Het Woord van de Gerechtigheid Nr. 74 april 2010
pagina 1
“Want ieder die nog van melk leeft, is onervaren in het woord van de gerechtigheid (St. vert.): hij is nog een kind” (Hebr. 5:13). Het “woord van de gerechtigheid” staat in contrast tot “de eerste beginselen van de uitspraken van God” (Hebr. 5:12). Het “woord van de gerechtigheid” duidt daarom op diepere waarheden waarin God handelt op basis van Zijn gerechtigheid met ons. Het Woord van de Gerechtigheid wil een bijdrage leveren om christenen vertrouwd te maken met de “vaste spijs” (Hebr. 5:14) van het woord van God om geestelijke volwassenheid mogelijk te maken. Bijbelse waarheden die nauwelijks worden onderwezen en van cruciaal belang zijn om “het einddoel van het geloof” (1 Petr. 1:9) te bereiken, zullen in het bijzonder onderwerp van aandacht zijn. Het Woord van de Gerechtigheid wordt geredigeerd door Roel Velema e-mail:
[email protected] website: http://roel.velemaweb.nl/nl/wvdg/wvdg.aspx
Vrijgemaakt! Romeinen 8:1-4: Vrijgemaakt tot de Wet van Christus “Zo is er dan nu geen veroordeling voor hen, die in Christus Jezus zijn. Want de wet van de Geest des levens heeft u in Christus Jezus vrijgemaakt van de wet der zonde en des doods. Want wat de wet niet vermocht, omdat zij zwak was door het vlees; God heeft, door zijn eigen Zoon te zenden in een vlees, aan dat der zonde gelijk, en wel om de zonde, de zonde veroordeeld in het vlees, opdat de eis der wet vervuld zou worden in ons, die niet naar het vlees wandelen, doch naar de Geest” (Rom. 8:1-4). ”hun, die zonder wet zijn, ben ik geworden als zonder wet (hoewel niet zonder de wet van God, want ik sta onder de wet van Christus) om hen, die zonder wet zijn, te winnen” (1 Cor. 9:2) “Verdraagt elkanders moeilijkheden; zo zult gij de wet van Christus vervullen” (Gal. 6:2). In deze serie bezien we Romeinen 5-8 vanuit het thema ‘vrijmaking’. In Romeinen 5 gaat het over de vrijmaking van zondaarschap. Een christen kan nog wel zondigen, maar hij is geen zondaar meer (Rom. 5:8), omdat hij niet langer onder de macht van de zonde is. Romeinen 6 leert dat wij zijn vrijgemaakt van de zonde en Romeinen 7 laat zien dat de dood van de oude mens ook dood voor de wet van Mozes betekent. Al deze vormen van vrijmaking zijn voltooide feiten en beloften, waarop elke gelovige kan staan. In Romeinen 8 komen we vrijmaking opnieuw tegen, en wel in drie vormen; opnieuw als een voltooid feit, maar ook als een huidige en een toekomstige vrijmaking. In Romeinen 7 is er sprake van een voltooide vrijmaking van de wet van Mozes en in Romeinen 8 is er sprake van een voltooide vrijmaking tot de wet van Christus.
In Romeinen 8 is er sprake van een voltooide vrijmaking tot de wet van Christus.
Nr. 74 april 2010
Het Woord van de Gerechtigheid
pagina 2
De huidige vrijmaking heeft betrekking op het feit dat wij, gelovigen, geen schuldenaars zijn van het vlees (Rom. 8:12), en de toekomstige vrijmaking is de vrijmaking “tot de vrijheid van de heerlijkheid van de zonen van God” (Rom. 8:21b). Op de huidige en toekomstige vrijmaking hopen we in de volgende artikelen in te gaan. In dit artikel zullen we stilstaan bij Romeinen 8:1-4, dat betrekking heeft op onze nieuwe positie in Christus en op een wandel in Christus waarbij de eis van de wet wordt vervuld. “Zo is er dan nu geen veroordeling voor hen die in Christus Jezus zijn [,die niet naar het vlees wandelen, maar naar de Geest]” (Rom. 8:1). “… opdat de eis der wet vervuld zou worden in ons, die niet naar het vlees wandelen, doch naar de Geest” (Rom. 8:3-4). De Statenvertaling voegt aan het eind van vers 1 de zin toe: “die niet naar het vlees wandelen, maar naar de Geest”, een zin die de NBG niet heeft opgenomen. Dezelfde zin komen we tegen aan het eind van vers 4, en komt voor in zowel de Statenvertaling als de NBG vertaling. Het verschil in Romeinen 8:1 ligt in de Griekse teksten die ten grondslag liggen aan de Statenvertaling en de NBG vertaling. De Statenvertaling is gebaseerd op de Textus Receptus en de NBG vertaling is gebaseerd op de Nestlé-Alland tekst. Deze laatste tekst gaat er vanuit dat de toevoeging in Romeinen 8:1 waarschijnlijk de oorzaak is geweest van een verschrijving van het gedeelte waar vers 4 mee eindigt. De uitdrukking “naar het vlees” (Gr. ) kan betrekking hebben op een wandel van zowel gelovigen als ongelovigen. Een christen kan wandelen “naar het vlees” (Rom. 8:12-13; 2 Cor. 1:17), en een ongelovige kan leven “naar het vlees” (1 Cor. 1:26; Ef. 2:11). Wanneer het gaat om ons onverlost lichaam en ons leven in dat lichaam, kunnen we de uitdrukkingen “in het vlees” en “naar het vlees” als synoniem beschouwen. In Colossenzen 1:2-5 was Paulus lichamelijk afwezig “in het vlees” en “naar het vlees”. Wanneer Romeinen 8:4 afsluit met “die niet naar het vlees wandelen, maar naar de Geest”, is de verwijzing specifiek naar de verloste mens, omdat hij in Zijn wandel naar de Geest de eis van de wet in zijn leven vervuld ziet worden. De uitdrukking “in het vlees zijn” (Rom. 8:8-9), is van een andere orde: “wat uit het vlees geboren is, is vlees …” (Joh. 3:6). Wat uit vlees is geboren, is vlees, en wat ‘vlees is’, is geboren uit vlees. Een christen is echter geen vlees (Gen. 6:3), maar heeft wel nog een overblijfsel van vlees in ziel en lichaam. Een christen kan wel wandelen naar het vlees, maar is geen vlees. Paulus zegt: “Dit bedoel ik: wandelt door de Geest en voldoet niet aan het begeren van het vlees” (Gal. 5:16). Dit bevestigt opnieuw dat de toevoeging van de Statenvertaling in Romeinen 8:1 niet op zijn plaats is, en alleen thuishoort in Romeinen 8:4. In vers 4 is de toevoeging van het grootste belang, maar in vers 1 is het een drukkende last. De eerste twee verzen van Romeinen 8 zijn van groot belang om het verdere hoofdstuk te begrijpen. “Zo is er dan nu” is veelzeggend, want het brengt ons weer op het spoor dat Paulus tijdelijk had verlaten. Paulus pakt de draad weer op met het kernwoord ‘veroordeling’, een woord dat hij in Romeinen 5:16-18 ook twee keer gebruikte.
Wat uit vlees is geboren, is vlees, en wat ‘vlees is’, is geboren uit vlees.
Nr. 74 april 2010
Het Woord van de Gerechtigheid
pagina 3
In Adam was er veroordeling, maar in Christus is er rechtvaardiging. De ene daad van Adam leidde tot veroordeling en het werk van Christus op Golgotha leidde tot rechtvaardiging ten leven. Hieruit zien we dat de veroordeling in Romeinen 8:1 te maken heeft met onze positie in Christus zijn, niet met de gedachte dat wij niet veroordeeld zijn zolang wij in onze wandel in Christus blijven. “Zo is er dan nu” verwijst ook terug naar Romeinen 6 en 7. De zonde in ons, met de wet van de zonde, leidde tot veroordeling. Het Oude Verbond met de wet van Mozes, was een bediening die ook veroordeling bracht (2 Cor. 3:9). Onze positie in Christus plaatst ons echter buiten de sfeer van veroordeling en buiten deze wetten die tot veroordeling leidden. Ook verderop, in Romeinen 8:33, zien we dat ‘veroordeling’ positioneel is: “Wie zal veroordelen? Christus Jezus is de gestorvene …” Wij zijn niet veroordeeld, omdat Jezus is gestorven, opgestaan en aan de rechterhand van God zit en voor ons pleit. Dit alles wijst erop dat – vanuit het oogpunt van Schriftverklaring – de toevoeging in de Statenvertaling als niet legitiem is, want anders zou onze veroordeling afhankelijk zijn van onze wandel in Christus. Wij zijn vrijgemaakt van de wet van de zonde en van de dood. Maar wat is een wet? We kennen natuurwetten en juridische wetten. Een natuurwet is een op waarneming gegronde regel, waarmee in de wetenschap een verschijnsel wordt beschreven. Hiermee staat ons woord ‘wetmatigheid’ in verband. Een juridische wet is een stelsel van rechtsregels, waaraan burgers zich hebben te houden. In Romeinen 8:2 is er sprake van de wetmatigheid, dat we zijn vrijgemaakt van de zonde en de dood. De basis van die wetmatigheid ligt in Romeinen 6, waar de slavernij van de zonde als een wetmatigheid heerste, maar waarvan wij nu zijn vrijgemaakt. Hetzelfde geldt voor het nieuwe leven in onze Geest. Dit leven is een wetmatigheid en dat leven ontvingen wij in de Geest, die tot wedergeboorte leidde. Nu zijn wij in Christus en is er geen veroordeling meer. Het is daarom belangrijk om te zien, dat er geen veroordeling is voor wie in Christus zijn en niet alleen voor wie in Christus blijven. Het is een geweldige waarheid, dat wij onvoorwaardelijk zijn geaccepteerd in Christus. Wij zijn in Christus en daarom ziet God ons in Christus aan. Zijn gerechtigheid is ons deel en dat is de enige basis om in de Geest te blijven wandelen en het overblijfsel van het vlees in de Geest te kunnen weerstaan. Indien elke zonde na onze bekering tot veroordeling zou leiden, zoals die beschreven is in Romeinen 5:16-18, zouden we niet in de verlossing kunnen staan en de boze overwinnen. Er is een populaire gedachte dat Romeinen 8:1-2 de voortdurende strijd tussen de oude mens en de nieuwe mens beschrijft met hun wetmatigheden. We moeten echter een paar zaken goed in gedachten houden. Ten eerste bestaat de oude mens niet meer in het leven van de gelovige. De oude mens is de nietwedergeboren mens en verdwijnt zodra wij tot geloof zijn gekomen. Ten tweede is het vlees van de gelovige niet synoniem met de oude mens en kent het vlees in de christen geen wetmatigheid meer. De zonde was door de oude mens een wetmatigheid in het leven van de ongelovige, maar kan bij de christen zich alleen nog laten gelden door het vlees als kanaal te gebruiken. Het kanaal echter is geen wetmatigheid, maar wel een zwakte (Matt. 26:41). Ten derde is ‘veroordeling’ in Romeinen 8:2 positioneel, omdat ‘veroordeling’ in heel Romeinen 58 positioneel wordt voorgesteld (5:16-18; 8:3,34): “Wie zal veroordelen? Christus Jezus is de gestorvene … opgewekte, die ter rechterhand van God is …” (Rom. 8:34).
Onze positie in Christus plaatst ons buiten de sfeer van veroordeling en buiten de wetten die tot veroordeling leiden.
Nr. 74 april 2010
Het Woord van de Gerechtigheid
pagina 4
“De eis van de wet” “Want wat de wet niet vermocht, omdat zij zwak was door het vlees, God heeft, door zijn eigen Zoon te zenden in een vlees, aan dat der zonde gelijk, en wel om de zonde, de zonde veroordeeld in het vlees, opdat de eis der wet vervuld zou worden in ons, die niet naar het vlees wandelen, doch naar de Geest” (Rom. 8:3-4). Romeinen 8:3-4 zijn boeiende verzen. Ze spreken over Gods Zoon, de veroordeling van de zonde en de eis van de wet die zou worden vervuld in ons, die naar de Geest wandelen. Dit zijn christenen, zij die in Christus zijn en waar geen onderscheid is tussen Jood en Griek. Betekent de eis van de wet nu een verplichting of een nieuwe verplichting voor ieder christen om de wet van Mozes te houden? Laten we de verzen eens nader bekijken. God bracht, door Christus te sturen, tot stand, waartoe de wet niet toe in staat was. De wet was door de menselijke natuur niet in staat om de mens te rechtvaardigen en te heiligen. Christus kwam (letterlijk vertaald) “in een gelijkenis aan het vlees van de zonde”. De Here nam een lichaam aan zoals dat van ieder mens, maar zonder de inwonende zonde. Hij had honger en dorst zoals ieder mens en Zijn verschijning was zoals dat van de andere mensen (vgl. Jes. 53). Op deze wijze werd onze Heer aan de mensen gelijk. De Heer moest om ons te behouden, met de menselijke natuur verbonden zijn. Anderzijds moest Hij boven onze natuur staan, om ons te verlossen van de zonde en de dood. Zo kon de Heer in gelijke wijze als wij beproefd worden, maar zonder te zondigen. De Heer kwam in het vlees, in een menselijke lichaam van na de zondeval. In dat vlees woonde de zonde niet, en kon Hij de mens in wie de zonde wel woonde, verlossen van de zonde en de zonde veroordelen. Zo werd Christus veroordeeld vanwege de zonde in ons, en is er nu geen veroordeling meer voor wie in Christus zijn. In deze mensen, in wie geen veroordeling meer is, moet de eis van de wet worden vervuld. Dit brengt ons tot de uitspraak van de Heer: “Meent niet, dat Ik gekomen ben om de wet of de profeten te ontbinden, maar om te vervullen” (Matt. 5:17). De vervulling in dit vers is dezelfde vervulling als in Romeinen 8:4. De relatie tussen wet en genade Romeinen 8:4 brengt ons tot wat velen als een theologisch dilemma beschouwen, de relatie tussen wet en genade. Het is het dilemma tussen Romeinen 8:4 en Romeinen 10:4 (zie ook: Efeziërs 2:15). Om het dilemma onder ogen te zien, dat de wet niet zal vergaan, maar dat ook Christus het einde van de wet is, moeten we allereerst beseffen dat God een God is van wetten. Wanneer dat niet zo zou zijn, zou alles onvoorspelbaar zijn, en zou God geen God van orde zijn. Maar de God van Israel is geen God van wanorde, maar van vrede (1 Cor. 14:33). God doet altijd wat Hem behaagt, waarbij alles plaatsvindt volgens de wet van Zijn natuur. Dit zien we ook bij de Heilige Geest in ons, die handelt volgens de wet van de Geest des levens (Rom. 8:2), en zo de wet van de zonde en de dood heeft overwonnen. De Jood was onder de wet van Mozes, maar Paulus zegt dat de heidenen, “ofschoon zonder wet, zichzelf tot wet zijn … dat het werk van de wet in hun harten geschreven is” (Rom. 2:14-15). De wet is door de menselijke natuur niet in staat om de mens te rechtvaardigen en te heiligen.
Nr. 74 april 2010
Het Woord van de Gerechtigheid
pagina 5
Dit laat zien dat er ook een morele wet is. Mensen weten dat zij zich moeten conformeren aan het hoogste dat zij moreel kennen. Zowel gelovigen als ongelovigen zijn zich bewust dat zij zich op een bepaalde wijze moreel moeten gedragen, maar het dikwijls niet doen. We weten allemaal dat we rein, bewogen en eerlijk moeten zijn, maar vaak schort het daaraan; de morele wet veroordeelt ons dan. We hoeven een dief niet te vertellen om niet te stelen, want de morele wet veroordeelt hem wel. Het is niet nodig dat we een morele wet prediken, maar wel de genade die ons in Christus is gegeven. God, de Grote Rechter, moet ons oordelen, niet alleen naar onze daden, maar ook naar de vijandschap en de medeplichtigheid met de duivel die door de oude mens ons in slavernij hield. Het huis van Mozes en het huis van Christus Ieder mens staat onder invloed van wetten; de Jood onder het Oude Verbond onder de wet van Mozes, en de heiden onder zijn eigen morele wet die wordt bepaald door de scherpte van zijn geweten. Maar ook de christen staat onder een geestelijke wet. Zoals in het huis van Mozes de Jood staat onder de wet van Mozes, staat in het huis van Christus de christen onder de wet van Christus: ”hun, die zonder wet zijn, ben ik geworden als zonder wet (hoewel niet zonder de wet van God, want ik sta onder de wet van Christus) om hen, die zonder wet zijn, te winnen” (1 Cor. 9:2) “Verdraagt elkanders moeilijkheden; zo zult gij de wet van Christus vervullen” (Gal. 6:2). Christenen zijn “mensen van de weg”, (vgl. Hand. 16:17), en op deze weg, die Christus is (Joh. 14:6), geldt de wet van Christus. Het is gemakkelijk van deze weg af te dwalen door deze wet uit het oog te verliezen en in de linker of rechter berm te belanden. De ene berm zouden we de berm van het wetticisme kunnen noemen, en de andere berm, de berm van de bandeloosheid of wetteloosheid, waar we onze vrijheid in Christus misbruiken en denken dat alles nu geoorloofd is. Wetticisme in het leven van een christen gaat terug naar de wet van Mozes of naar eigen opgelegde regels om die als maatstaf of aanvulling te willen zien op het christelijke leven. Romeinen 7 is de geschiedenis van een man, van Paulus, die worstelt met de wet in het huis van Mozes en tenslotte door de kruisiging, dood, begrafenis en opstanding met Christus, komt in het huis van Christus waar de wet van Christus geldt. De vraag die dan opkomt is: Mag een christen in het huis van Christus, niet ‘shoppen’ in het huis van Mozes? Mag hij niet bepaalde zaken uit de wet van Mozes zich toeëigenen ter ondersteuning van het leven in Christus? Mag van een christen bijvoorbeeld geëist worden om de tienden te geven, de Joodse feesten na te leven of op de Sabbat bijeen te komen in plaats van op de zondag? Mogen we de wet van Mozes toepassen in het christelijke leven, omdat de wet immers heilig en rechtvaardig en goed is (Rom. 7:12)? Het antwoord van de Bijbel op deze vraag is ondubbelzinnig. Er kan geen vermenging zijn tussen het huis van Mozes en het huis van Christus. Er kan daarom ook geen vermenging zijn tussen de wet van Mozes en de wet van Christus. De wet van Mozes staat op natuurlijke grond en het huis van Christus staat op de opstandingsgrond. Elk uitstapje van de christen naar het huis van Mozes moet de omgekeerde weg doorlopen van Christus’ volbrachte werk en dat brengt Gods oordeel in beeld. Dit brengt ons tot de brandende vraag hoe de eis van Gods wet dan in ons vervuld moeten worden.
De wet van Mozes staat op natuurlijke grond en de wet van Christus staat op opstandingsgrond.
Nr. 74 april 2010
Het Woord van de Gerechtigheid
pagina 6
Gods wet als methode en als standaard Er lijkt een paradox in de Bijbel te zijn wanneer het om de wet gaat. Enerzijds zegt de Heer in Matt. 5:18: “Eer de hemel en de aarde vergaat, zal er niet één jota of tittel vergaan van de wet, eer alles zal zijn geschied”. Anderzijds lezen we: “Want Christus is het einde der wet, tot gerechtigheid voor een ieder, die gelooft” (Rom. 10:4), en “doordat Hij in zijn vlees de wet der geboden, in inzettingen bestaande, buiten werking gesteld heeft …” (Ef. 2:15). Hoe gaan we om met dit dilemma? Het antwoord is niet moeilijk te geven, want als het om de wet gaat, moeten we een onderscheid maken tussen het motief en de methode, tussen de standaard en de methode. Een christen mag de wet van Mozes niet toepassen als methode, maar wel als standaard. Wanneer een christen de wet van Mozes als leefregel wil toepassen om de zegen of goedkeuring van God te verkrijgen, vindt hij Gods woord tegen zich. Het motief mag goed zijn, maar de methode is verkeerd. Paulus verwerpt de wet van Mozes als methode van heil, behoud of heiliging. Het hele perspectief van ons heil, ons behoud als eeuwig heil, onze geestelijke groei (dat is onze huidig behoud), en ons toekomstig behoud als verheerlijking, kunnen niet door de wet van Mozes als methode worden verkregen. De wet kan niet rechtvaardigen noch heiligen noch verheerlijken. De Bijbel verwerpt dat een christen de wet als methode toepast, maar verwerpt nooit de wet als standaard. Zodra wij de wet als methode willen toepassen, zal Christus ons geen nut doen, zijn we verplicht de hele wet na te komen, zijn we los van Christus en staan we buiten de genade (Gal. 5:2-5). We komen dan in een verkeerde geestelijk renbaan terecht: “Gij liep goed” (Gal. 5:7), waar de kleinste toepassing van de wet als methode het hele deeg zuur maakt (vers 8). Dit zuurdesem brengt onze erfenis in gevaar (vgl. Matt. 13:33), omdat erfenis alleen in het huis van Christus bestaat en verloren kan gaan wanneer we op de natuurlijke grond van het huis van Mozes komen. De wet als standaard De Bijbel leert wel, dat we de wet van Mozes als standaard moeten aannemen. De wet van Mozes als standaard betekent dat wij de wet bevestigen door het geloof: “Want wij zijn van oordeel, dat de mens door geloof gerechtvaardigd wordt, zonder werken der wet. Of is God alleen de God der Joden? Niet ook der heidenen? Zeker, ook der heidenen. Indien er namelijk een God is, die de besnedenen rechtvaardigen zal uit het geloof en de onbesnedenen door het geloof. Stellen wij dan door het geloof de wet buiten werking? Volstrekt niet; veeleer bevestigen wij de wet” (Rom. 3:28-31). De eis van de wet moet worden vervuld door ieder christen, niet door de wet van Mozes te leven voor enig aspect van ons behoud, maar te zien dat de wet van Mozes spreekt van het karakter van God, waarvan de wet van Christus ook spreekt. Wanneer de Heer zegt dat er geen jota of tittel van de wet zal vergaan, stelt Hij de wet van Mozes naast de wet van Christus: “Gij hebt gehoord …. maar Ik zeg u” (Matt. 5:21-48 - Bergrede). Enerzijds spreekt de Heer van de wet van Mozes, waar het volk in het natuurlijke leven onder het Oude Verbond zich moet houden aan uiterlijke geboden, die een afspiegeling zijn van Gods karakter. Immers, het wezen van de wet is Gods karakter.
Een christen mag de wet niet toepassen als methode, maar wel als standaard.
Nr. 74 april 2010
Het Woord van de Gerechtigheid
pagina 7
Anderzijds is de wet van Christus ook een afspiegeling van Gods karakter, waar het leven van Christus zich houdt aan Gods geboden op een innerlijke en levende wijze. Dit is het christelijke leven. Het is daarom belangrijk te zien dat de wet van Mozes wel een afspiegeling is van Gods karakter, maar als methode niet geschikt is om het christelijke leven te leven. We kunnen de wet van Mozes lezen om het karakter van God te kennen en de standaard van dat karakter te kennen, maar we mogen de wet niet in het minst letterlijk naleven om rechtvaardigheid of heiligheid te bewerken. De wet staat op natuurlijke grond en de uiterlijke naleving ervan is door God verworpen nu Christus is gekomen. In ieder mens bestaat de neiging om zijn vooruitgang af te meten naar wat we doen en ons daarmee een beter christen te voelen. Maar een uiterlijk gebod kan ons niet veranderen. Een christen die niet rookt is niet heiliger dan een christen die rookt. Dat betekent niet dat een christen vrij is om te mogen roken, want heiliging is een verandering die van binnenuit moet komen omdat de liefde van Christus ons dringt. Laten we de wet van Mozes als standaard wat verder toelichten aan de hand van een drietal voorbeelden. 1. Het geven van tienden “Gij zult voor het aangezicht van de Here, uw God, in de plaats die Hij verkiezen zal om zijn naam daar te doen wonen, eten de tiende van uw koren, uw most en uw olie, en de eerstelingen van uw runderen en van uw kleinvee, opdat gij de Here, uw God, uw leven lang leert vrezen” (Deut. 14:23). “Breng een tiende deel naar de HERE … Het doel van het geven van de tienden is u te leren God altijd de eerste plaats in uw leven te geven” (Deut. 14:23, Het Boek). De wet van Mozes schrijft voor om tienden te geven. De Heer had in Matthéüs 5 dan ook kunnen zeggen: “Gij heb gehoord dat er gezegd is: ‘Gij zult uw tienden geven’. Maar ik zeg U: ‘En ieder doe, naardat hij zich in zijn hart heeft voorgenomen, niet met tegenzin of gedwongen, want God heeft de blijmoedige gever lief’ (2 Cor. 9:7)”. Wanneer we tienden als een regel voor christenen willen instellen, begeven we ons op natuurlijk grond en gaan we ‘shoppen’ in het huis van Mozes. Als methode gaan de wet van Mozes en de wet van Christus niet samen. We kunnen de besnijdenis en Christus niet combineren (vgl. Gal. 5:6). Het zijn twee verschillende werelden. We zijn in Christus of we zijn in onszelf. Wanneer we de wet van Mozes willen naleven, stagneert het leven in Christus en groeien we niet. Het is niet Christus plus iets, maar Christus alleen of Christus niet meer. Wat kunnen we nu leren uit de wet van Mozes, niet als methode, maar als standaard wanneer het gaat om het geven van tienden? In de eerste plaats kent de wet van Christus niet het geven van tienden. De wet van Christus zegt dat we met een blijmoedig hart moeten geven (2 Cor. 9:7). Het is daarom beter om 5% met een blijmoedig hart te geven dan 15% met tegenzin of uit wetticisme. Tienden geven illustreert Gods karakter en het doel ervan is dat God wilde, dat de gelovigen onder het Oude Verbond God leerden vrezen en leerden God altijd de eerste plaats te geven. De wet van Christus veronderstelt dat God de eerste plaats heeft. Vandaar uit moeten wij met een blijmoedig hart geven, los van enig vast percentage.
Wanneer we de wet van Mozes willen naleven, stagneert het leven van Christus in ons en groeien we niet.
Nr. 74 april 2010
Het Woord van de Gerechtigheid
pagina 8
2. De tien geboden “Toen sprak God al deze woorden” (Ex. 20:1). “En hij was daar bij de Here veertig dagen en veertig nachten, brood at hij niet en water dronk hij niet, en Hij schreef op de tafelen de woorden van het verbond, de Tien Woorden. Toen Mozes van de berg Sinai afdaalde, (de twee tafelen der getuigenis nu waren in de hand van Mozes, toen hij van de berg afdaalde) wist hij niet, dat de huid van zijn gelaat straalde, doordat hij met Hem gesproken had” (Ex. 34:28-29). In Exodus 20:1 en 34:28-29, gebruikt de Hebreeuws tekst steeds één bepaald woord voor ‘woord’, namelijk (‘dibèr’), dat ‘woord’, ‘ding’ of ‘het spreken’ betekent. We kunnen de Tien Woorden dan opvatten als tien uitspraken of geboden, maar het in het Hebreeuws is er geen bezwaar om de Tien Geboden terug te brengen tot één kernwoord dat het karakter van God en de standaard van de wet weerspiegelt. We krijgen dan: Ex. 20:1-17 1e gebod 2e gebod 3e gebod 4e gebod 5e gebod 6e gebod 7e gebod 8e gebod 9e gebod 10e gebod
Gebod Gij zult geen ander goden voor Mijn aangezicht hebben Gij zult uw geen gesneden beeld maken … Gij zult de naam van de Here, uw God, niet ijdel gebruiken Gedenk de sabbatdag, dat gij die heiligt Eer uw vader en uw moeder Gij zult niet doodslaan Gij zult niet echtbreken Gij zult niet stelen Gij zult geen vals getuigenis spreken tegen uw naaste Gij zult niet begeren …
Kernwoord trouw aanbidding eerbied/ respect heiligheid gezag/ ontzag liefde/ respect reinheid/ trouw eerlijkheid waarheid tevredenheid
In bovenstaande tabel is het gebod de uiterlijke regel binnen het Oude Verbond. De tien kernwoorden zijn de standaard en de afspiegeling van het karakter van God binnen zowel de wet van Mozes als binnen de wet van Christus. Het kernwoord brengt ons tot het wezen van het christelijke leven in tegenstelling tot een uiterlijke regel die we willen hanteren om het leven in Christus te ondersteunen. Het christelijke leven is geen uiterlijke naleving van geboden. Het christelijke leven is Christus in plaats van mijzelf (Gal. 2:20). Het christelijke leven is het leven van Christus. God geeft Christus niet om ons te helpen het christelijke leven te leven. God geeft Hem om mijn leven te zijn, en dat leven heeft een wet, de wet van Christus. Dat leven is niet alleen aanwezig in ons, maar het is de wet van de Geest des levens (Rom. 8:2), die werkzaam is en tot volle ontplooiing wil komen. Al de tien kernwoorden beschrijven het karakter van God en maken deel uit van wat het wezen van de wet is: “Want de gehele wet is in één woord vervuld, in dit: gij zult uw naast liefhebben als uzelf” (Gal. 5:22; vgl. Rom. 8:4). Dit principe geldt voor elk christen en is werkzaam geworden in hen die zijn vrijgemaakt van de wet van de zonde en de Geest van God hebben ontvangen.
De tien kernwoorden zijn de standaard en de afspiegeling van het karakter van God binnen zowel de wet van Mozes als binnen de wet van Christus.
Nr. 74 april 2010
Het Woord van de Gerechtigheid
pagina 9
In het Oude Testament zien we al dat God de Heilige Geest zou geven en vanuit een nieuw verbond de wet zou gaan vervullen (Ezech. 36:26-27; Hebr. 8:10). Een christen leeft daarom niet de wet van Mozes na als een uiterlijke leefregel, maar hij of zij wordt wel gevoed door de standaard van die wet die uitstraalt dat we onze naaste moeten liefhebben als onszelf. Op deze wijze moet een christen ook Psalm 119 lezen, om daarmee gevoed te worden. Het christelijke leven is geen uiterlijke navolging van regels, het is Christus in ons, en wij in Christus, in wie geen veroordeling is. Heel het leven in Christus is samengevat in het woord ‘ontvangen’. Christus is voor mij geworden wat ik moet zijn. Hij is onze wijsheid, rechtvaardiging, heiliging en verlossing (1 Cor. 1:30). Heiligheid is niet iets wat ik doe of wat ik ben in mijzelf, maar Christus die Zijn leven door ons wil leven en gestalte in ons wil krijgen. 3. “Gedenk de sabbatdag, dat gij die heiligt” (Exodus 20:8) Het vierde gebod heeft als kernwoord ‘heiliging’ en heeft niet als doel om letterlijk te worden nagevolgd als leefregel. Wanneer we dat zouden doen, begeven we ons op aardse en natuurlijke grond en zal Christus ons geen nut doen. Christus is onze heiliging en daarom geeft het Nieuwe Testament geen regel op welke dag christenen moeten samenkomen. Waarschijnlijk was het de gewoonte van de eerste christenen om op zondag, de eerste dag van de week, samen te komen (vgl. Hand. 20:7; 1 Cor. 16:2), maar nergens wordt dit als een regel vastgelegd. Integendeel, dit alles wordt opengelaten en zegt Paulus: “Telkens, als gij samenkomt, heeft ieder iets” (1 Cor. 14:1). Paulus zegt niets over een bepaalde dag. Paulus predikte niet een dag of een ding, maar Hij predikte Christus die onze heiliging is. De wet van Mozes was een standaard van Gods karakter, maar ook een schaduw van wat komen moest (Col. 2:17). De werkelijkheid is van Christus en daarmee vervallen uiterlijke geboden van voedsel of dagen. Wie toch aan een bepaalde dag wil hechten, zegt Paulus, doet het om de Here, en wie eet, doet het om de Here en ook hij dankt God (Rom. 14:6). Hiermee ondermijnt Paulus elk uiterlijk gebod om terug te keren naar de natuurlijke grond waarop het huis van Mozes staat. De wet van Mozes is geen verplichting of hernieuwde verplichting voor een christen, maar de eis van de wet moet wel in ons vervuld worden. Wij zijn vrijgemaakt van de morele wet of van de wet van Mozes om uit de wet van Christus te leven. Wij groeien niet door uiterlijke regels, maar door de mate van Christus in ons (Ef. 4:13b), die ons onderwijst in wat we wel of niet moeten doen. Wanneer de Heer tot ons spreekt om niet meer te roken is dat een hemelsbreed verschil dan een uiterlijke regel na te volgen. Wat we wel of niet doen, is voor een christen ergens de uitwerking van, niet een graadmeter. Wetticisme heeft maar even succes in ons gevoel, maar door die uiterlijke regels gaat ons geestelijk leven achteruit. Een uiterlijk gebod kan ons niet veranderen, alleen als er een innerlijke leiding van Gods Geest is. Wetticisten benadrukken vaak maar één of en paar punten uit de wet: “Wat denk je over …?” “Mag dit wel of niet?” Een wetticist moet gaan zien dat Christus zijn leven is en moet de volheid van Christus gaan zien. Dan zal zijn vraagstelling veranderen: “Wat denk je van Christus?” “Wordt Christus voor jou ook zó groot?” Christus en zijn kruis gaan altijd samen. Daarom zegt Paulus ook:
Wat we wel of niet doen, is voor een christen ergens de uitwerking van, niet een graadmeter.
Nr. 74 april 2010
Het Woord van de Gerechtigheid
pagina 10
“Wat mij echter betreft, broeders, indien ik nog de besnijdenis predik, waarom word ik dan nog vervolgd? Dan is immers het aanstotelijke van het kruis van kracht beroofd. Zij moesten zich maar laten snijden, die u verontrusten!” (Gal. 5:11-12). We kunnen in het algemeen zeggen, dat de christen die de wet van Mozes als methode in beeld heeft, het kruis buiten beeld heeft. En wie het kruis in beeld heeft, heeft de wet van Mozes als methode buiten beeld. Wanneer we de besnijdenis prediken of welk gebod van de wet ook, wordt het aanstotelijke van het kruis weggenomen. De Jood wilde iets doen en het kruis verkondigt dat we niets kunnen doen, omdat God het natuurlijke heeft verworpen. Wij roemen in God en zijn sterk door zwakte. Kennen we daarom het aanstotelijke van het kruis of denken dat wanneer we ons meer inspannen we betere christenen zijn? We vallen zó gemakkelijk terug, maar Paulus roept ons op onszelf niet opnieuw een slavenjuk te laten opleggen (Gal. 5:1). We zijn geroepen om vrij te zijn, vrij van onze eigen onmacht. Paulus’ illustratie van wet en genade Als afsluiting van dit artikel over de vrijmaking tot de wet van Christus, willen we de hoofdgedachte weergeven van Paulus’ brief aan Philémon. Deze brief geeft op grootse wijze de relatie tussen wet en genade weer. Luther heeft eens gezegd dat de man die de relatie tussen wet en genade kan weergeven, de ware theoloog is. Paulus was zo’n ware theoloog, die, evenals de Here Jezus, de diepste gedachten en wijsheden kon doorgeven door middel van eenvoudige illustraties. In deze brief zien we Paulus, een oude man, in gevangenschap in Rome. Daar had hij een weggelopen slaaf, Onésimus, tot de Heer geleid. Waarschijnlijk had Onésimus zijn eigenaar ook nog bestolen (Philémon 18-19). In het Romeinse rijk kon Onésimus voor dit alles gekruisigd worden. Onésimus is daarmee een beeld van een ieder die nog niet met de Heer is verzoend: in slavernij, God bestolen, en op de vlucht voor Hem. Philémon is dan een beeld van God de Vader, die op basis van de wet ons moet oordelen en ons overgeven aan het loon van de zonde en de dood. Toen Onésimus aan Paulus vertelde dat Philémon zijn heer was, zal Paulus misschien geroepen hebben: “Philémon, ja die ken ik!” Hij kent de Here en is een medearbeider van me! Ik zal hem en zijn vrouw Apfia (vers 2), een brief schrijven. Maak je geen zorgen, ik maak het in orde! En zó was Paulus een beeld van de Here Jezus die in Zijn genade ons verlost van het oordeel van de wet. Paulus sprak Philémon aan op het nieuwe leven van Onésimus, op zijn vroegere onbruikbaarheid en zijn huidige bruikbaarheid als geliefde broeder en niet meer als slaaf (vers 11 en 16). De genade van de Here Jezus had Onésimus van veroordeling gebracht tot nieuwe bruikbaarheid voor God en Philémon: “Zo is er dan geen veroordeling voor hen die in Christus Jezus zijn”. Wat nu als Onésimus was teruggekeerd en door Philémon was aanvaard, en op enige wijze, hoe klein ook, de wet binnen beeld had gebracht? Dan had de kleinste betrokkenheid daarbij, als zuurdesem, Onésimus direct buiten de genade geplaatst en zou Philémon hem niet tot nut meer kunnen zijn, omdat hij dan de wet ten volle moest toepassen. Zo zijn ook wij in het huis van Christus geplaatst om daar voor altijd trouw te blijven aan dat huis (Hebr. 3:5-6). Alleen in dat huis kunnen we de eis van de wet vervullen door de wet van Christus na te leven en de wet van Mozes mede als standaard te nemen, niet als methode.
Wij roemen in God en zijn sterk door zwakte.