2013
Impactanalyse scheiden wonen en zorg Veranderingen Zorgzwaartepakketten 1 tot en met 4 De huidige voorzieningen op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) zullen de komende jaren in toenemende mate worden overgeheveld naar de Zorgverzekeringswet en de Wet maatschappelijke ondersteuning. Een wijziging die vanaf januari 2013 in werking is getreden is de extramuralisering van de ZorgZwaartePakketten 1 tot en met 4 en deze wijziging staat los van de AWBZ-decentralisatie. In deze nota bieden wij u inzicht in de gevolgen van het scheiden van wonen en zorg en de consequenties daarvan voor onze inwoners, de zorgaanbieders en vastgoedeigenaren en voor ons als gemeente.
Gemeente Heerenveen 1-3-2013
Impactanalyse Gevolgen scheiden wonen en zorg Gemeente Heerenveen 2013 1. Inleiding Voor gemeenten, zorgorganisaties, zorgverzekeraars, woningcorporaties maar vooral voor hulpbehoevende inwoners, verandert de komende jaren veel rondom de financiering en beschikbaarheid van zorg. Een van de meest in het oog springende veranderingen is de extramuralisering van de zogenaamde ZorgZwaartePakketten (ZZP’s) 1 tot en met 4. In het regeerakkoord ‘Bruggen slaan’ is ‘scheiden wonen en zorg’ vervangen door ‘extramuralisering’. Dat laatste betekent dat de indicaties ZZP 1 tot en met 4 op termijn zullen verdwijnen. Deze veranderingen hebben betrekking op de sectoren Verzorging en Verpleging (VV), Verstandelijk Gehandicaptenzorg (VG) en Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ). Verder geldt dat deze veranderingen niet onder de bekende ‘decentralisatie AWBZ-begeleiding en persoonlijke verzorging per 2015’ vallen. Dit is een op zichzelf staande maatregel, welke vanaf 1 januari 2013 tot 1 januari 2015 wel weer gevolgen kan hebben voor de omvang van de toekomstige Wmo-doelgroepen, zoals de doelgroep begeleiding en persoonlijke verzorging. Hoewel wij verderop in deze nota zullen ingaan op de gevolgen van de extramuralisering ZZP 1 tot en met 4, willen wij nu alvast benadrukken dat de maatregelen betrekking hebben op nieuwe cliënten, ouder dan 22 jaar (dat zijn cliënten die nog niet in bezit zijn van een indicatie voor een ZZP). De cliënten die al in bezit zijn van een indicatie voor een ZZP, behouden dat recht, ook bij een eventuele herindicatie. Er komt dus niemand ‘op straat te staan’! In de navolgende paragraaf kunt u alvast kennis nemen van belangrijkste conclusies. Feit is dat de uitleg van de maatregel vrij technisch van aard is. Vanzelfsprekend hebben wij daar waar mogelijk vakjargon proberen te ontwijken, maar dit valt niet geheel te voorkomen. 2. Samenvatting voornaamste conclusies Puntsgewijs bieden wij u inzicht in de belangrijkste conclusies van onze analyse: Maatregelen Per 1 januari 2013 worden er geen nieuwe indicaties meer afgegeven voor de lichtste ZZP’s 1 en 2 in de sectoren VV, VG, GGZ; Per 1 januari 2014 worden er geen nieuwe indicaties meer afgegeven voor ZZP 3 voor de sector Verzorging en Verpleging; Per 1 januari 2015 worden er geen nieuwe indicaties meer afgegeven voor ZZP 3 voor de sectoren Verstandelijk Gehandicaptenzorg en voor de Geestelijke Gezondheidszorg; Per 1 januari 2016 is het de intentie1 dat er geen indicaties meer worden afgegeven voor de ZZP’s 4 in de sectoren VV, VG, GGZ.
1
Op landelijk niveau zijn inmiddels moties ingediend om de maatregel ZZP 4 niet door te voeren. Hierover is op dit moment nog geen duidelijkheid.
2
Cijfermatige gegevens Medio 2012 hadden 471 inwoners van onze gemeente, waarbij al rekening is gehouden met het zuidelijk deel van Boarnsterhim, een indicatie voor ZZP 1 tot en met 4 (let wel, deze inwoners behouden gewoon hun rechten, ook bij een eventuele herindicatie); De historische instroom laat zien dat er gemiddeld 42 inwoners per jaar in aanmerking kwamen voor een ZZP 1 tot en met 4; Het aantal actuele Wmo-cliënten (gebruik maken van één of meerdere Wmovoorzieningen) bedraagt 3.100 inwoners; Het gemiddeld aantal Wmo-aanvragen per jaar bedraagt 2.450; Het gemiddeld aantal Wmo-verstrekkingen per jaar bedraagt 2.300; De gemiddelde historische instroom van nieuwe Wmo-cliënten per jaar bedraagt 125 (gemeten over periode vanaf 2007). Mogelijke gevolgen Inwoners Hulpbehoevende inwoners zullen langer thuis blijven wonen; Er zal langer een beroep worden gedaan op de overige gezinsleden/ mantelzorgers; Vanwege het langer thuis blijven wonen, wordt er langer dan voor invoering van de maatregelen gebruik gemaakt van de huidige, maar ook toekomstige, Wmovoorzieningen; Naarmate de beperkingen van de inwoner toe nemen, zal er een indicatie volgen voor een hogere (5 of hoger) ZZP, waardoor opname in een verpleeghuis zal plaatsvinden. Gemeente Op basis van de gemiddelde historische instroom van 42 inwoners per jaar zijn de gevolgen voor de gemeente gering; Qua aantal extra Wmo-aanvragen zal dit vrijwel niet waarneembaar zijn; Qua aantal extra Wmo-verstrekkingen evenmin (een aanvraag leidt niet altijd tot een toekenning); Veelal zullen deze inwoners al een indicatie hebben voor bijvoorbeeld hulp bij het huishouden en zodoende al bekend zijn bij de gemeente, alvorens een ZZP via de AWBZ werd aangevraagd; Feit is wel dat in de nabije toekomst er langer dan voorheen door deze doelgroep gebruik zal worden gemaakt van de huidige Wmo-voorzieningen; Het valt niet in te schatten of te calculeren hoeveel langer deze inwoners gebruik blijven maken van de Wmo-voorzieningen. Dit varieert per ziektebeeld; Dehalve de gefaseerde scheiding van wonen en zorg zal op zichzelf niet leiden tot een op korte termijn aanzienlijke uitzetting van de bestaande Wmo-uitgaven, maar wel tot langduriger gebruik. Inwoners die eerder in een ZZP 1 tot en met 4 vielen en daardoor werden opgenomen in een verzorgingshuis, blijven dan gedurende een langere periode (periode tussen voorheen opname in verzorgingshuis en later in een verpleeghuis) dan voorheen een beroep doen op bijvoorbeeld hulp bij het huishouden in de thuissituatie. Het aantal Wmo-cliënten daalt dan niet, pas op het moment dat er sprake is van een zwaardere indicatie voor ZZP 5 of hoger. Gedurende deze periode zal het Wmo-klantenbestand licht stijgen, net zoals dat de Wmo-uitgaven dan eerst niet dalen maar ook licht stijgen; Gelet op de, in het verleden, afgegeven garantstellingen voor investeringen in zorgvastgoed loopt de gemeente in de extreme variant een financieel risico als een betreffende zorgaanbieder/zorgvastgoedeigenaar failliet gaat (noot: benadrukt zij dat wij op dit moment geen enkele signaal hebben dat dit zich gaat voordoen!).
3
Zorgaanbieders/zorgvastgoedeigenaren Vanuit de zorgaanbieders/zorgvastgoedeigenaren geredeneerd is het in ieder geval de verwachting dat de huidige verzorgingshuizen verder zullen worden afgebouwd; Feit is dat veel instellingen zich al hebben voorbereid op deze trend, deze is namelijk al veel langer zichtbaar en gaande; Doordat de inwoner langer thuis blijft wonen, kan er op termijn wel leegstand optreden; De leegstaande woonruimte kan dan worden verhuurd; De mogelijkheden die instellingen hebben om zich aan te passen aan de veranderende omstandigheden verschillen uiteraard per instelling en per locatie; Gelet op de vrije markwerking in dit deel van de zorgwereld, heeft de gemeente hierin geen eerste verantwoordelijkheid, tenzij een zorgaanbieder, waarvoor de gemeente zich in het (verre) verleden garant heeft gesteld, failliet gaat. Tot zover een opsomming van de belangrijkste onderdelen van de nota. Hierna vindt verdere uitwerking en toelichting plaats per onderdeel. 3. Leeswijzer Voordat de (mogelijke) gevolgen worden uitgewerkt, wordt eerst kort beschreven wat wonen en zorg is en welke mogelijkheden er bestaan. Vervolgens gaan wij in op de feiten, plannen, cijfers en tot slot, welke (mogelijke) gevolgen voor de betrokken organisaties en onze gemeente zich kunnen gaan voordoen. 4. Wat is wonen en zorg (ZZP’s)? De AWBZ is ooit ingevoerd om niet verzekerbare zorg financieel te dekken. Het gaat om vormen van zorg en welzijn die duur en langdurig noodzakelijk zijn; medische kosten die vrijwel niemand op kan brengen en niet te verzekeren zijn. De AWBZ is een publieke verzekering. Iedereen die in Nederland woont of werkt is verzekerd en heeft recht op AWBZ-zorg. De zorg die wordt verzekerd via de AWBZ is geoperationaliseerd in functies. Deze functies zijn gedefinieerd in het ‘Besluit zorgaanspraken AWBZ’. Het gaat om onder andere persoonlijke verzorging (2015 naar de Wmo), begeleiding (2015 naar de Wmo), behandeling, verpleging (2015 naar de Zorgverzekeringswet) en verblijf (wordt geëxtramuraliseerd en deels (voor wat betreft ‘kortdurend verlijf’ (weekendlogeren) overgeheveld naar de Wmo in 2015). Aangezien verblijf is gedefinieerd als aparte aanspraak, wordt het verblijf in een instelling op dit moment volledig bekostigd en georganiseerd vanuit de AWBZ. Voor verblijf geldt een andere (inkomensafhankelijke) eigen bijdrage dan voor de overige functies. Verblijf is als volgt omschreven: Verblijf omvat verblijf in een instelling met samenhangende zorg bestaande uit persoonlijke verzorging, verpleging, begeleiding of behandeling, voor een verzekerde met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijk of zintuiglijke handicap, indien die verzekerde aangewezen is op een beschermde woonomgeving, een therapeutisch leefklimaat of permanent toezicht. Voornoemde samenhang van wonen en zorg wordt dus ZZP genoemd. Het is al enige jaren een beleidsdoel van het Rijk om het aantal cliënten dat verblijft in een instelling te verminderen. De afgelopen jaren zijn diverse maatregelen door het Rijk genomen om de zorg voor cliënten zoveel mogelijk thuis te leveren. Deze beweging
4
wordt ook wel ‘extramuralisering’ of ‘ambulantisering’ genoemd. In deze impactanalyse gebruiken wij het eerstgenoemde begrip. Extramuralisering kan bereikt worden door mensen langer thuis te laten wonen en minder snel te indiceren voor intramurale zorg. Passend bij deze ontwikkeling is bijvoorbeeld het ‘volledig pakket thuis’(VPT), waarbij de zorg zo lang mogelijk in de normale (thuis)situatie wordt geleverd. Extramuralisering is een vorm van scheiden van wonen en zorg. Het scheiden van wonen en zorg houdt in dat bij zorg die in een instelling wordt geleverd, de bekostiging van verblijf en zorg wordt opgesplitst, waarbij de kosten van verblijf niet meer door de AWBZ worden gedekt. Voornamelijk het woonaspect in een instelling wordt dan in mindere mate bekostigd uit de publieke middelen van de AWBZ. Overigens geldt scheiden van wonen en zorg alleen voor langdurend verblijf. De aanspraak op kortdurend verblijf wordt in die zin niet aangepast, maar gaat naar verwachting over naar de Wmo in 2015. In het lente-akkoord en het daaropvolgende regeerakkoord is ervoor gekozen om stapsgewijs geen indicaties voor ZZP’s 1 tot en met (op termijn) 4 meer af te geven. Deze zorg wordt voortaan extramuraal (vrij vertaald in de thuissituatie) geïndiceerd. Deze beleidswijziging is te typeren als het fysiek scheiden van wonen en zorg, waarbij de indicatie op verblijf voor deze groepen geheel vervalt. Samengevat, een ZZP is een volledig pakket aan zorg, met daaraan verbonden een budget waarmee de hulp kan worden ingekocht. Een ZZP kan in natura (zorgaanbieder regelt de ondersteuning binnen de instelling) worden benut of via een persoonsgebondenbudget (PGB). Het PGB-ZZP is er speciaal voor mensen die thuis willen blijven wonen of willen wonen in kleinschalige woonvormen, eigen woning/aanleunwoning, geclusterde woningen, kleinschalig wonen in groepsverband, Thomashuizen of andere huizen van particulier initiatief. Tot slot, het antwoord op de vraag hoeveel ZZP’s er zijn: 10 voor VV (verpleging en verzorging, ZZP 1 tot en met ZZP 10); 8 voor VG (verstandelijke beperking); 6 voor GGZ (geestelijke gezondheidszorg); 7 voor LG (lichamelijke beperking); 5 voor ZG-visueel (blinden en slechtzienden); 4 voor ZG-auditief en communicatief (doven en slechthorenden en communicatief beperkt) De maatregelen zoals die in deze nota worden beschreven hebben alleen betrekking op de drie eerst genoemde doelgroepen van voornoemde opsomming (VV/VG/GGZ). Simpelweg omdat de overige ZZP’s niet worden geextramuraliseerd. In alle ZZP’s zijn varianten mogelijk met al dan niet begeleiding groep en/of vervoer. Gemiddeld genomen geldt het adagium, hoe hoger het getal achter de ZZP (bijvoorbeeld ZZP 1 of ZZP 8), hoe zwaarder de beperking. Let wel, bewust spreken wij van gemiddeld genomen. Want door het extramuraliseren van de ZZP’s 1 tot en met 3 (en mogelijk later 4), verwachten wij dat er een verschuiving zal optreden in de instroom van ZZP’s. Immers, de ZZP’s 4, 5 en hoger zullen dan de laagste verblijfscategorie gaan worden en zullen dan ook eerder worden geïndiceerd. Het is namelijk een reële mogelijkheid dat cliënten of indicatieorganen vaker van deze ZZP’s gebruik gaan maken om toch intramurale opvang te kunnen bieden voor cliënten die opvang nodig hebben. Kortom, het gegeven dat iemand opvang nodig heeft, hoeft niet per definitie te zeggen dat diegene ook zwaardere beperkingen heeft dan iemand die nu ZZP 1 tot en met 4 ontvangt, er is alleen een reden voor opvang.
5
Feit is dat de wereld van de AWBZ complex in elkaar zitten. Het is onze taak om de gevolgen van het Rijksbeleid te vertalen naar onze regio. Om deze gevolgen in kaart te kunnen brengen, schetsen wij u nu het beeld van de feiten, plannen en lokale cijfers. 5. Feiten en plannen Scheiden van wonen en zorg betekent dus dat wonen en zorg apart gefinancierd wordt. De cliënt betaalt zelf voor het wonen via huur of koop. De zorg wordt apart gefinancierd via de Zorgverzekeringswet, Wmo, AWBZ en eventueel eigen middelen. De hierna genoemde maatregelen gelden niet voor jeugdigen tot en met 22 jaar, deze doelgroep wordt meegenomen in de nieuwe wet zorg voor jeugdigen! Zoals aangehaald, het gaat vanaf 1 januari 2013 om nieuwe aanvragers, ouder dan 22 jaar. Inwoners die al recht hebben, ook in het geval van herindicaties, op een ZZP 1 tot en met 4, blijven hierop recht houden en vallen buiten de maatregelen. 5.1.
Maatregelen 2013 ZZP’s 1 en 2
Scheiden van wonen en zorg is voor nieuwe cliënten (instroom) op 1 januari 2013 gestart voor de ZZP’s VV 1 en VV 2, GGZ 1 en GGZ 2 en voor VG 1 en VG 2. Sinds 1 januari 2013 worden deze indicaties niet meer afgegeven! Geen nieuwe instroom meer. 5.2.
Maatregelen 2014 & 2015 ZZP’s 3
ZZP VV 3 Per 2014 wordt ZZP VV 3 geëxtramuraliseerd voor nieuwe cliënten. De Minister neemt hiervoor meer tijd. De reden hiervoor is dat bij de extramuralisering van ZZP VV 3 moet worden voorzien in voldoende adequate zorg thuis waarvan onplanbare zorg een belangrijk onderdeel vormt. De grondslag voor een ZZP VV 3 is er namelijk één van omvangrijke somatische problematiek en deze inwoners hebben dan behoefte aan begeleiding en intensieve verzorging in een beschutte omgeving. Het organiseren van zorg op afroep, vooral in de avonden, nachten en weekenden is nu nog niet overal gerealiseerd. Hierbij hoort vaak een indicatie voor begeleiding en persoonlijke verzorging van gemiddeld 9,5 uur tot oplopend 13,5 uur (ZZP 4) per week. De verdeling over de categorieën is individueel bepaald, maar veruit het grootste deel van deze uren wordt besteed aan begeleiding en persoonlijke verzorging. Ouderen beschikken over het algemeen over een eigen woning (huur of koop). Doordat zij bij extramuralisering van lichtere ZZP’s blijven wonen in hun eigen omgeving zijn de financiële gevolgen van de maatregel voor hen gering. In de thuissituatie wordt dan de zorgverlening vormgegeven, er vindt alleen geen AWBZ-gefinancierd verblijf in een verzorgingstehuis plaats. Verder geldt dat de grote dynamiek van in- en uitstroom maakt dat instellingen met een groot aandeel lichte cliënten, meer te maken krijgen met leegstandsrisico. In overleg met zorgaanbieders, zorgkantoren, gemeenten en woningcorporaties zal de Minister in 2013 onderzoeken hoe bovenstaande vorm kan worden gegeven. ZZP VG 3 Per 2015 wordt ZZP VG 3 geëxtramuraliseerd voor nieuwe cliënten. Ook hiervoor wordt meer tijd genomen. Bij een ZZP VG 3 is de grondslag de verstandelijke beperking die leidt tot beperkt sociaal functioneren met sociaal emotionele problemen. VG 3 cliënten functioneren beperkt
6
zelfstandig en hebben voor hun psychosociaal welbevinden vrijwel altijd een veilige en vertrouwde woon- en leefomgeving nodig. Veelal voeren cliënten gezamenlijk met andere cliënten een huishouden. Begeleiding is bij hen gericht op het stimuleren van regie en het zelf uitvoeren van eenvoudige taken. Bij complexe taken is veelal overname nodig en soms ook bij communiceren, besluiten nemen en problemen oplossen. Bij persoonlijke zorg is regelmatig toezicht of stimulatie nodig en soms hulp. Alvorens te extramuraliseren is het belangrijk te organiseren dat in een extramurale omgeving het (permanent) toezicht vormgegeven kan worden en moeten er handvatten zijn voor het goed regelen van onplanbare situaties. Bij deze variant hoort vaak een indicatie voor begeleiding en persoonlijke verzorging van gemiddeld 10,5 uur tot oplopend 15,5 uur (ZZP 4) per week. De verdeling over de categorieën is individueel bepaald, maar veruit het grootste deel van deze uren wordt besteed aan begeleiding. Daarnaast ontvangt een deel van deze groep ook 9 dagdelen dagbesteding. Bij de L(icht)VG doelgroep is er sprake van bijkomende ernstige gedragsproblematiek dat een beschermde en soms gesloten setting noodzakelijk maakt. Voor deze groep gaat het vaak om 22-33 uur per week inclusief dagbesteding. ZZP GGZ 3 Per 2015 wordt ZZP GGZ 3 geëxtramuraliseerd voor nieuwe cliënten. Ook hiervoor wordt meer tijd genomen. Bij een GGZ 3 is de grondslag de aard van de psychische aandoening/beperking die vraagt om een continue nabijheid van begeleiding. Er kan ook in enige mate sprake zijn van gedragsproblematiek. Cliënten met ZZP GGZ 3 hebben vaak een beperkt vermogen tot zelfregie en sociale zelfredzaamheid. Hierbij is dagelijks (intensieve) begeleiding nodig. Symptomen van de psychiatrische aandoening zijn vaak moeilijk onder controle te krijgen. De woonomgeving dient structuur, stabiliteit, bescherming en veiligheid in een prikkelarme omgeving te bieden. Begeleid zelfstandig wonen is voor een deel van de cliënten iets wat ze in de toekomst hopen te kunnen bereiken. Het aantal cliënten in GGZ 3 is landelijk gezien relatief groot. De indruk bestaat dat GGZ 3 geen homogene groep is en de mogelijkheden om ook extramuraal te wonen verschillen van cliënt tot cliënt. Bovendien betekent de grote omvang van de groep (samen met de relatief grote dynamiek van in- en uitstroom) dat zorginstellingen een aanzienlijk risico lopen op leegstand. De weg naar extramuralisering vraagt dan ook om een gedegen voorbereiding, gezien de problemen van de doelgroep en de gevolgen voor de instellingen. Er hoort nu een indicatie voor begeleiding en persoonlijke verzorging van gemiddeld 10,5 uur tot oplopend 15,5 uur (ZZP 4) per week bij. De verdeling over de categorie is individueel bepaald, maar veruit het grootste deel van deze uren wordt besteed aan begeleiding. Daarnaast ontvangt een deel van deze groep ook 4-8 dagdelen behandeling of dagbesteding. Nadrukkelijk merken wij op dat de geplande ZZP-maatregelen voor de jaren 2014 en 2015 en de randvoorwaarden die daarvoor nog gecreëerd moeten worden, een verantwoordelijkheid is van het Rijk. Als gemeente hebben wij hierin momenteel geen verantwoordelijkheid.
7
5.3.
Maatregelen 2016 en verder ZZP 4
In het Regeerakkoord wordt aangegeven dat vanaf 2016 sectorbreed sprake zal zijn van scheiden wonen zorg/extramuralisering van ZZP 4. Voor zover nu bekend, zal dat gaan gelden voor nieuwe cliënten en herindicaties ZZP 4. Overigens, op het landelijk politieke toneel zijn inmiddels moties ingediend om de voorgenomen ZZP 4 maatregelen niet door te voeren. Op moment van schrijven is hierover nog geen duidelijkheid, waardoor wij voorlopig wel rekening houden met deze geplande maatregel. ZZP VV 4 De huidige groep ZZP VV 4 heeft behoefte aan intensieve begeleiding met uitgebreide verzorging waarbij de grondslag verschillend kan zijn, maar is vooral psychogeriatrisch. Ook hierbij hoort vaak een indicatie voor begeleiding en persoonlijke verzorging van gemiddeld 9,5 uur tot oplopend 13,5 uur (ZZP 4) per week. De verdeling over de categorieën is individueel bepaald, maar veruit het grootste deel van deze uren wordt besteed aan begeleiding en persoonlijke verzorging. ZZP VG 4 Bij een ZZP VG 4 is deelname aan het maatschappelijk leven alleen mogelijk onder begeleiding. Bij deze groep is weinig gedrags- of psychiatrische problematiek aanwezig. Hierbij hoort nu een indicatie voor begeleiding en persoonlijke verzorging van gemiddeld 10,5 uur tot oplopend 15,5 uur (ZZP 4) per week. De verdeling over de categorieën is individudeel bepaald, maar veruit het grootste deel van deze uren wordt besteed aan begeleiding. Daarnaast ontvangt een deel van deze groep ook 9 dagdelen dagbesteding. ZZP GGZ 4 Bij ZZP GGZ 4 is er een intensieve begeleiding nodig op basis van een ernstige psychiatrische aandoening, gezondheidsproblemen en gedragsproblemen. Veelal hoort er nu een indicatie voor begeleiding en persoonlijke verzorging van gemiddeld 10,5 uur tot oplopend 15,5 uur (ZZP 4) per week bij. De verdeling over de categorie is individueel bepaald, maar veruit het grootste deel van deze uren wordt besteed aan begeleiding. Daarnaast ontvangt een deel van deze groep ook 4-8 dagdelen behandeling of dagbesteding. 6. Cijfers (nieuwe) gemeente Heerenveen Om vast te stellen hoe groot de opgave is, is het goed te weten om hoeveel mensen het gaat en welke gemiddelde instroom er gedurende de laatste jaren heeft plaatsgevonden. Zodoende kunnen wij een prognose opstellen inzake welke toename wij kunnen verwachten ten aanzien van een eventueel extra beroep op de bestaande Wmovoorzieningen. De gevolgen van de extramuralisering is in de eerste jaren beperkt. Het gaat nog niet om grote aantallen. In heel Nederland hebben nu ruim 40.000 mensen een indicatie ZZP 1 of 2. De extramuralisering van ZZP 3 en 4 heeft mogelijk (landelijk) wel grotere gevolgen. Te meer omdat als gevolg van de demografische ontwikkelingen het aantal ouderen, met zorgvraag, de komende periode stijgt. Deze stijging zal tot 2025-2030 merkbaar zijn. De stijging van de zorgvraag staat in principe los van de huidige scheiding van wonen en zorg, maar zorgt er wel voor dat de Wmo steeds meer de eerst voorliggende voorzieningen gaat worden daar waar nu de AWBZ dit was. Met andere woorden, als er zowel een beroep mogelijk was op de AWBZ als op de Wmo, dan was wettelijk geregeld dat de AWBZ de zorgverlening moest opstarten.
8
Momenteel hebben in totaal 471 inwoners2 van onze (nieuwe) gemeente een indicatie die valt in de ZZP categorie 1 tot en met 4 (VV, VG of GGZ). De onderverdeling medio 2012 is als volgt:
Heerenveen B’him3 Totaal Nederland
Heerenveen B’him Totaal Nederland
Heerenveen B’him Totaal Nederland
VV01 20 0 20
VV02 70 6 76
VV03 105 7 112
VV04 95 9 104
Totaal 290 22 312
6290
22.465
25.760
31.960
86.475
VG01 5 0 5
VG02 15 1 16
VG03 50 3 53
VG04 35 0 35
Totaal 105 4 109
1.505
8.390
19.550
10.515
39.960
GGZ01 0 0 0
GGZ02 10 0 10
GGZ03 20 0 20
GGZ04 20 0 20
Totaal 50 0 50
1.035
6.140
17.525
8.255
32.955
ZZP 4 159
Totaal 471
Voorgaande cijfers leiden tot de volgende totaal indeling per ZZP:
Totaal
ZZP 1 25
ZZP 2 102
ZZP 3 185
De inwoners achter deze cijfers behouden dus ‘gewoon’ hun bestaande rechten en hoeven, voor zover zij intramuraal wonen, niet ineens zelfstandig te gaan wonen, ook niet in het geval van herindicaties! Om de gemeentelijke gevolgen in kaart te brengen zijn de historische (gemiddelde) instroomcijfers van voorgaande jaren juist van belang. Uit de betrouwbare gegevens van het CIZ/Zorgkantoor blijkt de gemiddelde historische instroom per jaar als volgt te zijn:
Gemiddelde nieuwe instroom per jaar
ZZP 1
ZZP 2
ZZP 3
ZZP 4
Totaal
3
4
18
17
42
Vanzelfsprekend zal het totaal aantal aanvragers bij het CIZ wel wat hoger liggen dan nu wordt toegekend, omdat er ook afwijzingen plaatsvinden. Hierover zijn bij ons geen gegevens beschikbaar. Voor de analyse van de mogelijke gevolgen maakt dit ook geen verschil. Immers, de inwoners die na een aanvraag een afwijzing ontvangen behoren gemiddeld genomen al tot onze Wmo-doelgroep, zoals doelgroep hulp bij het huishouden. Vooral de VV-doelgroep zal al bekend bij ons zijn, omdat die doelgroep veelal uit onze oudere inwoners bestaat.
2 3
Bron: CIZ en Zorgkantoor 29% van het grondgebied gaat per 1 januari 2014 over naar de nieuwe gemeente Heerenveen. Van het aantal in Bhim is dan ook 29% toegerekend aan de nieuwe gemeente Heerenveen.
9
Overigens, als een indicatie vanwege de geldigheidsduur is afgelopen volgt een herindicatie en deze inwoners kunnen dan nog steeds een beroep doen op de ZZP 1 tot en met 4 als hun beperkingen daartoe aanleiding geven. Gemiddeld genomen kunnen wij dus stellen dat er jaarlijks 42 inwoners zijn die voorheen in aanmerking kwamen voor een ZZP, maar nu daarop op termijn geen beroep meer kunnen doen. Zoals gesteld, een (groot) deel van deze doelgroep ontvangt vóór toekenning van een ZZP al een Wmo-voorziening en zal dan ook niet voor een hoger beroep op de Wmo-voorzieningen zorgen, mogelijk wel voor een langduriger beroep. Om u het complete beeld te schetsen tot slot nog het aantal actuele Wmo-cliënten (die momenteel gebruik maken van een Wmo-voorziening) en het gemiddeld aantal aanvragen per jaar:
Aantal unieke Wmo-cliënten Gemiddeld aantal Wmo-aanvragen per jaar
Totaal 3.100 2.350
7. Analyse gevolgen extramuralisering Hieronder hebben wij op een rij gezet welke (mogelijke) gevolgen er de komende jaren kunnen optreden en welke gevolgen dit heeft voor onze inwoners, zorginstanties, zorgvastgoedeigenaren en onze gemeentelijke voorzieningen. 7.1.
Algemeen
De extramuralisering van ZZP 1 en 2 heeft nauwelijks gevolgen. De laatste jaren zijn er al aanzienlijk minder indicaties ZZP 1 en 2 afgegeven. Daarnaast regelt op dit moment ruim een derde van de cliënten met ZZP VV1 en VV2 de zorg al thuis. Via een volledig pakket thuis of via de ‘normale’ CIZ indicaties. Landelijk gezien was de jaarlijkse instroom in de ZZP 1 en 2 ongeveer 9.800 inwoners. In Heerenveen is dat gemiddeld 7 inwoners. Relatief gezien is dat vrijwel nihil, dit is 0,01% van onze toekomstig inwonertal. Feit is dat in de verstandelijke gehandicaptenzorg en de psychiatrie de afgelopen jaren al veel mensen met ZZP’s 1 en 2 ondergebracht zijn in complexen, waarin wonen en zorg al losgekoppeld zijn, of men biedt ambulante zorg in de wijk. Dit is ook aan de orde in Heerenveen. Over deze gemiddelde instroomcijfers en de betreffende inwoners hoeven wij ons dan ook niet teveel zorgen te maken. Als de beperkingen daartoe aanleiding geven, dan volgt er op grond van de Wmo een indicatie voor extramurale zorg. De extramuralisering van de ZZP’s 3 en 4 heeft mogelijk grotere gevolgen voor de gemeente, zorgorganisaties, woningcorporaties en niet in de laatste plaats voor de inwoner. Het gaat immers, naast de herinrichting van de zorginfrastructuur, de Wmo, geschikte woningen en vastgoedrisico’s, over een groep cliënten die niet zelfstandig in staat is om alle zorg en hulp goed te organiseren. Ze krijgen nu begeleiding en maken gebruik van dagopvang of dagbesteding. Daarnaast is er vaak persoonlijke verzorging nodig en soms ook verpleegkundige zorg. Vanwege de in de vorige alinea’s genoemde argumenten, benoemen wij in de volgende paragrafen vooral de mogelijke gevolgen van extramuralisering voor de categorie zorgvragers met een zorgindicatie ZZP 3 en 4. Deze functies kennen dus een gemiddelde instroom van 35 inwoners per jaar, zijnde 0,07% van ons toekomstig inwonertal. Deze gevolgen kunnen intreden vanaf 2014. In 2013 speelt dit nog niet.
10
7.2.
Overige veranderingen in de AWBZ
De overheveling van de functies extramurale begeleiding en persoonlijke verzorging gaat in 2015 met een budgetkorting van 25% over van de AWBZ naar de Wmo. Dit betekent dat wij ook verantwoordelijk worden voor alle cliënten die op dat moment extramurale begeleiding of persoonlijke verzorging ontvangen vanuit de AWBZ. Naar het zich nu laat aanzien wordt huishoudelijke hulp op termijn alleen nog vergoed voor mensen met de laagste inkomens4. Alleen de zware onverzekerbare zorg blijft in de AWBZ, de overige functies gaan naar de Zorgverzekeringswet. 7.3.
Gevolgen voor inwoners
De huidige groep inwoners met een indicatie VV 3 of 4 heeft over het algemeen veel geplande en ongeplande hulp nodig als het gaat om alle dagelijkse activiteiten zoals hulp bij wassen en aankleden, naar het toilet gaan, eten en drinken, huishoudelijke hulp, etc. Bij mensen met een verstandelijke of psychiatrische beperking is vooral de nabijheid en continuïteit van begeleiding belangrijk. Ook hier is veel van de hulp niet te plannen omdat door het ziektebeeld de benodigde hulp sterk en onverwacht kan variëren. Een slechte nacht, medicijnen niet genomen, een andere chauffeur, te veel lawaai, invloed van vrienden e.d. hebben invloed op de hulpvraag. Waar bij ouderen minder hulp vooral leidt tot vereenzaming en niet tijdig gesignaleerde veranderingen, kan bij deze doelgroep onvoldoende zorg ook tot overlast of gevaar voor het eigen leven leiden. Cliënten met een ZZP 4 die te maken hebben met een beginnend tot ernstig regieverlies, hebben vaak intensievere begeleiding nodig. Om die reden kiest een groot deel van deze cliënten c.q. familie ervoor om te verhuizen naar een veilige, beschermde omgeving met alle benodigde voorzieningen binnen handbereik. Omdat deze cliënten in de toekomst alleen een indicatie krijgen voor de zorgfuncties, komen de kosten van de aanvullende dienstverlening voor rekening van de bewoner. In combinatie met de huur, gas, water en licht, de servicekosten en de eigen bijdrage voor de AWBZ, kunnen de kosten voor bewoners fors oplopen. Het landelijke beeld is nogal eens dat voor een deel van die kosten er mogelijk een beroep gedaan kan worden op een bijdrage op grond van de Wmo. In onze gemeente is dat niet het geval, waarbij ook geldt dat de Wmo in toenemende mate een vangnet wordt voor degenen die het echt niet zelf (financieel) kunnen regelen. Voor zorgvragers met alleen AOW of Wajong/Wia verslechtert de financiële situatie sterk. Naast de normale uitgaven die iedereen heeft, komen er extra uitgaven in de vorm van eigen bijdragen voor Wmo/AWBZ/Zorgverzekering en extra kosten voor services als wassen en maaltijden voor eigen rekening. Het gevolg van deze maatregel is verder dat de inwoner langer thuis zal blijven wonen. Juist het langer thuis kunnen blijven wonen is een van de speerpunten van de Wmo. Het gevolg hier weer van is dat de overige gezinsleden/mantelzorgers langer voor de hulpbehoevende inwoner blijven zorgen, wat tot langdurige druk op die inwoners zorgt. De huidige maatregelen willen echter niet zeggen dat er op termijn geen opname in een verpleegtehuis of verzorgingshuis nieuwe stijl (zie verder) meer mogelijk is. Naarmate de inwoner ouder wordt is het logische gevolg hiervan dat de beperkingen zullen toenemen. 4
Wij verwachten dat de afbouw geleidelijker zal plaatsvinden, waardoor de komende jaren nog wel meer (hetzelfde of net iets minder voor nieuwe aanvragers) geld beschikbaar is voor HH. In de zomer van 2013 verwachten wij meer duidelijkheid hierover vanuit het Rijk. Het Ministerie komt dan met hun beleidsbrief en notitie Wmo/ langdurige zorg.
11
Daar waar men ‘normaal’ gesproken in aanmerking kwam voor een ZZP 4, kan men dan in aanmerking komen voor een ZZP 5 of hoger. Ook kan de inwoner, vooral de VV-doelgroep, er voor kiezen om bijvoorbeeld in aanleunwoningen of verzorgingshuizen, die deels komen leeg te staan, te gaan wonen en zelfstandig te huren. Het is de verwachting dat er dan wellicht huurtoeslag kan worden ontvangen. De zorg die dan in de zelfstandig gehuurde woning wordt geleverd, wordt dan niet ZZP genoemd maar Wmo. 7.4.
Gevolgen voor zorgaanbieders
Zorgaanbieders die veel intramurale zorg leveren zullen bij ongewijzigd beleid worden geconfronteerd met omzetderving door leegstand, doordat er geen instroom meer is van cliënten met lichtere ZZP’s. Zorgaanbieders hebben de keus hun intramurale plaatsen op andere wijze te exploiteren: door over te gaan op cliënten met een indicatie voor de hogere ZZP’s, mits het zorgkantoor daarvoor ruimte biedt, dan wel de vrijkomende appartementen te verhuren aan cliënten met een indicatie voor extramurale zorg. Deze keuze hangt af van de wachtlijsten maar ook van de kwaliteit en verhuurbaarheid van de appartementen. Indien een zorgorganisatie zich (deels) gaat richten op bewoners met een indicatie voor extramurale zorg, heeft dit met name gevolgen voor de exploitatie van de voorzieningen en services, die binnen een groot deel van de huidige intramurale complexen worden aangeboden. Hierbij valt te denken aan 24 uurs-zorg, restaurant, dagbesteding, wasservice en andere services. Omdat in de toekomst een groot deel van de bewoners geen indicatie meer heeft voor deze voorzieningen en services, zullen zij hiervoor geen bijdrage in de kosten meer ontvangen. Zorgaanbieders zien zich hierdoor genoodzaakt de voorzieningen (deels) af te bouwen of te laten verzorgen door vrijwilligers, tenzij de bewoners de voorzieningen uit eigen middelen gaan betalen. Bij extramuraliseren gaat het voor de zorgaanbieders, naast het vastgoedvraagstuk, vooral om vragen als: welke voorzieningen en services ga ik in mijn geëxtramuraliseerde wooncomplex leveren? Hoe ga ik deze services aanbieden: in een verplicht pakket of facultatief? Hoe en door wie worden de voorzieningen gebruikt? Feit is dat door de extramuralisering in eerste instantie sprake zal zijn van overcapaciteit op de intramurale zorgmarkt en is er naar verwachting voldoende aanbod. Naar de toekomst toe zullen er geen of nauwelijks nieuwe zorgaanbieders meer toetreden. Echter, zolang de gevestigde zorgaanbieders hun vastgoed nog niet hebben afgeschreven, behouden ze de kosten van de bestaande (overtollige) infrastructuur en vastgoed, terwijl de instroom van nieuwe cliënten stopt. De vraag is dan wat dit gegeven zal doen met de prijsontwikkeling van de wel beschikbaar blijvende intramurale zorg op de korte en lange termijn? Door de toename van de vraag naar extramurale zorg kunnen de huidige aanbieders hiervan profiteren door hun dienstverlening uit te breiden. Omdat toetreding op deze markt, behoudens de aanwezigheid van zorginfrastructuur, relatief weinig investeringen vergt (bijvoorbeeld geen vastgoed) en de vraag snel groeit (mede door de vergrijzing), kunnen op termijn veel nieuwe aanbieders toetreden. Hierbij is het dan de vraag wat dit gegeven zal doen met de prijsontwikkeling van de extramurale zorg, welke grotendeels zal overgaan naar de Wmo en dus onze verantwoordelijkheid gaat worden. Gaan wij hierdoor een prijsdaling zien? Zo ja, dan levert dat niet alleen ons budgettaire voordelen op, maar bovenal financieel voordeel voor onze inwoners. Immers, door een prijsdaling van de zorg, zal ook de eigen bijdrage van de inwoner dalen. Als dit niet het geval is, dan zullen wij bij een ongewijzigde
12
uitvoering (hetgeen nadrukkelijk niet de bedoeling is: ‘meer met minder’) geen toereikende budgetten hebben. Kortom, gelet op het feit dat de zorg gebaseerd is op marktwerking, zal iedere zorgaanbieder zich moeten bezinnen op zijn of haar organisatiekoers de komende jaren. Vanwege het marktwerkingsprincipe, is hierbij niet een directe verantwoordelijkheid neergelegd bij onze gemeente. 7.5.
Gevolgen voor zorgvastgoedeigenaren
De extramuralisering van ZZP 1 en 2 is al langer aangekondigd en veel vastgoedeigenaren zijn samen met de huurder (veelal zorgorganisaties) al langer bezig om in strategische huisvestingsplannen na te gaan wat dat betekent voor de huidige en nieuw te bouwen complexen. Deze ontwikkelingen nemen wij ook waar. Met de aangekondigde extramuralisering van ZZP 3 en 4 wordt die opgave (landelijk) echter groter. Ingeschat moet worden welk deel van deze groep in hun eigen (huur) woning blijft wonen en welke aanpassingen aan de woningvoorraad dat vraagt. Daarnaast heeft het (grote) gevolgen voor het bestaande zorgvastgoed. Voor de zorgwoningen kan een ‘gewone’ huur worden gevraagd. Die is echter bij lange na niet dekkend om ook alle gemeenschappelijke ruimten te financieren. Hoe deze ruimten dan wel kunnen worden gefinancierd (servicekosten?) is een groot vraagstuk. Ook de veranderingen in de berekening van de huurprijs (van punten naar WOZ waarde) heeft waarschijnlijk grote gevolgen voor de huurexploitatie van zorgcomplexen die moeten extramuraliseren. Onder zorgcomplexen liggen vaak lange huurcontracten waardoor de eerste effecten vooral op de schouders van de zorgorganisaties terecht komen. Zij kunnen echter niet lang dergelijke risico’s dragen zodat het al snel een gezamenlijk probleem is, temeer omdat in het geval van een faillissement een beroep zal worden gedaan op afgegeven gemeentelijke garantstellingen (zie verdere paragrafen). 7.6.
Algemene gevolgen voor onze gemeente
Veel gemeenten vinden extramuralisering een gewenste ontwikkeling, maar niet zonder meer. Deze Wmo-mening wordt door ons gedeeld, want de extramuralisering vraagt namelijk om flankerend beleid op onder andere het terrein wonen, zorg en welzijn. Dan kunnen wij de mogelijke gevolgen voor inwoners, aanbieders, corporaties en onze gemeente in goede banen leiden. Op grond van de Wmo zijn wij verantwoordelijk voor het bieden van ondersteuning in het dagelijkse leven. De extramuralisering heeft uiteraard consequenties voor het beroep op de Wmo. Vanwege de extramuralisering zullen inwoners, die normaliter zouden gaan verblijven in een instelling, langer thuis blijven wonen. Hierdoor zullen de betreffende inwoners sneller dan het geval was voor 2013 een beroep doen op bijvoorbeeld (structurele) woningaanpassingen in de thuissituatie, hulp in het huishouden, hulpmiddelen en vervoersvoorzieningen. Ditzelfde geldt voor de toekomstige extramurale (gemeentelijke Wmo) AWBZ-zorg. Immers per 2015 worden wij verantwoordelijk voor het bieden van ondersteuning ofwel begeleiding en persoonlijke verzorging. De huidige bij ons bekende aantallen (voor begeleiding circa 884 inwoners en voor persoonlijke verzorging circa 1.073 inwoners) zullen vanaf 1 januari 2013 tot 1 januari 2015 nog wel wat gaan stijgen, omdat er geen ZZP’s 1, 2 en (deels) 3 meer worden afgegeven. Die inwoners komen vanaf 1 januari 2013 vermoedelijk wel in aanmerking voor de extramurale zorg in de vorm van begeleiding of persoonlijke verzorging.
13
7.6.1. Gemeentelijke gevolgen extramuralisering ZZP’s 1 en 2 Zoals aangehaald, extramuralisering van ZZP 1 en 2 is al langer gaande en verloopt tot op heden vrij geruisloos. Immers, ZZP 1 en 2 zorg wordt nu al veel thuis geboden. Daarnaast is deze groep relatief klein. Het huidige aantal rechthebbende inwoners op ZZP 1 en 2 (VV, VG, GGZ) bedraagt circa 127. De gemiddelde instroom is 7 inwoners per jaar. Wij schatten in dat wij deze maatregel niet zullen terugzien in onze cijfers op het gebied van de Wmo-aanvragen. In 2014 hebben wij hier meer zicht op. Voor zowel onze inwoners als voor onze gemeente zal deze wijziging vooralsnog geen (grote) gevolgen hebben. 7.6.2. Gemeentelijke gevolgen extramuralisering ZZP’s 3 en 4 De gevolgen van extramuralisering van de ZZP’s 3 en 4 zijn mogelijk groter. Mensen met een ZZP 3 en 4 hebben veel begeleiding, dagbesteding en persoonlijke verzorging nodig, die op dit moment voor een aanzienlijk deel vanuit de beschermde woonvormen wordt geboden. Deze groep zal een groter beroep gaan doen op de Wmo voor wat betreft huishoudelijke hulp, hulpmiddelen, woningaanpassing en vervoer en vanaf 2015 op begeleiding en persoonlijke verzorging. Zoals u in paragraaf 5 kon lezen, is de gemiddelde instroom in de ZZP 3 en 4 circa 35 inwoners per jaar. Relatief gezien is dit een laag aantal, maar wel een doelgroep die een hoger beroep zal doen op de (toekomstige) gemeentelijke voorzieningen. Ten aanzien van deze prognose merken wij op dat een deel van deze inwoners al bij ons bekend is. Veelal zullen deze inwoners momenteel een Wmovoorziening, bijvoorbeeld hulp bij het huishouden, ontvangen alvorens zij een aanvraag voor een ZZP zouden indienen. Bij een toename van beperkingen had deze inwoner normaliter kunnen instromen in de ZZP-voorzieningen, maar dat is straks niet meer mogelijk. Het zal hier dus echter niet gaan om een compleet onbekende of omvangrijke doelgroep. Zoals bekend zal onze (Heerenveense) maatschappij in ieder geval tot 2025-2030 verder vergrijzen. Vanaf die jaren zal het inwonertal ook gestaag afnemen (prognose). De zorgbehoefte zal tot die tijd vanwege de vergrijzing toenemen, van nu circa 15% van het totaal aantal inwoners naar 17% in 2015. In 2020 stijgt deze behoefte door naar 23%. De druk op de voorzieningen gaat dan logischerwijs toenemen, terwijl de budgetten aantoonbaar zullen dalen! De toename van de druk wordt dus niet zozeer ingegeven door de huidige AWBZ-extramuralisering maar door de vergrijzing. Op termijn leidt dit tot een discrepantie tussen vraag en (Wmo) aanbod/budgetten. Ook voor de terreinen woningvoorraad, inkomensbeleid en ondersteuning van vrijwilligerswerk en mantelzorg heeft de extramuralisering gevolgen. Niet alleen door de extramuralisering van alle doelgroepen ouderen (V&V) en mensen met een verstandelijke en psychische beperking, maar ook door de ontwikkelingen rondom de Participatiewet én de transitie van de Jeugdzorg zullen er gevolgen merkbaar zijn. Daarbij komen de landelijke bezuinigingen en de veranderingen op de woningmarkt. Dat betekent voor ons organisatorisch en financieel een grote opgave. Bij ons als gemeente komen namelijk straks alle veranderingen samen. Vanuit beleidsmatig en financieel oogpunt is het zeker dat wij zullen nagaan hoe wij door een combinatie van doelgroepen en functies en door een grotere inzet van vrijwilligers en mantelzorgers de nieuwe taken kunnen vormgeven. De vraagt dringt zich wel op of dit inderdaad nog haalbaar is. Kunnen wij bijvoorbeeld nog meer inzet verlangen van onze vrijwilligers en mantelzorgers of is de rek er nu wel uit? Feit is in ieder geval dat vrijwilligers en mantelzorgers hun inzet niet plegen door de veranderende visie van de overheid op de civil society, maar omdat zij een bepaalde voldoening halen uit hun
14
vrijwillige inzet. Dit neemt uiteraard niet weg dat wij een rol kunnen spelen in het faciliteren van mantelzorgers en vrijwilligers en vrijwilligersorganisaties. Daarbij moeten wij ons wel beseffen dat inwoners zichzelf niet zien als een instrument van beleidsuitvoering, maar uit intrinsieke motieven handelen. Hiermee dienen wij rekening te houden bij het beleid en, specifieker, bij de (toekomstige) eisen die gesteld worden aan vrijwilligers en mantelzorgers. De Kanteling en de decentralisatie van AWBZ begeleiding en persoonlijke verzorging kunnen, naast de positieve effecten, onbedoelde neveneffecten hebben voor de ontvangers en de gevers van mantelzorg. Het aanbod van respijtzorg kan vanwege bezuinigingen afnemen en mantelzorgende partners kunnen daardoor eerder overbelast raken. Juist nu de vraag naar en behoefte aan vrijwilligers de komende jaren nog meer zal groeien, moeten wij goed kijken naar de manier waarop een appel op mensen wordt gedaan. Het is bijvoorbeeld weinig uitnodigend om mensen aan te spreken op hun leeftijd of levensfase. Eerder voelen mensen zich aangesproken op ervaring en deskundigheid. Ook verwachten wij dat de zorgzwaarte in de thuissituatie zal toenemen. In zijn algemeenheid wordt de mens steeds ouder. Als gevolg van de toenemende vergrijzing neemt dus ook het aantal zorgvragers van Wmo-voorzieningen (langer thuis wonen) de komende jaren toe. Doordat medisch technologische ontwikkelingen ervoor zorgen dat mensen langer blijven leven en ook de overlevingskans bij diverse ziektebeelden en na zwaar letsel toeneemt, neemt niet alleen het aantal zorgvragers toe, maar zullen we ook een stijging in gemiddelde zorgzwaarte thuis zien. De stijging van de gemiddelde zorgzwaarte heeft niet alleen te maken met de vergrijzing, maar juist ook met de in deze nota beschreven maatregelen en verder nog te verwachten landelijke bezuinigingen. Immers, er wordt steeds meer een groter beroep gedaan op de eigen verantwoordelijkheid van cliënten en hun mantelzorgers. De lichte zorg wordt dan in ware langer dan tot 2013 het geval was ingevuld door mantelzorgers. Door het uitstellen van opname, bij progressieve ziektebeelden volgt deze opname uiteindelijk toch, maar dan in een verpleegtehuis, neemt de gemiddelde zorgzwaarte in de thuissituatie toe. Het beroep op de Wmo voorzieningen wordt dan niet zozeer aanzienlijk hoger, maar wel langduriger en op termijn loopt dat dan niet in de pas met de toenemende zorgbehoefte en de krimpende budgetten. Anders geformuleerd, in theorie ‘verdwenen’ er tot januari 2013 inwoners uit de Wmovoorzieningen, omdat zij opgenomen werden in een verzorgingshuis. In feite maakte dat dan weer ‘ruimte’ voor een andere hulpbehoevende inwoner en bleven de Wmobudgetten beheersbaar. Maar vanwege de maatregelen zal die ruimte de komende jaren theoretisch gezien niet ontstaan, er komen juist meer hulpvragers bij. Wel is het een feit dat deze maatregelen tot langduriger gebruik van de Wmo-voorzieningen zal leiden. Daar waar een inwoner voorheen na opname in een verzorgingshuis gebruik maakte van de AWBZ en niet meer van de Wmo (bijvoorbeeld hulp bij het huishouden), daar zal deze inwoner nu langer gebruik maken van de Wmo-voorziening. Dit tot het moment waarop deze inwoner in aanmerking komt voor een hogere ZZP (5 of hoger) en er opname in een verpleeghuis plaatsvindt. Het valt niet in te schatten hoeveel langer deze inwoner gebruik zal maken van de Wmo, dit varieert per ziektebeeld. Dat er langer dan nu door deze doelgroep gebruik zal worden gemaakt van de Wmo is wel duidelijk. Gedurende die periode zullen de Wmo-uitgaven voor deze doelgroep niet dalen, maar op hetzelfde peil blijven of (licht) stijgen. Deze stelling is overigens los van de te verwachten bezuiniging op de toekomstige financiële middelen voor de Wmo, maar leidt wel tot het risico van onbeheersbare Wmo-uitgaven op termijn.
15
7.6.3. Garantstellingen gemeente zorgvastgoed Op basis van in het verleden gemaakte afspraken zijn er ultimo december 2012 nog gewaarborgde geldleningen aan de orde. In de sector ‘zorgcentra’ dragen wij eind 2012 nog een risico van € 1.387.158,-. Als de zorgorganisaties waarvoor wij garantstellingen hebben afgegeven in de extreme variant failliet zouden gaan, dan openbaart het risico zich. Op dit moment hebben wij geen enkel signaal om aan te nemen dat dit risico zich, vóór gehele aflossing van de lening door de betreffende zorgaanbieder, op (korte) termijn gaat voordoen. Indien wij op enig moment wel dergelijke signalen ontvangen zullen wij u onmiddellijk inlichten en maatregelen/interventies voorstellen. 8. Samenvatting conclusies
Vanuit de inwoners geredeneerd zijn de gevolgen in de eerste plaats merkbaar voor de persoon waar het omgaat. In plaats van opname in een verzorgingshuis zal de inwoner langer thuis blijven wonen. Of dit per definitie een negatieve ontwikkeling is zal van persoon tot persoon variëren, maar de gemiddelde wens is wel dat inwoners zo lang als mogelijk thuis willen blijven wonen. De gevolgen hiervan zijn wel van invloed op de overige gezinsleden/mantelzorgers. Vanwege het langer thuis blijven wonen, wordt er langduriger (intensiever) een beroep gedaan op de overige gezinsleden/mantelzorgers. De ‘zorglevensloop’ verandert dus nogal. Wat niet verandert is dat, naarmate de leeftijd van de betreffende inwoner toeneemt, gemiddeld genomen ook de beperkingen zullen toenemen, waardoor de zorgzwaarte (individuele Wmo-voorzieningen) eveneens zal toenemen. Dit leidt er uiteindelijk toe dat de inwoner zal worden opgenomen in een verpleeghuis via de AWBZ.
Vanuit de gemeente geredeneerd zullen de gevolgen, op basis van een gemiddelde instroom van 42 inwoners per jaar als gevolg van deze maatregelen niet aanzienlijk zijn en qua aantal extra Wmo-aanvragen vrijwel niet waarneembaar. Wel is het een feit dat deze maatregelen tot langduriger gebruik van de Wmo-voorzieningen zal leiden. Daar waar een inwoner voorheen na opname in een verzorgingshuis gebruik maakte van de AWBZ en niet meer van de Wmo (bijvoorbeeld hulp bij het huishouden), daar zal deze inwoner nu langer gebruik maken van de Wmo-voorziening. Dit tot het moment waarop deze inwoner in aanmerking komt voor een hogere ZZP (5 of hoger) en er opname in een verpleeghuis plaatsvindt. Het valt niet in te schatten hoeveel langer deze inwoner gebruik zal maken van de Wmo, dit varieert per ziektebeeld. Dat er langer dan nu door deze doelgroep gebruik zal worden gemaakt van de Wmo is wel duidelijk. Gedurende die periode zullen de Wmo-uitgaven voor deze doelgroep niet dalen, maar op hetzelfde peil blijven of (licht) stijgen. Deze stelling is overigens los van de te verwachten bezuiniging op de toekomstige financiële middelen voor de Wmo. Daarover is op dit moment, bijvoorbeeld de vermeende korting van 75% op het hulp bij het huishoudenbudget, nog geen duidelijkheid. De gefaseerde scheiding van wonen en zorg zal op zichzelf derhalve niet leiden tot een op korte termijn (aanzienlijke) uitzetting van de bestaande Wmo-uitgaven, maar wel tot langduriger gebruik.
Vanuit de zorgaanbieders/vastgoedeigenaren geredeneerd is het in ieder geval de verwachting dat de huidige verzorgingshuizen verder zullen worden afgebouwd, omdat er geen nieuwe indicatie meer voor zal worden gesteld de komende jaren. Voor de instellingen betekenen de veranderende wensen van de cliënten dat ze een keuze moeten maken over de inzet van hun vastgoed, maar ook over de inzet van hun personeel. Feit is dat veel instellingen zich al hebben voorbereid op deze trend, deze is al veel langer zichtbaar en gaande. Het aantal verzorgingshuisplaatsen is tussen 1980 en 2010 bijvoorbeeld afgenomen van landelijk 150.000 naar 84.000 plaatsen, terwijl het aantal 80-plussers in dezelfde periode meer dan verdubbeld is. Voor de instellingen kan het langer thuis wonen van
16
mensen betekenen dat ze te maken kunnen krijgen met leegstand. Dit deel van het gebouw kan dan worden verhuurd. Naast het leveren van zorg aan cliënten die extramurale zorg krijgen (gecombineerd met het verhuren van woonruimtes) kunnen de instellingen zich ook richten op het leveren van zorg aan de zwaardere doelgroepen (de doelgroepen die in de kern-AWBZ (ZZP 5 of hoger) terechtkomen). De mogelijkheden die instellingen hebben om zich aan te passen aan de veranderende omstandigheden verschillen uiteraard per instelling en per locatie. Tot slot, wij mogen niet vergeten dat een groot deel van de (zorgbehoevende) inwoners juist de wens heeft om langer thuis in hun eigen omgeving te blijven wonen. Het is aan ons om dat ook te faciliteren, gelet op de bepalingen van de Wmo. Hierbij zullen wij de juiste afwegingen moeten maken tussen enerzijds het bieden van ondersteuning in de thuissituatie, lokaal en gebiedsgericht en anderzijds het beheersbaar houden van de toekomstige Wmo-uitgaven. De komende jaren staan wij voor grote opgaven, maar het biedt ook vele kansen en uitdagingen. Hierbij is één uitgangspunt in ieder geval duidelijk: ‘de inwoner blijft centraal staan’, waarbij individueel maatwerk zal worden geleverd. 9. Vervolg Wij zullen de komende periode de landelijke en lokale ontwikkelingen nauwlettend op de voet blijven volgen. Als er ongewenste of juist gewenste effecten voordoen zullen wij u daarover inlichten en zullen wij u adviseren over de te nemen maatregelen of interventies. Verdere uitwerkingen van de extramurale zorg en de financiële opgave zal plaatsvinden binnen de ‘AWBZ-decentralisatie begeleiding en verzorging’. Hierover zult u dit jaar nader worden ingelicht. Mede om de toekomstige Wmo-uitgaven te beheersen zijn wij hard aan het werk om de ‘visie Sociaal Beleid’ gereed te maken. Ook hiervan is de planning dat deze visie dit jaar aan u wordt voorgelegd ter vaststelling.
17