOP regeling
32.837 2.253
Reserve AAOP regeling 6.759 513
Beleidsreserve
-206.571 165.875
Totaal
7.272
-40.696
292.784
Beleggingsreserve
Reserve AOP regeling
Reserve AAOP regeling
Beleidsreserve
Totaal
Stand per 1 januari 2013
232.600
32.699
6.503
-262.273
9.529
Uit bestemming saldo van baten en lasten
25.251
138
256
55.702
81.347
257.851
32.837
6.759
-206.571
in %
in %
Aanwezig vermogen
2.880.441
111,3
2.178.851
104,4
Af: technische voorzieningen
2.587.657
100,0
2.087.975
100,0
Eigen vermogen
292.784
11,3
90.876
4,4
Af: vereist eigen vermogen
291.118
11,3
257.851
12,3
Vrij vermogen
1.666
-
-166.975
-7,9
Minimaal vereist eigen vermogen
110.300
4,3
91.458
4,4
201.908
35.090
Stand per 31 december 2013
31-12-2013
90.876
291.118
(x € 1.000)
31-12-2014
90.876
Dekkingsgraad
111,3
104,4
Voor het bepalen van het vereist eigen vermogen (de solvabiliteitstoets) maakt het fonds gebruik van het standaardmodel. Het bestuur acht het gebruik van het standaardmodel passend voor de risico’s van het fonds. De uitkomsten van de solvabiliteitstoets zijn opgenomen onder toelichting Risicobeheer. De dekkingsgraad is als volgt berekend: (Totale activa -/- schulden)/ Technische voorzieningen * 100%. Als het eigen vermogen lager is dan het minimale vereiste eigen vermogen bevindt het fonds zich in een situatie van dekkingstekort. Indien het eigen vermogen lager is dan het vereiste eigen vermogen, maar wel tenminste gelijk is aan het minimale vereiste eigen vermogen, bevindt het fonds zich in een situatie van reservetekort. De solvabiliteit van het fonds is toereikend. Er is geen sprake van noch reservetekort, noch dekkingstekort. Voor de berekening van het vereist eigen vermogen wordt gebruik gemaakt van het standaard model van DNB.
60
Het verloop van de nominale dekkingsgraad kan als volgt worden gespecificeerd: Werkelijk 2014 %
Werkelijk 2013 %
Dekkingsgraad per 1 januari
104,4
100,4
Premie
0,2
0,2
Uitkering
0,1
-
Toeslagverlening
-
3,8
Verandering van de rentetermijnstructuur
-20,6
4,1
Rendement op beleggingen
32,6
-3,9
Overige oorzaken en kruiseffecten
-5,4
-0,2
Dekkingsgraad per 31 december
111,3
104,4
Herstelplan In 2014 heeft de dekkingsgraad zich ten opzichte van het herstelplan als volgt ontwikkeld: Werkelijk 2014 %
Herstelplan 2014 %
Dekkingsgraad per 1 januari
104,4
100,7
Premie
0,2
0,2
Uitkering
0,1
0,1
Toeslagverlening
-
3,7
Verandering van de rentetermijnstructuur
-20,6
-
Rendement op beleggingen
32,6
5,0
Overige oorzaken en kruiseffecten
-5,4
0,1
Dekkingsgraad per 31 december
111,3
109,8
Uit dit herstelplan blijkt een verwachte dekkingsgraad per 31 december 2014 van 109,8%. Aangezien de werkelijke dekkingsgraad 111,3% bedraagt, loopt het pensioenfonds voor op het herstelplan. In verband met de overgang naar het nieuwe financieel toetsingskader vervallen alle lopende herstelplannen per 1 januari 2015. Het fonds zal een nieuw herstelplan opstellen en dit voor 1 juli 2015 bij DNB indienen. In dit nieuwe herstelplan werkt het fonds uit hoe het uiterlijk binnen twaalf jaar op basis van de beleidsdekkingsgraad voldoet aan het vereist eigen vermogen.
61
De verandering van de rentetermijnstructuur heeft geleid tot een daling van de dekkingsgraad. In het herstelplan wordt geen rekening gehouden met rentetermijnstructuur waardoor de bijdrage van de verandering van de rentetermijnstructuur nihil is. Bij de bepaling van de werkelijke dekkingsgraad is van de daadwerkelijke rentetermijnstructuur ultimo van het boekjaar uitgegaan die lager is dan de rentetermijnstructuur primo het jaar. Het rendement op beleggingen heeft meer bijgedragen aan de dekkingsgraad dan verwacht volgens het herstelplan. Dit wordt verklaard doordat in het herstelplan is uitgegaan van een fors lager rendement dan het rendement op de beleggingen werkelijk was. Het effect bij overige oorzaken en kruiseffecten wordt voornamelijk veroorzaakt door kruiseffecten van wijziging van rentetermijnstructuur met in dit geval het beleggingsresultaat. De kruiseffecten worden veroorzaakt door de gehanteerde berekeningsmethodiek. Deze methodiek wordt eveneens gehanteerd door DNB, ten behoeve van de evaluatie van de herstelplannen.
7.5.5 Technische voorzieningen
Specificatie voorziening pensioenverplichtingen voor risico fonds
Specificatie voorziening pensioenverplichtingen voor risico fonds
31-12-2014
(x € 1.000)
Aantal
31-12-2013 Aantal
31-12-2014
31-12-2013
Actieve deelnemers
24.795
966.462
24.676
768.215
Basisregeling
2.551.871
2.059.149
Gewezen deelnemers (slapers)
93.105
885.337
91.807
698.382
(A)AOP
10.615
10.705
Pensioengerechtigden
13.807
650.034
13.152
552.175
Premievrijstelling / IBNR
25.171
18.121
Overigen
-
35.128
-
28.308
2.587.657
2.087.975
Netto pensioenverplichtingen
131.707
2.536.961
129.635
2.047.080
Toekomstige kosten uitvoering pensioenregeling
-
50.696
-
40.895
131.707
2.587.657
129.635
2.087.975
(x € 1.000)
Mutatieoverzicht technische voorzieningen 2014
2013
Stand per 1 januari
2.087.975
2.222.478
Pensioenopbouw
56.725
74.152
Indexering en overige toeslagen
-
2
(x € 1.000)
Rentetoevoegingen
8.051
7.813
Ontrekking voor pensioenuitkeringen en pensioenuitvoeringskosten
-46.556
-51.841
Wijziging uit hoofde van overdrachten van rechten
-7.953
-1.875
Wijziging marktrente
511.747
-87.886
Wijziging overige actuariële uitgangspunten
-26.645
-
Inkoop uit hoofde van VPL-regeling
330
460
Korting van aanspraken en rechten
556
-77.297
Overige mutatie voorziening pensioenverplichtingen
3.427
1.969
Stand per 31 december
2.587.657
2.087.975
De post overigen betreft de voorzieningen voor invaliditeit en arbeidsongeschiktheid. Korte beschrijving van de pensioenregeling De pensioenregeling kan worden gekenmerkt als een middelloonregeling met een pensioenleeftijd van 67 jaar. Stichting Pensioenfonds Wonen kent twee pensioenregelingen. De pensioenregeling Wonen 2006 geldt voor de deelnemers die geboren zijn na 1949. In de pensioenregeling Wonen 2006 wordt jaarlijks een aanspraak op ouderdomspensioen opgebouwd van 1,75% van de in dat jaar geldende pensioengrondslag. De pensioengrondslag is gelijk aan het loon Wfsv tot maximaal het maximum loon Wfsv. De pensioenregeling Wonen 2001 geldt voor de deelnemers die geboren zijn voor 1950. In de pensioenregeling Wonen 2001 wordt er jaarlijks een aanspraak op ouderdomspensioen opgebouwd van 0,6% van het jaarloon. Tevens bestaat er recht op partner- en wezenpensioen in beide regelingen. Deelname aan de regeling is verplicht vanaf de leeftijd van 20 jaar, dan wel vanaf de datum van indiensttreding bij een werkgever in de bedrijfstak. Toeslagverlening Het fonds heeft gekozen voor variant B uit de toeslagenmatrix. Bij deze variant wordt er geen doelgericht indexatiebeleid gevoerd. Het bestuur besluit jaarlijks of een toeslag wordt verleend, rekening houdend met de financiële positie van het pensioenfonds. Er is geen ambitie om jaarlijks toeslagen te geven op pensioenrechten en pensioenaanspraken en er is geen maatstaf waaraan de toeslagen gekoppeld zijn. Voor de financiering van de toeslagen wordt geen premie betaald en er wordt geen reserve aangehouden om in de toekomst toeslagen te kunnen toekennen. Eventuele toeslagen worden gefinancierd uit overrendementen en zijn voorwaardelijk. Er is over het boekjaar 2014 geen toeslag verleend. In de afgelopen drie jaren zijn de pensioenaanspraken en de ingegane pensioenen niet verhoogd.
62
7.5.6 Langlopende schulden (uit hoofde van VPL)
opgebouwde pensioenrechten. In het uiterste geval kan het noodzakelijk zijn dat het fonds verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten moet verminderen. 2014
2013
Stand per 1 januari
56.936
55.427
Dotatie inzake premies
3.317
67
Rendementstoerekening
3.943
1.922
(x € 1.000)
Het surplus (tekort) op FTK-grondslagen is als volgt: (x € 1.000)
Technische voorziening (FTK-waardering)
31-12-2014
31-12-2013
2.587.657
2.087.975
Buffers: Toekenning VPL aanspraken Stand per 31 december
64.196
57.416
S1 Renterisico
71.570
51.711
-345
-480
S2 Risico zakelijke waarden
210.110
206.378
S3 Valutarisico
86.244
56.438
S4 Grondstoffenrisico
43.182
34.484
S5 Kredietrisico
51.951
34.523
S6 Verzekeringstechnisch risico
91.879
70.589
S7 Liquiditeitsrisico
-
-
63.851
56.936
7.5.7 Overige schulden en overlopende passiva
S8 Concentratierisico
-
-
31-12-2014
31-12-2013
S9 Operationeel risico
-
-
Derivaten met negatieve waarde
327.437
235.157
Diversificatie effect
-263.818
-196.272
Waardeoverdrachten
191
815
Belastingen en premies sociale verzekeringen
906
1.163
Totaal S (vereiste buffers)
291.118
257.851
Vereist vermogen (artikel 132 Pensioenwet)
2.878.775
2.345.826
Aanwezig vermogen (totaal activa - schulden)
2.880.441
2.178.851
Surplus (tekort)
1.666
-166.975
(x € 1.000)
Schulden aan werkgevers
141
386
Overige schulden
3.695
992
332.370
238.513
Alle schulden hebben een resterende looptijd van korter dan één jaar. 7.5.8 Risicobeheer en derivaten Solvabiliteitsrisico Het fonds wordt bij het beheer van de pensioenverplichtingen en de financiering daarvan geconfronteerd met risico’s. De belangrijkste doelstelling van het fonds is het nakomen van de pensioentoezeggingen. Voor het realiseren van deze doelstelling wordt gestreefd naar een toereikende solvabiliteit op basis van de reële waarde van de pensioenverplichtingen. Het belangrijkste risico voor het fonds betreft het solvabiliteitsrisico, ofwel het risico dat het fonds niet beschikt over voldoende vermogen ter dekking van de pensioenverplichtingen. De solvabiliteit wordt gemeten zowel op basis van algemeen geldende normen als ook naar de specifieke normen welke door de toezichthouder worden opgelegd. Indien de solvabiliteit van het fonds zich negatief ontwikkelt, bestaat het risico dat het fonds de premie voor de onderneming en deelnemers moet verhogen en het risico dat er geen ruimte beschikbaar is voor een eventuele toeslag van
63
Het fonds heeft ter afdekking van risico’s derivatencontracten afgesloten. Hiermee is bij het bepalen van de vereiste buffers rekening gehouden. Bij de berekening van de buffers past het fonds het standaard model van DNB toe, waarbij uitgegaan wordt van het vereist vermogen in evenwichtsituatie, gebaseerd op de strategische asset mix. De belangrijkste verschillen in de vereiste buffers op 31 december 2014 ten opzichte van 31 december 2013 worden veroorzaakt door de samenstelling van de beleggingsmix.
Beleid en risicobeheer Het bestuur beschikt over een aantal beleidsinstrumenten ten behoeve van het beheersen van deze risico’s. Deze beleidsinstrumenten betreffen: • beleggingsbeleid; • premiebeleid; • herverzekeringsbeleid; • toeslagbeleid. De keuze en toepassing van beleidsinstrumenten vindt plaats na uitvoerige analyses ten aanzien van te verwachten ontwikkelingen van de verplichtingen en de financiële markten. Daarbij wordt onder meer gebruikgemaakt van ALM-studies. Een ALM-studie is een analyse van de structuur van de pensioenverplichtingen en van verschillende beleggingsstrategieën en de ontwikkeling daarvan in diverse economische scenario’s. De uitkomsten van deze analyses vinden hun weerslag in jaarlijks door het bestuur vast te stellen beleggingsrichtlijnen als basis voor het uit te voeren beleggingsbeleid. De beleggingsrichtlijnen geven normen en limieten aan waarbinnen de uitvoering van het beleggingsbeleid moet plaatsvinden. Ze zijn gericht op het beheersen van de volgende belangrijkste (beleggings)risico’s. Bij de uitvoering van het beleggingsbeleid wordt gebruik gemaakt van derivaten. Marktrisico’s (S1 – S4) Het marktrisico omvat het renterisico, het prijs(koers)risico en het valutarisico. Marktrisico omvat de mogelijkheden voor winst of verlies en door een verandering van marktfactoren. Marktfactoren kunnen bijvoorbeeld marktprijzen zijn van aandelen, grondstoffen, vastgoed en private equity (prijsrisico), maar ook valutakoersen (valutarisico) of rentes (renterisico). De strategie van het fonds met betrekking tot het beleggingsrisico wordt bepaald door de beleggingsdoelstellingen. Het marktrisico wordt op dagelijkse basis beheerst in overeenstemming met de aanwezige beleidskaders en richtlijnen. De overall marktposities worden periodiek gerapporteerd aan het bestuur. De mate waarin de beleggingsportefeuille van het fonds gevoelig is voor het prijs- en renterisico is in de volgende alinea weergegeven, vervolgens worden de risico’s die het fonds loopt nader toegelicht. Renterisico (S1) Het renterisico is het risico dat de waarden van de portefeuille vastrentende waarden en de pensioenverplichtingen wijzigen als gevolg van veranderingen in de marktrente. De rentegevoeligheid kan worden gemeten door middel van de duration. De duration geeft aan hoeveel procent bij benadering de reële waarde van een belegging of verplichting verandert bij een parallelle verschuiving van de rentecurve. Een hoge duration geeft een hoge gevoeligheid voor veranderingen in de rente weer.
64
31-12-2014
(x € 1.000)
Balanswaarde
31-12-2013
Duration Balanswaarde
Duration
Duration van de vastrentende waarden (voor derivaten)
1.457.171
5,2
1.332.822
5,5
Duration van de vastrentende waarden (na derivaten)
2.908.766
17,3
2.183.032
15,0
Technische voorziening (FTK-waardering)
2.587.657
22,3
2.087.975
20,4
Op balansdatum is de duration van de beleggingen aanzienlijk korter dan de duration van de verplichtingen. Er is derhalve sprake van een zogenaamde “duration-mismatch”. Dit betekent dat bij een rentestijging de waarde van beleggingen minder snel daalt dan de waarde verplichtingen (bij toepassing van de reële marktrentestructuur) daalt, de dekkingsgraad zal stijgen. Bij een rentedaling zal de waarde van de beleggingen minder snel stijgen dan de waarde van de verplichtingen, waardoor de dekkingsgraad daalt. Het beleid van het fonds is gericht op het verkleinen van de “duration-mismatch”. Dit wordt gerealiseerd door het kopen van meer langlopende obligaties in plaats van aandelen (aandelen hebben per definitie een duration van nul), binnen de portefeuille kortlopende obligaties vervangen door langlopende obligaties of door middel van renteswaps of swaptions. Bij een renteswap wordt een vaste lange rente geruild tegen een variabele korte rente. Het fondsontvangt in dit geval een lange rente, vergelijkbaar met de kasstroom van een langlopende obligatie en betaalt daarvoor een variabele korte rente (bijvoorbeeld Euribor). Hierdoor wordt de “duration-mismatch” verkleind, maar het fonds wordt wel afhankelijk van de ontwikkeling van de korte rente die het fonds aan de tegenpartij betaalt. Met een swaption kan het fonds tijdelijk het risico van een verdere rentedaling afdekken. Hiervoor betaalt het fonds een premie. Bij het afsluiten van een swap of een swaption kunnen dus mismatchrisico’s worden afgedekt en worden nieuwe risico’s geïntroduceerd die gepaard gaan met dit soort instrumenten (zoals liquiditeit, tegenpartij en juridisch risico). De samenstelling van de vastrentende waarden naar looptijd is als volgt: (x € 1.000)
31-12-2014
31-12-2013
in %
in %
Resterende looptijd < 1 jaar
100.453
6,9
75.120
5,6
Resterende looptijd > 1 en < 5 jaar
521.166
35,8
505.380
37,9
Resterende looptijd > 5 jaar
835.552
57,3
752.322
56,5
1.457.171
100,0
1.332.822
100,0
Prijsrisico Prijsrisico is het risico van waardewijzigingen door de ontwikkeling van marktprijzen, die wordt veroorzaakt door factoren gerelateerd aan een individuele belegging, de uitgevende instelling of generieke factoren. Omdat alle beleggingen worden gewaardeerd tegen reële waarde waarbij waardewijzigingen onmiddellijk in het saldo van baten en lasten worden verwerkt, zijn alle wijzigingen in marktomstandigheden direct zichtbaar in het beleggingsresultaat. Het prijsrisico wordt gemitigeerd door diversificatie.
Specificatie totale beleggingen naar regio: (x € 1.000)
Specificatie totale beleggingen naar sector: (x € 1.000)
31-12-2014
31-12-2013
in %
in %
Overheidsinstellingen
860.104
29,3
763.783
34,3
Vastgoedbeleggingen
311.779
10,6
289.953
13,0
Beleggingsinstelling
12.598
0,4
12.416
0,6
Financiële instellingen (waardoor banken en verzekeraars)
479.118
16,3
437.817
19,7
Nijverheid en industrie
146.507
5,0
130.982
5,9
Handel
271.072
9,2
211.483
9,5
Overige dienstverlening
153.915
5,2
116.653
5,2
Diversen
155.158
5,3
185.777
8,3
Subtotaal vastgoed, aandelen en Vastrentende waarden
2.390.251
81,3
2.148.864
96,5
Derivaten
412.425
14,0
-93.389
-/-4,2
Overige beleggingen
137.990
4,7
172.515
7,7
2.940.666
100,0
2.227.990
100,0
31-12-2014
31-12-2013
in %
in %
Mature markets
1.376.434
46,8
1.246.814
56,0
Emerging markets
194.059
6,6
191.314
8,6
Europa
555.676
19,0
500.990
22,4
Noord-Amerika
153.129
5,2
101.680
4,6
Zuid-Oost Azië
94.949
3,2
68.281
3,1
Overig
16.002
0,5
39.785
1,8
2.390.249
81,3
2.148.864
96,5
Derivaten
412.426
14,0
-93.389
-/-4,2
Overige beleggingen
137.991
4,7
172.515
7,7
2.940.666
100,0
2.227.990
100,0
Specificatie vastgoed beleggingen naar aard: (x € 1.000)
31-12-2014
31-12-2013
in %
in %
Winkels
56.224
18,0
57.800
19,4
Woningen
168.059
54,0
155.899
52,4
Participaties in vastgoedmaatschappijen
83.691
26,8
76.754
25,8
Overig
3.807
1,2
7.066
2,4
311.781
100,0
297.519
100,0
Specificatie vastgoed beleggingen naar regio: (x € 1.000)
65
31-12-2014
31-12-2013
in %
in %
Noord Amerika
477
0,2
249
0,1
Europa
307.497
98,6
290.204
97,5
Vorderingen
3.447
1,1
4.717
1,6
Schulden
-2.281
-0,7
-1.630
-/-0,6
Liquide middelen
2.641
0,8
3.979
1,4
311.781
100,0
297.519
100,0
Specificatie aandelen naar sector: (x € 1.000)
31-12-2014
31-12-2013
in %
in %
Beleggingsinstellingen
12.598
2,0
12.416
2,4
Financiële instellingen (w.o. banken en verzekeraars)
143.260
23,1
123.596
23,8
Nijverheid en industrie
146.508
23,6
130.982
25,3
Handel
129.990
20,9
107.378
20,7
Overige dienstverlening
153.915
24,8
116.654
22,5
Vorderingen
115
-
80
-
Diversen
34.913
5,6
27.417
5,3
621.299
100,0
518.523
100,0
31-12-2014
(x € 1.000)
Positie voor afdekking
Valutaderivaten
Nettopositie na afdekking 2014
Nettopositie na afdekking 2013
206.191
2.484.527
1.961.467
EUR
2.278.336
AUD
32.596
-
32.596
26.917
CHF
32.007
-25.761
6.246
4.005
4.673
-
4.673
3.599
GBP
87.234
-58.863
28.371
15.017
HKD
25.884
-
25.884
10.426
JPY
26.976
-20.264
6.712
6.979
31-12-2013
NOK
2.161
-
2.161
2.152
in %
NZD
454
-
454
422
SEK
6.551
-
6.551
6.847
in % Europa
248.178
39,9
208.986
40,3
Noord-Amerika
152.653
24,6
101.431
19,6
Wereldwijd
2.503
0,4
12.497
2,4
Azië / Pacific
84.949
13,7
68.281
13,2
Emerging Markets
132.901
21,4
127.248
24,5
Overig
115
-
80
-
621.299
100,0
518.523
100,0
Het pensioenfonds heeft er niet voor gekozen om het prijsrisico middels derivaten (gedeeltelijk) af te dekken. Valutarisico (S3) Het totaalbedrag van de gehele beleggingsportefeuille dat buiten de euro wordt belegd bedraagt ultimo 2014 circa € 666.157 (2013: € 510.964). Van dit bedrag is 32% (2013: 48%) afgedekt naar de euro. Het strategische beleid van het pensioenfonds is om: • De vreemde valuta exposure van de beleggingscategorieën Global high yield (HC) en Obligaties Opkomende Markten wordt binnen het fonds voor 100% afgedekt naar Euro’s; • De valuta exposure naar de Amerikaanse Dollar, de Britse Pond, de Japanse Yen en de Zwitserse Frank van de overige beleggingen buiten vastrentende waarden in de
66
De vreemde valutapositie voor en na afdekking door valutaderivaten is als volgt weer te geven:
DKK
Specificatie aandelen naar regio: (x € 1.000)
portefeuille wordt passief voor 75% afgedekt op totaal portefeuilleniveau. Hierbij wordt een bandbreedte gehanteerd van ongeveer 5%; • De posities worden door de vermogensbeheerder iedere maand opnieuw bepaald. Dit gebeurt een aantal werkdagen voor maandeinde zodat op de eerste werkdag van de nieuwe maand afdekking kan plaatsvinden.
SGD
6.262
-
6.262
5.356
USD
279.934
-105.130
174.804
59.131
Overige
161.425
-
161.425
127.163
2.944.493
-3.827
2.940.666
2.229.481
Grondstoffenrisico (S4) Fondsen die beleggen in grondstoffen lopen het risico dat de waarde van deze beleggingen daalt. In het standaardmodel is een berekening van de gevoeligheid van het eigen vermogen voor grondstoffen voorgeschreven. Het grondstoffenrisico wordt berekend aan de hand van een scenario waarbij wordt uitgegaan van een waardedaling van de beleggingen in grondstoffen van 30%. Er wordt geen onderscheid gemaakt naar verschillende soorten grondstoffen. Kredietrisico (S5) Kredietrisico is het risico van financiële verliezen voor het fonds als gevolg van faillissement of betalingsonmacht van tegenpartijen waarop het fonds (potentiële) vorderingen heeft. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan partijen die obligatieleningen uitgeven, banken waar deposito’s worden geplaatst, marktpartijen waarmee Over The Counter (OTC)-derivatenposities worden aangegaan en aan bijvoorbeeld herverzekeraars.
Een voor beleggingsactiviteiten specifiek onderdeel van kredietrisico is het settlementrisico. Dit heeft betrekking op het risico dat partijen waarmee het fonds transacties is aangegaan niet meer in staat zijn hun tegenprestatie te verrichten waardoor het fonds financiële verliezen lijdt.
Ten aanzien van de kredietwaardigheid van de debiteuren van de vastrentende portefeuille kan het volgende overzicht worden gegeven:
Beheersing vindt plaats door het stellen van limieten aan tegenpartijen op totaalniveau, dat wil zeggen met inachtneming van alle posities die een tegenpartij heeft jegens het fonds; het vragen van extra zekerheden zoals onderpand en dergelijke bij hypothecaire geldleningen en het uitlenen van effecten; het hanteren van prudente verstrekkingnormen bij hypothecaire geld-leningen. Ter afdekking van het settlementrisico wordt door het fonds enkel belegd in markten waar een voldoende betrouwbaar clearing- en settlementsysteem functioneert. Voordat in nieuwe markten wordt belegd, wordt eerst onderzoek gedaan naar de waarborgen op dit gebied. Met betrekking tot OTC-derivaten wordt door het fonds enkel gewerkt met tegenpartijen waarmee ISDA/CSA-overeenkomsten zijn afgesloten zodat posities van het fonds adequaat worden afgedekt door onderpand. Er wordt gebruik gemaakt van dagelijkse waarderingen. Specificatie vastrentende waarden naar sector: (x € 1.000)
31-12-2014
31-12-2013
in %
in %
66.857
4,6
57.734
4,3
Buitenlandse overheidsinstellingen
793.247
54,4
706.049
53,0
Financiële instellingen (waaronder banken en verzekeraars)
335.857
23,1
314.220
23,6
Handel
141.083
9,7
104.105
7,8
Overige dienstverlening
100.548
6,9
130.572
9,8
Vorderingen
19.579
1,3
20.142
1,5
100,0
1.332.822
100,0
Specificatie vastrentende waarden naar regio: (x € 1.000)
31-12-2013
in %
in %
AAA
428.708
29,4
303.116
22,7
AA
405.111
27,8
349.590
26,3
A
148.725
10,2
144.232
10,8
BBB
279.073
19,2
280.743
21,1
BB
59.020
4,1
43.145
3,2
B
57.693
4,0
51.451
3,9
Lager dan B
29.563
2,0
21.788
1,6
Geen rating
29.699
2,0
118.615
8,9
Vorderingen
19.579
1,3
20.142
1,5
1.457.171
100,0
1.332.822
100,0
Verzekeringtechnische risico (S6)
Nederlandse overheidsinstellingen
1.457.171
31-12-2014
(x € 1.000)
31-12-2014
31-12-2013
in %
in %
Mature markets
1.376.434
94,5
1.248.614
93,7
Emerging markets
61.158
4,2
64.066
4,8
Vorderingen
19.579
1,3
20.142
1,5
1.457.171
100,0
1.332.822
100,0
67
Langlevenrisico Langlevenrisico is het risico dat deelnemers langer blijven leven dan gemiddeld verondersteld wordt bij de bepaling van de technische voorziening. Als gevolg hiervan volstaat de opbouw van het pensioenvermogen niet voor de uitkering van de pensioenverplichting. Door toepassing van Prognosetafel AG2014 met adequate correcties voor ervaringssterfte is het langlevenrisico nagenoeg geheel verdisconteerd in de waardering van de pensioenverplichtingen. Overlijdensrisico Het overlijdensrisico betekent dat het fonds in geval van overlijden mogelijk een nabestaandenpensioen moet toekennen waarvoor door het fonds geen voorzieningen zijn getroffen. Dit risico kan worden uitgedrukt in risicokapitalen. Arbeidsongeschiktheidsrisico Het arbeidsongeschiktheidsrisico betreft het risico dat het fonds voorzieningen moet treffen voor premievrijstelling bij invaliditeit en het toekennen van een arbeidsongeschiktheidspensioen (schadereserve). Voor dit risico wordt jaarlijks een risicopremie in rekening gebracht. Het verschil tussen de risicopremie en de werkelijke kosten wordt verwerkt via het resultaat. De actuariële uitgangspunten voor de risicopremie worden periodiek herzien. Het beleid van het fonds is om het overlijdenen arbeidsongeschiktheidsrisico niet te herverzekeren.
Toeslagrisico Het bestuur van het fonds heeft de ambitie om het pensioen te indexeren. De mate waarin dit kan worden gerealiseerd is afhankelijk van de ontwikkelingen in de rente, rendement, looninflatie en demografie. Uitdrukkelijk wordt opgemerkt dat de toeslagtoezegging voorwaardelijk is. Het beleid en de ambitie inzake toeslagverlening is weergegeven in de toelichting van de post ‘Indexering en overige toeslagen’. Liquiditeitsrisico (S7) Liquiditeitsrisico is het risico dat beleggingen niet tijdig en/of niet tegen een aanvaardbare prijs kunnen worden omgezet in liquide middelen. Hierdoor kan het fonds op korte termijn niet aan zijn verplichtingen voldoen. Waarde overige risicocomponenten vooral de langere termijn betreffen (solvabiliteit), gaat het hierbij om de kortere termijn. Dit risico wordt beheerst door in het strategische en tactische beleggingsbeleid voldoende ruimte aan te houden voor de liquiditeitsposities. Er wordt eveneens rekening gehouden met de directe beleggingsopbrengsten en andere inkomsten zoals premies. Inzake het liquiditeitsrisico wordt vermeld dat het fonds in haar beleggingsportefeuille over voldoende obligaties beschikt die onmiddellijk zonder waardeverlies te gelde kunnen worden gemaakt om eventuele onvoorziene uitstroom van geldmiddelen te financieren. Concentratierisico (S8) Grote posten zijn aan te duiden als een vorm van concentratierisico. Om te bepalen welke posten hieronder vallen, moeten per beleggingscategorie alle instrumenten met dezelfde debiteur worden gesommeerd. Als grote post wordt aangemerkt elke post die meer dan 2% van het balanstotaal uitmaakt. Concentratierisico is gemeten naar concentratie van een land of bij een tegenpartij.
Dit betreft per 31 december 2014 de volgende posten: 31-12-2014
31-12-2013
Duitsland (staatsobligaties)
231.556
190.683
Frankrijk (staatsobligaties)
181.577
166.902
Italie (staatsobligaties)
71.162
66.003
Nederland (staatsobligaties)
-
45.206
Deutsche Bank
153.798
-
Rabobank
-
113.715
(x € 1.000)
ING
89.843
51.465
Royal Bank of Scotland
85.185
-
ABN AMRO Bank
74.121
-
Direct Real Estate
224.233
217.038
Interpolis Pensioenen Global High Yield Pool
124.937
121.452
Geld Markt Fonds
104.474
-
Syntrus Achmea High Conviction Pool Europe
71.475
62.901
Hypotheek vastgoed Wonen
97.125
90.018
BlackRock Equity Index Fund
74.415
51.324
Aandelen Europa Pool
73.156
62.080
Stone Harbor Emerging Markets
59.023
56.112
Overig
72.483
107.305
In het algemeen geldt dat concentratierisico kan optreden als een adequate spreiding van activa en passiva ontbreekt. Concentratierisico’s kunnen optreden bij een concentratie van de portefeuille in regio’s, economische sectoren of tegenpartijen. Een portefeuille van beleggingen die sterk sectorgebonden is, kan door deze sectorconcentratie een verhoogd risico lopen. Indien aandelen in dezelfde sector worden aangehouden is sprake van een cumulatief concentratierisico. Bij de bepaling van het vereist vermogen past het pensioenfonds het standaardmodel van de DNB toe. In dat model wordt het concentratierisico vooralsnog op nihil gesteld. Overige niet-financiële risico’s Operationeel risico (S9) Operationeel risico is het risico van een onjuiste afwikkeling van transacties, fouten in de verwerking van gegevens, het verloren gaan van informatie, fraude en dergelijke. Dergelijke risico’s worden door het fonds beheerst door het stellen van hoge kwaliteitseisen aan de organisaties die bij de uitvoering betrokken zijn op gebieden zoals interne organisatie, procedures, processen en controles, kwaliteit geautomatiseerde systemen, enzovoorts. Deze kwaliteitseisen worden periodiek getoetst door het bestuur.
68
De beleggingsportefeuille is volledig ondergebracht bij Syntrus Achmea Vermogensbeheer B.V. en Syntrus Achmea Real Estate & Finance B.V. Met deze partijen zijn overeenkomsten en service level agreements gesloten. De pensioenuitvoering is uitbesteed aan Syntrus Achmea Pensioenbeheer N.V. Met Syntrus Achmea Pensioenbeheer N.V. zijn een uitvoeringsovereenkomst en een service level agreement (SLA) gesloten. Het bestuur beoordeelt jaarlijks de kwaliteit van de uitvoering van de vermogens beheerder door middel van performancerapportages, SLA-rapportages en onafhankelijk getoetste internebeheersingsrapportages (ISAE 3402-rapportages). Aangezien hiermee sprake is van adequate beheersing van de operationele risico’s worden door het fonds hiervoor geen buffers aangehouden in de solvabiliteitstoets. Systeemrisico Systeemrisico betreft het risico dat het mondiale financiële systeem (de internationale markten) niet langer naar behoren functioneert waardoor beleggingen van het fonds niet langer verhandelbaar zijn en zelfs, al dan niet tijdelijk, hun waarde kunnen verliezen. Net als voor andere marktpartijen, is dit risico voor het fonds niet beheersbaar. Verbonden partijen Identiteit van verbonden partijen Er is sprake van een relatie tussen het fonds en de sponsor, de aangesloten ondernemingen en hun bestuurders. Bij het fonds is er geen sprake van verbonden partijen. Transacties met bestuurders Inzake de beloning van bestuurders wordt verwezen naar de toelichting op de pensioenuitvoeringskosten. Er zijn geen leningen verstrekt aan, noch is er sprake van vorderingen op, (voormalige) bestuurders. Eén bestuurslid (de heer A.W.M. van der Heijden) neemt deel aan de pensioenregeling van het pensioenfonds, de andere bestuurders nemen geen deel aan de pensioenregeling van het pensioenfonds.
Langlopende contractuele verplichtingen Het fonds heeft een uitbestedingovereenkomst afgesloten met Syntrus Achmea Pensioenbeheer N.V. Het contract met Syntrus Achmea Pensioenbeheer N.V. is met ingang van 1 januari 2013 verlengd voor onbepaalde tijd. Met het bestuur zijn afspraken gemaakt over de vergoedingensystematiek. Deze systematiek bestaat zowel uit vaste als variabele componenten. De vergoeding voor 2014 bedraagt ongeveer € 4,3 miljoen en de verwachte vergoeding voor 2015 bedraagt ongeveer € 4,3 miljoen. Per 1 januari 2012 geldt voor Syntrus Achmea Real Estate & Finance B.V. een overeenkomst voor onbepaalde tijd met een opzegtermijn van 1 jaar voor het fonds en 2 jaar voor Syntrus Achmea Real Estate & Finance B.V. De overeenkomst kan na 1 januari 2015 door één van de partijen per aangetekend schrijven tegenover de wederpartij worden opgezegd. De vergoeding voor 2014 bedraagt ongeveer € 1,2 miljoen en de verwachte vergoeding voor 2015 bedraagt ongeveer € 1,2 miljoen. De bestaande uitbestedingsovereenkomst voor Syntrus Achmea Vermogensbeheer B.V. is na 31 december 2012 voor onbepaalde tijd verlengd met een opzegtermijn van zes maanden. De vergoeding voor 2014 bedraagt ongeveer € 4,1 miljoen en de verwachte vergoeding voor 2015 bedraagt ongeveer € 4,6 miljoen. De uitbestedingsovereenkomsten van Syntrus Achmea Pensioenbeheer N.V., Syntrus Achmea Vermogensbeheer B.V. en Syntrus Achmea Real Estate & Finance B.V. zijn per 1 januari 2016 pro forma opgezegd. Investering- en stortingsverplichtingen Vooruitlopend op verwachte inkomende kasstromen bestaan per balansdatum de volgende investerings- en stortingsverplichtingen (zogenaamde voorbeleggingen): 31-12-2014
31-12-2013
Vastgoed
62.853
79.210
Private equity
4.905
5.487
67.758
84.697
(x € 1.000)
7.5.9 Niet in de balans opgenomen activa en verplichtingen Ontvangen zekerheden en garanties Het fonds heeft geen ontvangen zekerheden en garanties voorzover niet reeds in de jaarrekening toegelicht.
69
Voorwaardelijke verplichtingen Een deelnemer claimt pensioenaanspraken bij het pensioenfonds over de periode 26 februari 1972 tot 1 januari 1993. De deelnemer is echter niet bekend bij het pensioenfonds, er zijn om die reden geen premies geïncasseerd en geen aanspraken toegekend. Het pensioenfonds heeft de vordering daarom afgewezen. De deelnemer dreigt met een procedure.
7.6 Toelichting op de staat van baten en lasten De uitkomst van deze procedure kan geen materiële negatieve impact hebben op de financiële positie van het fonds. Verstrekte zekerheden en garanties Het fonds heeft geen verstrekte zekerheden en garanties voorzover niet reeds in de jaarrekening toegelicht.
7.6.1 Premiebijdragen risico pensioenfonds (van werkgevers en werknemers)
Voorwaardelijke vorderingen Namens het Pensioenfonds is een aanmaning gestuurd naar een werkgever waarbij de bestuurder hoofdelijk aansprakelijk is gesteld. De bestuurder beroept zich op verjaring. De uitkomst van dit verzet kan geen materiële negatieve impact hebben op de financiële positie van het fonds.
2014
2013
Premiebijdragen werkgevers
66.579
82.668
FVP-koopsommen
1.780
1.041
68.359
83.709
345
480
68.704
84.189
(x € 1.000)
Inkoopsom toekenning VPL aanspraken
Voor de regeling 2006 geldt: de totale bijdrage van werkgevers en werknemers bedraagt 20,8% (2013: 21,6%) van de pensioengrondslag. Voor de regeling 2001 geldt: de totale bijdrage van werkgevers en werknemers bedraagt 10,0% (2013: 10,0%) over het loon Wet financiering sociale verzekeringen en 8% (2013: 8%) bijdrage van werkgevers en werknemers over het loon boven € 25.541,(2012: € 25.179,-) voor extra ouderdomspensioen en extra partnerpensioen. De kostendekkende, gedempte en feitelijke premie volgens artikel 130 van de Pensioenwet zijn als volgt: 2014
2013
Kostendekkende premie
68.719
87.041
Gedempte premie
56.286
66.133
Feitelijke premie
68.359
83.709
(x € 1.000)
De feitelijke premie is de door het fonds verschuldigde doorsneepremie, welke gebaseerd is op de rentetermijnstructuur van 31 augustus 2013. De kostendekkende premie en de gedempte premie zijn gebaseerd op de kosten van pensioeninkoop op respectievelijk de rentetermijnstructuur van 31 december 2013 en een vaste rente van 3,5%. Deze worden vermeerderd met kostenopslagen en een solvabiliteitsopslag, waarbij voor de gedempte premie het bedrag van de solvabiliteit voor de kostendekkende premie wordt aangehouden. De feitelijke premie is in 2014 hoger dan de gedempte premie, doordat de feitelijke premie op een lagere rente is gebaseerd. De feitelijke premie is hoger dan de kostendekkende premie vanwege de marktrente. Vanaf 2012 wordt de kostendekkendheid van de premie beoordeeld op basis van de feitelijke premie exclusief VPL regeling.
70
De samenstelling van de kostendekkende premie is als volgt:
7.6.2 Beleggingsresultaten risico pensioenfonds
Directe beleggingsopbrengsten 2014
(x € 1.000)
2014
2013
Kosten pensioenopbouw
57.839
74.152
Pensioenuitvoeringskosten
3.766
4.563
Solvabiliteitsopslag
7.114
7.940
Vastgoed beleggingen
Mutatie technische voorziening voor excassokosten
-
386
Aandelen Vastrentende waarden Derivaten Overige beleggingen
(x € 1.000)
68.719
87.041
De samenstelling van de gedempte premie is als volgt: 2014
2013
Kosten pensioenopbouw
45.406
53.654
Pensioenuitvoeringskosten
3.766
4.563
Solvabiliteitsopslag
7.114
7.940
Mutatie technische voorziening voor excassokosten
-
-24
56.286
66.133
(x € 1.000)
De kosten pensioenopbouw betreffen de kosten van de jaarinkoop van de pensioenaanspraken inclusief de kosten voor premievrijstelling voor nieuwe arbeidsongeschiktheidsgevallen. De toeslagverlening is voorwaardelijk en daarom geen onderdeel van de kosten pensioenopbouw. De pensioenuitvoeringskosten volgen uit de staat van baten en lasten. De solvabiliteitsopslag 2014 wordt berekend door het percentage vereist vermogen per 31 december 2013 te vermenigvuldigen met de kosten pensioenopbouw.
Indirecte beleggingsopbrengsten 2014
Kosten van vermogensbeheer 2014
15.616
-4.465
-4.568
6.583
1.333
73.096
-2.113
72.316
37.565
88.440
-2.888
123.117
21.180
465.511
-235
486.456
-7
8.213
-183
8.023
75.687
630.795
-9.987
696.495
Af: Rendementstoerekening VPL
Totaal 2014
-3.943 692.552
Directe beleggingsopbrengsten 2013
Indirecte beleggingsopbrengsten 2013
Kosten van vermogensbeheer 2013
Totaal 2013
Vastgoed beleggingen
14.168
-22.745
-4.068
-12.645
Aandelen
1.166
52.755
-1.873
52.048
Vastrentende waarden
37.525
-25.238
-2.660
9.627
Derivaten
19.045
-140.229
-70
-121.254
Overige beleggingen
-7
-4.597
-221
-4.825
71.897
-140.054
-8.892
-77.049
(x € 1.000)
Af: Rendementstoerekening VPL
-1.922 -78.971
71
7.6.3 Overige baten
7.6.5 Pensioenuitvoeringskosten 2014
2013
Interest
10
55
Afwikkeling VUT-Wonen
86
-
96
55
(x € 1.000)
2014
2013
Administratiekosten
4.233
3.996
Adviseurs- en controlekosten
49
45
Accountantskosten
48
52
Bestuurskosten
321
219
Contributies en bijdragen
204
245
Overig
2
6
4.857
4.563
(x € 1.000)
7.6.4 Pensioenuitkeringen 2014
(x € 1.000)
2013
Prepensioen
2.769
9.727
Ouderdomspensioen
32.920
29.890
Partnerpensioen
6.337
6.146
Wezenpensioen
193
179
Invaliditeitspensioen
954
1.062
Afkopen
3.486
4.740
2014
Overige uitkeringen
-2
-
Controle van de jaarrekening
46.657
51.744
Honoraria accountant (x € 1.000)
(x € 1.000)
Onafhankelijke accountant
Overig netwerk
Totaal
48
-
48
Accountant
Overig netwerk
Totaal
52
-
52
2013
De post afkopen betreft de afkoop van pensioenen die lager zijn dan € 458,06 (2013: € 451,22) per jaar overeenkomstig de Pensioenwet (artikel 66).
Controle van de jaarrekening
Deze werkzaamheden zijn zowel in 2014 als 2013 uitgevoerd door PricewaterhouseCoopers Accountants N.V. Personeelsleden Bij het fonds zijn geen werknemers in dienst. Bezoldiging bestuurders De transacties met bestuurders hebben betrekking op de vergoedingen voor de werkzaamheden verband houdende met de bestuurs- en commissievergaderingen. De vergoedingen bestaan uit vacatiegelden 2014: € 289 (2013: € 195), vergoeding van reis- en verblijfkosten 2014: € 2 (2013: € 13) en overige bestuurskosten 2014: € 30 (2013: € 11). Als gevolg van het overgaan naar marktconforme beloning per kwartaal, die in lijn ligt met de normen van de Pensioenfederatie, zijn de bestuurskosten gestegen ten opzichte van 2013. Afgezien hiervan zijn geen bezoldigingen toegekend.
72
7.6.6 Mutatie technische voorzieningen (x € 1.000)
Pensioenopbouw
2014
2013
56.725
74.152
Indexering en overige toeslagen
-
2
Rentetoevoeging
8.051
7.813
Onttrekkingen voor pensioenuitkeringen en pensioenuitvoeringskosten Wijziging uit hoofde van overdrachten van rechten
-46.556
-51.841
-7.953
-1.875
Wijziging marktrente
511.747
-87.886
Wijziging overige actuariële uitgangspunten
-26.645
-
Inkoop uit hoofde van VPL-regeling
330
460
Korting van aanspraken en rechten
556
-77.297
Overige mutatie voorziening pensioenverplichtingen
3.427
1.969
499.682
-134.503
Pensioenopbouw Onder pensioenopbouw is opgenomen de actuarieel berekende waarde van de diensttijdopbouw. Dit is het effect op de voorziening pensioenverplichtingen van de in het verslagjaar opgebouwde nominale rechten ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen. Verder is hierin begrepen het effect van de individuele salarisontwikkeling. Indexering en overige toeslagen Deze post bestaat uit de lasten van de in het boekjaar toegekende toeslagen uit hoofde van de voorwaardelijke toeslagverlening. Het bestuur heeft in het boekjaar besloten per 1 januari 2013 geen toeslagen toe te kennen. Rentetoevoeging De voorziening pensioenverplichtingen is in het boekjaar opgerent met 0,379% (2013: 0,351%). Dit is de éénjaarsrente uit de door DNB gepubliceerde rentetermijnstructuur per 31 december 2013. Pensioenuitkeringen en afkopen In de voorziening pensioenverplichtingen zijn de actuarieel verwachte uitkeringen opgenomen gedurende het boekjaar. Onder deze post is de verwachte vrijval uit de voorziening pensioenverplichtingen uit hoofde van het doen van uitkeringen verantwoord. Uitvoeringskosten Verwachte toekomstige pensioenuitkeringen worden vooraf actuarieel berekend en opgenomen in de voorziening pensioenverplichtingen. De onder dit hoofd opgenomen afname van de voorziening betreft het bedrag dat vrijkomt ten behoeve van de financiering van de verwachte pensioenuitkeringen in de verslagperiode.
73
Toekomstige pensioenuitvoeringskosten (in het bijzonder excassokosten) worden vooraf actuarieel berekend en opgenomen in de voorziening pensioenverplichtingen. De onder dit hoofd opgenomen afname van de voorziening betreft het bedrag dat vrijkomt ten behoeve van de financiering van de verwachte uitvoeringskosten in de verslagperiode. Wijziging rentetermijnstructuur Jaarlijks wordt per 31 december de actuele waarde van de technische voorzieningen herrekend door toepassing van de actuele rentetermijnstructuur. Het effect van de verandering van de rentetermijnstructuur wordt verantwoord onder het hoofd wijziging marktrente. Wijziging actuariële uitgangspunten De actuariële grondslagen en/of methoden worden periodiek beoordeeld en mogelijk herzien ten behoeve van de berekening van de actuele waarde van de pensioenverplichtingen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van interne en externe actuariële deskundigheid. Dit betreft onder meer de vergelijking van veronderstellingen ten aanzien sterfte, langleven, arbeidsongeschiktheid met werkelijke waarnemingen voor zowel de gehele bevolking als specifiek voor de populatie van het fonds. De vaststelling van de toereikendheid van de voorziening voor pensioenverplichtingen is een inherent onzeker proces, waarbij gebruik wordt gemaakt van schattingen en oordelen door het bestuur van het fonds. Het effect van deze wijzigingen wordt verantwoord in het resultaat op het moment dat de actuariële uitgangspunten worden herzien. Vanaf boekjaar 2014 is de grondslag voor overlevingskansen gebaseerd op de Prognosetafel AG2014 van het Actuarieel Genootschap (AG). De algemene sterftekansen die volgen uit de tafel worden voor het fonds gecorrigeerd in verband met ervaringssterfte. Als gevolg van de invoering van de nieuwe AG-Prognosetafel is in het verslagjaar 2014 een bate verantwoord van € 26,6 miljoen. Overige wijzigingen Mutatie overige voorzieningen 2014
2013
Resultaat op sterfte
-463
-4.087
(x € 1.000)
Resultaat op arbeidsongeschiktheid
3.243
3.321
Resultaat op mutaties kanssystemen
535
771
Resultaat op overige technische grondslagen
112
1.964
3.427
1.969
7.6.7 Saldo overdrachten van rechten risico pensioenfonds
7.6.8
2014
2013
Inkomende waardeoverdrachten
-3.691
-651
Uitgaande waardeoverdrachten
11.937
2.380
8.246
1.729
(x € 1.000)
Dit betreft de ontvangst van of betaling aan pensioenfonds of pensioenverzekeraar van respectievelijk de vorige of nieuwe werkgever van de contante waarde van premievrije pensioenaanspraken van deelnemers die tot de ontslagdatum zijn opgebouwd. De ontvangen koopsommen worden aangewend voor de inkoop van extra dienstjaren. Wijziging technische voorziening inzake overdracht van rechten: 2014
2013
Toevoeging aan de technische voorzieningen
3.545
669
Onttrekking aan de technische voorzieningen
-11.498
-2.544
(x € 1.000)
Het resultaat op de waardeoverdrachten is als volgt: 2014
2013
- de overgenomen pensioenverplichting
146
-18
- de overgedragen pensioenverplichting
-439
168
(x € 1.000)
Een inkomende waardeoverdracht betreft de ontvangst van het pensioenfonds of de pensioenverzekeraar van de vorige werkgever van de contante waarde van premievrije pensioenaanspraken van deelnemers, die tot de ontslagdatum zijn opgebouwd. Een uitgaande waardeoverdracht betreft de overdracht aan het pensioenfonds of de pensioenverzekeraar van de nieuwe werkgever van de contante waarde van premievrije pensioenaanspraken van deelnemers, die tot de ontslagdatum zijn opgebouwd. De ontvangen koopsommen worden aangewend voor de inkoop van extra pensioenaanspraken.
74
Overige lasten
(x € 1.000)
Dotatie voorziening dubieuze debiteuren
2014
2013
2
393
Belastingen De activiteiten van het fonds zijn vrijgesteld van belastingheffing in het kader van de vennootschapsbelasting. Vaststelling van de jaarrekening door het bestuur Het bestuur van Stichting Pensioenfonds Wonen heeft de jaarrekening 2014 vastgesteld in de vergadering van 25 juni 2015.
A.A.M. Steijaert Werknemersvoorzitter
K.A. Prosman Werkgeversvoorzitter
M. Streuer Bestuurslid
H.B.M. Grutters Bestuurslid
C. Lonsain Bestuurslid
A.W.M. van der Heijden Bestuurslid
G.J. Steenvoorden Bestuurslid
8 Overige gegevens
75
8.1 Gebeurtenissen na balansdatum Nieuwe financieel toetsingskader Met ingang van 1 januari 2015 is het nieuwe financieel toetsingskader (hierna nFTK) ingegaan. Vanaf 2015 gelden andere eisen omtrent de waardering van de verplichtingen en de bepaling van de dekkingsgraad. Hieronder wordt aangegeven wat de impact is van de wijzigingen op het fonds per 31 december 2014. Waardering technische voorzieningen Voor de waardering van de technische voorziening wordt gebruik gemaakt van de actuele risicovrije rentetermijnstructuur zoals gepubliceerd door DNB. Deze rentetermijnstructuur wordt gebaseerd op actuele marktrentes voor looptijden tot 20 jaar en groeit daarna richting een Ultimate Forward Rate (UFR). De UFR bedraagt 4,2%. De driemaandsmiddeling van de rente wordt niet meer toegepast. De impact van het niet meer toepassen van de driemaandsmiddeling op de technische voorziening van het fonds bedraagt € 139.829 per eind december 2014, de technische voorziening stijgt hiermee van € 2.587.657 naar € 2.727.486. De dekkingsgraad zal hierdoor van 111,3% naar 105,6% dalen. Dekkingsgraad en beleidsdekkingsgraad De actuele dekkingsgraad wordt in 2015 berekend door de waarde van het pensioenvermogen te delen door de waarde van de technische voorziening. Aangezien de technische voorziening gewaardeerd wordt op basis van de actuele rentetermijnstructuur kan de dekkingsgraad sterk fluctueren met de dagkoersen op de financiële markten. Daarom wordt naast de actuele dekkingsgraad een meer stabiele dekkingsgraad geïntroduceerd, de beleidsdekkingsgraad. Voor de beleidsdekkingsgraad wordt uitgegaan van het voortschrijdende gemiddelde van de actuele dekkingsgraad over de laatste twaalf maanden. In de middeling worden de aan DNB gerapporteerde maanddekkingsgraden gehanteerd. De beleidsdekkingsgraad bedraagt 109,7% per eind december 2014. Vereiste dekkingsgraad (VDG) De rekenregels voor de vereiste dekkingsgraad worden aangepast. Deze wijziging is reeds in 2011 aangekondigd in het document “Uitwerking herziening berekeningssystematiek vereist eigen vermogen” van juni 2011. De algemene vuistregel is dat de vereiste dekkingsgraad met 5% punt zal stijgen. De VDG is gebaseerd op de rentetermijnstructuur die van toepassing is bij de waardering van de technische voorziening. Omdat alle dekkingsgraden die ten grondslag liggen aan de beleidsdekkingsgraad gebaseerd zijn op een rente met driemaandsmiddeling is het ook toegestaan om de VDG per 1-1-2015 te berekenen op basis van een rente met driemaandsmiddeling.
76
De VDG wijzigt door de gewijzigde rekenregels en nieuwe UFR van 112,2% naar 117,6%. Financiële positie De financiële positie van het fonds wordt bepaald aan de hand van de beleidsdekkingsgraad en de vereiste dekkingsgraad. De beleidsdekkingsgraad moet ten minste het niveau hebben van de vereiste dekkingsgraad. Als de beleidsdekkingsgraad van het fonds onder de vereiste dekkingsgraad ligt, is er sprake van een tekortsituatie en maakt het fonds een herstelplan. Op basis van het nFTK is er sprake van een tekortsituatie. Het fonds heeft tot 1 juli 2015 de tijd om een herstelplan in te dienen bij DNB.
8.2 Resultaatverdeling Ten aanzien van de bestemming van het saldo van baten en lasten is geen bepaling opgenomen in de statuten van het fonds. De bestemming in nader uitgewerkt in de ABTN. Het voorstel resultaatbestemming 2014 is opgenomen in de paragraaf van de staat van baten en lasten in de jaarrekening.
8.3 Actuariële verklaring Opdracht Door Stichting Pensioenfonds Wonen te Utrecht is aan Towers Watson Netherlands B.V. de opdracht verleend tot het afgeven van een actuariële verklaring als bedoeld in de Pensioenwet over het boekjaar 2014. Gegevens De gegevens waarop mijn onderzoek is gebaseerd, zijn verstrekt door en tot stand gekomen onder de verantwoordelijkheid van het bestuur van het pensioenfonds. Voor de toetsing van de fondsmiddelen en voor de beoordeling van de vermogenspositie heb ik mij gebaseerd op de financiële gegevens die ten grondslag liggen aan de jaarrekening. De accountant van het pensioenfonds heeft mij geïnformeerd over zijn bevindingen ten aanzien van de betrouwbaarheid (materiële juistheid en volledigheid) van de basisgegevens en de overige uitgangspunten die voor mijn oordeel van belang zijn. Werkzaamheden Ter uitvoering van de opdracht heb ik onderzocht of is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet. De door het pensioenfonds verstrekte basisgegevens zijn zodanig dat ik die gegevens als uitgangspunt van de door mij beoordeelde berekeningen heb aanvaard. Als onderdeel van de werkzaamheden voor de opdracht: • heb ik onder meer onderzocht of de technische voorzieningen, het minimaal vereist eigen vermogen en het vereist eigen vermogen toereikend zijn vastgesteld, en • heb ik mij een oordeel gevormd over de vermogenspositie van het pensioenfonds. Mijn onderzoek heb ik zodanig uitgevoerd, dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de resultaten geen onjuistheden van materieel belang bevatten. Ik heb mij een oordeel gevormd over de waarschijnlijkheid waarmee het pensioenfonds de tot balansdatum aangegane verplichtingen kan nakomen, mede in aanmerking nemend het financieel beleid van het pensioenfonds. Mijn oordeel is gebaseerd op het Financieel Toetsingskader zoals dat op balansdatum van toepassing was. De beschreven werkzaamheden en de uitvoering daarvan zijn in overeenstemming met de binnen het Koninklijk Actuarieel Genootschap geldende normen en gebruiken, en vormen naar mijn mening een deugdelijke grondslag voor mijn oordeel. Oordeel De technische voorzieningen zijn, overeenkomstig de beschreven berekeningsregels en uitgangspunten, als geheel bezien, toereikend vastgesteld.
77
Het eigen vermogen van het pensioenfonds is op de balansdatum ten minste gelijk aan het wettelijk vereist eigen vermogen. Gemeten naar de wettelijke maatstaf is ten aanzien van de verplichtingen, aangegaan tot balansdatum, sprake van een toereikende solvabiliteit.
Met inachtneming van het voorafgaande heb ik mij ervan overtuigd dat is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet. De vermogenspositie van Stichting Pensioenfonds Wonen is naar mijn mening voldoende. Daarbij is in aanmerking genomen dat de mogelijkheden tot het realiseren van de beoogde toeslagen beperkt zijn. Hiervoor is het pensioenfonds in belangrijke mate afhankelijk van nog te behalen onzekere overrendementen. Voor de volledigheid merk ik op dat, op basis van gegevens die door het pensioenfonds zijn aangeleverd en door mij op plausibiliteit zijn gecontroleerd, mijn oordeel over de vermogenspositie per 1 januari 2015 op basis van het nieuw Financieel Toetsingskader zou zijn gewijzigd naar onvoldoende in verband met een dan geldende reservetekort. Apeldoorn, 25 juni 2015 ir. drs. G. Veluwenkamp AAG verbonden aan Towers Watson Netherlands B.V.
8.4 Controleverklaring van de onafhankelijke accountant Aan: het bestuur van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Wonen Verklaring betreffende de jaarrekening Wij hebben de in dit jaarverslag opgenomen jaarrekening 2014 van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Wonen te De Meern gecontroleerd. Deze jaarrekening bestaat uit de balans per 31 december 2014 en de staat van baten en lasten over 2014 met de toelichting, waarin zijn opgenomen een overzicht van de gehanteerde grondslagen voor financiële verslaggeving en andere toelichtingen. Verantwoordelijkheid van het bestuur Het bestuur van de stichting is verantwoordelijk voor het opmaken van de jaarrekening die het stichtingskapitaal en overige reserves en het saldo van baten en lasten getrouw dient weer te geven, alsmede voor het opstellen van het bestuursverslag, beide in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 van het in Nederland geldende Burgerlijk Wetboek (BW). Het bestuur is tevens verantwoordelijk voor een zodanige interne beheersing als het bestuur noodzakelijk acht om het opmaken van de jaarrekening mogelijk te maken zonder afwijkingen van materieel belang als gevolg van fraude of fouten. Verantwoordelijkheid van de accountant Onze verantwoordelijkheid is het geven van een oordeel over de jaarrekening op basis van onze controle. Wij hebben onze controle verricht in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder de Nederlandse controlestandaarden. Dit vereist dat wij voldoen aan de voor ons geldende ethische voorschriften en dat wij onze controle zodanig plannen en uitvoeren dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de jaarrekening geen afwijkingen van materieel belang bevat. Een controle omvat het uitvoeren van werkzaamheden ter verkrijging van controleinformatie over de bedragen en de toelichtingen in de jaarrekening. De geselecteerde werkzaamheden zijn afhankelijk van de door de accountant toegepaste oordeelsvorming, met inbegrip van het inschatten van de risico’s dat de jaarrekening een afwijking van materieel belang bevat als gevolg van fraude of fouten. Bij het maken van deze risico-inschattingen neemt de accountant de interne beheersing in aanmerking die relevant is voor het opmaken van de jaarrekening en voor het getrouwe beeld daarvan, gericht op het opzetten van controlewerkzaamheden die passend zijn in de omstandigheden. Deze risico-inschattingen hebben echter niet tot doel een oordeel tot uitdrukking te brengen over de effectiviteit van de interne beheersing van de stichting. Een controle omvat tevens het evalueren van de geschiktheid van de gebruikte grondslagen voor financiële verslaggeving en van de redelijkheid van de door het bestuur van de stichting gemaakte schattingen, alsmede een evaluatie van het algehele beeld van de jaarrekening.
78
Wij zijn van mening dat de door ons verkregen controle-informatie voldoende en geschikt is om een onderbouwing voor ons oordeel te bieden. Oordeel Naar ons oordeel geeft de jaarrekening een getrouw beeld van de grootte en de samenstelling van het stichtingskapitaal en overige reserves van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Wonen per 31 december 2014 en van het saldo van baten en lasten over 2014 in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 BW. Verklaring betreffende overige bij of krachtens de wet gestelde eisen Ingevolge artikel 2:393 lid 5 onder e en f BW vermelden wij dat ons geen tekort komingen zijn gebleken naar aanleiding van het onderzoek of het bestuursverslag, voor zover wij dat kunnen beoordelen, overeenkomstig Titel 9 Boek 2 BW is opgesteld, en of de in artikel 2:392 lid 1 onder b tot en met h BW vereiste gegevens zijn toegevoegd. Tevens vermelden wij dat het bestuursverslag, voor zover wij dat kunnen beoordelen, verenigbaar is met de jaarrekening zoals vereist in artikel 2:391 lid 4 BW. Amsterdam, 25 juni 2015 PricewaterhouseCoopers Accountants N.V. Origineel getekend door L.H.J. Oosterloo RA
Bijlagen
79
Bijlage 1: Samenstelling bestuurlijke commissies en benoemende organisatie Voorzittersoverleg Samenstelling op 31 december 2014: • A.A.M. Steijaert • K.A. Prosman Beleggingsadviescommissie Samenstelling op 31 december 2014: • A.A.M. Steijaert • K.A. Prosman • H.B.M. Grutters DVO commissie Samenstelling op 31 december 2014: • C. Lonsain • M. Streuer Jaarwerkcommissie Samenstelling op 31 december 2014: • C. Lonsain • G.J. Steenvoorden Communicatiecommissie Samenstelling op 31 december 2014: • G.J. Steenvoorden • H.B.M. Grutters Voordragende organisaties 1. INretail Postbus 762 3700 AT Zeist Telefoonnummer: 030 697 31 00 2. FNV Postbus 9208 3506 GE Utrecht Telefoonnummer: 0900 9690 3. CNV Dienstenbond Postbus 3135 2130 KC Hoofddorp Telefoonnummer: 023 565 10 52
80
Bijlage 2: Meerjarenoverzicht 2014
2013
2012
2011
2014
2013
2012
2011
2010
3,60%
0,00%
0,00%
0,00%
0,00%
Actieven
0,00%
0,00%
0,00%
0,00%
0,00%
Gewezen deelnemers (slapers) en gepensioneerden
0,00%
0,00%
0,00%
0,00%
0,00%
2010
Aantallen
Verlaging van pensioenaanspraken Toeslag op pensioen en pensioenaanspraken
Werkgevers
3.390
3.365
3.555
4.088
4.192
Vrijgestelde werkgevers
6
9
10
11
16
Deelnemers
24.795
24.676
25.746
29.047
30.153
Gewezen deelnemers (slapers)
93.105
91.807
90.981
94.205
90.011
Gepensioneerden
14.187
13.491
13.794
13.394
12.510
Ouderdomspensioen
10.912
9.600
9.561
8.827
7.875
Partnerpensioen
2.700
2.369
2.313
2.229
2.153
Wezenpensioen
281
262
179
180
162
Zonder uitkering
539
497
498
467
486
Financiële gegevens (bedragen x € 1.000) 2014
2013
2012*
2011
2010
Arbeidsongeschiktheidspensioen
294
324
362
401
430
Feitelijke premie
68.359
83.709
85.265
72.630
79.634
Prepensioen
-
439
881
1.290
1.404
Kostendekkende premie
68.719
87.041
95.264
86.259
79.411
Gedempte premie
56.286
66.133
70.886
74.259
76.739
Uitkeringen
46.657
51.744
58.459
51.553
48.346
Premiepercentage regeling 2006 Ouderdoms- en partnerpensioen
20,8%
21,6%
21,60%
17,70%
17,70%
Premiepercentage regeling 2001
Pensioenuitvoeringskosten
4.909
4.563
4.867
4.815
4.611
Kosten per deelnemer (x € 1)
127,17
122,23
128,73
117,47
-
Negatieve derivaten
327.436
235.157
297.295
204.946
139.015
Belegd vermogen (exclusief negatieve derivaten)
3.268.102
2.463.147
2.579.594
2.059.941
1.780.157
Ouderdoms-, partner- en prepensioen
10.00%
10,00%
10,00%
10,00%
10,00%
Arbeidsongeschiktheidspensioen
-
-
-
-
-
Beleggingsopbrengsten
692.552
-78.971
267.572
319.318
118.814
Extra ouderdoms- en partnerpensioen
8,00%
8,00%
8,00%
8,00%
8,00%
Gemiddeld rendement op beleggingen (exclusief hedges)
7,5%
2,5%
9,6%
1,6%
4,8%
Opbouwpercentage per dienstjaar regeling 2006 Ouderdomspensioen
1,75%
1,75%
1,80%
1,80%
7,3%
2,4%
9,6%
1,8%
4,2%
31,3%
-3,0%
13,8%
19,3%
8,5%
1,80%
Z-score
0,06
-0,01
-0,17
0,14
0,33
Reserves
292.784
90.876
9.529
-115.858
-83.948
Voorziening pensioenverplichting
2.587.657
2.087.975
2.222.478
2.059.941
1.730.333
Actuele dekkingsgraad
111,3%
104.4%
100,4%
94,6%
95,1%
Vereiste dekkingsgraad
111,3%
112,3%
110,5%
108,9%
108,6%
Resultaat
201.908
81.347
131.329
-5.264
-108.045
Partnerpensioen
1,225%
1,225%
1,26%
1,26%
1,26%
Franchise
12.564
10.317
10.119
9.907
9.848
Opbouwpercentage per dienstjaar regeling 2001 Ouderdomspensioen
0,60%
0,60%
0,60%
0,60%
0,60%
Extra ouderdomspensioen
1,00%
1,00%
1,00%
1,00%
1,00%
Partnerpensioen
0,42%
0,42%
0,42%
0,42%
0,42%
Extra partnerpensioen
0,70%
0,70%
0,70%
0,70%
0,70%
Prepensioen
2,00%
2,00%
2,00%
2,00%
2,00%
Franchise extra ouderdomspensioen/ partnerpensioen
25.541
25.179
24.696
24.179
24.035
81
Benchmark Totaal rendement inclusief hedges
* Wegens de stelselwijziging, zijn de vergelijkende cijfers 2012 aangepast.
Toelichting meerjarenoverzicht Pensioenregeling 2006 Vanaf verslagjaar 2006 geldt voor deelnemers geboren na 1949 de Pensioenregeling 2006.
Beleggingsopbrengsten De beleggingsresultaten omvatten mede het resultaat op de renteafdekking via renteswaps. Een daling van de rente heeft een positief effect op de beleggingsopbrengsten, maar zorgt anderzijds voor een stijging van de technische voorzieningen. Als de technische voorzieningen sterker stijgen dan de waarde van de beleggingen, dan daalt de dekkingsgraad. De afdekking van het renterisico op de technische voorzieningen is geen doelstelling uit hoofde van vermogensbeheer. Het resultaateffect daarvan op de beleggingsopbrengsten telt daarom niet mee in de berekening van het gemiddelde rendement op beleggingen. Er bestaat dus geen directe samenhang tussen de opgenomen beleggingsresultaten en het percentage van het gemiddelde rendement op beleggingen.
82
Bijlage 3: Volumeveranderingen Pensioenopbouw tijdens werkloosheid In 2014 is er een bedrag ad. € 1,8 miljoen (2013: € 1,0 miljoen) van de Stichting FVP ontvangen ten behoeve van voortzetting van de opbouw van de pensioenaanspraken van de werkloze deelnemers. Dit betreft een eindafrekening over de jaren 2006 tot en met 2014. Per 31 december 2014 is de stichting FVP opgeheven.
Aantal pensioengerechtigden Het aantal pensioengerechtigden gesplitst naar categorie en gemiddelde leeftijd bedroeg ultimo verslagjaar: 2014
Gemiddelde leeftijd
2013
Gemiddelde leeftijd
ouderdomspensioen
10.553
71
10.037
71
• mannen
7.238
71
6.920
70
• vrouwen
3.315
71
3.117
71
partnerpensioen
2.512
69
2.432
69
• mannen
231
63
211
63
• vrouwen
2.281
70
2.221
70
wezenpensioen
203
15
186
15
arbeidsongeschiktheidspensioen
294
54
324
55
prepensioen
-
-
439
64
De hoogte van het jaarlijkse ouderdomspensioen was gemiddeld voor mannen € 3.670 (2013 € 3.595) en voor vrouwen € 1.965 (2013 € 1.926), van het partnerpensioen voor mannen € 1.437 (2013 € 1.538) en voor vrouwen € 2.217 (2013 € 2.326), van het wezenpensioen € 1.020 (2013: € 1.150). Hierbij dient bedacht te worden dat een en ander afhankelijk is van de in de bedrijfstak doorgebrachte diensttijd en het genoten salaris. De hoogte van het jaarlijkse arbeidsongeschiktheidspensioen was gemiddeld € 3.111 (2013 € 3.168).
1.1 Afkoop van het pensioen De grens voor afkoop van kleine pensioenen is in 2014 verhoogd van € 451,22 naar € 458,06 per jaar. In 2014 werd in 1.869 gevallen pensioen afgekocht.
1.2 Individuele waardeoverdracht Het bedrijfspensioenfonds werkt mee aan individuele waardeoverdracht bij wisseling van dienstverband. Het doel hiervan is de bestrijding van pensioenbreuk alsook het voorkomen van versnippering van pensioenaanspraken. In 2014 was er sprake van 309 inkomende en 982 uitgaande waardeoverdrachten.
83
Pensioenopbouw tijdens arbeidsongeschiktheid Voor deelnemers die vanaf 1 januari 2006 arbeidsongeschikt zijn geworden, wordt de pensioenopbouw vanaf de eerste WIA-dag, geheel of gedeeltelijk, zonder verdere premiebetaling voortgezet. Deze pensioenopbouw wordt bij een percentage van 80 – 100% arbeidsongeschiktheid volledig voortgezet; bij een percentage van 65 – 80% arbeidsongeschiktheid voor 72,5%; bij een percentage van 55 – 65% voor 60%; bij een percentage van 45 – 55% voor de helft en bij een percentage van 35 – 45% voor 40%. Voor deelnemers die voor 1 januari 2006 arbeidsongeschikt zijn geworden, is de WAO-regeling nog van toepassing. Hiervoor gelden bovenstaande percentages met de aanvulling dat bij een percentage van 25 – 35% voor 30% en bij een percentage van 15 – 25% voor 20% de pensioenopbouw wordt voortgezet. Hierbij wordt uitgegaan van de laatst bekende pensioengrondslag. Deze regeling had in 2014 op 950 deelnemers betrekking (2013: 1.218).
Mutatieoverzicht Mutatieoverzicht deelnemers
Stand per 1 januari 2014
Deelnemers
Gewezen deelnemers (slapers)
Arbeidsongeschikte deelnemers
Pensioentrekkend
Gepensioneerd zonder uitkering
Totaal
24.676
91.807
854
12.655
497
130.489
Van gewezen deelnemer naar deelnemer
1.046
-1.046
0
0
0
0
Van deelnemer naar gewezen deelnemer
-3.973
3.973
0
0
0
0
Arbeidsongeschiktheid
-93
-66
159
0
0
0
Revalidering
4
102
-106
0
0
0
Pensionering
-243
-586
-68
752
145
0
Toetreding
3.464
1.438
0
781
8
5.691
Overlijden
-32
-208
-6
-274
-25
-545
Waardeoverdracht
-17
-965
0
0
0
-982
Afkoop klein pensioen
-25
-1.336
-1
-628
-75
-2.065
Beëindiging tijdelijke uitkering
0
0
0
-13
0
-13
Overige oorzaken
-12
-8
1
-5
-11
-35
Stand per 31 december 2014
24.795
93.105
833
13.268
539
132.540
Toelichting bij het mutatieoverzicht deelnemers. Deelnemers: De ultimo stand betreft de werknemers die op 31 december vanwege een dienstverband in de bedrijfstak of vanwege vrijwillige voortzetting deelnemer zijn. Arbeidsongeschikte deelnemers: Het aantal betreft deelnemers die alleen pensioen opbouwen vanwege de regeling van premievrije opbouw wegens arbeidsongeschiktheid. Het kan dan gaan om volledige arbeidsongeschiktheid of om gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid en geen dienstverband in de branche. Pensioentrekkend: Het aantal betreft de periodieke pensioenuitkeringen. Deelnemers die 65 worden, worden afgeboekt met de mutatie pensionering bij “Deelnemers”, “Gewezen deelnemers” of “Arbeidsongeschikte deelnemers”. Vervolgens worden deze deelnemers met dezelfde mutatie opgeboekt bij “Pensioentrekkend”. De mutatie toetredingen bij “Pensioentrekkend” betreft dus niet deelnemers die pensioneren, maar alleen de ingang van het nabestaanden- en wezenpensioen.
84
Afkoop kleine pensioen: Wanneer een deelnemer of gewezen deelnemer 65 wordt en zijn pensioen direct wordt afgekocht, wordt deze afkoop vermeld in de kolom “Deelnemers” of “Gewezen deelnemers”. Een afkoop van het nabestaanden- en wezenpensioen staat vermeld in de kolom “Pensioentrekkend”. Waardeoverdracht: Bij de waardeoverdrachten staan in dit mutatieoverzicht alleen de uitgaande waardeoverdrachten vermeld. Deelnemers met een inkomende waardeoverdracht hebben geen invloed op het aantal.
Bijlage 4: Begrippenlijst AAOP Aanvullend Arbeids Ongeschiktheids Pensioen. ABTN (Actuariële en bedrijfstechnische nota) Pensioenfondsen dienen te werken volgens een ABTN. Hierin zijn de financiële opzet van een pensioenfonds en de grondslagen waarop deze berust, gemotiveerd omschreven. Allocatie De verdeling van het vermogen over de beleggingscategorieën zoals aandelen en vastrentende waarden. Eventueel wordt hier ook onroerend goed, liquide middelen en andere beleggingscategorieën onder verstaan. De allocatie kan het resultaat zijn van de ontwikkeling van de portefeuille of eventueel van het doorvoeren van tactisch asset allocatie over de beleggingscategorieën. ALM (Asset Liability Management) Een methode om modelmatig de samenstelling van de strategische beleggings portefeuille te bepalen, rekening houdend met de pensioenverplichtingen. AOP Arbeids Ongeschiktheids Pensioen. Benchmark Vergelijkingsmaatstaf. Representatieve herbeleggingsindex waartegen de prestaties van een beleggingsportefeuille worden afgezet. Core Conviction Dit is een actief beheerd aandelenbeleggingsfonds. De strategie is gebaseerd op kwantitatieve analyse van de bedrijven in het beleggingsuniversum. Corporate Governance Goed ondernemerschap; onder andere integer en transparant handelen door het bestuur, alsmede goed toezicht hierop. Ook het afleggen van verantwoording over het uitgevoerde beleid en het toezicht hierop valt eronder. Custodian De custodian is de financiële partij die de effecten bewaart. Dekkingsgraad De waarde van het pensioenvermogen uitgedrukt als percentage van de waarde van de pensioenverplichtingen. De dekkingsgraad wordt als graadmeter beschouwd voor de mate van zekerheid dat de toegezegde pensioenen ook daadwerkelijk kunnen worden uitbetaald.
85
Dekkingstekort Situatie dat de middelen van het pensioenfonds niet langer toereikend zijn om de technische voorzieningen en de reserve voor algemene risico’s te dekken. Deposito Tegoed bij een bankinstelling, waarover eerst na verloop van een overeengekomen tijdsduur (maximaal 2 jaar) kan worden beschikt. Derivaat Financieel contract waarvan de waarde is afgeleid van een andere (onderliggende) waarde, zoals een aandeel, obligatie of grondstof. Bijvoorbeeld: futures, swaps. Duration Gewogen gemiddelde looptijd van een lening. Maatstaf om de prijsgevoeligheid van de lening te bepalen voor renteveranderingen. Fed Federal Reserve Bank (Amerikaanse centrale bank) Franchise Vrijgesteld bedrag. Over dit deel van het pensioengevend loon worden geen aanspraken opgebouwd. FTK (Financieel Toetsingskader) Stelsel van te hanteren waarderingsmethoden. FVP Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering Herstelplan Plan van aanpak gericht op het herstel van het dekkingstekort of het reservetekort. High Conviction Dit is een actief beheerd aandelenbeleggingsfonds. De strategie is gebaseerd op fundamentele analyse van de bedrijven in het beleggingsuniversum. Er wordt ingespeeld op verschillen tussen de lange termijn intrinsieke waarde versus de beurskoers. High Yield Hoogrenderende obligaties, uitgegeven door ondernemingen met een lage kredietwaardigheid. Invaren Opgebouwde aanspraken van het nominale pensioencontract omzetten naar het reële pensioencontract.
Kanssystemen Bij het berekenen van de voorziening pensioenverplichtingen worden veronderstellingen gehanteerd ten aanzien van onder meer de levensverwachtingen van de deelnemers en nabestaanden. Daarnaast worden veronderstellingen gehanteerd ten aanzien van bijvoorbeeld de duur van de premievrije voortzetting in het geval een deelnemer arbeidsongeschikt wordt. Alle veronderstellingen tezamen worden kanssystemen genoemd. Jaarlijks wordt in het resultaat op kanssystemen aangegeven in hoeverre deze veronderstellingen overeenkomen met de waarnemingen in het boekjaar. Lookthrough Bij de rapportage over beleggingen in beleggingsfondsen wordt de zogenaamde ‘lookthrough’-regel toegepast voor de indeling naar categorie. Dat wil zeggen dat bijvoorbeeld de waardering van vastgoedfondsen wordt gerubriceerd onder vastgoed. Outperformance Er wordt een hoger resultaat behaald dan dat van de benchmark.
Solvabiliteit Het vermogen dat op langere termijn aanwezig moet zijn om de verplichtingen te kunnen nakomen. STAR (Stichting van de Arbeid) Een landelijk overlegorgaan van de centrale organisaties van zowel werkgevers als werknemers in Nederland. Sterftegrondslag Berekeningsmethode gebaseerd op een statisch overzicht van sterftekansen per leeftijd van een bepaalde groep personen. Swap Ruil van het rendement op een vastgestelde referentiewaarde tegen een variabele rente gedurende een vastgestelde looptijd. Swaption Een swap waarbij de eigenaar van de swaption het recht heeft, maar niet de verplichting, om een swap tegen vooraf bepaalde voorwaarden af te sluiten op of binnen een bepaald tijdstip.
Paritair Naar Evenredigheid. Performancetoets Het gemiddelde van door een bedrijfstakpensioenfonds behaalde beleggingsresultaten, gemeten over een langere periode. De performancetoets wordt bepaald door de som van opeenvolgende jaarlijkse z-scores, gedeeld door de wortel van het aantal jaren. Raad van Toezicht Houdt toezicht op het beleid van het bestuur en is ten minste belast met het toezien op adequate risicobeheersing en evenwichtige belangenafweging door het bestuur. Rekenrente Fictief rendementspercentage dat het belegde vermogen in de toekomst wordt geacht op te brengen. Rentetermijnstructuur (RTS) De rentetermijnstructuur, of yield curve, is een grafiek die het verband weergeeft tussen de looptijd van een vastrentende belegging enerzijds en de daarop te ontvangen marktrente anderzijds. Reservetekort Van een reservetekort is sprake als de middelen van een fonds ontoereikend zijn om naast de technische voorzieningen en de reserve voor algemene risico’s, ook nog de vereiste reserve beleggingsrisico’s, de reserve voorgenomen pensioenaanpassing en eventuele andere reserves te dekken.
86
TV (Technische Voorziening) De passiva van het pensioenfonds, gelijk aan de waarde van de pensioenverplichtingen. Ultimate Forward Rate (UFR) Het is een risicovrije rekenrente voor langjarige contracten, waarin wegens de lange looptijd onvoldoende handel in bestaat. Uitruil De mogelijkheid voor de deelnemer om het opgebouwde partnerpensioen om te zetten in een hoger (of eerder ingaand) ouderdomspensioen of een deel van het ouderdomspensioen om te zetten in partnerpensioen. UPO Uniform Pensioen Overzicht. Vastrentende waarden Beleggingssoort waarover in beginsel een vaste rentevergoeding en een vaste looptijd geldt, zoals obligaties, onderhandse leningen en hypotheken. Verantwoordingsorgaan Het verantwoordingsorgaan heeft de bevoegdheid een oordeel te geven over het handelen van het bestuur, over het door het bestuur uitgevoerde beleid, alsmede over beleidskeuzes voor de toekomst.
Vereist eigen vermogen Het vereist eigen vermogen is het vermogen dat behoort bij de evenwichtssituatie van het Pensioenfonds. In die situatie is het eigen vermogen zodanig vastgesteld dat met de wettelijk vastgestelde zekerheidsmaat van 97,5% ten aanzien van de als onvoorwaardelijk aangemerkte onderdelen van de pensioenovereenkomsten wordt voorkomen dat het pensioenvermogen van het Pensioenfonds binnen één jaar minder is dan de technische voorzieningen. Vrijstelling Vrijstelling van de verplichte deelneming aan de pensioenregeling van het bedrijfstakpensioenfonds. Waardeoverdracht Het naar een andere pensioenregeling overdragen van de waarde van een tot zeker moment opgebouwde pensioenaanspraak, in het geval de deelnemer verandert van werkgever of verzekeraar. Z-score Mate waarin het werkelijke rendement van een pensioenfonds afwijkt van het rendement van de door het bestuur vastgestelde normportefeuille.
87