Humo uit de rekken: censuur door de rechter? Op dinsdag 4 november j.l. besliste de (plaatsvervangende) voorzitter van de rechtbank te Brussel dat het weekblad Humo de verkoop van zijn jongste nummer moest stopzetten, op straffe van een dwangsom van 250 euro per exemplaar. Reden is een fotomontage op pagina 175 in Humo nr. 45/33557 van 4 november 2008 in de satirische kolderrubriek “Het Gat van de Wereld”. Meer bepaald vond de rechter dat een nepmontage met foto’s van een “politiewebsite” niet door de beugel kon: de montage bevat afbeeldingen waarop de secretaris-generaal van de federale politie, Fernand Koekelberg en zijn secretaresse Sylvie Ricour herkenbaar zijn. De fotomontage suggereert een seksuele relatie en houdt volgens de rechter een schending in van hun privéleven en van hun (professionele) eer en goede naam. De rechterlijke beslissing heeft het over een “walgelijke” fotografische reportage. Verbod of bevel, van wat precies? Aan de hoofdredacteur en verantwoordelijke uitgever Jörgen Oosterwaal werd bevel opgelegd om alle maatregelen te nemen, alle exemplaren van het bewuste nummer van Humo uit alle verkooppunten terug te trekken. Althans dat was de strekking van de rechterlijke beslissing, want letterlijk staat het er zo niet. In werkelijkheid vermeldt de beschikking dat verbod (sic) wordt opgelegd aan Oosterwaal om dit soort maatregelen te nemen. Al is ook dit niet helemaal duidelijk want er ontbreekt een werkwoord in de cruciale zin van het beschikkend gedeelte, zodat de hoofdredacteur dus eigenlijk niet goed weet wat hem nu precies onmiddellijk bevolen of verboden wordt. Slordigheidje. De beschikking legt voor het overige ook verbod op om hetzelfde “artikel” in een nieuwe aflevering van Humo te publiceren, al is hier allicht bedoeld de fotomontage, want een artikel is in “Het Gat van de Wereld” in de verste verte niet te bespeuren. Daarbovenop is ook verbod (!) opgelegd aan een aantal precies aangewezen dagbladwinkels in Perwez en Lessines om het bewuste nummer van Humo uit de verkoop te nemen. Perwez en Lessines zijn de woonplaatsen van resp. Koekelberg en Ricour. Andermaal is verkeerdelijk sprake van “verbod” in plaats van “bevel”. Overigens stelt zich de vraag hoe deze dwangmaatregel tegenover derden afdwingbaar zou kunnen zijn. Nog los van de illusie die gewekt wordt alsof men een soort schutskring kan organiseren rond Perwez en Lessines. Het rechterlijk bevelschrift kwam er op verzoek van de advocaat van Ricour, meester Vincent De Wolf en de advocaat van Koekelberg, meester Marc Uyttendaele, die wegens het spoedeisende karakter via een eenzijdig verzoekschrift deze voorlopige maatregel vorderden. Dit impliceert dat Humo, zonder kans op verweer of recht op verdediging geconfronteerd werd met dit eenzijdig door de rechter opgelegde bevel om meteen alle nog resterende nummers van Humo uit de rekken te laten halen in alle verkooppunten in België. Humo restte niets anders dan het bevel, na betekening, uit te voeren en te hopen dat na derdenverzet of eventueel later in beroep na een
tegensprekelijk debat de rechters tot de conclusie komen dat het verspreidingsverbod van een tijdschrift zich niet verdraagt met de basisprincipes van de persvrijheid. Een procedure op derdenverzet, waarbij aan dezelfde rechter gevraagd wordt om een eigen beslissing waarvan de inkt nog niet goed droog is, meteen te herzien, is overigens geen geloofwaardig rechtsmiddel. Rechtspraak in kort geding vergaloppeert zich wel eens meer… Het is zeker niet de eerste keer dat een Belgisch rechter, zich beroepend op zijn bevoegdheid om “bij voorraad” uitspraak te doen in spoedeisende zaken, als voorlopige maatregel een verspreidingsverbod oplegt van een boek of tijdschrift of de uitzending van een aangekondigd televisieprogramma verbiedt. Het overkwam de VRT (toen nog BRT) met een reportage van Maurice De Wilde, het overkwam Herman Brusselmans met zijn boek “Uitgeverij Guggenheimer” het overkwam de Nederlandse journalist Hans Knoop met zijn boek “De Zaak Dutroux” , het overkwam de RTBF al herhaaldelijke keren, onlangs nog in verband met een deel van een reportage over Kuifje, Hergé en Moulinsart en het overkwam het weekblad Menzo toen het een fotoreeks publiceerde met onthullende foto’s van Phaedra Hoste, zonder haar toestemming. Het overkwam ook het holebi-tijdschrift Zizo toen het de homoseksuele geaardheid uitte van de leden van de populaire groep “Get Ready!”. Om maar een paar voorbeelden te noemen. Telkens was de rechter in deze gevallen van oordeel dat het grondwettelijk verbod van censuur en het principe van de persvrijheid (art. 19 en 25 van de Grondwet) zich niet verzetten tegen een dergelijke “preventieve” maatregel door de rechter. In een aantal gevallen werd op derdenverzet of later na een rechtszaak ten gronde het verbod wel opgeheven, zoals in de zaak Hoste t. Menzo en de zaak Demeulemeester t. Brusselmans. In andere gevallen werd een rechterlijk verbod tot verspreiding van een boek of tijdschrift zelfs uitdrukkelijk beschouwd als een met de Belgische wet, Grondwet of het Europees Mensenrechtenverdrag strijdige vorm van overheidsinmenging in de pers- en expressievrijheid. Kort geding in perszaken: ofwel preventieve censuur, ofwel vijgen na Pasen In bepaalde omstandigheden bleef het rechterlijk verbod wel overeind, zelfs tot en met het Hof van Cassatie of het Europees Mensenrechtenhof die beslisten dat een rechterlijk verbod tot verdere verspreiding van een tijdschrift niet strijdig is met het censuurverbod en de persvrijheid, althans wanneer het bevel tot stopzetting van verspreiding de bescherming beoogt van een ernstig bedreigd recht van de eiser, vooral dan in verband met het recht op privacy. Van een door de grondwet verboden censuur kan volgens deze rechtspraak geen sprake zijn indien er reeds een zekere vorm van openbaarheid of verspreiding aan de gewraakte artikels of foto’s is gegeven. Al roept dit tegelijk wel de vraag op of zo’n maatregel dan nog wel “nodig is in een democratische samenleving” zoals art. 10 van het Europees Mensenrechtenverdrag vereist. In dit geval is immers sprake van een niet-efficiënte voorlopige maatregel die er helemaal niet toe bijdraagt om de schade te voorkomen
of gevoelig te beperken. Meestal heeft zo een publicatie- of verspreidingsverbod een tegengesteld effect en richt het de aandacht nog meer op de gewraakte publicatie. Een rechterlijk verbod is dus een soort juridische bokshandschoen, een maatregel die weinig bijdraagt aan de rechten van de eisers, maar het medium in kwestie en de persvrijheid wel een serieuze dreun bezorgt. Een verspreidingsverbod van een tijdschrift kan overigens moeilijk als een “voorlopige” maatregel worden beschouwd, gelet op de actualiteitswaarde van een weekblad. In plaats van een verspreidingsverbod kan geopteerd worden voor andere vorderingen, bijvoorbeeld tot inlassing van een rectificatie of een afkeurende verklaring, of tot het bekomen van een uitspraak ten gronde en de toewijzing van een schadevergoeding. Dergelijke maatregelen kunnen beter in overeenstemming gebracht worden met de grondwettelijke waarborgen inzake de persvrijheid. Een tegensprekelijke rechtszaak, met volle erkenning van de rechten van de verdediging, waarin het rechtscollege de hele context overziet en rekening kan houden met de belangen die gemoeid zijn met de pers- en expressievrijheid, verdraagt zich inderdaad beter met een aantal fundamentele rechtsbeginselen dan de “bokshandschoen” van een verspreidings- of uitendverbod. Kolder en satire Nu heeft de rechter inderdaad heel vlug moeten beslissen, enkel op basis van wat de advocaten van Ricour en Koekelberg als motivering voorlegden. De rechter heeft dus niet in voldoende mate rekening kunnen houden met de argumenten die Humo zeker zou ontwikkeld hebben in verband met het recht op humor en de mogelijkheden om in kolder of satire de grenzen van het toelaatbare te doen opschuiven in het voordeel van de persvrijheid. Het is volstrekt duidelijk dat de fotomontage nep is, maar tegelijk wel op schalkse of onfatsoenlijke manier verwijst naar een recent en belangrijk journalistiek en maatschappelijk dossier dat de top van de federale politie, het kabinet van de minister van Binnenlandse Zaken en de minister zelf in verlegenheid heeft gebracht. Een dossier dat nu al weken in de schijnwerpers staat van de media en de politieke wereld en ook in de publieke opinie reeds tot heel wat reacties aanleiding heeft gegeven, via de media en op allerlei internetfora. Met ook tal van allusies en opmerkingen die nu in de koldereske Humo-satire ook nog eens worden uitvergroot. Dat de betrokkenen de fotomontage niet kunnen waarderen is begrijpelijk, dat zij geschoffeerd zijn door de Humo-joke is zelfs heel aannemelijk, maar dit volstaat op zichzelf nog niet om het betreffende nummer van Humo uit de rekken te halen, een nummer met nota bene al meteen een interview met de kersverse Amerikaanse president Barack Obama en met een artikel over de een onderzoek naar de mogelijke betrokkenheid van minister Karel De Gucht in zaak van handel met voorkennis in Fortis-aandelen. Belgische justitie negeert Straatsburgse rechtspraak Allicht heeft de rechter in kort geding in de spoed waarmee het bevelschrift werd gevraagd en de slordigheid waarmee het werd geredigeerd ook niet de tijd gehad om
zich af te stemmen op de rechtspraak van het Europees Mensenrechtenhof in verband met precedenten over de botsing van het recht op privacy met het recht op pers- en expressievrijheid. Belgische rechters zijn nochtans verplicht om toepassing te maken van het Europees Mensenrechtenverdrag en van de rechtspraak van het Europees Hof. Om maar één voorbeeld te noemen: nog niet zolang geleden vond het Hof in Straatsburg dat de veroordeling van een fotomontage waarop een politicus herkenbaar was afgebeeld met stijve penis, ejaculerend in het aangezicht van moeder Teresa, een schending impliceerde van de expressievrijheid in een democratische samenleving. Op zich mocht de montage best onfatsoenlijk zijn, maar de context van de montage en het satirische karakter ervan, die het Hof juist wel in rekening bracht, rechtvaardigden geen censuur. Dat in de beschikking op derdenverzet de rechter deze argumentatie van Humo summier en op niet pertinente wijze van tafel veegt kan niet echt verrassen. In de beschikking van 6 november legt de rechter de nadruk op het feit dat Humo geen satirisch tijdschrift is en zich niet op het satirisch karakter van de fotomontage kan beroepen. Het bevelschrift herhaalt de overwegingen in verband met zorgvuldige onderzoeksjournalistiek en benadrukt ook nog dat de betrokkenen geen publieke personen zijn, eraan toevoegend dat de functie van secretaris-generaal van de federale politie Koekelberg nog niet tot een publiek personage maakt, net zo min als de “battage médiatique” die Koekelberg en Ricour de voorbije maanden in de publieke aandacht bracht. Tenslotte zegt het bevelschrift nu dat de aangehaalde rechtspraak van het Europees Mensenrechtenhof helemaal niet van toepassing is op de voorliggende zaak, want die Oostenrijkse zaak had te maken met een politicus en met een kunstuiting. Volgens de rechter heeft de Humo- zaak niets te maken met een satirische pers die een essentiële functie vervult in een democratische samenleving, maar gaat het hier om het recht op bescherming van de privacy van Ricour en Koekelberg die op het eerste gezicht geschonden is. “Violé”, zegt het bevelschrift, want deze keer is Humo in het Frans veroordeeld. Redenen genoeg dus om het rechterlijk bevel dat Humo uit de rekken haalde, nog eens opnieuw te laten beoordelen door een rechtscollege dat met wat meer afstand, met een ruimer blikveld en met respect voor de rechten van de verdediging deze zaak kan beoordelen. Al was het maar om duidelijk te maken dat rechters in kort geding zich niet te gedragen hebben als de Mister Proper van de rechtstaat, zeker niet in zaken waarin de pers- en expressievrijheid in het geding is. Er liggen ondertussen bij justitie, en dan vooral in Brussel, echt wel belangrijker dossiers op behandeling te wachten die meer prioriteit vragen. Nog dit. In 1997 werd België al eens veroordeeld wegens schending van de expressievrijheid omdat Belgische rechtscolleges twee Humo-journalisten hadden veroordeeld wegens laster en schending van het privé-leven van enkele magistraten (zaak Notaris X.). Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens tikte toen de Belgische staat op de vingers wegens het niet respecteren van de basisprincipes inzake journalistieke persvrijheid. De Humo-journalisten werden toen veroordeeld, na
een tegensprekelijk proces over de grond van de zaak, bevestigd door het Hof van Cassatie, tot één frank schadevergoeding. Dat vond het Europees Hof er al over en de Belgische justitie kreeg toen ook de boodschap mee van het Hof dat “journalistic freedom also covers possible recourse to a degree of exaggeration, or even provocation”.
Dirk Voorhoof, Universiteit Gent Vz. Rb. Brussel (Eenz. Verz.) 4 november 2008, Koekelberg/Ricour Vz. Rb. Brussel (derdenverzet) 6 november 2008, Oosterwaal t. Koekelberg en Ricour. De zaak leidde ondertussen ook tot een parlementaire vraag door Sabien Lahaye-Battheu (Open VLD) aan de Minister van Justitie, J. Vandeurzen (7 november 2008). Vgl. EHRM 24 februari 1997, De Haes en Gijsels t. België en EHRM 25 januari 2007, Vereinigung Bildender Künstler t. Oostenrijk. Zie ook http://www.humo.be