IEDEREEN BEROEMD! “Zeg je hetzelfde tegen je baas als tegen je klasgenoot? Begin je ook te roepen als een klant tegen je staat te schreeuwen? Is het soms beter te zwijgen?” Op het werk, de stageplaats, de school, bij vrienden, … komen jongeren in situaties terecht waar ze gepast en communicatief moeten reageren. Door het maken van een film, een fotostrip en een poster voor de school rond dit thema wordt er in dit lespakket gewerkt aan gepast communicatief gedrag. Het maken van deze eindproducten plaatst jongeren bovendien voor zeer veel taalrijke uitdagingen.
Achter de scher men Inhoud
Als echte professionals bereiden de jongeren het filmen voor. Eerst maken ze van de synopsis die ze in de vorige activiteit “Straffe praat” geschreven hebben een scenario. Vervolgens maken ze voor elke scène uit het scenario een lijst waarop staat welke personages er spelen, waar en wanneer er gespeeld wordt, welk decor, welke kostuums en attributen nodig zijn. Ze maken een shotlist waarin ze op voorhand bepalen op welke manier ze alles gaan filmen. Tot slot verdelen ze de praktische zaken zodat ze tot het filmen kunnen overgaan. Als uitbreiding tot het thema “straffe praat” kunnen jongeren na de film ook nog een fotostrip maken.
Doelgroep
3de graad BSO Deeltijds Onderwijs
Vakgebied
Project Algemene Vakken
Materialen
werkbladen, camera (per 4 jongeren) en eventueel computer
Doelen
Functionele taalvaardigheid ₪ uit mondelinge en schriftelijk informatie de essentie kunnen halen (ET1) ₪ over mondelinge en schriftelijke informatie kunnen reflecteren en ze kunnen evalueren (ET2) ₪ mondeling kunnen argumenteren (ET4) ₪ eenvoudige informatie schriftelijk kunnen formuleren (ET5)
Organisatiebekwaamheid ₪ bij groepsopdrachten kunnen overleggen en actief deelnemen, in teamverband instructies kunnen uitvoeren, reflecteren en bijsturen (ET16)
Muzisch-creatieve vorming ₪ bij eigen muzisch-creatieve uitingen waarden en gevoelens kunnen betrekken, er vorm aan kunnen geven en dit als verrijkend ervaren (ET3)
www.cteno.be/sterke_schakels
₪ ₪ ₪ ₪ ₪ ₪
STERKE SCHAKELS
1
Lesschema
Lesschema fase
werkvorm
activiteit
materiaal
1
klassikaal
jongeren brainstormen over de verschillende stappen in en onderdelen van het maken van een film
2
klassikaal
jongeren vertellen wat ze weten over een scenario
per vier
jongeren maken van hun verhalen (geschreven in de vorige activiteit “Straffe praat”) scenario’s
werkblad 1-2 (computer)
per vier/ twee
jongeren beoordelen elkaars scenario
werkblad 3
per vier
jongeren verbeteren hun scenario’s en proberen het eens uit
(computer)
per twee
jongeren concretiseren elke scène van hun scenario
per vier
jongeren komen tot een akkoord voor de twee concretiseringen van de twee scenario’s
werkblad 4 (computer)
individueel
jongeren bepalen camerastandpunt, camerabeweging en beeldkader om iets te filmen in de klas en filmen dit
klassikaal
jongeren benoemen camerastandpunt, camerabeweging en beeldkader van de opgenomen shots
per twee
jongeren maken een shotlist
per vier
jongeren komen tot een akkoord voor de shotlists van de twee scenario’s
6
per vier
jongeren verdelen de laatste taken
werkblad 8 (computer)
7
per vier
jongeren maken en monteren hun filmpjes
camera per vier jongeren
8
klassikaal
jongeren bespreken het maken van een film
3
4
5
Iedereen beroemd!
werkblad 5 camera
werkblad 6 werkblad 7’ (computer)
2
Lesbeschrijving
Lesbeschrijving ₪ Fase 1 Vertel de jongeren dat ze hun verhalen gaan verfilmen. Bespreek klassikaal de zaken die ze nog moeten doen vooraleer ze effectief tot filmen kunnen overgaan. Zorg ervoor dat je eerst de ervaringen/ kennis van de jongeren zelf aanspreekt vooraleer zelf te antwoorden. De volgende zaken kan je aan bod laten komen: het maken van een scenario, het concretiseren ervan (plaats, datum, welke acteurs), het maken van een draaiboek (shotlist), de filmploeg, monteren, muziek, … Kan je zo met de camera aan de slag? Is jullie korte verhaal voldoende om te beginnen filmen? Weet iedereen dan wat hij moet doen? Wie zit er in de filmploeg? Wat zou je zelf het liefste doen? … Op de volgende websites vind je meer informatie over het maken van een film: ■ www.digischool.nl/ckv2/bevo/intro.htm ■ www.jekino.be ■ www.lesseninhetdonker.be ■ members.chello.nl/freddy33/zelfeenfilmmaken.htm ■ www.vlaamsfilmmuseumenarchief.com ₪ Fase 2 Ga in deze fase met de jongeren dieper in op het scenario. Zorg dat hier zeker aan bod komt dat een scenario opgebouwd is vanuit de verschillende scènes. Geef de jongeren werkblad 1 en werkblad 2. Geef hen de opdracht om met deze twee hulpmiddelen aan de slag te gaan om hun verhaaltjes uit te werken tot een scenario. Ze werken hier terug in dezelfde groepjes van vier als bij het schrijven van hun synopsis (zie vorige activiteit “Straffe praat”) en werken dus twee scenario’s uit. Duid ook hier weer één jongere aan als organisator die ervoor moet zorgen dat iedereen aan het woord kan komen. Een andere jongere duid je aan als verslaggever. Hij noteert de scenario’s. Laat de jongeren indien mogelijk hun scenario’s op computer maken. Differentiatie ■ Het voorbeeld van een scenario dat de jongeren krijgen, is een ver uitgewerkt scenario. Wanneer je merkt dat de jongeren niet echt gemotiveerd zijn zelf veel werk in hun scenario’s te steken, kan je hen voorstellen het scenario in grotere lijnen weer te geven. Vertel hen er dan wel bij dat ze op het moment van het filmen veel zullen moeten improviseren en moeten uitproberen met vallen en opstaan. Wanneer je veel taalzwakkere jongeren in je groep hebt (en dus moeilijk heterogene groepen kan maken), kan je ook op die manier te werk gaan. ■ Als het schrijven van een scenario moeilijk loopt, laat de jongeren er dan maar 1 in plaats van 2 schrijven. ₪ Fase 3 Geef elk groepje twee scenario’s van de andere groepen. Elk groepje moet de twee scenario’s van een andere groep beoordelen. Deel hiervoor werkblad 3 uit. Hierop vinden de jongeren nogmaals de aandachtspunten voor een goed scenario en kunnen ze hun opmerkingen noteren. Laat de jongeren in hun groepje van vier, per twee één scenario bekijken.
Iedereen beroemd!
3
Lesbeschrijving
Geef elk groepje de feedback op hun scenario’s. Geef hen de tijd om hun scenario’s aan te passen aan de opmerkingen. Zeg hen dat ze over de opmerkingen vragen kunnen stellen aan het groepje dat het scenario beoordeeld heeft. Laat de jongeren het scenario al eens proberen te spelen, zodat ze al een idee hebben hoe hun film er gaat uitzien. ₪ Fase 4 Voor elke scène uit het scenario moeten een aantal zaken geconcretiseerd worden: personages – acteurs, locaties, tijdstip, decor, kostuums, attributen. Probeer met de jongeren klassikaal eerst tot een opsomming te komen, vooraleer zelf het antwoord te geven. Geef de jongeren verschillende kopies van werkblad 4. In elk groepje bekijken twee jongeren het ene scenario, de twee anderen het andere scenario. Op de werkbladen vullen ze per scène de concretisering in. Laat de duo’s hun antwoorden voorstellen aan elkaar en zeg hen dat ze tot een akkoord moeten komen voor beide scenario’s. 0ok hier kan je de jongeren het werk laten doen op computer. ₪ Fase 5 Vertel de jongeren dat het filmen in zicht komt en dat ze al eens gaan proberen te filmen met de camera en wat experimenteren. Deel hiervoor werkblad 5 uit. Hier vinden ze beschrijvingen terug van camerabewegingen, camerastandpunten en beeldkaders. Elke jongere mag een shot opnemen (gewoon iets in de klas), maar hij moet eerst bepalen welke camerabeweging, camerastandpunt en beeldkader hij zal gebruiken. De jongeren doen dit individueel, schrijven dit eventueel op. Neem met elke jongere zijn shot op. Bekijk klassikaal elk shot en laat de klas de camerabeweging, het camerastandpunt en beeldkader benoemen. Zorg ervoor dat de jongeren aan elkaar goed uitleggen waarom ze denken dat het die bepaalde beweging, standpunt of kader is. De jongere die gefilmd heeft, bevestigt of vult aan. Op het einde moet iedereen aan de slag kunnen met camerastandpunten, -bewegingen en beeldkaders. Wijs de jongeren erop dat er in een film voortdurend gewisseld wordt met camerastandpunten, - bewegingen en beeldkaders. Uitbreiding: Je kan de jongeren een kort stukje film laten zien en met hen bespreken welke camerabewegingen, - standpunten en beeldkaders er genomen worden. Zet de jongeren in dezelfde groepjes van vier als in fase 4 en leg uit dat ze nu voor hun twee filmpjes moeten bepalen hoe ze met de camera gaan werken. Zeg dat ze per twee naar 1 scenario kijken en dat ze elke scène moeten onderverdelen in shots waarvan ze dan moeten bepalen met welke camerabeweging, - standpunt en beeldkader ze gaan filmen. Geef de jongeren werkblad 6 waarop ze een voorbeeld vinden van een scène verdeeld in shots. Op het werkblad 7 staat een schema waarin ze de beeldkaders, camerabewegingen en –standpunten voor hun filmpje kunnen invullen. Laat de jongeren dit op computer invullen indien mogelijk. Laat de twee duo’s elkaars shotlist bekijken. Differentiatie Wanneer je merkt dat de jongeren zeer ongeduldig beginnen te worden om te beginnen filmen, kan je het laatste deel van deze fase weglaten. Ze zullen dan op het moment van het filmen, met veel uitproberen, hun camerabewegingen en dergelijke moeten uitzoeken.
Iedereen beroemd!
4
Lesbeschrijving
₪ Fase 6 Zeg de jongeren dat de laatste praktische zaken geregeld moeten worden, maar dat ze die taken in de groepjes onder elkaar moeten verdelen. Geef elke groepje werkblad 8 met een beschrijving van de taken en laat hen zelf tot een verdeling komen voor hun filmpjes. Duid in elk groepje één jongere aan als bemiddelaar. Hij moet ervoor zorgen dat de taken eerlijk verdeeld worden, dat er een compromis gesloten wordt bij moeilijkheden, dat niet één persoon zijn wil oplegt, … ₪ Fase 7 Laat de jongeren hun verhalen verfilmen. Geef hen zeker nog mee dat wanneer ze merken dat er iets toch niet zo goed werkt (iets in het verhaal, camerastandpunt, …) dat ze dit tijdens het filmen zeker nog kunnen veranderen. Uitbreiding: Het monteren van een film is hier niet verder uitgewerkt. Misschien kunnen sommige jongeren wel al monteren. Geef hen hier dan de kans om het filmpje verder te bewerken. Als er een aantal jongeren zijn die dit kunnen, kan je hen verdelen over de groepjes zodat zij uitleg kunnen geven en zodat iedereen zijn filmpje kan monteren. Of als je zelf niet zo technisch geschoold bent, kan je een collega met de nodige kennis ter hulp roepen. Wanneer je het monteren niet aan bod laat komen, moet je de jongeren hun filmpje in één keer (in één shot) laten opnemen, zonder het lopen van de camera te stoppen. Het onderverdelen van hun scenario’s in shots – zoals voorgesteld op het einde van fase 5 – moet je dan sowieso weglaten. ₪ Fase 8 Sta met de jongeren tot slot stil bij het maken van een film. Wat vonden jullie ervan om een film te maken? Wat was het moeilijkst? Wat het leukst? Vraag ook naar het groepsgebeuren. Was het moeilijk of gemakkelijk om samen een film te maken? Heeft iedereen er kunnen aan meewerken? Wat vonden jullie van de rollen (organisator, verslaggever) die jullie kregen? Uitbreiding: Een fotostrip Wanneer je nog wat verder wil werken met reacties in verschillende situaties kan je de jongeren ná de film nog een fotostrip laten maken. De jongeren kiezen opnieuw een situatie, bedenken reacties en bouwen hierop een verhaal. Geef jongeren werkblad 9 waar ze informatie vinden over de fotostrip en laat hen op basis van deze informatie kiezen wat voor fotostrip ze willen maken. Als er op school een schoolkrant verschijnt, kan je misschien ruimte laten voorzien om er elke keer een andere fotostrip in te plaatsen. Differentiatie Laat de jongeren in andere duo’s werken. Door regelmatig van groepssamenstelling te veranderen, komen de jongeren in contact met verschillende manieren van werken. Voor taalzwakkeren betekent dit dat zij de ene keer misschien met iemand samenwerken die veel naar zich toetrekt, maar een andere keer met iemand die wat meer uitleg geeft.
Iedereen beroemd!
5
Werkblad 1
EEN DEEL UIT EEN SCENARIO Opdracht Met een synopsis, het korte verhaal van je film, kan je niet beginnen filmen. Je moet van je verhaal een scenario maken. In een scenario wordt het verhaal helemaal beschreven: wat er gebeurt, wie wat zegt, waar iets gebeurt, … Een scenario bestaat uit verschillende scènes. Elke scène is een duidelijk afgebakend stukje van het verhaal. Hieronder vind je een deel uit een scenario. Lees dit en gebruik het als voorbeeld voor je eigen scenario.
1 In een krantenwinkel (een kleine) zijn twee klanten. Een oudere vrouw, Melissa en een jongeman, Aram. De verkoper staat achter de kassa, die staat op een toog. Melissa staat bij een rek met kaartjes en bekijkt een paar kaartjes. Aram is in een tijdschrift aan het bladeren. Af en toe kijkt hij op en kijkt hij even voor zich uit. Hij staat met zijn gezicht naar de vrouw. De verkoper staat een sigaretje te roken en een kruiswoordraadsel in te vullen. Hij kijkt af en toe in de winkel. Melissa neemt een kaartje en steekt het in haar handtas. Ze kijkt ondertussen zenuwachtig rond. Aram kijkt naar Melissa op het moment dat ze het kaartje heeft weggestopt. Hij is niet zeker of hij het wel gezien heeft. Hij leest verder in het tijdschrift. Melissa stapt naar de kassa. De verkoper is nog steeds met zijn kruiswoordraadsel bezig. De verkoper kijkt naar Melissa. Ze neemt kauwgom uit de toog en legt die naast de kassa. Aram is nog aan het lezen. Melissa Hoeveel kost dit pakje kauwgom? Verkoper 75 cent Melissa Dat zal het zijn Verkoper En wat u in uw tas heeft gestopt, moet u niet betalen? Melissa doet alsof ze niets gehoord heeft en legt 75 cent op de toog. Ze stapt richting de deur.
2 Ondertussen komt Aram naar de kassa. Hij legt het tijdschrift op de toog om te betalen. De verkoper roept naar Melissa. Verkoper Zou je niet komen betalen? (wordt vervolgd)
Iedereen beroemd!
6
Werkblad 2
CHECKLIST VOOR EEN GOED SCENARIO Opdracht Je gaat van je verhaal een scenario maken. Je hebt het voorbeeld gelezen. Je weet nu wat een scenario is. Maar wat is een goed scenario? Hieronder vind je zeven zaken die in orde moeten zijn voor een goed scenario. Lees ze en schrijf je scenario met dit in je achterhoofd.
1. Het scenario heeft een titel. 2. Het scenario heeft een duidelijk begin en einde. 3. Het verhaal is duidelijk. 4. Het scenario is goed onderverdeeld in scènes. 5. De scènes zijn genummerd. 6. In elke scène is de situatie duidelijk beschreven. Je weet wat er gebeurt, waar iets gebeurt, wie iets doet, … 7. In elke scène zijn de dialogen duidelijk. Je weet goed wie wat moet zeggen. Je begrijpt wat de personages willen vertellen.
Iedereen beroemd!
7
Werkblad 3
EEN GOED SCENARIO? Opdracht Lees de scenario’s van een andere groep. Is het een goed scenario? Vul de vragen hieronder in en geef het terug aan de groep die de scenario’s geschreven heeft.
Dit is de titel van het scenario dat we gelezen hebben: . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Duid ja of nee aan en vul de vragen ver der aan. 1. Het scenario heeft een duidelijk begin en einde. JA / NEE Indien niet, geef dan een duidelijk begin of einde . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
2. Het verhaal is duidelijk. Indien niet, duid aan waar het onduidelijk is en zeg waarom .
JA / NEE
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
3. Het scenario is goed onderverdeeld in scènes. Indien niet, geef een goede verdeling in scènes.
JA / NEE
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
4. De scènes zijn genummerd. Indien niet, duid aan waar de nummering ontbreekt.
JA / NEE
Iedereen beroemd!
8
Werkblad 3
5. In elke scène is de situatie duidelijk beschreven. Je weet wat er gebeurt, waar iets gebeurt, wie iets doet, … Indien niet, duid aan welke situaties onduidelijk zijn en zeg waarom. JA / NEE
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
6. In elke scène zijn de dialogen duidelijk. Je weet goed wie wat moet zeggen. Je begrijpt wat de personages willen vertellen. Indien niet, duid aan waar de dialogen onduidelijk zijn en zeg waarom. JA / NEE
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Iedereen beroemd!
9
Werkblad 4
ELKE SCÈNE CONCREET Opdracht Nu moet je voor elke scène van het scenario alles praktisch regelen: welke acteurs, hoe laat en waar wordt er gefilmd, welk decor, … Hieronder vind je een lijstje. Vul dit voor elke scène in. Vergeet het nummer van de scène niet in te vullen. Je weet nu wie er moet zijn, hoe laat je gaat filmen, welke kostuums en attributen je nodig hebt, … Hou deze bladen goed bij, je zal ze heel hard nodig hebben wanneer het echte filmen begint!
TITEL: . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . SCÈNEnummer: . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
1. Welke personages moeten in deze scène spelen? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2. Op welke plaats ga je deze scène filmen? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3. Moet er een decor gemaakt worden voor deze scène? Hoe moet dit decor eruitzien? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4. Hoe laat ga je deze scène filmen? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5. Heb je speciale kostuums nodig? Maak een lijstje voor elk personage in deze scène? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
6. Heb je nog andere attributen nodig voor deze scène (bv. een hamer, een tafel, een boek, …)? Maak een lijstje. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Iedereen beroemd!
10
Werkblad 5
WAT MET DE CAMERA? Opdracht Vooraleer je als echte cameraman of –vrouw aan het werk kan, moet je goed weten wat je allemaal kan met een camera. Hoe beweeg je de camera? Dit heet de camerabeweging. Waar zet je de camera, op welke plaats staat de camera tegenover datgene wat gefilmd wordt. Dit heet het camerastandpunt. En wat voor beeldkader gebruik je: film je heel de kamer, alleen het gezicht van de acteur, …? Je mag iets filmen in de klas. Denk eerst na welke camerabeweging, camerastandpunt en beeldkader je gaat gebruiken. In de tekst hieronder vind je de verschillende mogelijkheden.
Camerabewe gingen FIX Fix betekent dat je camera stilstaat en dat je er niet mee ronddraait. PAN Pan is een camerabeweging waarbij de camera van links naar rechts wordt gedraaid of net omgekeerd. Deze camerabeweging wordt veelal gebruikt om een overzicht te maken van de scène. TILT Een tilt is een camerabeweging waarbij de camera van onder naar boven wordt gedraaid of net omgekeerd. Dit is ook de beweging die je hoofd maakt als je ja knikt. LIFT Een lift is een camerabeweging waarbij de camera verplaatst wordt, recht omhoog of recht omlaag. Meestal wordt de camera bij deze beweging op een kraan gemonteerd. TRAVEL Bij travel wordt de camera over de grond verplaatst. Zo kan je bijvoorbeeld een persoon volgen die een wandeling maakt. Je kan hierbij je camera op een karretje plaatsen of op je fiets of zelfs op je skateboard monteren.
Iedereen beroemd!
11
Werkblad 5
camerastandpunten VOGELPERSPECTIEF Bij dit standpunt staat de camera hoger dan datgene wat gefilmd wordt. Dit kan vanuit een helikopter in een natuurfilm, of iets gewoner vanuit een stelling. Het effect hiervan is dat iemand kleiner en nietiger lijkt. NORMAALSTANDPUNT De camera staat op dezelfde hoogte als datgene wat gefilmd wordt. KIKVORSPERSPECTIEF Dit betekent dat de camera iets of iemand van onderaf filmt. Dit camerastandpunt kiest men om een indruk van grootsheid te geven. Fotomodellen of zangeressen worden vaak in kikvors gefilmd. Het effect hiervan is dat ze langer en slanker lijken en dat hun benen bovendien langer lijken.
Beeldkader LONG Hier komt het hele lichaam of voorwerp in beeld, maar ook hun omgeving (de kamer, het park, …). MEDIUM Je filmt het personage vanaf het middel tot aan het hoofd. Je ziet duidelijk waarmee het personage bezig is.
CLOSE-UP Bij een close-up film je alleen de schouders en het gezicht van het personage. Vaak wordt dit shot gebruikt om de gezichtsuitdrukking te benadrukken. Maar je kunt ook een close-up maken van een voorwerp. Je kunt daarmee details laten zien.
(Bron: www.vlaamsfilmmuseumenarchief.com, www.digischool.nl/ckv2/bevo/av/av_begrippen.htm.)
Iedereen beroemd!
12
Werkblad 6
SHOTS EN SCÈNES Opdracht En nu je eigen filmpje. Hoe ga je alles filmen? Je zal voortdurend van camerabeweging, camerastandpunt en beeldkader moeten veranderen. Je moet je scenario in stukken delen en voor elk stuk bepalen hoe je het gaat filmen. Deze stukjes heet men shots en ze krijgen – net als de scènes – een nummer. Hieronder vind je een voorbeeld van een scène onderverdeeld in shots. Bekijk dit en verdeel daarna elke scène van je eigen filmpje onder in shots.
1 In de lerarenkamer van de school zijn twee leerkrachten, Fred en Jasmina, aan het babbelen.1/ Ze zitten aan een grote tafel en drinken koffie. Er staan koekjes op tafel. Er is een gezellige sfeer.2/ De deur van de lerarenkamer is dicht.3/ Fred Hoe was de uitstap naar het filmmuseum gisteren?4/ Jasmina Echt supergoed. We hadden een toffe gids en de jongeren hebben mogen filmen.5/ Fred Tof! Wat hebben ze gefilmd?6/ Er wordt geklopt op de deur. Jasmina en Fred blijven zitten en babbelen voort.7/ Jasmina Ze mochten mensen in het museum gaan interviewen. Eerst moesten ze kort opschrijven welke vragen ze wilde stellen en dan mochten ze met de camera op stap. Ze waren nogal enthousiast!8/ Fred En Mario? Deed hij goed mee? Hij had er gisteren precies niet zoveel zin in. Er wordt opnieuw geklopt.9/
Iedereen beroemd!
13
Werkblad 7
SHOTLIST VOOR DE FILM Opdracht Je hebt nu al je shots. Hoe ga je elk shot nu filmen? Welk camerastandpunt, camerabeweging en beeldkader ga je gebruiken? In het kader hieronder – de shotlist – moet je dit noteren voor elk shot van elke scène. Voor elke scène gebruik je een nieuw kader. Noteer eerst het nummer van de scène, links bovenaan. Daarna schrijf je bij elk shotnummer: de korte inhoud, de camerabeweging, het camerastandpunt en het beeldkader. Kijk nog eens terug naar werkblad 5, waar je de verschillende mogelijkheden terugvindt. Je ziet hieronder eerst een voorbeeld. De shotlist zal de cameraman of –vrouw gebruiken tijdens het filmen. Zorg dus dat het duidelijk en juist is.
Voorbeeld Scène nr. 1 Shot 1
Inhoud
Camerabeweging
Camerastandpunt
Beeldkader
Twee leerkrachten babbelen in lerarenkamer.
pan (van raam naar leerkrachten)
normaal
Long
2
Zitten aan tafel, drinken koffie.
fix
normaal
Long
3
Deur lerarenkamer is dicht.
pan (van tafel naar deur)
kikvors
Medium
Iedereen beroemd!
14
Werkblad 7
Shotlist Scène nr. …………..
Inhoud
Camerabeweging
Camerastandpunt
Beeldkader
Shot ……… ………
………
………
………
………
………
………
………
………
………
………
Iedereen beroemd!
15
Werkblad 8
3 2 1 … CUT! Opdracht En nu de laatste praktische regelingen. Verdeel de volgende taken binnen je groepje. Doe dit voor de twee scenario’s.
■ De locatie (plaats) om te filmen: wie maakt de afspraak, legt de plaats vast? ■ De kostuums: wie zorgt dat alle kostuums gevonden worden en klaar liggen op de dag van het filmen? ■ De attributen: wie zorgt dat alle attributen gevonden worden en klaar liggen op de dag van het filmen? ■ Het decor: wie zorgt dat het decor in orde is op de dag van het filmen?
■ De acteurs: wie wil er acteren? Zij moeten vanbuiten leren wat ze moeten zeggen. ■ Wie maakt afspraken (wanneer en hoe laat er gefilmd wordt): met mensen buiten het groepje die mee acteren? ■ De cameraman of -vrouw: wie filmt er? Hij moet de shotlist goed kunnen gebruiken. ■ De regisseur: wie zorgt dat alles goed loopt tijdens het filmen, wie is de baas op de set? Hij moet van alles op de hoogte zijn.
Belangrijk Om je taak goed uit te voeren, moet je gebruik maken van de bladen waarop je elke scène concreet hebt gemaakt (zie werkblad 4). Hier vind je alles terug over de plaats en tijd van het filmen, welke kostuums en attributen nodig zijn, … Voor de cameraman of –vrouw is de shotlist (werkblad 7) heel belangrijk.
Iedereen beroemd!
16
Werkblad 9
DE FOTOSTRIP Opdracht Misschien heb je echt geen greintje tekentalent. Hangt je blad vol vlekken nog voor je een eerste figuurtje getekend hebt. Dat kan! Maar zelfs als je geen tekentalent hebt, of je hebt geen zin om te tekenen, kan je nog steeds strips maken. Wat denk je van een fotostrip? In plaats van figuren en decors te tekenen, maak je gewoon foto’s met echte mensen in echte decors. Je moet alleen nadenken over een leuk verhaaltje, de juiste acteurs zoeken en een geschikte werkwijze zoeken. In de tekst hieronder staan verschillende manieren om een fotostrip te maken. Lees de tekst en maak vervolgens zelf een fotostrip.
© Hanco Kolk en Peter Dewit
De methode karton Een methode die toch wel voor een grappig resultaat zorgt. Je verzamelt grote stukken karton. Op het karton teken je een tekstballon. In de tekstballon schrijf je de tekst. Vervolgens knip je de ballon uit. Als je poseert voor de foto, houd je de ballon boven of naast je hoofd. Je kan ook aan een assistent vragen of hij/zij de ballon omhoog wil houden. Als je niet voldoende karton kan verzamelen, bedenk dan dat je op twee kanten van een ballon kan schrijven. Of gebruik dezelfde tekst zoals: ‘Aaah’, ‘Oh nee’ in verschillende foto’s. De methode krijt Een methode die voor een kunstig resultaat kan zorgen. Situeer de actie voor een witte muur. Laat je acteurs de houding aannemen die nodig is voor het verhaal. Teken vervolgens met krijt de tekstballonnen op de muur. Schrijf de tekst in de ballonnen en neem de foto. Veeg dan het krijt weg en maak alles gereed voor de volgende foto. Het is natuurlijk ook leuk als je decors op de muur tekent. Gebruik je creativiteit.
Iedereen beroemd!
17
Werkblad 9
De methode sticker Dit is een redelijk eenvoudige methode. Neem eerst de foto’s die je nodig hebt. Denk goed na voor je trekt. Er moet op de foto namelijk plaats zijn om achteraf de tekstballon toe te voegen. Laat de foto’s ontwikkelen door een fotograaf. Ga op zoek naar witte etiketten die gebruikt worden om op omslagen te plakken. Misschien hebben ze er op het secretariaat van je school wel een pakje etiketten te veel. Teken de tekstballonnen op de witte stickers en schrijf de tekst erin. Knip de tekstballonnen uit en plak ze op de foto. Je kan de verschillende ballonnen links, rechts, boven of onder plakken. Gebruik je creativiteit. De methode Digikid Een methode voor computerfreaks en gadgetdolls. Je hebt een digitale camera en een computer met een beeldbewerkingsprogramma zoals bijvoorbeeld Photoshop nodig. Neem je foto’s met een digitale camera. Net zoals bij de methode sticker moet je op voorhand goed nadenken over je foto. Je gaat de ballonnen slechts nadien toevoegen. Vergeet op je foto dus niet wat ruimte te laten voor de tekst. Laad je foto’s in de computer. Met de hulp van het programma Photoshop voeg je de ballonnen toe. Werken met dit programma is niet erg eenvoudig, maar eens je het onder de knie hebt, kan je wel de gekste dingen maken. Dit zijn natuurlijk maar enkele ideeën voor het maken van een fotostrip. Misschien kan je zelf ook een methode verzinnen. Onthoud dat niks moet en alles mag. Veel plezier. (Bron: A. LOMBAERTS (m.m.v. N. BOGAERT), Tatami 3. Taalvaardigheidstaken voor het middelbaar onderwijs. Stiplabo, Centrum voor Taal en Onderwijs (K.U. Leuven), 2005.)
Iedereen beroemd!
18