Psychopathologie bij tienermoeders en hun kinderen: De relatie tussen psychopathologie van moeder en kind en de medierende invloed van opvoedingsvaardigheden Psychopathology in teenage mothers and their children: The relationship between psychopathology of mother and child and the mediating effect of parenting skills
Iemke Zwaans Universiteit van Amsterdam
Amsterdam, maart 2012 Naam:
Iemke Zwaans
Studentnummer:
10217053
Begeleider:
Dr. Eveline S. van Vugt
Tweede beoordelaar: Prof. dr. Geert Jan Stams
Pedagogische Wetenschappen en Onderwijskunde Master Forensische Orthopedagogiek Faculteit Maatschappij- en Gedragswetenschappen
Inhoudsopgave
1. Samenvatting Abstract
3 4
2. Inleiding
5
3. Methode
10
Onderzoekspopulatie
10
Meetinstrumenten
11
-
Psychopathologie moeder
11
-
Psychopathologie kind
12
-
Opvoedingsvaardigheden
13
Procedure
14
Analysetechnieken
15
4. Resultaten
16
Beschrijvende resultaten
16
Correlaties
18
De relatie tussen de psychopathologie van moeder en kind
21
De medierende rol van opvoedingsvaardigheden
22
5. Discussie
25
6. Literatuurlijst
30
2
1. Samenvatting In deze studie is onderzoek gedaan naar het verband tussen psychopathologie van tienermoeders
en
psychopathologie
van
hun
kinderen,
gemedieerd
door
opvoedingsvaardigheden van de moeders. De onderzoeksgroep bestond uit N=87 tienermoeders die voor hun 20e zwanger zijn geworden en van wie het kind, tijdens het onderzoek, tussen de anderhalf en vier jaar oud was. Psychopathologie van moeder is gemeten aan de hand van de Adult Self Report, de psychopathologie van het kind is onderzocht met de Child Behavior CheckList, en de opvoedingsvaardigheden van moeder zijn gemeten met delen uit de Nijmeegse Opvoedingsvragenlijst en de Parental Dimensions Inventory. Uit deze studie bleek dat, zowel externaliserende als internaliserende, psychopathologie van moeder samenhing met externaliserende en internaliserende psychopathologie van het kind. De relatie tussen
de
internaliserende
psychopathologie
van
moeder
en
de
internaliserende
psychopathologie van het kind werd gemedieerd door de mate van responsiviteit van moeder. Dit houdt in dat een hoge mate van internaliserende problemen van moeder de responsieve vaardigheden van moeder negatief beïnvloedt, dat op zijn beurt leidt tot een hogere mate van internaliserende problemen van het kind. Toekomstig onderzoek moet nagaan of andere factoren de overdracht van psychopathologie van tienermoeders op hun kinderen kunnen verklaren.
3
1. Abstract This study examined the relationship between psychopathology of teenage mothers and psychopathology in their children, mediated by the mother’s level of parenting skills. The sample consist of N=87 teenage mothers who became pregnant before their 20th and whose children were between one and a half and four years old during the examination. Psychopathology of mother was measured using the Adult Self Report, the psychopathology of the child was examined with the Child Behavior CheckList and mother’s level of parenting skills measured with parts of the Nijmegen Parenting questionnaire and the Parental Dimensions Inventory. This study showed that both, externalizing and internalizing, maternal psychopathology was associated with externalizing and internalizing psychopathology of the child. The relationship between internalizing psychopathology of mother and the internalizing psychopathology of the child was partially mediated by the mother's level of responsiveness. This indicates that maternal responsive behavior is adversely affected by higher levels of internalizing problems of the mother which in turn leads to higher levels of internalizing problems in the child. Future research should examine whether other factors may explain the transmission of psychopathology from teenage mothers to their children.
4
2. Inleiding Jaarlijks worden er ongeveer 2500 baby’s geboren van wie de moeder jonger is dan twintig jaar, zogenaamde tienermoeders (Centraal Bureau voor Statistieken [CBS], 2012; Hillis et al., 2004). In vergelijking met andere geïndustrialiseerde landen, kent Nederland een van de minste tienerzwangerschappen. Door het lage aantal tienerzwangerschappen binnen Nederland, vormen tienerzwangerschappen geen maatschappelijk probleem in vergelijking met andere geïndustrialiseerde landen (Enk, Gorissen, & Enk, 2000; Eurostat, 2010). Toch krijgt de groep tienermoeders veel aandacht. Dit is terug te zien in de kranten, op televisie, in boeken, preventies en interventies. Deze aandacht is nodig omdat er is gebleken dat de tienerzwangerschap niet alleen een negatieve invloed kan hebben op de tiener zelf (Klein, 2005; Meade, Kershaw, & Ickovics, 2008), maar ook op het kind en de rest van het gezin (Culp, Culp, Osofsky, & Osofsky, 1991; Tavecchio, 2007; Woodward et al., 2001). Er zijn verschillende onderzoeken gedaan naar tienerzwangerschappen, omdat er een negatieve connotatie heerst rondom deze groep (Boon, 2011). De term tienermoeder maakt duidelijk dat de meisjes niet alleen moeders zijn, maar ook nog tieners (Enk et al., 2000). Tieners die een kind hebben, worden daardoor vaak gezien als een risicogezin op sociaal en psychologisch gebied. De kinderen van tienermoeders zouden vaker gedrags-, emotionele, en schoolproblemen laten zien dan kinderen van oudere ouders (Culp et al.,1991; Klein, 2005; Meade et al., 2008; Tavecchio, 2007; Woodward et al., 2001). Ook zouden de kinderen van tienermoeders meer kans hebben op suïcide neigingen, middelen gebruik (Ekéus et al., 2006; Lesser, Koniak-Grif, & Anderson, 1999) en delinquent gedrag (Hermanns, Ory, & Schrijvers, 2005; Moore & Brooks-Gun, 2002). Echter, onderzoek van Levine, Emery, en Pollack (2007) laat zien dat een verhoogd risico op negatieve ontwikkelingsresultaten bij kinderen van tienermoeders niet direct verklaard kan worden vanuit de leeftijd waarop de moeder het kind krijgt. Het risico ligt meer in bijkomende risicofactoren die tienermoederschap met zich
5
meebrengt zoals, schooluitval, geen baan, minder financiële middelen, steun en support, minder kennis en ervaringen om een kind op te voeden en alleenstaand ouderschap (Barratt & Roach, 1995; Hermanns et al., 2005; Jonker, 2011; Runs, 2006). Een andere bijkomende risicofactor, die van invloed kan zijn op de ontwikkeling van het kind, is een hoge mate van psychopathologie van de moeder (Berg-Nielsen, Vikan, & Dahl, 2002; Carr, 2006; Connell & Goodman, 2002;
Wernand, 1986). Onder
psychopathologie wordt de mentale en het geestelijke welzijn van een persoon verstaan. Vormen van psychopathologie zijn bijvoorbeeld, depressie, een angststoornis of agressief gedrag (Carr, 2006; van Eycken, Hoogduin, & Emmelkamp, 2008). Onder tienermoeders is er sprake van een hoge prevalentie psychopathologie. Zo blijkt uit literatuur dat tienermoeders vaker gediagnosticeerd worden met een DSM-classificatie, zoals posttraumatische stoornis en antisociale gedragsstoornis, dan leeftijdsgenoten (Kessler et al., 1997; Woodward et al., 2001). Een mogelijke verklaring hiervoor is dat meisjes met bijvoorbeeld een antisociale gedragsstoornis, aandachtsproblemen en/of verslaving meer seksueel risicovol gedrag vertonen (Kessler et al., 1997). Hierbij moet gedacht worden aan bijvoorbeeld onbeschermde geslachtsgemeenschap. Zij hebben hierdoor een grotere kans op een tienerzwangerschap dan leeftijdsgenootjes (Kessler et al., 1997; Woodward et al., 2001). Hierbij lijkt vooral agressief en antisociaal gedrag de grootste risicofactor voor een tienerzwangerschap (Cassidy, Zoccolillo, & Hughes, 1996; Woodward et al., 2001). Onderzoek heeft laten zien dat van alle jonge meiden met een antisociale gedragsstoornis, 54.8% tijdens de adolescentie zwanger raakt en dat een derde van de tienermoeders gediagnosticeerd is met een antisociale gedragsstoornis (Cassidy et al., 1996). Er is niet alleen een grotere kans om zwanger te worden wanneer een meisje psychopathologie vertoont, maar er is ook gebleken dat de tienermoeders meer kans hebben om tijdens de eerste opvoedingsjaren psychopathologie te ontwikkelen (Boon, 2011; Cassidy
6
et al., 1996). Vooral depressie na de zwangerschap, komt vaker voor bij tienermoeders (20%) dan bij oudere moeders (10%) (Troutman & Cutrona, 1990). Psychopathologie bij zowel jongere als oudere moeders, kan een risicofactor vormen voor problemen binnen het gezin en een negatieve ontwikkeling van kinderen. Zo is psychopathologie een risicofactor voor het ontwikkelen van een negatieve ouder-kind relatie (Cassidy et al., 1996), kindermishandeling (R. van der Zanden, preventie van kindermishandeling), negatieve opvoedingsvaardigheden (Berg-Nielsen et al., 2002) en achterstand in de emotionele, cognitieve en sociale vaardigheden van kinderen (Vostanis et al., 2006; Wernand, 1986). Daarnaast lijkt de psychopathologie van de moeder een directe en indirecte invloed te hebben op de psychopathologie van de kinderen (Conroy et al., 2012; Frick et al., 1992; Nigg & Hinshaw, 1998; Prinzie, Dekovic, & Reits, 2008). Er kan een directe genetische overdracht van psychopathologie van de moeder op het kind plaatsvinden, waarbij het kind genetisch kwetsbaar kan zijn voor het ontwikkelen van psychopathologie. Daarnaast kan er ook sprake zijn van sociale overdracht van de psychopathologie van moeder op het kind (Carr, 2006). Berg-Nielsen en collega’s (2002) geven aan dat de impact van de psychopathologie van de ouders op het kind afhankelijk is van de opvoeding. De aanwezigheid van psychopathologie bij ouders kan een negatieve bijdrage leveren aan de opvoedkwaliteiten, doordat ouders minder goed in staat zijn om in de juiste behoefte van het kind te voorzien (Costa, Weems, Pellerin, & Dalton, 2006; Frick et al., 1992). Carr (2006) geeft aan dat er twee verschillende manieren zijn waarop de psychopathologie van de moeder, via opvoeding, invloed kan hebben op de ontwikkeling van psychopathologie bij het kind. Allereerst kan psychopathologie van ouders invloed hebben op de kinderen door processen zoals, modeling, shaping en bekrachtiging. Dit betekent dat kinderen bepaalde copingstrategieën en gedragpatronen, die vertoond worden door hun ouders, overnemen. Als tweede kan de
7
psychopathologie van moeder opvoedingscapaciteiten negatief beïnvloeden. Dit kan leiden tot een onveilige gehechtheid, inadequate stimulatie en een negatieve opvoeding. Deze aspecten zijn, volgens Carr (2006), van invloed op de psychopathologie van het kind. Uit onderzoek komt naar voren dat een negatieve en inconsequente opvoeding het meest voorkomt in gezinnen waarin psychopathologie bij (een van) de ouders te zien is (BergNielsen et al., 2002; Karreman, de Haas, van Tuijl, van Aken, & Dekovic, 2010; Vostanis et al., 2006). Er zijn verschillende aspecten van de opvoeding die bij zouden kunnen dragen aan een negatieve opvoeding. Allereerst lijkt de mate van responsiviteit en warmte duidelijk samen te hangen met een negatieve of positieve opvoeding (Eshel, Daelmans, Cabral de Mello, & Martines, 2006; Guttentag, Pedrosa-Josic, Landry, Smith, & Swank, 2006). Warmte heeft betrekking op de afstand tussen de ouders en het kind. Een warme opvoeding zorgt ervoor dat er een gepaste emotionele nabijheid is en de opvoeding aangepast is op de persoonlijkheden en mogelijkheden van de kinderen. Wanneer er sprake is van een laag niveau van emotionele warmte hangt dit samen met internaliserende problemen van het kind (Muris et al., 2003). Responsiviteit heeft betrekking op het snel en adequaat reageren op de behoeftes en signalen van het kind. Hierdoor ontwikkelt het kind sociale, communicatieve en probleem oplossende vaardigheden (Guttentag et al., 2006). Guttentag en collega’s lieten zien dat moeders die psychopathologie vertonen, zoals depressie of angst, minder responsief gedrag vertonen. Dit wordt verklaard doordat deze moeders zich minder goed in de gevoelens van hun kinderen kunnen verplaatsen (Guttentag et al., 2006). Een verminderde responsiviteit zorgt ervoor dat er geen veilige leeromgeving voor de kinderen is. Dit staat een goede cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling in de weg (Landry, Smith, Swank, Assel, & Vellet, 2001). Dit kan op hun beurt leiden tot externaliserende en internaliserende problemen. Een verminderde responsiviteit hangt daarom vaak samen met externaliserende en internaliserende psychopathologie bij kinderen (Muris, Meesters, & van den Berg, 2003).
8
Daarnaast laat onderzoek van Brotman en collega’s (2009) zien dat het tonen van een responsieve en warme opvoeding, externaliserende problemen kan voorkomen bij kinderen die tot de risicogroep behoren. Zo heeft een responsieve opvoeding een positief uitwerking op de ontwikkeling van kinderen uit risicogezinnen (Barnett et al., 2010; Eshel et al., 2006; Landry et al., 2001). Ten tweede is voor een positieve opvoeding een bepaalde mate van controle belangrijk. Ouderlijke controle heeft te maken met de manier waarop ouders ervoor zorgen dat de activiteiten en het gedrag van het kind gereguleerd worden (Pettit, Laird, Dodge, Bates, & Criss, 2001). Globaal zijn er drie maten van controle. Aan de ene kant staat weinig controle in de vorm van veel autonomie en betrokkenheid en aan de andere kant staat veel controle in de vorm van een harde disciplinering zoals veel straffen en weinig autonomie en betrokkenheid. Hiertussen staat een mate van controle waarbij grenzen op een consistente manier aangegeven worden (Karreman et al., 2010; Frick et al., 1992; Vostanis et al., 2006). Beide uiterste vormen komen vaker voor in gezinnen met psychopathologie en bij de opvoeding van tienermoeders (Woodward et al., 2001). Deze vormen van controle kunnen zorgen voor zowel internaliserende als externaliserende problemen bij kinderen (Aunola & Nurmi, 2005; Boerma, 2009). De middelste vorm van controle hangt sterk samen met de afwezigheid van psychopathologie bij kinderen (Vostanis et al., 2006; Pettit et al., 2001) en het aannemen van deze vorm van controle zou gedragsproblemen kunnen verminderen (Frick et al., 1992). In deze studie zal ingegaan worden op het verband tussen de psychopathologie van de tienermoeders en de psychopathologie van kinderen tussen de anderhalf en vier jaar oud. Verwacht wordt dat bij kinderen, bij wie er sprake is van een moeder met een hoge mate van psychopathologie, eerder een hogere mate van psychopathologie wordt gezien dan bij kinderen van moeders die een lage mate van psychopathologie laten zien. Er wordt verwacht
9
dat zowel een hoge mate van internaliserende als externaliserende psychopathologie van moeder zal samenhangen met de psychopathologie bij het kind. (Frick et al., 1992; Nigg & Hinshaw, 1998; Prinzie et al., 2008). Daarnaast wordt onderzocht of opvoeding de relatie tussen de psychopathologie van moeder en de psychopathologie van het kind medieert. Daarbij zal er onderscheid gemaakt worden tussen externaliserende en internaliserende psychopathologie en de verschillende opvoedingsvaardigheden. Verwacht wordt dat een hoge mate van psychopathologie, zowel internaliserend als externaliserend, van moeder samenhangt met een negatieve opvoeding. De negatieve opvoeding zal vervolgens zorgen voor een hogere mate psychopathologie van het kind. De sterkste samenhangen zullen worden verwacht bij responsiviteit en warmte (Eshel et al., 2006; Guttentag et al., 2006).
3. Methode Onderzoekspopulatie De onderzoeksgroep bestaat uit N=87 jonge moeders die voor hun 20e jaar zwanger zijn geworden en waarvan een van de kinderen tijdens het onderzoek tussen de anderhalf en vier jaar oud was. De leeftijd waarop de moeders voor het eerst zwanger raakte ligt tussen de 13 en 20 jaar (M =17,38 SD =1,49). De leeftijd van de moeders was ten tijde van het onderzoek M =20,90 SD =1,70 met een range van 17 tot 24 jaar oud. In totaal hadden de moeders 110 kinderen, waarvan over 35 jongens en 50 meisjes dit onderzoek ging. Van twee kinderen was het geslacht onbekend. De jongste waren 16 maanden oud en de oudste 4 jaar en 5 maanden (M =30,73 SD =10,75). Bij 97% van de moeders betreft het hun eerste kind, bij overige 3% hun tweede kind. De moeders woonden verspreid over Nederland (80 moeders) en het Nederlandse deel van België (7 moeders). In totaal was 89% van de moeders Nederlands, 3% Marokkaans en 8% had een overige nationaliteit. Ten tijden van het onderzoek had 80% van de moeders een partner en 20% niet. Van de moeders met een partner
10
was in 16% van de gevallen de partner niet de biologische vader van de kinderen die meegenomen zijn in dit onderzoek. Van die kinderen heeft 18% geen contact meer met de biologische vader. De hoogst afgeronde opleiding van moeder was de basisschool met 13%, VMBO (32%), HAVO (10%) en VWO (3%). Drieëndertig procent van de moeders heeft een MBO diploma gehaald en 5% een HBO diploma. Vijfendertig moeders hadden een baan (40%), ten tijde van het onderzoek, en 24 moeders gingen naar school (28%).
Meetinstrumenten De variabelen die gebruikt worden in de analyses voor het beantwoorden van de onderzoeksvragen zijn gemeten met behulp van de zelf samengestelde “Vragenlijst over opvoeding en gedrag van tienermoeders en hun kind”. Deze vragenlijst bestaat uit een combinatie van verschillende bestaande vragenlijsten. In deze studie zijn de concepten, psychopathologie van moeder, opvoedingsvaardigheden en psychopathologie van het kind meegenomen.
Psychopathologie moeder. Psychopathologie van moeder is gemeten met behulp van de Adult Self Report [ASR] (Achenbach & Rescorla, 2003), bestaande uit 121 items verdeeld over acht schalen.
Deze
zelfrapportage
vragenlijst
meet
vaardigheden
en
emotionele-
en
gedragsproblemen van de moeder over de afgelopen zes maanden. De items zijn stellingen over het eigen gedrag die beantwoord moeten worden aan de hand van een driepuntslikertschaal. De antwoordmogelijkheden zijn: ‘Helemaal niet”, “Een beetje of soms” en “Duidelijk of vaak”. Voorbeelditems zijn: ‘Ik ben te angstig of bang’ (schaal angst/depressie) en ‘Ik ben vaak dingen kwijt’ (schaal aandachtsproblemen) (Achenbach & Rescorla, 2003). Hoe hoger de scores op de schalen, hoe meer emotionele- of gedragsproblemen de moeder zelf ervaart.
11
De interne consistenties van de verschillende subschalen waren achtereenvolgens: angstig/depressie (18 items; α =.91), teruggetrokken gedrag (9 items; α =.70), somatische problemen (12 items; α =.81), denkproblemen (10 items; α =.57), aandachtsproblemen (15 items; α =.84), agressief gedrag (15 items; α =.86), regelbrekend gedrag (14 items; α =.75), opdringerig gedrag (6 items; α =.53) en andere problemen (21 items; α =.79) (Achenbach & Rescorla, 2003). Verder zijn de hoofdschalen externaliserende (35 items; α =.89), internaliserende (39 items; α =.92) en totale (120 items; α =.96) problemen te onderscheiden. Van de subschalen opdringerig gedrag en denkproblemen is de interne consistentie onvoldoende. De overige subschalen laten op basis van deze gegevens een goede tot zeer goede interne consistentie zien. De hoofdschalen hebben een uitstekende interne consistentie.
Psychopathologie van het kind. De psychopathologie van het kind is gemeten met behulp van de Child Behavior CheckList 1,5/5 [CBCL] (Achenbach & Rescorla, 2000), bestaande uit 99 items verdeeld over zeven schalen. De vragen hebben betrekking op zowel problemen, zoals emotionele en gedragsproblemen, als op de positieve aspecten van het gedrag van het kind de afgelopen zes maanden. De items zijn stellingen die de moeder over het gedrag van haar kind moet beantwoorden op een driepunts-likertschaal. De antwoordcategorieën zijn: “Helemaal niet”, “Een beetje of soms” en “Duidelijk of vaak”. Voorbeelditems zijn: ‘Geeft geen antwoord wanneer anderen tegen hem/ haar praten’ (schaal teruggetrokken gedrag) en ‘huilt veel’ (schaal emotioneel reageren) (Achenbach & Rescorla, 2000). Hoe hoger de scores op de schalen, hoe meer emotionele- en gedragsproblemen de moeder bij het kind ervaart. De CBCL 1,5/5 omvat zeven verschillende schalen met de volgende interne consistenties: emotioneel reagerend (9 items; α =.71), angst/depressie (8 items; α =.53), lichamelijke klachten (10 items; α =.60), teruggetrokken gedrag (7 items; α =.48), slaapproblemen (7 items; α =.71), aandachtsproblemen (5 items; α =.61), agressief gedrag
12
(19 items; α =.85) en andere problemen (32 items; α =.74). Verder zijn de hoofdschalen internaliserende (34 items; α =.78), externaliserende (24 items; α =.88) en totale (99 items; α =.93) problemen te onderscheiden. De interne consistentie van de subschalen angst/depressie en teruggetrokken gedrag zijn onvoldoende. Van de overige subschalen is de interne consistentie marginaal tot zeer goed te noemen. De hoofdschalen laten alle drie een (zeer) goede interne consistentie zien.
Opvoedingsvaardigheden. De opvoedingsvaardigheden van de tienermoeders zijn gemeten aan de hand van schalen uit de Nijmeegse Opvoedingsvragenlijst [NOV] (Gerris et al., 1993) en de Parental Dimensions Inventory [PDI] (Gerrits, Groenendaal, Dekovic, & Noom, 1996; Power, 1993). De schalen worden bevraagd aan de hand van stellingen over de opvoeding van hun
kind.
Deze
moeten
beantwoord
worden
op
een
zespunts-likertschaal.
De
antwoordmogelijkheden varieerden van 1= helemaal mee oneens tot 6= helemaal mee eens. Gezien de leeftijd van de kinderen in dit onderzoek is er bij bepaalde items de antwoordmogelijkheid 7= niet van toepassing, toegevoegd. Voorbeeldstellingen zijn: ‘Als het niet zo goed met mijn kind gaat, dan lukt het mij om mijn kind te troosten’ (schaal responsiviteit), ‘Als mijn kind iets doet wat niet mag, kijk ik vaak boos en doe alsof hij/zij er niet is’ (schaal negeren) (Gerris et al., 1993) en ‘Mijn kind en ik hebben samen fijne en vertrouwelijke momenten’ (schaal warmte) (Gerrits et al., 1996). Een hoge score op een schaal betekent dat de moeder die opvoedingsvaardigheid veel toepast. In totaal zijn acht vaardigheden gemeten. Zeven vaardigheden zijn gemeten met de NOV en hebben de volgende interne consistenties: responsiviteit (8 item; α =.84), affectieexpressie (8 items; α =.65), negeren (5 items; α =.71), autonomie (7 items; α =.68), conformistische opvoeding (8 items; α =.77), straffen (5 items; α =.56) en inductie (3 items; α
13
=.68). De laatste vaardigheid is warmte (6 items, α =.79) en is gemeten met de PDI. Op de schaal straffen na, zijn de interne consistenties van de schalen marginaal tot zeer goed.
Procedure De moeders moesten aan de volgende criteria voldoen om deel te nemen aan het onderzoek: 1) de moeder moest voor haar 20e zwanger zijn geworden van haar kind en 2) het kind moest tijdens het onderzoek tussen de anderhalf en vier jaar oud zijn. De moeders hebben vrijwillig deelgenomen aan het onderzoek en hebben een actief consent ondertekend. Geen van de moeders was ten tijde van het onderzoek onder de 16 jaar en daardoor hoefde er geen co-consent van ouders te komen. De moeders zijn op verschillende manieren verworven. Allereerst is er binnen een bestaand email bestand, gebruikt bij eerder onderzoek, gekeken of er tienermoeders binnen onze inclusie criteria vielen. Deze moeders zijn via een mail benaderd om mee te werken met het onderzoek. Daarnaast is er flyer gemaakt met de informatie over het onderzoek. Deze is verspreid
en
opgehangen
binnen
verschillende
instanties,
zoals
jonge-moeders
ontmoetingsplekken, ziekenhuizen, consultatiebureaus en huisartsenpraktijken. Als laatste is de flyer via social media verspreid. Wanneer de moeder had aangegeven mee te willen werken aan het onderzoek, moest de moeder de “Vragenlijst over opvoeding en gedrag van moeder en kind” invullen. Dit was een zelf ontworpen vragenlijst die voorafgaand aan het onderzoek door de Facultaire Commissie Ethiek van de Universiteit van Amsterdam is goedgekeurd. De moeders konden kiezen uit een papieren of digitale versie van de vragenlijst. De respondenten hebben van 1 mei tot en met 31 mei 2012 de tijd gehad de vragenlijst in te vullen en eventueel terug te sturen. De moeders die de vragenlijst voor 31 mei hadden afgerond, ontvingen een vergoeding in de vorm van een Hema of Hennes en Maurits cadeaubon ter waarde van 10 euro.
14
Analyse strategie De analyses van het databestand zijn uitgevoerd met het programma Statistical Package for the Social Sciences versie 15.0 (SPSS 15.0). Vooraf aan de analyses, die betrekking hebben op het onderzoek, is per schaal Cronbach’s Alfa berekend, om de betrouwbaarheid ervan te onderzoeken. Allereerst zijn de beschrijvende statistieken en enkelvoudige correlaties van de onderzoeksgroep geconstrueerd. Ten tweede hebben we, met enkelvoudige en meervoudige regressieanalyses, de relatie tussen psychopathologie van moeder en de psychopathologie van het kind onderzocht. In verband met complexiteit is in dit onderzoek ervoor gekozen om alleen te kijken naar de externaliserende, internaliserende en totale psychopathologie van moeder
en
kind.
Als
derde
is
er
gekeken
of
er
een
medierende
rol
van
opvoedingsvaardigheden was tussen de relatie van psychopathologie van moeder en de psychopathologie van het kind. Dit is onderzocht aan de hand van enkelvoudige correlaties en meervoudige regressieanalyses. Om de mediatie vast te mogen stellen moet aan de volgende voorwaarden voldaan worden (Baron & Kenny, 1986) : 1) de onafhankelijke variabele (psychopathologie
van
moeder)
moet
samenhangen
met
de
mogelijke
mediator
(opvoedingsvaardigheden), 2) de mogelijke mediator (opvoedingsvaardigheden) moet samenhang laten zien met de afhankelijke variabele (psychopathologie van het kind) en 3) de eerdere significante relatie tussen de onafhankelijke (psychopathologie van moeder) en afhankelijke (psychopathologie van het kind) variabele neemt significant af door de mediator (opvoedingsvaardigheden). Wanneer er een mediatie effect zichtbaar was, is deze verder onderzocht met de Sobel test. In het onderzoek zijn p-waarden van <.05 (tweezijdig) beschouwd als significant.
15
4. Resultaten Beschrijvende gegevens Allereerst zullen enkele beschrijvende resultaten gegeven worden om een beeld te schetsen
van
de
psychopathologie
van
moeder
en
kind
en
de
gehanteerde
opvoedingsvaardigheden van moeder. In Tabel 1 is per subschaal van de ASR en CBCL het percentage tienermoeders en kinderen aangegeven die een klinische score laten zien. Deze scores laten zien dat zowel bij moeder als kind internaliserende problemen vaker voorkwamen dan externaliserende problemen. De tienermoeders lijken daarbij het meest last te hebben van somatische klachten. Zeventien procent van de tienermoeders scoort hier klinisch. Dit houdt in dat 17% van de moeders hoger scoren op somatische klachten dan gemiddelde leeftijdsgenoten. Naast somatische klachten laten de moeders, meer dan gemiddeld, teruggetrokken gedrag zien (15%). Vijfentwintig procent van de moeders geeft aan meer internaliserende problematiek te hebben dan leeftijdsgenoten. Wanneer gekeken wordt naar de totale problemen lijkt 14% van de moeders meer problemen te ervaren in vergelijking met gemiddelde leeftijdgenoten. Ook laat Tabel 1 duidelijk zien dat moeders meer psychopathologie vertoonden dan hun kinderen. Bij de kinderen lijkt 7% meer emotioneel reagerend te zijn dan de gemiddelde leeftijdsgenootjes. Ook hebben een aantal kinderen (6%) meer last van aandachtsproblemen dan leeftijdgenootjes. Elf procent van de kinderen laten meer internaliserende problemen zien dan gemiddeld. De moeders ervaren maar bij 3% van hun kinderen meer totale problemen, in vergelijking met leeftijdsgenootjes.
16
Tabel 1 Gemiddelden, (Standaarddeviaties), Schaal, Range, Cut-off score en Percentage klinisch voor Psychopathologie van Moeder en Psychopathologie van Kind M (SD)
Schaal
Range
Cut-off
(N = 87)
Percentage klinisch
Psychopathologie moeder Angstig/depressief
7.30 (6.67)
0 – 36
0 – 29
>15
13%
Teruggetrokken gedrag
2.62 (2.50)
0 – 18
0 – 09
>5
15%
Somatische klachten
4.57 (3.84)
0 – 24
0 – 18
>7
17%
Denkproblemen
3.22 (2.08)
0 – 20
0 – 10
>5
13%
Aandachtsproblemen
6.55 (4.73)
0 – 30
0 – 23
>13
8%
Agressief gedrag
4.82 (4.48)
0 – 30
0 – 18
>12
9%
Regelbrekend gedrag
2.24 (2.61)
0 – 28
0 – 14
>7
9%
Andere problemen
7.71 (5.10)
0 – 42
0 – 24
--
--
Externaliserende probl.
7.95 (7.16)
0 – 70
0 – 34
>16
13%
Internaliserende probl.
14.49(11.44)
0 – 78
0 – 54
>19
25%
Totale probl.
39.93(27.14)
0 – 240
3 – 136
>67
14%
Emotioneel reagerend
1.86 (2.03)
0 – 18
0 – 11
>5
7%
Angstig/depressief
0.99 (1.27)
0 – 16
0–6
>6
0%
Somatische klachten
0.88 (1.38)
0 – 20
0–6
>4
3%
Teruggetrokken gedrag
0.63 (0.99)
0 – 14
0–5
>4
1%
Slaapproblemen
2.06 (2.30)
0 – 14
0–9
>7
5%
Aandachtproblemen
1.80 (1.68)
0 – 10
0–8
>5
6%
Agressief gedrag
8.00 (5.24)
0 – 38
0 – 27
>20
2%
Andere problemen
5.91 (4.41)
0 – 64
0 – 25
--
--
Externaliserende probl.
9.80 (6.49)
0 – 48
0 – 35
>20
6%
Internaliserende probl.
6.61 (5.21)
0 – 68
0 – 23
>13
11%
Totale probl.
22.52(14.80)
0 – 198
0 – 86
>51
3%
Psychopathologie kind
17
Tabel 2 laat een overzicht zien van de verschillende opvoedingsvaardigheden van moeder. Hieruit blijkt dat de moeders vaker rapporteerden de vaardigheden affectie-expressie, responsiviteit, warmte en conformistische opvoedingsvaardigheden toe te passen dan de vaardigheden negeren, inductie en straffen.
Tabel 2 Gemiddelden, (Standaarddeviaties), Schaal en Range voor Opvoedingsvaardigheden M (SD)
Schaal
Range
(n = 87) Opvoedingsvaardigheden Affectie-expressie
5.83 (0.26)
1–6
4.50 – 6.00
Responsiviteit
5.57 (0.45)
1–6
3.88 – 6.00
Negeren
2.33 (0.99)
1–6
1.00 – 5.00
Autonomie
4.15 (0.82)
1–6
2.17 – 6.00
Conformistische opv.
5.26 (0.55)
1–6
3.00 – 6.00
Straffen
2.80 (0.88)
1–6
1.00 – 4.60
Inductie
3.43 (1.24)
1–6
1.00 – 6.00
Warmte
5.96 (0.37)
1–6
4.00 – 6.00
Correlaties Als tweede is er gekeken in hoeverre de psychopathologie van moeder, psychopathologie van het kind en de verschillende opvoedingsvaardigheden aan elkaar gerelateerd waren. Voor de interpretatie van de sterkte van de verbanden is er gebruik gemaakt van Pearson’s r, waarbij r = .10 - .29 (zwak verband), r = .30 - .49 (matig verband) en r ≥ .50 (sterk verband). In de correlatietabel (Tabel 3) zijn de correlaties weergegeven tussen de verschillende variabelen. Er zijn positieve significante sterke verbanden gevonden tussen externaliserende, internaliserende
en
totale
psychopathologie
van
moeder
en
de
externaliserende,
internaliserende en totale psychopathologie van het kind. Dus hoe meer psychopathologie bij 18
moeder, hoe meer psychopathologie bij het kind. Ook bleken internaliserende en externaliserende problemen bij moeder onderling positief significant zeer sterk samen te hangen. Dit betekent dat wanneer moeder een hoge mate van externaliserende problemen ervoer moeder ook vaak een hoge mate van internaliserende problemen weergaf. En andersom, wanneer moeder (bijna) geen externaliserende problemen ervoer, zij ook (bijna) geen internaliserende problemen liet zien. Dit is ook te zien bij de internaliserende en externaliserende problemen van het kind. Daarnaast blijkt dat alleen de opvoedingsvaardigheid responsiviteit een significante (negatieve) relatie liet zien met de psychopathologie van moeder. Echter, dit zijn zwakke verbanden. Het gevonden verband houdt in dat, wanneer de moeder meer psychopathologie liet zien, ze minder responsief gedrag vertoonde. Deze relatie was ook te zien met de psychopathologie van het kind. Minder responsief gedrag van moeder was gerelateerd aan een hogere mate van zowel internaliserende als externaliserende psychopathologie van het kind. Ook hier was sprake van significante zwakke verbanden. Daarnaast zorgde een lage mate van autonomie voor meer internaliserende problemen bij het kind en een hoge mate van straffen voor meer externaliserende problemen bij het kind.
19
Tabel 3 Correlaties tussen Psychopathologie van Moeder, Psychopathologie van het Kind en Opvoedingsvaardigheden van Moeder 1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
11.
12.
13.
14.
Psychopathologie moeder 1.
Externaliserende probl.
1
2.
Internaliserende probl.
.68**
1
3.
Totale probl.
.87**
.93**
1
Psychopathologie kind 4.
Externaliserende probl.
.59**
.49** .60**
5.
Internaliserende probl.
.75**
.69** .78**
6.
Totale probl.
.63** .55** .65**
1 .66**
1
.91** .83**
1
Opvoedingsvaardigheden 7.
Affectie-expressie
-.01
.00
.01
-.11
-.03
8.
Responsiviteit
-.25*
-.23*
-.26*
-.21*
-.31** -.32**
9.
Negeren
.02
.10
.08
.20
.08
.20
.12
-.13
-.13
-.16
-.23*
11. Conformistische opv.
-.19
-.07
-.12
-.07
12. Straffen
.03
.08
.04
13. Inductie
-.05
-.07
14. Warmte
-.05
-.04
10. Autonomie
-.13
1 .59**
1
-.06
.03
1
-.21
.24*
.33**
.08
1
-.09
-.09
.25*
.32**
.25*
.35**
1
.25*
.06
.21
-.09
-.16
.40**
.13
.28**
1
-.09
.07
-.11
-.01
.07
.09
.42**
.16
.16
.14
1
-.07
-.17
-.10
-.15
.61**
.55**
-.19
.32**
.33**
-.18
-.01
1
Noot: * p < .05, ** p < .01
20
De relatie tussen de psychopathologie van moeder en kind De eerste onderzoeksvraag heeft betrekking op de relatie tussen de psychopathologie van moeder en de psychopathologie van het kind. Uit Tabel 3 komt naar voren dat er positieve relaties zijn tussen de psychopathologie van moeder en kind. Om de unieke bijdrage van de externaliserend en internaliserende psychopathologie van moeder te onderzoeken is een meervoudige regressie analyse uitgevoerd. Hiervoor is eerst gecontroleerd op collineariteit. Er blijkt geen sprake te zijn van collineariteit . De resultaten van de regressie-analyse met de externaliserende en internaliserende psychopathologie van moeder op de externaliserende psychopathologie van het kind zijn te zien in Tabel 4. Hier is te zien dat de psychopathologie van moeder significant samenhangt met de externaliserende psychopathologie van het kind (F (2,84) =24.05, p <.001). Meer specifiek zijn het vooral de externaliserende problemen van moeder, die samenhangen met externaliserende problemen van het kind.
Tabel 4 Meervoudige Regressie Analyse van Externaliserende Psychopathologie van het Kind voorspeld uit Externaliserende en Internaliserende Psychopathologie van Moeder Stap/predictor
Externaliserende Psychopathologie Kind B
SE B
β
Psychopathologie moeder Internaliserende probl. moeder
.09
.07
.16
Externaliserende probl. moeder
.44
.11
.48***
R2change
Fchange
.36***
24.05
Noot 1: N=87 Noot 2: *** p < .001
Tabel 5 laat de meervoudige regressie analyse zien van de psychopathologie van moeder op internaliserende psychopathologie van het kind. In relatie tot de internaliserende problemen van het kind, laten de internaliserende en externaliserende psychopathologie van moeder beide 21
een positieve relatie zien (F (2,84) =68.36, p<.001). Dus zowel de internaliserende als externaliserende problemen van moeder hangen samen met de internaliserende problemen van het kind (zie Tabel 5).
Tabel 5 Meervoudige Regressie Analyse van Internaliserende Psychopathologie van het Kind voorspeld uit Externaliserende en Internaliserende Psychopathologie van Moeder Stap/predictor
Internaliserende Psychopathologie Kind B
SE B
β
Psychopathologie moeder Internaliserende probl. moeder
.15
.04
.32***
Externaliserende probl. moeder
.38
.07
.53***
R2change
Fchange
.62***
68.36
Noot 1: N=87 Noot 2: *** p < .001
De medierende rol van opvoedingsvaardigheden op de relatie tussen psychopathologie van moeder en kind Als laatste is onderzocht in hoeverre opvoedingsvaardigheden van moeder een rol hebben in de relatie tussen psychopathologie van moeder en psychopathologie van het kind. Uit de analyses, weergegeven in Tabel 3, komt naar voren dat alleen responsiviteit correleert met psychopathologie van moeder en kind. Er is daarom alleen onderzocht of responsiviteit een medierende rol effect heeft in de relatie tussen de psychopathologie van moeder en het kind. Tabel 6, 7, 8 en 9 geven de regressie analyses van de mediaties weer. Er is er een partieel medierend effect van responsiviteit (F (1,84) =4.34, p<.05) in de relatie tussen internaliserend psychopathologie van moeder en internaliserende psychopathologie van het kind gevonden (zie Tabel 6). Het gaat hier om een klein effect van responsiviteit. Het mediatie effect van responsiviteit is getoetst met een Sobel test (Z = 2.00, p <.05). Dit duidt erop dat, de relatie tussen internaliserende psychopathologie van moeder en internaliserende psychopathologie van
22
het kind, gedeeltelijk gemedieerd wordt door responsiviteit. Dit betekent dat de relatie van internaliserende psychopathologie van moeder en internaliserende psychopathologie van het kind loopt via de responsiviteit. Hoe meer internaliserende problemen van moeder, hoe minder responsief moeder is. Op zijn beurt zorgt deze responsiviteit voor meer internaliserende problemen bij het kind. En andersom, hoe minder internaliserende problemen moeder heeft, hoe responsiever de opvoeding, hoe minder internaliserende problemen van het kind.
Tabel 6 Meervoudige Regressie Analyse van Internaliserende Psychopathologie van het Kind voorspeld uit Internaliserende Psychopathologie van Moeder en Responsiviteit Internaliserende Psychopathologie Kind B
SE B
β
1. Internaliserende probl. Moeder
.31
.36
Responsiviteit
Fchange
.47
75.66***
.03
4.34*
.67***
2. Internaliserende probl. Moeder
R2change
.29
.36
.65***
-1.91
.92
-.17*
Noot 1: N=87 Noot 2: * p < .05, ***p < .001
Tabel 7, 8 en 9 laten geen medierende rol van responsiviteit zien in relatie tussen psychopathologie van moeder en psychopathologie van het kind.
23
Tabel 7 Meervoudige Regressie Analyse van Externaliserende Psychopathologie van het Kind voorspeld uit Internaliserende Psychopathologie van Moeder en Responsiviteit Stap/predictor
Externaliserende Psychopathologie Kind B
SE B
β
1. Internaliserende probl. Moeder
.28
.05
R2change
Fchange
.24
26.96***
.49***
2.
.01 Internaliserende probl. Moeder Responsiviteit
.26
.05
1.51
1.39
1.18
.47*** -.10
Noot 1: N=87 Noot 2: ***p < .001
Tabel 8 Meervoudige Regressie Analyse van Externaliserende Psychopathologie van het Kind voorspeld uit Externaliserende Psychopathologie van Moeder en Responsiviteit Stap/predictor
Externaliserende Psychopathologie Kind B
SE B
β
1. Externaliserende probl. Moeder
.54
.08
.52
.08
Responsiviteit
-.94
1.30
Fchange
.35
45.83***
.00
.52
.59***
2. Externaliserende probl. Moeder
R2change
.57*** -.06
Noot 1: N=87 Noot 2: ***p < .001
24
Tabel 9 Meervoudige Regressie Analyse van Internaliserende Psychopathologie van het Kind voorspeld uit Externaliserende Psychopathologie van Moeder en Responsiviteit Stap/predictor
Internaliserende Psychopathologie Kind B
SE B
β
1. Externaliserende probl. Moeder
.55
.52
Responsiviteit
Fchange
.56
109.70***
.02
3.22
.75***
2. Externaliserende probl. Moeder
R2change
.52
.53
.72***
-1.51
.84
-.13
Noot 1: N=87 Noot 2: ***p < .001
5. Discussie Het doel van het huidige onderzoek was om een beeld te schetsen van de psychopathologie die tienermoeders zelf ervaren, de psychopathologie die tienermoeders bij hun jonge kind ervaren en de opvoedingvaardigheden van de tienermoeder. Er is onderzocht of er een samenhang is tussen psychopathologie van tienermoeders en psychopathologie van hun kind. Daarnaast is gekeken in hoeverre de opvoedingsvaardigheden van de tienermoeders, de samenhang tussen de psychopathologie van de moeders en psychopathologie van de kinderen, beïnvloedt. De tienermoeders waren, ten tijden van de afname van dit onderzoek, gemiddeld 20 jaar oud, de jongste moeder was 17 jaar en de oudste 24 jaar oud. De kinderen waren gemiddeld tweeënhalf jaar en de leeftijd liep van 16 maanden tot vierenhalf jaar oud. Allereerst is er in deze studie, uit de beschrijvende gegevens, naar voren gekomen dat 14% van de tienermoeders meer psychopathologie ervaren dan gemiddelde volwassenen. Dertien procent van de tienermoeders geeft aan externaliserende problemen te hebben en 25% heeft internaliserende psychopathologie. Dit laat zien deze tienermoeders meer problemen ervaren dan gemiddelde volwassenen. In verband met gering onderzoek naar de prevalentie van 25
gedragsproblemen binnen een leeftijd van 18-24 en oudere moeders, is het moeilijk de gegevens van deze tienermoeders te vergelijken met peers die nog geen moeder zijn en oudere moeders. De tienermoeders ervaren bij 3% van hun kinderen psychopathologie. Bij 11% van de kinderen worden externaliserende problemen ervaren en bij 6% internaliserende problemen. De totaal ervaren psychopathologie is relatief laag in vergelijking met gegevens uit ander onderzoek, waarbij maarliefst 8 tot 15% van de kinderen van 2 tot 4 jaar oud uit de normale populatie, psychopathologie laten zien (Verhulst, Verheij, & Ferdinand, 2003). Dit grote verschil kan de vraag oproepen of de tienermoeders de vragenlijst misschien sociaal wenselijk hebben ingevuld. Er waren moeders die bij het invullen van de CBCL, hun kind geen enkel gedrag hadden toegekend. Dit terwijl bepaalde gedragingen ook kunnen horen bij de leeftijdsfase van het kind en dus niet afwijkend zijn. Het kan zijn dat, door de negatieve connotatie die heerst rondom tienermoeders en hun kinderen, de moeders een positief beeld willen schetsen van de situatie. Ook kan afgevraagd worden of de moeders voldoende sensitief zijn om probleemgedrag bij hun kinderen te signaleren. Uit onderzoek van Culp en collega’s (1991) blijkt dat tienermoeders in vergelijking met volwassen moeders minder sensitief reageren op hun kinderen. Ook het onderzoek van Bornstein, Putnick, Suwalsky en Gini (2006) laat zien dat oudere moeders sensitiever zijn dan jonge moeders. Daarbij gaat het in deze studie om jonge kinderen, gemiddeld 2,5 jaar oud, waarbij de kans bestaat dat de moeders het gedrag niet als afwijkend beschouwen, maar als leeftijdsadequaat. Als tweede is onderzocht of er een samenhang was tussen de psychopathologie van de tienermoeders en hun kind. De resultaten uit huidig onderzoek laten zien dat wanneer tienermoeders een hoge mate van internaliserende en/of externaliserende psychopathologie ervaren, dit samengaat met een hoge mate van internaliserende en/of externaliserende psychopathologie van het kind. Deze resultaten komen overeen met bestaand onderzoek waaruit blijkt dat psychopathologie van een van de ouders invloed heeft op de ontwikkeling van
26
psychopathologie bij kinderen (Conroy et al., 2012; Frick et al., 1992; Nigg & Hinshaw, 1998; Prinzie, Dekovic, & Reits, 2008). Dit kan te maken hebben met zowel een genetische als een sociale overdracht (Carr, 2006). Om te kijken in hoeverre er sprake was van sociale overdracht, in de vorm van opvoedingsvaardigheden, van psychopathologie, is gekeken of opvoedingsvaardigheden van moeder invloed hebben op de relatie tussen de psychopathologie van de tienermoeder en van het kind. Uit dit onderzoek bleek dat alleen responsiviteit een medierend effect liet zien op de relatie tussen de internaliserende problematiek van moeder en de internaliserende problematiek van het kind. Het gaat om een klein effect van responsiviteit. Dit betekent dat hoe meer internaliserende problemen bij moeder, hoe minder responsiviteit moeder laat zien. Deze responsiviteit zorgt op zijn beurt voor een hogere mate van internaliserende problemen bij het kind. En andersom, hoe minder internaliserende problemen moeder heeft, hoe responsiever de opvoeding, hoe minder internaliserende problemen van het kind. Dit komt niet overeen met eerder onderzoek naar de invloed van opvoedingsvaardigheden in relatie met psychopathologie van moeder en kind. Brotman en collega’s (2009) lieten zien dat het tonen van een responsieve opvoeding, externaliserende problemen, in plaats van internaliserende problemen, kan voorkomen bij kinderen die tot de risicogroep behoren. Aangezien responsiviteit sterk samenhangt met sensitiviteit (Coenegrachts, 2006) en tienermoeders vaker minder sensitief zijn (Bornstein et al., 2006; Culp et al., 1991) kan dit het effect van responsiviteit mogelijk hebben beïnvloed. Ook een lage mate van sensitiviteit is een risicofactor voor het ontwikkelen van gedragsproblemen (Baat, 2011; Meijer & Schoemaker, 2008). Het is daarom raadzaam om beide constructen, responsiviteit en sensitiviteit, naast elkaar te meten. De huidige studie kent enkele beperkingen. De eerste beperking is in deze studie gebruik is gemaakt van cross-sectioneel onderzoek is. Het onderzoek heeft één meetmoment, waardoor geen uitspraken gedaan kunnen worden over veranderingen van het gedrag over de tijd. Er
27
kunnen geen conclusies gedaan worden over de relatie tussen psychopathologie van moeder en kind op lange termijn. Bij cross-sectioneel onderzoek is het ook onmogelijk uitspraken te doen over causaliteit. Een tweede beperking is dat er niet gecontroleerd is voor sociaal wenselijk beantwoording van de vragenlijsten. Mogelijk is dit een verklaring voor de geringe prevalentie van psychopathologie van de kinderen die gerapporteerd is door moeders. Echter, indien dit het geval was hadden we ook verwacht dat tienermoeders hun eigen psychopathologie zouden hebben ondergerapporteerd, wat niet het geval was. Daarnaast bestaat de onderzoeksgroep uit jonge kinderen, waarbij het probleem gedrag misschien nog niet goed zichtbaar is. Bij vervolg onderzoek is het belangrijk om een longitudinaal onderzoek uit te voeren om uitspraken te kunnen doen over eventuele veranderingen van psychopathologie van moeder en kind en gedragsproblemen op het lange termijn. Ook zou dan gekeken kunnen worden naar veranderingen van opvoedingsvaardigheden over tijd en de invloed hiervan op de psychopathologie van het kind. Er zouden dan ook uitspraken gedaan kunnen worden over de causaliteit. Ook moet daarnaast nagegaan worden of andere factoren de overdracht van psychopathologie van tienermoeders op hun kinderen kunnen verklaren. Bij vervolgonderzoek is niet alleen longitudinaal onderzoek wenselijk, maar ook onderzoek binnen de klinische populatie. Kremers (2010) laat bijvoorbeeld zien dat bij tienermoeders uit een klinische populatie vaker spraken is van een meervoudige uiteenlopende problematiek, zoals loverboy- of verslavingsproblematiek, gedragsproblemen of slachtoffer van seksueel misbruik. Dit kan leiden tot andere ontwikkelingsuitkomsten bij het kind, dan bij niet klinische tienermoeders. Daarnaast moet sensitiviteit meegenomen worden in vervolg onderzoek, omdat tienermoeders vaak niet voldoende sensitief zijn. Sensitiviteit hangt samen met responsiviteit en met de signalering van probleemgedrag bij hun kinderen. Dit zou mogelijk betrouwbaardere resultaten geven. Tot slot is het bij vervolgonderzoek belangrijk hetzelfde onderzoek te doen bij peers en/of oudere moeders en hun kind. Daarmee kunnen uitkomsten van
28
tienermoeder onderzoek vergeleken worden met peers en oudere moeders, om uitspraken te kunnen doen over eventuele verschillen tussen tienermoeders, peers en oudere moeders. Ook kunnen dan uitspraken gedaan worden over verschillen in de ontwikkeling van kinderen van tienermoeders en oudere moeders. De resultaten laten zien dat de tienermoeders meer psychopathologie laten zien in vergelijking met gemiddelde volwassenen. Daarbij is er een sterke relatie zichtbaar tussen de psychopathologie van moeder en de psychopathologie van het kind. Omdat de afwezigheid van psychopathologie mogelijk een protectieve factor is bij de ontwikkeling van psychopathologie bij kinderen, moeten preventies/interventie hierop aansluiten. Hierbij kan gedacht worden aan vroege voorlichting en educatie over het moederschap. Tienermoeders ervaren vaak conflicten tussen hun eigen ontwikkelingstaken en nieuwe opvoedtaken (Boon, 2011; Wakschlag & Hans, 2002). Dit kan als gevolg hebben dat deze moeders meer vatbaar zijn om tijdens de eerste opvoedingsjaren psychopathologie te ontwikkelen. Daarnaast hebben adolescenten met psychopathologie meer kans op tienerzwangerschappen dan leeftijdgenoten (Kessler et al., 1997). Tienermoeders moeten voorlichting krijgen hoe ze hun psychopathologie kunnen herkennen, waar ze hulp kunnen ontvangen, en ze moeten inzicht krijgen in de gevolgen van psychopathologie voor de ontwikkeling van psychopathologie van hun kind. Er is onderzoek dat laat zien dat voorlichting en educatie voor tienermoeders positieve gevolgen heeft op de ontwikkeling van het kind; ze laten minder gedragsproblemen zien (Miller, Miceli, Whitman, & Borkowski, 1996). Dus voorlichting en preventie zouden een goede ondersteuning kunnen bieden aan de tienermoeders zelf en bij de opvoeding van hun kinderen.
29
6. Literatuur Achenbach, T.M. & Rescorla, L.A. (2000). Manual for the ASEBA preschool Forms & Profiles. Burlington, VT: University of Vermont, Research Center for Children, Youth, & Families. Achenbach, T.M. & Rescorla, L.A. (2003). Manual for the ASEBA Adult Forms & Profiles. Burlington, Vermont: University of Vermont, Research Center for Children, Youth, & Families. Asscher, J.J., & Paulussen-Hoogeboom, M.C. (2005). De invloed van protectieve en risicofactoren op de ontwikkeling en opvoeding van jonge kinderen. Kind en Adolescent, 26, 16-24. Doi: 10.1007/BF03060934. Aunola, K., & Nurmi, J.E. (2005). The role of parenting styles in children’s problem behavior. Child Development, 76, 1144–1159. Baat, de M. (2011). Wat werkt bij jeugdigen met gedragsproblemen? Nederlands Jeugd Instituut. Barnett, M.A., Shanahan, L., Deng, M., Haskett, M.E., & Cox, M.J. (2010). Independent and interactive contributions of parenting behaviors and beliefs in the prediction of early childhood
behavior
problems.
Parenting:
Science
and
Practice,
10,
43-59.
doi:10.1080/15295190903014604. Baron, R.M., & Kenny, D.A. (1986). The moderator-mediator variable distinction in social psychological research: Conceptual, strategic, and statistical considerations. Journal of Personality and Social Psychology, 51, 1173-1182. Barratt, M.S., & Roach, M.A. (1995). Early interactive processes: parenting by adolescent and adult single mothers. Infant Behavior and Development, 18, 97-109. Berg-Nielsen, T.S., Vikan, A., & Dahl, A. (2002). Parenting related to child and parental psychopathology: a descriptive review of the literature. Clinical Child Psychology and Psychiatry, 7, 529–552.
30
Boon, F. (2011). Sociale steun en sociale spanning in het leven van jonge ouders (Master’s thesis). Universiteit van Amsterdam, Amsterdam. Boerma, R. (2009) Het effect van opvoedingsgedragingen op externaliserend probleemgedrag bij adolescenten en het effect van dit probleemgedrag op opvoedingsgedrag (Master’s thesis). Utrecht: Universiteit van Utrecht. Bornstein, M. H., Putnick, D. L., Suwalsky, J. T. D., & Gini, M. (2006). Maternal chronological age, prenatal history, social support and parenting of infants. Child Development, 77, 875-892. Brotman, L.M., O'Neal, C.R., Huang, K., Gouley, K.K., Rosenfelt, A., & Shrout, P.E. (2009). An experimental test of parenting practices as a mediator of early childhood physical aggression. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 50, 235-245. Doi: 10.1111/j.1469-7610.2008.01929.x. Carr, A. (2006). The handbook of child and adolescent clinical psychology. A contextual approach. London, England: Routledge. Cassidy, B., Zoccolillo, M., & Hughes, S. (1996). Psychopathology in adolescent mothers and its effects on mother-infant interactions: A pilot study. Canadian Journal of Psychiatry, 41, 379-384. Coenegrachts, G (2006). Literatuuronderzoek naar de invloed van een maternale depressie op het hechtingsproces en de CBCL als assessmentinstrument voor kinderen met een depressieve moeder (Afstudeer project). Hogeschool Limburg, Hasselt. Connell, A.M. & Goodman, S.H. (2002). The association between psychopathology in fathers versus mothers and children’s internalizing and externalizing behavior problems: a metaanalysis. Psychological Bulletin, 5, 746-773. Conroy, S., Pariante, C.M., Marks, M.N., Davies, H.A., Farrelly, S., Schacht, R., & Moran, P. (2012). Maternal psychopathology and infant development at 18 months: the impact of
31
maternal personality disorder and depression. Journal of the American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 51, 51-61. Doi: 10.1016/j.jaac.2011.10.007. Costa, N.M., Weems, C.F., Pellerin, K., & Dalton, R. (2006). Parenting stress and childhood psychopathology: An examination of specificity to internalizing and externalizing symptoms. Journal of Psychopathology and Behavioral Assessment, 28, 113–122. doi:10.1007/s10862-006-7489-3. Culp, R., Culp, A., Osofsky, J.D., & Osofsky, H.J. (1991). Adolescent and older mothers’ interaction patterns with their six-month-old infants. Journal of Adolescence, 14, 195200. Ekéus, C., Otterblad Olausson, P., & Hjern, A. (2006). Psychiatric morbidity is related to parental age: A national cohort study. Psychological Medicine, 36, 269-276. Elster, A.B., McAnarney, E.R., & Lamb, M.E. (1983). Parental Behavior of Adolescent Mothers. Pediatrics, 71, 494-503. Enk, W.J.J., Gorissen, W.H.M., & Enk, A. (2000). Teenage pregnancy and ethnicity in the Netherlands: frequency and obstetric outcome. The European Journal of Contraception and Reproductive Health Care, 5, 77-84. Eshel, N., Daelmans, B., Cabral de Mello, M., & Martines, J. (2006). Responsive parenting: Interventions and outcomes. Bulletin of the World Health Organization, 84,992-999. Eurostat (2010). Demografische informatie verkregen uit Statline. Geraadpleegd op 5 maart 2012. Eycken, van der W., Hoogduin, C.A.L., & Emmelkamp, P.M.G. (2008). Handboek psychopathologie: Deel 1 basisbegrippen. Houten, Nederland: Bohn Stafleu van Loghum.
32
Ferdinand, F.R., & Verhulst, F.C. (1996). The prevalence of self-reported problems in Young adults from the general population. Social Psychiatry and Psychiatric Epidemiology, 31, 10-20. Frick, P.J., Lahey, B.B., Loeber, R., Stouthamer-Loeber, M., Christ, M.G., & Hanson, K. (1992). Familial risk factors to oppositional defiant disorder and conduct disorder: Parental psychopathology and maternal parenting. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 1, 49-55. Doi: 0022-006X/92/53.00. Gerris, J.R.M., Vermulst, A.A., Boxtel, D.A.A.M. van, Janssens, J.M.A.M., Zutphen, R.A.H. van, & Felling, A.J.A. (1993). Parenting in Dutch families: A representative description of Dutch family life in terms of validates concepts representing characteristics of parents, children the family as a system and parental socio-cultural value orientations. Nijmegen: University of Nijmegen, Institute of Family Studies. Gerrits, L.A.W., Groenendaal, J.H.A., Dekovic, M., & Noom, M.J. (1996). Interne rapportage over een Nederlandse bewerking van de Parenting Dimensions Inventory (PDI). Utrecht: Universiteit Utrecht. Guttentag, C.L., Pedrosa-Josic, C., Landry, S.H., Smith, K.E., & Swank, P.R. (2006). Individual variability in parenting profiles and predictors of change: Effects of an intervention with disadvantaged mothers. Journal of Applied Developmental Psychology, 27, 349-369. Doi: 10.1016/j.appdev.2006.04.005. Hermanns, J., Ory, F., & Schrijvers, G. (2005). Helpen bij opgroeien en opvoeden: eerder, sneller en beter. Een advies over vroegtijdige signalering en interventies bij opvoed- en opgroeiproblemen. Utrecht: Interventiegroep. Hillis, S.D., Anda, R.F., Dube, S.R., Felitti, V.J., Marchbanks, P.A., & Marks, J.S. (2004). The association between adverse childhood experiences and adolescent pregnancy, long-term
33
psychosocial
consequences, and
fetal
death.
Pediatrics,
113,
320-327.
Doi:
10.1542/peds.113.2.320. Jonker, E. (2011) Eervol jong moederschap. Een studie naar de leefwereld van adolescente moeders. Journal of Social Intervention: Theory and Practice, 20, 89-94. Karreman, A., Haas, de A., Tuijl, van C., Aken, van M.A.G., & Dekovic, M. (2010). Relations among temperament, parenting and problem behavior in young children. Infant Behavior & Development, 33, 39–49. Doi: 10.1016/j.infbeh.2009.10.008. Kessler, R.C., Berglund, P.A. Foster, C.L., Saunders, W.B., Stang, P.E. & Walters, E.E. (1997). Social consequences of psychiatric disorders II: teenage parenthood. American Journal of Psychiatry, 154, 1405-1411. Klein, J.D. (2005). Adolescent pregnancy: current trends and issues. Pediatrics, 116, 281-286. doi:10.1542/peds.2005-0999. Kremers, M (2011). Jonge moeders met grote problemen: Gesprekken voor en achter de klapdeuren. Maatwerk, 11, 28-29. DOI: 10.1007/s12459-010-0106-2. Landry, S.H., Smith, K.E., Swank, P.R., Assel, M.A., & Vellet, S. (2001). Does early responsive parenting have a special importance for children’s development or is consistency across early childhood necessary? Developmental Psychology, 37, 387-403. Doi: 10.1037/00121649.37.3.387. Lesser, J., Koniak-Grif, D., & Anderson, N.L.R. (1999). Depressed adolescent mothers; perceptions of their own maternal role. Issues in Mental Health Nursing, 20, 131-149. Levine, J.A., Emery, C.R., & Pollack, H. (2007). The Well-Being of children born to teen mothers. Journal of Marriage and Family, 69, 105-122. Meade, C.S., Kershaw, T.S., & Icovics, J.R. (2008). The intergenerational cycle of teenage motherhood: An ecological approach. Health Psychology, 27, 419-429.
34
Meijer, S (RIVM), Schoemaker, C (RIVM) (2008). Welke factoren beïnvloeden de kans op psychische problemen bij jeugd? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid, Bilthoven. Miller, C. L., Miceli, P. J., Whitman, T. L., & Borkowski, J. G. (1996). Cognitive readiness to parent and intellectual-emotional development in children of adolescent mothers. Developmental Psychology, 32, 533-541. Moore, M.R. & Brooks-Gun, J. (2002). Adolescent parenthood. In M. H. Bornstein (red.), Handbook of parenting: Being and becoming a parent (pp. 173-214). Mahwah, New Jersey : Lawrence Erlbaum Associates. Muris, P., Meesters, C., & Berg, S. van den (2003). Internalizing and externalizing problems as correlates of self-reported attachment style and perceived parental rearing in normal adolescents. Journal of Child and Family Studies, 12, 171-183. doi:1062-1024/03/06000171/0. Nigg, J.T., & Hinshaw, S.P. (1998). Parent personality traits and psychopathology associated with antisocial behaviors in childhood attention-deficit hyperactivity disorder. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 39, 145-151. Pettit, G.S., Laird, R.D., Dodge, K.A., Bates, J.E., & Criss, M.M. (2001). Antecedents and behavior-problem outcomes of parental monitoring and psychological control in early adolescents. Child Development, 72, 583-598. Doi: 10.1111/1467-8624.00298. Power, T.G. (1993). Parenting Dimensions Inventory (PDI): A research manual. Houston: University of Houston. Prinzie, P., Dekovic, M., & Reits, E. (2008). Ouderlijke persoonlijkheid, opvoeding en probleemgedrag: Directe en indirecte effecten. Kind en Adolescent, 1, 4-16. Rijck, de L. (2008) Sociale steun en sociale spanning bij tienermoeders en zwangere tienermeisjes. (Master’s thesis). Gent: Universiteit Gent.
35
Runs, A.
(2006). Tienermoeders: Beschouwing van het artikel ‘Family support: ‘Helping
teenage mothers to cope’. Maatwerk, 7, 263-265, DOI: 10.1007/BF03070745. Tavecchio, L. (2007). Kinderen van tienermoeders: een risicogroep? Kind en Adolescent Review, 3, 349-363. Troutman, B.R., & Cutrona, C.E. (1990). Nonpsychotic postpartum depression among adolescent mothers. Journal of Abnormal Psychology, 99, 69-78. Verhulst, F.C., Verheij, F., & Ferdinand, R.F. (2003). Kinder- en Jeugdpsychiatrie. Assen: Uitgeverij Van Gorcum. Vostanis, P., Graves, A., Meltzer, H., Goodman, R., Jenkins, R., & Brugha, T. (2006). Relationship between parental psychopathology, parenting strategies and child mental health: Findings from the GB national study. Social Psychiatry and Psychiatric Epidemiology, 41, 509–514. Doi: 10.1007/s00127-006-0061-3. Wakschlag, L.S. & Hans, S.L. (2002). Maternal smoking during pregnancy and conduct problems in high-risk youth: A developmental framework. Development and Psychopathology, 14, 351-369. Wernand, J.J. (1986). Gekwetste ouders — kwetsbare kinderen? De invloed van ouderlijke psychopathologie op kinderen. Tijdschrift voor Psychiatrie, 28, 687-718. Woodward, L., Fergusson, D.M., & Horwood, L.J. (2001). Risk Factors and Life Processes Associated with Teenage Pregnancy: Results of a Prospective Study From Birth to 20 Years. Journal of Marriage and Family, 63, 1170-1184.
36