Het Woord van de Gerechtigheid Nr. 10 november, december 2003
pagina 1
“Want, ieder, die nog van melk leeft, is onervaren in het woord van de gerechtigheid (St. vert.): hij is nog een kind” (Hebr. 5:13). Het “woord van de gerechtigheid” staat in contrast tot “de eerste beginselen van de uitspraken van God” (Hebr. 5:12). Het “woord van de gerechtigheid” duidt daarom op diepere waarheden waarin God handelt op basis van Zijn gerechtigheid met ons. Het Woord van de Gerechtigheid wil een bijdrage leveren om christenen vertrouwd te maken met de “vaste spijs” (Hebr. 5:14) van het woord van God om geestelijke volwassenheid mogelijk te maken. Bijbelse waarheden die nauwelijks worden onderwezen en van cruciaal belang zijn om “het einddoel van het geloof” (1 Petr. 1:9) te bereiken, zullen in het bijzonder onderwerp van aandacht zijn. Het Woord van de Gerechtigheid wordt geredigeerd door Roel Velema e-mail:
[email protected] website: http://roel.velemaweb.nl/nl/wvdg/wvdg.aspx
Wie is de Bruid van Christus? “om haar te heiligen, haar reinigende door het waterbad van het woord, en zo zelf de gemeente voor zich te plaatsen, stralend, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, zódat zij heilig is en onbesmet” (Ef. 5:26,27). “om u heilig en onberispelijk vóór Zich te stellen, indien gij slechts wel gegrond en standvastig blijft en u niet laat afbrengen van de hoop van het evangelie” (Col. 1:22,23). Op de vraag “Wie is de bruid van Christus?”, antwoordt bijna iedereen: “de Kerk”, of “het lichaam van Christus”, waarmee dan alle christenen worden bedoeld. Meestal wordt hier geen bijbelse onderbouwing voor gegeven, noch bestaat er zo’n onderbouwing, want de Bijbel leert nergens dat alle christenen de bruid van Christus zullen vormen. De Bijbel leert dat de bruid van Christus een selectie is uit alle christenen, een waarheid die gemakkelijk te zien is in de Bijbel. Om te zien dat de bruid een selectie is uit het lichaam van Christus, is het nodig dat men het verschil ziet tussen Efeziërs 2:8,9 en Openbaring 2:26. Het eerste heeft te maken met het werk van de Heer op Golgotha, op basis van Zijn trouw, buiten enig werk van de mens om. Het tweede heeft te maken met de trouw van de gelovige om de werken van de Heer tot het einde toe te bewaren. Openbaring 2:26 heeft alles te maken met onze erfenis, onze geestelijke wedloop en het bereiken van het einddoel van ons geloof (1 Petr. 1:9). Het bezit van eeuwig heil verzekert ons niet automatisch een succesvolle geestelijke wedloop en het kindschap van God is geen garantie dat we automatisch onze toekomstige erfenis zullen bereiken.
De bruid van Christus is een selectie uit alle christenen.
Nr. 10 november december 2003
Het Woord van de Gerechtigheid
pagina 2
De Schrift verbindt onze erfenis met onze hoop. We moeten ijver betonen tot “verwezenlijking van de hoop” (Hebr. 6:11). We moeten “de hoop grijpen die voor ons ligt” (Hebr. 6:18), namelijk “het eeuwige leven” (“het leven van de eeuw die komt”; 1 Tim. 6:12). Dit alles is synoniem met “het bewaren van de werken van Christus tot het einde toe” (Openb. 2:26). Alle christenen zijn kinderen van God (Joh. 1:12), want zonder kindschap heeft er nooit verzoening plaatsgehad. Maar niet elk kind van God zal blijken een overwinnaar te zijn en niet elk kind van God zal blijken Christus’ werken tot het einde toe bewaard te hebben. De ene christen zal blijken “de goede strijd te hebben gestreden en zijn loop ten einde te hebben gebracht en het geloof te hebben behouden” (2 Tim. 3:7), en een ander christen zal dat niet. Wie echter leert dat deze dingen automatisch ons deel worden op basis van het volbrachte werk van Christus, plaatst zijn hoop op een valse basis. Christenen zullen in de toekomst, voor de rechterstoel van Christus, verdeeld worden in “overwinnaars” en “overwonnenen” (door de satan, het vlees en de wereld). Dat is ook het argument van Openbaring 2 en 3. Deze hoofdstukken handelen over de Gemeente in deze bedeling, met het oog op “wie overwint”. En al de beloften aan de overwinnaars in Openbaring 2 en 3 zijn Messiaanse beloften, beloften die met onze erfenis te maken hebben. De stap naar de bruid van Christus is nu klein. De bruid van Christus is een “koningingemaal”. Christus is de erfgenaam van deze wereld en de bruid kenmerkt zich doordat zij “mede-erfgenaam” is. Deze gedachte zien we ook in 1 Petrus 3:7, waar de vrouw “mede-erfgenaam van de genade des levens” wordt genoemd. Dit geldt ook voor de bruid van Christus: zij is de mede-erfgenaam. Daarom moet de bruid verbonden worden met Openbaring 2:26 en niet met Efeziërs 2:8,9. Het hele lichaam van Christus heeft deel gekregen aan Efeziërs 2:8,9, maar om tot de bruid te behoren, moet men deel krijgen aan Openbaring 2:26 en de werken van Christus tot het einde te bewaren. De meeste christenen echter verbinden de bruid met het hele lichaam van Christus en met Efeziërs 2:8,9, maar niets in de Schrift wijst daarop. Kijk allereerst naar Openbaring 19:7,8, waar gesproken wordt over de bruid. Hebben we hier te maken met het hele lichaam van Christus dat daar staat op basis van Efeziërs 2:8,9, louter op basis van het volbrachte werk van Christus? Nee , want we zien in Openbaring 19:8 dat het linnen bruidskleed “de rechtvaardige daden van de heiligen” zijn. Dit is niet de taal die bij Efeziërs 2:8,9 en bij ons eeuwig behoud behoort, maar de taal die bij Openbaring 2:26 hoort en die heeft te maken met werken die onder leiding van Gods Geest worden verricht. Hier gaat het om de trouw van de gelovige die, onder leiding van de Geest van God, goede werken voortbrengt. In Openbaring 19:7,8 zien we daarom de overwinnaars uit Openbaring 2 en 3. In Openbaring 3:4 lezen we: “Doch gij hebt enkele personen in Sardes, die hun klederen niet hebben bezoedeld, en zij zullen met Mij in witte klederen wandelen, omdat zij het waardig zijn”. Niet alle christenen zullen in witte kleren wandelen, alleen als men het waardig is. Om eeuwig heil te ontvangen, is er geen sprake van waardigheid van onze kant, maar om in het komende koninkrijk met Christus te mogen heersen, is wel waardigheid nodig: “…dat gij het koninkrijk waardig geacht zijt” (2 Thess. 1:5).
De bruid moet verbonden worden met Openbaring 2:26, niet met Efeziërs 2:8,9.
Nr. 10 november december 2003
Het Woord van de Gerechtigheid
pagina 3
In Openbaring 3:18 zegt de Heer tegen christenen: “raad Ik u aan van Mij te kopen goud, dat in vuur is gelouterd, en witte klederen, opdat gij die aandoet en de schande van uwe naaktheid niet zichtbaar worde”. Openbaring 3:18 is geen evangelisatietekst voor de onverloste mens, want het is geschreven aan een gemeente, dus aan christenen. Bovendien is het “kopen” van goud en witte klederen niet de taal van het evangelie van Gods genade aan de onverloste mens. Efeziërs 2:8,9 is daarom hier niet in beeld. Nergens in het Nieuwe Testament bestaat er zoiets als “witte klederen” als beeld van onze eeuwige redding op Golgotha. Altijd is het van toepassing op de toekomstige dag. De christen wordt dan geoordeeld en zal het blijken of hij of zij de werken van Christus heeft bewaard en zijn hoop heeft vastgehouden. Het goud waar de Heer hier van spreekt, komen we ook tegen in 1 Petrus 1:7: “opdat de echtheid van uw geloof, kostbaarder dan vergankelijk goud”. De Here wil dat er geloof is dat zijn einddoel heeft bereikt (1 Petr. 1:9), zodat die christen in een positie is om als overwinnaar de Messiaanse beloften te beërven. Waarom spreekt de Heer hier over “kopen”? Kopen verwijst, evenals geld, naar de gedachte van “ruilmiddel”. Een christen kan de Mammon ruilen voor het ware. Hij kan de rijkdom van de wereld ruilen om rijk te worden in God: “Verkoopt uw bezittingen om aalmoezen te geven. Maakt u beurzen, die niet oud worden, een schat, die nooit opraakt, in de hemelen, waar geen dief bij komt en geen mot ze schaadt” (Luc. 12:33). De Here wil dat wij een schat in de hemelen hebben, onze erfenis. Maar niet alle christenen zullen bereid zijn goud en witte kleren van de Heer te kopen. Zij zullen geen schat in de hemelen hebben en geen witte klederen om tot de bruid te behoren. De bruid is daarom een selectie uit het lichaam. Om deel te krijgen aan de Messiaanse beloften in Openbaring 2 en 3, zijn daarom twee zaken nodig: 1) onze werken die door het vuur gaan, moeten kostbaar goud blijken te zijn en zij moeten hebben stand gehouden (1 Cor. 3:12-14), zodat die werken, 2) het bruidskleed tot gevolg heeft die “de rechtvaardige daden/ werken van de heiligen” zijn. Kijk nu eens naar Efeziërs 5:26,27: “om haar te heiligen, haar reinigende door het waterbad van het woord, en zo zelf de gemeente voor zich te plaatsen, stralend, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, zódat zij heilig is en onbesmet”. Gaat het hier om de bruid die het lichaam van Christus, “heilig en onbesmet” vanwege het volbrachte werk van Christus? Dat is niet de gedachte van deze verzen. In het parallelgedeelte, in Col. 1:22, komen we de woorden “heilig” en “onbesmet” ook tegen. In vers 23 staat de voorwaarde van vers 22: “, om u heilig en onberispelijk vóór Zich te stellen, indien gij slechts wel gegrond en standvastig blijft en u niet laat afbrengen van de hoop van het evangelie,” (Col. 1:22,23). De voorwaarde is dat we ons niet laten afbrengen van de hoop van het evangelie. Dit brengt ons in de sfeer van Openbaring 2:26, niet in de sfeer van Efeziërs 2:8,9. Vergelijkbare verzen vinden we in Hebreeën 3:6,14.
Niet alle christenen zullen bereid zijn goud en witte kleren van de Heer te kopen.
Nr. 10 november december 2003
Het Woord van de Gerechtigheid
pagina 4
Een ander Bijbelgedeelte is Matthéüs 22:1-14: de gelijkenis van het koninklijke bruiloftsmaal. In vers 11 zien we iemand die geen bruiloftskleed aanhad. Heeft dit betrekking op het evangelie van Gods genade aan de onverloste mens? Beslist niet, want het gaat hier om het “koninkrijk der hemelen”. Het woord “koninkrijk” heeft hier met twee zaken te maken: 1) koningschap en 2) heerschappij. Daarom kunnen we ook spreken over de “heerschappij van de hemelen”, dat is “de heerschappij van de hemelen over de aarde” (Dan. 4:26b). Dit is de heerschappij die momenteel nog door Satan en zijn engelen wordt uitgeoefend, maar in de toekomende eeuw, het millennium, overgaan zal op de mens (Hebr. 2:5) en wel op de overwinnaars, de bruid van Christus. Alle christenen zijn op weg naar de bruiloftszaal, maar alleen zij die hun kleed, “de rechtvaardige daden/ werken van de heiligen”, gereed hebben, kunnen binnengaan. Dit zijn de trouwe slaven (Matt. 24:46), zij die voldoende olie hebben, dat wil zeggen geleefd hebben onder leiding van Gods Geest (Matt. 25:9) en ijverig zijn geweest voor de Heer in wat Hij van hen vroeg (Matt. 25:23). En in dit licht moeten alle gelijkenissen van het koninkrijk der hemelen worden gelezen. Zij hebben geen betrekking op eeuwig heil, maar op Openbaring 2:26. Sommige christenen zien een probleem wanneer ze zeggen dat een bruid doorgaans niet wordt uitgenodigd op haar bruiloftsfeest, omdat de bruiloft niet zonder haar kan worden gehouden. Wat echter over het hoofd wordt gezien in Openbaring 19:7-9, is dat het hier individuen betreft (vers 9), die de bruid vormen (vers 7). En dat is de uitnodiging die momenteel openstaat voor alle christenen. Of het nu de uitnodiging in het heden betreft, of het verschijnen voor de rechterstoel van Christus in de toekomst, steeds gaat het om personen, om individuen. De bruid komt pas in beeld na de uitnodiging en na het oordeel, waar we in Openbaring 19 deze personen opnieuw als “genodigd” zien. We kunnen de selectie van de bruid ook van een andere kant bekijken. Voor de rechterstoel van Christus zal blijken dat sommige christenen wel hun bruiloftskleed gereed hebben en andere christenen niet. In 1 Thess. 5:13-18 zien we dat alle christenen deel hebben aan de opstanding, de levende en de doden, zij die waakzaam zijn en zij die geestelijk slapen. In Openbaring 1:12-20 zien we dan ook alle zeven gemeenten, dus alle christenen, voor Christus als Rechter staan. Voor de rechterstoel van Christus vindt echter een verdere selectie plaatst van hen die zijn opgenomen, de “uit-opstanding” (Gr. ex-anastasis; Phil. 3:11). Dat is waar Paulus naar jaagde, namelijk te mogen behoren tot de overwinnaars en deel te mogen krijgen aan Openbaring 2:26. Er vindt dus een verdere selectie plaats van christenen voor de rechterstoel van Christus. Een van de belangrijkste argumenten om aan te tonen dat de bruid van Christus een selectie uit het lichaam is, is de typologie. De grootste les die iemand kan leren in het bestuderen van de Bijbel, is de Schrift te bestuderen naar de type en naar de antitype. De type is als het ware de bouwtekening van een huis en de antitype is het huis zelf. Als het huis precies is gebouwd volgens de bouwtekening, dan maakt het niet uit waar men de informatie over het huis verkrijgt: van het tekening of van het huis zelf. Maar één ding is zeker: de conclusies mogen niet verschillen. Dat is ook de reden dat God zowel de type als de antitype heeft gegeven, namelijk als “check en balances” om te kijken of dat wat men leert in type of antitype correct is. De grootste les die iemand kan leren in het bestuderen van de Bijbel, is de Schrift te bestuderen naar de type en de antitype.
Nr. 10 november december 2003
Het Woord van de Gerechtigheid
pagina 5
De Schrift maakt veel gebruik van de typologische onderwijzing (vgl. 1 Cor. 10:1-13; Hebr. 3,4). De type leert eveneens dat de bruid een selectie is uit het lichaam. De bruid, Eva, werd genomen uit het lichaam van Adam (Gen. 2:21,22). Ook Rebecca, de bruid, werd uit de familie genomen (Gen. 24). Hiermee stemmen onze “checks and balances” overeen over de bruid en kunnen we met zekerheid zeggen dat de bruid een selectie is uit het lichaam. De gedachte dat het hele lichaam van Christus de bruid is, staat daarom zover af van wat de Schrift erover leert, dat het onbegrijpelijk is dat men ooit tot deze leer is gekomen. In Matthéüs 22:14 lezen we, “want velen zijn geroepen (Gr. kletos), maar weinigen zijn uitverkoren ( Gr. eklektos)”. Alle christenen zijn geroepenen om deel te krijgen aan de beloften in Openbaring 2:26, maar weinigen bewaren Zijn werken en houden hun hoop vast tot het einde. Velen zijn “geroepenen”, maar weinigen zijn “geroepenen-uit” (de selectie uit de grote groep van “geroepenen”) om tot de bruid te mogen behoren. Wie is de bruid van Christus? De bruid van Christus bestaat uit alle overwinnaars uit het lichaam van Christus. Van deze bruid wordt gezegd: “want met een ijver Gods waak ik over u, want ik heb u verbonden aan één man, om u als reine maagd voor Christus te stellen” (2 Cor. 11:2). Alle christenen zijn maagden op weg naar de bruiloftszaal (Matt. 25:1-13), maar niet alle maagden zullen de bruiloftszaal binnengaan. Hieruit blijkt opnieuw dat de bruid een selectie is uit het lichaam van Christus. Vaak wordt gezegd dat de bruid van Christus een stad is, het Nieuwe Jeruzalem: “Kom hier, ik zal u tonen de bruid, de vrouw van het Lam….en Hij toonde mij de heilige stad, Jeruzalem, nederdalende uit de hemel” (Openb. 21:9). Waar gaat het hier om? Is de bruid de stad zelf of is de bruid in het Nieuwe Jeruzalem? We weten dat de bruid bestaat uit christenen die genomen zijn uit het lichaam van Christus en daarom niet gelijkgesteld kunnen worden met de stad zelf. We hebben daarom geen andere keuze dan in Openbaring 21 een stad te zien met de bruid als inwoner. Een ander facet waaraan we kunnen zien dat de bruid een selectie is uit het lichaam, is het “eerstgeboorterecht” van christenen. In het Oude Testament was er namelijk iets bijzonders aan de hand met een eerstgeborene: hij bezat de rechten van de eerstgeborene. Wat waren de rechten van de eerstgeborene? 1. Dubbel deel van de erfenis (Deut. 21:15-17). De eerstgeborene kon het dubbele deel verliezen vanwege zonde, zoals we zien bij Esau en Ruben. 2. Positie van gezag - koninklijke bediening (Gen. 27:37; Gen. 43:33). 3. Positie van priesterschap - priesterlijke bediening (Num. 8:17-19). Deze twee rechten (de koninklijke en priesterlijke) zien we ook vervat in het koningschap en priesterschap van Melchizedek. Melchizedek zegende Abraham met brood en wijn. In de Messiaanse tijd zal Christus als priester naar de ordening van Melchizedek het zaad van Abraham zegenen. Christenen zullen dan met Christus heersen als mede-erfgenamen in de functie van koningen en priesters.
Wie is de bruid van Christus? De bruid van Christus bestaat uit alle overwinnaars uit het lichaam van Christus.
Nr. 10 november december 2003
Het Woord van de Gerechtigheid
pagina 6
In Psalm 2:8 lezen we dat die erfenis zal bestaan uit volken tot je bezit, het einde der aarde. Dit zal een dubbel deel zijn, want het omvat een heerschappij vanuit de hemel over de aarde. Dit is het patroon dat God in het Oude Testament heeft neergelegd en dat patroon moet dan ook onveranderlijk in het Nieuwe Testament van kracht blijven. De Schrift noemt in het bijzonder drie zonen: Christus, Israël en de Gemeente. Al deze drie zonen worden eerstgeboren zonen genoemd: 1. Ex. 4:22,23: “Israël is mijn eerstgeboren zoon”. 2. Col. 1:15,18: “Christus is de eerstgeborene uit de doden en de eerstgeborene der ganse schepping”. 3. Hebr. 12:23: De Gemeente ook beschreven als eerstgeborene: “een plechtige vergadering van eerstgeborenen.” Al deze drie zonen zijn zaad van Abraham (Gal. 3:15,16,29) en het dubbel deel omvat de heerschappij van het hemelse deel over het aardse deel van het komende koninkrijk. Israël heeft haar hemels erfdeel verspeeld (Matt. 21:43) en heeft alleen haar aards erfdeel over, dat straks in alle heerlijkheid zal worden tentoongespreid. Maar voor de christen geldt precies hetzelfde: zijn dubbel deel is voorwaardelijk. Dat moet ook, want in het Oude Testament waren de rechten van de eerstgeborene ook voorwaardelijk. Daarom zegt het Nieuwe Testament ook: “dit is hun overkomen tot een voorbeeld voor ons...Daarom, wie meent te staan ziet tot dat hij niet valle.” (1 Cor. 10:11,12). Zoonschap is gekoppeld aan erfenis, aan een heerschappij die wordt in de toekomst alleen kan worden verwezenlijkt als we Zijn werken tot het einde toe zullen bewaren (Openb. 2:26). Zoonschap in het Nieuwe Testament is verbonden met de extra rechten van de eerstgeboren zoon, niet met de enkelvoudige rechten van de eerstgeborene of niet-eerstgeborene. Omdat de eerstgeborene het eerstgeboorterecht kan verliezen (denk aan Ruben), geldt, dat niet alle christenen dit recht uiteindelijk zullen verwezenlijken, omdat zij niet aan de voorwaarde van Openbaring 2:26 hebben voldaan. Veel christenen kennen het woord van het koninkrijk, dat wil zeggen de boodschap van het aanbod van de heerschappij van Openbaring 2:26, niet, en “slaan er geen acht op” (Matt. 13:19; 22:5). In Matthéüs 22:5 wordt een Grieks werkwoord gebruikt (Gr. ameleoo), dat we ook tegenkomen in Hebr. 2:3 (“geen ernst maken”). Dit laatste vers zegt dat we niet zullen ontkomen als we onze toekomstige erfenis verwaarlozen. Dat is ook de reden dat christenen zondags moeten samenkomen, om “elkaar aan te sporen en dat des te meer, naarmate gij de dag ziet naderen” (Hebr. 10:25). Maar in welke gemeente komt men samen om elkaar aan te sporen om zich uit te strekken naar het einddoel van het geloof? De meeste voorgangers weten er niets vanaf en in veel gevallen wordt het afgedaan als verkeerde leer. En dit is de situatie waarin we verkeren aan het einde van deze bedeling. De belangen en rechten van de Heer worden in zijn gemeenten niet gediend en de Heer is buitengesloten (Openb. 3:20). Wie is de bruid van Christus? Zij die zich gereed hebben gemaakt en een wit bruidskleed hebben verkregen door hun werken die zij hebben verricht onder de leiding van Gods Geest. We moeten het feit onder ogen zien dat niet elk christen zich zal kwalificeren (2 Thess. 1:5).
Wie is de bruid van Christus? Zij die zich gereed hebben gemaakt en een wit bruidskleed hebben verkregen door de werken die zij hebben verricht onder leiding van Gods Geest.