it Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar: 2011-2012 Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar: 2011-2012
Permanente navorming in de zorgverlening: een kwantitatief onderzoek naar het gebruik van elektronische, wetenschappelijke informatiebronnen bij healthcare professionals van de algemene ziekenhuizen in Vlaanderen.
Masterproef ingediend tot het behalen van de graad van Master in de pedagogische wetenschappen Afstudeerrichting pedagogiek en onderwijskunde
Marieke Vanneste Promotor: Prof. Dr. Robert Vanderstichele Co-promotor: Prof. Dr. Tammy Schellens
Voorwoord Het maken van een masterproef is geen evidente opdracht en dat heb ik aan de levende lijve ondervonden. De les die ik eruit getrokken heb is dat ‘degene die de moed heeft een dwaas te zijn, zijn eerste stap heeft gezet richting wijsheid’. Op zoveel verschillende vlakken heeft het me mijn eigen grenzen doen verleggen en diverse competenties aangesproken. Het was vooral de moed om in het duister het licht proberen te vinden die me tot dit eindresultaat bracht. Het was een uitdagende en verrijkende beproeving om de studies pedagogische wetenschappen af te sluiten. Zonder de hulp en steun van vele mensen zou dit me niet gelukt zijn. In eerste instantie wil ik mijn promotor Prof. Dr. Robert Vanderstichele en copromotor Prof. Dr. Tammy Schellens bedanken om me de kans te geven deze masterproef te schrijven. Hun suggesties, percepties en kritische bemerkingen konden me de weg wijzen om telkens een stapje verder te geraken. In tweede instantie wil ik de artsen bedanken voor hun deelname aan het onderzoek want zonder hen was dit niet mogelijk geweest. Voor morele steun en handige tips wil ik mijn vrienden en studiegenoten bedanken. Tevens zou ik graag met deze masterproef mijn ouders bedanken omdat zij het mogelijk gemaakt hebben deze studie te kunnen aanvatten en altijd achter me stonden. Daarnaast wil ik mijn familie, vooral dan mijn zussen, nichtjes, schoonbroers, peter en het gezin van mijn vriend bedanken om in moeilijke tijden me wat relativering bij te brengen en om in me te geloven. Als laatste, maar allesbehalve de minste, wil ik mijn partner Jacob met heel mijn hart bedanken om me door dik en dun bij te staan.
I
II
Abstract Permanente navorming op basis van Evidence Based Medicine (EBM) vormt een cruciaal onderdeel van de professionaliteit van artsen om kwaliteit van zorg te waarborgen. Aangezien het gebruik van elektronische wetenschappelijke informatiebronnen hiervoor een ondersteunende meerwaarde kan betekenen, was het aangewezen onderzoek hierop te richten. Een kwantitatief onderzoek op basis van een online enquête werd uitgevoerd bij de artsen van de algemene ziekenhuizen in Vlaanderen. Data van 233 respondenten werd verzameld en via statistische procedures geanalyseerd. Resultaten hebben aangetoond dat hoewel een middelmatig gebruik van elektronische informatiebronnen zoals UpToDate en online databanken te bemerken is, blijkt het algemeen gebruik van elektronische wetenschappelijke informatiebronnen laag te zijn. Dit is voornamelijk te wijten aan het feit dat het aanbod niet gekend is en dat er onvoldoende toegang tot is. Daarnaast zijn een gebrek aan zowel tijd als vaardigheden de voornaamste barrières. De ondernomen maatregelen van het ziekenhuisbeleid zijn zwak in het voorzien, stimuleren en ondersteunen van elektronische wetenschappelijke informatiebronnen. Een behoeftemodel toont de wenselijkheden aan. Hoewel de artsen positieve attitudes hebben betreffende evidence based medicine, clinical practice guidelines, het mee evolueren met de informatieen technologiemaatschappij en levenslang leren, is er geen samenhang gevonden met het gebruik. Het onderzoek heeft gewezen op een prangende nood om elektronische wetenschappelijke informatiebronnen toegankelijk te maken om het lage gebruik tegemoet te komen. Daarnaast zijn zowel sensibilisering om het aanbod bekend te maken, alsook ondersteuning van het ziekenhuisbeleid en het beleid van de gezondheidszorg broodnodig om het gebruik te verhogen. Artsen vertonen dan ook veel interesse en zijn bereid om met elektronische wetenschappelijke informatiebronnen te werken. De studie pleit ervoor de meerwaarde ervan te erkennen en stappen te ondernemen om de kloof tussen het bestaande aanbod en het gebruik te dichten. Hoewel de studie het gebruik in kaart brengt van de artsen in de algemene Vlaamse ziekenhuizen is er echter vervolgonderzoek aangewezen om dit ook te doen bij diverse healthcare professionals over verschillende ziekenhuistypen heen. Marieke vanneste
Academiejaar 2011-2012
Promotor: Prof. Dr. Robert Vanderstichele Co-promotor: Prof. Dr. Tammy Schellens Master in de pedagogische wetenschappen, afstudeerrichting pedagogiek en onderwijskunde Permanente navorming in de zorgverlening: een kwantitatief onderzoek naar het gebruik van elektronische, wetenschappelijke informatiebronnen bij healthcare professionals van de algemene ziekenhuizen in Vlaanderen
III
IV
Lijst figuren en tabellen Figuren Figuur 1- ‘Weergave van populatie en dataverzameling (oppervlakten zijn niet in verhouding)’ .............................................................................................................................................................. 31 Figuur 2 - ‘Ontworpen behoefte-model op basis van bekomen data van de respondenten’ ......... 51
Tabellen Tabel 1- ‘Weergave aantal ziekenhuizen in Vlaanderen per categorie (met campus erbij gerekend)’ ............................................................................................................................................ 28 Tabel 2- ‘Betrouwbaarheid variabelen’ ............................................................................................. 33 Tabel 3 - ‘Weergave aantal algemene ziekenhuizen in de populatie en steekproef per provincie in Vlaanderen’ ..................................................................................................................................... 35 Tabel 4 - ‘Responsanalyse geslacht’ ................................................................................................... 35 Tabel 5 - ‘Responsanalyse leeftijdscategorieën artsen’ ................................................................... 36 Tabel 6 - ‘Proportie volgens beschikbaarheid’ ................................................................................. 40 Tabel 7 - ‘ Proportie volgens gebruik van universitaire databanken’ ............................................. 40 Tabel 8 - ‘Proportie van de aangegeven respons welke elektronische bronnen er gebruikt ........ 41 worden’ ................................................................................................................................................ 41 Tabel 9 - ‘Proportie elektronische bronnen in de mate waarin ze gekend en gebruikt worden’ . 42 Tabel 10 - ‘Gemiddelde en standaarddeviatie per elektronische informatiebron betreffende frequentie van gebruik’ ...................................................................................................................... 44 Tabel 11 - ‘Proportie aangeduide functie van elektronische leeromgeving’ .................................. 44 Tabel 12 - ‘Proportie van de aangeduide locatie waar artsen elektronische informatiebronnen hanteren’ .............................................................................................................................................. 45 Tabel 13 - ‘Proportie van de aangeduide redenen waarom informatie gehanteerd wordt, exclusief de vermelding van de optie ‘andere’’ ................................................................................. 46 Tabel 14 - ‘Proportie gegeven antwoorden waarom men geen gebruik maakt van elektronische .............................................................................................................................................................. 47 informatiebronnen’ ............................................................................................................................. 47 Tabel 15 - ‘Relatieve frequenties op stellingen’ ................................................................................ 48 Tabel 16 - ‘Percentage volgens ondernomen maatregel van het ziekenhuisbeleid vanuit perspectief van de respondenten’ ...................................................................................................... 49
V
Tabel 17 - ‘Gemiddeldes, standaarddeviaties en indeling van de mate waarin respondenten akkoord gaan op een aantal stellingen’ ............................................................................................. 52 Tabel 18 - ‘Resultaten percepties EBM, CPG, Kennis-en technologiemaatschappij, levenslang ... 53 leren’ .................................................................................................................................................... 53 Tabel 19 - ‘Proportie barrières EBM’ ................................................................................................ 56 Tabel 20 - ‘Correlaties tussen gebruik en percepties’ ...................................................................... 60 Tabel 21 - ‘Correlaties tussen het gebruik van elektronische informatiebronnen en percepties’ 61
VI
Afkortingen CAT = Critical Appraisal Tool CDSS = Clinical Decision Support System CEBAM = Centre for Evidence Based Medicine DHHS = US Departement of Health and Human Services CPG = Clinical Practice Guidelines CPOE = Computerized Physician Order Entry EACCME = European Accreditation Council for Continuing Medical Education EBM = Evidence Based Medicine EBP = Evidence Based Practice ELO = Elektronische Leeromgeving EMR = Electronic Medical Record HIT = Health Information Technologies
VII
VIII
INHOUDSOPGAVE VOORWOORD ............................................................................................................................................ I ABSTRACT................................................................................................................................................ III LIJST FIGUREN EN TABELLEN ............................................................................................................. V FIGUREN TABELLEN
V ERROR! BOOKMARK NOT DEFINED.
AFKORTINGEN....................................................................................................................................... VII INHOUDSOPGAVE ....................................................................ERROR! BOOKMARK NOT DEFINED. INLEIDING .................................................................................................................................................. 1 DEEL 1: THEORETISCH KADER ........................................................................................................... 3 1 CONTEXTUEEL KADER VAN ELEKTRONISCHE WETENSCHAPPELIJKE INFORMATIEBRONNEN 3 1.1 Levenslang leren .............................................................................................................................. 3 1.1.1 Informatie-en technologie maatschappij – 21e eeuwse vaardigheden ....................................... 3 1.1.2 Het belang van levenslang leren in de gezondheidszorg .................................................................. 4 1.1.3 Zelfregulerend leren binnen permanente navorming en kwaliteitsbewaking ....................... 5 1.1.4 Relevantie van elektronische wetenschappelijke informatiebronnen voor de permanente navorming .............................................................................................................................................. 6 1.2 Evidence Based Medicine ................................................................................................................. 7 1.2.1 Wat is EBM? .......................................................................................................................................................... 7 1.2.2 Algemene Kritiek ................................................................................................................................................ 7 1.2.3 Het belang van EBM: kwaliteit en de ondersteunende rol van elektronische informatiebronnen ........................................................................................................................................................ 9 1.2.4 Van Evidence Based Medicine naar Evidence Based Practice: barrières ............................... 10
2 ELEKTRONISCHE WETENSCHAPPELIJKE INFORMATIEBRONNEN 12 2.1 Belang van elektronische informatiebronnen............................................................................... 12 2.2 Elektronische informatiebronnen ter ondersteuning van EBM en permanente navorming: een brug naar EBP...................................................................................................................................... 14 2.3 Spectrum aan elektronische wetenschappelijke informatiebronnen ........................................... 15 2.3.1 Elektronische Leeromgeving ...................................................................................................................... 15 2.3.2 Digitale bibliotheek......................................................................................................................................... 15 2.3.3 Clinical Practice Guidelines ......................................................................................................................... 17 2.3.4 Clinical Decision Support System ............................................................................................................. 18 2.3.5 Electronic Medical Record ........................................................................................................................... 18 2.3.6 UpToDate en Micromedex ........................................................................................................................... 19 2.4 Barrières en tegemoetkomingen ................................................................................................... 20
IX
3 PROBLEEMSTELLING 22 4 ONDERZOEKSVRAGEN
25
DEEL 2: METHODOLOGIE ................................................................................................................... 27 1 ONDERZOEKSKEUZE 27 2 POPULATIE EN DATAVERZAMELING 3 ANALYSE-INSTRUMENT 4 DE BEVRAGING
34
5 RESPONSANALYSE
34
27
31
5.1 Geslacht .......................................................................................................................................... 35 5.2 leeftijd ............................................................................................................................................ 36
6 VERWERKING EN ANALYSE
37
DEEL 3: ANALYSE VAN DE RESULTATEN ...................................................................................... 39 1 ACTUELE SITUATIE 39 1.1 Beschikbaarheid ............................................................................................................................ 39 1.2 Gebruik ........................................................................................................................................... 40 1.2.1 Wat is het spectrum aan elektronische informatiebronnen ? ...................................................... 40 1.2.2 Hoe worden elektronische informatiebronnen gebruikt? ............................................................. 43 1.2.3 Waar worden elektronische informatiebronnen gebruikt? .......................................................... 45 1.2.4 Waarom worden elektronische informatiebronnen wel gebruikt? .......................................... 45 1.2.5 Waarom worden elektronische informatiebronnen niet gebruikt? .......................................... 46 1.2.6 Implicatie van het gebruik voor de klinische praktijk? .................................................................. 48 1.3 Maatregelen van het ziekenhuisbeleid ......................................................................................... 48
2 ATTITUDES 53 2.1 Attitude betreffende Evidence Based Medicine ............................................................................ 55 2.1.1 Barrières betreffende Evidence Based Medicine. .............................................................................. 55 2.2 Attitude betreffende clinical practice guidelines .......................................................................... 56 2.3 Attitude betreffende het mee evolueren met de vereisten van de technologiemaatschappij. ..... 57 2.4 Attitude betreffende levenslang leren. .......................................................................................... 57
3 CORRELATIE
59
DEEL 4: DISCUSSIE EN CONCLUSSIE................................................................................................ 63 1 TERUGKOPPELING VAN DE RESULTATEN AAN ONDERZOEK
63
1.1 Betreffende de actuele situatie ...................................................................................................... 63 1.2 Betreffende de attitude .................................................................................................................. 68 1.3 Betreffende de correlatie ............................................................................................................... 70
2 BEPERKINGEN EN STERKTES VAN DIT ONDERZOEK X
71
3 AANBEVELINGEN VOOR VERVOLGONDERZOEK 72 4 AANBEVELINGEN VOOR THEORIE, PRAKTIJK EN BELEID 73 5 CONCLUSIE 75 REFERENTIELIJST ................................................................................................................................. 77 BIJLAGEN .................................................................................................................................................. 87 1 BEGELEIDENDE BRIEF............................................................................................................................87 2 VRAGENLIJST.........................................................................................................................................91
XI
XII
INLEIDING De motivatie om zich over dit onderwerp te ontfermen is omdat dit onderzoek blijk geeft van de reikwijdte van onderwijskunde. Onderwijskunde wordt soms ten onrechte enkel gepercipieerd als iets dat enkel het onderwijs toebehoort. In het kader van levenslang en levens breed leren toont dit onderwerp aan dat onderwijskundigen tevens een belangrijke rol kunnen spelen in alles wat met leren te maken heeft, dus ook in de permanente vorming binnen de gezondheidszorg. De keuze om specifieker in te gaan op het gebruik van elektronische wetenschappelijke betrouwbare informatiebronnen is omdat deze een ondersteuning kunnen bieden voor het leerproces bij artsen. Technologie als ondersteunende tool voor het leerproces werd aangehaald in het vak ‘onderwijstechnologie’ die mijn interesse getrokken heeft om dit uit te breiden naar de scriptie toe. De relevantie van het onderwerp ligt dus in het gegeven dat het onderzoek de situatie betreffende
het
gebruik
van
elektronische
wetenschappelijke
betrouwbare
informatiebronnen bij artsen in de algemene ziekenhuizen van Vlaanderen in kaart brengt alsook wijst op de barrières en wenselijkheden. Dit kan een aanzet zijn voor onderwijskundigen om betere strategieën op te zetten om het gebruik van elektronische informatiebronnen op basis van EBM in het kader van levenslang leren in de zorgverlening te verhogen en te optimaliseren. Het argument om dit onderzoek uit te voeren is dat permanente vorming een onderdeel vormt van de professionaliteit van artsen om kennis en vaardigheden constant op punt te stellen om de beste zorg te kunnen bieden (Lim et al., 2006). Dit dient het best te gebeuren op basis van evidentie om kwaliteit in de zorgverlening te waarborgen waarbij elektronische informatiebronnen een ondersteunende functie hebben (Oude Rengerik et al., 2011). Aangezien er elektronische wetenschappelijke betrouwbare informatiebronnen bestaan die enkel kwaliteitsvolle informatie verschaffen die beoordeeld is op basis van de beste evidentie, is het interessant om na te gaan in welke mate de artsen van de algemene ziekenhuizen in Vlaanderen deze hanteren. Deze masterproef omvat vier delen: het theoretisch kader, de methodologie, de resultaten en de discussie & conclusie. In het theoretisch kader van deze masterproef wordt eerst het contextuele kader geschetst waarin elektronische informatiebronnen een rol spelen ter ondersteuning van levenslang leren en evidence based medicine (EBM). Daarna wordt er dieper ingegaan op de elektronische informatiebronnen in de gezondheidszorg. Deze literatuurstudie omkadert de 1
probleemstelling die geleidelijk aan wordt opgebouwd en als derde punt in het theoretisch kader beschreven wordt. Het theoretisch kader sluit af met de onderzoeksvragen die geformuleerd zijn vanuit de probleemstelling en in dit onderzoek behandeld worden. De onderzoeksvragen zijn geclusterd in drie delen namelijk, de actuele situatie die zich richt naar de beschikbaarheid en het gebruik van elektronische informatiebronnen, alsook naar de maatregelen die hiervoor ondernomen worden. Tevens worden de percepties betreffende evidence based medicine, het mee evolueren met de informatie- en technologiemaatschappij en levenslang leren nagegaan. Als laatste wordt de correlatie tussen het gebruik en de percepties onder de loep genomen om een eventuele samenhang te detecteren. Het tweede deel bevat de omschrijving van de methodologie. In het derde deel worden de resultaten op de onderzoeksvragen weergegeven. Deze masterproef wordt in een vierde deel besloten met een discussie waarbij de resultaten teruggekoppeld worden aan de literatuurstudie en ruimte biedt voor interpretaties. Daarnaast wordt er teruggeblikt op de beperkingen en sterktes van het onderzoek. Er worden ook aanbevelingen voor theorie, praktijk en beleid geformuleerd, alsook suggesties voor vervolgonderzoek.
2
DEEL 1: THEORETISCH KADER 1 Contextueel kader van elektronische wetenschappelijke informatiebronnen In wat volgt wordt de context gekaderd van levenslang leren en Evidence Based Medicine waarin elektronische informatiebronnen als een faciliterende functie kunnen fungeren. In de
context
van
levenslang
leren
wordt
er
stilgestaan
bij
de
informatie-en
technologiemaatschappij de dag van vandaag die gepaard gaat met 21e eeuwse vaardigheden, zelfregulerend leren en de permanente navorming van artsen als onderdeel van de professionaliteit en kwaliteitsbewaking in de gezondheidszorg. In de context van Evidence Based Medicine komt een verduidelijking van de term aan bod alsook wat het belang ervan is en wat de kritiekpunten zijn. Mogelijke barrières worden tevens belicht.
1.1 Levenslang leren 1.1.1 Informatie-en technologie maatschappij – 21e eeuwse vaardigheden Het is niet onder stoelen of banken te schuiven dat de maatschappij een verschuiving heeft meegemaakt van een industriële samenleving naar een kennismaatschappij. De drijvende kracht hiervoor is de vooruitgang van wetenschap en technologie geweest (Dumont & Istance, 2010). De informatie- en technologie maatschappij en vooral dan het internet is niet meer weg te denken uit het dagelijks leven. Daar kennis de dag van vandaag zo’n fundamentele rol speelt, is het niet eigenaardig dat dit ook van leren gezegd kan worden. Het opdoen van kennis gedurende het leven, zichzelf blijven bijscholen, zich permanent navormen zowel formeel, non formeel als informeel behoren tot het concept van levenslang leren. Een veranderende maatschappij gaat gepaard met veranderde vereisten over wat men moet kennen en kunnen. De auteurs omschrijven dit als de competenties van de 21e eeuw om de idee van levenslang leren mogelijk te maken. Hierbij verwijzen ze naar: het kunnen genereren, ordenen en verwerken van een veelheid aan complexe informatie, kritisch kunnen denken, beslissingen kunnen nemen op basis van evidentie, betekenisvolle vragen kunnen stellen, flexibel zijn en zich kunnen aanpassen ten aanzien van nieuwe
3
informatie alsook creatief en bekwaam zijn om problemen te detecteren en op te lossen (Ibid.).
1.1.2 Het belang van levenslang leren in de gezondheidszorg Levenslang leren is een belangrijk begrip binnen de medische sector, daar artsen na hun initiële opleiding doorheen hun professionele leven voortdurende bijscholing en vorming nodig hebben, aangepast aan de nieuwe ontwikkelingen in hun vakgebied (Hojat, Veloski, Nasca, Erdmann, & Gonnella, 2006). Levenslang leren wordt door artsen bijgevolg beschouwd als een belangrijk onderdeel van hun beroep en professionaliteit (Epstein & Hundert, 2002; Arnold, 2002). Professionaliteit vergt echter ook levenslang leren, daar nieuwe ontwikkelingen kunnen bijdragen tot betere prestaties in de klinische praktijk en bijgevolg de kwaliteit van de gezondheidszorg verbetert (Miller et al., 2008; Duffy & Holmboe, 2006). Ondanks het belang van levenslang leren, blijkt uit de studie van Collins (2009) dat er zich enkele barrières aandienen met betrekking tot de toepassing van de idee van levenslang leren. Hij verwijst hierbij naar gebrek aan motivatie, tijd en toegang tot informatiebronnen, alsook het gebrek aan inzicht in de eigen tekortkomingen in kennis en competenties. De auteur stelt dat aan deze beperkingen tegemoet kan worden gekomen door vaardigheden te verwerven die aan volgende doelen beantwoorden: a) sterktepunten, doch ook gebreken en beperkingen kunnen detecteren in de eigen kennis en expertise; b) leerdoelen opstellen; c) leeractiviteiten uitvoeren; d) systematisch de eigen praktijk analyseren; e) feedback in de dagelijkse praktijk incorporeren; f) evidentie in wetenschappelijke betrouwbare bronnen terugvinden, kritisch beoordelen en verwerken; g) gebruik maken van informatietechnologie om leren te optimaliseren; h) participeren aan leeractiviteiten van anderen. Volgens de auteur kunnen artsen het meest optimaal leren wanneer dit ten eerste ingebed is in een realistische en relevante context waarbij er ingegaan wordt op hun vragen. Ten tweede wanneer het leren direct toepasbaar is voor de professie en ten derde wanneer het leren niet teveel tijd in beslag neemt. Deze idee wordt verder ondersteund door Miller et al. (2008) die stellen dat leeractiviteiten gecreëerd dienen te worden op basis van de actuele klinische praktijk en de behoeften van de artsen. Om leersystemen te construeren zijn samenwerkingsverbanden tussen academische instituties, professionele verenigingen en belangrijke actoren in de gezondheidszorg essentieel om de verdere professionele ontwikkeling van artsen zo efficiënt, effectief en optimaal mogelijk te laten verlopen.
4
1.1.3 Zelfregulerend leren binnen permanente navorming en kwaliteitsbewaking Levenslang leren wordt in de medische wereld nog vaak gepercipieerd als individueel passief leren. Toch hoeft dit niet noodzakelijk een onpersoonlijk proces te zijn (Lim, Hsiung, & Hales, 2006). De auteurs wijzen erop dat digitale systemen de mogelijkheid bieden tot het delen van informatie, het communiceren en het leren van elkaar. Echter levenslang leren vereist een grote mate van zelfregulerend leren. Dit verwijst naar het actief betrokken zijn in het eigen leerproces (Zimmerman, 2008). Zelfevaluatie is hierbij een cruciaal element, daar artsen in staat dienen te zijn zichzelf en hun prestaties te beoordelen. Op deze manier kunnen ze hun eigen leerbehoeftes determineren om er vervolgens aan tegemoet te komen (Davis et al.,2006). Dit zelfregulerend leren kan bewerkstelligd worden door middel van educatieve programma’s of trainingen waarbij men gestimuleerd wordt om voor zichzelf leerdoelen en standaarden op te stellen om kennis en competenties kan evalueren (Duffy & Holmboe, 2006). Uit dit alles blijkt dat zelfregulerend leren een belangrijk aspect is binnen de permanente navorming in het kader van levenslang leren om kwaliteit van zorg te waarborgen (Miller et al., 2008). Specifiek stellen de auteurs, zoals eerder werd aangehaald, dat permanente vorming een vereiste is bij de professionaliteit van artsen aangezien men op deze wijze op de hoogte blijft van veranderingen en noviteiten in de gezondheidszorg. Programma’s en trainingen voor permanente vorming worden georganiseerd om kennis en vaardigheden te optimaliseren en te onderhouden om bepaalde standaarden te bereiken alsook om deze te certificeren (Duffy & Holmboe, 2006). Behoud van certificatie is een manier om de kwaliteit in de zorgverlening te verzekeren waarbij de focus ligt op kwaliteitsassessment van artsen, die hun toewijding dienen te tonen tot kwaliteitsvolle patiëntenzorg, levenslang leren, continue zelfevaluatie en het streven naar verbetering van zorgverlening (DeLisa, 2009). Levenslang leren is niet alleen een voorwaarde om certificatie te behouden maar tevens om accreditatie1 te verwerven (Davis et al., 2008).
1
Accreditatie is het proces om credits toe te schrijven aan een leeractiviteit, waarbij credits verwijzen naar de
documentatie die bewijst dat de arts geëngageerd is in levenslang leren, op de hoogte is van de veranderingen in de gezondheidszorg en zijn of haar vaardigheden op punt staan (Davis et al., 2008).
5
1.1.4 Relevantie van elektronische wetenschappelijke informatiebronnen voor de permanente navorming Timmer (2011) haalt aan dat de maatschappij digitaliseert dus ook de zorg waarbij de implementatie van ICT in de gezondheidzorg bijdraagt tot een efficiëntere, effectievere zorgverlening en de kracht heeft deze constant te optimaliseren. Het is dan niet verrassend dat ICT een aangrijpingspunt is om levenslang leren te faciliteren (Dumont & Istance, 2010). In deze scriptie is ‘permanente navorming’ een vaak gehanteerde term. In wat volgt, is het echter correcter om de courante term hiervoor aan te halen, die in de academische literatuur van de medische sector gangbaar is. Permanente navorming wordt vaak in het licht gezien van ‘continuing medical education’. (Bennett et al., 2000; Hugenholtz, de Croon, Smits, van Dijk, & Nieuwenhuijsen, 2008; Ruf, Kriston, Berner, & Härter 2009; Ruiz, Mintzer, & Leipzig, 2006; Wyatt, 2000). Met continuing medical education is niet alleen het updaten van kennis bedoeld maar tevens het onderhouden van de professionele competenties waarbij men zich constant vormt om kennis en prestaties te optimaliseren (Davis, Davis, & Bloch, 2008). Ook bij CME blijkt ICT voordelig te zijn, vooral dan in de vorm van E-learning (Hugenholtz et al., 2008). E-learning is het gebruik maken van ICT om kennis en vaardigheden te verbeteren en laat toe het leren zowel individueel als collaboratief aan te vatten (Ruiz et al., 2006). Het is steeds meer terrein aan het winnen als een effectief en geapprecieerd leermiddel binnen de gezondheidszorg (Mazzoleni et al., 2009). De mogelijkheid om online te leren, laat toe ongeacht tijd en plaats zich efficiënt en snel verder bij te scholen. Bovendien wijzen Ruiz et al. (2006) erop dat het gebruik van wetenschappelijk betrouwbare, elektronische informatiebronnen cruciaal is om het leerproces te managen. Uit de studie van Ruf et al. (2009) blijkt echter dat ondanks het divers aanbod van continuing medical education, weinig artsen hier gebruik van maken. Dit is niet enkel toe te schrijven aan technische problemen maar vooral aan de nood aan kwaliteitsbeoordeling op elektronische informatiebronnen (Ibid.). Om dit tegemoet te komen hanteren bijvoorbeeld de European Accreditation Council for Continuing Medical Education (EACCME) kwaliteitscriteria om CME activiteiten te evalueren en goed te keuren (Davis et al., 2008). Het is duidelijk dat levenslang leren en permanente navorming cruciaal zijn in de informatie en-technologie maatschappij van vandaag en dus ook in de gezondheidszorg. Hoewel het onderzoek van Hojat, Veloski en Gonnella (2009) aantoont dat artsen toegewijd zijn aan levenslang leren en een positieve attitude hierover beschikken, pleiten Lim et al. (2006) om zich niet te verstoppen voor technologie maar om nieuwe ‘tricks’ bij te leren zodat men niet
6
vergeet up to date te blijven met de nieuwste medische informatie aangezien deze constant aan verandering onderhevig is.
1.2 Evidence Based Medicine 1.2.1 Wat is EBM? Volgens de studie van Lim et al. (2006) dient levenslang leren op basis van evidentie te gebeuren, waarbij geïnsinueerd kan worden dat levenslang leren in de context van de gezondheidszorg samengaat met een op evidentie gebaseerde benadering, namelijk Evidence Based Medicine, EBM. Volgens Sackett (1997) is wetenschappelijk onderbouwde geneeskunde de beste garantie om kwaliteit te kunnen bieden in de gezondheidszorg. Evidence based medicine kan dan ook gezien worden als het uitoefenen van geneeskunde op basis van de beste beschikbare wetenschappelijke studies (Denmark, 2008). Het wordt als volgt gedefinieerd: ““Evidence based medicine is the conscientious, explicit, and judicious use of current best evidence in making decisions about the care of individual patients” (Sackett, Rosenberg, Gray, Haynes, & Richardson, 1996, p.71). De Evidence Based Medicine benadering omvat volgens Strauss en McAlister (2000) een vijf stappenplan: 1) Het zoeken van een vraag die beantwoord kan worden; 2) Het zoeken naar bewijs; 3) Het zoeken naar betrouwbare, kritische beoordeling van het bewijs; 4) Applicatie in de praktijk en 5) Evaluatie. Evidence Based Medicine is volgens Lim et al. (2006) de beste garantie om kwaliteit te kunnen bieden in de gezondheidszorg vanwege zijn op evidentie gebaseerde benadering. Nog een stap verder leidt tot de praktijk van EBM. Dit wordt geduid met de term Evidence Based Practice (EBP) en betekent het integreren van de individuele klinische expertise met de best beschikbare klinische evidentie uit wetenschappelijk onderzoek (Sackett et al., 1996).
1.2.2 Algemene Kritiek Hoewel uit de literatuur vast te stellen is dat EBM een veel bestudeerde en gehanteerde beweging is waarbij het vooral als een inspiratiebron dient voor vele healthcare
7
professionals2, stuikt EBM op een aantal punten van kritiek. Vaak wordt EBP gelijk gesteld aan een ‘cook book medicine’ waarbij men vanuit een vooraf bepaald stramien tewerk gaat (poses, 1999). De auteurs wijs erop dat het teloorgaan van de individuele patiënt en de context specifieke situatie hiervan het gevolg is. Echter volgens Sackett et al. (1996) is dit niet het geval daar EBM tevens uitgaat van een ‘bottom up’ benadering waarbij vanuit de vraag, het beste bewijs geïntegreerd wordt met de klinische expertise en de wensen van de patiënt. Slawson en Shaughnessy (2005) halen aan dat er vanuit beide richtingen moet vertrokken worden waarbij patiënten zowel als persoon, als in een standaard biomedisch model moeten gezien worden. Hieruit kunnen we stellen dat een wetenschappelijke onderbouwing toch noodzakelijk blijft maar men flexibel dient te zoeken naar ‘zorg op maat’ voor de desbetreffende patiënt. Een tweede kritiek beschouwt EBM als een ‘ivoren toren’ waarbij slechts enkelen toegang hebben tot EBM (Hannes, Aertgeerts, Schepers, Goedhuys & Buntinx, 2005a). Eveneens dient men te erkennen dat er een digitale kloof bestaat tussen degene die al dan niet toegang hebben tot en gebruik kunnen maken van digitale wetenschappelijke klinische informatiebronnen. De overheid zou hier moeten op toezien dat de toegankelijkheid en gebruik in de gezondheidzorg op één lijn komt te staan voor verschillende types ziekenhuizen, diensten, zorgverlening, etc. (Miller, D'Amato, Oliva, West, & Adelson, 2009). Om deze kloof te dichten, blijkt uit de literatuur dat er initiatieven zijn om EBM voor het brede publiek beschikbaar te stellen (Nylenna, Elring, Strand, & Rottingen, 2010). De auteurs wijzen erop dat dit niet alleen een goede zaak is voor zorgverleners maar tevens kunnen patiënten de beslissing van hun zorgverlener toetsen aan wetenschappelijke resultaten. Dergelijke initiatieven kunnen een faciliterende factor betekenen voor het emancipatieproces van patiënten om meer eigen wensen door te drukken (Bensing, 2000; Gafni, Charles & Whelan, 1998; Hannes, 2008). Tevens wijst onderzoek op een verhoogd internet gebruik bij zowel arts als patiënt waarbij dit het potentieel heeft om communicatie en interactie tussen hen te bewerkstelligen (Podichetty, Booher, Whitfield, & Biscup, 2006). Een voorbeeld die de auteurs aangeven is het voorzien van een online ruimte waar vragen kunnen gesteld worden, informatie wordt mede gedeeld, persoonlijke herinneringen van afspraken worden verstuurd, etc.
2
De term ‘healthcare professionals’ dient breed te worden begrepen waarbij men alle professionele actoren
bedoelt die betrokken zijn in de zorgverlening zoals afgeleid in de literatuur: “Health professionals are doctors, nurses, pharmacists, physiotherapists, occupational therapists, dietitians, nutritionists or anyone else who takes care of patients” (McGowan et al., 2009, p. 2).
8
Tegelijk bestaat er een grote kritiek op de visie dat ‘Randomised Clinical Trials’ 3de beste evidentie leveren waardoor men de effectiviteit van EBM in twijfel trekt (Cohen, Stavri, William, & Hersh, 2004). RCT worden vaak gezien als de top in de hiërarchie van onderzoeksdesign en als de gouden standaard van EBM (Hannes et al., 2005a). Echter dit staat niet in de weg om andere studietypes, die minder als ‘sluitend’ onderzoek worden ervaren, om deze als evidentie te waarderen (Thomas, 2000; Sackett et al, 1996). De auteurs stellen dat kwalitatief onderzoek tevens een contributie leveren voor EBM en Fieshi, Girorgio, Gouvernet en Degoulet (2008) stellen zelfs dat RCT soms niet het meest geschikte onderzoeksdesign is om resultaten te extrapoleren naar de mogelijke complexiteit van de zorgvraag van de individuele patiënt. Om aan deze kritiek tegemoet te komen, heeft ‘The Cochrane Collaboration’ beslist om reviews van diagnostische studies in hun bibliotheek op te nemen en methodgroups samen te stellen om inzichten, verkregen door andere onderzoeksdesigns, te integreren in EBM (Greenhalg, 2002). Hoewel uit de kritieken blijkt dat EBM niet mag worden gezien als dé zaligmakende manier kan het wel een ondersteunende factor zijn binnen het beslissingsmakingsproces van zorgverleners (Straus & McAlister, 2000).
1.2.3 Het belang van EBM: kwaliteit en de ondersteunende rol van elektronische informatiebronnen Ondanks de hierboven genoemde kritieken, kunnen we stellen dat EBM vele voordelen biedt die vooral te situeren zijn op de kwaliteit van de informatieverstrekking. EBM stoelt op het voorzien van de beste betrouwbare wetenschappelijke evidentie om beslissingen in de klinische praktijk te ondersteunen waardoor men kan streven naar de optimalisatie van kwaliteitsvolle zorgverlening (Denmark, 2008). Dit is niet onbelangrijk daar Arant en Payne (2001) aanhalen dat er bij de informatie-explosie vragen dienen gesteld te worden hoe men adequaat de informatie kan organiseren, beheren en vooral de betrouwbaarheid kan achterhalen. De medische kennis neemt toe (Berwick, 2003; Lenfant 2003). ICT komt centraal te staan om deze grote informatiestroom te beheersen maar door barrières om wetenschappelijke
betrouwbare
informatiebronnen
te
kunnen
hanteren,
worden
antwoorden vaak op het ongecontroleerde internet gezocht (Chiu et al., 2009). De
3
RCT worden gezien als studies waarbij deelnemers willekeurig ingedeeld worden in een experimentele groep
en een controlegroep om objectieve uitspraken te kunnen doen over de resultaten van een onderzoek, experiment, behandeling (MedicineNet, 2004).
9
betrouwbaarheid hiervan is aan kritiek onderhevig daar de informatie verkeerd kan zijn, onvolledig, of niet meer up to date. Hoewel online informatie gemakkelijk traceerbaar is aan de hand van zoekmachines zoals google, dient men toch bewust stil te staan bij de kwaliteit van de gevonden bronnen, aangezien niet alle bronnen een goede reputatie hebben (Ibid.). De beperking in kwaliteit is vaak te wijten aan de verminderde objectiviteit wanneer de informatie gesponsord is door farmaceutische bedrijven (Lim et al., 2006). Omwille hiervan is er een groeiende aandacht om medische informatie op basis van EBM te verschaffen aan de
hand
van
kwaliteitsvolle
elektronische
wetenschappelijke
betrouwbare
informatiebronnen (Al-Omari & Al-Asmary, 2006; Chiu et al., 2009). Echter uit de literatuur komt naar voor dat vele artsen hier toch geen beroep op doen te wijten aan een aantal barrières, die hieronder besproken worden.
1.2.4 Van Evidence Based Medicine naar Evidence Based Practice: barrières Hoewel artsen een positieve attitude hebben ten opzichte van EBM en de potentiële waarde ervan erkennen, is het echter voor velen niet evident dit in de klinische praktijk te hanteren (Heselmans, Donceel, Aertgeerts, Van de Velde, & Ramaekers, 2009; Smith, Ganschow, & Reilly, 2000). EBM implementeren in de praktijk stuikt op vele obstakels (Hannes, Goedhuys & Aertgeerts, 2012; McGowan, 2010). Deze kunnen onderverdeeld worden naargelang microniveau, mesoniveau en macroniveau. Op microniveau zijn barrières toe te schrijven aan eigenschappen van de individuele professie van de gebruiker zoals gebrek aan tijd, gebrek aan vaardigheden, etc. om EBM te hanteren. Op mesoniveau zijn obstakels toe te schrijven aan karakteristieken van het ziekenhuis zoals een gebrek aan ondersteuning, terwijl dit op macroniveau zich richt op factoren van de gezondheidszorg (Heselmans et al., 2009). Uit het onderzoek van Hannes et al, (2005b) is af te leiden dat een geïntegreerde aanpak op verschillende niveaus nodig is om EBM te implementeren. Het onderzoek van McAlister, Graham, Karr en Laupacis in 1999 schuift een gebrek aan vaardigheden naar voren als een barrière. Het is opmerkelijk dat 10 jaar later het onderzoek van Heselmans et al. (2009) naast gebrek aan tijd, tevens gebrek aan vaardigheden aanhaalt als voornaamste barrières. Het onderzoek van Smith et al. (2000) toont aan dat educatieve interventies effectief de vier essentiële EBM-vaardigheden kunnen verbeteren. Deze vaardigheden zijn: 1) het stellen van gestructureerde vragen voortkomend uit klinische gevallen; 2) het uitvoeren van efficiënte zoekstrategieën in de elektronische literatuur; 3) begrijpen van de gevonden studies en 4) het evalueren van de kwaliteit van de gepubliceerde studies en hun klinische relevantie voor de patiënt in kwestie. Echter uit het onderzoek van Oude Rengerink et al. (2011) blijkt dat EBM cursussen over, hoe men EBM kan aanwenden in de 10
praktijk, schaars zijn terwijl regelmatige onderwijspraktijken om vaardigheden te verwerven juist zo essentieel zijn om EBM te faciliteren. Hugenholtz et al. (2009) zijn het hier mee eens en stellen dat het aanleren van EBM-strategieën een cruciaal aspect vormt van educatieve programma’s om het gebruik van up to date evidentie in de praktijk te garanderen. Bovendien zijn het verbeteren van de informatietoegang en het bieden van professionele ondersteuning aspecten binnen EBP waar er constant aan gesleuteld moet worden (Belizan et al., 2007). Belangrijk om mee te nemen is dat om tegemoet te komen aan obstakels voor de implementatie van EBM in de klinische praktijk, strategieën dienen afgestemd te zijn op de lokale context en individuele leerbehoeften (Trevena et al., 2007). EBM is essentieel in de praktijk om een hoge mate van professionele kwaliteit te voorzien waarbij het duidelijk is dat elektronische informatiesystemen hiervoor ondersteuning kunnen bieden. Belangrijk te vermelden is dat het gebruik van elektronische informatiebronnen alleen niet dé zaligmakende manier is maar een complementaire, ondersteunende functie vervult, daar andere factoren tevens belangrijk zijn om tot goede kwaliteitsvolle zorgverlening te komen zoals de steun van collega’s, motivatie en verantwoordelijkheidsgevoel van de arts (Hugenholtz et al., 2009).
11
2 Elektronische wetenschappelijke informatiebronnen Elektronische wetenschappelijke informatiebronnen in de gezondheidszorg zijn onder te brengen in het kader van E-health. Dit is een overkoepelend begrip dat refereert naar ‘het gebruik van informatie- en communicatietechnologieën, met name internettechnologie, bedoeld om de gezondheid en gezondheidszorg te ondersteunen of te verbeteren’ (Timmer, 2011, p. 9). In wat volgt, wordt er dieper ingegaan op het belang van elektronische informatiebronnen en de ondersteuning die het kan bieden om een brug te slaan van EBM naar EBP. Vervolgens wordt er een beeld geschetst van het spectrum aan elektronische informatiebronnen dat in de gezondheidszorg fungeert. Als laatste komen de mogelijke barrières om elektronische informatiebronnen te hanteren aan bod alsook de tegemoetkomingen ervan.
2.1 Belang van elektronische informatiebronnen De steeds belangrijkere rol van elektronische informatiebronnen in de gezondheidszorg is een gevolg van de alsmaar accelererende medische kennis die niet alleen wetenschappelijke progressie in de hand werkt, maar tevens een vergrote druk uitoefent op de artsen en resulteert in fragmentarisering van informatie (Chaudhry, 2008). Daarom is het volgens de auteur van belang dat kennis gemanaged wordt aan de hand van een infrastructuur die niet alleen kennis produceert, maar tevens onderhoudt, distribueert, beschermt en evalueert opdat de juiste wetenschappelijke betrouwbare informatie kan geleverd worden. Bovendien heeft elektronische informatievoorziening de kracht de gebruiker in staat te stellen sneller en efficiënter te werken ongeacht tijd en plaats hetgeen een meerwaarde kan betekenen voor de kwaliteit van zorg (Hugenholtz, Nieuwenhuijsen, Sluiter, & van Dijk, 2009). Informatievoorziening dient in de klinische praktijk vooral nuttig, relevant en snel te zijn (Dawes & Sampson, 2003). Chaudhry (2008) is het hier mee eens en stelt dat papiergebaseerde informatiemanagement in de gezondheidszorg insufficiënt is om adequaat in te spelen op de nieuwe eisen van de 21e eeuw. Slawson en Shaughnessy (2005) suggereren dat informatiemanagement dient te worden bijgebracht omdat dit een vereiste is om de brug te slaan tussen de beste evidentie en de dagdagelijkse praktijk van artsen. Hierbij zijn technieken en vaardigheden van belang waarbij er aandacht is voor: 1) hoe men up to date kan blijven aan de hand van elektronische betrouwbare bronnen; 2) hoe men de informatie kan vinden die men exact nodig heeft en 3) hoe men klinische beslissingen kan nemen op 12
basis van evidentie en de noden van individuele patiënten. Hierin is het kritisch beoordelen van elektronische informatiebronnen een belangrijke vaardigheid die healthcare professionals dienen te beschikken. Binnen EBM wordt dit aangeduid met de term ‘critical appraisal’ wat vertaald kan worden als ‘kritische evaluatie’. Volgens Slawson en Shaughnessy (2005) refereert dit naar het proces om wetenschappelijke evidentie te beoordelen en te interpreteren door de betrouwbaarheid en relevantie te achterhalen. Dit is belangrijk aangezien healthcare professionals een beroep moeten doen op relevante wetenschappelijke studies om beslissingen te nemen over diagnoses en behandelingen. Echter een sceptische, kritische houding is vereist om dergelijke informatie te begrijpen, te interpreteren, bias te achterhalen, en eventueel toe te passen in de zorg van hun patiënten. Educatieve programma’s met aandacht voor critical appraisal-vaardigheden resulteren in betere kennis om elektronische informatiebronnen kritisch te evalueren (Ibid.). Elektronische informatiebronnen kunnen hier een ondersteunende functie betekenen daar deze healthcare professionals kunnen assisteren om zich wegwijs te maken in de informatie-jungle (Horsley, Hyde, Santesso, Parkes, Milne & Stewart, 2011). Bovendien kunnen elektronische informatiebronnen voorzien zijn van critical appraisal tools die geconstrueerd zijn om bijvoorbeeld methodologische fouten of tekortkomingen in informatie te detecteren (UniSa, 2011). Deze tools zijn vaak checklists met vooropgestelde beoordelingscriteria. Tevens is er software beschikbaar, zoals de ‘CAT-maker’, die gebruikers in de mogelijkheid stelt zelf critical appraised topics te maken van gehanteerde informatie. Dit zijn kleine samenvattingen van een aantal studies over een bepaald onderwerp (Ibid.). Het voordeel dat online informatiebronnen te bieden hebben, is het potentieel om informatie gemakkelijk aan elkaar te connecteren zoals bijvoorbeeld het linken van webpagina’s, waardoor sneller geüpdatet informatie beschikbaar kan worden gesteld (Lim et al., 2006). Dit heeft als gevolg dat artsen courante informatie kunnen raadplegen over verschillende expertises en perspectieven heen. Bovendien halen de auteurs aan dat het gebruik van online informatiebronnen niet passief hoeft te zijn maar eveneens actief kan ingezet worden aan de hand van interactieve multimedia technologieën zoals video, audio, animatie, etc. waarbij de aandacht van de gebruiker getrokken wordt door op verschillende wijzen geprikkeld te zijn. Volgens de auteurs kan dit verhoogde retentie faciliteren op eigen tempo weliswaar.
13
2.2 Elektronische informatiebronnen ter ondersteuning van EBM en permanente navorming: een brug naar EBP Arts zijn betekent up to date kennis gebruiken om de beste zorg voor patiënten te waarborgen waardoor permanente vorming deel moet uitmaken van hun professie (Hugenholtz et al., 2009). De auteurs stellen dat EBM hierbij een hand kan toesteken daar dit een strategie is om wetenschappelijke evidentie toe te passen in de medische praktijk. Ze wijzen echter op het probleem dat steeds meer medische informatie online beschikbaar is waardoor het moeilijk is om de bomen nog door het bos te zien en de informatie te traceren die men exact nodig heeft. Een kloof bestaat tussen de beschikbare informatie en de applicatie van kennis in de dagdagelijkse medische praktijk (De Greef , Deckers, Geens & Aertgeerts, n.d.). Eveneens halen Berwick (2003) en Lenfant (2003) aan dat medische kennis exponentieel groeit terwijl de transfer naar de praktijk maar traag verloopt. Aangezien
toegankelijkheid
en
gebruik
van
wetenschappelijke
elektronische
informatiebronnen onontbeerlijk zijn om EBM in de praktijk te bewerkstelligen, kan de discrepantie om kennis toe te passen overbrugd worden aan de hand van health information
technologies
4
(HIT)(Oude
Rengerink
et
al.,
2011).
Elektronische
informatiebronnen zijn een middel om EBM te hanteren in de klinische praktijk (Miller & Sim, 2004). Hoewel de studie van McGowan et al. (2010) onvoldoende bewijs vond om de hypothese noch te ondersteunen, noch te verwerpen dat het gebruik van elektronische informatiebronnen de zorgverlening en klinische praktijk verbetert, blijkt het gebruik toch een voordeel te bieden voor EBP. Tevens halen Chaudhry et al. (2006) aan dat evidentie voor de effectiviteit vaag blijft maar dat er wel vele voordelen gerelateerd zijn aan het gebruik van elektronische informatiebronnen qua efficiëntie en kwaliteit. Uit hun onderzoek is te concluderen dat Health Information Technologies, ondersteunende tools kunnen zijn in de zorgverlening. Rosenthal & Layman (2008) geven aan dat de US Departement of Health and Human Services (DHHS) wijst op de nood aan health information technology, waarbij toegang en gebruik van elektronische informatiebronnen voor artsen van cruciaal belang zijn voor de zorgverlening aangezien dit een efficiëntere workflow, communicatie en distributie van gegevens teweegbrengt en de kwaliteit van zorg kan verbeteren.
4
Health
information
technology
is
een
overkoepeld
begrip
voor
verscheidene
informatie-
communicatietechnologieën die gehanteerd kunnen worden in de zorgverlening (Sittig & Singh, 2011).
14
en
2.3 Spectrum aan elektronische wetenschappelijke informatiebronnen Uit voorgaande is gebleken dat het een moeilijke opgave is de kloof van EBM naar EBP te dichten (Chiu et al., 2009; Grimshaw et al., 2004; Sim et al. 2001). Onderstaande elektronische wetenschappelijke informatiebronnen en systemen kunnen helpen om een brug te slaan door hun ondersteunende functie.
2.3.1 Elektronische Leeromgeving Zoals aangehaald in 1.1.2 is e-learning steeds meer belang aan het winnen. Organisaties, vooral scholen, kunnen de dag van vandaag dit ondersteunen aan de hand van een ELO (Awouter & Schuer, 2005). Deze term verwijst naar de technologische voorziening om het proces van leren, communicatie en administratie op elkaar af te stemmen. De auteurs geven aan dat het een platform is waar gebruikers mededelingen kunnen doorgeven alsook kunnen plannen, discussiëren, gegevens uitwisselen, etc. Uit het artikel van Stierman (2003) is af te leiden dat het een verrijking zou kunnen betekenen om een ELO te integreren in een digitale bibliotheek of omgekeerd.
2.3.2 Digitale bibliotheek Het is opvallend dat medische bibliotheken steeds meer evolueren van een op papier gebaseerde bundeling van informatie naar digitale bibliotheken (Ludwig, 2010). Wat deze nu precies zijn, is niet eenduidig te definiëren. Breed geïnterpreteerd, kan gesteld worden dat dit een elektronisch informatiesysteem is, op tekst gebaseerd, waar een veelheid aan bronnen geraadpleegd kunnen worden. De voornaamste zijn: online databanken5, online catalogi6, e-boeken, e-tijdschriften en e-artikels (Xie, 2008). Dit is eerder een passieve benadering ervan daar digitale bibliotheken tegenwoordig in die mate geconstrueerd 5
“online databases are collections of computerized information or data such as articles, books, graphics and
multimedia that can be searched to find information. Databases can be general or subject based in form of abstracts and or full text” (De Benavides, 2008). In de literatuur wordt het gebruik ervan expliciet aangemoedigd (Lim et al., 2006). Deze auteurs halen aan dat Pubmed een veel gebruikte en uitstekende online databank is om kwaliteitsvolle informatie te verschaffen. 6
In een online catalogus zijn de referenties van de informatiebronnen te vinden met een descriptie ervan alsook
de vindplaats om deze te traceren. Echter deze omvatten de titels van de tijdschriften waar artikels instaan maar niet de titels van de artikels zelf. Bv worldcat, Aleph, Meercat (Katholieke Universiteit Leuven, n.d.).
15
worden om actiever en dynamischer gehanteerd te worden (Adams, Blandford & Attfield, 2005). Daarnaast is in de literatuur te constateren dat vele landen wetenschappelijke betrouwbare informatiebronnen gebundeld hebben in een digitale bibliotheek (De Greef et al., n.d.). De Belgische elektronische bibliotheek van gezondheidszorg richt zich op alle zorgverleners, dus ook degene die niet aangesloten zijn aan de universiteit of andere grote instituties, om toegang te voorzien tot kwaliteitsvolle, wetenschappelijke informatie. Echter de auteurs halen aan dat de kwaliteit van de informatie en de lage kost geen garantie bieden voor een breed gebruik ervan. Tevens wijzen Dawes en Sampson (2003) op een laag gebruik. Hannes et al. (2007) toont aan dat dit eventueel te wijten is aan de complexiteit om efficiënt te navigeren in een elektronische bibliotheek. Training en ondersteuning zijn volgens de auteurs dan ook aangewezen. Cursussen om te leren hoe men optimaal de digitale bibliotheek kan hanteren, doen dit het best door deze als leermiddel in te zetten in de klinische praktijk (Pomerantz, Abbas & Mostafa, 2009). Op deze manier stellen de auteurs dat het leerproces in een authentieke, realistische context gebeurt, die zo dicht mogelijk aansluit bij de werkelijke leerbehoeften. Enkele voorbeelden Ter verduidelijking van de idee van digitale medische bibliotheken wordt de toepassing ervan besproken in drie landen, respectievelijk Noorwegen, Duitsland en België. De reden hiervoor is tevens om dit kort zowel internationaal als nationaal te benaderen. De ‘Norwegian Electronic Health Library’ (NEHL) is een door de overheid gefinancierde digitale bibliotheek die gratis toegang voorziet aan alle healthcare professionals tot een volledig gamma van kwaliteitsvolle wetenschappelijke informatie. De informatie is zowel in het Engels als in het Noors beschikbaar. De veelheid aan kennis en gezichtspunten over verschillende informatiebronnen heen, stellen healthcare professionals in staat hun eigen geïnformeerde beslissingen te nemen. Belangrijk element om te vermelden is dat deze interactieve capaciteiten wenst te faciliteren waardoor de bibliotheek niet enkel fungeert als passieve kennisoverdracht maar tevens als geïntegreerd kennismanagement. Bovendien streeft men ernaar elektronische informatiesystemen regionaal, nationaal en internationaal op elkaar af te stemmen en te versterken (Nylenna, Elring, Strand & Rottingen, 2010). The German Medical Library is tevens een vorm van kennismanagement die informatie beoordeelt vooraleer men ze op een gestructureerde manier ter beschikking stelt om het mogelijk te maken gemakkelijk en snel kwaliteitsvolle informatie op te zoeken die op
16
evidentie gebaseerd is. Toegang is echter niet gratis. (Rütters, Schwencke, Bunk & Nothacker, 2010). Een gelijkaardig initiatief in België is georganiseerd door Cebam die net als in Noorwegen wetenschappelijke betrouwbare informatie ter beschikking stelt aan alle zorgverleners, ook degene die niet verbonden zijn aan een universiteit of andere instituties. CEBAM is het Centre for Evidence-Based Medicine in België en onderdeel van de Cochrane Collaboration 7(Belgian
Branch of the Cochrane collaboration, n.d.). Cebam staat in om zowel healthcare
professionals alsook patiënten te stimuleren om wetenschappelijke informatie op basis van EBM die relevant is voor de klinische praktijk, te hanteren vooral door systematische reviews alsook clinical practice guidelines te produceren, te vernieuwen en te distribueren. De Cebam Digital Library for Health voorziet toegang tot geüpdatet, relevante informatie met toegang tot de volledige artikels op een eenvoudige en snelle manier, alsook tot patiëntenfolders die in een toegankelijke taal te begrijpen zijn. Tevens biedt Cebam de ruimte om educatieve programma’s te volgen. Het doel van Cebam is om een schakel te zijn tussen de alsmaar groeiende medische kennis en de dagdagelijkse klinische praktijk om EBM en levenslang leren te faciliteren (Ibid.).
2.3.3 Clinical Practice Guidelines Clinical Practice Guidelines (CPG) zijn richtlijnen die geïntegreerd beschikbaar zijn in Electronic Medical Records, (EMR) als onderdeel van een Clinical Decision Support system (CDSS) om te helpen bij het nemen van beslissingen in de klinische praktijk (De Greef et al., n.d.). Onderzoek toont aan dat artsen een positieve attitude hebben ten opzichte van clinical practice guidelines en dat 60% van de onderzochte healthcare professionals deze hanteren (Wahabi, Alzeidan, Fayed, Esmaeil, & Al Aseri, 2011). Kotzeva et al. (2010) indiceren echter dat een positieve attitude geen garantie biedt voor het effectief volgen van de aanbevelingen want de mate waarin de artsen gekend zijn met CPG is tevens gerelateerd tot meer positieve attitudes die kunnen leiden tot een frequenter gebruik. De studie van Constantino-Casas (2011) toont eveneens aan dat de meerderheid van de bevraagde artsen een positieve attitude vertonen ten opzichte van CPG alsook dat kennis ervan samengaat met gebruik. Een Belgische studie wijst erop dat ondanks de positieve attitude, een laag gebruik te constateren is (Heselmans et al., 2009). Vooral gebrek aan tijd en vaardigheden worden als
7
Voorziet up to date informatie betreffende de gezondheidszorg op basis van EBM die healthcare professionals
alsook patiënten assisteren om geïnformeerde beslissingen te maken. Systematic reviews worden geproduceerd en kunnen geraadpleegd worden in ‘the Cochrane Library’ (The Cochcrane Collaboration, 2012).
17
barrières gerapporteerd. Bij de implementatie van CPG is het van belang rekening te houden met sociale en organisatorische factoren (Abrahamson, Fox & Doebbeling, 2010) maar ook om de gebruikers ervan te betrekken in de ontwikkeling ervan. De literatuur wijst erop dat het gebruik van guidelines wel kan resulteren in een verhoogde kwaliteit van gezondheidszorg (Chaudhry et al., 2006; Eccles & Grimshaw, 2004; Eytan & Goldberg, 2001).
2.3.4 Clinical Decision Support System Zoals de naam doet vermoeden zijn Clinical Decision Suppor Systems (CDSS), systemen die ondersteuning voorzien bij het nemen van beslissingen in de klinische praktijk op basis van het presenteren van aanbevelingen via EMR, print-outs, pager, en dergelijke (sim et al., 2001). Vaak is dit ingebed in EMR (chaudry et al., 2006) en heeft het potentieel om tegemoet te komen aan de problemen van de groeiende informatie-jungle waarmee artsen geconfronteerd worden (Chaudhry, 2008). De auteur geeft aan dat het een draagvlak kan bieden voor geïntegreerd evidence based medicine in de klinische praktijk. Echter succesvol gebruik van CDSS dient tevens rekening te houden met structurele en culturele factoren (Aarts, Doorewaard & Berg, 2004). Aangezien de studie van Garg et al. (2005) aan toont dat CDSS de prestaties van artsen verbetert, stelt Chaudhry (2008) dat dit dan ook de kwaliteit van gezondheidszorg zou kunnen optimaliseren.
2.3.5 Electronic Medical Record Een Electronic Medical Record-system (EMR) is een systeem dat patiënten informatie stockeert, en vaak voorzien is van clinical decision support, reminders, guidelines, en een Computerized Physician Order Entry8 (CPOE)-functie heeft (Kaushal, Shojania, & Bates, 2003). Vaak zijn medische patiënten dossiers nog altijd op papier gebaseerd, wat betekent dat ze minder gemakkelijk kunnen ingezet worden om zorg te coördineren, routinematig kwaliteit te meten en te communiceren (Haynes & Wilczynski, 2010). Volgens de auteurs zou de implementatie van elektronische medische patiëntendossiers daarentegen kunnen leiden tot grotere besparingen in de gezondheidszorg, het reduceren van medische fouten, de verbetering van zorg voor de patiënt, en is tevens efficiënter te hanteren voor de zorgverlener. Daarnaast kunnen op evidentie gebaseerde aanbevelingen, waarschuwingen,
8
‘Computerized physician order entry (CPOE) is the process of entering medication orders or other physician
instructions electronically instead of on paper charts. The use of a CPOE system can help reduce errors related to poor handwriting or transcription of medication orders’ (Kaushal, Shojania, & Bates, 2003, p. 1410).
18
herinneringen, en dergelijke geïntegreerd zijn in het systeem. Zo kan er op basis van patiëntengegevens zoals leeftijd, geslacht, familiegeschiedenis, een aanbeveling verschijnen om zich te laten screenen. Een ander voorbeeld is het waarschuwen voor een bepaalde combinatie van medicatie of het herinneren om een controle uit te voeren bij de patiënt tijdens de consultatie (Ibid.). EMR is een belangrijke ontwikkeling daar het tevens het disease management process kan ondersteunen. De karakteristieken van individuele patiënten worden dan gekoppeld aan de digitale opslagplaats van EBM gegevens waardoor algoritmen aanbevelingen voor specifieke patiënten kunnen genereren om op basis daarvan mogelijke beslissingen te nemen (Garg et al., 2005). Op deze wijze kunnen patiënten geïdentificeerd worden die noodzakelijke zorg moeten krijgen (Hillestad et al., 2005). Uit dit alles
blijkt
dat
EMR
een
grote
ondersteuning
kan
betekenen
in
het
beslissingsmakingsproces van zorgverleners (De greef et al., n.d.). Echter, ondanks de vele voordelen, is onvoldoende gebruik te constateren (Green, Fortin, Maclure, Macgregor & Robinson, 2006). In 2004 is door Miller en Sim aangetoond dat slechts 13% van de artsen hier gebruik van maken. Een grote barrière is de extra tijd die het van artsen vergt om EMR te leren gebruiken, alsook de hoge financiële kost om het te implementeren. Daarom is het volgens de auteurs belangrijk dat het beleid ervoor zorgt dat de voordelen doorwegen op de nadelen om aan barrières tegemoet te komen (Miller & Sim, 2004). Op basis van het voorgaande is aan te raden dat het ziekenhuis en de gezondheidszorg de implementatie van EMR, CPG en CCDSS steunen door bijvoorbeeld deze te financieren en/of kwaliteitsverbetering in de zorgverlening te belonen (Chaudhry, 2008). Bovendien wijzen De Greef et al. (n.d) erop dat het koppelen van guidelines en decision support aan EMR een bijdrage kan leveren aan een betere implementatie van EBM in de klinische praktijk.
2.3.6 UpToDate en Micromedex Uptodate en Micromedex zijn te betalende, elektronische kennissystemen op evidentie gebaseerd die literatuur scannen, beoordelen en samenvatten in bepaalde onderwerpen om op een snelle, eenvoudige manier healthcare professionals in staat te stellen gericht informatie te zoeken (UpToDate, 2012; Truven Health Analytics, 2012). Het biedt ondersteuning in de zin dat het toegang verschaft tot geüpdatet informatie voor de klinische praktijk, wat tijd bespaart maar ook resulteert in betere werkpraktijken en lagere kosten. Beide systemen kunnen gelinkt worden aan EMR waardoor men deze bijvoorbeeld op het moment van de diagnose in de klinische praktijk kan raadplegen om meer info te verkrijgen. Eveneens kunnen artsen ondersteuning krijgen om patiënten informatie te geven in een toegankelijke taal. De link met de EMR biedt een groot voordeel daar het als een 19
geïntegreerd systeem de workflow van healthcare professionals niet hoeft te onderbreken. Dit dankzij het feit dat men veel tegelijk kan raadplegen ongeacht tijd en plaats (Ibid.). Micromedex spits zich eerder toe op farmaceutische informatie en wordt tevens via Cebam aangeboden (Cebam, persoonlijke communicatie, 3 maart 2011). Uit het onderzoek van Phua en Lim (2008) gebruikten 56,7% van de ondervraagden UpToDate. Lundsgaarde en Moreshead constateerden in 1991 dat 28.8% Micromedex hanteerden. Recenter onderzoek dat percentage van gebruik weergeeft, is niet gevonden.
2.4 Barrières en tegemoetkomingen Uit de studie van Dawes en Sampson (2003) is af te leiden dat het van belang is om de noden, behoeften en wenselijkheden van gebruikers te identificeren om vervolgens deze als aangrijpingspunt te nemen bij het ontwerpen en introduceren van elektronische informatiebronnen. Dit omwille van het feit dat er verwarring of stuurloosheid kan optreden wanneer technologie te ver vooruitloopt op wat de gebruikers kunnen verwerken. Sowieso zijn volgens de auteurs educatieve programma’s of een of andere vorm van ondersteuning cruciaal om met nieuwe technologie te werken. Lettl (2005) geeft aan dat healthcare professionals soms te halsstarrig vasthangen aan de gewoonlijke manier van werken waardoor het moeilijk is om mee te gaan met de technologische veranderingen of men onwillig is om het te proberen. Er is niet alleen druk om nieuwe technologieën te introduceren maar artsen zijn tevens een drukbezette doelgroep. Daarom dient het accent te liggen op een adequate implementatie die zo weinig mogelijk tijd en energie vergt (De Greef et al., n.d.). Het voordeel om elektronische informatiebronnen te gebruiken is net dat het de tijd om informatie te traceren aanzienlijk vermindert. Daarvoor is het echter wel belangrijk volgens de auteurs dat gebruikers over de nodige vaardigheden beschikken om effectieve zoekstrategieën uit te voeren. Ze kaarten het probleem aan dat juist dit een grote barrière is. Omwille hiervan is sensibilisering om een educatief programma te volgen die zich focust op vaardigheden, van vitaal belang (Davies & Harrison, 2007). Naast een gebrek aan vaardigheden, is de toegang tot medische elektronische informatiebronnen tevens een obstakel (Adams, Blandford, & Attfield, 2005). Andere barrières om elektronische informatiebronnen te hanteren voor de professie zijn een gebrek aan tijd en de hoge kost zowel om het te implementeren als om bijvoorbeeld volledige artikels te kunnen raadplegen (Hugenholtz et al., 2009). Bovendien blijkt uit deze studie dat taal een obstakel kan vormen, hetgeen tweeledig op te vatten is. Enerzijds is het niet altijd evident het gebruikte jargon te begrijpen en anderzijds zijn de elektronische informatiebronnen vaak in het Engels, dus niet
20
de moedertaal. Een laag gebruik is eveneens toe te schrijven aan het gegeven dat arsten niet altijd goed bekend zijn met het aanbod (Adams et al., 2005). Om dit tegemoet te treden, stellen de auteurs een regelmatig geüpdatet overzicht voor. Miller en Sim (2004) suggereren dat het voorzien van beloningen de adaptatie aanzienlijk kan verhogen. De redenering hiervoor is dat het het werken met ICT gepaard gaat met het experimenteren ervan om het onder de knie te krijgen. Het is niet zomaar iets dat je ‘out of the box’ kunt gaan gebruiken. Daarom pleiten de auteurs om ondersteuning te bieden opdat ICT in de zorgverlening bewerkstelligd wordt. Uit de studie van Chaudhry (2008) is af te leiden dat de implementatie van technologie vaak gezien wordt als een pre- en post gebeurtenis. We kunnen echter stellen dat het veel complexer is om ervoor te zorgen dat het effectief gehanteerd wordt in de praktijk. Om een succesvolle implementatie van elektronische informatiebronnen te faciliteren, is het vooral van belang om werkpraktijken te begrijpen en te bekijken hoe technologie hierin ondersteuning kan bieden (Adams et al 2005). De integratie ervan in werkpraktijken is essentieel om routinematig elektronische wetenschappelijke informatiebronnen te hanteren waardoor ze het als het ware deel kunnen uitmaken van de cultuur van een organisatie.
21
3 Probleemstelling In het begin van de literatuurstudie werd als eerste punt aangegeven dat Levenslang leren belangrijk is in de informatie- en technologie maatschappij de dag van vandaag en doorweegt op alle sectoren van de maatschappij (Dumont & Istance, 2010), dus ook de gezondheidszorg. Permanente navorming vormt dan ook een cruciaal onderdeel van de professionaliteit van artsen (Arnold, 2002; Epstein & Hundert, 2002) om prestaties in de klinische praktijk constant te optimaliseren (Duffy & Holmboe, 2006) en kwaliteitsvolle zorg te waarborgen door op de hoogte te blijven van de veranderingen en noviteiten in de medische wereld (Miller et al., 2008). Uit de literatuur is af te leiden dat elektronische informatiebronnen hiervoor een ondersteunende functie kunnen bieden en zelfs bijdragen tot efficiëntere en effectievere zorgverlening (Timmer, 2011) door kennis en vaardigheden te optimaliseren (Ruiz et al., 2006). Tevens winnen elektronische informatiebronnen alsmaar meer terrein als een effectief en geapprecieerd leermiddel binnen de gezondheidszorg (Mazzoleni et al, 2009). Daarom is het interessant om de attitude van artsen in de algemene ziekenhuizen van Vlaanderen na te gaan tegenover levenslang leren gepaard met het mee evolueren in een informatie- en technologiemaatschappij alsook de ondersteunende rol van elektronische informatiebronnen hierbij. Ten tweede was er uit de literatuur af te leiden dat artsen zich het best blijven navormen op basis van EBM om de beste zorg te kunnen verlenen (Lim et al, 2006) omdat wetenschappelijke onderbouwde geneeskunde de beste garantie blijft om kwaliteit te kunnen bieden in de gezondheidszorg (Sackett, 1997). Het belang hiervan is dat EBM de beste betrouwbare wetenschappelijke evidentie voorziet om beslissingen in de klinische praktijk te ondersteunen (Denmark, 2008). Ook in deze context blijken elektronische wetenschappelijke betrouwbare informatiebronnen een rol te spelen. Ondanks deze meerwaarde stuit EBM op enkele kritiekpunten. Hoewel literatuur wijst op een positieve attitude van artsen ten opzichte van EBM, blijkt dit niet altijd gehanteerd te worden in de praktijk (Heselmans et al., 2009; Schaafsma et al., 2004). Daarom is het dus tevens interessant om na te gaan hoe artsen in de algemene ziekenhuizen EBM percipiëren en welke barrières ze hierbij ervaren. Ten
derde
is
af
te
leiden
dat
elektronische
wetenschappelijke
betrouwbare
informatiebronnen een ondersteunende meerwaarde betekenen voor de permanente vorming en EBM bij artsen om het probleem tegemoet te treden dat antwoorden vaak op 22
het ongecontroleerde internet gezocht worden, wat niet altijd even kwaliteitsvol is (Chiu et al., 2009). In de literatuur kwam naar voor dat betrouwbaarheid van immens belang is, omdat de informatiebehoefte op het internet in toenemende mate ingevuld wordt door commerciële
initiatieven
doorspekt
met
promotionele
boodschappen
die
de
wetenschappelijke neutraliteit ondermijnen om accuraat te werk te gaan (Lim et al., 2006). Uit de literatuur kan er gesteld worden dat de meerwaarde van het gebruik van elektronische informatiebronnen voor de kwaliteit van de zorgverlening tevens de mogelijkheid is tot optimaal snel en efficiënt kennismanagement onafhankelijk van tijd en plaats (Hugenholtz, 2009) om de brug te slaan tussen de beste beschikbare evidentie en de klinische praktijk (Dawes & Sampson, 2003). Het grote probleem hierbij is dat hoewel het gebruik van elektronische wetenschappelijke informatiebronnen betekenisvol kan zijn ter ondersteuning van permanente vorming op basis van EBM, er toch barrières ontstaan om ze aan te wenden in de dagdagelijkse klinische praktijk (Hannes, 2008). Daarom is het noodzakelijk om een onderzoek hierop te richten. Om hierover inzicht te verwerven dient er te worden stilgestaan bij welke maatregelen er getroffen worden vanuit het ziekenhuisbeleid om dit te stimuleren en welke wenselijkheden of behoeften de artsen formuleren om het gebruik ervan te faciliteren. Tevens is het niet onbelangrijk te kijken of er een samenhang te bemerken is tussen het gebruik en percepties betreffende EBM, levenslang leren en het mee evolueren met de informatie- en technologiemaatschappij. Over de meerwaarde die in elektronische wetenschappelijke informatiebronnen omsloten ligt, valt dus niet te twijfelen. Daarom is de vraag of men elektronische informatiebronnen dient te implementeren niet meer aan de orde. De focus van het onderzoek zal zich eerder richten naar welke elektronische informatiebronnen er gebruikt worden en vooral ook hoe en waarom healthcare professionals deze al dan niet hanteren. De literatuur toont echter aan dat de toegang vaak ontbreekt waardoor het in het onderzoek tevens aangewezen is om op te nemen wat er precies ter beschikking is in de algemene ziekenhuizen van Vlaanderen en in welke mate het aanbod gekend is. Uit de literatuurstudie blijkt dat er wel al onderzoek gebeurd is naar attitude van EBM en levenslang leren als onderdeel van de professionaliteit van artsen maar niet specifiek gericht naar de artsen in de algemene ziekenhuizen van Vlaanderen. Onderzoek wijst er tevens op dat er weinig als geen onderzoek is naar welke elektronische informatiebronnen artsen gebruiken en hoe ze die gebruiken (chiu et al., 2009). Daarom situeert dit onderzoek zich op een onontgonnen terrein om de situatie betreffende het gebruik van elektronische wetenschappelijke informatiebronnen bij artsen in de algemene ziekenhuizen van Vlaanderen in kaart te brengen. 23
Uit het voorgaande bakent het onderzoek zich af op de permanente vorming in de zorgverlening, specifiek gesteld op het gebruik van elektronische wetenschappelijke betrouwbare informatiebronnen bij de artsen van de algemene ziekenhuizen in Vlaanderen.
24
4 Onderzoeksvragen Vanuit de probleemstelling zijn er zeven onderzoeksvragen bekomen.
Onderzoeksvragen m.b.t. de actuele situatie 1 Welke zijn de elektronische wetenschappelijke betrouwbare informatiebronnen en diensten die beschikbaar zijn en gebruikt worden in de Vlaamse algemene ziekenhuizen? 2 Welke maatregelen worden ondernomen en welke wenselijkheden zijn er om het gebruik van elektronische wetenschappelijke betrouwbare informatiebronnen te faciliteren?
Onderzoeksvragen m.b.t. de attitude 3 Wat is de attitude van de artsen in de Vlaamse algemene ziekenhuizen betreffende evidence based medicine? 4 Wat is de attitude van de artsen in de Vlaamse algemene ziekenhuizen betreffende clinical practice guidelines? 5 Wat is de attitude van de artsen in de Vlaamse algemene ziekenhuizen betreffende het mee evolueren met de informatie-en technologie maatschappij? 6 Wat is de attitude van de artsen in de Vlaamse algemene ziekenhuizen betreffende levenslang leren?
Onderzoeksvraag m.b.t. de correlatie 7 Is er een samenhang te detecteren tussen het gebruik van de bovengenoemde attitudes?
In een volgend deel wordt de methodologie beschreven.
25
26
DEEL 2: METHODOLOGIE 1 Onderzoekskeuze Deze masterproef gaat uit van een kwantitatief onderzoek waarbij er gekozen is voor een explorerend en inventariserend survey-onderzoek om zicht te krijgen op drie aspecten van de elektronische informatievoorziening in de algemene ziekenhuizen van Vlaanderen namelijk de actuele situatie, de perceptie en de correlatie hiertussen. Met de actuele situatie is
de
beschikbaarheid
en
het
gebruik
van
elektronische,
wetenschappelijke
informatiebronnen bij de healthcare professionals in de algemene ziekenhuizen van Vlaanderen bedoeld, alsook de maatregelen die hiervoor getroffen worden. Bij de percepties worden de attitudes ten opzichte van evidence based medicine, clinical practice guidelines, het mee evolueren met de informatie- en technologiemaatschappij, alsook levenslang leren onder de loep genomen. Vervolgens zal nagegaan worden of er al dan niet een samenhang kan aangetoond worden tussen de mate van het gebruik van elektronische informatiebronnen en de percepties. Er werd voor een kwantitatief onderzoek geopteerd daar deze mogelijkheid biedt tot het bevragen van een grote groep healthcare professionals om een veelheid aan gegevens te verzamelen om antwoorden te verkrijgen op bovenstaande onderzoeksgebieden namelijk met betrekking tot de actuele situatie, de percepties en de samenhang hiertussen. Het onderzoek gaat dus uit van een kwantitatief onderzoeksmethodologie aan de hand van enquêtes opgesteld op basis van 5-punt-likertschalen en multiple responses die multiple dichotoom zijn. Tevens zijn er open vragen opgenomen in het onderzoek om bij analyse ook enkele kwalitatieve gegevens te verwerken die verhelderend kunnen zijn en het onderzoek meer diepgang kunnen verschaffen.
2 Populatie en dataverzameling Alle artsen, die als healthcare professionals kunnen aanschouwd worden en tewerkgesteld zijn
in
de
algemene
Vlaamse
ziekenhuizen
behoren
tot
de
theoretische
onderzoekspopulatie. Hoewel de term ‘healthcare professional’ veel voorkomt in de literatuurstudie als een breed begrip focust dit onderzoek zich enkel op de artsen en niet op 27
ander medisch personeel die tewerkgesteld zijn binnen de algemene ziekenhuizen in Vlaanderen daar er bemoeilijkende factoren waren om andere healthcare professionals te bereiken en te laten participeren aan het onderzoek. Zo was het onmogelijk voor ziekenhuizen om hun contactgegevens door te spelen of waren deze in tegenstelling tot de contactgegevens van de artsen niet op de site van de ziekenhuizen te vinden. Omdat er verschillende types ziekenhuizen bestaan, zijn er diverse categorisaties onderscheiden waarbij er voor dit onderzoek rekening gehouden werd met de indeling van ziekenhuizen op basis van de Belgische Vereniging der Ziekenhuizen. Deze hanteren categorisaties van de Belgische ziekenhuizen per gewest of per provincie waarbij er geopteerd kan worden voor a) algemene ziekenhuizen, b) algemene ziekenhuizen met universitair karakter, c) universitaire ziekenhuizen, d) psychiatrische ziekenhuizen e) geriatrische ziekenhuizen en f) gespecialiseerde ziekenhuizen (Belgische Vereniging der Ziekenhuizen vzw, n.d.). Het is echter belangrijk erbij te vermelden dat er zowel ziekenhuizen zijn met als zonder één of meerdere campus onder de naam van het ziekenhuis. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk dat er een ziekenhuis x is maar ook een ziekenhuis y met campus y of zelf meerdere. Onderstaand tabel toont per type het aantal ziekenhuizen met campus aan in Vlaanderen. Tabel 1- ‘Weergave aantal ziekenhuizen in Vlaanderen per categorie (met campus erbij gerekend)’ Ziekenhuizen in Vlaanderen
Aantal ziekenhuizen met campus
Algemene ziekenhuizen
79
Algemene ziekenhuizen met universitair karakter
19
Universitaire ziekenhuizen
5
Psychiatrische ziekenhuizen
42
Gespecialiseerde ziekenhuizen en geriatrische ziekenhuizen
11
Totaal
156
Voor de selectiecriteria werd ten eerste gekeken naar de grootschaligheid waarbij enkel het Vlaamse gewest in aanmerking kwam voor het onderzoek. Aangezien er vertrokken wordt uit de assumptie dat universitaire ziekenhuizen en ziekenhuizen die hierbij aangesloten zijn waarschijnlijk
meer
toegang
hebben
tot
elektronische,
wetenschappelijke
informatiebronnen, werden de universitaire ziekenhuizen en de algemene ziekenhuizen met universitair karakter niet geïncludeerd in de bevraging. Logischerwijs zouden gespecialiseerde ziekenhuizen, geriatrische ziekenhuizen en psychiatrische ziekenhuizen waarschijnlijk eerder gebruik maken van informatievoorziening gespecificeerd naar hun 28
type discipline. Daarom werd geopteerd deze tevens niet op te nemen in het onderzoek daar dit tot een ander beeld zou kunnen resulteren betreffende de informatieverstrekking binnen de Vlaamse ziekenhuizen. In de algemene ziekenhuizen is er een breed spectrum van diensten waardoor de keuze voor dit type ziekenhuizen correspondeert met het onderzoeksopzet om een algemeen beeld over informatieverstrekking te schetsen. Op basis van bovengenoemde selectiecriteria werd de focus dus gericht op de categorie van de algemene ziekenhuizen van Vlaanderen. Tevens hanteert de federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu een overzichtelijke lijst van de ziekenhuizen in Vlaanderen die alle indelingen bevat (FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, 2012). Deze lijst werd getransponeerd naar een Excel-bestand waarbij de verschillende types onderscheiden werden en waaruit enkel de algemene ziekenhuizen in Vlaanderen werden gedestilleerd. De keuze om te focussen op de algemene ziekenhuizen, was omdat deze categorie de meeste ziekenhuizen van Vlaanderen omvat alsook omdat verschillen in resultaten niet zouden toe te schrijven zijn aan verschillen in ziekenhuistype. Om over de algemene ziekenhuizen in Vlaanderen uitspraken te doen, waren datagegevens van deze groep vereist. Het is echter onduidelijk wat het exacte cijfer is van het aantal artsen tewerkgesteld in de algemene ziekenhuizen van Vlaanderen. Volgens Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid waren er 6960 artsen in de acute ziekenhuizen in het Vlaams gewest geregistreerd door IZAG in 2009 (Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid, 2011). Aangezien deze typering de algemene ziekenhuizen met universitair karakter in beschouwing neemt, correspondeert het aantal artsen niet met de gehanteerde indeling in dit onderzoek. Het exacte cijfer zal beduidend lager liggen maar kon niet worden achterhaald. Om toch een begrip hierover te krijgen kan theoretisch de redenering gemaakt worden dat 6960 artsen tewerkgesteld zijn over 79 algemene ziekenhuizen (met campus) en 19 ziekenhuizen met universitair karakter (met campus). Hoewel er geen rekening gehouden werd in deze indeling met mogelijke andere types van ziekenhuizen alsook met de verhoudingen van een kleiner aantal artsen die tewerkgesteld zijn ten opzichte van het groter aantal artsen tewerkgesteld in de grotere ziekenhuizen, kan er berekend worden dat 71 artsen per ziekenhuis zouden werken. Aangezien het onderzoek zich richt op de 79 algemene ziekenhuizen van Vlaanderen zou dit een populatie weergeven van 5609 artsen, hoewel dit in werkelijkheid waarschijnlijk veel lager zal liggen. Met deze populatie omvang van 5609 artsen bij betrouwbaarheidsinterval van 95 % met een foutenmarge van 5 % en verwachte response rate van 15 % is de aanbevolen sample size 190. De steekproefgrootte overschrijdt deze aanbeveling aangezien er een respons werd bekomen van 233 ingevulde 29
online vragenlijsten. Dit is een goede zaak daar een grotere steekproef representatiever is om uitspraken te doen over de populatie. Rekening houdend met de hierboven beschreven argumentatie dat het populatieaantal normaliter kleiner is dan deze die berekend werd, is er een representatieve steekproef bekomen om het onderzoek uit te voeren. De steekproef is groot genoeg, maar is tevens representatief net omdat deze gelijklopend is met essentiële kenmerken. Er is geopteerd voor een verwachte response rate van 15% daar onderzoek van Scott, Jeon, Joyce, Humphreys, Kalk, Witt & Leahy (2011) bij eenzelfde onlinemethode om artsen te bevragen een response rate heeft opgeleverd van slechts 12,95%. Bovendien haalt het artikel ‘response rates in GP surveys’ aan dat response rates bij het bevragen van general practitioners veel lager ligt dan in de algemene populatie en sterker nog, dat dit blijft dalen. Bij artsen ligt de response rate heel vaak lager dan 30%. (Bonevski, Magin, Horton, Foster & Girgis, 2011). Daarom pleiten Wiebe, Kaczorowski & Makay (2012) om de aanbevelingen over minimum response rates voor onderzoek bij artsen door verscheidene tijdschriften te herzien. In hun onderzoek participeerden slechts 14% van de aangeschreven artsen. Volgens Flanigan, McFarlane & Cook (2008) is een lage response rate te wijten aan het drukke werkschema van artsen en de schaarse tijd die ze hebben alsook dat de correspondentie met artsen vaak via derden gebeurt zoals een secretariaat. Daarbovenop zijn artsen een frequent benaderde doelgroep om te participeren aan vragenlijsten waardoor er onwilligheid ontstaat om op ieder verzoek in te gaan. Om deze dataverzameling te bekomen werd een elektronische vragenlijst verstuurd. Aangezien de vragenlijst anoniem verwerkt werd en de aangeschreven respondenten zelf konden beslissen om al dan te participeren, was het niet nodig geacht de goedkeuring van de medische ethische commissie te krijgen. In eerste instantie werden alle ziekenhuizen in kwestie gecontacteerd om hen uitgebreid informatie te bezorgen betreffende het onderzoek aan de hand van mail en een begeleidende brief. Tevens werd hen de vraag gesteld een lijst te kunnen bezorgen met de email gegevens van hun artsen. Zelfs na twee herinneringsmails was de respons hierop echter heel laag of werd er enkel al dan niet bevestiging tot deelname aangegeven. De reden voor het aanschrijven van de ziekenhuizen was om efficiënt emailgegevens van de artsen te verzamelen. Echter de ziekenhuizen hadden geen lijsten beschikbaar om door te geven. Omwille van deze reden werd steun gezocht bij FOD, CEBAM en het Riziv maar ook zij hadden deze gegevens niet of konden deze niet beschikbaar stellen.
Vervolgens werd er in tweede instantie via elke site van de
ziekenhuizen afzonderlijk gezocht naar de gegevens van elke arts en werd dit in een Excel lijst ingeput. In laatste instantie werden uit de aangemaakte lijst 1402 artsen van de 30
algemene ziekenhuizen in Vlaanderen rechtstreeks gecontacteerd om een online vragenlijst in te vullen. Ziekenhuizen, waarvan de emailgegevens van artsen niet gekend waren via de site van het ziekenhuis, werden nogmaals gecontacteerd om de link met de online vragenlijst naar de artsen te distribueren. Figuur 1- ‘Weergave van populatie en dataverzameling (oppervlakten zijn niet in verhouding)’
Onderzoekspopulatie < 5609
Aangeschreven respondenten >1402
Respons= 233
Om de communicatie met de ziekenhuizen en in een latere fase met de artsen te vergemakkelijken werd gewerkt via outlook. Dit had het voordeel om, gezien de grootschaligheid van het onderzoek, het verzenden en binnen krijgen van berichtgeving adequaat te kunnen managen. Deze manier van werken biedt de mogelijkheid communicatie te distribueren naar een veelheid van mensen. Het vergt echter veel tijd en energie om de bekomen gegevens in te putten in contactlijsten.
3 Analyse-instrument Om een goede response rate te bekomen, diende er een laagdrempelige manier gevonden te worden om zoveel mogelijk artsen een vragenlijst te laten invullen. Een online vragenlijst kan hier een antwoord op bieden daar een link rechtstreeks verstuurd kan worden naar de emailadressen van de artsen en ze deze ongeacht tijd en plaats op eigen tempo kunnen openen om deel te nemen aan het onderzoek. Aangezien het een grootschalig onderzoek betreft, was het tevens aangewezen gebruik te maken van een online vragenlijst daar er een grote spreiding is van ziekenhuizen in Vlaanderen en dit een bemoeilijkende factor zou zijn geweest om bij elk van deze langs te gaan. Een ander voordeel dat gepaard gaat met het gebruik van een online vragenlijst is dat de antwoorden gestockeerd worden in een databestand wat een beter beheer van data mogelijk maakt.
31
Het argument dat eventueel zou kunnen aangehaald worden dat door het gebruik van een online vragenlijst, er meer artsen zouden participeren die al meer vertrouwd zijn met elektronische informatiebronnen en dat dit vervolgens een vertekend beeld op het onderzoek zou werpen, is niet steekhoudend daar deze vragenlijst via email op een laagdrempelige manier werd aangereikt. De keuze voor het aanmaken van een online vragenlijst lag bij het programma limesurvey omdat dit een aangewezen programma is waar de faculteit psychologie en pedagogische wetenschappen aan de universiteit Gent vaak gebruik van maakt. De aangemaakte link naar de online enquête werd telkens gehanteerd bij het versturen van drie herinneringsmails om aan het onderzoek te participeren. Samengaand met de link naar de online vragenlijst werd er een begeleidende brief meegestuurd waarin het onderzoek wordt uiteengezet. Bij de introductiemail werd het onderzoek kort belicht alsook de relevantie ervan en het belang van deelname. Er werd nadrukkelijk gewezen op een vertrouwelijke behandeling van de gegevens en gegarandeerd dat deze anoniem verwerkt worden alsook dat deze niet rechtstreeks gekoppeld worden aan een specifiek ziekenhuis. Omwille van deze reden kan er niet meegedeeld worden hoeveel artsen van welke ziekenhuizen afzonderlijk deel namen. Inhoudelijk bestaat de vragenlijst uit zeven delen. In een eerste deel worden persoonlijke gegevens gevraagd zoals geslacht, geboortedatum en het ziekenhuis waar ze werken. Een tweede deel omvat enkele vragen over de informatieverstrekking om zo de actuele beschikbaarheid in kaart te brengen. In een derde deel worden enkele vragen gesteld rond het personeelsbeleid om te achterhalen welke maatregelen getroffen worden op ziekenhuisniveau vanuit de perceptie van de healthcare professionals. Het vierde deel gaat in op het actuele gebruik van de informatieverstrekking, alsook de wenselijkheden en barrières. Deel vijf zijn twee korte vragen over permanente navorming die kunnen bijdragen tot het formuleren van enkele aanbevelingen. In het zesde deel wordt gepeild naar de attitude ten opzichte van evidence based medicine en clinical practice guidelines. De vragenlijst sluit af met een aantal stellingen in een zevende deel over het mee evolueren met de informatie- en technologiemaatschappij en over levenslang leren. Bij het ontwerpen en construeren van de vragenlijst werd er beroep gedaan op de literatuurstudie alsook op bestaande vragenlijsten. Er werd geopteerd voor ja/nee vragen, open vragen, multiple dichotome respons vragen en vragen op een 5-punt-likerschaal. Het zesde deel van de vragenlijst werd overgenomen en vertaald uit de vragenlijst van het onderzoek ‘The attitude of Belgian social insurance physicians towards evidence-based 32
practice and clinical practice guidelines’ (Heselmans, Donceel, Aertgeerts, Van de Velde & Ramaekers, 2009). Verder wees het onderzoek ‘doctors’ use of electronic medical records systems in hospitals: cross sectionals survey ‘( Larum, Ellingsen & Faxvaag, 2001) op hoe de vragen geformuleerd konden worden, alsook het ‘national hospital care survey’ van Centers for Disease Control and prevention in de USA wees op mogelijke vraagstijlen alsook waar, hoe, waarom men gebruik maakt van een elektronische bron. Een enquête van de katholieke universiteit Leuven (2002) betreffende elektronische dienstverlening wees op inhoudelijke aspecten betreffende informatieverstrekking die opgenomen konden worden in de constructie van de vragenlijst zoals het spectrum aan vormingskanalen. Bij de constructie van de meetschalen was het aangewezen de betrouwbaarheid te meten. Hiervoor werd telkens de interne consistentie berekend bij de onderzochte variabelen aan de hand van itemanalyses. Zoals afgeleid kan worden in onderstaande tabel zijn alle meetschalen in grote mate betrouwbaar door de hoge bekomen Cronbach’s alpha, getoetst op basis van de onderlinge correlatie van de verschillende items. Op deze manier is het toegelaten dat meerdere items een schaal vormen. Tabel 2- ‘Betrouwbaarheid variabelen’ A Evidence based Medicine
0,803
Clinical Practice Guidelines
0,829
Technologiemaatschappij
0,930
Levenslang leren
0,943
Hoewel de respondenten artsen zijn en dus hooggeschoold zijn, spreekt het voor zich dat de vragenlijst toch zo laagdrempelig mogelijk is opgesteld om dubbele interpretaties te vermijden op eenzelfde vraag. Het onderzoek werd duidelijk gekaderd en vervolgens zijn de vragen helder geformuleerd met bijhorende instructie. Om te voorkomen dat er vragen overgelaten worden, werden de velden verplicht gemaakt. De vragenlijst werd enkele keren getest om na te gaan of de vragen duidelijk geformuleerd zijn, de lay-out wenselijk is en of de vragenlijst technisch correct in elkaar zit en gemakkelijk in te vullen is. De gemiddelde tijd om deze in te vullen bedraagt ongeveer 15 minuten hoewel de mogelijkheid werd voorzien de reeds ingevulde vragen op te slaan en op een later moment de enquête te hervatten.
33
4 De bevraging Op 19 maart ’12 werd een eerste mail naar alle algemene ziekenhuizen verzonden. Van enkel 2 ziekenhuizen werd de nodige contactgegevens van de artsen. Daarom werd er een herinneringsmail gestuurd op 26 maart ’12. 7 ziekenhuizen wilden participeren maar verwezen ofwel naar de site van het ziekenhuis om de informatie te verzamelen ofwel dat ze zelf de vragenlijst wilden distribueren. Aangezien de respons van de ziekenhuizen te laag was, om genoeg gegevens bijeen te krijgen, werd een tweede herinneringsmail verstuurd op 2 april ’12. Dit bracht teweeg dat er 2 ziekenhuizen de informatie mededeelden. Dit was echter nog niet genoeg om het onderzoek te kunnen aanvatten waardoor op de website van alle ziekenhuizen in kwestie, emailgegevens werden gezocht. In totaal werden 1402 emailgegevens van artsen verzameld die op 12 april ’12 voor de eerste keer gecontacteerd werden. Alsook werden op dat moment de overige algemene ziekenhuizen waarvan de gegevens niet op de site beschikbaar waren, gevraagd deze mail met link en bijlage te distribueren naar de artsen. Naar de artsen werd er een herinneringsmail gestuurd op 19 april ’12 en een tweede herinneringsmail op 26 april ’12. Hoewel er geen expliciete datum meegegeven werd tot wanneer de respondenten in de vragenlijst dienden in te vullen, werd er toch gewezen dit zo snel mogelijk te doen. In principe werd er tijd voorzien tot 7 mei.
5 Responsanalyse Alle 79 algemene ziekenhuizen met campus van Vlaanderen werden gevraagd emailgegevens van de artsen te bezorgen om deze een online vragenlijst te laten invullen. Hiervan werden van 46 ziekenhuizen een totaal van 1402 artsen via de website van het ziekenhuis gevonden en rechtstreeks gecontacteerd. De overige 33 ziekenhuizen werden gevraagd de vragenlijst naar de artsen te distribueren waardoor er geen zicht is op het exacte aantal bevraagde artsen. 9 ziekenhuizen waarvan de emailgegevens van de artsen niet online stonden, lieten weten dat ze niet wilden deelnemen aan het onderzoek. Van 24 ziekenhuizen kon er dus niet bijgehouden worden hoeveel artsen al dan niet de link ontvangen hadden. De exacte response rate is bijgevolg niet te berekenen. Na iedere mail kwam er gedurende ongeveer drie dagen een boost van responsen die daarna volledig stil viel. Tot 7 mei werd er tijd gegeven om data te verzamelen maar was het al enkele dagen daarvoor duidelijk dat er geen nieuwe responsen meer bijkwamen. Uiteindelijk werden na zuivering van het databestand 233 responsen bekomen. Aangezien ziekenhuizen niet 34
wilden dat de naam van het ziekenhuis in het onderzoek werd opgenomen, kan de spreiding van responsen over de algemene ziekenhuizen niet worden meegedeeld. In de vragenlijst dienden de artsen wel de naam van het ziekenhuis op te geven waar ze tewerkgesteld zijn waardoor de spreiding kon worden bijgehouden. In onderstaande figuur is te zien dat de spreiding van de steekproef in de algemene ziekenhuizen in Vlaanderen representatief is. Tabel 3 - ‘Weergave aantal algemene ziekenhuizen in de populatie en steekproef per provincie in Vlaanderen’ Provincie
Populatie freq
Steekproef %
freq
%
West-Vlaanderen
12
25,53
7
23,33
Oost-Vlaanderen
13
27,66
9
30,00
Antwerpen
12
25,53
7
23,33
Vlaams-Brabant
5
10,64
4
13,33
Limburg
5
10,64
3
10,00
Totaal
47
100
30
100
Om te weten te komen of de respons een afspiegeling is van de totale populatie artsen in de algemene ziekenhuizen van Vlaanderen werd dit via de handige tool raosoft sample size calculator berekend (Raosoft, Inc., 2004). Zoals reeds besproken in 1.2 kon vastgesteld worden dat de steekproef representatief is voor de populatie.
5.1 Geslacht Tabel 4 - ‘Responsanalyse geslacht’ Man
Vrouw
Totaal
IZAG-registratie
67,2%
32,8%
100%
Enquête
71,2%
28,8%
100%
Uit de IZAG-registratie van 2009 is af te leiden dat 63% van de artsen in de Vlaamse algemene ziekenhuizen mannen zijn (Vlaams Agentschap Zorg & Gezondheid, 2011). Het is echter belangrijk aan te halen dat zoals reeds werd vermeld een andere categorisering werd gehanteerd om types ziekenhuizen in te delen waardoor deze 63% slaat op de proportie van mannelijke artsen tewerkgesteld in zowel de algemene ziekenhuizen alsook in de algemene ziekenhuizen met universitair karakter. Deze laatste categorie werd echter niet meegenomen in het onderzoek waardoor een andere man-vrouw verhouding mogelijk is. Toch biedt deze indeling een of andere indicatie van de verdeling op basis van geslacht in 35
de Vlaamse algemene ziekenhuizen. Aan de hand van de Chi-kwadraatvergelijkingstoets met onbetrouwbaarheids-drempel α=5% is nagegaan of de frequentieverdeling uit de enquête al dan niet significant verschilt van de verdeling gegeven door de IZAG-registratie. Hieruit kon afgeleid worden dat de nulhypothese van gelijke proporties niet dient te worden verworpen aangezien de overschrijdingskans, p-waarde = 0,188 groter is dan de onbetrouwbaarheidsdrempel. Dit betekent dat er mag van uit gegaan worden dat de steekproef representatief is met betrekking tot geslacht.
5.2 leeftijd Tabel 5 - ‘Responsanalyse leeftijdscategorieën artsen’ 20-29
30-39
40-49
50-59
60-69
Totaal
IZAG-registratie
4,2%
28,6%
31,9%
26,7%
8,6%
100%
Enquête
0,5%
26,7%
30%
33,3%
9,5%
100%
Tevens is bij de bepaling van de verschillende leeftijdscategorieën van de artsen, een andere indeling gehanteerd bij de IZAG-registratie in 2009 waardoor bovenstaande opmerking bij geslacht tevens bij de leeftijd van toepassing is. Uit de IZAG-registratie is een leeftijdsgemiddelde bekomen van 45,72 jaar, wat sterk gelijklopend is met een leeftijdsgemiddelde
van
46,69
jaar
in
de
steekproef.
Echter
de
Chi-
kwadraatvergelijkingstoets wijst erop dat de leeftijdsverdeling in de respons verschillend is van leeftijdsverdeling gerapporteerd door de IZAG-registratie (Sig.< 0,05) de p-waarde is hier 0,025. Een valabele uitleg hiervoor is wanneer men bovenstaande tabel bekijkt, er in de steekproef een licht aantal twintigers ondervertegenwoordigd zijn maar tevens dat er een matige oververtegenwoordiging is van vijftigers.
36
6 Verwerking en analyse De ingevulde online vragenlijsten werden automatisch gestockeerd in het programma van Limesurvey. Dit bestand werd geëxporteerd naar Excel om de data te zuiveren en onvolledige vragenlijsten met missing values aan te vullen. In een volgende fase werden deze gezuiverde data in het statische programma SPSS opgenomen om de kwantitatieve gegevens te verwerken. Aangezien er tevens open vragen in de vragenlijst ingebed zaten, zijn de kwalitatieve gegevens in een apart bestand geplaatst om de data-analyse van meer diepgang te voorzien en om de kwantitatieve gegevens te ondersteunen. Bij het zuiver maken van de data werd vooral gecategoriseerd, dubbele responses verwijderd, missing values aangevuld, meetniveaus toegekend, een code-boek aangemaakt, etc. om de data op punt te zetten om te kunnen analyseren. Om zicht te krijgen op de onderzoeksvragen werden kwalitatieve gegevens aan de hand van een turfsysteem geanalyseerd om vervolgens te rapporteren. Bij de overwegende kwantitatieve gegevens is het noodzakelijk geweest eerst en vooral aan beschrijvende statistiek te doen voor de verschillende variabelen. Om dit te bekomen werden univariate analyses uitgevoerd. Per vraag werden de variabelen gedetecteerd en frequentietabellen aangemaakt zowel bij de variabelen op schaal als bij de variabelen van multiple responsen die van dichotome aard zijn. Daarenboven werd bij de analyse van de schalen de centrale tendentie en mate van spreiding opgenomen. Tevens werden er bivariate statistische analyses uitgevoerd om correlaties te achterhalen.
37
38
DEEL 3: ANALYSE VAN DE RESULTATEN 1 Actuele situatie In wat volgt wordt er ingegaan welke elektronische informatiebronnen er volgens de healthcare professionals beschikbaar zijn en gebruikt worden in de Vlaamse algemene ziekenhuizen.
1.1 Beschikbaarheid Er zijn 233 healthcare professionals geënquêteerd waarbij er is nagegaan hoe ze staan ten aanzien van het ter beschikking stellen van elektronische informatiebronnen. Een 5-puntenlikertschaal is aangeboden van 1, zijnde geen interesse tot 5, zijnde zeer veel interesse te vertonen. Uit de data komt voort dat 4,7% geen interesse tot eerder geen interesse hebben in het beschikbaar stellen van elektronische informatiebronnen in tegenstelling tot 95,3% die hier wel interesse voor hebben waarvan 45,9% aangaf juist zeer veel interesse te vertonen. Uit de analyse van de multiple dichotome vragen blijkt dat van de respondenten 24,5 % aangeeft dat er een plaatselijke bibliotheek aanwezig is in het ziekenhuis ten opzichte van 51,5 % die stelt dat er geen bibliotheek is. Opmerkelijk is dat 24 % van de respondenten aanhalen dat ze het niet weten of er al dan niet een bibliotheek beschikbaar is. Wanneer de vraag doorgetrokken werd of er al dan niet een digitale bibliotheek verbonden is aan het ziekenhuis, antwoordt 41,6 % dat dit niet het geval is. 21 % geeft aan het niet te weten. Volgens 53,2% van de artsen is het ziekenhuis niet verbonden aan een universitair netwerk en stelt 24% het niet te weten. 48,1 % is van mening dat het ziekenhuis geen elektronische leeromgeving (ELO) heeft. 32,2 % weet het niet.
39
Tabel 6 - ‘Proportie volgens beschikbaarheid’ Beschikbaarheid
Bibliotheek
Digitale
Universitair
bibliotheek
netwerk
ELO
Ja
24,5 %
37,3 %
22,7 %
19,7 %
Nee
51,5 %
41,6 %
53,2 %
48,1 %
Ik weet het niet
24 %
21 %
24 %
32,2 %
Totaal
100 %
100 %
100 %
100 %
1.2 Gebruik In de vragenlijst is er een open vraag opgenomen die polst naar de belangrijkste gebruikte informatiebronnen. Hieruit blijkt dat voornamelijk UpToDate, pubmed en google worden opgegeven als voornaamste informatiebron naast congressen, collega’s, discipline gerichte literatuur, beroepsverenigingen etc.
1.2.1 Wat is het spectrum aan elektronische informatiebronnen ? 62,2 % van de respondenten zegt geen gebruik te maken van universitaire databanken ten opzichte van de 35,2 % die aangeeft dit wel te doen. Tabel 7 - ‘ Proportie volgens gebruik van universitaire databanken’ Universitaire databanken
Ja
Nee
Ik
weet
het
Totaal
niet 35,2 %
62,2 %
2,6 %
100 %
Bij de vraag van welke elektronische bronnen men gebruik maakt, blijkt uit de statistieken dat de respondenten 258 maal één van de volgende elektronische bronnen aangaven gebruik van te maken. Van deze 258 maal gaat het in 65,1 % over UpToDate. Slechts in 2,7 % van de gevallen geeft men aan Micromedex te gebruiken. Cebam wordt in 10,1 % van de gevallen aangeduid en 22,1 % wordt toegeschreven aan andere gehanteerde elektronische bronnen.
40
Tabel 8 - ‘Proportie van de aangegeven respons welke elektronische bronnen er gebruikt worden’ Gebruik
UpToDate
Micromedex
Cebam
Andere
Totaal
65,1 %
2,7 %
10,1 %
22,1 %
100 %
Nader gekeken wat de andere bronnen inhouden, tonen de kwalitatieve gegevens dat de respondenten vooral ‘geen, nihil, ik weet het niet’ invullen. Pubmed wordt meerdere keren vermeld als andere bron. Opmerkelijk is dat sommigen verwijzen naar het internet, google en wikipedia om als bron te gebruiken. Verder wordt de bibliotheek van de Katholieke universiteit Leuven vijf keer aangehaald en worden drie maal emedicine en medline neergeschreven. Eenmalig is terug te vinden dat artikels uitgewisseld worden tussen collega’s, persoonlijke abonnementen gebruikt worden alsook medische tijdschriften, ESMO guidelines, statdx, medscape, vlov, AAO AJO, NICE SIGN CBO, en de nhs library (uk). Het was tevens aangewezen specifiek te gaan kijken in welke mate bepaalde elektronische informatiebronnen al dan niet gekend zijn. De reden hiervoor is dat er een verschil is tussen enerzijds geen gebruik maken van elektronische informatiebronnen omdat ze niet gekend zijn of anderzijds geen gebruik maken terwijl ze wel bekend zijn. Om dit te onderzoeken werd er een onderscheid gemaakt tussen ‘niet gekend en niet gebruikt’, ‘gekend en niet gebruikt’ en ‘gekend en gebruikt’. Opmerkelijk is dat 40,2 % van de healthcare professionals aangeeft een digitale bibliotheek niet te kennen en niet te gebruiken. 31,1 % kent en gebruikt dit wel. 28,8 % kent het maar gebruikt het niet. De elektronische leeromgeving is bij 85,4 % van de artsen niet gekend en vervolgens niet gebruikt. Dit kan te wijten zijn dat ze niet bekend zijn met de benaming van ELO. Slechts een minderheid (6,4 %) van de respondenten kent en maakt gebruik van de elektronische leeromgeving. Wat betreft de guideline-verzameling kent en gebruikt 30,5 % van de artsen deze en is dit bij 54,1 % niet gekend en gebruikt men dit niet. Hoewel een clinical decision support system een groot centraal doel vormt van digitale bibliotheken, geeft de meerderheid aan dit niet te kennen en dus niet te gebruiken ten opzichte van slechts 8,2 % die het wel kent en gebruikt. Elektronische patiëntendossiers is bij 27,7 % gekend en gebruikt waaruit afgeleid kan worden dat nog 72,3 % van de artsen van de algemene ziekenhuizen in Vlaanderen papieren dossiers hanteren voor het uitvoeren van hun professie. Van deze groep is dit voor 58,2 % niet gekend. E-catalogus is bij 20% van de bevraagden gekend en gebruikt ten opzichte van 55 % die dit niet kent en niet gebruikt. Opmerkelijk is dat een vierde van de respondenten aangeeft het wel te kennen maar niet te gebruiken. In tegenstelling tot de andere elektronische informatiebronnen, zijn E-databanken beter gekend daar 9,5 % 41
aanduidt dit niet te kennen en niet te gebruiken. Deze worden door de meerderheid (79,5 %) wel aangegeven gekend te zijn en te worden gebruikt. Ook bij E-journals is deze vaststelling te maken daar data aantoont dat 15,9 % dit niet kent en niet gebruikt. Echter uit de statistieken blijkt 50, 5 % dit te kennen en te gebruiken waardoor een grote groep van 33,6 % ondanks bekend te zijn met E-journals, er toch geen gebruik van maakt. Tevens voor E-books geven 49,1 % aan dit te kennen maar toch niet te gebruiken. 27, 3 % kent het en maakt er gebruik van. 67,3 % van de respondenten kent en gebruikt UpToDate tegenover de diensten van Cebam en Micromedex die niet gekend en gebruikt worden, respectievelijk 72,7 % en 85,5 %. Slechts 10,5% geeft aan diensten van Cebam te kennen en te gebruiken en voor Micromedex toont de statistieken slechts 2,3 % . Tabel 9 - ‘Proportie elektronische bronnen in de mate waarin ze gekend en gebruikt worden’ Niet gekend &
Gekend & niet
Gekend &
niet gebruikt
gebruikt
gebruikt
Digitale bibliotheek
40,2%
28,8%
31,1%
100%
ELO
85,4%
8,2%
6,4%
100%
Guideline verzameling
54,1%
15,5%
30,5%
100%
CDS system
77,7%
14,1%
8,2%
100%
EMR
58,2%
14,1%
27,7%
100%
E-catalogus
55%
25%
20%
100%
E-databanken
9,5%
10,9%
79,5%
100%
E-journals
15,9%
33,6%
50,5%
100%
E-books
23,6%
49,1%
27,3%
100%
UpToDate
20,9%
11,8%
67,3%
100%
Cebam
72,7%
16,8%
10,5%
100%
Micromedex
85,5%
12,3%
2,3%
100%
Totaalgemiddelde
49,9%
20%
30,1%
100%
42
Totaal
Andere verklarende factoren dan ‘het niet gekend zijn met bepaalde elektronische informatiebronnen’,
zullen
tevens
aan
de
grondslag
liggen
om
elektronische
informatiebronnen niet te gebruiken. Hierop wordt verder ingegaan in 2.1.2.4 waarom men wel of in 2.1.2.5 waarom men geen gebruikt maakt van elektronische informatiebronnen die op barrières van implementatie kunnen wijzen.
1.2.2 Hoe worden elektronische informatiebronnen gebruikt? Naast het in kaart brengen van het spectrum van elektronische, betrouwbare en wetenschappelijke informatiebronnen, is er bij de healthcare professionals gepeild naar hoe frequent deze gehanteerd worden en werd er meegenomen, in bijzonder van de elektronische leeromgeving, welke functie de ELO voornamelijk vervult. De frequentie van het gebruik werd bevraagd aan de hand van een 5-punten-likertschaal van 1, zijnde nooit gebruik te maken van de opgegeven elektronische informatiebronnen tot 5, zijnde dagelijks elektronische informatiebronnen te hanteren. Om de indeling te vergemakkelijken, is geopteerd om per elektronische informatiebron een onderscheid te maken tussen laag, middelmatig en hoog gebruik. 1 nooit en 2 zelden worden samengenomen om laag gebruik te definiëren, daar 3 enkele keren per maand als middelmatig wordt aanschouwd en 4 enkele keren per week en 5 dagelijks als hoog gebruik. De hoogste scores worden toegekend aan het gebruik van electronic medical records, online databanken, E-journals en UpToDate (M>2). Van de respondenten geeft 59,8% aan nooit gebruik te maken van een digitale bibliotheek in tegenstelling tot 6,4% die dit dagelijks raadpleegt. De elektronische leeromgeving wordt door 92,2% van de respondenten nooit gehanteerd. Slechts 0,9 % gebruikt dit dagelijks. Tevens is er een laag gebruik te constateren bij de guideline-verzameling daar 60,7% optie nooit heeft opgegeven. Bij clinical decision support system is dit 84,9% van de artsen die zeggen dit nooit te hanteren. Een discrepantie is te merken in het gebruik van electronic medical records daar 67,6% zegt hier geen gebruik van te maken, terwijl 21,9% aangeeft hier dagelijks mee te werken, wat het gemiddelde omhoog haalt. De respondenten geven aan een laag gebruik te maken van een online catalogus (82,2%). Bij het hanteren van online databanken ligt de frequentie van gebruik meer verspreid daar 33,8% laag gebruik vertoont, 32,4% een middelmatig gebruik en 33,8% een hoog gebruik. Voor het gebruik van E-journals is dit respectievelijk 53,9%, 21,9% en 24,2%. E-books worden door 62,1% van de respondenten nooit gebruikt in tegenstelling tot 2,3% die dit dagelijks hanteert. UpToDate kent een laag gebruik bij 42% van de respondenten, een middelmatig gebruik bij 22,4% en een hoog gebruik bij 35,6%. 43
Zowel het gebruik van Cebam als dat van Micromedex is zo goed als onbestaande met respectievelijk 92.2% en 97.8% van de respondenten die nooit en zelden aanduiden. Uit de globale analyse van de frequentie van gebruik over alle elektronische informatiebronnen heen, is te concluderen dat de frequentie van het gebruik op te delen is in voornamelijk een laag gebruik (69,7%) gevolgd door een middelmatig gebruik (27,1%) en een niet benoemingswaardig hoog gebruik van slechts 3,2%. Tabel 10 - ‘Gemiddelde en standaarddeviatie per elektronische informatiebron betreffende frequentie van gebruik’ Frequentie gebruik
Laag
Midden
Hoog
Totaal
M
SD
Een digitale bibliotheek
75,5%
10,5%
14,2%
100%
1,85
1,26
ELO
95,7%
1,8%
2,3%
100%
1,15
0,60
Guideline verzameling
78,6%
16,4%
5%
100%
1,67
0,96
Clinical decision suppport system
94,9%
4,1%
0,9%
100%
1,21
0,55
Electronic medical records
71,6%
3,2%
25,2%
100%
2,06
1,68
Online catalogus
82,2%
12,3%
5,5%
100%
1,57
0,95
Online databanken
33,8%
32,4%
33,8%
100%
2,95
1,17
E-journals
53,9%
21,9%
24,2%
100%
2,37
1,31
E-books
76,3%
13,7%
10%
100%
1,74
1,10
UpToDate
42%
22,4%
35,6%
100%
2,73
1,38
Cebam
92,2%
5,9%
1,9%
100%
1,24
0,66
Micromedex
97,8%
1,4%
0,9%
100%
1,07
0,45
Totaalgemiddelde
74,5%
12,2%
13,3%
100%
1,80
0,55
Uit voorafgaande analyse van de resultaten betreffende het gebruik van elektronische informatiebronnen kwam al naar voren dat de elektronische leeromgeving niet vaak gehanteerd wordt. Van degene die wel gebruik maken van een elektronische leeromgeving blijkt uit de dataset dat 120 maal één of meerdere functies van de ELO werd aangeduid. Hiervan betreft het 40,8 % communicatie. In 34,2 % van de gevallen is het de functie administratie die artsen bij de ELO opteren, gevolgd door 25% als leerproces. Uit de kwalitatieve gegevens is gebleken dat velen niet op de hoogte zijn wat een elektronische leeromgeving juist is. Tabel 11 - ‘Proportie aangeduide functie van elektronische leeromgeving’ Functie ELO
Communicatie
Administratie
Ondersteunen
Totaal
leerproces 40,8 %
34,2 %
25%
44
100%
1.2.3 Waar worden elektronische informatiebronnen gebruikt? Interessant om mee te nemen in de enquête is de locatie waar de healthcare professionals voornamelijk elektronische informatiebronnen gebruiken. De reden hiervoor is het opzicht dat het gebruik van elektronische informatiebronnen onafhankelijk van tijd en plaats kan gebeuren om zich bij te scholen ten voordele van het beoefenen van hun beroep. De data analyse toont aan dat de respondenten 374 maal een of andere locatie aangeduid hebben waarvan 52,1% in de gevallen, artsen thuis elektronische informatiebronnen hanteren en in 45,5% van de gevallen op de plaats van consultatie. Geen enkele arts heeft aangegeven in de bibliotheek van het ziekenhuis elektronische informatiebronnen te hanteren. Dit kan voor een groot deel toe te schrijven zijn aan het feit dat 75,5% van de respondenten stelt dat er geen bibliotheek in het ziekenhuis aanwezig is of dat men het niet weet. De andere optie die werd gekozen is door twee respondenten ingevuld als nergens gebruik te maken van elektronische
informatiebronnen.
Overal
gebruik
maken
van
elektronische
informatiebronnen aan de hand van een Ipad alsook tijdens het beoefenen van de professie werd eenmalig aangegeven. Tabel 12 - ‘Proportie van de aangeduide locatie waar artsen elektronische informatiebronnen hanteren’ Locatie
Thuis 52,1%
Bibliotheek van
Plaats van
ziekenhuis
consultatie
0%
46,8 %
Andere
Totaal
1,1 %
100%
1.2.4 Waarom worden elektronische informatiebronnen wel gebruikt? Bij het gebruik van elektronische informatiebronnen, is het niet enkel relevant te weten te komen wat er zoal gehanteerd wordt maar tevens wat de achterliggende redenen zijn om elektronische informatiebronnen al dan niet te hanteren. Antwoorden op deze vraag, kunnen aanleiding geven tot aanbevelingen voor het opstellen, behouden of alterneren van het beleid betreffende de informatieverstrekking in ziekenhuizen. Deze sectie in het onderzoek toont tevens aan wat voor belang de respondenten hechten aan het gebruiken van informatie. Wat de beweegredenen zijn om informatie te gebruiken, komt voort uit de perceptie wat het belang is van informatie de dag van vandaag en zou een samenhang kunnen vertonen met het gebruik van elektronische informatiebronnen. Onderzoeksvragen betreffende de attitudes en correlatie gaan hier dieper op in.
45
Uit de analyse is te bemerken dat respondenten 537 maal één of meerdere van de zeven opties hebben aangeduid waarom men wel gebruik maakt van informatie. Dit is vooral ter ondersteuning van beslissingen voor de klinische praktijk (33%), alsook om up to date te blijven (27,6 %). In 19,6% van de gevallen werd aangegeven dat men uit interesse informatie hanteert en in 14,5% van de gevallen dit doet voor een opleiding, training of workshop. Opmerkelijk is dat slechts in 0,4% van de gevallen werd aangegeven men uit verplichting informatie dient te hanteren. Wat tevens lager is dan verwacht is dat 4,7 % van de aangegeven antwoorden gaat om het gebruik maken van informatie om wetenschappelijk onderzoek te verrichten. Twee keer (0,4%) werd er een andere reden aangeduid waarom men informatie hanteert, maar bij nader inzien is dit gegeven te verwaarlozen daar het geen relevante data bevat. Tabel 13 - ‘Proportie van de aangeduide redenen waarom informatie gehanteerd wordt, exclusief de vermelding van de optie ‘andere’’ Up to date 27,6%
Interesse 19,6%
Opleiding 14,5%
Verplichting 0,4%
Ondersteuning
Wet.
beslissingen
onderzoek
33%
4,7%
Totaal 100%
1.2.5 Waarom worden elektronische informatiebronnen niet gebruikt? De achterliggende barrières voor het gebruik van elektronische informatiebronnen is tevens wenselijk om in kaart te brengen daar aanbevelingen om adequate maatregelen ter tegemoetkoming van de obstakels geformuleerd en geïmplementeerd kunnen worden. Deze achterliggende barrières kunnen onderscheiden worden naar gelang deze toe te eigenen zijn aan a) karakteristieken van het ziekenhuisbeleid, b) de elektronische informatiebron in kwestie en aan c) karakteristieken van de gebruiker. De artsen hebben in totaal 190 maal een of meerdere redenen aangeduid waarom men geen gebruik maakt van elektronische informatiebronnen. Hiervan is de grootste barrière dat de toegang ontbreekt (20,53%). Het ziekenhuisbeleid zou hierop rechtstreeks kunnen inspelen om deze barrière op te heffen niet alleen door alle healthcare professionals toegang te verschaffen, maar tevens door ondersteuning bij het gebruik te voorzien aangezien in 12,11% van de gevallen gebrek aan ondersteuning werd opgegeven als reden waarom men geen gebruik maakt van elektronische informatiebronnen. De hoge kost voor het gebruiken van elektronische informatiebronnen (10%) zou tevens opgelost kunnen worden wanneer het ziekenhuis dit voor hun rekening neemt. Een frappant citaat van een respondent illustreert dat de hoge kostprijs een barrière vormt om gebruik te maken van elektronische 46
informatiebronnen: “vaak kun je bij elektronische artikels enkel aan de abstracts en slechts via betaling aan de inhoud; dit is voor mij een grote afknapper”. 12,11% van de aangegeven barrières richt zich naar het gebrek aan vaardigheden om met elektronische informatiebronnen om te gaan. In lijn met het bewerkstelligen van ondersteuning bij het gebruik van elektronische informatiebronnen, zou het aanleren van vaardigheden hier een belangrijke rol dienen in te nemen. Iets moeilijker voor het ziekenhuis om aan tegemoet te komen is aan het tekort aan tijd die artsen als barrière aangeven (11,05%). Echter het gebruik van elektronische informatiebronnen is juist ontwikkeld om ongeacht tijd en plaats sneller en efficiënter om te gaan met informatie. Het is dan ook op deze aspecten dat ondersteuning zich dient te focussen zodat het gebruik van elektronische informatiebronnen een meerwaarde kan betekenen voor de professie van de healthcare professional. In 15,26 % van de gevallen halen de respondenten aan dat het moeilijk is zicht te krijgen op het bestaande aanbod omdat de informatiestroom immens groot is waardoor het niet evident is waar men accurate en betrouwbare informatie kan vinden. Naast deze voornaamste barrières werden in mindere mate (3.68%) aangeduid dat het niet nodig geacht is om gebruik te maken van elektronische informatiebronnen, dat er geen interesse is (1,58%), dat het gebruik een grotere werklast teweegbrengt (2,63%), dat het moeilijk te gebruiken is (2,63%), dat het jargon te moeilijk is of niet in de moedertaal is (1,58%). In 3,68 % van de gevallen twijfelt men over de betrouwbaarheid van de elektronische informatiebronnen. 1,58 % van de antwoorden is behouden voor de optie ‘andere’
waarbij
men
stelde
juist
wel
gebruik
te
maken
van
elektronische
informatiebronnen. Tabel 14 - ‘Proportie gegeven antwoorden waarom men geen gebruik maakt van elektronische informatiebronnen’ Geen
Geen
Gebrek aan
Gebrek
Geen
Hoge
Twijfel
toegang
zicht op
vaardigheden
ondersteuning
tijd
kost
betrouwbaarheid
Totaal
aanbod 20,53%
15,26%
12,11%
12,11%
11,05%
10%
3,68%
Niet
Grotere
Moeilijk te
Moeilijk
Niet in
Geen
Andere
nodig
werklast
gebruiken
taalgebruik
moeder-
interesse
taal 3,68%
2,63%
2,63%
1,58%
1,58%
47
1,58%
1,58%
100%
1.2.6 Implicatie van het gebruik voor de klinische praktijk? Aan de hand van een 5-punten-likertschaal gaande van 1 ‘nooit’ tot 5 ‘altijd’ of ‘vorige week’ is te bemerken dat iets meer dan de helft vindt dat conclusies uit wetenschappelijke literatuur vaak de klinische praktijk beïnvloeden. 35,9% geeft aan dat dit soms zo is terwijl 5,6% van mening is dat dit nooit of weinig het geval is. Slechts 5,1% zegt dat conclusies altijd een invloed hebben. Als er gekeken wordt naar wanneer de respondenten voor het laatst elektronische informatiebronnen gehanteerd hebben om een specifiek probleem op te lossen voor het uitoefenen van hun beroep, tonen de gegevens dat 58,5% aangeeft dat dit een week voordien zo bleek te zijn, voor 23% was dit een maand voordien. In het afgelopen jaar was dit voor 12,4% het geval, meer dan een jaar geleden voor 4,6% en 1,4% stelde dat dit nog nooit het geval is geweest. Tabel 15 - ‘Relatieve frequenties op stellingen’
Beïnvloeden de conclusies van wetenschappelijke
Nooit
Weinig
Soms
Vaak
Altijd
0,5%
5,1%
35,9%
53,5%
5,1%
Nooit
>Jaar
<Jaar
Vorige
Vorige
maand
week
23%
58,5%
literatuur die u geraadpleegd heeft uw klinische praktijk?
Wanneer heeft u voor het laatst elektronische
1,4%
4,6%
12,4%
wetenschappelijke informatiebronnen gebruikt om een specifiek probleem op te lossen voor uw beroep?
1.3 Maatregelen van het ziekenhuisbeleid De tweede onderzoeksvraag gaat in op drie aspecten van de maatregelen die het ziekenhuis onderneemt om het personeel 1) toegang te verlenen tot elektronische wetenschappelijke informatiebronnen; 2) te stimuleren om elektronische informatiebronnen te gebruiken en 3) ondersteuning te bieden om gebruik te maken van elektronische informatiebronnen. Opvallend is dat 58,9% van de respondenten aangeven dat er geen pogingen ondernomen worden om het personeel toegang te verlenen tot elektronische informatiebronnen alsook dat slechts 15,6% van de artsen aanduiden gestimuleerd te worden om deze te hanteren. 69,7% stelt dat ze niet ondersteund worden door het ziekenhuis om elektronische informatiebronnen te gebruiken.
48
Tabel 16 - ‘Percentage volgens ondernomen maatregel van het ziekenhuisbeleid vanuit perspectief van de respondenten’ Maatregel ziekenhuisbeleid betreffende informatieverstrekking
Ja
Nee
Totaal
- Worden er pogingen ondernomen het personeel toegang te
41,1%
58,9%
100%
15,6%
84,4%
100%
30,3%
69,7%
100%
verlenen? - Wordt u gestimuleerd om elektronische wetenschappelijke informatiebronnen te gebruiken? - Wordt u ondersteund om gebruik te maken van elektronische informatiebronnen?
Om dieper op deze materie in te gaan, zijn open vragen opgenomen in de vragenlijst die een kwalitatieve invulling geven aan de wijze waarop aan deze maatregelen worden voldaan. Bij de pogingen om het personeel toegang te verlenen verwijzen de respondenten telkens naar de toegang tot UpToDate of proefprojecten. Tevens wordt internet aangehaald waarbij links en interessante websites aan het personeel worden meegedeeld. De manier waarop men gestimuleerd wordt om elektronische wetenschappelijke informatiebronnen te hanteren gebeurt vooral als door het beschikbaar stellen van UpToDate, via mailing, uit eigen interesse en zelfeducatie, of omdat het een noodzaak is elektronische informatiebronnen te hanteren voor wetenschappelijke bijeenkomsten, etc. De ondersteuning gebeurt volgens de respondenten vooral financieel door bv. de medische raad, alsook door het ziekenhuis die de artsen van een abonnement voorziet (vooral UpToDate). Tevens wordt de informaticadienst herhaaldelijk aangehaald die ondersteuning biedt bij het gebruik van elektronische informatiebronnen, door een helpdesk ter beschikking te stellen, de dienst gemakkelijk bereikbaar te maken, informatie en uitleg te verschaffen, etc. Enkele keren is het volgen van een opleiding vermeld alsook de farmaceutische firma’s die gratis toegang verstrekken tot congres-nieuws. Dit laatst vermelde is geen neutrale actor in het verschaffen van wetenschappelijk bewezen informatie door de commerciële geaardheid. Om eventuele aanbevelingen te kunnen formuleren voor het treffen van maatregelen voor het ziekenhuisbeleid, is er specifiek ingegaan op wat er wenselijk is om aan permanente navorming te optimaliseren. Hiervoor is er een open vraag opgenomen in de enquête wat men bij een training graag zou willen bijleren om gebruik te maken van elektronische informatiebronnen of wat er wenselijk is om elektronische informatiebronnen optimaler te kunnen gebruiken. Uit de antwoorden van de healthcare professionals is een behoeftemodel opgesteld (zie figuur nummer 2). Hieruit zijn zeven noden te distingeren die telkens specifieker, selectiever van aard worden. Frappant is dat snel duidelijk is dat er moet voldaan worden aan basisnoden betreffende informatiebronnen voornamelijk de 49
onmisbare, en in feite vereiste toegang tot wetenschappelijke betrouwbare elektronische informatiebronnen en de prangende behoefte aan een overzicht van het bestaande aanbod. Ten eerste zijn de respondenten van mening dat er volledige toegang dient te worden verzekerd daar men bijvoorbeeld enkel abstracts kan raadplegen terwijl men nood heeft om het complete artikel door te nemen. Tevens wil men door de hoge kostprijs te weten komen welk aanbod er gratis te verkrijgen is. Men geeft tevens letterlijk aan de bomen door het bos niet meer te zien, waardoor men wilt te weten komen hoe men tot de juiste informatie kan geraken. Eenvoud, uitleg en kennis van het aanbod dient de drempel tot het gebruik van elektronische informatiebronnen te verlagen want in de woorden van een respondent ‘is er geen doen aan omdat je toch niet weet waar je moet beginnen zoeken om juist tot die informatie te geraken die je net nodig hebt’. Ten tweede blijkt het in kaart brengen van het spectrum aan elektronische informatiebronnen en wat de meerwaarde hiervan is, een stap in de goede richting. In lijn hiermee is het dus nodig geacht het aanbod te kennen alsook waar dit specifiek te vinden is en zich wegwijs weten te maken in de zin om te kunnen navigeren in bijvoorbeeld een digitale bibliotheek. Er is grote nood aan hoe en op welke manier men snel en efficiënt nuttige informatie kan bekomen. Efficiënte zoek- en werkmethodes dienen verworven te worden. Om tijd te besparen willen de healthcare professionals snel zien welke informatiebronnen interessant en relevant zijn om te hanteren alsook snel de essentie ervan bekomen. Daarnaast komt ook als derde punt in de antwoorden naar voren dat er een grote nood is aan elektronische, betrouwbare en wetenschappelijke informatiebronnen daar men letterlijk aangeeft dat men veel inspanningen moet doen voor de beperkte meerwaarde die ze verkrijgen omdat er veel ‘digitale rotzooi’ en ‘elektronische infiltratie’ interfereert met wat ze precies zoeken. Daarom geven de respondenten aan dat het wenselijk is de betrouwbaarheid en de wetenschappelijkheid van hun bronnen te kunnen achterhalen alsook wat de juiste bronnen zijn die hen de juiste informatie verschaffen. Ten vierde is het in een volgende stap noodzakelijk, eenmaal er een elektronische informatiebron gekozen is, om exact te weten wat de diverse mogelijkheden zijn, voordelen, nadelen, etc. Respondenten geven duidelijk aan dat het wenselijk is om alle opties te leren kennen. Echter om snel en efficiënt zoektechnieken en informatiestrategieën te hanteren, drukt ten vijfde de noodzaak op het aanleren van niet alleen een basis aan ICT-kennis en competenties maar tevens op de adequate vaardigheden om zo optimaal mogelijk te kunnen navigeren om de juiste informatie te bekomen. Beter gericht zoeken en praktische oefeningen om elektronische informatiebronnen te leren gebruiken is wenselijk geacht. Ook al heeft men toegang tot bepaalde elektronische informatiebronnen, blijkt het niet vanzelfsprekend deze te hanteren omdat de nodige vaardigheden ontbreken. Zo geeft een arts aan wel over een abonnement 50
te beschikken maar het niet te gebruiken. Ten zesde is het raadzaam naast het aanleren van praktische basis vaardigheden om tevens ondersteuning te voorzien bij het interpreteren van wetenschappelijke, betrouwbare informatiebronnen daar respondenten aangeven hulp te willen krijgen om tot rationele inzichten te komen en hulp te willen krijgen bij het interpreteren van statistische informatie. Verder werd er door enkele respondenten meer specifiek aangegeven te willen werken met clinical decision programma’s en guidelines alsook het gebruik van Cebam en Cochrane literature review. Tenslotte als zevende punt blijkt uit de analyse van de antwoorden van de artsen dat niet alleen de toegankelijkheid en het verwerven van vaardigheden aangewezen zijn om gebruik te maken van elektronische informatiebronnen maar dat tevens de volgende stap niet uit het oog mag verloren worden, namelijk wat er in de informatie naar voren komt adequaat kunnen hanteren, implementeren, en toepassen in de praktijk. Figuur 2 - ‘Ontworpen behoefte-model op basis van bekomen data van de respondenten’
… 7. Transfer ondersteunen 6. Inzicht ondersteunen 5. Vaardigheden verwerven 4. Mogelijkheden binnen aanbod 3. Betrouwbaarheid 2. Overzicht aanbod 1. Toegankelijkheid
Uit de multiple dichotome vragen betreffende permanente navorming in de enquête, blijkt dat de respondenten zich vooral meer blijven navormen op basis van face to face opleidingen (60,6%) dan op basis van online-opleidingen (39,4%). Verder zijn er tevens stellingen opgenomen in de enquête op een 5-punten-likertschaal gaande van 1 helemaal niet akkoord tot 5 helemaal wel akkoord. Vervolgens werd 1 en 2 samengenomen om een lage mate aan te duiden en 3 een middelmatige mate, terwijl 4 en 5 een hoge mate weerspiegelen. In onderstaande tabel is af te leiden dat iets meer dan de helft van de respondenten niet tevreden is met het aanbod van elektronische informatiebronnen dat het ziekenhuis ter beschikking stelt (51,1%). 18,2% gaat wel akkoord tevreden te zijn 51
met het aanbod. 90,1% stelt dat als er elektronische wetenschappelijke betrouwbare informatiebronnen beschikbaar worden gesteld door het ziekenhuis, ze bereid zijn hiermee te werken. 77,1% zou dan ondersteuning willen hebben om deze te leren gebruiken in tegenstelling tot 7,3% die dit niet nodig acht. Extra tijd en energie die nodig zijn om elektronische wetenschappelijke informatiebronnen te leren gebruiken, zouden volgens 55,2% moeten vervat zijn in een accreditatiesysteem of getuigschrift. 22,9% ging hier niet mee akkoord. 91,2% vindt het belangrijk dat alle zorgverleners tot de beste betrouwbare elektronische wetenschappelijk informatiebronnen toegang krijgen om betere kwaliteit van zorg te kunnen voorzien. Volgens 67,2% hangt de kwaliteit van zorg af van betrouwbare wetenschappelijke informatiebronnen. Bijna één vierde van de respondenten gaan hier noch akkoord noch niet akkoord mee. De meerderheid van de respondenten vinden dat er meer moet geïnvesteerd worden in elektronische wetenschappelijke informatiebronnen om de kwaliteit van zorg te verbeteren. 7,3% gaat hier niet mee akkoord. 53,1% van de respondenten prefereert het gebruiken van online informatiebronnen in plaats van papieren versies. Bij 20,8% van de artsen is dit net andersom. Tabel 17 - ‘Gemiddeldes, standaarddeviaties en indeling van de mate waarin respondenten akkoord gaan op een aantal stellingen’ Laag
Midden
Hoog
Totaal
M
SD
-Tevreden met aanbod
51,1%
30,7%
18,2
100%
2,54
1,13
-Bereidwilligheid
5,2%
4,7%
90,1%
100%
4,29
0,90
-Ondersteuning
7,3%
15,6%
77,1%
100%
4,03
0,95
-Accreditatiesysteem
22,9%
21,9%
55,2%
100%
3,46
1,26
-Toegang/kwaliteit van zorg
3,2%
5,7%
91,2%
100%
4,41
0,80
-Kwaliteit van zorg/ betr. wet.
8,9%
24%
67,2%
100%
3,82
0,95
-Meer investeren
7,3%
24%
68,7%
100%
3,85
0,93
-Voorkeur online informatie
20,8%
26%
53,1%
100%
3,51
1,15
informatiebronnen
52
2 Attitudes In wat volgt is er dieper ingegaan op de percepties die healthcare professionals hebben ten opzichte van evidence based medicine, clinical practice guidelines, het mee evolueren met de vereisten van de informatie- en technologiemaatschappij alsook ten opzichte van levenslang leren. Naar deze percepties werd er gepeild aan de hand van een aantal stellingen om vervolgens deze te kunnen samenvoegen om een uitspraak te doen over de attitude die healthcare professionals erop nahouden. Onderstaande tabel is een weergave van de resultaten op de stellingen betreffende de onderzochte percepties van de healthcare professionals aan de hand van een 5-puntenlikertschaal gaande van 1, helemaal niet akkoord tot 5, helemaal akkoord. Bij de analyse is er geopteerd om de respons in te delen in een lage (waarbij 1 helemaal niet akkoord en 2 eerder niet akkoord, werden samengenomen); middelmatige die refereert naar 3 noch akkoord, noch niet akkoord; en hoge (waarbij 4 eerder akkoord en 5 helemaal akkoord, werden samengenomen) mate van appreciatie waarop de stellingen beoordeeld werden om vervolgens uitspraken te doen over de algemene mate (laag, middelmatig of hoog) van attitude ten aanzien van Evidence Based Medicine, clinical practice guidelines, het mee evolueren met de vereisten van de kennis- en technologiemaatschappij alsook ten aanzien van levenslang leren. Tabel 18 - ‘Resultaten percepties EBM, CPG, Kennis-en technologiemaatschappij, levenslang leren’ Laag
Midden
Hoog
Totaal
M
SD
-Attitude tav EBM is positief
4,9%
8,3%
86,7%
100%
4,25
0,84
-Zinvol en nuttig in dagelijkse praktijk
4,4%
12,3%
83,3%
100%
4,12
0,84
-Beslissingen/vertrouwen evidentie
2,5%
10,3%
87,3%
100%
4,91
0,77
-Moeilijk vertrouwen evidentie bij
13,2%
17,2%
69,6%
100%
3,76
1,07
4,4%
12,7%
82,8%
100%
4,11
0,83
28,4%
28,9%
42,7%
100%
3,21
1,09
17,6%
29,4%
53%
100%
3,43
1,01
-Extra werklast (omkering)
30,4%
28,9%
40,7%
100%
3,18
1,10
-Vertrouwen in meerwaarde
7,4%
25%
67,6%
100%
3,72
0,84
Evidence Based Medicine
geven van advies (omkering) -Kan leiden tot betere beslissingen en advies -Gebrek aan elektr.wet. Informatiebronnen (omkering) -Andere zaken meer belangrijk dan Evidentie (omkering)
53
dagelijkse informatie op evidentie bewezen Totaalgemiddelde
12,6%
19,2%
68,2%
100%
3,77
0,59
-Attitude tav guidelines is positief
3%
8%
88,9%
100%
4,28
0,78
-Relevant en nuttig
4%
3%
92,9%
100%
4,32
0,76
-Niet toepasbaar in praktijk
12,6%
19,1%
68,4%
100%
3,68
0,89
-Experts belangrijk ontwikkeling
17,6%
21,1%
61,3%
100%
3,57
0,99
-Gebaseerd op onderzoeksevidentie
3,5%
7,5%
88,9%
100%
4,24
0,82
-Meerdere richtlijnen zijn welkom
4,5%
11,1%
84,4%
100%
4,13
0,87
-Kan leiden tot betere kwaliteit van
4,5%
6%
89,4%
100%
4,26
0,84
7,1%
10,8%
82,1%
100%
4,07
0,60
2,7%
3,7%
93,6%
100%
4,51
0,74
5,4%
8,5%
86,2%
100%
4,27
0,87
7,5%
5,3%
87,2%
100%
4,26
0,92
3,2%
4,3%
92,6%
100%
4,40
0,74
6,4%
11,2%
82,4%
100%
4,19
0,93
2,1%
4,8%
93,1%
100%
4,47
0,71
2,1%
8,5%
89,3%
100%
4,34
0,75
4,2%
6,6%
89,2%
100%
4,3465
0,68
-Bijscholen/kwaliteit van zorg
2,1%
4,8%
93,1%
100%
4,47
0,76
-Up to date/ beroep
2,1%
1,1%
96,8%
100%
4,65
0,69
-Samenwerking/kwaliteit van zorg
2,1%
9%
88,8%
100%
4,32
0,75
-Leren stopt niet na initiële opleiding
2,2%
2,7%
95,2%
100%
4,61
0,70
-Bijscholen obv
2,2%
1,1%
96,8%
100%
4,57
0,68
-Bijscholen om patiënten beste zorg te voorzien
2,2%
1,6%
96,3%
100%
4,58
0,69
Totaalgemiddelde
2,2%
3,4%
94,5%
100%
4,43
0,62
Clinical practice guidelines
(omkering)
zorg Totaalgemiddelde Kennis- en technologiemaatschappij -Ziekenhuis: meegaan met technologische ontwikkelingen -Ziekenhuis: zorgverleners stimuleren met technologische ontwikkelingen te werken -Ziekenhuis: zorgverleners stimuleren en ondersteunen zich bij te scholen -Meegaan met technologische veranderingen en deze leren gebruiken -Ziekenhuis: zorgverleners stimuleren en ondersteunen elektr.wet.bronnen te gebruiken -Belang toegang in technologie maatschappij tot elektronische wet. informatiebronnen -Genoodzaakt nieuwe vaardigheden te leren om elektr.informatiebronnen te gebruiken Totaalgemiddelde Levenslang levensbreed leren
wet.bronnen/kwaliteit van zorg
54
2.1 Attitude betreffende Evidence Based Medicine De Evidence Based benadering is door 96,1% van de respondenten gekend. Om na te gaan of er bij hen al dan niet een positieve attitude heerst betreffende Evidence Based Medicine is er een 5-punten-likertschaal opgesteld gaande van 1, helemaal niet akkoord tot 5, helemaal akkoord. Een totaalgemiddelde van 3.8 en standaarddeviatie van 0.59 werd bekomen. Bij nadere analyse is er geopteerd om een onderscheid te maken tussen lage (1 en 2), middelmatige (3) en hoge attitude (4 en 5) ten aanzien van EBM. Meer dan 80% vertonen een hoge attitude ten aanzien van de stellingen dat hun attitude ten opzichte van evidence-based medicine positief is (86,7%), dat EBM zinvol en nuttig is in de dagelijkse praktijk (83,3%), dat ze proberen om te vertrouwen op de wetenschappelijke bewezen evidentie tijdens het maken van beslissingen in de klinische praktijk (87,3%) en dat het gebruik van EBM kan leiden tot betere medische beslissingen en advies. 13,2% geeft aan het moeilijk te vinden om te vertrouwen op wetenschappelijke bewezen evidentie voor het geven van advies, terwijl 69,6% dit veel positiever ervaart. Hoewel er minder sterk uitgesproken meningen zijn, vindt de meerderheid dat er geen gebrek is aan betrouwbare elektronische wetenschappelijke informatiebronnen (42,7 %). Bijna evenveel respondenten stellen dat er wel een gebrek is (28,4%) als dat men een neutrale houding heeft ten aanzien van de stelling (28,9%). Een meer gelijkmatigere spreiding is te bemerken daar 30,4% van mening is dat het gebruik van EBM een extra werklast is, in tegenstelling tot 40,7 % die eerder niet of helemaal niet akkoord gaan met deze stelling. 17,6% van de respondenten duidt aan dat andere zaken meer belangrijk zijn dan de bewezen evidentie in de praktijk. 53% denkt hierover net het tegenovergestelde. Een meerderheid van 67,6% vertoont een hoge mate van vertrouwen in de op evidentie gebaseerde meerwaarde van dagelijkse informatiebronnen in het werkveld. 7,4% haalt aan hier helemaal niet of eerder niet mee akkoord te gaan.
2.1.1 Barrières betreffende Evidence Based Medicine. Bij de analyse van de mogelijke barrières voor de integratie van EBM in de klinische praktijk zijn drie categorieën te onderscheiden. Karakteristieken van de individuele professie, karakteristieken van het ziekenhuis en karakteristieken van de evidentie, zijn kaders om factoren aan toe te schrijven die mogelijke obstakels vormen voor de implementatie van EBM. In totaal werden 532 mogelijke barrières van EBM aangeduid. Voor 44% zijn de barrières toe te schrijven aan de individuele professie. De aangegeven barrières zijn ‘tijd’ (22%), ‘vaardigheden’ (16,2%) en ‘bezorgdheid om de eigen professionele autonomie te 55
verliezen’ (5,8%). Karakteristieken van het ziekenhuis werden voor 19% aangeduid waarbij het gebrek aan steun van het ziekenhuisbeleid zoals het voorzien van middelen en financiële incentieven bedoeld zijn als drempels voor de implementatie van EBM. 35% van de respons richt zich naar de karakteristieken van de evidentie. Hiervan zijn ‘gebrek aan een duidelijke, heldere presentatie van evidentie’ (11,5%) en ‘gebrek aan evidentie’ (8,2%) de voornaamste terughoudendheden gevolgd door ‘evidentie verschilt van professionele waarde’ (7,8%) en ‘evidentie is te moeilijk of te theoretisch om toe te passen in de praktijk’ (7,5%). Tabel 19 - ‘Proportie barrières EBM’ Individuele professie 44%
Karakteristieken van het
Karakteristieken van de
ziekenhuis
evidentie 19%
35%
Tijd (22%)
Steun beleid (7,4%)
Evidentie/prof.waarde
Vaardigheid (16,2%)
Middelen (5,8%)
(7,8%)
Verlies autonomie (5,8%)
Financiering (5,8%)
Gebrek evidentie (8,2%)
Andere 2%
Totaal 100%
Gebrek presentatie (11,5% Toepasbaarheid (7,5%)
2.2 Attitude betreffende clinical practice guidelines Een totaalgemiddelde van 4,1 met standaarddeviatie van 0,6 is bekomen, wat er op wijst dat er positieve attitude is ten aanzien van clinical practice guidelines. Als we de gegevens per item analyseren, is het opmerkelijk dat er een gelijklopend antwoordpatroon te aanschouwen is. Meer specifiek gesteld, is telkens meer dan 80% van de respondenten in hoge mate akkoord gegaan met de stellingen dat hun attitude ten opzichte van guidelines voor de klinische praktijk positief is (88,9%), dat ze deze als relevante en nuttige informatiebronnen beschouwen (92,9%), dat het belangrijk is dat richtlijnen gebaseerd zijn op onderzoeksevidentie (88,9%), dat de ontwikkeling van meerdere klinische praktische richtlijnen welkom zijn (84,4%) en dat het gebruik van richtlijnen kan leiden tot betere kwaliteit van zorg (89,4%). 12,6% van de respondenten zijn van mening dat klinische richtlijnen meestal niet toepasbaar zijn in de dagelijkse praktijk terwijl de meerderheid het tegengestelde aanduidt (68,4%). 61,3% haalt aan dat de mening van experts, deskundigen het meest belangrijke element is gedurende de ontwikkeling van guidelines. 17,6% gaat hier niet mee akkoord.
56
2.3 Attitude betreffende het mee evolueren met de vereisten van de technologiemaatschappij. Zeven stellingen zijn opgenomen in de vragenlijst waarbij de respondenten op een 5punten-likertschaal de mate waarin ze hiermee al dan niet akkoord gaan, hebben aangeduid. Het totaalgemiddelde van de attitude betreffende de eisen van de kennis- en technologiemaatschappij in het kader van levenslang en levensbreed leren is 4,53 met een standaarddeviatie van 0,63. Hieruit is te concluderen dat de respondenten een hoog belang hechten aan het mee evolueren met de vereisten van de huidige kennis- en technologiemaatschappij. Bij nadere analyse is het opvallend dat er een sterk uitgesproken mening weergegeven wordt en er een zeer gelijkaardig beeld te zien in de wijze waarop de respondenten elke stelling beantwoorden. Meer dan 80% van de respondenten vertonen een hoge mate waarin ze akkoord gaan met elke stelling. Als besluit kan er gesteld worden dat healthcare professionals het belangrijk achten dat ze in deze kennis- en technologiemaatschappij toegang krijgen tot elektronische betrouwbare wetenschappelijke informatiebronnen (93,1%). 89,3% gaat akkoord dat ze genoodzaakt zijn om nieuwe vaardigheden te leren om elektronische informatiebronnen te hanteren door de kennis- en technologiemaatschappij van vandaag. Op niveau van het ziekenhuis vinden ze het belangrijk dat deze in eerste instantie mee gaat met nieuwe technologische veranderingen (93,6%); in tweede instantie de zorgverleners stimuleert, ondersteunt om zich te blijven bijscholen (87,2%), om met nieuwe technologische ontwikkelingen te werken (86,2%) en om elektronische betrouwbare wetenschappelijke informatiebronnen te gebruiken. Bovendien geven de respondenten in hoge mate aan het belangrijk te vinden zelf mee te gaan met de technologische veranderingen en deze te leren gebruiken (92,6%).
2.4 Attitude betreffende levenslang leren. Het totaalgemiddelde van de attitude betreffende levenslang leren bedraagt 4,3 met een standaarddeviatie van 0,63. Ook hier is te merken dat de respondenten veel belang hechten aan levenslang leren en vervolgens een positieve attitude hierover beschikken. Bij iedere stelling duidt telkens meer dan 88% van de respondenten aan helemaal of eerder akkoord te gaan. Ze vinden het belangrijk om up to date te blijven voor hun beroep (96,8%) en dat het leren niet stopt na de initiële opleiding (95,2%). De gepercipieerde positieve attitude betreffende levensbreed leren omslaat de mening van artsen dat samenwerking met verschillende zorgverleners uit verschillende domeinen de kwaliteit van zorg zou kunnen 57
verbeteren (88,8%). Tevens stellen ze in eerste instantie in het algemeen, dat het zich bijscholen en permanent navormen cruciaal zijn om de kwaliteit van zorg te verbeteren (93,1%). In tweede instantie geven ze specifiek aan het belangrijk te vinden zichzelf blijvend bij te scholen, permanent na te vormen om hun patiënten de beste zorg te kunnen voorzien (96,3%), alsook zichzelf blijvend bij te scholen permanent na te vormen op basis van betrouwbare wetenschappelijke bronnen om kwaliteit van zorg te waarborgen (96,8%).
58
3 Correlatie In dit onderdeel wordt er onderzocht of er al dan niet een samenhang te vinden is tussen het gebruik en de percepties van de healthcare professionals. Concreet wordt er dieper ingegaan of er een correlatie te bemerken is tussen de frequentie van het gebruik en de mate van attitude ten opzichte van respectievelijk evidence based medicine, het mee evolueren met de kennis-en technologiemaatschappij en levenslang leren. Daarnaast werd er ook gekeken naar een eventuele samenhang tussen het gebruik van guidelines en de attitude ten opzichte van clinical practice guidelines. Belangrijk is te vermelden dat causale uitspraken dienen uit te blijven daar er meerdere factoren kunnen meespelen bij het teweegbrengen van mogelijke veranderingen tussen de variabelen. Bij de analyse is het relevant om telkens een scattergram te maken zodat er kan nagegaan worden of er al dan niet een rechtlijnig of kromlijnig verband is. Aangezien het opmerkelijk is dat er nergens een duidelijke samenhang op de grafieken waar te nemen is, werd er overgegaan tot het berekenen van Spearman’s rangcorrelatiecoëfficiënt om toch te onderzoeken of er mogelijke lichte correlaties te detecteren zijn. In eerste instantie werden er bivariate analyse uitgevoerd om een algemeen beeld van samenhang te schetsen en in tweede instantie om specifieker de samenhang tussen het gebruik van de diverse elektronische informatiebronnen en de attitudes weer te geven. Bij de interpretatie is het belangrijk in acht te houden dat correlatiecoëfficiënten variëren tussen -1 en 1. Hoe meer ze deze getallen benaderen, hoe sterker het verband. Als de correlatiecoëfficiënten gelijk zijn aan 0, dan is er geen verband. Onderstaand schema kan een leidraad zijn. 0 tot 0,2 (of negatief)
Nauwelijks een verband
0,2 tot 0,4 (of negatief)
Eerder zwak verband
0,4 tot 0,6 (of negatief)
Redelijk verband
0,6 tot 0,8 (of negatief)
Sterk verband
> 0,8
Zeer sterk verband
Schema Mortelmans & Dehertogh (2008) in ‘Spss in onderzoek’ p. 243
59
Er blijkt een significant eerder zwakke positieve samenhang te zijn tussen het gebruik van elektronische informatiebronnen en de attitude ten aanzien van evidence based medicine (rs = 0,277; p < 0,01) alsook tussen het gebruik en attitude ten opzichte van levenslang leren (rs = 0,228; p < 0,05). Hoe positiever de attitude ten opzichte van EBM of levenslang leren, hoe hoger het gebruik is of omgekeerd maar dit is dus in een eerder zwakke mate waar te nemen. Er is geen significante samenhang gevonden tussen het gebruik van guidelines en de attitude ten aanzien van clinical practice guidelines (rs = 0,084; p > 0,05). Tussen het gebruik van elektronische informatiebronnen en de attitude betreffende het mee evolueren met de kennis- en technologiemaatschappij is een significant maar nauwelijks een samenhang te vinden (rs = 0,172; p < 0,01). Tabel 20 - ‘Correlaties tussen gebruik en percepties’ Samenhang
Rho
Sig.
Gebruik - EBM
0,277**
0,000
Gebruik guidelines - CPG
0,084
0,239
Gebruik - Evolutie technologiemaatschappij
0,172*
0,018
Gebruik - Levenslang leren
0,228**
0,002
*correlatie is significant bij 0,05 niveau (twee-zijdig) **correlatie is significant bij 0,01 niveau (twee-zijdig)
Wanneer we naar de samenhang kijken tussen de mate van gebruik bij elke elektronische informatiebron en de mate van attitudes is te bemerken dat er eerder zwak positief en significante samenhang te vinden is tussen het gebruik van UpToDate en de attitude ten opzichte van EBM (rs = 0,301; p < 0,01); tussen het gebruik van e-databanken en de attitude ten opzichte van EBM (rs = 0,224; p < 0,01) en tussen het gebruik van e-journals en de attitude ten opzichte van EBM (rs = 0,225; p < 0,01). Hoe positiever men ten opzichte van EBM staat, hoe hoger het gebruik van deze elektronische informatiebronnen is en omgekeerd maar dit is dus in een eerder zwakke mate vast te stellen. Verder zijn er enkele significante maar toch nauwelijks verbanden te bemerken en tussen het gebruik van ebooks en de attitude ten opzichte van EBM (rs = 0,138; p < 0,05). Op vlak van de attitude ten opzichte van levenslang leren correleert enkel het gebruik van edatabanken hier significant maar nauwelijks mee (rs = 0,154; p < 0,05). Hoewel de correlatie significant is tussen het gebruik van e-journals en de attitude ten opzichte van levenslang leren, is er maar een eerder zwak verband vast te stellen (rs = 0,201; p < 0,01). 60
Er zijn geen significante correlaties gevonden tussen de mate van gebruik bij elke elektronische informatiebron en de attitude ten opzichte van het mee evolueren met de kennis- en technologie maatschappij. Hoewel er significante maar in geringe mate samenhang te detecteren is, is echter toch enige voorzichtigheid geboden daar de significantie van correlaties tevens door toeval of andere factoren mogelijk te verklaren is. Tabel 21 - ‘Correlaties tussen het gebruik van elektronische informatiebronnen en percepties’ Samenhang
EBM
Technologie
Levenslang leren
Rho
Sig.
Rho
Sig.
Rho
Sig.
Digitale bibliotheek
0,31
0,657
0,076
0,300
0,128
0,081
ELO
0,078
0,264
0,064
0,381
0,110
0,133
Guideline verzameling
0,118
0,092
0,104
0,157
0,122
0,094
CDS system
0,101
1,52
0,034
0,639
0,034
0,647
EMR
0,117
0,096
0,077
0,296
0,123
0,094
E-catalogus
-0,049
0,488
0,052
0,478
0,088
0,229
E-databanken
0,224**
0,001
0,125
0,088
0,154*
0,035
E-journals
0,225**
0,001
0,115
0,116
0,201**
0,006
E-books
0,138*
0,048
0,103
0,58
0,114
0,119
UpToDate
0,301**
0,000
0,135
0,064
0,114
0,119
Cebam
-0,017
0,812
0,040
0,587
0,023
0,751
Micromedex
0,18
0,796
-0,037
0,613
-0,059
0,422
*correlatie is significant bij 0,05 niveau (twee-zijdig) **correlatie is significant bij 0,01 niveau (twee-zijdig)
61
62
DEEL 4: DISCUSSIE EN CONCLUSSIE 1 Terugkoppeling van de resultaten aan onderzoek
1.1 Betreffende de actuele situatie De eerste onderzoeksvraag probeerde in eerste instantie in kaart te brengen wat er beschikbaar is aan elektronische informatiebronnen in de algemene ziekenhuizen in Vlaanderen
en
in
tweede
instantie
wat
het
spectrum
is
aan
elektronische
informatiebronnen die gehanteerd worden. Daarnaast werd er stilgestaan hoe deze gebruikt worden en wat zowel de beweegredenen als barrières hiervoor zijn. Als gekeken wordt naar de beschikbaarheid van informatiebronnen en informatiediensten is het opmerkelijk dat ongeveer de helft van de respondenten wijst op de afwezigheid van zowel een plaatselijke bibliotheek, digitale bibliotheek en elektronische leeromgeving verbonden aan het ziekenhuis. Eveneens geeft ongeveer de helft aan dat het ziekenhuis niet aangesloten is op een universitair netwerk. Telkens stelt één vierde van de artsen het niet te weten of er in het ziekenhuis al dan niet een plaatselijke bibliotheek, digitale bibliotheek, of aansluiting beschikbaar is met een universitair netwerk. 32,2% weet niet of het ziekenhuis al dan niet een elektronische leeromgeving heeft, maar is mogelijks te wijten aan het feit dat de respondenten overwegend niet weten wat dit is. Een mogelijke assumptie hiervoor is dat vooral het onderwijs steeds meer gebruik maakt van elektronische leeromgevingen (Awouter & Schuer, 2005) en dit nog niet sterk in de gezondheidszorg is doorgedrongen. De artsen die wel een elektronische leeromgeving hanteren doen dit in de eerste plaats om te communiceren. Administratie werd op de tweede plaats aangeduid, en ter ondersteuning van het leerproces als laatste. Hoewel uit de resultaten blijkt dat de artsen veel interesse tonen om toegang te verkrijgen tot
elektronische
wetenschappelijke
informatiebronnen,
is
er
een
beperkte
beschikbaarheid. Dit ligt sterk in lijn met de theorie van de digitale kloof waarbij informatiebronnen en diensten niet voor iedereen toegankelijk zijn (Miller et al., 2009). Een kritische noot hierbij is dat toegankelijkheid tot informatie immers een belangrijke voorwaarde is om zich permanent na te vormen (Collins, 2009) en evidence based medicine te hanteren. Als we overgaan naar het tweede deel van de eerste onderzoeksvraag blijkt uit de resultaten dat 35% gebruik maakt van universitaire databanken. Een interpretatie hiervan is dat ofwel 63
het ziekenhuis dit ter beschikking stelt of dat de artsen zelf hier toegang tot zoeken. Uit de literatuur blijkt er een discrepantie te zijn in het gebruik van elektronische wetenschappelijke informatiebronnen tussen degene die wel of niet behoren tot het universitair netwerk (Miller et al., 2009; Nylenna, et al., 2010; Belgian branch of the Cochrane Collaboration, n.d). Om het gebruik nog meer uit te klaren, is de aandacht gericht naar wat tevens niet gebruikt wordt. Geen gebruik kan toe te schrijven zijn aan het feit dat het aanbod niet gekend is. Indien het wel gekend is maar niet gehanteerd wordt, is het interessant te weten te komen wat de achterliggende redenen hiervoor zijn. Eveneens wijst Adam et al. (2005) erop dat artsen niet altijd even goed het aanbod kennen. Hoewel online tijdschriften en online boeken goed gekend zijn, worden online boeken veel minder gehanteerd dan online tijdschriften. Opvallend is dat Micromedex zo goed als niet gebruikt wordt. Het gebruik is zelf beduidend minder dan een onderzoek van 21 jaar geleden, (Lundsgaarde & Moreshead, 1991). De verklaring hiervoor is dat artsen dit niet kennen. Opvallend is tevens dat het Centre for Evidence Based Medicine in hoge mate niet gekend is. Dit kan logischerwijs gelinkt worden aan de weinige beschikbaarheid van digitale bibliotheken en dus niet veel gebruikt worden. Nochtans voorziet Cebam een digitale bibliotheek maar aangezien de meeste artsen niet gekend zijn met de diensten van Cebam, kunnen ze er ook geen gebruik van maken. Opmerkelijk is dat de artsen die wel bekend zijn met een digitale bibliotheek, dat de helft van hen dit echter niet hanteren. Dit wijst op barrières of terughoudendheden die artsen ervaren om dit te gebruiken. Het is opmerkelijk dat bijna 10 jaar nadat Dawes en Sampson (2003) een laag gebruik hebben aangetoond van digitale bibliotheken, ook nu nog een laag gebruik te constateren is. De Greef et al. (n.d.) stelt eveneens dat ondanks de lage kost en hoge kwaliteit van de informatie, dit alles geen garantie biedt voor een breed gebruik. Een mogelijke verklaring hiervoor kan te wijten zijn aan het complexe gebruik waarbij Hannes et al. (2007b) aangeven dat ondersteuning van belang is om efficiënt te navigeren in een elektronische bibliotheek. De resultaten wijzen erop dat meer dan de helft van de artsen niet bekend zijn met de electronic medical records en guidelines. Overwegend blijkt dit eveneens het geval te zijn voor clinical decision support systems. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat de artsen niet op de hoogte zijn van deze benamingen of effectief dit niet kennen. Het is belangrijk erbij te vermelden dat CDSS alsook guidelines vaak geïntegreerd zijn in EMR (Chaudry et al., 2006; De Greef et al., n.d.; Sim et al., 2001). Guidelines worden voor de helft minder gebruikt dan in het onderzoek van Wahabi et al. (2011) en Heselmans et al. (2009) wijzen eveneens op een laag gebruik. Hoewel het gebruik van EMR hoger is dan het onderzoek van Miller en 64
Sim (2004), constateren Green et al. (2006) onvoldoende gebruik ervan. Hieruit kan gesteld worden dat veel medische patiënten dossiers nog altijd op papier gebaseerd zijn wat eveneens aangetoond is in de literatuur (Hillestad et al., 2005). Nochtans bieden electronic medical records vele voordelen zoals het coördineren en communiceren van zorg, het reduceren van medische fouten, meer mogelijkheden om te besparen in de gezondheidszorg en vooral efficiëntere zorgverlening (Ibid.). De resultaten van het onderzoek tonen aan dat de artsen in de Vlaamse algemene ziekenhuizen vooral online databanken en UpToDate gebruiken. Eveneens blijkt uit de studie van Lim et al. (2006) dat Pubmed een veel gebruikte en uitstekende online databank is om kwaliteitsvolle informatie te verschaffen. Het gebruik van UpToDate is hoger dan in het onderzoek van Phua en Lim (2008). Als er verder gekeken wordt naar hoe frequent elektronische wetenschappelijke bronnen gebruikt worden, is dit vooral nooit tot zelden. Enkel online databanken en UpToDate neigen van zelden tot enkele keren per maand gehanteerd
te
worden.
Vervolgens
toont
het
onderzoek
dat
elektronische
informatiebronnen vooral thuis en op de plaats van consultatie geraadpleegd worden. De reden van gebruik is vooral ter ondersteuning van beslissingen voor de klinische praktijk en om up to date te blijven. Miller et al. (2008) tonen aan dat dit een belangrijk deel uitmaakt van permanente vorming die de professionaliteit van een arts toebehoort. Opvallend is dat hoewel permanente vorming een voorwaarde is om certificatie te behouden of om accreditatie te verwerven (Davis et al., 2008; Lim et al., 2006), verplichting niet als een beweegreden werd opgegeven. Tevens is het verrichten van wetenschappelijk onderzoek geen doorslaggevend motief, wat insinueert dat artsen van algemene ziekenhuizen dit niet of in mindere mate in hun takenpakket opnemen. Uit de resultaten blijkt in lijn met de bevinding van de lage beschikbaarheid, gebrek aan toegang tot elektronische wetenschappelijke informatiebronnen de grootste barrière te zijn. Daarnaast worden gebrek aan zicht op het aanbod, gebrek aan vaardigheden, gebrek aan ondersteuning, gebrek aan tijd en de te hoge kost gepercipieerd als voornaamste barrières, wat we tevens terugvinden in de literatuur (Davies & Harrison, 2007; Adams et al., 2005). In tegenstelling tot wat Hugenholtz et al. (2009) aangeven, blijken het medisch jargon en het Engels geen grote obstakels te vormen voor de artsen in de Vlaamse algemene ziekenhuizen. Een kritische bemerking is dat artsen stellen dat de conclusies van geraadpleegde wetenschappelijke literatuur hun klinische praktijk soms tot vaak beïnvloeden. Uit de literatuur over evidence based medicine komt naar voor dat dit een goede zaak is aangezien wetenschappelijk onderbouwde geneeskunde de beste garantie blijft voor kwaliteitsvolle zorgverlening (Sackett, 1979). Bovendien haalt Denmark (2008) aan dat beslissingen op 65
basis van bewezen kennis dient te gebeuren. Toch is uit het voorgaande een laag gebruik van elektronische wetenschappelijke bronnen te constateren vooral omdat ze niet gekend zijn met het aanbod en er weinig toegang tot hebben. Dit wekt de assumptie dat ze meer papier gebaseerde bronnen raadplegen. Contradictorisch is dat meer dan de helft aangeeft vorige week nog voor het laatst elektronische wetenschappelijke informatiebronnen te hebben gehanteerd om een specifiek probleem op te lossen voor hun beroep. Een mogelijke verklaring hiervoor kan zijn dat de artsen vooral refereren naar UpToDate en online databanken. Een andere verklaring hiervoor is dat ze het globale internet mee ter interpretatie
genomen
hebben
bij
de
term
‘elektronische
wetenschappelijke
informatiebronnen’. Ofwel evalueren ze de bronnen niet kritisch genoeg of hebben ze dit gewoon
over
het
hoofd
gezien.
Het
kritisch
beoordelen
van
elektronische
informatiebronnen op wetenschappelijkheid en betrouwbaarheid is nochtans een belangrijke vaardigheid waarover artsen dienen te beschikken (Slawson & Shaughnessy, 2005). Uit voorgaande kunnen we ons de kritische vraag stellen of een laag tot geen gebruik van elektronische kwaliteitsvolle betrouwbare en wetenschappelijke informatiebronnen met zich meebrengt dat artsen andere informatiebronnen raadplegen die minder snel en efficiënt te gebruiken zijn. Hierbij dient dan ook terecht de vraag te worden gesteld of deze bronnen de nieuwste en geüpdatet informatie verschaffen en objectief en wetenschappelijk onderbouwd zijn. We zouden ons niet mogen voorstellen dat slecht geïnformeerde zorgverleners fouten zouden maken door een gebrek aan kwaliteitsvolle informatiekanalen, en dit zijn repercussies heeft op de kwaliteit van zorg. Hoewel onderzoek nog vaag blijft over de effectiviteit van elektronische wetenschappelijke informatiebronnen op de kwaliteit van zorg, is de meerwaarde ervan wel gekend (Chaudhry, 2005; Hugenholtz, 2009; McGowan, 2010). Elektronische wetenschappelijke informatiebronnen kunnen een ondersteuning bieden om dergelijke bekommernissen te weren. De tweede onderzoeksvraag ging dieper in op zowel de maatregelen van het ziekenhuisbeleid om elektronische wetenschappelijke informatiebronnen te faciliteren, vanuit het perspectief van de artsen, alsook wat zij wenselijk achten. Uit de resultaten blijkt dat de artsen weinig maatregelen ervaren van het ziekenhuis om hen toegang te verlenen tot elektronische informatiebronnen, het gebruik ervan te stimuleren of te ondersteunen. Degene die dit wel positief percipiëren stellen dat het ziekenhuis toegang biedt tot UpToDate. De ondersteuning van het ziekenhuisbeleid spitst zich vooral op het dragen van de financiële kosten. Tevens is de helpdesk voor de artsen een grote ondersteuning. De stimulans schrijven ze vooral toe aan UpToDate, mailing, eigen interesse en uit noodzaak bijvoorbeeld voor wetenschappelijke bijeenkomsten. Opmerkelijk is dat opleiding en de 66
gratis toegang die farmaceutische firma’s verstrekken enkele keren werden opgeschreven. Het is belangrijk dat de artsen een kritische houding aannemen aangezien informatie gesponsord
door
farmaceutische
bedrijven
door
verminderde
objectiviteit
de
betrouwbaarheid kunnen ondermijnen (Lim et al., 2006). Om de wenselijkheden van artsen in kaart te brengen is een behoefte-model ontworpen die in piramidevorm aantoont waar men beleidsmatig kan aan werken om tegemoet te komen aan de behoeften en om het gebruik van elektronische informatiebronnen te faciliteren. Uit de resultaten blijkt dat de toegankelijkheid de grootste behoefte is voor artsen. Dit is frappant daar dit net een voorwaarde is en een basis vormt om elektronische wetenschappelijke informatiebronnen te kunnen hanteren. Het is bijna onvoorstelbaar dat in de informatie- en technologie maatschappij van vandaag deze basisnood ontbreekt, aangezien dit kan bijdragen tot een efficiëntere, effectievere zorgverlening (Timmer, 2011). Daarnaast wensen ze een duidelijk overzicht van het aanbod en de mogelijkheden binnen het aanbod. Tevens stellen Adams et al. (2005) vast dat het wenselijk is om artsen van een regelmatig geüpdatet overzicht te voorzien. Deze behoefte is te wijten aan de exponentiele groei van informatie waardoor men de bomen door het bos niet ziet en zich niet meer wegwijs kan maken in deze informatiejungle (Chaudhry, 2008; Hugenholtz et al., 2009). Tevens hebben de artsen nood aan vaardigheden, alsook ondersteuning om optimaal op een snelle, eenvoudige en efficiënte manier, betrouwbare informatie te vinden, te interpreteren en te hanteren in de klinische praktijk. Dawes en Sampson (2003) stellen eveneens dat informatievoorzienig vooral nuttig, relevant en snel moet zijn. In de literatuur is gebleken dat online opleidingen vele voordelen bieden voor de permanente navorming van artsen (Hugenholtz et al., 2008) en zijn steeds meer terrein aan het winnen als een effectief en geapprecieerd leermiddel (Mazzoleni et al., 2009). Toch duiden de resultaten aan dat de artsen meer face to face opleidingen volgen dan online opleidingen. Het is duidelijk dat de artsen van de algemene ziekenhuizen in Vlaanderen niet tevreden zijn met het bestaande aanbod aan elektronische informatiebronnen die het ziekenhuis ter beschikking stelt, terwijl ze wel bereid zouden zijn hiermee te werken. Ondersteuning is hierbij wenselijk alsook de mogelijkheid om het gebruik ervan in een accreditatiesysteem vervat te zien. Miller en Sim (2004) suggereren dat het voorzien van beloningen het gebruik eventueel zou kunnen verhogen aangezien elektronische informatiebronnen niet zomaar ‘out of the box’ te hanteren zijn. Het verg wat experimenteertijd om het onder de knie te krijgen en vormt daardoor vaak een barrière. Dawes en Sampson (2003) tonen aan dat educatieve programma’s of een of andere vorm van ondersteuning om met nieuwe technologie te werken cruciaal is. 67
De resultaten tonen aan dat volgens de artsen de kwaliteit van zorg afhangt van betrouwbare, wetenschappelijke informatiebronnen en dat het belangrijk is dat alle zorgverleners tot de beste betrouwbare elektronische wetenschappelijke informatiebronnen toegang krijgen. Om de kwaliteit van zorg te optimaliseren dient er volgens hen meer geïnvesteerd te worden in elektronische wetenschappelijke informatiebronnen. Uit de literatuurstudie blijkt tevens dat elektronische informatiebronnen een meerwaarde hebben voor de kwaliteit van zorg daar het niet alleen de gebruikers in staat stelt sneller en efficiënter te werken onafhankelijk van tijd en plaats (Hugenholtz et al, 2009), maar ook een efficiëntere workflow, communicatie en distributie van gegevens teweegbrengt (Rosenthal & Layman, 2008). Een kritische opmerking is of de constructie van een informatiesysteem, dat alle elektronische informatiebronnen en -systemen integreert, een mogelijke oplossing zou kunnen bieden.
1.2 Betreffende de attitude De derde onderzoeksvraag polste naar de attitude van artsen ten opzichte van evidence based medicine. Uit de resultaten is vast te stellen dat bijna alle artsen met deze EBMbenadering bekend zijn en er een positieve attitude op nahouden. Ze vinden EBM zinvol en nuttig in de dagelijkse praktijk, proberen erop te vertrouwen tijdens het maken van beslissingen omdat het gebruik van EBM tot betere beslissingen en advies leidt. Hoewel de meerderheid
aangeeft
dat
er
geen
gebrek
is
aan
betrouwbare
elektronische
informatiebronnen, ervaart 28% het tegenovergestelde. Meningen over of het gebruik van EBM al dan niet een werklast is eerder verdeeld. Opvallend is dat niet veel artsen aanduiden dat er andere zaken belangrijker zijn dan de evidentie in de praktijk. Dit alles wijst erop dat ze meegaan in de redenering van Sackett (1997) en Denmark (2008) dat wetenschappelijke onderbouwde geneeskunde de beste garantie blijft om kwaliteit te kunnen bieden in de gezondheidszorg en dient om beslissingen te kunnen maken op basis van feitelijk bewezen kennis. In de literatuur is eveneens een positieve attitude ten aanzien van EBM bij artsen te vinden (Heselmans et al. 2009; Schaafsma et al. 2004). In de literatuur komt naar voor dat er obstakels zijn om EBM te hanteren in de praktijk (Hannes, et al. 2012). Uit de resultaten blijken artsen dit ook zo te ervaren. Hoewel barrières tevens toe te schrijven zijn aan ondersteuning van het ziekenhuis of eigenschappen van de evidentie, blijken ze zich uit de resultaten voornamelijk te richten op de individuele professie, namelijk gebrek aan tijd en aan vaardigheden. Het is merkwaardig dat dit obstakels blijven aangezien dit al aangetoond is door Heselmans et al. in 2009 en 68
zelfs 10 jaar daarvoor door McAlister et al. (1999). Daarom is het uiterst noodzakelijk hieraan tegemoet te komen. Uit de literatuur komt echter het een probleem voort dat hoewel educatieve interventies effectief de vaardigheden kunnen verbeteren (Smith et al., 2000), cursussen om EBM in de praktijk te hanteren schaars zijn (Oude Rengerik, 2011). Hannes et al. (2005b) pleiten om via een geïntegreerde aanpak barrières tegemoet te komen door op micro, meso en macro niveau in te spelen. De vierde onderzoeksvraag polste naar de attitude betreffende clinical pratice guidelines. Uit de resultaten blijken artsen een positieve attitude te vertonen ten opzichte van clinical practice guidelines aangezien ze aangeven deze relevant en nuttig te vinden alsook toepasbaar zijn in de dagdagelijkse praktijk. Bovendien zijn meerdere richtlijnen welkom, en zijn ze van mening dat het gebruik ervan tot een betere kwaliteit van zorg leidt. Ze vinden het tevens belangrijk dat guidelines gebaseerd zijn op onderzoeksevidentie en dat de meningen van experts en deskundigen het belangrijkste element zijn tijdens de ontwikkeling ervan. Eveneens wijst de literatuur op een positieve attitude ten opzichte van clinical practice guidelines (Constantino-Casas, 2011; Heselmans et al., 2009; Wahabi, et al., 2011). De vijfde onderzoeksvraag polste naar de attitude betreffende het mee evolueren met de vereisten van de technologiemaatschappij. De resultaten hebben aangetoond dat de artsen hier in grote mate een positieve attitude op nahouden. Artsen vinden het belangrijk in deze kennis- en technologiemaatschappij om zowel zelf mee te gaan met nieuwe technologische veranderingen alsook dat het ziekenhuis dit doet. Ze zijn zich bewust van de noodzaak nieuwe vaardigheden te leren om elektronische informatiebronnen te hanteren. Het ziekenhuis dient dan ook zorgverleners te stimuleren en te ondersteunen om zich te blijven bijscholen en om met nieuwe technologische ontwikkelingen te werken. Hiervoor vinden ze het belangrijk in de huidige kennis-en technologiemaatschappij toegang te verkrijgen tot elektronische wetenschappelijke informatiebronnen. In de literatuur wijzen Dumont en Istance (2010) tevens op de veranderende maatschappij die gepaard gaat met veranderende vereisten omtrent wat men moet kennen en kunnen. De zesde onderzoeksvraag polste naar de attitude betreffende levenslang leren waarbij uit de resultaten blijkt dat deze zeer positief is. De artsen vinden het belangrijk up to date te blijven, dat het leren niet stopt na hun initiële opleiding en dat permanente navorming op basis van betrouwbare wetenschappelijke bronnen cruciaal is om de kwaliteit van zorg te verbeteren en om patiënten de beste zorg te voorzien. Tevens zijn ze van mening dat samenwerking met verschillende zorgverleners uit verschillende domeinen de kwaliteit van
69
zorg zou kunnen optimaliseren. Deze positieve attitude is tevens in de literatuur terug te vinden (Arnold, 2002; Hojat et al., 2009). Dit is een goede zaak en tevens een necessiteit aangezien permanente vorming een onderdeel is van de professionaliteit van artsen (Duffy & Holmboe, 2006) en een vereiste is om kwaliteit van zorg te waarborgen door op de hoogte te blijven van veranderingen en noviteiten in de gezondheidszorg (Miller et al., 2008). Het is tevens een belangrijke voorwaarde om de certificatie te behouden of accreditatie te verwerven (Lim et al., 2006). Permanente navorming als continuing medical education dient om kennis en competenties te optimaliseren en op punt te houden (Davies et al., 2008) en is dus een manier om levenslang leren in de gezondheidszorg te bewerkstelligen. Ruiz et al. (2006) wijzen erop dat elektronische informatiebronnen hier een belangrijke ondersteunde rol in hebben.
1.3 Betreffende de correlatie De zevende onderzoeksvraag trachte eventuele samenhang te detecteren tussen het gebruik van elektronische wetenschappelijke informatiebronnen en de bovengenoemde attitudes. Uit de resultaten blijken er overwegend geen significante verbanden te zijn. UpToDate is een elektronische informatiesysteem dat de beste evidentie uit de literatuur scant en beoordeelt vooraleer deze de artsen bereikt (UpToDate, 2012). Aangezien uit de eerste onderzoeksvraag blijkt dat artsen dit voornamelijk hanteren zou dit een mogelijke valabele samenhang kunnen vertonen met hun positieve attitude ten opzichte van EBM. Deze is significant maar eerder zwak positief. Dit blijkt ook zo te zijn voor online databanken en online tijdschriften. Op vlak van de attitude ten opzichte van levenslang leren is er een eerder zwakke positieve samenhang gevonden met online databanken en nauwelijks een verband met online tijdschriften. Tevens is er geen significante samenhang gevonden tussen de attitude van clinical practice guidelines en het gebruik ervan. Het ontbreken van samenhang lijkt niet zo verrassend aangezien artsen in grote mate niet gekend zijn met de elektronische wetenschappelijke informatiebronnen, er weinig toegang tot hebben en er logischerwijs geen gebruik van maken. In de literatuur is eveneens terug te vinden dat hoewel artsen de potentiële waarde van EBM erkennen, dit niet noodzakelijk wijst op een hoger gebruik (Smith et al., 2002). Ook het onderzoek van Heselmans et al. (2009) toont een positieve attitude aan ten opzichte van EMB en CPG maar een laag gebruik. Daarentegen stelden Wahabi et al. (2011) wel een hoog gebruik vast van guidelines. Uiteindelijk wijst dit alles erop dat andere aspecten dan bovengenoemde attitudes wellicht meer zullen samengaan met het gebruik van elektronische wetenschappelijke informatiebronnen.
70
2 Beperkingen en sterktes van dit onderzoek Onderzoek naar het gebruik van elektronische wetenschappelijke informatiebronnen bij de artsen in de algemene ziekenhuizen in Vlaanderen is zo goed als onbestaande. Dit heeft als gevolg dat deze studie een algemeen beeld hierover tracht te schetsen en het gebruik probeert te kaderen. Het algemene karakter van dit onderzoek creëert een eerste beperking doordat er geen onderscheid gemaakt is bij de rapportering van de resultaten op basis van zowel de verdeling tussen mannen en vrouwen als leeftijdsverdeling. Een tweede beperking van het onderzoek is dat er kans is op mogelijk bias aangezien de data verzameld is van artsen die bereidwillig waren om te participeren en er misinterpretaties van vragen aannemelijk zijn, hoewel dit bij de constructie van de enquête zoveel mogelijk geweerd is. Ondanks de reminders is echter een lage respons rate bekomen, waarschijnlijk te wijten aan het ontbreken van de steun van belangrijke actoren in het veld. Een derde beperking van het onderzoek is dat andere ziekenhuistypes en healthcare professionals buiten beschouwing werden gelaten aangezien dit een bredere blik op het gekozen topic zou werpen. Een laatste beperking is dat het in kaart brengen van de maatregelen die het beleid van ziekenhuizen onderneemt, indirect gebeurd is vanuit het perspectief van de artsen. Dit heeft als gevolg dat er een eenzijdig beeld is geven omtrent de situatie. Het zou een meerwaarde zijn om in vervolgonderzoek dit direct te bevragen aan de actoren die instaan voor het ziekenhuisbeleid. Een sterkte van het onderzoek is dat het binnen een onontgonnen terrein het gebruik van elektronische wetenschappelijke informatiebronnen bij artsen in de algemene ziekenhuizen van Vlaanderen in kaart heeft gebracht en op een aantal frappante vaststellingen heeft gewezen. De uitgebreidheid van het onderzoek is een bijkomend sterktepunt daar dit zich focust op het spectrum aan elektronische wetenschappelijke informatiebronnen, terwijl andere onderzoeken slechts één element hiervan belichten. Tevens biedt het contextuele kader van levenslang leren en evidence based medicine een meerwaarde om de ondersteunende functie van elektronische wetenschappelijke informatiebronnen hierin te erkennen en het belang die deze kunnen betekenen voor de op evidentie gebaseerde permanente navorming.
71
3 Aanbevelingen voor vervolgonderzoek Een aanbeveling voor verder onderzoek is dat een lage respons kan omhoog getrokken worden door de deelname te koppelen aan een beloning, alsook door de steun van belangrijke actoren in de gezondheidszorg te verwerven. Dit laatste geeft meer blijk van de ernst, relevantie en noodzakelijke participatie aan het onderzoek. Het onderzoeksgebied van deze masterproef is nog maar zelden of gedeeltelijk bewandeld, wat veel mogelijkheden met zich meebrengt voor vervolgonderzoek. Om exclusiecriteria bij de afbakening van het onderzoek te hanteren, werd er vertrokken vanuit de assumptie dat er wellicht een verschillend gebruik te constateren is naargelang het ziekenhuistype en de diverse healthcare professionals. Het zou dan ook interessant zijn dit na te gaan en te vergelijken. Op deze manier kan het gebruik van elektronische informatiebronnen in geheel Vlaanderen geschetst worden. Ambitieuzer is om dit uit te breiden naar België toe alsook Europa en over deze grenzen heen. Dit biedt mogelijkheden voor comparatief internationaal onderzoek. Tevens is het interessant voor vervolgonderzoek om dit onderwerp te benaderen vanuit diverse niveaus. Zo is het een meerwaarde om de actoren, die betrokken zijn in het ziekenhuisbeleid, rechtstreeks te bevragen. Een andere aanbeveling is dat als elektronische informatiebronnen de gezondheidszorg zullen transformeren, er verder onderzoek nodig zal zijn om te focussen op de effectiviteit ervan en op het effect van deze op de kwaliteit van de gezondheidszorg. Uit dit alles blijkt dat vervolgonderzoek aangewezen is om niet alleen het gebruik van elektronische wetenschappelijke informatiebronnen verder in kaart te brengen over de verschillende ziekenhuistypes heen en diverse healthcare professionals, maar eveneens om dit in de dagdagelijks klinische praktijk te optimaliseren. Hopelijk toont dit onderzoek het belang van deze topic aan en kan het een stimulans betekenen voor verder onderzoek.
72
4 Aanbevelingen voor theorie, praktijk en beleid Uit de bevindingen vanuit de literatuur en uit de resultaten van dit onderzoek zijn aanbevelingen geformuleerd voor theorie, praktijk en beleid. Uit dit onderzoek blijkt er een grote kloof te zijn tussen het bestaande aanbod en het gebruik van elektronische wetenschappelijke informatiebronnen. Het is nu aan de theorie, praktijk en beleid om uit te dokteren hoe men deze discrepantie kan overbruggen en leemtes kan invullen rekening houdend met zowel de barrières als wenselijkheden. Theorie: -
Leeractiviteiten dienen gecreëerd te worden op basis van de behoeften en wenselijkheden die gerapporteerd zijn. Hierbij kan het ontworpen behoefte-model in dit onderzoek een leidraad zijn.
-
Het uitdenken en construeren van een geïntegreerd kennissysteem verbonden aan een elektronische leeromgeving kan een oplossing bieden voor de fragmentatie in het aanbod.
-
Het uitbouwen van leersystemen, educatieve programma’s dient in samenwerking te gebeuren met academische instituten alsook met belangrijke actoren in de gezondheidzorg. Toekomstige gebruikers dienen tevens hierbij betrokken te worden.
Beleid: -
Binnen de gezondheidszorg dient de toegang en het gebruik van elektronische wetenschappelijke informatiebronnen over alle ziekenhuizen heen op 1 lijn te komen.
-
Een duidelijk en helder informatievoorzieningsbeleid dient uitgestippeld te worden om als kader te dienen waarmee de praktijk aan de slag kan gaan.
-
Om de kloof te dichten is een geïntegreerde aanpak nodig op verschillende niveaus (micro, meso en macro), die ingaat op verschillende karakteristieken van zowel de individuele professie, het ziekenhuis en de informatie.
-
Financiering is van belang om elektronische wetenschappelijke informatiebronnen te implementeren waarbij het gebruik ervan gestimuleerd kan worden aan de hand van beloningen zoals door bijvoorbeeld een vorm van accreditatie eraan te koppelen.
73
Praktijk: -
Het beschikbaar stellen van elektronische wetenschappelijke informatiebronnen.
-
Sensibiliseren van het aanbod en mogelijkheden binnen het aanbod uitklaren en deze stimuleren om te hanteren in de klinische praktijk.
-
Ondersteuning bieden om vaardigheden te verwerven om met ICT te werken alsook om kritisch de betrouwbaarheid van bronnen te evalueren en snel en efficiënt te zoeken.
-
Ondersteuning bieden om informatie adequaat te interpreteren.
-
Ondersteuning bieden om de transfer te ondersteunen van de verkregen informatie naar de klinische praktijk.
-
Het is van belang om de ondersteuning niet los te laten na de implementatie omdat routinematig
gebruik
kan
leiden
tot
gewoontes
waarbij
elektronische
wetenschappelijke informatiebronnen een onderdeel kunnen vormen van de structuur en cultuur van het ziekenhuis en de gezondheidszorg. -
Strategieën om de kloof te dichten dienen binnen het beleidskader tevens afgestemd te zijn op de lokale context en individuele leerbehoeften waarbij structurele en culturele factoren niet uit het oog mogen verloren worden.
-
Educatieve programma’s dienen elektronische wetenschappelijke informatiebronnen als leermiddel in te zetten om deze te leren hanteren.
-
Voor een succesvolle implementatie dient er een begrip te zijn van de werkpraktijken en hoe elektronische wetenschappelijke informatiebronnen daar precies een ondersteuning kunnen in bieden.
74
5 Conclusie Uit
deze
scriptie
valt
er
te
concluderen
dat
elektronische
wetenschappelijk
informatiebronnen een meerwaarde kunnen betekenen voor de efficiëntie en kwaliteit van de gezondheidszorg door hun ondersteunende functie om permanente vorming op basis van EBM te faciliteren. Dit onderzoek heeft uitgewezen dat er een prangende nood is in de in de algemene ziekenhuizen van Vlaanderen om elektronische wetenschappelijke informatiebronnen toegankelijk te maken aangezien dit een ontbrekende sleutel is om deze te hanteren in de dagdagelijkse klinische praktijk. Het onderzoek heeft logischerwijs gewezen op het feit dat er een laag gebruik is van elektronische wetenschappelijke informatiebronnen bij de artsen van de algemene ziekenhuizen in Vlaanderen. Hoewel er een middelmatig gebruik is van UpToDate en online databanken is dit niet sufficiënt om de grote discrepantie tussen het bestaande spectrum aan elektronische wetenschappelijk informatiebronnen en het gebruik ervan te overbruggen. Naast een gebrek aan toegang, is dit voornamelijk toe te schrijven aan het feit dat artsen van de algemene ziekenhuizen niet goed bekend zijn met deze bronnen. Echter andere achterliggende barrières hinderen het gebruik en zijn vooral te situeren op een gebrek aan tijd en een gebrek aan vaardigheden. Deze barrières zijn in sterke mate gelijklopend met deze van evidence based medicine. Dit is geen verrassing daar elektronische wetenschappelijke informatiebronnen ondersteunende tools zijn om een brug te slaag om EBM in de klinische praktijk te faciliteren. Tevens heeft het onderzoek aangetoond dat de intrede van elektronische leeromgevingen binnen de ziekenhuizen nog in zijn kinderschoenen staat. Dit kan mogelijkheden bieden om in de toekomst een geïntegreerd informatiesysteem te construeren. Daarnaast is uit het onderzoek gebleken dat hoewel de artsen een positieve attitude hebben ten opzichte van evidence based medicine, clinical practice guidelines, het mee evolueren met de informatieen technologiemaatschappij en levenslang leren, er geen noemenswaardige samenhang gevonden is met het gebruik van elektronische wetenschappelijke informatiebronnen. Bovendien heeft het onderzoek erop gewezen dat naast toegankelijkheid, eveneens sensibilisering en bewustmaking van het aanbod aan elektronische wetenschappelijke informatiebronnen broodnodig zijn alsook het wijzen op de mogelijkheden en relevantie ervan. De gepercipieerde maatregelen die ziekenhuizen ondernemen zijn onvoldoende om adequaat in te spelen op de informatiebehoefte van artsen in een sterk gedigitaliseerde maatschappij. Hierdoor is meer ondersteuning van het ziekenhuis alsook vanuit het beleid van de gezondheidszorg cruciaal om elektronische wetenschappelijke informatiebronnen beschikbaar te stellen alsook om het gebruik ervan te stimuleren en te ondersteunen. Dit is 75
belangrijk aangezien dit onderzoek aangetoond heeft dat artsen veel interesse vertonen om toegang te verkrijgen tot elektronische wetenschappelijke informatiebronnen en bereidwillig zijn om hiermee te werken. Deze studie pleit ervoor de meerwaarde van elektronische wetenschappelijke informatiebronnen
te
erkennen
in
deze
accelererende
informatie-
en
technologiemaatschappij en dat er dringend stappen moeten ondernomen worden om in te spelen op dergelijke innovaties opdat de kloof tussen het aanbod en gebruik ervan er niet groter op wordt.
76
REFERENTIELIJST Aarts, J., Doorewaard, H., & Berg, M. (2004). Understanding implementation: the case of a computerized physician order entry system in a large Dutch university medical center. J Am Med Inform Assoc, 11(3), 207–16. Abrahamson, KA., Fox, RL., & Doebbeling, BN. (2010). Facilitators and Barriers to Clinical Practice Guideline Use Among Nurses, AJN, 112(7), 26-35. Adams, A., Blandford, A., & Attfield, S. (2005). Implementing digital resources for clinicians' and patients' varying needs. Med Inform Internet Med, 30(2), 107-122. Al-Omari, FK., & Al-Asmary, SM. (2006). Attitude, awareness and practice of evidence based medicine among consultant physicians in Western region of Saudi Arabia. Saudi Medical Journal, 27(12), 1887–1893. Arant,W. & Payne,L. (2001). The common user interface in academic libraries: myth or reality? Library Hi Tech, 19(1), 63 – 76. Arnold, L. (2002). Assessing professional behavior: yesterday, today, and tomorrow. Acad Med, 77, 28–37. Awouter, V., & Schuer, J. (2005). Digitale didactiek: de elektronische leeromgeving als krachtig hulpmiddel bij competentieleren. Antwerpen: De Boeck. Belgian Branch of the Cochrane Collaboration. (n,d.). Cebam, Belgian branch of the Cochrane collaboration. Geraadpleegd op 3 maart 2011 op http://portal.iscientia.net/public Belgische Vereniging der Ziekenhuizen vzw. (n.d.). Belgische ziekenhuizen. Geraadpleegd op 16 november 2011 op http://www.hospitals.be/nederlands/ziekenhuizen/instellingstype.html Belizan, M., Meier, A., Althabe, F., Codazzi, A., Colomar, M., Buekens, P., et al. (2007). Facilitators and barriers to adoption of evidence-based perinatal care in Latin American hospitals: a qualitative study. Health Eduction Review, 22(6), 839-853. Bennett, NL., Davis, DA., Easterling, WE., Friedmann, P., Green, JS., Koeppen, BM., Mazmanian, PE., & Waxman, HS. (2000). Continuing medical education: a new vision of the professional development of physicians. Academic Medicine, 75(12), 1167-72. 77
Bensing, J. (2000). Bridging the gap. The separate worlds of evidence-based medicine and patient centered medicine. Patient Education and Counseling, 39(1), 17-25. Berwick, DM. (2003). Disseminating innovations in health care. JAMA, 289(15),1969– 1975. Bonevski, B., Magin, P., Horton, G., Foster, M., & Girgis, A. (2011). Response rates in GP surveys. Australian Family Physician, 40(6), 427-430. Chalmers, I. (1993). The Cochrane Collaboration: preparing, maintaining and disseminating systematic reviews of the effects of health care. Annals of the New York Academy of Sciences, 703(1), 156-163. Chaudhry, B. (2008). Computerized clinical decision support: will it transform healthcare? J Gen Intern Med, 23(1), 85-7. Chaudhry, B., Wang, J., Wu, S., Maglione, M., Mojica, W., Roth, E., et al. (2006). Systematic review: impact of health information technology on quality, efficiency, and costs of medical care. Ann Intern Med, 144(10), 742-52. Chiu, YW., Weng, YH., Lo, HL., Ting, HW., Hsu, CC., et al. (2009). Physicians' characteristics in the usage of online database: A representative nationwide survey of regional hospitals in Taiwan. Informatics for Health & Social Care, 34(3), 127-135. Cohen, AM., Stavri, PZ., William, R., & Hersh,. (2004). A categorization and analysis of the criticisms of Evidence-Based Medicine. International Journal of Medical Informatics, 73, 35-43. Collins, J. (2009). Education Techniques for Lifelong Learning: Lifelong Learning in the 21st Century and Beyond. RadioGraphics, 29, 613–622. Constantino-Casas, P., Medécigo-Micete, C., Millán-Gámez, YK., Torres-Arreola, L., Valenzuela-Flores, AA., Viniegra-Osorio, A., et al. (2011). Survey on physicians’ knowledge and attitudes towards clinical practice guidelines at the Mexican, Institute of Social Security, 17, 768–774. Cook. DJ., Mulrow, CD. & Haynes, RB. (1997). Systematic Reviews: Synthesis of Best Evidence for Clinical Decisions. Ann Intern Med, 126(5), 376-380.
78
D'Alessandro, D., & Kingsley, P. (2002). Creating a Pediatric Digital Library for Pediatric Health Care Providers and Families: Using Literature and Data to Define Common Pediatric Problems. J Am Med Inform Assoc, 9(2),161-170. Davies, K., & Harrison, J. (2007). The information-seeking behaviour of doctors: a review of the evidence. Health Info Libr J, 24(2), 78-94. Davis, N., Davis, D., Bloch, R. (2008). Continuing medical education: AMEE Education Guide No 35. Medical Teacher, 30(7), 652-66. Davis, DA., Mazmanian, PE., Fordis, M., Van Harrison, R., Thorpe, KE., & Perrier, L. (2006). Accuracy of physician self-assessment compared with observed measures of competence: a systematic review. JAMA, 296(9), 1094-1102. Dawes, M., & Sampson, U. (2003). Knowledge management in clinical practice: a systematic review of information seeking behavior in physicians. Int J Med Inform, 71(1), 9-15. De Benavides, M. (2008). Online databases. Geraadpleegd op 5 juni 2012 op http://library.ust.edu.ph/pages/onlinedatabase.html De Greef , L, Deckers, S., Geens, S., & Aertgeerts, B. (n.d.). Linking guidelines with the Electronic Medical Record: contributing to a better implementation of evidence based medicine in clinical practice? A systematic review. DeLisa, JA. (2009). Maintenance of certification: continuing assessment of physician quality with respect to their commitment to quality patient care, lifelong learning, ongoing self-assessment, and improvement. Am J Phys Med Rehabil, 88(9), 775–779. Denmark D. (2008). The evidence-based advantage. The proper use of EBM in CPOE can enhance physician decision-making and improve patient outcomes, Health Manag Technol, 29(3), 22-25. Duffy, FD., & Holmboe, ES. (2006). Self-assessment in lifelong learning and improving performance in practice: physician know thyself. JAMA, 296(9), 1137-9. Dumont, H., & Istance, D. (2010). Chapter 1: analyzing and designing learning environments for the 21st century. In OECD, Centre for Educational Research and Innovation. (2010). The Nature of learning: using research to inspire practice. Paris: H. Dumont, D. Istance & F. Benavides.
79
Eccles, MP., & Grimshaw, JM. (2004). Selecting, presenting and delivering clinical guidelines: are there any "magic bullets"? Med J Aust, 15, 180(6), 52-44. Epstein, RM. & Hundert, EM. (2002). Defining and assessing professional competence. JAMA, 287, 226–35. Eytan, TA., & Goldberg, HI. (2001). How effective is the computer-based clinical practice guideline? Eff Clin Pract, 4(1), 24-33. Fieshi, M., Giorgio, R., Gouvernet, J., & Degoulet, P. (2000). De la connaissance à la pratique clinique: l’introduction de la medicine basée sur le niveau de preuve. Revue Médicale Intern, 21(1), 105-109. Flanigan, TS., McFarlane, E. & Cook, S. (2008). Conducting survey research among physicians and other medical professionals, a review of current literature. Section on Survey Research Methods, 4136-4147. FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu. (2012). De gezondheidszorginstellingen. Geraadpleegd op 12 februari 2012 op http://www.health. belgium.be/eportal/Healthcare/Healthcarefacilities/index.htm Gafni, A., Charles, C., & Whelan, T. (1998). The physician-patient encounter: the physician as a perfect agent for the patient versus the informed treatment decision-making model. Soc Sci Med, 47(3), 347-354. Garg, AX, Adhikari, NK., McDonald, H., Rosas-Arellano, MP., Devereaux, PJ., Beyene, J., et al. (2005). Effects of computerized clinical decision support systems on practitioner performance and patient outcomes: a systematic review. JAMA, 293(10), 1223-1238. Green, CJ., Fortin, P., Maclure, M., Macgregor, A., & Robinson, S. (2006). Information system support as a critical success factor for chronic disease management: Necessary but not sufficient. Int J Med Inform, 75(12), 818-828. Greenhalgh, T. (2002). Integrating qualitative research into evidence based practice. Endocrinology & Metabolism Clinics of North America, 31(3), 583-601. Grimshaw, JM., Thomas, RE., MacLennan, G., Fraser, C., Ramsay, CR., Vale, L., et al. (2004). Effectiveness and efficiency of guideline dissemination and implementation strategies. Health Technol Assess, 8(6), 1-72.
80
Hannes, K. (2008). Understanding the evidence based movement: a context specific study on obstacles to implementing evidence based practice. Doctoral thesis. Hannes, K., Aertgeerts, B., Schepers, R., Goedhuys, J., & Buntinx, F. (2005a). EvidenceBased denken en handelen: een overzicht van de meest voorkomende kritieken. Nederlands tijdschrift voor geneeskunde, 149(36), 1983-1988. Hannes, K., Goedhuys, J., & Aertgeerts, B. (2012). Obstacles to implementing evidencebased practice in Belgium: a context-specific qualitative evidence synthesis including findings from different health care disciplines. Acta Clin Bel, 67(2), 99-107. Hannes, K., Leys, M., Buntinx, F., Vermeire, E., Aertgeerts, B., & Depoorter, AM. (2005b). Implementing Evidence-Based Medicine in general practice: a focus group based study. BMC-family practice,. 6(37), 1-13. Hannes, K., Vander Stichele, RH., Simons, E., Geens, S., Goedhuys, J.,& Aertgeerts, B. (2007 b). Implementing and optimising an Electronic Library of Health Care in Belgium: results of a pilot study. Acta Clin Belg, 62(1), 48-51. Hannes, K., Vandersmissen, J., De Blaeser, L., Goedhuys, J., Peeters, G., Schepers, R., et al. (2007a). Barriers to Evidence-Based Nursing: a focus group study. Journal of Advanced Nursing, 60(2), 162-171. Haynes, RB., Wilczynski, NL., & Computerized Clinical Decision Support System (CCDSS) Systematic Review Team. (2010). Effects of computerized clinical decision support systems on practitioner performance and patient outcomes: Methods of a decisionmaker-researcher partnership systematic review. Implementation Science, 5(12), 1-8. Heselmans, A., Donceel, P., Aertgeerts, B., Van de Velde, S., & Ramaekers, D.( 2009). The attitude of Belgian social insurance physicians towards evidence-based practice and clinical practice guidelines. BMC Fam Pract, 10:64. Hillestad, R., Bigelow, J., Bower, A., Girosi, F., Meili, R., Scoville, R., et al. (2005). Can electronic medical record systems transform health care? Potential health benefits, savings, and costs. Health Affairs (Millwood), 24(5), 1103-1117. Hojat, M., Veloski, J., & Gonnella JS. (2009). Measurement and Correlates of Physicians’ Lifelong Learning. Academic Medicine, 84(8), 1066-1074. Hojat, M., Veloski, J., Nasca, TJ., Erdmann, JB., & Gonnella, JS. (2006). Assessing Physicians’ Orientation Toward Lifelong Learning. J Gen Intern Med, 21(9), 931–936. 81
Horsley, T., Hyde, C., Santesso, N., Parkes, J., Milne, R., Stewart, R. (2011). Teaching critical appraisal skills in healthcare settings. Cochrane Database of Systematic Reviews, (11), CD001270. Hugenholtz, NI., de Croon, EM., Smits, PB., van Dijk, FJ.,& Nieuwenhuijsen, K. (2008). Effectiveness of e-learning in continuing medical education for occupational physicians. Occupational Medicine, 58(5), 370–372. Hugenholtz, NI., Nieuwenhuijsen, K., Sluiter, JK., & van Dijk, FJ. (2009). Do knowledge infrastructure facilities support evidence-based practice in occupational health? An exploratory study across countries among occupational physicians enrolled on Evidence-Based Medicine courses. BMC Health Serv Res, 9,18. Katholieke Universiteit Leuven. (2002). Enquête elektronische dienstverlening. Katholieke Universiteit Leuven. (n.d.). Elektronische informatiebronnen. Geraadpleegd op 5 juni 2012 op www.khk.be/hikmed Kaushal, R., Shojania, KG., & Bates, DW. (2003). Effects of Computerized Physician Order Entry and Clinical Decision Support Systems on Medication Safety: A Systematic Review. Arch Intern Med, 163(12), 1409-1416. Kotzeva, A., Solà, I., Carrasco, JM., Díaz del Campo, P., Gracia FJ., Calderón, E., et al. (2010). Perceptions and attitudes of clinicians in Spain toward clinical practice guidelines and grading systems: a protocol for a qualitative study and a national survey. BMC Health Serv Res, 10:328. Laerum, H., Ellingsen, G., & Faxvaag, A. (2001). Doctors' use of electronic medical records systems in hospitals: cross sectional survey. BMJ, 323(7325), 1344-1348. Lenfant, C. (2003). Clinical research to clinical practice - Lost in translation? The New England Journal of Medicine, 349(9), 868-874. Lettl, C. (2005). The emergence of radically new health care technologies: inventive users as innovation networkers. Technol Health Care,13(3), 169-83. Lim, RF., Hsiung, BC., & Hales, DJ. (2006). Lifelong Learning: Skills and Online Resources. Acad Psychiatry, 30(6), 540-547. Ludwig L. (2010). Health sciences libraries building survey, 1999-2009. Journal of the Medical Library Association , 98(2), 105-34. 82
Lundsgaarde, HP., & Moreshead, GE. (1991). Evaluation of a Computerized Clinical Information System (Micromedex). Proc Annu Symp Comput Appl Med Care. 18-22. Maccall, SL. (2006). Clinical Digital Libraries Projects: design approach and exploratory assessement of timely use in clinical environments. J Med Libr Assoc, 94(2), 190-197. Mazzoleni, MC., Rognoni, C., Finozzi, E., Giorgi, I., Pugliese, F., Landro, M., et al. (2009). Usage and effectiveness of e-learning courses for continuous medical education. Stud Health Technol Inform, 150, 921-925. McAlister, FA., Graham, I., Karr, GW., & Laupacis, A. (1999). Evidence-based medicine and the practicing clinician. J Gen Intern Med, 14(4), 236–242. McGowan, J., Grad, R., Pluye, P., Hannes, K., Deane, K., Labrecque, et al. (2009). Electronic retrieval of health information by healthcare providers to improve practice and patient care. Cochrane Database of Systematic Reviews , (3): CD004749. MedicineNet. (2004). Definition of randomized clinical trial. Geraadpleegd op 3 augustus 2011 op http://www.medterms.com/script/main/art.asp?articlekey=24052 Miller, RH., & Sim, I. (2004). Physicians' use of electronic medical records: barriers and solutions. Health Aff (Millwood), 23(2), 116-126. Miller, RH., D'Amato, K., Oliva, N., West, CE., & Adelson, JW. (2009). California's digital divide: clinical information systems for the haves and have-nots. Health Affairs, 28(2), 505-516. Miller, SH., Thompson, JN., Mazmanian, PE., Aparicio, A., Davis, DA., Spivey, BE., et al. (2008). Continuing Medical Education, Professional Development, and Requirements for Medical Licensure: A White Paper of the Conjoint Committee on Continuing Medical Education. Journal of continuing education in the health professions, 28(2),95–98. Moulding, NT., Silagy, CA. & Weller, DP. (1999). A framework for effective management of change in clinical practice: dissemination and implementation of clinical practice guidelines. Quality in Health Care, 8, 177–183. National Hospital care survey. (n.d.). Questionnaire Nylenna, M., Elring, O., Strand, G., & Rottingen, L. (2010). Wiring a nation: putting knowledge into action. The Lancet, 375(9719), 1048-1051.
83
Oude Rengerink, K., Thangaratinam, S., Barnfield, G., Suter, K., Horvath, AR., Walczak, J., et al. (2011). How can we teach EBM in clinical practice? An analysis of barriers to implementation of on-the-job EBM teaching and learning. Med Teach, 33(3), 125-130. Phua, J., & Lim, TK. (2008). How residents and interns utilise and perceive the personal digital assistant and UpToDate. BMC Med Educ, 8(39). Podichetty, VK., Booher, J., Whitfield, M., & Biscup, RS. (2006). Assessment of internet use and effects among healthcare professionals: a cross sectional survey. Postgrad Med J, 82(966), 274-279. Pomerantz, J., Abbas, J., & Mostafa, J. (2009). Teaching digital library concepts using digital library applications. International Journal on Digital Libraries, 10(1), 1-13. Poses, RM. (1999). Money and mission? Addressing the barriers to evidence based medicine. J Gen Intern Med, 14(4), 262-264. Rama, AC., Isabel, O., Silva, CM., Fernandez-Llimos, F., Figueiredo, IV., & Caramona, MM. (2007). Development of a multidimensional system for classification and management of health information: applying to clinical information. Acta Med Port, 20(6), 567-574. Rosenthal, DA., & Layman, EJ. (2008). Utilization of information technology in eastern North Carolina physician practices: determining the existence of a digital divide. Perspect Health Inf Manag, 5:3. Rütters, D., Schwencke, S., Bunk, T., & Nothacker, M. (2010). The German Medical eLibrary. Z Evid Fortbild Qual Gesundhwes, 104(7), 585-590. Ruf, D., Kriston, L., Berner, M., & Härter, M. (2009). General practitioners and online continuing medical education - which factors influence its use? German Medical Science, 24(7). Ruiz, JG., Mintzer, MJ.,& Leipzig, RM. (2006). The impact of E-learning in medical education. Academic Medicine, 81(3), 207-12. Sackett, DL. (1997). Evidence-based medicine. Seminars in Perinatology, 21(1), 3–5. Sackett, DL., Rosenberg, WM., Gray, JA., Haynes, RB., & Richardson, WS. (1996). Evidence based medicine: what it is and what it isn't, BMJ, 312(7023), 71-72.
84
Schaafsma F, Hulshof C, van Dijk F, & Verbeek J. (2004). Information demands of occupational health physicians and their attitude towards evidence-based medicine. Scand J Work Environ Health, 30(4), 327-330. Scott, A., Jeon, SH., Joyce, CM., Humphreys, JS., Kalb, G., Witt, J., et al. (2011). A randomised trial and economic evaluation ofthe effect of response mode on response r ate, response bias, and item non-response in a survey of doctors. BMC Med Res Methodol. 11(126). Sim, I., Gorman, P., Greenes, RA., Haynes, RB., Kaplan, B., Lehmann, H., et al. (2001). Clinical decision support systems for the practice of evidence-based medicine. J Am Med Inform Assoc, 8(6), 527-534. Sittig, DF., & Singh, H. (2011). Defining health information technology-related errors: new developments since to err is human. Arch Intern Med, 171(14), 1281-1284. Slawson, DC., & Shaughnessy, AF. (2005). Teaching evidence-based medicine: should we be teaching information management instead? Acad Med, 80(7), 685-689. Smith, CA., Ganschow, PS., & Reilly, BM. (2000). Teaching residents evidence-based medicine skills: a controlled trial of effectiveness and assessment of durability. Journal of General Internal Medicine,15(10), 710–715. Stierman, A. (2003). Bibliotheek en elektronische leeromgeving: natuurlijke partners. Bibliotheek- & archiefgids, 79(6), 9-14. Straus, SE., & McAlister, FA. (2000). Evidence-based medicine: a commentary on common criticisms. CMAJ, 163(7), 837-841. Team Gegevensverwerking en Resultaatsopvolging. Wie werkte er in 2009 in de Vlaamse algemene ziekenhuizen? Brussel: Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid, Afd. Informatie en Ondersteuning. Geraadpleegd op 8 maart 2012 op http://www.zorg-en gezondheid.be/ v2_default.aspx?id=21866&linkidentifier=id&itemid=21866 The Cochcrane Collaboration. (2012). Working together to provide the best evidence for health care. Geraadpleegd op 21 februari op http://www.cochrane.org/ Thomas,DR. (2000). Qualitative evidence: The contribution of qualitative research to evidence-based medicine. Health Research Methods Advisory Service, 34, 18-19.
85
Timmer, S. (2011). E-health in de praktijk. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, Springer Media. Truven Health Analytics. (2012). Micromedex 2.0. Geraadpleegd op 21 februari 2011 op http://www.micromedex.com UniSa. (2011). Critical appraisal tools. Geraadpleegd op 21 februari 2011 op http://w3.unisa.edu.au/cahe/resources/cat/default.asp#Constructing UpToDate. (2012). Helping clinicians provide the best patient care. Geraadpleegd op 21 februari 2011 op http://www.uptodate.com/index Wahabi, HA., Alzeidan, RA., Fayed, AA., Esmaeil, SA., & Al Aseri, ZA. (2011). Attitude and practice of the health care professionals towards the clinical practice guidelines in King Khalid University Hospital in Saudi Arabia. J Eval Clin Pract, 17(4), 763-767. Wiebe, ER., Kaczorowski, J. & Mackay, J. (2012). Why are response rates in clinician surveys declining? Canadian Family Physician, 58 (4), 225-228. Wyatt, JC. (2000). Keeping up: continuing education or lifelong learning? Journal of the Royal Society of Medicine, 93(7), 369–372. Xie, HI. (2008). Users’ evaluation of digital libraries (DLs): Their uses, their criteria, and their assessment. Information Processing and Management, 44(3), 1346–1373. Zimmerman, B.J. (2008). Investigating self-regulation and motivation: historical background, methodological developments, and future prospects. American Educational Research Journal, 46, 166-183.
86
BIJLAGEN 1 Begeleidende brief
2 Vragenlijst
87
88
Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen
Gent, 19 maart 2012 Betreft: studie naar het gebruik van elektronische informatiebronnen in de Vlaamse ziekenhuizen.
Geachte, Ik ben studente aan de Universiteit Gent – 2e master Pedagogische Wetenschappen. Mijn masterproef, in samenwerking met de faculteit Farmaceutische Wetenschappen, is een kwantitatief onderzoek naar het gebruik van elektronische informatiebronnen in de permanente navorming van healthcare professionals in de Vlaamse ziekenhuizen. Een elektronische vragenlijst ter invulling zal aan zo veel mogelijk healthcare professionals in Vlaamse ziekenhuizen voorgelegd worden. Om onontbrekende data voor het onderzoek te bekomen is het tevens noodzakelijk dat u enkele bijkomende vragen invult, in bijgaande elektronische vragenlijst via de link in bijhorende e-mail. Het invullen van de vragenlijst duurt ongeveer 15 minuten. Uw bijdrage is van essentieel belang om een meerwaarde te bieden voor het onderzoek om de informatievoorziening en het gebruik ervan te optimaliseren in de Vlaamse ziekenhuizen. Dit komt niet alleen u maar bovendien collega’s alsook de patiënten ten goede. In de huidige kennismaatschappij waarbij technologie centraal staat, is het vanzelfsprekend dat healtchcare professionals handelen op basis van de beste voorziene wetenschappelijke informatie om kwaliteitsvolle gezondheidszorg te verlenen. Voor zorgverleners is het echter niet steeds eenvoudig om deze wetenschappelijke basis te gebruiken in hun dagelijkse praktijk omdat: vele informatiebronnen vaak moeilijk bereikbaar of zeer duur zijn; de veelheid van informatie en de complexiteit van de presentatie het moeilijk maakt door het bos de bomen te zien; vaak ontbreken de vaardigheden om adequaat de benodigde informatie op te zoeken en om te zetten naar de dagdagelijkse praktijk. Tenslotte is het zo dat de informatiebehoefte op het internet nu al in toenemende mate wordt ingevuld door commerciële initiatieven, die alleen kunnen overleven door informatie te brengen die doorspekt is met promotionele boodschappen. Dit kan ten koste gaan van de kwaliteit van de zorg. Het gebruik van betrouwbare, wetenschappelijke, elektronische informatiebronnen en informatiediensten kan hier een belangrijke rol in opnemen. Wat gebruiken de Vlaamse healthcare professionals? Waarom wel/ waarom niet? Wat zijn de obstakels, wat zijn de wenselijkheden? Welke attitudes hebben de Vlaamse 89
healtchcare professionals ten opzichte van de informatieverstrekking? Is er een verband tussen het gebruik en deze attitudes? Om hier zicht op te krijgen, heb ik uw steun nodig. Aangezien dit soort onderzoek binnen de Vlaamse ziekenhuizen relatief nieuw is, heb ik uw medewerking hard nodig. Elke ingevulde vragenlijst verhoogt de representativiteit van het onderzoek en daarom is uw deelname van cruciaal belang. De data zal gebruikt worden om antwoord te krijgen op reeds aangehaalde vragen over de Vlaamse ziekenhuizen in het algemeen wat dus betekent dat de data niet rechtstreeks gekoppeld zal worden aan een deelnemend ziekenhuis. Het spreekt vanzelf dat dit onderzoek volledig ethisch correct en volgens de deontologische code zal verlopen: de privacyregels zullen gerespecteerd worden, bevindingen zullen niet gebruikt worden voor andere doeleinden, noch doorgegeven worden aan derden en de vragenlijsten zullen anoniem verwerkt worden. Ik dank u alvast van harte voor uw interesse en medewerking Met vriendelijke groeten, Marieke Vanneste
Promotor: Prof. Dr. Vanderstichele, R. Co-promotor: Prof. Dr. Schellens, T.
90
2 Vragenlijst Beste, Naar aanleiding van mijn thesis, wil ik via mijn onderzoek een zicht krijgen op het gebruik van elektronische, wetenschappelijke informatiebronnen in de Vlaamse ziekenhuizen. Uw bijdrage door het invullen van deze korte vragenlijst is van essentieel belang om in kaart te brengen en om te kunnen opsporen wat de obstakels en wenselijkheden zijn. Deze gegevens worden anoniem verwerkt en zullen een meerwaarde bieden om de informatievoorziening en het gebruik ervan te kunnen verbeteren voor de Vlaamse ziekenhuizen. Dit komt niet alleen u maar bovendien het ziekenhuis alsook de patiënten ten goede. Het is uiterst belangrijk dat u eerlijk en op alle vragen antwoordt. Er zijn geen juiste of foute antwoorden. Uiteraard gebeurt het onderzoek volledig anonime en zal uw naam op geen enkel moment aan uw antwoorden gekoppeld worden. Dit in overeenstemming met de ‘Wet ter Beschemring van de Persoonlijke Levenssfeer’.
Alvast bedankt voor uw medewerking, Vriendelijke groeten
Marieke Vanneste 2de masterstudente pedagogsche wetenschappen Universiteit Gent
91
1. Persoonlijke gegevens: Geslacht: Man Vrouw
Geboortedatum: ______________ Naam van het ziekenhuis waar u werkt: ______________
2. Informatieverstrekking Is er een bibliotheek in het ziekenhuis? Ja Nee Ik weet het niet
Is er een digitale bibliotheek verbonden aan het ziekenhuis? Ja Nee Ik weet het niet
Is jullie ziekenhuis aangesloten op een universitair netwerk? Ja Nee
Maakt u gebruik van Universitaire databanken en/of informatiebronnen? Ja Nee Ik weet het niet
Heeft het ziekenhuis een elektronische leeromgeving? Ja Nee Ik weet het niet Indien ja: dit gebruik ik vooral voor: communicatie (berichten plaatsen) administratie ter ondersteuning van het leerproces 92
3. Personeelsbeleid Hoe staat u ten aanzien van het ter beschikking stellen van elektronische informatie bronnen? Ik heb zeer veel interesse Ik ben eerder geïnteresseerd Ik heb interesse Ik ben eerder niet geïnteresseerd Ik heb geen interesse
Worden er pogingen ondernomen om het personeel toegang te verlenen tot elektronische wetenschappelijke informatiebronnen? Ja Nee Zo ja, op welke manier? ______________
Wordt u ondersteund om gebruik te maken van elektronische informatiebronnen? Ja Nee Zo ja, op welke manier? ______________
Wordt u gestimuleerd om elektronische wetenschappelijke informatiebronnen te gebruiken? Ja Nee Zo ja, op welke manier? ______________
4. Gebruik Gelieve uw drie meest belangrijke informatiebronnen te noteren (1 = de belangrijkste) 1.__________________________________________________________________________ 2.__________________________________________________________________________ 3.__________________________________________________________________________
93
Duid aan wat voor u van toepassing is.
Gekend en gebruikt
Gekend en niet gebruikt
Niet gekend en niet gebruikt
Een digitale bibliotheek
ELO
Guideline verzameling
Clinical decision support system
Electronic medical records
Online catalogus
Online databanken (PubMed, Medcarib,...)
E-journals
E-books
UpToDate
Cebam
Micromedex
Duid aan wat voor u van toepassing is.
Dagelijks
Enkele keren per week
Enkele keren per maand
Zelden
Nooit
Een digitale bibliotheek
ELO
Guideline verzameling
Clinical decision support system
Electronic medical records
Online catalogus
Online databanken
94
(PubMed, Medcarib,...) E-journals
E-books
UpToDate
Cebam
Micromedex
Waar gebruikt u deze dan? Thuis Op de plaats van consultatie In mijn kantoor In de (medische) bibliotheek van het ziekenhuis Andere plaats(en), specificeer u nader: ______________
Waarom gebruik je de informatie? Om up-to-date te blijven Uit interesse Voor een opleiding, training, workshop Uit verplichting Ter ondersteuning van beslissingen voor de klinische praktijk Voor wetenschappelijk onderzoek Andere: ______________
Waarom gebruik je geen elektronische informatiebronnen? Niet nodig geacht om te gebruiken Geen toegang Geen interesse Geen tijd Te hoge kost Grotere werklast Moeilijk te gebruiken Gebrek aan vaardigheden om het te gebruiken
95
Moeilijk taalgebruik Het is niet in de moedertaal Onzeker over de betrouwbaarheid Moeilijk om het bos nog door de bomen te zien door grote aanbod van informatie Gebrek aan ondersteuning om het te leren gebruiken Andere: ______________ Beïnvloeden de conclusies van wetenschappelijke literatuur uw klinische praktijk? Nooit
Weinig
Soms
Vaak
Altijd
Wanneer heb je voor het laatst elektronische wetenschappelijke informatiebronnen gebruikt om een specifiek probleem op te lossen voor uw beroep?
Nooit
Meer dan een jaar geleden
Afgelopen jaar
Vorige maand
Vorige week
5. Permanente navorming Wat zou je bij een training graag nog bij leren om gebruik te maken van elektronische informatiebronnen en diensten? ______________ Ik gebruik om me te blijven navormen in het kader van mijn beroep Opleiding (face to face) Opleiding (online) Andere: ______________
6. Attitude ten opzichte van evidence-based medicine (EBM) Kent u de evidence based benadering? Ja Nee
96
Duid aan in welke mate u akkoord gaat met volgende stellingen: 1= helemaal akkoord
2= eerder akkoord
4= eerder niet akkoord
5= helemaal niet akkoord
3= noch akkoord of niet akkoord
1
2
3
4
5
Mijn attitude ten opzichte van evidence-based medicine is positief.
EBM is zinvol en nuttig in de dagelijkse praktijk.
Ik probeer om te vertrouwen op de wetenschappelijke bewezen evidentie tijdens het maken van beslissingen in de klinische praktijk.
Ik vind het moeilijk om te vertrouwen op wetenschappelijke bewezen evidentie voor het geven van advies.
Het gebruik van EBM kan leiden tot betere medische beslissingen en advies.
Er is een gebrek aan betrouwbare elektronische wetenschappelijke informatiebronnen.
Andere zaken zijn meer belangrijk dan de bewezen evidentie in de praktijk.
Het gebruik van EBM is een extra werklast.
Ik heb vertrouwen in de op evidentie gebaseerde meerwaarde van dagelijkse informatie bronnen in het werkveld.
7. Barrières voor het gebruik van EBM Welke van de volgende factoren zijn volgens u barrières voor de integratie van EBM in de klinische praktijk? Tijd EBM vaardigheden Bezorgdheid om eigen professionele autonomie te verliezen Gebrek aan steun van het ziekenhuisbeleid Gebrek aan middelen Gebrek aan financiële incentieven 97
Evidentie verschilt van professionele waarde Gebrek aan evidentie Gebrek aan een duidelijke, heldere presentatie van evidentie Evidentie is te moeilijk of te theoretisch toe te passen in de praktijk Anders: ______________
8. Attitude ten opzichte van clinical practice guidelines Duid aan in welke mate u akkoord gaat met volgende stellingen. 1= helemaal akkoord
2= eerder akkoord
4= eerder niet akkoord
5= helemaal niet akkoord
3= noch akkoord of niet akkoord
1
2
3
4
5
Mijn attitude ten opzichte van richtlijnen voor de klinische praktijk is positief.
Ik beschouw richtlijnen als een relevante en nuttige informatiebron.
Klinische richtlijnen zijn meestal niet toepasbaar in de dagelijkse praktijk.
De mening van experts, deskundigen is het meest belangrijke element gedurende de ontwikkeling van richtlijnen.
Het is belangrijk dat richtlijnen gebaseerd zijn op onderzoeksevidentie.
De ontwikkeling van meerdere klinische praktische richtlijnen zijn welkom.
Het gebruik van richtlijnen kan leiden tot betere kwaliteit van zorg.
98
9. Stellingen betreffende elektronische informatiebronnen Duid aan in welke mate u akkoord gaat met volgende stellingen: 1= helemaal akkoord
2= eerder akkoord
4= eerder niet akkoord
5= helemaal niet akkoord
3= noch akkoord of niet akkoord
1
2
3
4
5
Als er elektronische wetenschappelijke betrouwbare informatiebronnen beschikbaar worden gesteld door het ziekenhuis, ben ik bereid om hiermee te werken.
Als er elektronische wetenschappelijke betrouwbare informatiebronnen beschikbaar worden gesteld door het ziekenhuis, zou ik ondersteuning willen hebben om deze te leren gebruiken.
Ik ben tevreden met het aanbod van elektronische informatiebronnen die het ziekenhuis ter beschikking stelt.
Ik prefereer het gebruiken van online informatiebronnen in plaats van papieren versies.
Extra tijd en energie die nodig is voor het leren gebruiken van elektronische wetenschappelijke informatiebronnen zou moeten vervat zijn in een accreditatiesysteem of getuigschrift.
Ik vind het belangrijk dat alle zorgverleners tot de beste betrouwbare elektronische wetenschappelijke informatie toegang krijgen om betere kwaliteit van zorg te kunnen voorzien.
De kwaliteit van zorg hangt af van betrouwbare wetenschappelijke informatiebronnen.
Ik vind dat er meer moet geïnvesteerd worden in elektronische wetenschappelijke informatiebronnen om de kwaliteit van zorg te verbeteren.
99
10.
Stellingen
Duid aan in welke mate u akkoord gaat met volgende stellingen: 1= helemaal akkoord
2= eerder akkoord
4= eerder niet akkoord
5= helemaal niet akkoord
3= noch akkoord of niet akkoord
1
2
3
4
5
Ik vind dat het zich bijscholen, permanent navormen cruciaal is om de kwaliteit van zorg te verbeteren.
Ik vind het belangrijk voor mijn beroep up to date te blijven.
Samenwerking met verschillende zorgverleners uit verschillende domeinen zou de kwaliteit van zorg kunnen verbeteren.
Ik vind het belangrijk dat het ziekenhuis mee gaat met nieuwe technologische ontwikkelingen.
Ik vind het belangrijk dat het ziekenhuis de zorgverleners stimuleert om met nieuwe technologische ontwikkelingen te werken.
Ik vind het belangrijk dat het ziekenhuis de zorgverleners stimuleert en ondersteunt om zich te blijven bijscholen.
Ik vind het belangrijk om mee te gaan met de technologische veranderingen en deze te leren gebruiken.
Ik vind het belangrijk dat het ziekenhuis de zorgverleners stimuleert en ondersteunt om elektronische betrouwbare, wetenschappelijke informatiebronnen te gebruiken.
Ik vind het belangrijk dat het leren niet stopt na mijn initiële opleiding.
Het is belangrijk dat in deze kennis en technologie maatschappij we toegang krijgen tot elektronische betrouwbare, wetenschappelijke informatiebronnen.
Door de kennis en technologie maatschappij van vandaag zijn we genoodzaakt om nieuwe vaardigheden te leren om elektronische informatiebronnen te gebruiken.
Ik vind het belangrijk om me blijvend bij te scholen, permanent na te vormen op basis van betrouwbare wetenschappelijke bronnen om kwaliteit van zorg te waarborgen.
Ik vind het belangrijk om me blijvend bij te scholen, permanent na te vormen om mijn patiënten de beste zorg te kunnen bieden.
Het lijkt me nuttige om bijscholing te volgen om gebruik te kunnen maken van elektronische informatiebronnen en diensten.
100