Het Woord van de Gerechtigheid Nr. 36 juni, juli 2006
pagina 1
“Want ieder die nog van melk leeft, is onervaren in het woord van de gerechtigheid (St. vert.): hij is nog een kind” (Hebr. 5:13). Het “woord van de gerechtigheid” staat in contrast tot “de eerste beginselen van de uitspraken van God” (Hebr. 5:12). Het “woord van de gerechtigheid” duidt daarom op diepere waarheden waarin God handelt op basis van Zijn gerechtigheid met ons. Het Woord van de Gerechtigheid wil een bijdrage leveren om christenen vertrouwd te maken met de “vaste spijs” (Hebr. 5:14) van het woord van God om geestelijke volwassenheid mogelijk te maken. Bijbelse waarheden die nauwelijks worden onderwezen en van cruciaal belang zijn om “het einddoel van het geloof” (1 Petr. 1:9) te bereiken, zullen in het bijzonder onderwerp van aandacht zijn. Het Woord van de Gerechtigheid wordt geredigeerd door Roel Velema e-mail:
[email protected] website: http://roel.velemaweb.nl/nl/wvdg/wvdg.aspx
De Gelijkenis van de Talenten
“Want het is als een mens, die bij zijn vertrek naar het buitenland zijn slaven riep en hun zijn bezit toevertrouwde. En de een gaf hij vijf talenten, een ander twee, een derde één, een ieder naar zijn bekwaamheid, en hij reisde buitenlands” (Matt. 25:14, 15). De gelijkenis van de talenten (Matt. 25:14-30), maakt deel uit van de profetie op de Olijfberg, ook wel de rede over de laatste dingen genoemd (Matt. 24-25). De profetie op de Olijfberg is een profetie die zich richt op Israël, op de gemeente van Christus en op de volkeren. Deze driedeling is van groot belang om het profetische woord te begrijpen. Paulus noemt deze drie groepen dan ook expliciet in 1 Corinthiërs 10:32: “Geeft noch aan de Joden, noch aan de Grieken, noch aan de gemeente van God aanstoot”. In de Joodse sectie (24:4-31) is alles Joods en komen we woorden tegen als heilige plaats, Judéa en sabbat. Alles is ook letterlijk. Het woord “winter” in 24:20 is bijvoorbeeld letterlijk.
De gelijkenis van de talenten maakt deel uit van de profetie op de Olijfberg. .
Nr. 36 juni, juli 2006
Het Woord van de Gerechtigheid
pagina 2
Matthéüs 24:32-25:30 is de christelijke sectie en kenmerkt zich door gelijkenissen. Alles is figuurlijk. Ook het woord “zomer” in 24:32 is figuurlijk, evenals de woorden ‘vijgenboom’, ‘hout’ en ‘bladeren’ in hetzelfde vers. Tenslotte, Matthéüs 25:31-46 is de “heidense” sectie en heeft betrekking op de volkeren na de opname van de gemeente tot na de wederkomst van Christus op aarde. Om Matthéüs 24 en 25 te begrijpen is het belangrijk deze drie secties te kennen en te zien dat de gelijkenis van de talenten betrekking heeft op christenen en niet op Israël of op de volkeren. De gelijkenissen hebben alles te maken met het aanbod van het koninkrijk der hemelen. Voordat de Heer begon met het uitspreken van gelijkenissen, maakte Hij Zich allereerst bekend als de Messias van Israël en lag de nadruk van Zijn bediening op het aanbod van het koninkrijk der hemelen aan Israël. Na de (anti)climax in Matthéüs 12:22-37, waar Hij als Koning werd verworpen, zien we dat Golgotha en de gelijkenissen meer in beeld komen. Hoewel deze gelijkenissen terugblikken op het aanbod van het koninkrijk der hemelen aan Israël, hebben ze steeds de volgende strekking: 1) ze kijken terug op Israël, 2) ze hebben te maken met het koninkrijk der hemelen, 3) ze zijn profetisch, en 4) ze hebben te maken met het heden en de toekomst van de gemeente van Christus. In Matthéüs 13, Matthéüs 16:18 en 21:43 had de Heer reeds naar Zijn gemeente verwezen, naar het volk dat deel zou krijgen aan de hemelse beloften die door Israël waren verworpen, “het volk, dat de vruchten daarvan opbrengt”, de gemeente (Matt. 21:43). Dit vers spreekt over het geheimenis – de gemeente van Christus – dat door Paulus bekend werd gemaakt. Wat is een geheimenis? Een geheimenis is iets wat alleen bij ingewijden bekend is. Paulus heeft het geheimenis bekend gemaakt, maar dat strijdt niet met het feit dat in het Oude Testament en in de evangeliën reeds melding van het geheimenis was gemaakt. Het is een principe dat alles in het Nieuwe Testament zijn basis moet hebben in het Oude Testament. Datzelfde geldt voor het boek Openbaring. Alles wat Johannes schrijft, moet zijn wortels hebben in Mozes en de profeten. Johannes geeft meer details, maar de wortels moeten in het Oude Testament liggen. Hoewel de openbaring van het geheimenis door Paulus nog op zich liet wachten in de profetie op de Olijfberg, is er geen probleem om Matthéüs 24:32-25:30 toe te passen op de komende gemeente. Bovendien kan het “andere volk” in Matthéüs 21:43 alleen betrekking hebben op de gemeente, want het aanbod van het koninkrijk der hemelen is op de gemeente overgegaan en nooit opnieuw aan (een overblijfsel van) Israël. In Genesis 24 wordt typologisch gesproken over een bruid die wordt verworven voor de Zoon. Genesis 24 is een basis waarop de Heer sprak over de komende gemeente en dat verder werd uitgewerkt door Paulus. De context van de gelijkenis van de talenten De gelijkenis van de talenten moet worden bestudeerd in het licht van heel de christelijke sectie van de profetie op de Olijfberg (Matt. 24:32-25:30). De gelijkenis van de goede en de slechte slaaf (Matt. 24:45-51), en de gelijkenis van de wijze en dwaze maagden (Matt. 25:1-13), moeten tezamen worden bestudeerd om het complete beeld te krijgen. In de gelijkenis van de goede en de slechte slaaf is “trouw” het kernwoord.
De gelijkenis van de talenten moet worden bestudeerd in het licht van de hele christelijke sectie van de profetie op de Olijfberg.
Nr. 36 juni, juli 2006
Het Woord van de Gerechtigheid
pagina 3
Hiervan spreekt ook Paulus in 1 Corinthiërs 4:1-2: “Zo moet men ons beschouwen: als dienaren van Christus, aan wie het beheer van de geheimenissen van God is toevertrouwd. Voor zulke beheerders is dit tenslotte het vereiste: betrouwbaar (trouw) te zijn”. “Trouw” is het kernwoord voor een dienaar van Christus aan wie het beheer van de geheimenissen van God is toevertrouwd. Het bezit dat de heer in de gelijkenis van de talenten aan zijn slaven toevertrouwde, verwijst daarom naar het beheer van de geheimenissen van Christus (vgl. Matt. 25:21, 23, 26). In de gelijkenis van de wijze en dwaze maagden spelen trouw en ontrouw dezelfde rol, maar het accent ligt anders. Het accent ligt op lampen die voldoende olie moeten bevatten. Olie in de Bijbel verwijst altijd naar Gods Geest. In de gelijkenis van de goede en slechte slaaf lezen we dat de slaaf met dronkaards at en dronk en zo het oordeel van zijn heer over zich uitriep. Paulus zegt hiervan in Efeziërs 5:17: “En bedrinkt u niet aan wijn, waarin bandeloosheid is, maar wordt vervuld met de Geest”. De gelijkenis van de wijze en dwaze maagden legt daarom de nadruk op een wandel waarin we vervuld moeten zijn met Gods Geest om trouw te zijn. In Efeziërs 5:17 zien we dat het mogelijk is dat een christen zich bedrinkt aan wijn en niet voldoende olie zal blijken te hebben. Dit houdt in dat de slechte slaaf en de dwaze maagden christenen zijn, want een christen kan falen in trouw en waakzaamheid met alle gevolgen daarvan voor de rechterstoel van Christus. Trouw en waakzaamheid zijn nauw met elkaar verbonden. De kern van Matthéüs 24:32-44 is: “Waakt dan, want gij weet niet op welke dag uw Heer komt” (vers 42). Wanneer de vijgenboom de bladeren doet uitspruiten (vers 32), weten we dat Zijn komst nabij is. Wanneer de tekenen verschijnen dat God zijn handelen met Israël gaat hervatten (Hand. 15:15-17), weten we dat zijn komst voor de deur staat, op dezelfde wijze zoals Noach zich voorbereidde op de komende zondvloed. Waakzaamheid is ook de strekking van gelijkenis van de heer des huizes (Matt. 24:43-44), die wist dat een inbreker niet komt op een moment dat hij het verwachtte. De context van de christelijke sectie is waakzaamheid en trouw met het oog op beloning of bestraffing. Met dit in het achterhoofd is de uitleg van Matthéüs 24:40-42 niet moeilijk: “Dan zullen er twee in het veld zijn, één zal aangenomen worden, en één zal achtergelaten worden; twee vrouwen zullen aan het malen zijn met de molen, één zal aangenomen worden en één achtergelaten worden. Waakt dan, want gij weet niet, op welke dag uw Here komt”. In deze verzen is “waakzaamheid” het kernwoord, zoals in de hele christelijke sectie. Deze verzen hebben niets te maken met een zogenaamde selectieve opname van christenen (zie Het Woord van de Gerechtigheid: De Christen en de Grote Verdrukking (maart 2006)). Waakzaamheid speelt geen rol om deel te krijgen aan de opname in 1 Thessalonisenzen 4;16,17, maar waakzaamheid speelt wel een grote rol in het afleggen van verantwoording voor de rechterstoel van Christus. In dat licht moet Matthéüs 24:40-42 worden gezien, evenals de hele christelijke sectie van Matthéüs 24 en 25. Eén vrouw zal worden aangenomen en één vrouw zal worden achtergelaten. Het woord ‘aangenomen’ is afkomstig van het Griekse werkwoord para-lambano dat meenemen, aannemen of aanvaarden kan betekenen. Een paar voorbeelden. Jozef werd aangespoord Maria, zijn vrouw, “tot zich te nemen” en haar niet te verwerpen. Zie ook Johannes 14:3: “… kom Ik weder en zal u tot Mij nemen”. Colossenzen 2:6: “Nu gij Christus Jezus, de Here, aanvaard hebt, wandelt in Hem”. Zoals de bruidegom de wijze maagden tot zich nam en aanvaardde, zal de Heer de waakzame christenen tot zich nemen en meenemen in de bruiloftszaal.
De context van de christelijke sectie is waakzaamheid en trouw met het oog op beloning of bestraffing.
Nr. 36 juni, juli 2006
Het Woord van de Gerechtigheid
pagina 4
Het woord ‘achtergelaten” komt van het Griekse werkwoord aphiemi en betekent wegzenden, laten gaan, vergeven, achterlaten, verstoten, prijsgeven of zijn gang laten gaan. De dwaze maagden waren niet waakzaam en gingen hun eigen gang. Eenmaal bij de feestzaal aangekomen, werden zij weggezonden en achtergelaten. Merk op dat de dwaze maagden christenen moeten zijn, want geen enkele ongelovige is ooit op weg naar de bruiloftszaal. Matthéüs 24:40-42 moet gezien worden in het licht van Luc. 21:36: “Waakt te allen tijde … dat gij in staat mag zijn te ontkomen…en gesteld te worden voor het aangezicht van de Zoon des mensen”. Lucas 21 :36 kan ook vertaald worden met: “waakt te allen tijde…dat gij moogt standhouden” (vgl. Rom. 14:14; Ef. 6:14), dat wil zeggen dat we de goedkeuring van de Heer mogen verkrijgen voor Zijn rechterstoel en we de bruiloftszaal mogen binnengaan. Dit is ook de strekking van de gelijkenis van de talenten. Het kan niet genoeg worden benadrukt, dat de gelijkenissen in Matthéüs 24 en 25 gericht zijn aan christenen en niet aan Israël of onverloste mensen. De gelijkenissen hebben geen betrekking op het eerste aanbod van het koninkrijk der hemelen aan Israël, noch op Israël als een gelovig overblijfsel gedurende de zeventigste jaarweek van Daniël (Dan 9:24-27). De zeventigste jaarweek van Daniël komt in beeld in Matthéüs 24:15 en moet geplaatst worden in Openbaring 6-18, de tijd van benauwdheid voor Jacob (vgl. Jer. 30:7). De gelijkenis van de talenten speelt zich af in de periode van het vertrek van een man naar het buitenland en zijn terugkomst voordat het feest van die man plaatsvindt. Het vertrek van deze man verwijst naar de hemelvaart van de Heer die Zijn gemeente met het beheer van de geheimenissen van God toevertrouwde. De enige conclusie is dat deze gelijkenissen betrekking hebben op christenen, die in hun huidige wandel, met het oog op de wederkomst van de Heer, met hun talenten handel moeten drijven. De betekenis van talenten De gelijkenis van de talenten is een gelijkenis over het koninkrijk der hemelen. Hoewel de uitdrukking “koninkrijk der hemelen” niet in Matthéüs 25:14 wordt genoemd, verbindt de uitdrukking “Want het is” (Gr. hosper), deze gelijkenis met de voorgaande gelijkenis waar de uitdrukking “koninkrijk der hemelen” wel wordt genoemd (Matt. 25:1). De gelijkenis van de talenten moet daarom in het licht van de voorgaande gelijkenissen in de christelijke sectie worden bestudeerd. Het onderwerp is “het koninkrijk der hemelen” en niet eeuwig heil. Dit verschil is van het grootste belang, want het koninkrijk der hemelen verwijst naar de komende heerschappij in het Messiaanse tijdperk. Het is een speciaal tijdperk waarin de trouwe christen worden beloond en de ontrouwe christen dit voorrecht zal worden ontzegd. De gelijkenis van de talenten handelt over een man, die bij zijn vertrek naar het buitenland zijn slaven riep en hun zijn bezit toevertrouwde. Hij gaf de één vijf talenten, een ander twee en een derde één, een ieder naar zijn bekwaamheid. Een talent stelde daarbij een geldswaarde voor. In het Nieuwe Testament kennen we Griekse en Romeinse munten. Griekse munten waren bijvoorbeeld de lepton of duit, de drachme en de stater. Romeinse munten waren bijvoorbeeld de denarius (schelling - Matt. 20:9), de argurion (zilverstuk - Matt. 26:15), en de aureus.
De gelijkenis van de talenten heeft betrekking op christenen die, met het oog op de wederkomst van de Heer, met hun talenten handel moeten drijven.
Nr. 36 juni, juli 2006
Het Woord van de Gerechtigheid
pagina 5
Een schelling of denarius was te vergelijken met het dagloon van een arbeider (Matt. 20:2, 9). Een aureus was gelijk aan 25 denariën en een talent was 240 aurei. Hieruit zien we dat een talent 240*25 = 6000 denariën was. Een talent stond dus gelijk aan 6000 daglonen, iets minder dan twintig jaarlonen! Het ging dus om enorme bedragen en zegt iets over het grote vertrouwen dat die man in zijn slaven had. Het talent was ook de grootste munteenheid in de oudheid. In Matthéüs 25:14 lezen we dat de heer zijn bezit toevertrouwde en het hoeft ons niet te verbazen dat het om grote bedragen ging. In totaal vertrouwde hij 5+2+1=8 talenten toe aan zijn slaven. Dat stond gelijk aan 8*(± 20)= ± 160 jaarlonen. Het is duidelijk dat de heer in de gelijkenis de Here Jezus voorstelt. De Heer heeft elke christen één of meer talenten toevertrouwd, om daar handel mee te drijven. De Here Jezus heeft ook Zijn bezit, het beheer van de geheimenissen van God, aan ons toevertrouwd en is tijdelijk naar een ver land (de hemelse gewesten) vertrokken. De talenten waarmee we moeten handel drijven, moeten uiteindelijk een opbrengst, een winst voor de Heer opleveren. Daarbij moeten we bedenken dat zelfs de christen met één talent een grote verantwoordelijkheid heeft toegewezen gekregen. Wat is nu zo’n talent voor een christen? Veel christenen denken daarbij aan een ander soort talent, niet een geldswaarde, maar aan hun eigen natuurlijke talenten of begaafdheden. Zo spreken we vaak van een “jong talent”. Het idee dat we moeten “woekeren met onze natuurlijke talenten” in dienst van de Heer, is niet de gedachte die wij moeten hebben bij deze gelijkenis. De dienst voor de Heer is nooit op basis van onze natuurlijke begaafdheden. De dienst voor de Heer is op basis van dood en opstanding, waarbij geldt “niet meer mijn ik, maar Christus” (Gal. 2:20). Is deze basis aanwezig, dan kan de Heer deze natuurlijke gaven inzetten, maar dan dragen zij het stempel van dood en opstanding. De talenten die de Heer ons toevertrouwt, hebben te maken met het rentmeesterschap over de velerlei genade van God (1 Petr. 4:10). Rentmeesterschap en beheer zijn de sleutelwoorden. Het is daarbij niet het rentmeesterschap over de natuurlijke talenten van de slaaf, maar over het bezit van de Heer. Dit onderscheid moet goed worden gemaakt, want de eerste keuze in discipelschap is een keuze om onze eigen belangen en natuurlijke gaven te onderwerpen aan de belangen en doelstellingen van de Heer. Het is dan de keuze van de Heer om onze natuurlijke gaven in te zetten voor zijn belangen, niet een noodzaak. Het is niet aan een christen om te bepalen hoeveel talenten hij of zij van de Heer ontvangt. De Heer deelt dat toe op basis van Zijn soevereiniteit. De Heer deelt ons verantwoordelijkheid toe op basis van onze geestelijke bekwaamheid. Het is belangrijk voor onze geestelijke groei dat we niet willen doen waartoe een ander christen is geroepen. Als we tevreden kunnen zijn met de bekwaamheid die de Heer ons heeft gegeven, is dat grote winst in ons leven met de Heer. We moeten leren niet iemand anders te willen zijn, noch het werk van een ander te willen doen. De Heer gaat met een ieder van ons Zijn eigen weg en die weg is niet verkeerd wanneer de weg van een ander daarvan verschilt. Onze hartsgesteldheid is van groot belang, want de man met het ene talent faalde vanwege zijn verkeerde hartsgesteldheid. Het uitgangspunt is dat het gebruik van de talenten tot vreugde en tot tevredenheid van de Heer moeten dienen.
Het uitgangspunt is dat het gebruik van de talenten tot vreugde en tevredenheid van de Heer moet dienen.
Nr. 36 juni, juli 2006
Het Woord van de Gerechtigheid
pagina 6
Die vreugde wordt bepaald door de trouw van de slaaf, niet door het aantal talenten dat zijn gegeven. De heer in de gelijkenis was even tevreden over de man met vijf talenten als over de man met twee talenten. Hoe kunnen we onze hartsgesteldheid goed houden? Allereerst moeten we beseffen dat één talent ook een grote verantwoordelijkheid met zich meebrengt. Ten tweede moeten we de vreugde voor de Heer in het oog houden en niet onszelf in het middelpunt zetten. De waarde van de heer voor zijn slaven werd niet bepaald door het aantal talenten dat hij aan zijn slaven kon toevertrouwen. Hun trouw was bepalend. Paulus zei hierover: “Zo moet men ons beschouwen: als dienaren van Christus, aan wie het beheer van de geheimenissen Van God is toevertrouwd. Voor zulke beheerders is dit tenslotte het vereiste: betrouwbaar te blijken” (1 Cor. 4:1,2). De één, twee en vijf talenten die werden gegeven aan de slaven, zeggen niets over de grootheid of minderwaardigheid van de slaven. Als de man met één talent zijn talent goed had gebruikt, had hij dezelfde goedkeuring van zijn heer ontvangen en het feest mogen binnengaan. Anderzijds, wanneer de man met vijf talenten had gehandeld zoals de man met het ene talent en zijn talenten had begraven, had hem hetzelfde lot gewacht. Geen enkel christen zal geoordeeld worden op basis van wat God aan een ander christen heeft toevertrouwd. We zullen worden geoordeeld op basis van onze trouw over wat de Heer aan ons heeft toevertrouwd. Ieder christen heeft minmaal één talent en er zijn geen christenen die geen talent hebben. Daarmee wordt elk argument weggenomen dat de Heer ons niet zou kunnen gebruiken. Hoe beperkt ons leven ook is, de aanwezigheid van één talent laat zien dat God geestelijk vrucht verwacht in ons leven. Dit hoeft niet altijd voor de hand te liggen, omdat we ons in een periode kunnen bevinden waarbij “de landman ons snoeit” (vgl. Joh. 15:1,2). Gods doel blijft daarbij vrucht, een geestelijke toename van Christus in ons leven. Een andere bemoedigende gedachte is dat trouwe dienst altijd leidt tot grotere verantwoordelijkheid. Bekwaamheid die voor de Heer wordt aangewend, leidt tot grotere bekwaamheid. De slaaf met vijf talenten verdiende er niet alleen vijf voor de Heer erbij, maar kreeg ook het ene talent dat niet was gebruikt (Matt. 25:28). Het geestelijke principe hierbij is: “Want een ieder, die heeft, zal gegeven worden en hij zal overvloedig hebben” (Matt. 25:29; vgl. Luc.0 6:38). De gevolgen van trouw De gevolgen van de trouw van de slaven waren drieërlei. Ten eerste ontvingen zij de goedkeuring van hun heer: “Wèl gedaan, gij goede en getrouwe slaaf” . Ten tweede kregen zij een grotere verantwoordelijkheid als gevolg van hun trouw: “over weinig zijt gij getrouw geweest, over veel zal ik u stellen”. Ten derde zei hun heer: “Ga in tot het feest van uw heer”. Dit feest van de heer in Matthéüs 25:23 is hetzelfde feest als in Matthéüs 25:10. Het is ook hetzelfde feest als in Openbaring 19:6-10, waar de bruid zich gekleed had met blinkend en smetteloos fijn linnen. Dit fijne linnen zijn “de rechtvaardige daden van de heiligen” (Openb. 19:8). Om de feestzaal binnen te mogen gaan, moeten we een bruiloftskleed aanhebben (Matt. 22:11) en ons hebben gereed gemaakt (Openb. 19:7b). De slaven die hun talenten goed hadden gebruikt, toonden daarmee hun rechtvaardige daden en hadden zich daarmee gereed gemaakt voor het feest.
Geen enkel christen zal geoordeeld worden op basis van wat God aan een ander christen heeft toevertrouwd.
Nr. 36 juni, juli 2006
Het Woord van de Gerechtigheid
pagina 7
De bruiloft van het Lam en de komende heerschappij van Christus over de aarde nemen een overweldigende plaats in de Bijbel in. Alle gelijkenissen in de profetie op de Olijfberg eindigen bij één van deze gebeurtenissen. In de gelijkenis van de trouwe en ontrouwe slaaf (24:45-51), ligt de nadruk op de heerschappij van Christus. In de gelijkenis van de tien maagden ligt de nadruk op de bruiloft van het Lam. In de gelijkenis van de talenten komen beide gebeurtenissen aan de orde, maar de nadruk ligt op de bruiloft van het Lam, die voorafgaat aan de komende heerschappij van Christus. In de gelijkenis van de ponden zien we hetzelfde (Luc. 19:11-27). Als we deze gelijkenis vergelijken met de gelijkenis van de talenten, krijgen we een totaal overzicht van onze huidige verantwoordelijkheid voor de Heer en de gevolgen van trouw en ontrouw bij het uitoefenen van deze verantwoordelijkheid. In beide gelijkenissen vertrok de heer van de slaven naar een ver land en vertrouwde hij hun talenten of ponden toe. Talenten en ponden vertegenwoordigen beiden een geldswaarde. In de gelijkenis van de ponden ontvingen alle slaven evenveel ponden. Dit laat zien dat deze gelijkenis de nadruk legt op verantwoordelijkheid van een ieder, niet zo zeer op verschillen in verantwoordelijkheid. De hele Christelijke sectie van de profetie van de Olijfberg kan worden samengevat met: “Drijft handel, totdat ik terugkom” (Luc. 19:13b). In de gelijkenis van de ponden ging de heer naar een ver land om een koninkrijk voor zich te ontvangen (Luc. 19:12). De man keerde terug nadat hij het koninkrijk had ontvangen en hield afrekening voordat het bruiloftsfeest begon. De volgorde is daarom: 1) Bij de opname zullen alle christenen verschijnen voor de rechterstoel van Christus, zoals ook alle slaven voor hun heer moesten verschijnen om verantwoordelijkheid af te leggen, 2) de bruiloft van het Lam, en 3) de Messiaanse heerschappij van de Heer. Trouw heeft als gevolg dat we deelhebben aan het bruiloftsfeest en dat de Heer ons grotere verantwoordelijkheid toevertrouwt. Deze grotere verantwoordelijkheid heeft betrekking op wat ná het bruiloftsfeest ligt. Wij mogen dan deelhebben aan de komende heerschappij van Christus vanuit de hemelen. Christus zal in het Messiaanse tijdperk de volkeren hoeden met een ijzeren staf en wie overwint, wie door zijn of haar trouw grotere verantwoordelijk heeft gekregen, zal delen in deze macht over de volkeren (vgl. Ps. 2; Openb. 2:26). Alle beloften in Openbaring 2 en 3 zijn Messiaans en staan open voor ons wanneer we trouw handel drijven met de talenten die de Heer ons heeft toevertrouwd. Het gaat hier om de grootste beloften die God ooit aan de mens heeft toevertrouwd, dat we de troon met de Zoon van God mogen delen als Zijn bruid. Er is niets groter dan een diepe intieme relatie met Christus te hebben en te delen in Zijn heerschappij. Niets in de wereld kan daarmee worden vergeleken en daarom achtte Paulus alles schade en vuilnis om Christus te mogen winnen (Fil. 3:7,8). Hebben we een grotere motivatie nodig om ons eigenbelang aan de kant te schuiven en alleen de belangen van de Heer te zoeken? De gevolgen van ontrouw De gevolgen van ontrouw zijn zo groot als de gevolgen van trouw. De man met het ene talent werd in de buitenste duisternis geworpen, waar het geween en het tandengeknars zal zijn (Matt. 25:30). Contextueel verwijst de buitenste duisternis naar de duisternis buiten het licht van de feestzaal. De gedachte dat de buitenste duisternis de hel voorstelt, zoals veel christenen denken, is totaal niet aan de orde.
Er is niets groter dan een diepe intieme relatie met Christus te hebben en te delen in Zijn heerschappij.
Nr. 36 juni, juli 2006
Het Woord van de Gerechtigheid
pagina 8
We hebben hier niet te maken met zaken rond eeuwig heil, maar met onze geestelijke wedloop en de prijs van de roeping van God (Fil. 3:14b). Het verschil is hemelsbreed. De ontrouwe en onnutte slaaf zag zich in de buitenste duisternis geworpen, buiten de feestzaal. De gelijkenis van het koninklijke bruiloftsmaal beschrijft dit proces (Matt. 22:1-14). In Matthéüs 22:8 lezen we: “De bruiloft is wel gereed, maar de genodigden (lett. ‘geroepenen’), waren het niet waard”. Dit was het eerste aanbod van het koninkrijk der hemelen aan Israël. Israël sloeg echter geen acht op dit aanbod (vers 5), en het koninkrijk werd aangeboden aan de volkeren (vers 9-10). De bruiloftszaal werd vol, maar er was een man die geen bruiloftskleed aanhad. Er was dus iemand die met zijn talent(en) of pond niet trouw handel had gedreven en zodoende geen bruiloftskleed had. Hij werd erop aangesproken en hij verstomde. Daarna werd hij in de duisternis buiten de feestzaal geworpen. Hieruit zien we dat het mogelijk is dat een christen geen deel kan uitmaken van de bruid van Christus en geen deel kan krijgen aan de komende Messiaanse beloften. Het is belangrijk dat we zien dat deze man een christen is en niet een onverlost persoon. Deze gelijkenis handelt over het aanbod van het koninkrijk der hemelen en niet over eeuwig heil. Geen enkele ongelovige is een ‘geroepene”. Alleen ‘geroepenen’ zijn op weg naar de bruiloftsmaal, nooit ongelovigen. We worden pas geroepen nadat we voor eeuwig zijn behouden (2 Tim. 1:9). We moeten daarom het feit onder ogen zien dat de gevolgen van ontrouw immens zijn. Die gevolgen hebben echter niets te maken met het verliezen van ons eeuwig heil, want een christen kan zijn of haar eeuwig heil niet verliezen. De gevolgen liggen in het missen van onze Messiaanse beloften, het missen van het einddoel van ons geloof (1 Petr. 1:9). De negatieve gevolgen van de rechterstoel van Christus zijn daarom groot. De bijbelse leer over de rechterstoel van Christus staat in directe tegenspraak met wat meestal wordt geleerd over dit onderwerp. Veel christenen hebben geleerd dat zij voor de Heer moeten verschijnen om loon te ontvangen, en daar houdt het meestal mee op. Maar al te vaak wordt dit loon verbonden met eeuwig heil. De basis van loon is echter niet eeuwig heil, maar trouw in onze huidige wandel met de Heer (vgl. 1 Cor. 3:12-14; Jac. 2:14-26). Ieder christen zal op die trouw worden geoordeeld, dat hij of zij het koninkrijk waard is (vgl. Matt. 22:8; 2 Thess. 1:5). Onze waardigheid speelt geen rol bij het ontvangen van eeuwig heil, maar wel bij het ontvangen van loon om het koninkrijk binnen te gaan. Loon is echter één kant. De andere kant is het lot dat de ontrouwe christen wacht voor de rechterstoel van Christus. De rechterstoel kent twee kanten: een positive en negatieve kant. We zullen wegdragen naar dat wij gedaan hebben, “hetzij goed, hetzij kwaad” (2 Cor. 5:10). De positieve kant is het beërven van het koninkrijk. De negatieve kant is dat een christen “schade kan lijden” (1 Cor. 2:14,15), met grote gevolgen voor die christen. Een misverstand over de aard van de rechterstoel van Christus kan het gevolg zijn van een verkeerde interpretatie van 1 Corinthiërs 4:5: “… En dan zal aan elk zijn lof geworden van God”. De gedachte is niet dat elk christen persé lof van de Heer zal ontvangen. Als de Heer zegt, “Wèl gedaan, trouwe slaaf”, dan zal Hij dit alleen zeggen als het ook wèl gedaan is. De gelijkenis van de talenten laat zien dat alleen trouw zal leiden tot lof van God. 1 Corinthiërs 4:5 verwijst daarom terug naar 1 Corinthiërs 4:1 dat wij betrouwbaar blijken te zijn. Wat is het lot van de ontrouwe christen in de komende dag?
We worden pas geroepen nadat we voor eeuwig zijn behouden.
Nr. 36 juni, juli 2006
Het Woord van de Gerechtigheid
pagina 9
“Wij moeten allen voor de rechterstoel van Christus openbaar worden, opdat een ieder wegdraagt wat hij in zijn lichaam verricht heeft, naar dat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad. Daar wij dan weten, hoezeer te Here te VREZEN is [‘de SCHRIK des Heeren’ (Statenvert.)], trachten wij mensen te overtuigen …” (2 Cor. 5:10, 11a). “De Here zal Zijn volk oordelen. VRESELIJK [hetzelfde woord als in 2 Cor. 5:11] is het te vallen in de handen van de levende God!” (Hebr. 10:30b,31). De slechte slaaf ontving de toorn van zijn heer (vgl. Matt. 18:32-34), zoals ook een christen de toorn kan ervaren voor de rechterstoel van Christus. We moeten dit feit heel serieus onder ogen zien, want de heersende gedachte binnen het christendom is dat men doorgaans geen negatieve implicaties voor de rechterstoel van Christus wil toekennen. Er liggen donkere dagen voor christenen die ontrouw zijn geweest met het beheer van hun talenten of ponden. Niet alleen missen zij de bruiloft van het Lam, maar zien zij zich ook geplaatst in de duisternis buiten die zaal. Ook zal hun de heerschappij met Christus in Zijn Messiaanse koninkrijk van duizend jaar worden ontzegd. Hun lot, het lot der huichelaars (Matt. 24:51), zal een positie van schaamte en oneer zijn, omdat zij niet ten volle uit het nieuwe leven in Christus hebben geleefd en het oude leven voet hebben gegeven en zo geen overwinnaars zijn gebleken. De slaven die hun talenten goed gebruikten, verwijzen naar christenen die de werken van de Heer tot het einde toe bewaren en als overwinnaars worden aangemerkt (Openb. 2:26). De gelijkenis van de talenten en de werking van het zuurdesem In Matthéüs 13:33 sprak de Heer een gelijkenis uit over het koninkrijk der hemelen. Dit koninkrijk was gelijk aan een zuurdesem, dat een vrouw nam en in drie maten meel deed, totdat het geheel doorzuurd was. Deze gelijkenis leert dat de leer van het aanbod van het koninkrijk der hemelen zo’n corruptie heeft ondergaan dat de hele leer van het binnengaan in het koninkrijk der hemelen uit beeld is geraakt en verworden is tot wat het niet is. De ervaring heeft geleerd dat de gelijkenis van de talenten bij uitstek deze corruptie aan de oppervlakte brengt. Wanneer een christen het verschil begint te zien tussen eeuwig heil en de prijs van de roeping van God en inziet dat deze gelijkenis betrekking heeft op het laatste, vraagt hij of zij om grote problemen. Op uitzonderingen na, zal het gevestigde christendom deze interpretatie niet accepteren. De gedachte dat een christen in de buitenste duisternis wordt geworpen, ondervindt heftige tegenstand. Daarbij wordt bijna zonder uitzondering de buitenste duisternis geassocieerd met de hel. Dit zal leiden tot een andere interpretatie, die bovendien beïnvloed wordt door de onwil om negatieve implicaties te verbinden aan de rechterstoel van Christus. Dit heeft alles te maken met het ontbreken van inzicht in het verschil tussen eeuwig heil en de prijs van de roeping van God. Het gevolg is dat er een interpretatie ontstaat die eeuwig heil wil zien in een gelijkenis die daar niets mee te maken heeft. Dan wordt niet alleen de boodschap ongedaan gemaakt die van toepassing is, maar leidt dat ook tot een verkeerde interpretatie over eeuwig heil. Er bestaat tegenwoordig grote verwarring in de kerken. Veelal denkt men dat er niets anders is dan voor eeuwig gered te zijn en schakelt men het koninkrijk der hemelen daaraan gelijk. Omdat men voor eeuwig gered is, denkt men dat goede werken geen rol meer spelen. De Bijbel kent dit denken niet, omdat God een onderscheid maakt tussen Gods aandeel en het aandeel van de mens. De ene kant is het eeuwig heil dat God geeft, de ander kant is de glorie van het komende koninkrijk. Eeuwig heil heeft niets te maken met de werken van de mens.
Het probleem is dat velen denken dat hun eeuwig behoud tevens hun beloning is.
Nr. 36 juni, juli 2006
Het Woord van de Gerechtigheid
pagina 10
Dit is fundamenteel, want als wij dit ontkennen, betekent dat een corruptie van het evangelie. Maar wat ook geldt, is dat heersen met Christus in zijn komende koninkrijk gebaseerd is op werken. Indien wij dit ontkennen, betekent dat ook een corruptie van het evangelie. Het probleem van velen is dat zij denken dat hun eeuwig behoud tevens hun beloning is. Er bestaat daarom een nood onder christenen omdat zij niet het verschil zien tussen eeuwig heil en het komende koninkrijk. In het koninkrijk zal een grote scheiding plaatsvinden: sommigen zullen Messiaanse heerlijkheid ontvangen, anderen niet. Eeuwig heil wordt ontvangen op basis van het volbrachte werk van de Heer op Golgotha. Het is een werk waarin wij geen enkele bijdrage hebben. Het is volledig het werk van de Heer. De prijs van de roeping van God is de prijs voor trouwe dienst aan de Heer en is verbonden met een leven in de Geest om de satan, het vlees en de wereld te overwinnen. Het is verbonden, niet met werken uit onszelf, maar werken die door Gods Geest vrucht voortbrengen voor onze Heer. De gelijkenis van de talenten heeft te maken met de prijs van de roeping van God, niet met eeuwig heil. Alle slaven van de heer waren zijn eigendom en moesten werken om een opbrengst voor die heer te geven. De gelijkenis heeft niets te maken met het verkrijgen van eeuwig heil, want eeuwig heil wordt al verondersteld als wij vrucht moeten dragen voor de Heer. Hoewel de prijs van de roeping van God evident is in deze gelijkenis, zien we toch dat de meeste christenen de gelijkenis verbinden met eeuwig heil. De reden hiervan is dat veel christenen niet kunnen geloven dat de onnutte slaaf die in de buitenste duisternis wordt geworpen een gelovige is, waarbij zij de buitenste duisternis abusievelijk wordt geassocieerd met de hel. Opgemerkt moet dat woord “hel” is een theologisch moeilijk en beladen woord is. In de vertaling van het NBG is het woord de vertaling van twee verschillende Griekse woorden, namelijk “hades” en “geenna”. (spreek uit als gé-ènna [‘g’’als in ‘garçon’]). Bovendien gebruikt de Statenvertaling in 2 Petrus 2:4 ook het woord “hel” waar de vertaling van het NBG het woord “afgrond” [Gr. tartaros] wordt gebruikt: “Want indien God de engelen, die gezondigd hebben, niet gespaard heeft, maar, die in de hel geworpen hebbende, overgegeven heeft aan de ketenen der duisternis, om tot het oordeel bewaard te worden”(2 Petr. 2:4; St. Vert.). De drie Griekse woorden verwijzen allemaal naar verschillende plaatsen. De meeste christenen associëren de hel met de “poel des vuurs”, maar de ironie is dat de “poel des vuurs” nooit met de “hel” wordt vertaald. Het woord “hel” is dus een vertaling van “hades”, “geenna” of “tartaros”. “Hades” is de verblijfplaats van de doden. “Geenna” is de plaats van verwerping buiten de muren van Jeruzalem, en “tartaros” is de gevangenis van gevallen engelen. We vragen daarom om theologische problemen als we het woord “hel” willen gebruiken. We moeten daarom het woord “hel” vermijden en in elk bijbelvers waar dit woord als vertaling voorkomt, nagaan welk Grieks woord de basis vormt. Bijna alle christenen passen “geenna” (zoals in Matthéüs 23:15: zonen van de hel [“geenna”] ) toe op de onverloste mens. Kijken we echter naar de context waar het woord wordt gebruikt, dan zien we iets totaal anders. Met uitzondering van één verwijzing in de brief van Jacobus (Jac. 3:6), wordt het woord alleen gebruikt door de Heer in zijn bediening op aarde (vgl. Matt 5:22,29,30; 10:28; 18:9; 23:15,33; Marc. 9:43,45,47; Luc. 12:5). En Hij gebruikte het maar in één opzicht: met het oog op de toegang of uitsluiting van het koninkrijk der hemelen.
Indien we eeuwig heil willen zien in de gelijkenis van de talenten, raken we verstrikt in allerlei theologische tegenstrijdigheden.
Nr. 36 juni, juli 2006
Het Woord van de Gerechtigheid
pagina 11
Deze hemelse heerschappij werd aanvankelijk aangeboden aan Israël, maar momenteel aan de gemeente van Christus. Het wordt gegeven aan hen die vrucht hebben gedragen voor het koninkrijk der hemelen. Velen associëren het koninkrijk der hemelen met eeuwig behoud, naar de hemel gaan, enz., waardoor grote verwarring ontstaat over de gelijkenissen van het koninkrijk der hemelen. Indien we eeuwig heil willen zien in de gelijkenis van de talenten, raken we verstrikt in allerlei theologische tegenstrijdigheden. Wanneer de slaven gelovigen zijn, met uitzondering van de slaaf met het ene talent, dan leidt dat tot een aantal foutieve conclusies. Allereerst laat het zien dat een gelovige altijd vrucht zal dragen. 1 Corinthiërs 3:14-15 laat echter zien dat niet ieder christen vrucht zal dragen voor de Heer. Ten tweede laat het zien dat het goed en verkeerd gebruik van talenten bepaalt of men in de buitenste duisternis (de hel) terecht komt. Dit is echter in tegenspraak met het principe dat eeuwig heil buiten werken van de mens omgaat. Ten derde laat het een onderscheid zien dat er niet is. Alle slaven waren dienstknechten van de Heer en er is geen reden om aan te nemen dat de slaaf met het ene talent niet het eigendom van zijn heer was. Bovendien, als de man met het ene talent wèl vrucht had gedragen voor zijn heer, zou niemand een probleem hebben gehad om die knecht als eigendom van zijn heer te zien. Nu de man geen vrucht draagt, wordt zijn positie van slaaf ter discussie gesteld. Zo’n uitgangspunt is onzin, want een christen kan vrucht dragen of daarin falen, terwijl hij of zij het eigendom is van de Heer. Ontrouw is niet het criterium dat een ongelovige verloren gaat. Een ongelovige is geestelijk dood en niet in staat trouw of ontrouw te zijn in de zaken van de Heer. De onnutte slaaf kan geen ongelovige zijn, want aan geen enkel onverlost mens vertrouwt de Heer Zijn bezit toe. Gelukkig zijn er christenen die bovengenoemde theologische problemen onderkennen, maar helaas blijven vasthouden aan de interpretatie dat de buitenste duisternis betrekking heeft op de hel. Om het probleem op te lossen, introduceren zij een derde groep naast de verloste en onverloste mens: de zogenaamde “naambelijder”, iemand die niet is wedergeboren is, maar genoeg kennis (“verlichting”) van de Schrift heeft, om niet tot eeuwig heil te komen na dit heil te hebben afgewezen. Deze gedachte druist echter zó tegen de Schrift in dat het een verwrongen beeld geeft van “eeuwig heil” en het blind maakt voor de erfenis van het komende koninkrijk. Er bestaat niet zo iemand als een naambelijder. Men is wedergeboren of niet wedergeboren, en zolang de zogenaamde “naambelijder” niet is wedergeboren, verschilt hij niets van de mens “die dood is door zijn zonden en overtredingen” (Ef. 2:1). Een vers dat veel toegepast wordt op “naambelijders” is Hebreeën 6:4: “Want het is onmogelijk, degenen die eens verlicht zijn geweest, van de hemelse gave genoten hebben en deel gekregen hebben aan de Heilige Geest, en het goede woord God en de krachten van de toekomende eeuw gesmaakt hebben, en daarna afgevallen zijn, weder opnieuw tot bekering te brengen …” (Hebr. 6:4-6). Een dergelijke interpretatie zegt dat er een persoon is die niet is wedergeboren, wel ‘verlicht’ is geweest en deel heeft gekregen aan de Heilige Geest, en vervolgens afvalt van het eeuwig heil. Met klem moet gezegd worden dat deze interpretatie strijdt met de fundamentele uitgangspunten van het christelijke geloof. Wedergeboorte alleen doet ons deel krijgen aan de Heilige Geest, en het is onze volharding die ons deel doet krijgen aan Christus met het oog op Messiaanse beloften (Hebr. 3:14).
De onnutte slaaf kan geen ongelovige zijn, want aan geen enkel onverlost mens vertrouwt de Heer Zijn bezit toe.
Nr. 36 juni, juli 2006
Het Woord van de Gerechtigheid
pagina 12
Bovendien zien we in Hebreeën 10:39 dat het woord “verlicht” contextueel niet los gezien kan worden van wedergeboorte. Alleen christenen zijn ‘verlicht’ en alleen christenen kunnen afvallen van het geloof. Deze afval heeft niets te maken met ons eeuwig heil, maar met een “beërfd heil” dat voor ons ligt (Hebr. 1:14). In dit licht moeten ook de vijf hoofdwaarschuwingen in het boek Hebreeën en de beloften in Openbaring 2 en 3 worden gelezen. Concluderend, het associëren van de buitenste duisternis met de hel is een theologische onmogelijkheid die de basiswaarheden van het evangelie verduisteren. We moeten daarom het feit onder ogen zien dat de gelijkenis van de talenten betrekking heeft op christenen en dat een christen in de buitenste duisternis kan worden geworpen en geen deel krijgt aan de komende Messiaanse beloften. Het is dramatisch als een christen ontrouw zal blijken en hij of zij in de komende dag zal worden afgewezen. Paulus was een wedergeboren persoon, maar wist hij dat hij afgewezen kon worden: “Nee, ik tuchtig mijn lichaam en houd het in bedwang, om niet na anderen gepredikt te hebben, wellicht afgewezen te worden” (1 Cor. 9:27). Een christen kan afgewezen worden, zoals de man met het ene talent werd afgewezen. Ook Paulus hield met deze mogelijkheid rekening. De roeping van elke herder, voorganger of oudste is de kudde te leiden, zodat zij allen vrucht zullen dragen voor de Heer en de bruiloftszaal mogen binnengaan. In de praktijk is deze doelstelling bijna geheel afwezig. Voorgangers zien wel de noodzaak van het dragen van vrucht, maar denken doorgaans dat ieder christen zondermeer, op basis van eeuwig heil, de bruiloftszaal zal binnengaan. Niets staat verder af van de bijbelse waarheid en voorgangers zullen hierop worden geoordeeld. In Matthéüs 22:11,12 was een man zonder bruiloftskleed de feestzaal binnengegaan. Hij werd erop aangesproken “en hij verstomde”. Hij was sprakeloos, hij wist niet wat hij moest zeggen en bleef het antwoord schuldig. Zijn sprakeloosheid kon verschillende oorzaken hebben, bijvoorbeeld schaamte, vrees of trots. Maar de oorzaak kon ook onwetendheid zijn. Nadat de man uit de bruiloftszaal was geworpen, was alles duidelijk voor hem. Daar was “geween en tandengeknars” (Matt. 22:13). Er was wroeging en spijt over het ontrouwe leven dat die man had geleefd. Laten we onszelf onderzoeken. Zijn we nog onwetend op welke grond we de bruiloftszaal mogen binnengaan? Dragen we geestelijke verantwoording om de kudde te leiden? Leren we de kudde dan ook het verschil tussen eeuwig leven en de prijs van de roeping van God? Of zullen de schapen die aan onze verantwoordelijkheid zijn toevertrouwd, verstommen uit onwetendheid als ze ontrouw blijken te zijn, omdat wij gefaald hebben hen op de juiste wijze toe te rusten? Dit zijn belangrijke vragen die een ieder van ons moet beantwoorden voor de Heer. Het is daarbij niet van belang of deze dingen niet op grote schaal worden geleerd of verworpen worden door welke gerespecteerde bijbelleraar dan ook. Het enige criterium is: Wat zegt het woord van God? (vgl. Hand. 17:11). Het woord oordeelt ons. De onwetendheid van de man in Matthéüs 22:11 was geen excuus. De onwetendheid van elk ander christen is ook geen excuus, want de Here heeft het ons geopenbaard. Wanneer een christen faalt om de wil van de Heer te doen, zal hij of zij de gevolgen daarvan ondervinden in de komende eeuw. Dit is de boodschap van de gelijkenis van de talenten. {Vanwege het zwaarwegende belang van dit onderwerp, zullen we, indien de Heer wil, in de volgende studie dieper ingaan op de betekenis van de buitenste duisternis.}
Paulus was een wedergeboren persoon, maar wist dat hij afgewezen kon worden.