UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2009 – 2010
Het strategisch commercieel plan van de gemeente Deinze Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van
Master in de bedrijfseconomie
Jantien Huyghebaert Joeri Van Mulders
onder leiding van
Prof. A. Heene
i
ii
UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2009 – 2010
Het strategisch commercieel plan van de gemeente Deinze Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van
Master in de bedrijfseconomie
Jantien Huyghebaert Joeri Van Mulders
onder leiding van
Prof. A. Heene
iii
PERMISSION Ondergetekende verklaart dat de inhoud van deze masterproef mag geraadpleegd en/of gereproduceerd worden, mits bronvermelding.
Jantien Huyghebaert
Joeri Van Mulders
iv
Woord vooraf Gepaard gaande met het neerleggen van dit strategisch commercieel plan wensen wij een dankwoord te uiten naar iedereen die ertoe heeft bijgedragen deze scriptie tot een goed einde te brengen. Daarbij willen wij ons in de eerste plaats verontschuldigen ten opzichte van alle personen die hier niet met naam vermeld worden, maar toch op hun manier de vervolmaking hebben begunstigd. Bedankt om tot vervelends toe ons hoogstwaarschijnlijk duf relaas te aanhoren. Wij achtten jullie ongebreidelde interesse ten zeerste bemoedigend.
De onderneming om de graad tot Master in de Bedrijfseconomie, Management van Overheidsorganisaties, te behalen begon nog geen jaar geleden op een warme septemberdag in een flets auditorium in het al even bedompte, oude gebouw op de Hoveniersberg te Gent. Op de introductiedag stak Prof. Dr. A. Heene meteen van wal met de boodschap dat wij nog nooit zo hard zouden gewerkt hebben in ons leven als in het komende schooljaar. Om ons toch niet te veel schrik aan te jagen, nuanceerde hij dit door te stellen dat dit wellicht ook het enige jaar in ons leven zou zijn. Wisten wij veel dat wij een uur later onze promotor en thesisonderwerp hadden gevonden? Een dankbetuiging naar hem toe is daarom op zijn plaats. Hij was een goede stuurman en stond ons bij met raad en daad indien we hierom vroegen. Altijd was hij bereid stukken na te lezen, te verbeteren en van de nodige commentaar te voorzien. Onze appreciatie voor zijn inzet is dan ook enorm en lang niet elke promotor evenaart dit.
Dit strategisch commercieel plan was een samenwerkingsverband tussen de Universiteit Gent, EROV vzw en de stad Deinze. De Economische Raad van Oost-Vlaanderen werd vertegenwoordigd door Mevr. E. Windels. Zij begeleidde ons samen met Prof. Heene doorheen het jaar. Wij zijn haar dan ook zeer dankbaar voor de wetenswaardige input, het nalezen en corrigeren van teksten en haar bijstand in verscheidene stappen van het onderzoeksproces. Op vraag van het College van Burgemeester en Schepenen van de stad Deinze werd ons de taak gegeven een strategisch plan op te maken dat een aanzet moet vormen tot het organiseren van het lokale economische beleid. Schepen van Lokale Economie, Mevr. L. Minnens, fungeerde als contactpersoon, samen met de ambtenaar lokale economie, Mevr. I. Lefevre. Wij willen beide dames uitgebreid bedanken voor de onontbeerlijke steun aan ons onderzoek. In het bijzonder Mevr. Lefevre voor het aanleveren van tonnen informatie, het op zich nemen van de opmeting van de handelskern en het uitdelen en ophalen van de handelaarenquêtes. Maar ook Mevr. Minnens was een inspiratiebron met haar uitstekende kennis van de lokale geschiedenis. In het algemeen wensen wij de stad Deinze te danken voor haar steun en medewerking in de opbouw van dit plan, alsook voor haar vertrouwen in onze competenties.
v
Omdat het in een strategisch commercieel plan belangrijk is alle belanghebbende partijen te betrekken, werd in het voorjaar van 2010 een handelaarenquête en focusgroep uitgevoerd onder de Deinse handelaars. Wij willen hen daarom heel hard bedanken voor hun medewerking. De aanwezige handelaars in de focusgroep krijgen een extra pluim voor hun bereidheid, duiding en kijk op de materie.
Uiteraard gaan er nog dankbetuigingen uit naar familie en vrienden. Vooral dan naar onze ouders die ons de kans gaven nog een extra jaartje bij te studeren aan de Universiteit Gent. Het voorbije jaar hebben we niet alleen heel veel bijgeleerd en nieuwe inzichten verkregen, maar toch ook nog kunnen genieten van het prachtige studentenleven. Onze ouders, broers en zussen stonden te allen tijde parraat en wij kunnen niet genoeg benadrukken hoe veel zij voor ons betekenen. Daarnaast zijn wij eveneens dankbaar tegenover alle personen die het volledige werk – of stukken ervan – hebben nagelezen en de nodige feedback schonken.
Deze scriptie was, naar gewoonte in de faculteit economie, tevens een samenwerkingsverband tussen twee studenten. Beiden zijn we begonnen aan deze opdracht met reeds een masterproef op ons palmares. Toch was dit strategisch commercieel plan van een geheel ander kaliber, alleen al de omvang. De samenwerking verliep over het algemeen vlot en was zeer verrijkend. Allebei waren we steeds heel kritisch ten opzichte van de materie en tegenover onszelf en dat ging soms gepaard met de nodige discussies. Begrijp ons niet verkeerd, ze waren heel boeiend en een uitstekende bijdrage tot het werk. Na een jaar intensief te hebben samengewerkt, zijn we een goed team en complementair aan elkaar.
Tot slot willen we de sfeer in de klasgroep MBE – MVO nog even aanhalen. Het was een unieke en aangename ervaring om met een groep enthousiaste studenten van allerlei afkomst het jaar door te brengen. Wij zullen dan ook voor altijd onze allerliefste klasgenoten in gedachten houden!
vi
Inhoudsopgave Woord vooraf ..........................................................................................................................................v Inhoudsopgave ..................................................................................................................................... vii Gebruikte afkortingen ...........................................................................................................................x Lijst van figuren en tabellen ................................................................................................................ xi Overzicht van de bijlagen .................................................................................................................. xiii
1. Inleiding...............................................................................................................................................1 1.1. Aanleiding tot het onderzoek.........................................................................................................1 1.2. Probleemstelling ............................................................................................................................3 1.2.1. Doelstelling ............................................................................................................................3 1.2.2. Vraagstelling ..........................................................................................................................4 1.3. Overzicht van de verschillende stappen in het onderzoek .............................................................5 2. Wat is een strategisch commercieel plan? ........................................................................................7 2.1. Strategisch plannen en strategisch plan .........................................................................................7 2.2. Strategisch commercieel plan ........................................................................................................9 3. Omgevingsanalyse ............................................................................................................................11 3.1. Analyse van de socio-demografische gegevens ..........................................................................12 3.1.1. Bevolkingsgrootte ................................................................................................................12 3.1.2. Bevolkingsdichtheid .............................................................................................................15 3.1.3. Bevolkingsstructuur volgens leeftijd, geslacht en verkleuring.............................................16 3.1.4. Concluderende SWOT analyse ............................................................................................25 3.1.5. Aanbevelingen ontstaan uit de SWOT analyse ....................................................................26 3.2. Analyse van de socio-economische gegevens en bedrijvigheid ..................................................26 3.2.1. Huishoudens .........................................................................................................................26 3.2.2. Inkomen ................................................................................................................................29 3.2.3. Werkzaamheid en werkloosheid ..........................................................................................30 3.2.4. Bedrijfsactiviteit ...................................................................................................................33 3.2.5. Voorstelling van de bedrijventerreinen ................................................................................39 3.2.6. Concluderende SWOT analyse ............................................................................................42 3.2.7 Aanbevelingen ontstaan uit de SWOT analyse .....................................................................43 3.3. Analyse van de mobiliteit en bereikbaarheid ..............................................................................44 3.3.1. Relatie mobiliteit en een bezoek aan het centrum ................................................................44 3.3.2. Bereikbaarheid van het stadscentrum ...................................................................................46 3.3.3. Parkeerbeleid ........................................................................................................................52 vii
3.3.4. Besluit ..................................................................................................................................54 3.3.5. Concluderende SWOT analyse ............................................................................................55 3.3.6. Aanbevelingen ontstaan uit de SWOT analyse ....................................................................56 3.4. Analyse van de ruimtelijke ordening ...........................................................................................57 3.4.1. Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen ...................................................................................58 3.4.2. Provinciaal Ruimtelijk Structuurplan Oost-Vlaanderen.......................................................59 3.4.3. Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan Deinze ...................................................................60 3.4.4. Shoppingcentra en baanwinkels ...........................................................................................61 3.4.5. Concluderende SWOT analyse ............................................................................................63 3.4.6. Aanbevelingen ontstaan uit de SWOT analyse ....................................................................65 3.5. Analyse van de beleidsmaatregelen en economische organisaties ..............................................65 3.5.1. Loket Lokale Economie .......................................................................................................66 3.5.2. Raad Lokale Economie ........................................................................................................67 4. Analyse van de handelskern ............................................................................................................68 4.1. Analyse van de vraag...................................................................................................................68 4.1.1. Methodiek bij de analyse van de vraagzijde ........................................................................69 4.1.2. De bezoekvlucht ...................................................................................................................70 4.1.3. De bezoekattractie ................................................................................................................71 4.1.4. De koopbinding en koopvlucht ............................................................................................72 4.1.5. De koopattractie ...................................................................................................................73 4.1.6. Profiel van de klant ..............................................................................................................73 4.1.7. Commerciële aantrekkingskracht .........................................................................................74 4.2. Analyse van het aanbod ...............................................................................................................77 4.2.1. Handelaarenquête: methodiek ..............................................................................................78 4.2.2. Handelaarenquête: resultaten ...............................................................................................80 4.2.3. Focusgroeponderzoek: methodiek........................................................................................90 4.2.4. Focusgroeponderzoek: resultaten .........................................................................................91 4.3. Afbakening van de handelskern ..................................................................................................93 4.3.1. Methodiek.............................................................................................................................94 4.3.2. Perceptie handelaars versus de opmeting van de handelskern .............................................95 4.3.3. De opmeting van het kernwinkelgebied ...............................................................................97 4.3.4. De winkelstraten en aanloopstraten......................................................................................98 4.3.5. Conclusie ............................................................................................................................102 4.4. Concluderende SWOT analyse..................................................................................................103 5. Strategieformulering, strategische issues en strategische aanbevelingen..................................109 5.1. Strategische issues .....................................................................................................................110 5.1.1. Theoretische gedeelte .........................................................................................................110 viii
5.1.2. Het opstellen van de strategische issues .............................................................................111 5.1.3. Identificatie Strategische issues..........................................................................................113 5.2. Strategische aanbevelingen .......................................................................................................122 5.2.1. Ontwikkeling van de strategische aanbevelingen...............................................................122 5.2.2. Analyse van de strategische aanbevelingen .......................................................................143 6. Implementatie en evaluatie ............................................................................................................145 6.1. Implementatie ............................................................................................................................145 6.1.1. Voorwaarden en richtlijnen bij implementatie ...................................................................146 6.1.2. Hindernissen bij implementatie..........................................................................................147 6.2. Evaluatie ....................................................................................................................................151 6.2.1. Het belang en nut................................................................................................................151 6.2.2. De Balance Scorecard ........................................................................................................151 7. Besluit ..............................................................................................................................................154
Bibliografie ............................................................................................................................................xv
Bijlagen............................................................................................................................. Aparte bundel
ix
Gebruikte afkortingen B.S.
Belgisch Staatsblad
Bijv.
Bijvoorbeeld
BSC
De Balance Scorecard
ca.
Circa
CD&V
Christen-Democratisch en Vlaams
CEMA
Centrummanagement
cf.
Confer
EROV
Economische Raad Oost-Vlaanderen
et al.
En anderen
GIS
Geografische informatie systemen
GRS
Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan
i.e.
Id est
KMO
Kleine of Middelgrote Onderneming
KOVAG
Koninklijk Oost-Vlaams Apothekersgilde
MBE-MVO
Master Bedrijfseconomie – Management Van Overheidsorganisaties
n.d.
No data
NMBS
Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen
NPM
New Public Management
N-VA
Nieuw-Vlaamse Alliantie
O.L.V.
Onze Lieve Vrouw
OIVO
Onderzoeks- en informatiecentrum van de verbruikersorganisaties
Open VLD
Open Vlaamse Liberalen en Democraten
pp.
pagina
PRS
Provinciaal Ruimtelijk Structuurplan
RSV
Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen
SODA
Strategic Options Development and Analysis
SWOT
Strengths, Weaknesses, Opportunities, Threats
tem
Tot en met
UNIZO
De Unie voor de Zelfstandige Ondernemeers
VVSG
Verenigng van Vlaamse Steden en Gemeenten
vzw
Vereniging zonder winstoogmerk
WES
West-Vlaams Economisch Studiebureau
x
Lijst van figuren en tabellen FIGUREN
Figuur 1:
Stappenmodel voor het opstellen van een strategisch plan ............................................ 8
Figuur 2:
Model of Retail Structure ............................................................................................ 11
Figuur 3:
Bevolkingsevolutie stad Deinze 2000-2008 ................................................................ 13
Figuur 4:
Natuurlijke aangroei ten opzichte van migratie in Deinze vanaf 1985 tem 2008 ........ 14
Figuur 5:
Bevolkingsvooruitzichten Arrondissement Gent 2000-2061 ....................................... 15
Figuur 6:
Bevolkingsdichtheid .................................................................................................... 16
Figuur 7a:
Leeftijdspiramide mannelijke bevolking Deinze op 1 januari 2009 ............................ 18
Figuur 7b: Leeftijdspiramide vrouwelijke bevolking Deinze op 1 januari 2009 ........................... 18 Figuur 8:
Leeftijdsverdeling bevolking Deinze op 1 januari 2009, Vlaams Gewest en België voor 2008 ............................................................................................................................. 19
Figuur 9:
Aantal vreemdelingen in Deinze van 1998 tem 2009 .................................................. 20
Figuur 10: Nieuwkomers in Deinze naar afkomst van 2000 tem 2008 .............................................. 20 Figuur 11: Leeftijdsevolutie arrondissement Gent 2000-2060 ...................................................... 23 Figuur 12: Aantal huishoudens in Deinze 1997-2007 ................................................................... 27 Figuur 13: Evolutie huishoudomvang Deinze 1997-2007 ............................................................. 28 Figuur 14: Inkomen per aangifte (in €) van 2000 tot 2007............................................................ 30 Figuur 15: Aantal werklozen in Deinze 2000-2009 ...................................................................... 31 Figuur 16: Werkloosheidsgraad in Deinze, Arrondissement Gent en het Vlaamse Gewest 2000-2009 ..................................................................................................................................... 32 Figuur 17: Werkzaamheidsgraad in Deinze, RESOC Meetjesland, Leie, Schelde, Provincie OostVlaanderen en het Vlaamse Gewest 2000-2009 .......................................................... 33 Figuur 18: Aantal ondernemingen in Deinze en omliggende gemeenten op 31/12/2006.............. 36 Figuur 19: Aantal werknemers in Deinze en omliggende gemeenten op 31/12/2006 ................... 37 Figuur 20: Aandeel zelfstandigen en helpers in hoofdberoep ten opzichte van de beroepsactieve bevolking van 1997 tem 2005 ...................................................................................... 38 Figuur 21: Aantal werknemers en bedrijven naar industriezone in Deinze ................................... 40 Figuur 22: Bereikbaarheid Deinze ................................................................................................. 48 Figuur 23: Krachtlijn 4 – beheersen verkeersdruk in Deinze – centrum ....................................... 49 Figuur 24: Integraal beleidsplan parkeren ..................................................................................... 53 Figuur 25: Leeftijdsverdeling van de respondenten ...................................................................... 69 Figuur 26: Leeftijd handelaars in klassen verdeeld ............................................................................... 70 Figuur 27: Legende opmeting winkelkerngebied .......................................................................... 81 xi
Figuur 28: De identificatie van een strategische issue................................................................... 95 Figuur 29: Strategisch issue 1: Commerciële aantrekkelijkheid ................................................. 118 Figuur 30: Strategisch issue 2: Leegstand ................................................................................... 119 Figuur 31: Strategisch issue 3: Communicatie & samenwerking ................................................ 120 Figuur 32: Strategische issue 4: Mobiliteit als overkoepelend concept voor de issues bereikbaarheid, parkeerbeleid en leefbaarheid .................................................................................... 121 Figuur 33: Overzicht strategische opties en actieplannen ........................................................... 123 Figuur 34: Evaluatie aanvragen tot socio-economische vergunning voor handelsoppervlakten vanaf 400m² ......................................................................................................................... 130 Figuur 35: Strategic Options Development Analysis .................................................................. 144
TABELLEN
Tabel 1:
Evolutie bedrijvigheid voor België, Vlaams Gewest, Oost-Vlaanderen & Arrondissement Gent van 2007 tem 2009 .............................................................................................. 34
Tabel 2:
Evolutie bedrijvigheid voor Deinze en het Vlaams Gewest van 1999 tem 2006......... 35
Tabel 3:
Bedrijventerreinen in Deinze ....................................................................................... 39
Tabel 4:
Verdeling van woon-winkelverplaatsingen volgens hoofdvervoerswijze .......... Bijlage 1
Tabel 5:
Aantrekkelijkheidscore op het mobiliteitsdomein voor Deinze en Oost-Vlaanderen .. 77
Tabel 6:
Responsgraad handelaarenquête naar straat................................................................. 80
Tabel 7:
Profiel deelnemers focusgroep..................................................................................... 91
Tabel 8:
Perceptie van de handelskern ....................................................................................... 97
xii
Overzicht van de bijlagen Noot: Bijlagen in aparte bundel
Bijlage 1:
Tabel 4 Woonwinkelverplaatsingen ................................................................................
Bijlage 2:
Deinze parkeerroute grondplan .......................................................(Enkel op CD-ROM)
Bijlage 3:
Parkeerplaatsen centrum .................................................................(Enkel op CD-ROM)
Bijlage 4:
Deinze gemeentelijke fiche onderzoek bezoekersstromen ..............................................
Bijlage 5:
Tabellen, figuren en kaarten onderzoek bezoekersstromen .............................................
Bijlage 6:
Begeleidende brief handelaarenquête ..............................................................................
Bijlage 7:
Handelaarenquête.............................................................................................................
Bijlage 8:
Handelaarenquête Deinze 2010 .............................. (SPSS bestand, enkel op CD-ROM)
Bijlage 9:
Output Profiel Handelaars ...............................................................................................
Bijlage 10: Output Profiel Handelszaak ............................................................................................. Bijlage 11: Output Profiel Klanten ..................................................................................................... Bijlage 12: Output Tevredenheid Beleid ............................................................................................ Bijlage 13: Output Profiel Handelskern ............................................................................................. Bijlage 14: Begeleidende brief focusgroepen..................................................................................... Bijlage 15: Focusgroep ....................................................................................................................... Bijlage 16: Verslag focusgroep Emly Windels .................................................................................. Bijlage 17: Verslag focusgroep Joeri Van Mulders............................................................................ Bijlage 18: Kernwinkelgebied kaart ..................................................................(Enkel op CD-ROM) Bijlage 19: Kernwinkelgebied grafieken ............................................................................................ Bijlage 20: Kernwinkelgebied Markt ................................................................................................. Bijlage 21: Kernwinkelgebied Tolpoorstraat ..................................................................................... Bijlage 22: Kernwinkelgebied Gentstraat .......................................................................................... Bijlage 23: Kernwinkelgebied Kortrijksstraat .................................................................................... Bijlage 24: Kernwinkelgebied Stationsstraat ..................................................................................... Bijlage 25: Kernwinkelgebied Gentpoorstraat ................................................................................... Bijlage 26: Kernwinkelgebied George Martensstraat ........................................................................ Bijlage 27: Kernwinkelgebied Kortrijksesteenweg ............................................................................ Bijlage 28: Kernwinkelgebied Guido Gezellelaan ............................................................................. Bijlage 29: Handelspandenfonds Ronse ............................................................(Enkel op CD-ROM) Bijlage 30: Vestigingssubsidie Gent .................................................................(Enkel op CD-ROM) Bijlage 31: Starterspremie Deinze .....................................................................(Enkel op CD-ROM) Bijlage 32: Leegstandbeleid Decisio bv ............................................................(Enkel op CD-ROM) xiii
Bijlage 33: Leegstandbeleid VVSG ..................................................................(Enkel op CD-ROM) Bijlage 34: Minderhinderbeleid VVSG .............................................................(Enkel op CD-ROM)
xiv
1. Inleiding 1.1. Aanleiding tot het onderzoek De slogan in het algemeen beleidsprogramma Deinze 2007-2012 (pp. 1) luidt: “iedereen telt 100% mee in Deinze”. Uitgaande van deze slogan kan worden vastgesteld dat Deinze een een beleid wenst te voeren dat gericht is op een grotere betrokkenheid van de inwoners. Maar niet alleen de inwoners van de stad zelf, ook de bezoekers en passanten moeten een gevoel krijgen dat zij in een bruisende stad vertoeven. Om dit alles te bereiken, wordt momenteel een grondige stadsvernieuwing doorgevoerd volgens de principes van centrummanagement (cf. 1.2.1). In het kader van deze stadsvernieuwing wordt rekening gehouden met allerlei beleidsdomeinen, zoals mobiliteit, cultuur, toerisme, ruimtelijke ordening, etc. (Deinze, 2009). De meeste van deze beleidsdomeinen zijn duidelijk uiteengezet in een apart beleidsplan, waardoor het eenvoudiger wordt om er rekening mee te houden. Wat het lokaal economische beleid betreft, ontbreekt in het kader van de vernieuwingen echter nog een strategisch-commercieel plan. De belangrijkste doelstelling van een dergelijk plan is het bijdragen aan de opbouw van kwalitatief hoogstaande commerciële gebieden binnen de stad wat een positieve impact heeft op het ganse economische beleid (“Het strategisch commercieel plan voor het centrum van Maldegem”, 2007). Door het creëren van een omgeving met goed functionerende handelsapparaten, wordt bovendien een bijdrage geleverd aan de boodschap achter de slogan van de stad Deinze. Er wordt namelijk een aangename omgeving gecreëerd die de betrokkenheid van de inwoners doet toenemen en bezoekers naar Deinze lokt. Tevens zou de positieve uitstraling van de handelsgebieden een gunstige invloed kunnen hebben op het imago van de stad. Een strategisch-commercieel plan draagt bij tot de efficiënte ontplooiing en uitvoering van de stadskernvernieuwing. De vraag om hier werk van te maken is dan ook een terechte vraag die het College van Burgemeester en Schepenen heeft gesteld. Deinze heeft in het verleden reeds heel wat acties ondernomen voor het lokaal economisch beleid. Zo diende de stad Deinze in 1998 een subsidieaanvraag in om haar commercieel centrum uit te breiden, dit in kader van het Mercuriusproject (Maes & Lannoo, 1998). Deze subsidies werden uiteindelijk niet toegekend. Daarbij werden een aantal redenen meegegeven. Bij het opstellen van het nieuw strategisch commercieel plan, moet dus zeker rekening gehouden worden met de vroegere opmerkingen (Maes & Lannoo, 1998): -
niet genoeg verwevenheid van het handelsapparaat met andere functies (zoals tertiaire functies en wonen); 1
-
te veel gericht op mobiliteit;
-
de verbeteringsvoorstellen waren teveel gebaseerd op publieke investeringen, terwijl huisvesting, het opvullen van de leegstand en inbreng van private sector te weinig aan bod kwamen;
-
te weinig aandacht voor de specifieke kenmerken van het commercieel centrum en de in- en uitbreidingsmogelijkheden.
Daarnaast zijn er de voorbije jaren al enkele initiatieven ontwikkeld over hoe een commercieel plan er moet uitzien en wat het moet inhouden. Enkele voorbeelden van deze plannen zijn het strategischcommercieel plan van de gemeente Assenede (Ongena, 2007a); alsook dat van Maldegem (Ongena, 2007b), Zelzate (Alloserie & Deras, 2009), etc. Het opstellen van deze plannen werd ofwel uitgewerkt door gespecialiseerde bureaus, ofwel gerealiseerd door een plaatselijke ambtenaar van de gemeente. Een derde mogelijkheid ligt in het uitbesteden hiervan aan studenten onder de vorm van een eindwerk (wat hier het geval is). Bij de laatste twee opties vormt extra ondersteuning een logisch element dat welkom is. Dergelijke ondersteuning kan – wanneer het gaat om Oost-Vlaamse gemeenten – worden gevonden bij de Economische Raad voor Oost-Vlaanderen (EROV). De EROV vzw is in het kader van het Algemeen Beleidsprogramma 2007 – 2012 van het Provinciebestuur actief op het terrein van de "uitwerking van een strategisch-commercieel plan voor steden en gemeenten met formulering en begeleiding van acties voor kernversterking" (EROV, 2009, pp. 31). De EROV oefent in dit kader een overleg- en adviesfunctie uit naar gemeentebesturen inzake lokale economie en begeleidt hierbij de formulering van acties voor de distributie en detailhandel. Maar ook ondersteuning vanuit de academische wereld kan interessante perspectieven bieden en een strategisch commercieel plan een wetenschappelijke achtergrond verlenen. Nog een aanleiding voor de uitwerking van een strategisch commercieel plan, zijn de genomen initiatieven op vlak van lokale economie in Deinze. Zo werd een ambtenaar lokale economie aangesteld die de voorbije jaren reeds actief was rond thema’s zoals detailhandel en leegstand. Recent is er ook een Raad voor Lokale Economie opgericht. Het is evenzeer nuttig al deze losstaande initiatieven te kaderen in een overkoepelend plan. Voor het strategisch-commercieel plan, werden van bij aanvang enkele prioriteiten vooropgesteld door de gemeente Deinze. Deze worden verderop besproken als zijnde de strategische doelstellingen. Bij wijze van kleine zijsprong werd vanuit het schepencollege gevraagd om een stand van zaken te geven omtrent de bedrijventerreinen. Het is echter ten zeerste aan te raden hieraan een aparte studie te wijden die uitgebreid de problematiek van de bedrijventerreinen behandelt.
2
1.2. Probleemstelling 1.2.1. Doelstelling Het strategisch commercieel plan van Deinze wil in de eerste plaats een overkoepelend beleidsinstrument vormen dat de stad helpt om een duurzaam en consequent beleid te voeren op vlak van lokale economie. Het is de rode draad in het coördineren van alle maatregelen om de lokale economie te stimuleren en de attractiviteit van Deinze als economisch knooppunt te verhogen. Belangrijk is dat het plan enerzijds de huidige situatie in kaart brengt en deze stuurt, maar dat het anderzijds ook een lange termijn perspectief vooropstelt zodat het economisch beleid kan inspelen op de toekomst. Tevens is het nodig om het lokaal economisch beleid af te stemmen op het algemeen beleid in Deinze en op andere beleidsdomeinen, zodat alles een integrerend en complementair geheel kan vormen (Uytterhoeven, 2008, pp. 1). In dit plan wordt uitgegaan van de principes van het New Public Management (NPM) en het Centrummanagement (CEMA) als onderliggende theoretische fundamenten. Volgens het NPM is het nuttig waarden en technieken uit de private sector in te brengen in de publieke sector. New Public Management is dan een containerbegrip dat resultaatsgerichtheid wil introduceren in de publieke sector met het oog op Economy, Efficiency and Effectiveness (Eliassen & Sitter, 2008). De hoofddoelstelling van Centrummanagement luidt als volgt: “Het centrummanagement past een doelgericht en evenwichtig beleid toe dat de stadskern de mogelijkheid biedt aan de verwachtingen van haar huidige en toekomstige gebruikers te beantwoorden. Het komt er op aan hun actuele en toekomstige noden te onderscheiden en de middelen aan te wenden die nodig zijn om de in een "business plan" omschreven doelstellingen te bereiken.”1 Het strategisch commercieel plan kunnen we beschouwen als een concrete uitwerking van dit “business plan”. Kenmerkend voor Centrummanagement is de samenwerking tussen publieke en private actoren uit politieke, economische en sociale sectoren om een gemeenschappelijk project te realiseren. Er moet oog zijn voor de uitbreiding van economische activiteiten en de aantrekking van een nieuwe bezoekersstroom. In dit plan dient daarom rekening te worden gehouden met de stad, maar ook met de lokale handelaars, economische organisaties en initiatieven, inwoners en bezoekers van Deinze.
1
(http://www.amcv.be/index.php?option=com_content&view=article&id=2&Itemid=3&lang=nl, 2009).
3
In samenspraak met de gemeente Deinze, zijn er een aantal doelstellingen naar voren geschoven waar in dit plan naartoe gewerkt wordt. Verder in dit onderzoek wordt gekeken in hoeverre deze doelstellingen overeenkomen met de realiteit. Beleidsdoelstelling 1: De handelskern van Deinze centrum is afgebakend en opgewaardeerd in lijn met de beoogde stadsvernieuwing. De Markt, Tolpoorstraat, Gentstraat, Kortrijkstraat en Stationsstraat vormen de kern en zijn aangename winkelstraten. Beleidsdoelstelling 2: Deinze bezit een aantrekkelijk, ruim en divers aanbod aan handelszaken, KMO’s, kantoren en dienstverleningen. Het aanbod is gestegen in aantal en diversiteit. Beleidsdoelstelling 3: Deinze vormt de aantrekkingspool voor kooplustigen: zowel inwoners als nietinwoners (buurtgemeenten, toeristen, etc.). Het aantal winkelende mensen is toegenomen. Beleidsdoelstelling 4: De dienstverlening en informatiedoorstroming naar ondernemers/ handelaars toe is geoptimaliseerd. Er bestaat een efficiënte communicatie tussen gemeente, ondernemers, werknemers en klanten. Dit via verscheidene soorten informatiekanalen met mogelijkheid tot interactie en feedback. Beleidsdoelstelling 5: Deinze werkt aan zijn imago en promoot de stad zowel naar inwoners als nietinwoners op alle beleidsdomeinen. Beleidsdoelstelling 6: Deinze trekt gericht nieuwe bedrijvigheid aan die leidt tot meer werk en duurzame economie.
1.2.2. Vraagstelling De behoefte naar dit strategisch commercieel plan vindt zijn oorsprong in de onwetendheid over de huidige situatie, de kansen en bedreigingen die momenteel spelen en de toekomstige mogelijkheden. Een grondige analyse hiervan en de inbreng van een wetenschappelijk perspectief dringt zich dan ook op. De stad Deinze wenst zich te profileren als economisch knooppunt en wil dit strategisch aanpakken volgens bepaalde managementtechnieken. De vraag wordt gesteld hoe Deinze dit alles kan bereiken. De volgende onderzoeksvraag dringt zich op:
Welke strategie kan Deinze volgen om de lokale economie te brengen tot een duurzaam economisch beleid dat beantwoordt aan de huidige en toekomstige behoeften en de vooropgestelde beleidsdoelstellingen nastreeft?
Om hierop te kunnen antwoorden, dient eerst een grondige analyse te worden gemaakt van de huidige context. Die analyse neemt de socio-demografische en socio-economische feiten onder de loep, alsook de huidige mobiliteit en infrastructuur en als laatste de hedendaagse en toekomstige ruimtelijke ordening. De 4
analyse is noodzakelijk om een inzicht te verwerven in de economische aantrekkelijkheid van de stad voor ondernemingen en consumenten. Het is een vertrekpunt om het beleid af te stemmen op de realiteit. Uit die analyse distilleren we de sterkten en zwakten, opportuniteiten en bedreigingen om zo een inzicht te verkrijgen in welke omgeving het beleid zich moet ontwikkelen. Ook de vraag- en aanbodzijde dienen te worden onderzocht. En als laatste vormt de inbreng van de handelaars een belangrijke toegevoegde waarde. Met deze onderzoeken willen we op onderstaande onderzoeksvragen een antwoord vinden: -
Hoe ziet het socio-economisch profiel van Deinze eruit?
-
Wat is de situatie op vlak van demografie, mobiliteit, infrastructuur en ruimtelijke ordening?
-
Welke andere beleidsdomeinen (toerisme, mobiliteit, ruimtelijke ordening, etc.) beïnvloeden de lokale economie en hoe?
-
Hoe wordt de handelskern van Deinze afgebakend?
-
Welke bezoekersstromen kent Deinze?
-
Hoe beleven de handelaars het lokaal economisch beleid?
-
Welke organisaties, initiatieven en beleidsinstrumenten zijn er vandaag in Deinze omtrent lokale economie?
-
Wat zijn voorstellen om structuur te brengen in de losstaande initiatieven?
1.3. Overzicht van de verschillende stappen in het onderzoek Hoofdstuk 2 verkent de wetenschappelijke literatuur omtrent strategische planning en het strategisch commercieel plan. Het geeft aan de hand van het stappenmodel van Vijverberg (1998) aan welke fases verder zullen gevolgd worden. Hoofdstuk 3 is een omgevingsanalyse van de context waarbinnen Deinze en haar lokale economie functioneren. Het geeft een overzicht van de factoren die de keuze voor een vestigingslocatie bepalen van een handelszaak, zoals socio-demografische en socio-economische kenmerken; ruimtelijke ordening, mobiliteit en het lokale economische beleid. Samen met de analyse van de handelskern in hoofdstuk 4 vormen zij de analysefase in het model van Vijverberg (1998). Een externe en interne analyse waaruit alle sterkten, zwakten, opportuniteiten en bedreigingen worden gedestilleerd en uiteindelijk samengebracht in een SWOT analyse met reeds een eerste aanzet tot enkele aanbevelingen. Hoofdstuk 4 focust op het winkelkerngebied van de stad Deinze. Het wordt helder welke dynamiek er speelt bij vraag en aanbod en hoe de afgebakende handelskern eruit ziet. Hoofdstuk 5 werkt rond de strategieformulering van het strategisch commercieel plan voor de stad Deinze. Alle input komt hierin samen in een synthese: de missie en beleidsdoelstellingen van de stad Deinze en de gegenereerde SWOT analyses om tot een aantal strategische issues te komen. De vier verkregen issues zijn commerciële 5
aantrekkingskracht, leegstand, communicatie en samenwerking en mobiliteit. Aan de hand daarvan worden een reeks strategische aanbevelingen geformuleerd. De vier gekozen strategische opties pogen de issues te verhelpen door middel van actieplannen. Aan de hand van cognitive maps worden de structuren en hun onderlinge samenhang en invloed duidelijk. Hoofdstuk 6 geeft tot slot een aantal richtlijnen tot implementatie en somt enkele mogelijke hindernissen op. Aansluitend wordt het belang van evaluatie en bijsturen benadrukt.
6
2. Wat is een strategisch commercieel plan? Het vorige hoofdstuk bevat een uiteenzetting over de situatie waarin de opstelling van een strategisch commercieel plan voor de stad Deinze plaatsvindt en de te bereiken doelstellingen. In dit hoofdstuk is het de bedoeling om aan te geven waarom een strategisch plan zo interessant is en wat het precies inhoudt. Welke bijdrage of nut heeft het en hoe vindt de formulering ervan best plaats? Antwoorden op deze vragen worden gegeven aan de hand van literatuur omtrent strategische planning. Het creëren van een goed onderbouwd wetenschappelijk draagvlak zorgt namelijk voor een vergroting van de toegevoegde waarde van het hier neergelegde strategische commercieel plan.
2.1. Strategisch plannen en strategisch plan Een goede definitie van strategisch plannen werd gegeven door Olsen & Eadie (1982). Zij definieerden strategische planning als: “a disciplined effort to produce fundamental decisions and actions that shape and guide what an organization (or other entity) is, what it does, and why it does it” (Olsen & Eadie, 1982, pp. 4). Strategisch plannen gaat bijgevolg gepaard met het verzamelen van relevante informatie, het aanduiden van mogelijke problemen, formulering van strategische alternatieven en een zicht op mogelijke gevolgen van beslissingen (Moore, 2004). Strategische planning kan dus worden gezien als een instrument dat een kader creëert waarbinnen beslissing genomen worden (Daniels, 1995). Door de strategische planning te gieten in de vorm van een strategisch plan ontstaat een heldere en communiceerbare weergave van mogelijke strategische keuzes met tevens een beknopte onderbouwing ervan (Mouwen, 2004).
Om tot een overzichtelijk kader te komen, is het volgens Allaert & De Klerck (1998) aan te raden de strategische planning en in navolging hiervan het strategisch plan gestructureerd aan te pakken. Geschikt hiervoor is het gebruiken van een stappenplan. Doorheen de jaren stelden diverse auteurs verschillende stappenschema’s op die allemaal tot doel hebben om via voorgeschreven fases bij te dragen tot organisatorisch succes (Desmidt & Heene, 2006). Bij het vormen van een strategisch commercieel plan voor de stad Deinze lijkt het gebruik van een stappenplan dus eveneens opportuun. De keuze wat betreft het stappenplan is gevallen op het model van Vijverberg (1998) (cf. Figuur 1). Het model van Vijverberg is uit de bedrijfswereld afkomstig. Het gaat om een vrij eenvoudig model, maar toch volledig, dat nog ruimte laat voor eigen invulling, afhankelijk van het specifieke doel van het op te stellen plan. De diverse onderdelen van dit stappenplan zullen doorheen het strategisch commercieel plan van de stad Deinze aan 7
bod komen. Het stappenplan op zich kan als volgt worden samengevat. Eerst en vooral gaat het uit van de hedendaagse situatie. Deze wordt geconfronteerd met een analyse op vlak van sterktes en zwaktes waarna een analyse volgt omtrent mogelijke kansen en bedreigingen. Dit leidt tot een overzicht over de (wenselijke) situatie op strategisch commercieel vlak. Hieruit kunnen vervolgens strategische alternatieven worden afgeleid. Wanneer uit deze strategische alternatieven een nieuwe strategie volgt, is het echter geen vanzelfsprekend gevolg dat deze in de praktijk wordt omgezet. De laatste stap in het stappenplan is dan ook deze van implementatie. Binnen het strategisch commercieel plan voor de stad Deinze wordt erop gewezen hoe de implementatie verder kan verlopen, maar daarnaast ook aangegeven wat mogelijke gevaren zijn. Bewust zijn van het feit dat het opstellen van een strategisch plan niet automatisch leidt tot veranderingen in de praktijk, is erg belangrijk. Het plan is voornamelijk een handig kader dat moet aanzetten tot een gegronde beleidsmatige aanpak.
bestaande strategie interne analyse (inside-out)
externe analyse (outside-in)
sterkten/ zwakten
kansen/ bedreigingen confrontatie SWOT
synthese toepassen criteria
keuze uit strategische opties
vergelijken
nieuwe strategie
implementatie
Figuur 1: Stappenmodel voor het opstellen van een strategisch plan (Vijverberg, 1998)
8
2.2. Strategisch commercieel plan Nu het duidelijk is wat van een strategisch plan algemeen te verwachten valt, is het gepast om over te schakelen op de bijdrage die een strategisch commercieel plan voor de stad Deinze specifiek kan hebben. Als uitgangspunt hiervoor wordt de handleiding voor het gemeentelijk economisch beleid gebruikt (Quanten, Desmyttere, Haegeman, Wallays, Uitterhoeven & Crombez, 2007). Deze handleiding argumenteert dat een strategisch commercieel plan een verstandig instrument is wanneer het doel van een gemeente of stad bestaat uit: “werk te maken van een gepast winkelaanbod voor inwoners en bezoekers” (Quanten et al., 2007, pp. 180). De bedoeling is tevens dat concrete maatregelen worden voorgesteld die de commerciële aantrekkingskracht van de stad kunnen vergroten. Drie centrale vragen staan bij de uitwerking centraal (Quanten et al., 2007, pp. 180): 1.
Waar staat de detailhandel vandaag?
2.
Waar willen we vandaag heen met de detailhandel?
3.
Hoe kan dit worden bewerkstelligd?
Door deze vragen in het achterhoofd te houden bij de opstelling van het plan wordt getracht om vanuit de eigenheid van Deinze te werken aan een vooruitstrevend commercieel beleid. Naast deze vragen is ernaar gestreefd om bij de opbouw van het strategisch commercieel plan voor Deinze rekening te houden met de zes, door Mintzberg (1996) omschreven, voornaamste elementen van een strategisch plan (Allaert & De Klerck, 1998): 1. Lichtheid= Er moet voldoende afstand worden genomen bij het opstellen van het plan en voldoende tijd voor reflectie moet zijn ingelast. De belangrijkste dingen worden naar voor geschoven en de overige zaken worden gerelativeerd. 2. Snelheid= Het is de bedoeling dat een soort meesleepeffect ontstaat dat tevens interactie en communicatie in de hand werkt. Het plan moet aanzetten tot enthousiasme en fascinatie. 3. Nauwkeurigheid= Zoveel mogelijk beperken tot waar het op slaat. Wat gaat wel en wat niet gebeuren, wat kan er precies worden verwacht? 4. Zichtbaarheid= Het opgeroepen beeld is helder en stelt mensen in staat zich een metaal de situatie in te beelden. 5. Veelheid= Meerdere waarheden zijn vaak mogelijk, het moet worden aangegeven dat deze elkaar overlappen en aanvullen. 6. Consistentie= De verschillende stappen en activiteiten moeten logisch op elkaar volgen. (Een stappenschema kan hier soelaas brengen.)
9
Tot slot van dit hoofdstuk zijn dit samengevat de grootste voordelen die het strategisch commercieel plan voor de stad Deinze wenst te bewerkstelligen. In de eerste plaats wordt er een (wetenschappelijk) kader gecreëerd waarbinnen beslissingen nu en in de komende jaren kunnen worden genomen (Daniels, 1995). Dit kader gaat uit van een “big picture”-benadering (Poister & Streib, 1999). Wat inhoudt dat fundamentele problemen waar de organisatie voor staat worden opgevolgd, er aandacht is voor externe trends en krachten, rekening wordt gehouden met diverse belanghebbenden, etc. Het is ondermeer het in rekening brengen van de reeds aanwezige beleidsplannen dat ervoor zorgt dat deze brede visie tot haar recht komt. Een tweede groot voordeel van het plan is dat er een duidelijk communicatie-instrument ontstaat (Mouwen, 2004). Wat de gemeente Deinze wil bereiken en hoe zij dit kan, wordt namelijk overzichtelijk weergegeven. Een derde voordeel is dat bovenop een uiteenzetting van de doelstellingen en een analyse van de situatie ook (verbeter)voorstellen aanwezig zijn. Bovendien gaan deze gepaard met implementatierichtlijnen, want het opstellen van een strategisch commercieel plan is enkel een goed begin bij het uitbouwen van een sterk economisch beleid voor het stadscentrum. Het werk zit er dus nog lang niet op. De voorstellen moeten nog worden ingevoerd in het werkveld en daarnaast is het aan te raden dat er een goede opvolging en evaluatie gebeurt (Bryson, 1995). Tijdige opvolging en evaluatie maken het mogelijk om in te spelen bij veranderingen in de omgeving. Er kan dan bijvoorbeeld gebruik worden gemaakt van opduikende opportuniteiten (Desmidt & Heene, 2006).
10
Hoofdstuk 3: Omgevingsanalyse Handelaars willen zich vestigen daar waar ze vermoeden dat hun handelszaak zal bloeien. Bijgevolg is het volgens Ingene (1984¸ pp. 37) belangrijk de locatie goed te kiezen. De factoren die deze keuze beïnvloeden zijn namelijk omgevingsspecifiek en het ideaal is dat handelaars die in hun voordeel kunnen gebruiken. Miller, Reardon & McCorkle (1999) bevestigen dit door te stellen dat markstructuren zoals klanteneigenschappen (demografie) en omgevingskenmerken de structuur van detailhandel (in)direct beïnvloeden. Meer bepaald de componenten grootte van de winkels, saturatielevel en persoonlijke dienstverlening (cf. Figuur 2). Tevens heeft de vestigingsplaats ook een invloed op het assortiment van de detailhandel (Fahrenfort, Lemkes, Looyen, Niericker, & Verberne, 1970). Daarom is het in de eerste plaats belangrijk een analyse te maken van de omgeving van de stad Deinze. Want enkel een omgeving met veel potentieel is aanlokkelijk voor de detailhandel. (Ingene, 1984, pp. 38).
Figuur 2: Model of Retail Structure (Miller, Reardon, & McCorkle, 1999, pp. 109)
11
Welke factoren maken een bepaalde locatie uniek? Ingene (1984, pp. 38) illustreert: “Structural determinants encompass those factors that are beyond the control of individual retail firms. Examples include the socioeconomic and demographic characteristics of households and the collective (that is, macro) marketing mix actions of retailers already in the geographical market.” Met andere woorden de structurele kenmerken van de bevolking (aantal, dichtheid, leeftijd en geslacht, inkomen, etc.); de leefbaarheid van bedrijven (aantal, faillissementen); de aanwezige infrastructuur en mobiliteit (bijvoorbeeld afstand en bereikbaarheid van het centrum); de plannen omtrent ruimtelijke ordening (mogelijkheid tot uitbreiding handelszone?); de bestaande beleidsmaatregelen die de stad naar de handelaars toe voorziet en de aanwezige organisaties (bijv. een dekenij) die zich tevens bezig houden met de lokale economie. Al deze factoren worden één voor één in dit hoofdstuk behandeld en – indien toepasselijk – wordt een SWOT analyse opgesteld. Met het oog op een inzicht in de sterke en zwakke punten, alsook in de kansen en bedreigingen van de stad Deinze als attractieve vestigingslocatie voor economische bedrijvigheid. Aansluitend worden telkens enkele aanbevelingen gemaakt, die voortvloeien uit de verschillende puntjes van de SWOT analyse.
3.1. Analyse van de socio-demografische gegevens 3.1.1. Bevolkingsgrootte Op 1 januari 2009 telde de stad Deinze 28.971 inwoners. Binnen het arrondissement Gent is Deinze de derde grootste gemeente, na Gent en Evergem. Sinds 2000 is de bevolking met 1.412 eenheden toegenomen, wat een stijging betekent van 4,9%, tegenover een groei van 4,1% binnen het arrondissement Gent en een groei van 3,6% binnen het Vlaams Gewest2. Het aantal inwoners in Deinze neemt bijgevolg sterker toe dan het arrondissement Gent en het Vlaams Gewest (Stad Deinze, 2009; Statistieken & Cijfers, 2009). In Figuur 3 wordt de bevolkingsevolutie weergegeven. De bevolking maakt het kooppotentieel uit. Het aantal inwoners bepaalt namelijk mee het aantal potentiële klanten. Een groeiende bevolking betekent dus een groeiend kooppotentieel alsook een groeiend potentieel aan werknemers. Demografische en socioeconomische variabelen primeren in het bepalen van de mogelijke vraag, want de huishoudens maken de mogelijke kopers uit en niet de stad of gemeente (Ingene, 1984, pp. 39-40).
22
De cijfers voor het arrondissement Gent en het Vlaams Gewest gaan over de periode 2000-2008. Er zijn nog geen recentere cijfers beschikbaar. Bij het vergelijken, zijn de percentages dus ietwat vertekend. Indien de stijging tem 2008 voor Deinze wordt berekend, dan blijft Deinze sterker stijgen dan Gent en Vlaanderen met 4,3% in die periode.
12
Bevolkingsevolutie Deinze 29500 29000 28500 28000
27881
28081
28320
28593
28799
28971
27559
27500 27000 26500 2000
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Deinze Figuur 3: Bevolkingsevolutie stad Deinze 2000-2008 (Statistieken & Cijfers, 2009).
Als de oorzaak van de bevolkingstoename onderzocht wordt, dan komt volgende conclusie naar boven: de bevolkingsaangroei is vooral te wijten aan inwijkingen, meer dan aan natuurlijke aangroei. Figuur 4 toont een evolutie tussen 1985 en 2008 van de natuurlijke aangroei ten opzichte van de migraties in Deinze. De natuurlijke aangroei werd berekend door de geboortes te verminderen met de sterfgevallen. De migraties werden berekend door de inwijkingen te verminderen met de uitwijkingen. Een positief cijfer duidt op een aangroei, een negatief cijfer op een daling. Zowel de natuurlijke aangroei als de migraties hebben steeds een positief cijfer (Cf. Figuur 4) en duiden dus op een aangroei van de bevolking. De natuurlijke aangroei blijft vrij stabiel en heeft geen extreme pieken of dalen. Gedurende de periode van 1985 tot en met 2008 blijven de geboorten en overlijdens redelijk stabiel. Het valt wel op dat de migraties schommelen. Er is niet echt een stijgende of dalende trend zichtbaar, maar er zijn wel enkele pieken en dalen. Als meer gedetailleerder naar de aankomers en vertrekkers wordt gekeken, dan stijgen de aankomers geleidelijk over de drieëntwintig jaar, in tegenstelling tot de vertrekkers die wat meer fluctueren.
13
Natuurlijke aangroei tov migratie in Deinze 350 300
Aantal
250 200 150 100 50
-50
1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008
0
Jaar Natuurlijke aangroei
Migratie
Figuur 4: Natuurlijke aangroei ten opzichte van migratie in Deinze vanaf 1985 tem 2008 (Stad Deinze, 2009; Eigen berekeningen, 2010).
Niet alleen de huidige situatie telt. Het is ook aanbevolen te kijken naar toekomstige ontwikkelingen. Het Nationaal Instituut voor de Statistiek geeft vooruitzichten tot en met 2061 en voorspelt binnen het arrondissement Gent een bevolkingstoename van 111.767 mensen, ofwel een stijging met 18,4% (Cf. Figuur 5). Deinze valt binnen het arrondissement Gent en kan volgens deze cijfers vermoedelijk rekenen op een aangroei van de bevolking de komende vijftig jaar, wat een groeiend marktpotentieel betekent.
14
Bevolkingsvooruitzichten Arrondissement Gent
Figuur 5: Bevolkingsvooruitzichten Arrondissement Gent 2000-2061 2000 (Statistieken & Cijfers, 2009). 2009)
3.1.2. Bevolkingsdichtheid Een hoge bevolkingsdichtheid trekt mogelijke kopers aan uit de omliggende gebieden, wat opnieuw een invloed heeft op het marktpotentieel. Dit maakt dus op zijn beurt mee uit of ondernemingen zich ergens zullen vestigen (Ingene, 1984). Figuur 6 vergelijkt de bevolkingsdichtheid van Deinze, enkele omliggende gemeentes, het arrondissement Gent, Vlaanderen en België. Deinze kent een bevolkingsdi bevolkingsdichtheid van 381 inwoners per vierkante kilometer. Wanneer we Deinze vergelijken met de omliggende gemeentes, scoort Deinze een stuk lager dan De Pinte, St. Martens Martens-Latem Latem en Zulte. Ook het gemiddelde van het arrondissement Gent en het Vlaams Gewest ligt hoger. hoger. Deinze heeft wel een grotere dichtheid dan het gemiddelde van België (349 inwoners per vierkante kilometer). Een verklaring kan gezocht worden in de nogal landelijke deelgemeenten van Deinze met veel landbouwgrond die het gemiddelde naar beneden kunnen trekken. Net als bij het aantal inwoners komt de stad Deinze op de derde plaats binnen het arrondissement Gent met een totale oppervlakte van 7.553,5 ha. Maar liefst 71,83% hiervan bestaat uit landbouwgrond en 2,69% is bosgrond3. Enkel Gent en Aalter bestrijken rijken een groter gebied binnen het arrondissement Gent. Deinze heeft dus veel inwoners vergeleken met de omliggende gemeentes, maar heeft ook een uitgestrekt gebied, waardoor de bevolkingsdichtheid lager is dan deze in de omliggende gemeentes. Hieruit volgt gt een sterke concentratie in Deinze, Astene en Petegem. Een concentratie van bewoners is positief voor de opbouw van een handelskern. 3
Bron: http://www.kadaster.be/Belgie/Oost_Vlaanderen/Deinze/Bodemgebruik
15
Figuur 6: Bevolkingsdichtheid (Statistieken & Cijfers, 2009).
3.1.3. Bevolkingsstructuur volgens leeftijd, geslacht en verkleuring De volgende variabelen die het marktpotentieel bepalen, zijn leeftijd en geslacht (Ingene, 1984). Een belangrijke variabele die hiermee interageert en mee het consumptiepatroon bepaalt, is het (verwachte) inkomen (cf. infra). De levenscyclushypothese levenscyclushypothese van Modigliani, Ando & Brumberg (De Clerq, 2006, pp. 211-212) 212) gaat er van uit dat gezinnen sparen doorheen de verschillende levensfasen als buffer tussen het consumeren en het inkomen. Gezinnen streven een lichtjes stijgend consumptiepatroon na na naarmate hun leven vordert, eerder dan een vermogensaccumulatie. Uit Amerikaans onderzoek4 blijkt dat de verhouding tussen consumeren en inkomen wijzigt doorheen de verschillende levensfasen (Gourinchas & Parker, 2002; Solomon, 2009, pp. 484): -
Begin van de loopbaan: oopbaan: jongvolwassene singles of pasgetrouwden. Het inkomen is laag. Men gaat meer uitgeven dan wat er binnenkomt, ontsparen en consumeren volgens de verwachte toekomstige inkomens. Jongvolwassenen hebben een zeer actief leven en consumeren vooral uitgaan (cultuur ur en horeca), kleding, elektronica en benzine.
-
Gedurende de loopbaan: het verwachte inkomen stijgt en bereikt zijn piek. Men gaat naast consumeren schulden gaan afbetalen en sparen. Gezinnen met jonge kinderen gaan meer gezonde
4
Het gebruik van resultaten uit Amerikaans onderzoek moet steeds met een kritische blik worden bekeken, aangezien deze mogelijks anders kunnen liggen in Vlaanderen, vanwege onder andere cultuurverschillen. Dezelfde onderzoeken werden op Vlaams niveau echter niet uitgevoerd, daarom werd hier toch geopteerd om de bevindingen uit het Amerikaanse onderzoek zoek weer te geven.
16
voeding consumeren. Terwijl alleenstaande ouders en gezinnen met oudere kinderen meer junkfood kopen. De uitgaven aan specialty goederen (bijv. huis, auto, etc.) zijn lager bij jongvolwassenen en alleenstaande ouders, maar stijgen naarmate mensen door de fase van een ‘full nest’ (huishouden met kinderen) gaan.
-
Gedurende het pensioen: het inkomen neemt opnieuw af en men gaat opnieuw ontsparen en consumeren op basis van het geaccumuleerde vermogen doorheen de loopbaanperiode.
“Aangezien het spaargedrag wordt beïnvloed door de leeftijd is de demografische opbouw van de bevolking een belangrijke variabele bij het verklaren van het macro-economisch sparen en consumeren”
(De Clerq, 2006, pp. 205). De theorie wordt toegepast op de stad Deinze. Een gedetailleerder beeld van de bevolking verdeeld volgens geslacht en leeftijd is te zien in onderstaande grafieken (Figuur 7a en 7b). Er is een piek tussen 30 jaar en 59 jaar bij de mannen en tussen 25 jaar en 65 jaar bij de vrouwen. De gemiddelde leeftijd in Deinze bedraagt 41,1 jaar, wat in de kritische transitieperiode ligt van consumeren naar zich voorbereiden op de pensioenleeftijd (Gourinchas & Parker, 2002). Voor het Vlaams Gewest bedraagt de gemiddelde leeftijd 41,4 jaar en voor België 40,7 jaar. Deinze ligt er derhalve tussen, maar er is niet echt een significant verschil. Er zal rekening moeten gehouden worden met deze hoge gemiddelde leeftijd. Onder het voorbereiden op de pensioenleeftijd hoort niet enkel sparen maar ook consumeren om ‘voorraad’ in te slaan voor het pensioen. Bijgevolg betekent het gewijzigde consumptiepatroon niet louter een daling van de uitgaven. 44,9% van de bevolking uit Deinze is tussen 45 en 105 jaar. Bijna de helft zal zijn consumptiepatroon volgens Gourinchas & Parker (2002) dus aanpassen aan het pensioengegeven. 29,5% zit tussen de leeftijd van 25 en 45 jaar, de periode waarin de consumptie het hoogst ligt. Het effect van de vergrijzing komt hier duidelijk naar voren.
17
18
Figuur 7a: Leeftijdspiramide mannelijke bevolking Deinze op 1 januari 2009 (Stad Deinze, 2009).
Figuur 7b: Leeftijdspiramide vrouwelijke bevolking Deinze op 1 januari 2009 (Stad Deinze, 2009).
Figuur 8 toont een verdeling van de Deinzenaars naar leeftijdscategorieën. De jongeren (0-14jaar) vertegenwoordigen 16,1% van het totaal, de groep 15-64 jarigen telt voor 65,5% mee en de 65 plussers nemen 18,4% voor hun rekening. Als we de verdeling plaatsen tegenover deze in het Vlaams Gewest en België, dan liggen deze zeer dicht bij elkaar.
Bevolking volgens leeftijdscategorie 65,5
70
66
66
Percentage (%)
60 50 40 30 20
18,4 17,9 17,1
16,1 16,1 16,9
10 0 0-14j
15-64j
65+
Leeftijdscategorie Deinze
Vlaams Gewest
België
Figuur 8: Leeftijdsverdeling bevolking Deinze op 1 januari 2009, Vlaams Gewest en België voor 2008 (Stad Deinze; Statistieken & Cijfers, 2009).
De leeftijdspiramide (Figuur 7a en 7b) toont ook het aandeel vreemdelingen binnen Deinze aan. Het procentueel aantal vreemdelingen in Deinze op 1 januari 2009 bedraagt 2,1% van de totale bevolking, wat procentueel gezien slechts een klein deel uitmaakt van de totale bevolking. Figuur 9 toont de evolutie van de voorbije tien jaar. Het aantal vreemdelingen in Deinze stijgt weliswaar van 342 naar 622 en dat is bijna een verdubbeling. Het gegeven verkleuring komt hier om de hoek kijken. Mensen uit andere culturen en/of met een andere religie dan de meerderheid van de autochtone bevolking hebben een andere levensstijl en andere gewoontes. Hierdoor ontstaat bijgevolg een ander consumptiepatroon (Solomon, 2009, pp. 547, 561, 565). Er mag verwacht worden dat dit aandeel verder zal toenemen, waardoor het opportuun is om hiermee rekening te houden. Hoewel velen vaak terughoudend zijn om te kijken naar verschillen tussen ras en etniciteit, kunnen de vaststellingen uit de studie van Solomon (2009) een bron van informatie en verrijking zijn. Het is belangrijk om te bewaken dat niet iedereen van een bepaalde etnische groep over dezelfde kam geschoren wordt (Solomon, 2009, pp. 547). Een stijging van het aantal allochtone bewoners kan een wijziging betekenen in de vraag naar bepaalde goederen. Zo kennen bepaalde religies bijvoorbeeld voorschriften voor eten en kleding (Solomon, 2009, pp. 561). 19
Aantal vreemdelingen in Deinze 700
622 555
600
Aantal
500
397
399
423
2000
2002
2004
472
342
400 300 200 100 0
1998
2006
2008
2009
Jaar Aantal vreemdelingen
Figuur 9: Aantal vreemdelingen in Deinze van 1998 tem 2009 (Stad Deinze, 2009).
In soortgelijke omgevingsanalyses wordt er nog niet vaak op het gegeven verkleuring – en zijn gevolgen op consumptievlak – ingegaan. Toch wijst Solomon (2009) op het relatieve belang hiervan. Om deze reden wordt in deze omgevingsanalyse een poging ondernomen om de impact van de verkleuring op lokaal niveau te beschouwen. Om echt goed te kunnen inschatten welke culturen in Deinze een rol spelen, zullen de immigraties onder de loep moeten genomen worden. Van waar komen de nieuwe inwoners van Deinze stad?
Nieuwkomers in Deinze naar afkomst 10000
Aantal
1000 100 10 1 2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
Jaar Onbekend
Buitenland
België
Figuur 10: Nieuwkomers in Deinze naar afkomst van 2000 tem 2008 (Stad Deinze, 2010).
20
Figuur 10 geeft een verdeling naar afkomst weer van de nieuwkomers in Deinze. De grootste proportie bestaat uit Belgen, gevolgd door allochtonen en als laatste een deel waarvan de afkomst onbekend is. Recenter vermindert de groep met ongekende afkomst. Vanaf 2000 zijn er elk jaar tussen de 30 en de 100 personen die uit het buitenland immigreren naar Deinze. Op een totale bevolking van over de 28.000 inwoners, is dit louter een klein gedeelte. Heeft Deinze dan te maken met een trend van verkleuring door immigratie? Op die vraag is op basis van deze gegevens moeilijk te antwoorden. De neiging bestaat het aandeel te minimaliseren, aangezien personen van allochtone origine die eerst ergens anders in België vertoefden en dan naar Deinze verhuisden hier niet meegeteld worden. Of kinderen van allochtonen die als ‘Belg’ geboren worden, maar toch nog een andere cultuur met zich meedragen vallen tevens uit de boot. Afgegaan op de gegevens van de Dienst Bevolking is het onmogelijk correct te achterhalen in welke mate Deinze ‘verkleurt’ door immigratie. Toch geven we deze cijfers weer, omdat ze een indicatie geven. Daarnaast kan er nog worden nagegaan van waar mensen immigreren naar Deinze. Voornamelijk afkomstig uit de Europese Unie, maar ook Azië, Afrika en het Midden-Oosten komen vaak terug. Noorden Zuid-Amerika tellen slechts voor een minimale proportie mee (Stad Deinze, 2010).
Naar aanleiding van de vaststellingen over de leeftijdsverdeling (Figuur 8) wordt ook dieper ingegaan op de bevolkingsvooruitzichten. Hieronder ressorteren de demografische indicatoren, waarin onder andere wordt gekeken naar de afhankelijkheidspercentages van de bevolking (Statistieken & Cijfers, 2009). De leeftijdscategorieën 0-14j en 65+ zijn afhankelijk van de beroepsactieve bevolking (15-64j). In 2009 is binnen het arrondissement Gent 50,85% van de bevolking afhankelijk van de beroepsactieve categorie. In 2060 zou dit stijgen naar 68,99%. Indien er enkel rekening wordt gehouden met de afhankelijkheid der ouderen, dan stellen de cijfers dat vandaag 26,49% afhankelijk is van de beroepsactieve bevolking. Deze afhankelijkheid zou evolueren naar 43,40% in 2060. Hier stelt zich een sterke indicator voor de vergrijzing. Momenteel zijn er 3,78 beroepsactieve personen per oudere, maar in 2060 zou dit dalen naar 2,30 personen per oudere voor het arrondissement Gent (Statistieken & Cijfers, 2009). Om verder toekomstige trends te kunnen inschatten, wordt de evolutie van de verschillende leeftijdscategorieën binnen het arrondissement Gent weergegeven in Figuur 11. De categorie 15-65 jaar blijft procentueel het grootst. Terwijl de categorie 65+ vanaf 2000 de categorie 0-14 jaar overstijgt. Naar 2060 toe is bijna 1/3 van de bevolking binnen het arrondissement Gent gepensioneerd. Dit is nogmaals een indicator voor de vergrijzing van de bevolking en vraagt eveneens een aanpassing in het winkelaanbod. Dit benadrukt het belang van de leeftijdsindeling en verdeling naar geslacht. Het biedt ons een zicht op het kooppatroon dat zich zal stellen in de toekomst. Jongeren en ouderen shoppen namelijk niet altijd voor dezelfde goederen. Een onderzoek door OIVO naar het kooppatroon van senioren geeft meer inzicht in hun voorkeuren (Wegnez, 2007). Op het vlak van voedsel kopen senioren dubbel zoveel bereide gerechten 21
als de rest van de bevolking en ook het liefst merkproducten. Senioren zijn zich bewust van de meerprijs van merkproducten, maar benadrukken de kwaliteit ervan (Wegnez, 2007, pp. 24-25). Senioren van 75 jaar en ouder houden vast aan hun gewoontes en de producten die ze kennen, terwijl jongere senioren nog durven experimenteren met nieuwe producten. Voedingsmiddelen worden gekocht naargelang volgende kenmerken: versheid, kwaliteit, smaak, geur en prijs (Wegnez, 2007, pp. 25). Voor non-foodproducten tellen volgende kenmerken: stevigheid, kwaliteit, prijs, veiligheid en beschikbaarheid (Wegnez, 2007, pp. 25). Een volgende element is dat ‘het winkelen’ op zich voor senioren anders ligt: hoe ouder mensen worden, hoe moeilijker zij het vinden om boodschappen te doen, niettegenstaande zij winkelen als een aangename bezigheid beschouwen. Handelaars krijgen dus de aanbeveling hun winkel aan te passen aan deze bevolkingsgroep (Wegnez, 2007, pp. 26). De keuze voor een bepaalde voedingszaak hangt af van de kwaliteit, nabijheid, prijs en keuze. Terwijl het bij een niet-voedingszaak afhangt van kwaliteit, stevigheid, prijs, beschikbaarheid en veiligheid. De nabijheid is een belangrijk kenmerk, aangezien de meeste senioren minder mobiel zijn (Wegnez, 2007, pp. 26). De vergrijzingproblematiek heeft ook gevolgen voor de uitgaven van de overheid. Door een hogere levensverwachting en een laag geboortecijfer, zal de overheid hogere sociale uitgaven moeten doen wat impliceert dat minder budget overblijft voor andere beleidsdomeinen. Maar ook de druk op de actieve bevolking stijgt, aangezien steeds meer ouderen afhankelijk zullen worden van een kleinere actieve bevolkingsgroep. De actieve bevolking zal steeds meer moeten afstaan om de steeds ouder wordende bevolking te blijven onderhouden. Hierdoor daalt de koopkracht van de actieve bevolking die nochtans de grootste spendeerders zijn. Anderzijds zorgt het repartitiesysteem er wel voor dat de koopkracht van de ouderen bewaart blijft.
22
Figuur 11: Leeftijdsevolutie arrondissement Gent 2000 2000-2060 (Statistieken & Cijfers, 2009). 2009)
Als laatste wordt de verdeling naar geslacht nader bekeken. Deinze telde op 1 januari 2009 14.250 mannen en 14.721 vrouwen, wat een totaal maakt van 28.971 inwoners. Zodoende is er ongeveer een evenwicht tussen het aantal mannen (49,2%) en vrouwen (50,8%). Ook bij het Vlaams Gewest – respectievelijk 49,3% en 50,7% - en op Belgisch niveau – 49,0% en 51,0% - liggen deze verdelingen zeer z dicht bij elkaar. 154) merken op dat in de voorbije eeuw de verhouding tussen geslacht en Tuncay & Otnes (2008, pp. 153-154) consumptie is verschoven. Het traditionele gezin bestond uit de werkende man en de huisvrouw. Zij bleef thuis om voor de kinderen en het huishouden te zorgen en was zodoende verantwoordelijk voor de aankopen. Heden ten dage wordt de maatschappij geconfronteerd met werkende en opgeleide vrouwen, met een uitstel van het eerste huwelijk en met gezinnen met alleenstaande mannen of vrouwen als gezinshoofd. Het traditionele gezin is niet meer exclusief. Daarnaast is het tegenwoordig acceptabel om als man te gaan shoppen om kledingkleding en verzorgingsproducten te kopen (Tuncay & Otnes, 2008, pp. 153 153154).. Vroeger diende men als handelaar vooral re rekening kening te houden met vrouwen, terwijl men nu ook rekening dient te houden met mannen als potentiële kopers. Gedurende de voorbije eeuw zijn mannen geëvolueerd van hun voornamelijk producerende rol in de samenleving naar een toenemende deelname in consumptie (Tuncay & Otnes, 2008, pp. 160). In de relatie tussen geslacht en consumptie hebben genderrollen evenwel nog steeds een belangrijk aandeel. Mannen die ‘traditioneel mannelijk’ zijn opgevoed, zullen het ‘shopping’--gedrag eerder mijden en dit nog steeds herkennen rkennen als het domein van de vrouw. Tuncay & Otnes (2008, pp. 161) vermelden onderzoek dat vaststelt dat mannen op een andere 23
wijze winkelen dan vrouwen. Mannen zouden zich sneller doorheen de winkelrekken bewegen, minder tijd aan rondkijken besteden en meestal ook niet veel vragen stellen. De voorkeur van mannen gaat naar technologie, gadgets, geschreven informatie vergaren en in het oog springende displays. De kanttekening dient wel gemaakt te worden dat niet alle mannen aan dit cliché beantwoorden. Er bestaan mannen die kunnen genieten van uitgebreid winkelen. Samengevat kan gesteld worden dat mannen tegenwoordig worden geconfronteerd met conflicterende beelden over de rol van mannen in het winkelen. Deze conflicterende beelden resulteren in verschillende soorten consumptiegedrag: mijdend, gehaast winkelen of uitgebreid winkelen. Het is opportuun om het winkelend publiek te kennen en hierop in te spelen. Niet enkel vrouwen, maar ook mannen maken een belangrijk deel uit van de winkelende bevolking. Besluitend stellen Toncay & Otnes (2008, pp. 165) nog: “By understanding the mechanisms through which gender influences men as they engage in consumption, marketers can effectively develop ad campaigns, retail settings, and new products that attract these consumers.”
24
3.1.4. Concluderende SWOT analyse Sterkten Bevolkingstoename De aangroei in Deinze is groter dan deze voor het arrondissement Gent en het Vlaams Gewest. De migraties wegen meer door dan de natuurlijke aangroei als oorzakelijke factor. Deinze is met andere woorden een aantrekkelijke stad om te komen wonen. Meer inwoners vertegenwoordigen meer potentiële klanten. Ook de vooruitzichten voor de toekomst voorspellen een groei. Bevolkingsspreiding De bevolkingsdichtheid mag dan wel lager zijn dan de omliggende gemeentes, toch scoort Deinze hoger dan het Belgisch gemiddelde. Met het feit in het achterhoofd dat bijna driekwart van het territorium bestaat uit landbouwgebied en bosgrond, betekent dit een behoorlijk resultaat voor Deinze-centrum. De bevolking is vooral geconcentreerd in Deinze, Astene en Petegem, m.a.w. in de buurt van de handelskern en deelkernen. Een hoge bevolkingsdichtheid trekt mogelijke kopers aan uit de omliggende gebieden, waardoor de hoge concentratie binnen Deinze-centrum, mensen uit de deelgemeenten en buurgemeenten zou aantrekken.
Zwaktes Bij de analyse van het socio-demografische aspect van de stad Deinze zijn geen zwaktes gevonden. Opportuniteiten Bevolkingstoename De bevolkingstoename in de stad Deinze en de voorspelde bevolkingsstijging van 18,4% binnen het arrondissement Gent, maken Deinze een trekpleister voor handelaars om zich hier in de toekomst te vestigen, wegens het groeiende marktpotentieel. Vergrijzing Deinze heeft te kampen met een niet te verwaarlozen vergrijzinggraad. Dit kan als positief worden gezien omdat mensen doorheen hun leven normaal een licht stijgend consumptiepatroon hebben. Mannelijke consumenten Mannen die winkelen zijn een steeds vaker voorkomend fenomeen. Hierdoor groeit en wijzigt opnieuw het aandeel mogelijke klanten. Verkleuring Andere culturen en/of religies kunnen een verrijking zijn voor de samenleving. Zij hebben andere consumptiepatronen.
Bedreigingen Vergrijzing
25
De vergrijzingproblematiek eist een steeds groter budget op van de overheid die hierdoor minder middelen vrij heeft voor andere uitgaven. Daarenboven zorgt de vergrijzing voor een groeiende druk op de actieve bevolking. Bijgevolg moeten zij inboeten op consumptievlak. Zij beschikken nochtans over de meeste middelen. Deinze zal als stad meer budget moeten vrijmaken voor voorzieningen voor ouderen. Hierdoor zou minder budget overblijven voor een beleid op andere domeinen.
3.1.5. Aanbevelingen ontstaan uit de SWOT analyse Vanuit de opportuniteiten kan er één grote aanbeveling gemaakt worden naar de stad Deinze toe, meer bepaald het aanpassen van het winkelaanbod. De afstemming hiervan op een steeds groter wordende groep ouderen, mannen en personen van allochtone origine zorgt ervoor dat Deinze mee is met de voorgenoemde ontwikkelingen.
3.2. Analyse van de socio-economische gegevens en bedrijvigheid “Elke gemeente heeft haar eigen sociaal-economische context die vooral wordt bepaald door de samenstelling en evolutie van de bevolking, het inkomensniveau van de inwoners en de economische bedrijvigheid” (De Meyer, 2009, pp. 31). De samenstelling en evolutie van de bevolking werden reeds
hierboven besproken. Een bespreking van het inkomensniveau en de economische bedrijvigheid volgt in dit onderdeel. De Meyer (2009, pp. 31) heeft ook een onderverdeling gemaakt van alle gemeenten in OostVlaanderen. Volgens deze opdeling behoort Deinze bij de cluster “gemeenten met een concentratie van economische activiteit”, en meer specifiek een “verstedelijkte plattelandsgemeente met industriële activiteit en demografische groei”. De demografische groei is reeds aangetoond. Of Deinze inderdaad ook
een concentratie heeft van economische activiteiten, zou volgende analyse moeten uitmaken.
3.2.1. Huishoudens Huishoudens zijn economische entiteiten die consumeren (De Clerq, 2006, pp. 192). Een aankoopbeslissing in een huishouden is niet louter een individuele beslissing. Huishoudens staan voor de – soms moeilijke – taak om collectieve gezinspreferenties op te bouwen die hun consumptiegedrag bepalen. De verschillende individuen met elk hun eigen voorkeuren en prioriteiten moeten voor gezinsaankopen een gulden middenweg zien te vinden (De Clerq, 2006, pp. 192; Solomon, 2009, pp. 471-472, 484). 26
Huishoudens consumeren anders dan individuen, vooral wanneer het een huishouden met kinderen betreft. Wanneer gekeken wordt naar een aantal ‘levenscyclussen’ dan wijst onderzoek uit dat een huishouden met kinderen – “full-nest” – het zwaarste consumptiepakket heeft, dus het meest spendeert (Ingene, 1984, pp. 50). Figuur 12 geeft een evolutie weer van het aantal huishoudens in Deinze tussen 1997 en 2007. Er is een stijgende trend merkbaar die op tien jaar tijd procentueel gezien 11,9% bedraagt. Op 1 januari 2010 zijn er 12.076 huishoudens in Deinze, waarvan 4.910 met kinderen. Procentueel gezien zijn er bijgevolg 40,7% huishoudens met kinderen (Stad Deinze, 2009). Dit betekent dat bijna de helft van de bevolking van Deinze volgens Ingene (1984) over het zwaarste consumptiepakket beschikt.
Huishoudens 12000
Aantal
11500 11000 10500
10362
10530
10672
10774
10910
11015 11110
11283
11455
11591
11762
10000 9500 1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Jaar Huishoudens
Figuur 12: Aantal huishoudens in Deinze 1997-2007 (Willems, n.d.).
Figuur 13 toont de evolutie van de huishoudomvang tussen 1997 en 2007. Opvallend is dat in de periode vooral kleinere huishoudens (huishoudomvang 1 tot 4 personen) zeer hoog scoren. Dit loopt in lijn met de leeftijdspiramide die almaar kleiner wordt aan de basis. Gezinnen nu tellen minder kinderen dan vroeger. De ‘nucleaire’ familie wordt almaar kleiner. Deze trend is ook zichtbaar in de leeftijdspiramide, hoewel vandaag de dag de traditionele nucleaire familie (man, vrouw en kinderen) niet langer stand houdt. Meer en meer koppels leven samen zonder te trouwen of zonder kinderen (Solomon, 2009, pp. 477). Huishoudens met omvang 1 staan op de tweede plaats in Figuur 13. Volgens Amerikaans onderzoek spenderen alleenstaanden meer per persoon dan grotere huishoudens. Meer huishoudens van kleinere omvang betekent ook meer aankopen van sommige goederen. Bepaalde producten die per gezin aangekocht worden, zullen dus meer verkopen. Neem nu een eenvoudig voorbeeld van een mixer. Waar 27
vroeger één huishouden van zes personen één mixer aankocht, gaan nu twee huishoudens van elk drie personen een eigen mixer nodig hebben.
10000
Aantal
1000
100
10
1 1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Jaar hhomvang 1
hhomvang 2
hhomvang 3
hhomvang 4
hhomvang 5
hhomvang 6
hhomvang 7
hhomvang 8
hhomvang 9
hhomvang 10+
Figuur 13: Evolutie huishoudomvang Deinze 1997-2007 (Willems, n.d.).
28
3.2.2. Inkomen Zoals reeds eerder vermeld, speelt inkomen een belangrijke rol in de bepaling van het consumptiepatroon (Gourinchas & Parker, 2002). Gezinnen financieren hun uitgaven met hun totale ontvangsten (De Clerq, 2006, pp. 100). Logischerwijze indiceert het inkomen van de bevolking de aanwezige koopkracht. Met de totale gezinsontvangsten worden de overgedragen inkomens en directe belastingen betaald. Wat daarna overblijft, vormt het beschikbare gezinsinkomen, waarmee enerzijds geconsumeerd wordt en anderzijds wordt gespaard (De Clerq, 2006, pp. 191). De verschillende determinanten die de consumptie- of spaarbeslissing ingeven, zijn: inkomen, rente, prijs, leeftijd, sociale zekerheidsvoorzieningen, belastingen en vermogen. Het inkomen komt hieruit naar voren als belangrijkste determinant (De Clerq, 2006, pp. 205-206). Wanneer het verwachte inkomen in de toekomst zal stijgen, gaat men ook meer consumeren. Indien het verwachte inkomen gelijk blijft, zullen mensen hun consumptiepatroon niet aanpassen en wanneer het verwachte inkomen zou dalen of er is onzekerheid hieromtrent, gaan mensen meer sparen (De Clerq, 2006; Gourinchas & Parker, 2002). Toch zit er een grens aan het meer consumeren. Volgens de Keynesiaanse visie heeft het gezin een verzadigingspunt qua consumptie en gaat men naarmate het inkomen stijgt, minder consumeren en meer sparen. Terwijl sparen maar mogelijk is vanaf een bepaald inkomen, wanneer personen een ‘overschot’ hebben die ze niet nodig hebben om in hun levensbehoeften te voorzien (De Clerq, 2006, pp. 208-209). Friedman’s theorie omtrent het permanente inkomen vult hierop aan dat een toevallige inkomensstijging niet meteen een wijziging in het consumptiepatroon betekent. Het inkomen moet verwacht permanent stijgen, vooraleer mensen hun consumptieniveau zullen verhogen. Een ander perspectief komt van Duesenberry met zijn hypothese over het relatieve inkomen. Niet het eigen inkomen bepaalt het consumptieniveau, maar wel de omgeving van de consument. Indien het verbruikspatroon van mensen waarmee een persoon in contact komt, hoog ligt, zal dit het zijne beïnvloeden. Daarom worden mensen met een relatief lager inkomen door hun sociale contacten geprikkeld om een hoger consumptieniveau na te streven, dan mensen met een relatief hoger inkomen. Ook de invloed van sociale klassen speelt mee: mensen spenderen naargelang de gewoontes van de sociale klasse waartoe ze willen behoren. Wanneer het inkomen stijgt, gaan mensen met een relatief lager inkomen, de consumptiegewoonten van de rijkeren overnemen. Zelfs als het inkomen tijdelijk daalt, gaan mensen hun consumptiepatroon niet meteen wijzigen (De Clerq, 2006, pp. 214-216, Solomon, 2009, pp. 514-516).
Het inkomen per aangifte in Deinze stijgt tussen de aanslagjaren 2000 en 2007 (Cf. Figuur 14). Wanneer we de cijfers echter plaatsen tegen de evolutie voor het arrondissement Gent en het Vlaams Gewest, begint 29
Deinze als topper van de drie, wordt dan gedurende een aantal jaren ingehaald, maar stijgt dan weer boven de andere twee uit vanaf 2005. De gegevens dalen inderdaad plots en zijn moeilijk te verklaren, maar deze zijn gebaseerd op statistieken van de FOD Economie (Statistieken & Cijfers, 2009). De Deinzenaars hebben een groter budget beschikbaar om uit te geven. In vergelijking met het arrondissement Gent en het Vlaams Gewest is de bevolking van Deinze iets welvarender. De opmerking dient echter gemaakt te worden dat in vergelijking met de omliggende gemeentes, Deinze lager scoort. Aalter, De Pinte, Nazareth, Nevele en Sint-Martens-Latem hebben een hoger gemiddeld inkomen per aangifte (Statistieken & Cijfers, 2009). Enkel Zulte scoort lager. Als verder wordt ingegaan op de bezoekersstromen, kan er onderzocht worden of er stromen zijn vanuit deze omliggende gemeentes naar Deinze. Indien dit het geval is, is dit zeker positief. Uit de literatuur kunnen we namelijk besluiten dat het beschikbaar inkomen een belangrijke determinant is om al dan niet te consumeren.
Euro (€)
Inkomen per aangifte 27000 26500 26000 25500 25000 24500 24000 23500 23000 22500 22000 21500 2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Aanslagjaar Deinze
Arrondissement Gent
Vlaams Gewest
Figuur 14: Inkomen per aangifte (in €) van 2000 tot 2007 (Statistieken & Cijfers, 2009).
3.2.3. Werkzaamheid en werkloosheid De Clerq (2006, pp. 444) benoemt de bevolkingsgroep die in aanmerking komt om arbeid – of ruimer economische activiteit – te leveren als “rekruteringsbevolking” en legt de leeftijden vast van 15-65jaar. Dit komt overeen met de eerder vermelde leeftijdscategorie ‘beroepsactieve bevolking’. Deze groep vormt met andere woorden de arbeidsmarkt. Niet iedereen werkt echter: “Werkloosheid is een uitdrukking van onevenwicht op de arbeidsmarkt” (De Clerq, 2006, pp. 448). De werkloosheid in Deinze fluctueerde
30
tussen 2000 en 2009 (Cf. Figuur 15). Ze daalde tot in 2008 en steeg opnieuw naar 2009, voornamelijk als gevolg van de economische crisis (De Meyer, 2009, pp. 18). In vergelijking met het arrondissement Gent en het Vlaams Gewest, ligt het aantal werklozen in Deinze een stuk lager (Cf. Figuur 15).
Aantal
Werkloosheid 800 700 600 500 400 300 200 100 0
730
693
718
614 518
2000
472
2001
539
2002
2003
656 562
2004
2005
2006
2007
517
2008
2009
Jaar Deinze
Figuur 15: Aantal werklozen in Deinze 2000-2009 (Arbeidsmarkt Vraag en Aanbod Statistieken, 2010).
De werkloosheidsgraad (Cf. Figuur 16) ligt in 2009 voor Deinze op 4,66% tegenover 7,9% voor het arrondissement Gent en 7,1% in het Vlaams Gewest. Werkloosheid gaat gepaard met sociale problemen en is een verspilling van productiefactoren, aangezien potentieel inkomen – en dus potentiële koopkracht – verloren gaat (De Clerq, 2006, pp. 633). Slechts een viertal procent is afhankelijk van een werkloosheidsuitkering of beschikt niet over een inkomensbron uit een beroepsactiviteit.
31
Werkloosheidsgraad 12
Procent (%)
10 8 6 4 2 0 2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Jaar Deinze
Arrondissement Gent
Vlaams Gewest
Figuur 16: Werkloosheidsgraad in Deinze, Arrondissement Gent en het Vlaamse Gewest 2000-2009 (Arbeidsmarkt Vraag en Aanbod Statistieken, 2010)
Wanneer dan verder wordt gekeken naar de werkzaamheidsgraad, kan worden besloten dat Deinze hier het hoogste scoort (Cf. Figuur 17). De werkzaamheidsgraad geeft het percentage werkende mensen ten opzichte van de totale bevolking (De Meyer, 2009, pp. 41). Het geeft dus weer in hoeverre de Deinse bevolking werkt. Daarom betekent dit nog niet dat de Deinzenaar in Deinze zelf werkt. Met een werkzaamheidsgraad van 70,9% in 2007, kan er worden geconcludeerd dat bijna driekwart van de totale bevolking werk heeft. Nog een andere indicatie voor Deinze is de werkgelegenheidsgraad, i.e. de verhouding tussen het aantal loon- en weddetrekkenden plus zelfstandigen en de bevolking tussen 20 en 64 jaar. Hier wordt gekeken naar het totaal aantal arbeidsplaatsen voor een bepaalde regio. Niet de woonplaats, maar de werkplaats telt. Aan de hand van deze graad kan er worden gekeken in welke mate Deinze werk kan verschaffen (De Meyer, 2009, pp. 6, 41). Deze werkgelegenheidsgraad is voor Deinze 78,5%5. Dat is hoger dan het Vlaams Gewest (68,2%) en België (68,2%), maar iets lager dan het arrondissement Gent (79%). Hieruit kan worden besloten dat de bedrijven in Deinze in hoge mate werk verschaffen: meer dan driekwart van de beroepsactieve bevolking heeft een arbeidsplaats te Deinze. Doorheen Oost-Vlaanderen komt Deinze
5
De cijfers zijn gedateerd op 31/12/2006.
32
hiermee op de 4e plaats. De oorzaak voor deze hoge werkgelegenheidsgraad is vooral te wijten aan de aanwezigheid van grote werkgevers en bedrijventerreinen (De Meyer, 2009, pp. 6).
Werkzaamheidsgraad 72
Procent (%)
70 68 66 64 62 60 2003
2004
2005
2006
2007
Jaar Deinze
RESOC Meetjesland
Provincie Oost-Vlaanderen
Vlaams Gewest
Figuur 17: Werkzaamheidsgraad in Deinze, RESOC Meetjesland, Leie, Schelde, Provincie Oost-Vlaanderen en het Vlaamse Gewest 2000-2009 (Arbeidsmarkt Vraag en Aanbod Statistieken, 2010)
Alles bij elkaar leiden de vorige drie grafieken tot de conclusie dat veel Deinzenaars werk hebben, dat Deinze een hoge vraag naar arbeid kent, een hoge tewerkstelling, en logischerwijze een laag werkloosheidscijfer. Veel beroepsactieve personen die werken in Deinze beschikken over een inkomen, een vermogen en dus over koopkracht.
3.2.4. Bedrijfsactiviteit Deinze heeft niet enkel een handelskern en deelkernen in de verschillende deelgemeenten, maar bezit ook een aantal bedrijventerreinen. Samen voeren zij een zekere bedrijvigheid uit in Deinze. Een onderdeel van de socio-economische analyse bestaat er in te kijken naar die bedrijvigheid. “Een goed investeringsklimaat in een regio kenmerkt zich doordat er bedrijven ontstaan en zich ontplooien. Mislukkingen horen echter ook bij het proces van economische ontwikkeling, maar kunnen mogelijk een aanzet zijn tot weer nieuwe activiteiten die beter afgestemd zijn op de huidige en toekomstige markt. Dit economisch proces van oprichtingen (geboorten) en verdwijningen (sterften) van bedrijven noemt men de demografie van de ondernemingen” (POM-ERSV Limburg, n.d., pp. 10).
33
Hier wordt achtereenvolgens naar de oprichtingsratio, de uittredingsratio en de nettogroeiratio gekeken om de demografie van ondernemingen bloot te leggen. De oprichtingsratio wijst op het aantal oprichtingen in percent van het aantal actieve ondernemingen, de uittredingsratio geeft het aantal verdwijningen in percent van het aantal actieve ondernemingen en de nettogroeiratio is het verschil van de oprichtings- en de uittredingsratio (Bral & Deschamps, n.d.; POM-ERSV Limburg, n.d., pp. 10; Statistieken & Cijfers, 2009). Ter verduidelijking gaat het hier wel over btw-plichtige ondernemingen.
Oprichtingsratio (%)
Uittredingsratio (%)
Nettogroeiratio (%)
2007
2008
2009
2007
2008
2009
2007
2008
2009
België
9,74
9,28
8,62
7,49
7,20
7,66
2,25
2,08
0,96
Vlaams Gewest
9,23
8,90
8,26
6,89
6,61
6,96
2,34
2,29
1,3
Oost-
9,19
8,84
8,08
7,16
6,60
7,05
2,03
2,24
1,03
Arrondissement 9,51
9,21
8,21
6,95
6,72
6,86
2,56
2,49
1,35
Vlaanderen
Gent Tabel 1: Evolutie bedrijvigheid voor België, Vlaams Gewest, Oost-Vlaanderen & Arrondissement Gent van 2007 tem 2009 (Statistieken & Cijfers, 2009; Eigen berekeningen)6.
Volgens Tabel 1 is de nettogroei binnen het arrondissement Gent over de voorbije drie jaar het sterkst, gevolgd door het Vlaams Gewest, Oost-Vlaanderen en België. Aangezien Deinze behoort tot het arrondissement Gent, scoort de stad Deinze goed in vergelijking met andere regio’s op het vlak van ondernemen. De nettogroei is overal positief, wat indiceert dat er nog steeds meer oprichtingen zijn dan stopzettingen. Deze cijfers tonen evenwel nog niets specifiek voor Deinze. De website van Lokale Statistieken (Bral & Deschamps, n.d.) geeft cijfers voor deze ratio’s tussen 1999 en 2006. De data liggen dus niet gelijk en een exacte vergelijking is daarom moeilijk. Tabel 2 toont de gegevens voor Deinze ten opzichte van de structuurondersteunende steden7 en het Vlaams Gewest (Bral & Deschamps, n.d.).
6
“Opmerking: Het aantal stopzettingen in oktober 2009 is opnieuw uitzonderlijk hoog. Dit kan verklaard worden door een operatie die tot doel had de inhoud van de Kruispuntbank van Ondernemingen te verbeteren. Zo werden er in oktober ongeveer 1,138 BTW-plichtigen ambtshalve geschrapt. Het ging uitsluitend om rechtspersonen. Ook in september beïnvloedde deze ingreep de cijfers.” (Statistieken & Cijfers, 2009). 7 Volgens de website Lokale Statistieken ressorteren volgende steden onder de term ‘structuurondersteunende steden’: Diest, Tongeren, Aarschot, Deinze, Dendermonde, Eeklo, Geel, Halle, Herentals, Ieper, Knokke-Heist, Lier, Lokeren, Mol, Oudenaarde, Ronse, St. Truiden, Tielt, Tienen, Vilvoorde en Waregem. Deze indeling volgt de VRIND-classificatie die gebaseerd is op het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (http://aps.vlaanderen.be/lokaal/pdf/gebiedsindelingen/vrind.pdf)
34
Oprichtingsratio 1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
7,8
6,2
6,6
6,1
5,7
6,7
7,7
6,6
Structuurondersteunende 8,0
6,8
7,1
6,6
6,7
6,6
7,9
7,9
8,4
7,0
7,2
7,0
6,9
6,7
8,1
8,3
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
5,1
5,6
6,5
6,4
5,3
4,8
6,6
5,6
Structuurondersteunende 7,3
6,9
7,3
7,0
6,5
6,7
6,8
6,2
7,4
7,2
7,1
6,9
6,5
6,4
6,5
6,3
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2,6
0,6
0,1
-0,3
0,4
1,8
1,2
1,0
-0,1
-0,2
-0,4
0,2
-0,1
1,1
1,6
-0,2
0,1
0,0
0,3
0,4
1,6
2,0
Deinze
steden Vlaams Gewest Uittredingsratio
Deinze
steden Vlaams Gewest Nettogroeiratio
Deinze
Structuurondersteunende 0,7 steden Vlaams Gewest
1,1
Tabel 2: Evolutie bedrijvigheid voor Deinze en het Vlaams Gewest van 1999 tem 2006 (Bral & Deschamps, n.d.).
De oprichtingsratio voor Deinze ligt lager dan die van de structuurondersteunende steden en het Vlaams Gewest voor de beschouwde periode. Hetzelfde wordt vastgesteld voor de uittredingsratio. In Deinze worden er minder bedrijven opgericht dan in het Vlaams Gewest en in de structuurondersteunende steden, maar er zijn ook wel minder stopzettingen. Als gevolg hiervan ligt de nettogroeiratio globaal gezien hoger in Deinze, wat betekent dat er een hoger investeringsklimaat heerst in de regio. Wanneer naar absolute aantallen wordt gekeken, dan kan Deinze met haar omliggende gemeenten worden vergeleken op het totaal aantal ondernemingen en het totaal aantal werknemers (De Meyer, 2009, pp. 42). Figuur 18 toont aan dat Deinze – na Gent – het grootste aantal ondernemingen heeft in Oost-Vlaanderen. Gent steekt ver boven de rest uit, maar Gent is dan ook een grootstad met een zeehaven. Zoals reeds eerder vermeld is vooral de aanwezigheid van de bedrijventerreinen in Deinze een oorzaak voor deze tweede plaats (voor een overzicht van de bedrijventerreinen, cf. 3.2).
35
Aantal ondernemingen op 31/12/2006 7.037
10000
Aantal
1000
859
508
364 161
261
355
381
100 10 1
Plaats Ondernemingen
Figuur 18: Aantal ondernemingen in Deinze en omliggende gemeenten op 31/12/2006 (De Meyer, 2009, pp. 42-43).
Veel
bedrijven
creëren veel
werkgelegenheid en trekken
veel
mensen naar
Deinze. De
werkgelegenheidsgraad voor Deinze ligt eveneens hoog en bevestigt dit. De onderstaande figuur vergelijkt het aantal werknemers in Deinze en omliggende gemeenten. Opnieuw is Deinze de koploper na Gent. Doch niet alle bedrijven hebben evenveel werknemers. 88% van de ondernemingen in Oost-Vlaanderen stellen minder dan 20 werknemers te werk, 9,9% tussen 20 en 100 werknemers en slechts 2,1% heeft meer dan 100 werknemers. Voor Deinze ligt de verdeling respectievelijk op 87,3%, 10,6% en 2,1%. Deinze volgt Oost-Vlaanderen in de trend van kleinere ondernemingen (minder dan 20 werknemers).
36
Aantal werknemers op 31/12/2006 1.000.000
141.188
100.000 Aantal
10.000
10.979
6.356
5.748 1.947
1.872
1.094
3.461
1.000 100 10 1
Plaats Aantal werknemers
Figuur 19: Aantal werknemers in Deinze en omliggende gemeenten op 31/12/2006 (De Meyer, 2009, pp. 42-43).
Om het gewicht in te schatten van de zelfstandigen in Deinze, kan er nog gekeken worden naar het aandeel zelfstandigen en helpers in hoofdberoep ten opzichte van de beroepsactieve bevolking. In de periode tussen 1997 en 2005 schommelt het aandeel zelfstandigen tussen de 11% en de 13% van de beroepsactieve bevolking. Voor
de hele
periode
ligt
dit
boven
de percentages
van de
structuurondersteunende steden en het Vlaams Gewest die beiden rond de 10% schommelen (Bral & Deschamps, n.d.). Meer dan één tiende van de Deinzenaars is zelfstandig, wat iets meer is dan het gemiddelde in Vlaanderen, maar het verschil is te verwaarlozen (cf. Figuur 20).
37
Aandeel zelfstandigen en helpers in hoofdberoep tov de beroepsactieve bevolking 14 12
Aantal
10 8 6 4 2 0 1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
Jaar Deinze
Structuurondersteunende steden
Vlaams Gewest
Figuur 20: Aandeel zelfstandigen en helpers in hoofdberoep ten opzichte van de beroepsactieve bevolking van 1997 tem 2005 (Bral & Deschamps, n.d.).
Besluitend kan gesteld worden dat Deinze zeer bedrijvig is en dat er een gezond investeringsklimaat heerst in de regio. De werkloosheid ligt er het laagst en op vlak van werkzaamheid en werkgelegenheid scoort Deinze ook hoger. Voor wat betreft het aantal ondernemingen en werknemers loopt Deinze tevens voor op haar omliggende gemeenten, met uitzondering van de provinciehoofdstad Gent. Deinze kent tevens een iets groter aandeel zelfstandigen. Alles tezamen is de bedrijvigheid in Deinze een positief gegeven, en is er een gunstig investeringsklimaat. Bijgevolg zet Deinze zich hiermee op de kaart.
38
3.2.5 Voorstelling van de bedrijventerreinen Deinze kent tien bedrijventerreinen. Onderstaande tabel geeft een beschrijving: 1
E3-laan – Souverainestraat – Karrewegstraat
2
Poelstraat - Toekomststraat
3
Gentsesteenweg (N43) – Kapellestraat – Dorpsstraat – E. Clauslaan
4
Industrielaan
5
Kortrijksesteenweg – De Tonne
6
Europalaan – Machelenstraat
7
Molens van Deinze/Antwerpen – Tolpoortstraat
8
Vaart R.O – Vaartlaan – Filliersdreef – Schipdonkstraat – Leernsesteenweg – Peperstraat
9
Dossche – Tweebruggenlaan
10 Vaart L.O. Tabel 3: Bedrijventerreinen in Deinze (Stad Deinze, 2010).
In totaal zijn er 184 bedrijven gevestigd in de tien bedrijventerreinen. Buiten deze industriezones zijn er nog eens 171 bedrijven verspreid over het grondgebied. In totaal spreken we dus over 355 bedrijven die goed zijn voor de tewerkstelling van 4.074 werknemers (Cf. Figuur 21).
39
Aantal werknemers en bedrijven naar industriezone 1000
896
834
786 437
171
124
108 55
Aantal
100
45
32
30
27
19 10
6 6
434
324
9
8 2
2
2
1 Zone 1 Zone 2 Zone 3 Zone 4 Zone 5 Zone 6 Zone 7 Zone 8 Zone 9 Zone 10 Geen zone Industriezones naar bovenstaande tabel # werknemers
# bedrijven
Figuur 21: Aantal werknemers en bedrijven naar industriezone in Deinze (Stad Deinze, 2010).
Deze cijfers zijn gebaseerd op de beschikbare gegevens van de dienst lokale economie van de stad Deinze. Indien de Sociaal-economische situatieschets van Oost-Vlaanderen geraadpleegd wordt, dan staat er bij een overzicht van de bedrijventerreinen een totaal aantal van 217 bedrijven en 3.950 werknemers (De Meyer, 2009, pp. 60). De aantallen van de provincie dateren van 2007/2008 en zijn gebaseerd op bronnen van het Agentschap Ondernemen, Bureau Van Dijck-Belfirst, POM Oost-Vlaanderen en eigen berekeningen. De reden voor het verschil ligt in het feit dat de provincie alleen cijfers van de bedrijventerreinen verzamelt zonder de bedrijven die over het grondgebied verspreid zijn erbij te tellen.
Bedrijventerrein ‘De Prijkels’ (Zone 1) ligt buiten Deinze centrum en vlakbij de oprit E-17 tussen Gent en Kortrijk. De Prijkels is daarom vlot bereikbaar met auto en/of vrachtverkeer. Aan de rand van het industrieterrein kan men een bus of belbus nemen naar het centrum, dewelke er een kleine tien minuten over doet om tot aan Deinze Kerkhof (einde Markt) te rijden. Bedrijventerrein 2 ligt volgens het Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan Deinze (IRITAS & SORESMA, 2008) midden in woongebied, een niet zo ideale locatie. Hoewel het hier volgens het GRS niet gaat om een zuivere ‘industriezone’, maar om een ‘zone voor ambachtelijke bedrijven en KMO’. Vlakbij loopt de N43 Gaversesteenweg en via deze weg kan men vlot naar de E17. Toch moet men door het stadscentrum om dit bedrijventerrein te bereiken. Voor het openbaar vervoer is er kortbij een aansluiting met een Lijnbus. Mits enkele honderd meters wandelen, staat men op tien minuten aan Deinze Kerkhof. 40
De derde industriezone is in feite een stuk van de N43 richting Gent dat door de deelgemeente Astene loopt. Bereikbaarheid vormt hier geen probleem. De N43 is de verbindingsweg tussen Kortrijk en Gent. Het GRS verdeelt deze zone in twee zones: een deel ‘industriezone’ en een deel ‘zone voor ambachtelijke bedrijven en KMO’ (IRITAS & SORESMA, 2008). Op vlak van openbaar vervoer voorziet de buslijn 77 een verbinding tussen Deinze Kerkhof en Gent langs de N43. Zone 4 Industrielaan ligt opnieuw vlakbij de N43 en de toegankelijkheid wordt daarmee opnieuw voorzien door deze verbindingsweg. Wel moet het verkeer afkomstig van de E-17 eerst via de Gaversesteenweg en Volhardingslaan naar de Kortrijksesteenweg, pal door woongebied en langs enkele scholen. De Lijn 75 tussen Deinze en Kortrijk verzorgt hier de bereikbaarheid via het openbaar vervoer. Ook Zone 5 ‘De Tonne’ en Zone 6 Europalaan zijn in dezelfde omgeving gesitueerd en hebben dezelfde kenmerken. Het GRS duidt deze drie zones aan als ‘industriezones’ (IRITAS & SORESMA, 2008). Het terrein de Molens van Deinze/Antwerpen in de Tolpoortstraat situeert zich midden in de handelskern. Toegang tot deze zone krijg je komende van de E17 de N35 te nemen of komende van Aalter en Tielt ook de N35 te nemen, daarna over te schakelen naar de N43 en uiteindelijk een drukke winkelstraat in te rijden waar het terrein gelegen is. Tevens is deze zone bereikbaar voor de scheepvaart. Ofschoon het volgens het GRS eveneens over een ‘zone voor ambachtelijke bedrijven en KMO’ gaat en geen echte ‘industriezone’ (IRITAS & SORESMA, 2008), is het omsloten door woongebied. Om hier het openbaar vervoer te nemen, moet men eerst naar Deinze Kerkhof (ca. 1 km) of het Deinze station (ca. 500 m) wandelen waar men uit verschillende buslijnen en/of treinverbindingen kan kiezen. Zone 8 Vaart Rechteroever en Zone 10 Vaart Linkeroever bevinden zich langs het Schipdonkkanaal. De hier gevestigde bedrijven zijn rechtstreeks bereikbaar via een waterweg. Het GRS bestempelt deze bedrijventerreinen als een ‘industriezone’ (IRITAS & SORESMA, 2008). Vanuit Aalter & Tielt zijn deze zones te bereiken via de Tweebruggenlaan (N35) en daarna de Oude Brugse Poort om zo tot aan het Schipdonkkanaal te geraken. Komende van de E-17 moet men opnieuw via de Gaversesteenweg (N35), Volhardingslaan, Tweebruggenlaan (N35) en daarna ook de Oude Brugse Poort. Het openbaar vervoer voorziet hier geen rechtstreekse verbinding. Ofwel moet men wandelen naar Deinze Kerkhof (ca 500 m – 1 km) ofwel wandelt men naar de N466 (ca 500 m – 1 km) en neemt men daar de buslijn 14 die Deinze met Drongen en Gent verbindt. Tenslotte is er nog Zone 9 Dossche, gelegen aan de Tweebruggenlaan. Eveneens spreekt het GRS hier van een industriezone (IRITAS & SORESMA, 2008). Het terrein is bereikbaar via de Tweebruggenlaan (N35). Openbaar vervoer is hier niet voorzien en men dient dus tot aan Deinze Kerkhof te wandelen (ca 1,5 km) om daar een buslijn te nemen.
41
Het college van burgemeester en schepenen stelde de vraag naar een studie over de bedrijventerreinen in en rond Deinze. Gezien de omvang van de bedrijventerreinen binnen de stad Deinze en de problematiek kenmerkend voor dit deeldomein, strekt het tot de aanbeveling daar een apart en meer gespecificeerd onderzoek aan te wijden.
3.2.6. Concluderende SWOT analyse Sterkten Huishoudens Bijna de helft van de huishoudens (40,7%) bestaat uit een gezin met kinderen – full nest – en zij hebben ook het zwaarste consumptiepakket. Zij zullen dus instaan voor een achtenswaardig deel van de consumptie. Relatief hoog inkomen Het gemiddelde inkomen per aangifte in Deinze ligt hoger dan dat van het arrondissement Gent en het Vlaams gewest. Aangezien het inkomen mee bepaalt of mensen gaan consumeren, is het positief dat de Deinzenaars een goed inkomen bezitten. Lage werkloosheid In vergelijking met het arrondissement Gent en het Vlaams Gewest, heeft Deinze een laag werkloosheidscijfer. Weinig mensen zijn dus afhankelijk van een leefloon. Het merendeel van de bevolking beschikt over een eigen inkomstenbron. Arbeidsmarkt Zowel de hoge werkzaamheidsgraad als de werkgelegenheidsgraad toont aan dat Deinze veel arbeidsplaatsen verschaft, vooral dan door de aanwezigheid van bedrijventerreinen. Bedrijvigheid Deinze heeft veel bedrijven (voornamelijk verspreid over de tien bedrijventerreinen) en biedt daarmee veel arbeidsplaatsen aan. Deinze scoort beter dan haar omliggende gemeenten op vlak van het aantal ondernemingen en werknemers, met uitzondering van provinciehoofdstad Gent. Het aantal zelfstandigen in Deinze ligt tevens iets hoger. Een laatste indicator wijst op de globaal gezien hogere positieve nettogroeiratio voor Deinze, wat zoveel betekent als dat er meer bedrijven starten dan stoppen. De oorzaak voor deze bedrijvigheid en een gezond investeringsklimaat wijt men vooral aan de aanwezigheid van de bedrijventerreinen.
42
Zwaktes Ligging sommige bedrijventerreinen Een aantal bedrijventerreinen liggen niet zo strategisch, aangezien zij zich in woongebied bevinden of erdoor omringd worden. Ofwel dwingt de bereikbaarheid ertoe om het vrachtverkeer doorheen het stadscentrum te laten passeren.
Opportuniteiten Huishoudens Door de stijging van het totaal aantal huishoudens en gezinnen met omvang één of twee personen, ontstaat een groeiend marktpotentieel. Er zijn meer economische entiteiten die consumptiegedrag vertonen. Hoger inkomen omliggende gemeentes Bezoekers uit de omliggende gemeentes hebben een hoger inkomen en zo een hoger budget om uit te geven. Zij kunnen dit spenderen in Deinze.
Bedreigingen Bezoekersvlucht Indien de Deinzenaar met zijn beschikbaar inkomen niet in Deinze consumeert, is deze vermogensbron voor Deinze een verloren zaak. Eveneens vormt het werken buiten Deinze een belemmering voor de lokale economie.
3.2.7. Aanbevelingen ontstaan uit de SWOT analyse Deinze kent vandaag de dag een gezond investeringsklimaat. De aanbeveling luidt hier de bedrijvigheid op peil houden om de economische activiteit in Deinze – en daarmee de algemene attractiviteit – te blijven verzekeren. Aantrekken van nieuwe bedrijven en stimuleren om in Deinze nieuwe ondernemingen te starten zijn aan te raden opties. Een tweede recommandatie betreft het attractief maken van Deinze en haar winkelaanbod met het oog de bewoners uit omliggende gemeenten naar Deinze te lokken om hun inkopen te doen. In het achterhoofd houdende dat hun inkomen relatief hoog ligt, is dit een goeie zaak. Maar ook de tewerkgestelden in Deinze vormen een potentieel marktsegment voor het runshoppen (vanwege de nabijheid na de werkuren) en mogelijks voor het funshoppen (door in Deinze te vertoeven, de lokale economie leren kennen).
43
3.3. Analyse van de mobiliteit en bereikbaarheid Gosselt & Scheerder (2006a) stellen dat bereikbaarheid en parkeerbeleid mee bepalen of potentiële cliënten zullen kiezen om te gaan winkelen in een bepaalde stad of gemeente. Bovendien neemt het belang van deze factoren toe wanneer de stad of gemeente er niet in slaagt om qua assortiment en aantal winkels boven de andere steden of gemeenten uit te steken. De verkeersstructuur en het parkeerbeleid zijn dus onlosmakelijk verbonden met de economische activiteiten in het centrum (Ongena, 2007b). Beide domeinen dienen daarom op elkaar te zijn afgestemd (Gosselt & Scheerder, 2006b). De grootste uitdaging schuilt in de gespannen relatie die tussen de beide domeinen heerst (Gosselt & Scheerder, 2006b). De reden hiervoor is dat de positieve en negatieve economische effecten, verbonden aan de meeste verkeersmaatregelen, vooraf niet voldoende ten opzichte van elkaar worden afgewogen en gecommuniceerd. Andere factoren die zowel met mobiliteit als de economische aantrekkelijkheid van het stadscentrum te maken hebben, zijn de verkeersveiligheid en de leefbaarheid. De moeilijkheid, volgens Bruinsma & Van Dijk (2002), ligt in de afstemming van de beschikbaarheid en het waken over de ruimtelijke kwaliteit.
In dit onderdeel wordt de hedendaagse situatie in verband met de leefbaarheid, verkeersveiligheid, mobiliteit en het parkeren in en rondom de handelskern van Deinze geschetst. Vanzelfsprekend wordt hierbij het mobiliteitsplan van Deinze als uitgangspunt gebruikt. Dit zal worden bekeken in functie van het commercieel aspect. Meer specifiek wordt ingegaan op de bereikbaarheid van Deinze met de auto, te voet, met de fiets en het openbaar vervoer. Ook het parkeerbeleid behoort tot de analyse. Vooraleer deze onderwerpen te behandelen, volgt evenwel eerst een duiding van de relaties tussen het verkeer en het winkelbezoek, dit dient als achtergrond voor de verdere besprekingen omtrent mobiliteit. Deze duiding moet het bovendien mogelijk maken om bij toekomstige mobiliteitsbeslissingen de invloed op het handelscentrum beter te kunnen inschatten.
3.3.1. Relatie mobiliteit en een bezoek aan het centrum Wanneer een centrum goed ontsloten is met behulp van een doordacht wegennet, wil dit nog niet zeggen dat het centrum goed bereikbaar is (Ongena, 2007b). Pas wanneer er ‘geen hindernissen’ zijn en het ‘gemakkelijk’ is om in het centrum te raken, ervaren bezoekers het centrum als vlot toegankelijk. “Eénrichtingsverkeer, strikte verkeersciruclatieplannen, file’s, afwezigheid van parkeermogelijkheid in de buurt, zijn [...] hindernissen die de perceptie van de bereikbaarheid doen afnemen en daarmee een ontradingseffect teweeg brengen om het centrum te bezoeken. De notie “bereikbaarheid” staat al lang niet
44
meer gelijk met voor de deur kunnen parkeren, maar heeft te maken met afstand-tijd-onkosten-moeite.”
(Ongena, 2007b, pp. 3) De onbereikbaarheid en overbelasting van een binnenstad moedigt ondernemers aan om zich aan de rand van het stadscentrum te vestigen (Fahrenfort et al., 1970). Hier zijn de handelszaken meestal vlotter bereikbaar en bovendien kunnen klanten er eenvoudiger parkeren. Zowel het soort detailhandel of publieksvoorziening als de kwaliteit ervan beïnvloeden het bezoekgedrag van consumenten (Gosselt & Scheerder, 2006a). Bij winkels die vooral gericht zijn op klanten die doelbewust inkopen doen, stijgt het belang aan bereikbaarheid en parkeermogelijkheden. De kwaliteit en uniciteit van het aanbod zullen, in de mate dat deze toenemen, het belang van bereikbaarheid doen dalen. Wanneer een onderscheid wordt gemaakt tussen recreatief winkelen – in de literatuur ook wel eens als ‘funshoppen’ bestempeld – het thematisch winkelen en ‘runshoppen’, ontstaat een verschil aangaande het
vereiste mobiliteitspatroon (Terpstra, 2002). o
In het geval van runshoppen is vlotte, snelle bereikbaarheid en voldoende parking van groot belang (WES, EROV, Kamer van Koophandel Zeeland, 2007). De supermarkt is hierbij een goed voorbeeld. Door meer en vooral sneller toegankelijk te zijn, kunnen consumenten worden aangetrokken (Terpstra, 2002).
o
Bij thematisch winkelen gaan mensen doelbewust kiezen om bepaalde winkels te bezoeken uitgaande van een zeker verwachtingspatroon of vooropgesteld doel (Terpstra, 2002). Voorbeelden in deze context zijn het zoeken naar meubels of elektronische apparaten. Naargelang de goederen of diensten waar men naar zoekt, verandert hier de mobiliteitskeuze. Zo zal bij volumineuze artikelen de afstand tussen de winkel en de auto beperkt moeten zijn (Gosselt & Scheerder, 2006a).
o
Recratief winkelen houdt in dat het winkelen een vorm van vrijetijdsinvulling wordt (WES, EROV, Kamer van Koophandel Zeeland, 2007). De omgeving waarin de winkels liggen, het verzorgen van het verblijfsklimaat voor voetgangers en het horeca-aanbod zullen hier de doorslaggevende factoren zijn om consumenten te lokken (Gosselt & Scheerder, 2006a). Een langere reistijd en hogere reiskosten worden hier aanvaard. Bij horecazaken is het zo dat parkeren voor de deur niet noodzakelijk is, maar er toch nood is aan een parkeerplaats binnen een redelijke afstand. Het feit dat mensen bereid zijn enige afstand te overbruggen, heeft te maken met de relatief lange verblijftijd dat volgt.
Wat commerciële dienstverlening betreft, varieert het belang van bereikbaarheid en parkeergelegenheden (Gosselt & Scheerder, 2006a). Zij stellen dat in het geval van bijvoorbeeld kappers de service primeert op de bereikbaarheid. Wat een reisbureau of videotheek betreft, is de situatie tegenovergesteld. Gosselt & Scheerder (2006a) stellen verder nog dat bereikbaarheid subjectief wordt beoordeeld door 45
consumenten. Het imago van een winkel(gebied) speelt namelijk ook een belangrijke rol. Door goede communicatiemiddelen kan op de perceptie van klanten worden ingespeeld. Uit tabel 1 (cf. Bijlage 1) blijkt dat vandaag ongeveer 59% van het woon-winkelverkeer met de auto gebeurt (Moons, 2009). Iets meer dan 19% van de winkelbezoeken gebeurd met de fiets en 16,5% te voet. De trein, bussen en andere openbare vervoersmethoden zijn momenteel slechts verantwoordelijk voor circa 4% van het woon-winkelverkeer. Wanneer gesproken wordt over winkelverplaatsingen die kleiner dan of gelijk zijn aan vijf kilometer, liggen de percentages wat betreft de verplaatsing te voet en per fiets hoger. Samen staan zij in voor ongeveer 47,5% van de winkelbezoeken op korte afstand. Het gebruik van de auto neemt in deze situatie af tot ongeveer 49% en het openbaar vervoer maakt slechts 2% uit van deze vorm van verplaatsing. In het licht van deze cijfergegevens blijkt dat een goede bereikbaarheid met de auto, fiets en te voet het belangrijkste zijn. Toch moet het openbaar vervoer worden gestimuleerd.
3.3.2. Bereikbaarheid van het stadscentrum Deinze is gelegen in de Provincie Oost-Vlaanderen, ten zuidwesten van de hoofdstad Gent en ten noordoosten van Kortrijk. Tot het grondgebied Deinze behoort zowel de stad zelf als haar tien deelgemeentes8. Alles samen gaat het om een grondgebied dat een oppervlakte bedekt van ca. 7549 ha (Van Praet, 2008). Volgende gemeenten liggen daarenboven in de onmiddellijke omgeving van grootDeinze: Aalter, Sint-Martens-Latem, Nazareth, Kruishoutem, Zulte, Dentergem en Tielt. Dit alles zorgt voor tal van invalswegen via het wegennet. Bovendien is Deinze bereikbaar met het openbaar vervoer (Deinze, n.d. 1): zowel De Lijn als de NMBS bedienen het grondgebied. De ligging aan de Leie en het Schipdonkkanaal maken Deinze tevens toegankelijk via het water. De diversiteit aan mogelijkheden om de stad Deinze te bereiken, zorgt voor een grote (potentiële) afzetmarkt. Deze redenering gaat vooral op wanneer de verbindingen naar de stad vlot en veilig zijn. Wanneer hier niet aan wordt voldaan, bijvoorbeeld omdat de staat van de wegen niet goed is, zullen de potentiële bezoekers naar omliggende gemeenten en steden gaan die wel aan deze voorwaarden voldoen. Vooral de inwoners uit de deelgemeenten hebben belang bij een snelle en vlotte verbinding met het stadscentrum. Vanuit Deinze wordt een beleid gevoerd waarbij de deelgemeenten dichter bij het centrum worden gebracht en zowel deelgemeenten als centrum complementair zijn aan elkaar (Algemeen Beleidsplan 2007, 2012, pp. 3). Concreet wil dit zeggen dat het zwaartepunt van het commercieel beleid in het centrum ligt en dat in de deelgemeentes een beperkter aantal winkels aanwezig zijn. Deze laatste zijn voornamelijk bedoeld om te 8
Astene, Bachte-Maria-Leerne, Gottem, Grammene, Meigem, Petegem-aan-de-Leie, Sint-Martens-Leerne, Vinkt, Wontergem en Zeveren.
46
voorzien in de dagelijkse levensmiddelen. Voor de ‘shopping goods’ en eventueel ‘speciality goods’9 gaan mensen uit de deelgemeentes meer het centrum opzoeken (WES, 2006).
Het huidige mobiliteitsplan van Deinze bevat een aantal strategische keuzes die een bijdrage moeten leveren aan de ontsluiting van het centrum (TRITEL & ABSCIS, 2006): •
Het Deinse centrumgebied moet verkeersluwer worden zodat er meer ruimte ontstaat voor voetgangers en fietsers.
•
Een complementaire parkeerstructuur is nodig zodat de noodzakelijke parkeerplaatsen efficiënt ter beschikking worden gesteld.
•
Voorzien in een verdere uitbouw van een sterke openbare vervoersstructuur.
•
Vrachtverkeer moet zoveel mogelijk uit het woongebied worden gehaald.
•
Een gebiedsbedekkend fietsnetwerk moet worden uitgewerkt, waardoor binnen de stad alle activiteiten- en woonzones op een comfortabele manier worden verbonden via aantrekkelijke routes.
•
Ook een gebiedsbedekkend voetgangersnetwerk is nodig dat eveneens activiteiten- en woonzones moet verbinden.
Algemeen dient, in het licht van het eerder vermelde belang van bereikbaarheid, de mogelijkheid om Deinze op diverse wijzen te bereiken als positief te worden gezien. Een aantal zaken vergt evenwel een meer diepgaande analyse. Hierna volgt een analyse van de bereikbaarheid van het stadscentrum - en de hier gelegen detailhandel en horeca - met diverse vervoersmiddelen.
Bereikbaarheid met de auto Deinze beschikt over een aantal grote invalswegen. De belangrijkste zijn de N43 (oost-west georiënteerd) en de N35 (noord-zuid georiënteerd) (TRITEL & ABSCIS, 2006). Beide wegen zijn zichtbaar op Figuur 21. Daarnaast ligt Deinze in de nabijheid van de E17 Gent-Kortrijk. De N35 wordt in het mobiliteitsplan gekenmerkt door een diverse verkeersfunctie ten noorden en ten zuiden van de N43. Ten Noorden is het grondgebied grotendeels gebruikt als landbouwgrond en heeft de weg (=N35 of N43), die tevens parallel loopt met de Markt, voornamelijk een verbindingsfunctie met Tielt. Ten zuiden van de N43 is er een veel drukker bewoond gebied en wordt gesproken over een spanning met het stadscentrum. Wat de N43 zelf betreft, valt in Figuur 21 op dat deze dwars door het 9
‘Dagelijkse goederen’ met een hoge frequentie aangekocht. Deze aankopen gebeuren dagelijks en meestal niet ver van huis. Bij ‘shopping goods’ gaat het om goederen die minder frequent worden aangekocht, maar toch nog regelmatig. Kiezen en vergelijken zijn bij deze goederen belangrijk. ‘Specialty goods’ worden uitzonderlijk aangekocht omdat zij een belangrijke invloed hebben op het gezinsbudget. Voor de aankoop van dit soort goederen is de consument bereid om zich verder van huis te verplaatsen en er dus voldoende tijd aan te besteden. (WES, EROV, Kamer van Koophandel Zeeland, 2006).
47
handelscentrum loopt. In de Kortrijkstraat en de Gentstraat zijn dan ook een groot aantal handelszaken gelegen. De grote hoeveelheid auto- en vrachtverkeer in het centrum zijn grotendeels te verklaren door het feit dat het merendeel van de bestemmingen in het centrum ligt en dat de bedrijvenzones, die binnen de stadskern liggen, voornamelijk aan de Leie gelegen zijn (TRITEL & ABSCIS, 2006). Wanneer we eerder vermeldden dat een goede winkelkern aangenaam, veilig en leefbaar dient te zijn, moet naar de hinder, die de N35 met zich meebrengt, worden gekeken. De hoge mate aan auto- en vrachtverkeer, en bijhorende files, zijn hier al jaren een probleem. Deinze is reeds lang op zoek naar een oplossing voor dit probleem. Dit is noodzakelijk, wil zij het handelsgebied toegankelijker en aantrekkelijker maken, om zo meer mensen te lokken (Ongena, 2007b). Een aanpassing van het mobiliteitsnet in en rondom het centrum zou bovendien een positieve invloed hebben op fietsers, voetgangers en het parkeerbeleid in het centrum.
Figuur 22: Bereikbaarheid Deinze (Google Maps, 2010)
Een mogelijke oplossing is bijvoorbeeld de bestemmingsboulevard (Cf. Figuur 22) in het recentste mobiliteitsplan (TRITEL & ABSCIS, 2006). Deze introduceert een specifieke verdeelfunctie voor het 48
autoverkeer van en naar het centrum, waardoor het aantal motorische voertuigen in de kern zou moeten dalen. Bovendien wordt een zeker centrumgebied gecreëerd waarbij de Kortrijkstraat, de Gentstraat, de Tolpoortstraat en de Markt een centrale ster vormen. De bestemmingsboulevard is daarom niet de enige oplossing. Het voornaamste waarmee bij het hervormen van het mobiliteitsnet binnen het centrum rekening moet worden gehouden, is wel het feit dat teveel auto’s in de handelskern een invloed hebben op de winkelsfeer, de veiligheid, etc. Er dient ook rekening te worden gehouden met de baanwinkels langsheen de N43. Deze worden voornamelijk gekenmerkt door ‘specialty goods’ en grootwarenhuizen die in grote mate aanvullend zijn op de ‘shopping goods’ en ‘specialty goods’ uit het centrum.
Figuur 23: Krachtlijn 4 – beheersen verkeersdruk in Deinze – centrum (TRITEL & ABSCIS, 2006, pp. 26)
Dat automobiliteit de komende jaren veel aandacht zal vragen is niet enkel een probleem voor Deinze. Er zijn namelijk een aantal algemene socio-demografische ontwikkelingen die doen vermoeden dat het aantal auto’s op de baan nog zal toenemen. Hierdoor dreigt het gevaar van dichtslibbing op vele plaatsen. Eén van deze socio-demografische kenmerken is het verouderen van de bevolking (Sambel, 2009). Vooral het feit dat een deel van deze bevolking zich blijft verplaatsen met de auto zorgt mee voor een toename in het totale gebruik. Een tweede reden is de huishoudverdunning (Sambel, 2009). De verklaring hierbij is dat het aanschaffen van een auto meestal gebeurd op huishoudniveau. Een toename van het aantal huishoudens gaat dus gepaard met een toename van het aantal auto’s. Zowel de veroudering als de huishoudverdunning worden trouwens beïnvloed door een toenemende welvaart, een betere gezondheid, een verhoogde arbeidsparticipatie, etc. (Sambel, 2009) 49
Fietsers en voetgangers Deinze is een stad met een groot aantal fietspaden. Vooreerst is Deinze gelegen in het hart van het fietsnetwerk Leiestreek (Deinze, n.d. 2). Diverse fietsroutes lopen daarom doorheen Deinze en haar deelgemeenten10. Naast deze ‘toeristische’ routes, die binnen het ruimer provinciale fietsnetwerk vallen, zijn tevens enkele functionele- en lokale fietsnetwerken aanwezig op het grondgebied Deinze (TRITEL & ABSCIS, 2006). Tot slot zijn ook de voornaamste handelsstraten in het centrum voorzien van fietspaden. Vooral deze laatste vaststelling laat blijken dat het centrum goed bereikbaar is met de fiets. Hieraan kan Tabel 4 (Cf. Bijlage 1) worden gekoppeld die aantoont dat verplaatsing met de fiets – en vooral binnen een cirkel van vijf kilometer – van aanzienlijk belang is bij het aantrekken van cliënten voor het handelscentrum. Het gebruik van de fietspaden hangt evenwel niet enkel samen met de hoeveelheid fietspaden. Een andere erg belangrijke factor is de veiligheid van de fietser. Op dit vlak wijst het mobiliteitsplan van Deinze erop dat er blijvend gewerkt moet worden aan een verhoging van de verkeersveiligheid en kwaliteit voor fietsers. En dit zowel op de fietspaden (vb: niet enkel wegmarkering als scheiding tussen rijbaan en fietspad op de aanloopwegen naar het centrum) als ter hoogte van kruispunten (TRITEL & ABSCIS, 2006). Een veilige en kwalitatieve fietsbeleving in het stadscentrum is bovendien meer dan enkel fietspaden en kruispunten. Binnen het handelscentrum moet vooral worden gezocht naar een manier waarop fietser, voetgangers en gemotoriseerde voertuigen kunnen harmoniëren. In functie van wat eerder werd vermeld, nl. een veilige winkelkern lokt meer cliënteel, kan aandacht voor de fietsinfrastructuur leiden tot meer mensen die met de fiets naar de winkel komen. Hierdoor vermindert mogelijkerwijs het autoverkeer in het stadscentrum (Fietsberaad, 2004). In Deinze loopt jaarlijks één actie die specifiek gericht is op het stimuleren van het gebruik van de fiets bij het winkelen11. Een dergelijke actie is een positief signaal dat mensen moet aansporen niet telkens de auto uit te halen bij een bezoek aan het winkelcentrum.
Naast de bereikbaarheid per fiets is de aandacht voor voetgangers in het handelscentrum minstens even belangrijk. Winkelgebieden genereren namelijk voetgangersverkeer (Administratie Wegen en Verkeer, 2010). Deinze heeft momenteel een relatief uitgestrekt gebied waarin de handelszaken gelegen zijn. Sommige handelszaken zijn bovendien gescheiden door woningen of leegstand waardoor de kern vandaag niet bestaat uit aan elkaar verbonden handelszaken (Cf. analyse handelskern). Winkelende mensen in het stadscentrum moeten zekere afstanden overbruggen. Het is belangrijk dat dit andermaal gebeurt in een 10 11
Leiestreekroute; Elfdorpenroute; Milieuroute; Nevellandroute; Poekebeekroute (Deinze, n.d. 2) ‘Met Belgerinkel naar de Winkel’ (http://www.deinze.be/Mobiliteit-rubriek-milieu.html)
50
veilige en leefbare omgeving (Bruinsma & Van Dijk, 2002). In de stadskernvernieuwing 2009-2020 zijn een aantal zaken opgenomen die betrekking hebben op voetgangers (Deinze, 2009). Zo is er de herinrichting van de Markt dat een echt centrumplein moet worden, waarrond het aangenaam is om te wonen, te werken, te winkelen en te ontspannen. Het kerkplein wil men verkeersvrij, zodat het een plaats wordt waar mensen rustig kunnen samenkomen. Voor recreanten en toeristen moet een vlotte verbinding worden gelegd met de Leiestreek. Via aanlegsteigers voor pleziervaarten worden deze toeristen ook potentiële klanten wanneer voor een goede wandelverbinding wordt gezorgd naar het handelscentrum. Op basis van het vademecum voor voetgangersvoorzieningen (Administratie Wegen en Verkeer, 2010) moeten dergelijke projecten worden aangemoedigd. Een opwaardering van het openbaar domein in functie van voetgangers zou namelijk de aantrekkingskracht van het winkelen verhogen.
Openbaar vervoer Dertien verschillende buslijnen verbinden Deinze met de omliggende steden en gemeenten (Deinze , n.d. 1) en zorgen zo mee voor een ontsluiting van de stad. Tevens zijn een aantal belbussen actief op het grondgebied van Zulte-Deinze-Nevele, die een aanvulling vormen op de vaste buslijnen.
14 Gent-Drongen-Deinze
75 Deinze-Kortrijk
15 Gent-Drongen-Nevele-Tielt
77 Deinze-Gent-Beervelde
16 Merendree-Drongen-Nevele-Deinze
81 Deinze-Gavere-Zottegem
18 Merendree-drongen-Nevele-Deinze
83 Deinze-Oudenaarde
34, 35 en 36 Sint-Martens-Leerne – Sint-
84 Deinze-Gavere-Zingem
Marens-Latem-Gent
86 Deinze-Nevele-Bellem
73 Deinze-Lichtervelde-Tielt
87 Deinze-Aalter-Maldegem
Omwille van de samenloop aan stedelijke activiteiten (woon-werk- en woon-schoolverplaatsing, bezoekersverkeer aan centrum en de baanwinkels, evacuatie pendelparking,...) ontstaan tijdens de spitsuren regelmatig opstoppingen (TRITEL & ABSCIS, 2006). Dit zorgt voor hinder en verliestijden. Volgens het mobiliteitsplan zijn vooral de doorstroming op het traject Deinze station, over de Guido Gezellelaan en de Peter Benoitlaan tot aan het Congoplein en het benaderen van de rotonde aan de Kortrijkstraat vanuit de stelplaats aan het station, hinderende elementen voor het busvervoer. Rekening houdend met de uitgebreidere mobiliteitsproblematiek, zoekt de stad samen met De Lijn naar oplossingen. De functie van De Lijn in het woon-winkelverkeer is volgens Tabel 3 (Cf. Bijlage 1) niet ontzettend groot. Dit mag evenwel niet als negatief worden gezien, maar eerder als een opportuniteit worden bekeken. In 51
functie van de ontlasting van het stadscentrum, de vergrijzing (cf. supra) en het milieu kan een sterk openbaar vervoersnet ontzettend zinvol zijn. Door het openbaar vervoer aantrekkelijk te maken als alternatief voor de individuele verplaatsing met de auto, zal het aantal auto’s op de baan namelijk stabiliseren en mogelijk dalen. Dit moet de wegen veiliger en leefbaarder maken. Een idee binnen deze context is de winkelbus12 (Langzaam verkeer, 1996). Wat de relatie met vergrijzing betreft, is het zo dat het openbaar vervoer aansluit bij de huidige individuele en collectieve behoeften van ouderen (Omey, 2009). De Lijn profileert zich verder als een milieubewuste mobiliteitskeuze (De Lijn, 2007). Opvallend is dat in Deinze de haltes van het openbaar vervoer kort bij, maar niet in het handelscentrum liggen. Mensen die minder goed te been zijn of grote boodschappen doen, worden hierdoor aangemoedigd om toch met de auto te gaan. Door het voorzien van een halte of buslijn die het handelscentrum wel doorkruist zouden deze mensen toch het openbaar vervoer in overweging kunnen nemen. Een stadsbusje vormt hier een optie. Naast De Lijn is in Deinze ook de openbare vervoersmaatschappij NMBS actief. Deinze beschikt namelijk over een eigen treinstation. Via dit station wordt een vlotte verbinding verzekerd voor personenvervoer van en naar Kortrijk, Brussel, De Panne, Gent. De eerste winkels uit de winkelkern liggen op amper vijf minuten wandelen van het station. De straten van het station naar het centrum kunnen in dit opzicht als aanloopstraten worden gezien. Een aangename en veilige wandelroute van het station naar het centrum is aangewezen. Bezoekers die via het spoor komen, kunnen langs het handelscentrum worden geleid op weg naar één van de vele toeristische trekpleisters. Dit verhoogt het aantal passanten en dus mogelijk cliënteel.
3.3.3 Parkeerbeleid Eerder werd al aangegeven dat het parkeerbeleid een belangrijke rol speelt bij het aantrekkelijk maken van het commercieel centrum. Aan de hand van het mobiliteitsplan kan vastgesteld worden dat Deinze gekozen heeft voor een integraal parkeerbeleidsplan (TRITEL & ABSCIS, 2006). Het socio-economische profiel, de ruimtelijke impact, de voorradige ruimte, de ruimtelijke druk en de tijdsduur worden bij mogelijke gemeentebeslissingen in rekening gebracht. Een goede voorstelling van de hedendaagse aanpak is Figuur 23. Bijlage 2 (digitaal) sluit hierbij goed aan en geeft weer hoe de parkeerroute in Deinze is georganiseerd (nl. één tegen wijzerzin en één in wijzerzin en dit aan de hand van verkeersborden).
12
Een winkelbus wordt ingelegd op de drukste winkelmomenten. Bijvoorbeeld op koopdagen of marktdagen. De bus moet zorgen voor een vlotte verbinding tussen de parkings rondom het centrum en de binnenstad. De idee is afkomstig van de Winkelexpres in Nederland. Daar wordt vooral het winkelgemak van de winkelexpres benadrukt. De dienst wordt er trouwens gratis aangeboden vanop nabijgelegen parkings.
52
Figuur 24: Integraal beleidsplan parkeren (TRITEL & ABSCIS, 2006, B12)
In bijlage 3 (digitaal) wordt aangegeven dat er vandaag 1.358 parkeerplaatsen zijn in het centrum waarvan 1.048 gratis en 310 betalend. Het relatief grote aandeel gratis plaatsen is een positieve impuls om mensen naar centrum Deinze te lokken (Ongena, 2007b). Bij het betalend parkeren kan er de eerste 15 minuten gratis worden geparkeerd, op voorwaarde dat de 53
bestuurder aan één van de parkeerautomaten een gratis parkeerticket afhaalt en zichtbaar achter de vooruit plaatst. De tarieven voor het betalend parkeren zijn €0,35 voor het eerste half uur. Per bijkomend halfuur moet opnieuw €0,35 worden bijbetaald. Het maximum is drie uur. Naast het gratis en betalend parkeren zijn er een aantal blauwe zones waar bij gebruik van de parkeerschijf een vooraf bepaalde tijd kan worden geparkeerd. Afhankelijk van de locatie kan er maximum twee uur of maximum dertig minuten (tussen 8u en 19u) worden geparkeerd (Deinze, n.d. 3). Bewoners uit straten waar betalend parkeren geldt of waar het gaat om een blauwe zone kunnen steeds een bewonerskaart aanvragen in de parkeerwinkel (Deinze, n.d. 3). In deze winkel kunnen ook abonnement-bewonerskaarten worden verkregen die het recht geven om de hele dag geparkeerd te staan op één parkeerplaats. Bij de positieve cijfers die afkomstig zijn van de stad (77,2% gratis parkeerplaatsen) moet ten slotte nog een kritische noot worden geplaatst. Het aspect gratis parkeren krijgt in het onderzoek naar de grensoverschrijdende bezoekersstromen in de Euregio Scheldemond namelijk slechts een gemiddelde van 2,6 op 5 (WES, EROV, Kamer van Koophandel Zeeland, 2007). De vraag moet dus worden gesteld hoe het komt dat inwoners van Deinze het parkeerbeleid minder positief ervaren als zou verwacht worden. Een reden zou kunnen zijn dat de termijn voor gratis parkeren als te kort (en dus niet gratis) wordt beschouwd, waar de stad deze wel als gratis aanziet. Het zou ook kunnen dat de mensen bepaalde parkings niet linken met een bezoek aan de winkels, hoewel dit wel de bedoeling van de stad is. Naar de toekomst toe zal het parkeerbeleid mee evolueren met de stadskernvernieuwing. Zo zal de geplande heraanleg van de markt een aantal parkeerplaatsen doen sneuvelen ten dienste van de leefbaarheid op de markt. Deze daling in aantal parkeerplaatsen op de markt hoeft dus zeker niet negatief te zijn. De heraanlegging van de markt is namelijk een goed voorbeeld van het feit dat grondig moet worden nagedacht over hoe diverse ruimtes binnen de stadskern met elkaar moeten worden gelinkt (zie deel ruimtelijke ordening). Kiezen voor een aangenamer verblijf in het centrum zal in functie van het parkeerbeleid vragen om een goed en waardevol alternatief.
3.3.4 Besluit Het mobiliteitsbeleid vormt in Deinze, net als in de meeste andere steden, een discussiepunt. Het komt er, in functie van een goed strategisch commercieel beleid, op aan dat het mobiliteitsbeleid vier belangrijke thema’s in het oog moet houden: bereikbaarheid, veiligheid, leefbaarheid en parkeerbeleid. Deze verschillende punten kunnen soms met elkaar conflicteren. De uitdaging schuilt er dan ook in om hiertussen een goed evenwicht te vinden.
54
3.3.5 Concluderende SWOT analyse Sterkten: Geografische ligging Deinze ligt op de verbindingsweg tussen de twee grote steden Kortrijk en Gent. De gemeenten Aalter, Sint-Martens-Latem, Nazareth, Kruishoutem, Zulte, Dentergem en Tielt liggen in de onmiddellijke omgeving van groot-Deinze. De ligging aan de Leie en Brielmeersen ondersteunen het toeristische en recreatieve karakter van Deinze. Bereikbaarheid Deinze beschikt over een groot aantal invalswegen waarvan de belangrijkste de N43 en de N35 zijn. De nabijheid van de E17 is belangrijk. Naast de invalswegen is Deinze tevens bereikbaar met het openbaar vervoer en via het water (Leie en Schipdonkkanaal). Infrastructuur zwakke weggebruiker Diverse fietsroutes lopen doorheen Deinze en haar deelgemeenten. Het gaat hier zowel om toeristische als om functionele routes. De aanwezigheid van fietspaden maken het mogelijk om met de fiets het centrum te bereiken. In het centrum zijn alle voornaamste handelsstraten voorzien van fietspaden. Voor voetgangers zijn degelijke voetpaden voorzien langs de winkels, de oversteekplaatsen zijn degelijk uitgerust. Aanwezigheid openbaar vervoer (De lijn, NMBS) Verschillende buslijnen verbinden Deinze met de omliggende steden en gemeenten en zorgen zo mee voor een ontsluiting van de stad. Tevens kan er beroep worden gedaan op een aantal belbussen. Via het spoor is Deinze vlot bereikbaar vanuit Kortrijk, Brussel, De Panne en Gent. De winkelkern ligt vervolgens op een wandelafstand van 5 à 10 minuten. P-gordel en parkeerplaatsen In Deinze vormt een integraal beleidsplan parkeren de basis van het parkeerbeleid met een parkeergordel rond Deinze als uitgangspunt. D.m.v. een gesignaleerde parkeerroute wordt getracht om het parkeren in Deinze vlot te laten verlopen en de auto’s uit het centrum te weren. Het prijsbeleid is hierbij belangrijk: bijna 80% van de parkeerplaatsen is gratis. Deze gratis parkeerplaatsen zijn aan de stadsrand gelegen. Hoe korter bij het centrum hoe meer een gemengd beleid van toepassing is (tijdelijk gratis parkeren via kortparkeren of parkeerschijf).
Zwaktes: Hindernissen – bereikbaarheid Vandaag liggen nog steeds veel bestemmingen van auto’s en vrachtwagen in en nabij het centrum, deels te wijten aan de aanwezigheid van bedrijventerreinen. De kortste weg om deze terreinen te
55
bereiken is nu door het centrum. Naast de drukte is ook filevorming een belangrijke hindernis in het centrum. Dit alles heeft gevolgen voor de verkeersveiligheid. Vooral de N43 die het centrum doorkruist zorgt voor veel hinder. Infrastructuur zwakke weggebruiker Niet overal is het fietspad goed gescheiden van de rijbaan. Soms is dit enkel via een markering op het wegdek aangegeven wat de veiligheid van de fietser niet ten goede komt. De Lijn, hinder tijdens de spits Tijdens de spitsuren staan de bussen van De Lijn in dezelfde files. Deze opstoppingen zorgen voor hinder en verliestijden. Gratis parkeren Hoewel gegevens van de stad aangeven dat bijna 80% van de parkeerplaatsen gratis is, krijgt dit item in het onderzoek naar grensoverschrijdende bezoekersstromen in de Euregio Scheldemond slechts een score van 2,6 op 5.
Opportuniteiten: Openbaar vervoer Het gebruik van het openbaar vervoer voor woon-winkelverplaatsing is gunstig.
Bedreigingen: Verbinding deelgemeentes en stadscentrum Een stroeve en onveilige verbinding stimuleert een consumptievlucht naar omliggende gemeentes of Gent. Daling aantal parkeerplaatsen. In de toekomst zal de markt worden heraangelegd, hierdoor zullen waarschijnlijk een aantal parkeerplaatsen sneuvelen. Socio-demografische ontwikkelingen Diverse socio-demografische ontwikkelingen (waaronder veroudering van de bevolking, huishoudverdunning, toenemende welvaart, etc.) zorgen vermoedelijk voor een toename van de automobiliteit. Hierdoor dreigen de wegen toe te slibben.
3.3.6. Aanbevelingen ontstaan uit de SWOT analyse De belangrijkste aanbeveling die uit bovenstaande SWOT analyse voortvloeit, is het ontlasten van de handelskern, dewelke gezien de huidige druk op de mobiliteit best kan worden verminderd. De voornaamste manier om de ontlasting te realiseren, is door het aantal motorische voertuigen in het centrum te doen dalen. Het shoppen in Deinze zou hierdoor aangenamer en aantrekkelijker moeten 56
worden. Om die daling te realiseren, zijn er verschillende complementaire mogelijkheden. Een eerste manier om het aantal motorische voertuigen in het stadscentrum te doen afnemen, is het stimuleren van verplaatsingen te voet of met de fiets. Bovenop de ontlasting hebben deze alternatieven als voordeel dat de verblijfstijd en het wandelen doorheen de handelskern toenemen. Het stimuleren van het gebruik van openbaar vervoer is een tweede mogelijkheid. Deze aanmoedigingen kunnen gebeuren door het openbaar vervoer in Deinze extra te promoten en door te kijken waar strategische nieuwe haltes kunnen worden geplaatst in de nabijheid van het centrum. Het openbaar vervoer is net als bij het vorige alternatief niet enkel zinvol voor een ontlasting van de handelskern. Het is daarenboven milieuvriendelijker en een aanzet om de senioren mobiel te houden. Tot slot bestaat een laatste advies erin parkeerplaatsen strategisch te plaatsen. Door deze bijvoorbeeld te lokaliseren aan de rand van het centrum weert men auto’s uit de kern. Hierbij aansluitend heeft ook de prijs van het parkeren een invloed op de aantrekkelijkheid van het handelscentrum. Vandaag hebben veel bezoekers hier namelijk een negatieve perceptie op, hoewel er een groot aantal gratis parkeerplaatsen zijn. Nagaan wat de redenen zijn voor deze discrepantie zullen helpen om de beste oplossing op dit vlak te vinden. Andere recommandaties die omtrent mobiliteit kunnen worden gedaan, hebben betrekking op het toerisme. Door de verdere uitbouw van de verbinding tussen de wandel- en fietsroutes zullen toeristen, maar eigenlijk ook de eigen burgers, vlotter het centrum bereiken. Wanneer toeristen worden aangetrokken om even te pauzeren in de stad vergroot hierdoor het potentieel cliënteel. Het voorzien in een aanlegsteiger voor pleziervaarten kan eveneens het toeristische gehalte van Deinze opkrikken en maakt het bereiken van Deinze per boot mogelijk.
3.4. Analyse van de ruimtelijke ordening in Deinze Wanneer, binnen een stedelijke context, een aanzienlijke ingreep plaatsvindt in de ruimte heeft dit vaak een invloed op het hele gebeuren in deze ruimte. Dit vloeit voort uit het feit dat ruimtes en de activiteiten die er plaats vinden met elkaar verbonden zijn (Bauwens, 2000). Diverse functies zijn denkbaar binnen en rond het stadscentrum. Wonen, werken, winkelen, ontspanning, schoolgaan, mobiliteit, etc. komen allemaal voor binnen de stedelijke context en moeten in harmonie worden voorzien (Goossens & Van Hecke, 1995). Bij het indelen en uitbouwen van de activiteiten binnen een beperkte omgeving moet dan ook steeds rekening worden gehouden met de draagkracht van de ruimte, de effecten op het (leef)milieu en de economische, sociale, culturele en esthetische gevolgen van een ingreep (Vansant, 2009). Door te zorgen voor een verweving van functies en activiteiten, ontstaat een ruimtelijke meerwaarde, synergie en complementariteit (EROV, nd.). Wat stedelijke ontwikkeling betreft, zegt EROV dat het zinvol is om 57
binnen de stadskern kleinhandel te bundelen aangezien dit één van de voornaamste stedelijke functies is (EROV, nd.). De invloed die winkelcentra en baanwinkels op de kleinhandel in de stad hebben, wordt verder in dit deel aangehaald. In de eerste plaats gaat het evenwel om de ruimtelijke indeling met betrekking tot Deinze.
De ruimtelijke ordening gebeurt met enige bedachtzaamheid. Het plannen van hoe een ruimte moet worden georganiseerd, vindt in België plaats op verschillende niveaus (Van Acker, 2009). Het Vlaamse niveau is het hoogste. Hier wordt onder andere een Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV) opgesteld. Het tweede niveau is dit van de provincie waar een Provinciaal Ruimtelijk Structuurplan (PRS) het voornaamste instrument is. Ten slotte is er op gemeentelijk niveau een Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan (GRS). De verschillende plannen bevatten elk een bindend, een richtinggevend en een informatief luik. Hierdoor zijn de lagere niveaus steeds verplicht om rekening te houden met de hogere. Algemeen zijn ruimtelijke structuurplannen beleidsdocumenten die een kader aangeven voor de ruimtelijke structuur, hierbij uitgaand van een langetermijnvisie (Van Acker, 2009). De bedoeling van de plannen is te voorzien in een duurzame ruimtelijke ontwikkeling wat “impliceert dat de ruimte beheerd wordt ten behoeve van de huidige generatie zonder de behoeften van de toekomstige generaties in gedrang te brengen” (Van Acker, 2009, pp. 37). In wat hier volgt, worden de plannen op de verschillende niveaus
besproken. De nadruk ligt hierbij op de invloeden voor Deinze en de detailhandel. Algemeen valt vooraf op te merken dat detailhandel het meeste voordeel haalt uit ruimtes waar een bundeling en vermenging van functies aanwezig is (EROV, nd., pp.10).
3.4.1. Ruimtelijk structuurplan Vlaanderen13 (RSV) Het RSV bepaalt het ruimtelijk beleid van Vlaanderen (RSV, 2004). Volgens dit RSV is Deinze een goed uitgeruste kleine stad. Dankzij deze omschrijving valt Deinze in het rijtje van enkele andere vooraanstaande steden zoals Dendermonde, Oudenaarde, Vilvoorde, Lokeren, Waregem, etc. De omschrijving als kleinstedelijk gebied maakt dat Deinze volgens het RSV een regio is waar een beleid van groei, concentratie en verdichting gewenst is en een uitbreiding van het woongebied en de economische bedrijvigheid mogelijk blijft (IRITAS & SORESMA, 2006 (1)). De stedelijke functies wonen en werken worden er sterk aangemoedigd. Hierdoor wordt het mogelijk om in de buitengebieden zich meer toe te spitsen op landbouw en natuur. ‘Buitengebieden’ zijn dan gebieden waar voornamelijk de open
13
Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen – integrale versie, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Brussel 1998 (B.S. 21 maart 1998); Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen – overzicht van tekstwijzigingen op basis van de herziening van 12 december 2003, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Brussel 2004
58
(onbebouwde) ruimte overweegt. Als goed uitgeruste stad wordt Deinze eveneens aangeduid als een economisch knooppunt (Rutgeerts, 2005). Dit wil zeggen dat het om een gebied gaat waar economische activiteiten nog steeds relatief sterk gebundeld zijn (IRITAS & SORESMA, 2006 (1)).
3.4.2. Provinciaal Ruimtelijk Structuurplan Oost-Vlaanderen
14
(PRS)
De uitwerking van de ruimtelijke visie in het PRS gebeurt aan de hand van deelstructuren en deelruimten waarbij de deelstructuren vooral gebaseerd zijn op het RSV (IRITAS & SORESMA, 2006 (1); Provinciaal Ruimtelijk Structuurplan Oost-Vlaanderen, 2004). De deelruimten daarentegen zijn opgesteld aan de hand van kenmerkende gegevens en de gebiedsonderscheidende kwaliteiten die administratief werden bepaald. Er zijn in Oost-Vlaanderen in totaal tien deelruimten. Deinze is gelegen in de Leieruimte (IRITAS & SORESMA, 2006 (1); Provinciaal Ruimtelijk Structuurplan Oost-Vlaanderen, 2004). Deze wordt aanzien als een ruimte die een bufferfunctie creëert tussen de stedelijke netwerken en daarom moet er mee voor gezorgd worden dat er geen aaneengeschakelde verstedelijkte band komt. De Leieruimte moet ook zorgen voor een goede fysieke en functionele overgang van het Westelijke naar het Oostenlijke openruimtegebied. Dit doel duidt andermaal op het belang van synergetische functies en activiteiten in Deinze. Een evenwicht moet worden gezocht tussen een behoud van de kwaliteiten van het landschap en een woningbeleid dat de stijgende bevolking (cf. Figuur 5) kan opvangen. Daarnaast zullen ook bedrijventerreinen een plaats krijgen binnen dit geheel. Omwille van de stedelijke functie van Deinze moet volgens het PRS worden gewerkt aan de bereikbaarheid met het openbaar vervoer. De doortocht van de Leie wordt in het plan gezien als een factor die de woonomgeving aantrekkelijker maakt. In relatie tot het Westelijke Openruimte gebied wordt van Deinze verwacht dat zij een goed beleid voeren waarbij landbouw, natuur, bos en recreatie gebruikt worden voor het voorzien in een landschappelijke differentiatie (IRITAS & SORESMA, 2006 (1)). Met haar regionale bedrijvigheid staat Deinze mee in voor een evenwichtige spreiding van de werkgelegenheid in het gebied. Daarnaast wordt tevens verwacht dat Deinze zich verder ontwikkelt als centrale kern waarbij wonen, woonondersteunende functies en lokale bedrijvigheid met elkaar moeten worden verbonden. Het Zuidelijke Openruimte gebied grenst eveneens aan Deinze, zij het vooral ten zuiden van de E17. De richtlijn hier luidt dat moet worden voorzien in een goed ontsluitingssysteem met het oog op het behouden van de leefbaarheid van de stedelijke economische structuur. Aanpassingen om deze ontsluiting te verbeteren zijn volgens de planningsbureaus IRITAS & SORESMA beoogd. Concluderend bestaat de hoofdtaak van Deinze eruit om vorm te geven aan de kleinstedelijkheid van de Leievalei (IRITAS & SORESMA, 2006 (1); Provinciaal Ruimtelijk Structuurplan Oost-Vlaanderen, 2004). Hiermee wordt bedoeld dat accenten moeten worden 14
Provinciaal Ruimtelijk Structuurplan Oost-Vlaanderen, 24 maart 2004, Provincie Oost-Vlaanderen
59
gelegd op basis van ecologie, landschap recreatie en cultureel erfgoed. De provincie denkt dat hierdoor het toeristische karakter van Deinze kan worden verhoogd.
3.4.3. Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan Deinze15 (GRS) Het GRS Deinze heeft tot doel het ruimtelijk beleid in de stad te sturen (IRITAS & SORESMA, 2006 (1)) aan de hand van een uitgebreide schets waarbij ook de geschiedenis een rol speelt en knelpunten en ideeën worden aangehaald. Er wordt hier vooral toegespitst op de plaats van kleinhandelsvoorzieningen en de structuurbepalende ruimtelijke elementen uit Deinze centrum. Aansluitend worden enkele ruimtelijke problemen, knelpunten en kwaliteiten aangegeven die het handelsbeleid van Deinze beïnvloeden.
De Deinse stadskern is ontstaan op het kruispunt van de belangrijkste wegen en de Leie (IRITAS & SORESMA, 2006 (1)). De strategische ligging van de stad tussen Gent en Kortrijk zorgt tot op de dag van vandaag voor de ontwikkeling van het centrum en de algemene uitbouw van het kleinstedelijk gebied. Wat de kleinhandelsvoorzieningen betreft, merkt het GRS op dat de kleinhandel in Deinze sterk verbonden is met andere functies (IRITAS & SORESMA, 2006 (1)en(2)). Wonen, werken, voorzieningen en ontspanning zijn allemaal in de stadskern aanwezig. Hierbij moet de kanttekening worden gemaakt dat elke vorm van beleid in het centrum rekening dient te houden met de draagkracht16 van het gebied. Deze draagkracht kan niet eenvoudig worden vastgelegd omwille van de plaats-, situatie- en zelfs tijdsgebondenheid. Het is daarom aan te raden om bij elke ruimtelijke ingreep vooraf goed na te denken over de gevolgen die de ingreep heeft op de diverse gebieden, uitgaande van een aantal vooraf bepaalde criteria (IRITAS & SORESMA, 2006 (2)). Met betrekking tot de kleinhandel zijn deze volgens het GRS vooral gegroepeerd in de kleinhandelzones op de assen Markt Tolpoortstraat/Kortrijkstraat - Gentstraat en de N43. Kleinhandel houdt in principe verschillende types activiteiten in (winkels, supermarkten, shoppincentra, e.d.). Voor centrum Deinze gaat het voornamelijk om detailhandel. Andere elementen die de stedelijkheid van Deinze aantonen zijn het Schipdonkkanaal, de vestiging van vele bedrijven en de aanwezigheid van een NMBS station voor personenvervoer. In het centrum is er sprake van een verdichte bebouwing en er is in de nabijheid ook ruimte voorzien voor 15
De informatie bij dit deeltje komt uit het huidige structuurplan van de gemeente Deinze: IRITAS & SORESMA (2006 (1), juni), Structuurplanning ontwerp, Deinze. 16 “Draagkracht is de mate waarin de menselijke activiteiten binnen een bepaalde ruimte kunnen plaatsvinden zonder met elkaar in conflict te treden. Draagrkacht betekent ook dat de natuurlijke en ecologische werking van het fysisch systeem niet in het gevaar worden gebracht. Erg belangrijk in dit verband is het begrip evenwicht. Het behoud van het evenwicht is immers een voorwaarde voor zowel de geleidelijke en duurzame ontwikkelingen, als voor het beoogde effect van de gewenste veranderingen.” (IRITAS & SORESMA, 2006 (2), p.3)
60
een aantal gemeenschapvoorzieningen, scholen en een ziekenhuis. Deze grote hoeveelheid voorzieningen zorgen voor een druk op het wonen in het centrum. Als reactie hierop ontstonden een aantal nieuwbouwen, vaak appartementen, die echter niet altijd geïntegreerd werden in het bestaande straatbeeld (IRITAS & SORESMA, 2006 (1)). Dit zorgde voor een verlaagde samenhang van de kern. De samenhang binnen de stadskern, en dan vooral van de handelszaken, wordt eveneens doorbroken door de aanwezigheid van leegstand (Luysterman, 2008, 19 september, pp. 15). Na opmeting van de handelskern van Deinze blijkt dat de leegstand in de handelskern 8% bedraagt. Het percentage werd berekend op het totaal aantal panden in de handelskern. Indien enkel de handelspanden in rekening worden gebracht, dan heeft Deinze 13,3% leegstaande winkelruimten. Deinze scoort daarmee een pak slechter dan het gemiddelde leegstandcijfer voor België dat 6,18% bedraagt(Luysterman, 2010, 5 februari, pp. 5; Muylaert, 2010, pp. 13). Volgens Lysterman (2010, 5 februari, pp. 5) is het wel zo dat hulp van lokale overheden gewenst is om de leegstandproblematiek aan te pakken. Om de winkelruimte up-to-date te houden is het best om nieuwe investeringen te doen (Luysterman, 2008, 19 september, pp. 15). De hoeveelheid functies binnen de stadskern zorgt niet alleen voor spanningen op het gebied van samenhang. Zij zorgen ook voor een grote druk op de verkeersleefbaarheid. Een ander ruimtelijk probleem dat zich voordoet, is het feit dat de handelsfunctie van Deinze de laatste jaren een schaalvergroting opdringt. “Hierdoor zien we vooral speciaalzaken op de as Markt – Tolpoortstraat en meer ruimtebehoevende handel op de as Kortrijksesteenweg –Gentsesteenweg” (IRITAS & SORESMA, 2006 (1), pp.113). Het centrum heeft naast
deze 'problemen' gelukkig ook potentiële kansen. In het GRS werd aangegeven dat er op de Markt en in de Tolpoorstraat gelegenheid is tot uitbouw van het kwalitatief wonen en de heraanlegging van de publieke ruimte met als doel deze aantrekkelijker te maken. De huidige plannen in het kader van de stadskernvernieuwing (Deinze, 2009) zijn alvast een poging om deze verbeteringen te realiseren.
3.4.4. Shoppingcentra en baanwinkels Het raamwerk van ruimtelijke ordening en winkelen bevat nog een interessant thema. Er wordt vertrokken vanuit het uitgangspunt dat de plaatsing van concurrentiële winkelaangelegenheden in de nabijheid van de handelskern een invloed uitoefent. Concreet bestaan er vier cases die actueel zijn en mogelijks een impact zullen hebben op het stadscentrum van Deinze. Het feit dat er enerzijds argumenten kunnen worden aangehaald die deze ontwikkelingen als een bedreiging beschouwen en anderzijds argumenten aan te voeren zijn die voorgaande ontkrachten, toont aan dat er geen eenduidige visie bestaat op de invloed van concurrentiële winkelaangelegenheden die buiten de kern gelokaliseerd zijn. Toch is het aangewezen met de cases rekening te houden.
61
Cases •
Baanwinkels - Er is een toenemend aantal baanwinkels langs de N43
•
Site Colle - Het Meyers Koopcenter in de buurt van de hoek van de Guido Gezellelaan, de Peter Benoitlaan en de Karel Picquélaan werd in 2009 verkocht. Bij de ideeën van wat nu met dit stuk grond ging gebeuren kwam onder andere het bouwen van een winkelcentrum naar boven.
•
Site op de Gaversesteenweg, niet ver achter het station, is een braakliggend terrein. Ook hier werd de mogelijkheid geopperd om een groot winkelcentrum in te richten.
•
Flanders Expo-site – ‘The Loop’, nabij de IKEA in Sint-Denijs-Westrem. Voor dit project werd reeds een aanvraag tot machtiging sociaal-economisch dossier ingediend. Het zou hier concreet gaan om een handelscomplex met een bruto handelsoppervlakte van 68.531m². In de aanvraag en het daarop volgend college besluit staat dat het nieuwe complex geen concurrentie aangaat met de binnenstand van Gent. Er wordt echter niets gezegd over de invloed op de nabijgelegen steden en gemeenten.
Baanwinkels
Grietens (2009, pp. 3) wijst er in zijn werk Vlaanderen in de knoop op dat er een stijgend aantal baanwinkels is. Alsmaar meer winkels vestigen zich namelijk langsheen grote invalswegen in plaats van in een stads- of dorpcentrum. Als verklaring hiervoor geeft Grietens (2009) aan dat deze winkels de ‘suburbanisatietrend’17 van het wonen’ volgen. Bovendien worden de vestigingsplaatsen langsheen de invalswegen als goed bereikbaar en goedkoop geïnterpreteerd18 met als gevolg een toename van het autoverkeer en een ondergraving van de positie van de middenstand in de centra. Een groeiend aantal baanwinkels langs de N43 kan dus als een bedreiging worden beschouwd voor de handelszaken in de binnenstad. In het Ruimtelijk structuurplan van Deinze wordt met dit probleem rekening gehouden door te vermelden dat de baanwinkels complementair dienen te zijn aan het centrum zodat de competitiviteit hiermee tot een minimum wordt beperkt (IRITAS & SORESMA,2007, pp. 75-77). Er wordt in het plan wel niets gezegd over de ruimtelijke invulling van baanwinkels. Een verspreiding van de grootschalige detailhandel en het ontbreken van een visie op de ruimtelijke invulling werken namelijk versnippering in de hand Grietens (2009, pp. 57).
Winkelcentra
Een grotere bedreiging dan baanwinkels zijn volgens Grietens (2009, pp. 57) de winkelcentra. Deze laatste worden namelijk met hetzelfde motief bezocht als de binnensteden. Het gaat hier dus om rechtstreekse 17
Suburbanisatie is een ander woord voor ongebreidelde verspreiding (RSV, 2004). Deze verklaring haalde Grietens uit een studie rond grootschalige winkelvestigingen in België uit 2002. Deze studie werd in uitgevoerd in opdracht van de toenmalige Vlaamse minister van ruimtelijke ordening, Dirk Van Mechelen. 18
62
concurrentie. Winkelcentra brengen ook extra autoverkeer op de baan wat zorgt voor een stijgende onveiligheid in het verkeer (Grietens, 2009, pp. 58). Leegstand is een ander gevolg dat soms wordt opgemerkt als nadeel van shoppingcentra (Luysterman, 2008, pp. 15). Toch moet Deinze niet wanhopen wanneer een dergelijke ‘shoppingmall’ er toch komt. Er zijn namelijk plaatsen waar de komst van een winkelcentrum niet de teloorgang van het handelscentrum in de binnenstad heeft veroorzaakt19 (Luysterman, 2008, pp. 15). Waar negatieve effecten zich wel laten gevoelen, is dit waarschijnlijk van overgaande aard (Luysterman, 2010, pp. 5). Het zal wel de nodige tijd vergen om de mening te zien veranderen. De uitdaging voor steden bestaat er in, wanneer er dan toch een shoppingcenter wordt opgericht, om vooral een eigenheid te creëren in de binnenstad die niet door winkelcentra kan worden geëvenaard. Deze winkelcentra worden namelijk regelmatig als eenheidsworst omschreven en het is dus op dit vlak dat het stadscentrum zich kan proberen onderscheiden (Luysterman, 2008, pp. 15). Het imago van de stad ten opzichte van de grote shoppingcentra kan meteen ook worden gebruikt om zich te differentiëren van andere winkelsteden.
3.4.5. Concluderende SWOT analyse Sterkten: Deinze is een goed uitgeruste kleine stad Dankzij deze omschrijving uit het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen valt Deinze bovendien onder de omschrijving van economisch knooppunt. Op het vlak van ruimtelijke ordening wil dit zeggen dat stedelijke functies zoals wonen, werken, economische en andere activiteiten mogen of zelfs moeten voorzien worden. Dit in grote mate in het centrum, zodat de delen die grenzen aan de buitengebieden minder gesloten zijn. Activiteiten in het stadscentrum De kleinhandelzones in het centrum bevinden zich vooral op de assen Markt-Tolpoorstraat en Kortrijkstraat-Gentstraat, waarin verschillende functies samenkomen. De functiemix heeft tot doel leven te brengen in de stad. Alle activiteiten kunnen echter niet zomaar naast elkaar worden georganiseerd. Gunstige regionale ligging Het centrum is gelegen op het kruispunt van de belangrijkste wegen die door Deinze lopen en waar bovendien de Leie door de stad stroomt. De ligging tussen Gent en Kortrijk maakt dat Deinze strategisch is gelegen en de mogelijkheid heeft om wonen, bedrijvigheid en andere 19
Een typisch voorbeeld hierbij is Antwerpen, de komst van het shoppingcentrum Wijnegem zorgde hier slechts tijdelijk voor een invloed op het handelscentrum. (Luysterman, 2008, p. 15).
63
voorzieningen verder uit te bouwen. De aanwezigheid van het Schipdonkkanaal en een NMBS station versterken de stedelijkheid van Deinze. Ook de ligging van scholen, ziekenhuizen en gemeenschapsvoorzieningen in en rondom het centrum maken de stadskern van Deinze aantrekkelijk.
Zwaktes: Wonen in het centrum Er is een druk op het wonen in het centrum die ondermeer ontstond door de verdichting in de bebouwing in het centrum. Bovendien is de geplaatste nieuwbouw niet volledig geïntegreerd in het straatbeeld, waardoor de kern minder samenhangend oogt. Daarbij onderbreken woonentiteiten de aaneenschakeling van handelszaken in de winkelstraten. Leegstand Deinze heeft een veel hoger leegstandscijfer (13,3% van het totaal aantal winkelruimten) dan de gemiddelde leegstand in België (6,18%).
Opportuniteiten: Deinze in het Provinciaal ruimtelijk structuurplan Deinze wordt bestempeld als een kleinstedelijk gebied in de Leievalei. Heraanleg van de publieke ruimte, stadskernvernieuwing In het GRS van 2006 werden de Markt en de Tolpoortstraat aangehaald als ruimtes die mits een herinrichting de publieke ruimte aantrekkelijker kunnen maken. De huidige plannen in het kader van de stadskernvernieuwing pakken zelfs nog meer gebieden aan. Deze ontwikkelingen – momenteel los van het economische beleid – beïnvloeden de attractiviteit van Deinze.
Bedreigingen: Verkeerde ruimtelijke ingrepen Wanneer bij het herinrichten van de publieke ruimtes niet voldoende rekening wordt gehouden met de draagkracht van de ruimte kunnen initieel goed bedoelde ingrepen een volledig verkeer effect hebben. Baanwinkels De verdere uitbouw van de baanwinkels langs de N43 zijn mogelijk een bedreiging voor het centrum indien er geen complementariteit tussen de twee bestaat en zij voornamelijk dezelfde goederen aanbieden. Baanwinkels beïnvloeden verder ook het verkeer. Een stijging van het autoverkeer hangt er mee samen. Op vlak van ruimtelijke ordening passen vele baanwinkels niet in het plaatje, omdat het hier ontbreekt aan een visie op de invulling van deze ruimte. Bovendien ontstaat een verspreiding van de grootschalige detailhandel. Shoppingcentra
64
De mogelijkheid dat er een shoppingcentrum wordt gebouwd in Deinze en de plannen voor een groot shoppingebied in Gent zijn een bedreiging om diverse redenen. In de eerste plaats betekent het rechtstreekse concurrentie voor de handelskern van Deinze, omdat beiden bezoekers met hetzelfde doel aantrekken. Ten tweede brengt het extra verkeer met zich mee. Tot slot kunnen dergelijke centra ook leegstand veroorzaken in het stadscentrum.
3.4.6. Aanbevelingen ontstaan uit de SWOT analyse Deinze dient mee vorm te geven aan de kleinstedelijkheid van de Leievallei. Dit wil zeggen dat het moet zorgen voor accenten op vlak van ecologie, recreatie, cultureel erfgoed en landschap. Hierdoor zou het toeristische karakter van Deinze worden verhoogd. Toerisme is niet het enige domein waar ruimtelijke ordening een rol speelt. De veelheid aan activiteiten in het centrum vergen steeds een goede afweging en planning. Zo niet, kunnen de verschillende activiteiten elkaar hinderen en ontstaat er ongunstige functiemix. Het is daarom ook belangrijk om steeds rekening te houden met de draagkracht van de ruimte. In projecten zoals de stadskernvernieuwing moet met deze zaken rekening worden gehouden bij het opstellen van plannen die de ruimtelijke ordening wijzigen, aangezien zij indirect andere beleidsdomeinen zoals het economische luik beïnvloeden. Daarom is het belangrijk van vooraf goed de criteria te bepalen die men wenst te bereiken. Deinze wil namelijk vermijden verkeerde ruimtelijke ingrepen uit te voeren die andere domeinen zouden hinderen. Een ander advies vloeiend uit de SWOT analyse betreft het aanpakken van de leegstand, dewelke best steeds in het achterhoofd wordt gehouden bij investeringen en verbouwingen. Tot slot valt het te benadrukken dat de complementariteit van de handelskern met de baanwinkels moet worden nagestreefd om de bedreiging die baanwinkels vormen te minimaliseren.
3.5. Analyse van de bestaande beleidsmaatregelen en economische organisaties Het algemeen beleidsprogramma van de stad Deinze (2007-2012) haalt enkele beleidsmaatregelen aan omtrent lokale economie, maar voorziet geen omkadering, noch een economisch beleidsplan. In dit onderdeel wordt dieper ingegaan op alle bestaande initiatieven en acties rond lokale economie, om zodoende een goed beeld te schetsen over de huidige stand van zaken aangaande het lokaal economische beleid. Deinze wil de middenstand, lokale economie en werkgelegenheid stimuleren, alsook een bedrijfsvriendelijk klimaat scheppen (“Algemeen Beleidsprogramma Deinze”, 2007-2012, pp. 14). De doelstelling die Deinze daarbij vooropstelt is een stad creëren waar het aantrekkelijk is om te ondernemen. 65
Twee grote pijlers kenmerken het economisch beleid: het Loket Lokale Economie en de Adviesraad Lokale Economie.
3.5.1 Loket Lokale Economie De uitbouw van een Loket Lokale Economie is één van de twee initiatieven genomen door het stadsbestuur van Deinze (Algemeen Beleidsprogramma Deinze, 2007-2012, pp. 14). Oorspronkelijk werd in 1984 de dienst Handelspromotie opgericht met als taak de ondersteuning van de middenstand en feestelijkheden. Voorbeelden hiervan waren onder andere een pinksterbeurs en het aanschrijven van handelaars. In 1998 volgde een herziening en veranderde de naam naar de dienst KMO. Enkele jaren later, in 2000, onderging de dienst opnieuw een naamswijziging naar zijn huidige naam: Lokale Economie. Het voornaamste doel van deze dienst bestaat er in een aanspreekpunt te zijn voor alles wat betrekking heeft met economie, wat een zeer ruime omschrijving is (Lefebre, 2010). In het Algemeen Beleidsprogramma (2007-2012, pp. 14) wil men het Loket Lokale Economie volwaardig uitbouwen. Het takenpakket bestaat onder meer uit: -
Inventariseren leegstand en bestaande buurtwinkels;
-
Initiatieven nemen om de leegstand weg te werken en de buurtwinkels op te waarderen;
-
Efficiënte communicatie onderhouden met bedrijfsleiders;
-
Begeleiding van startende ondernemers;
-
Opvolging dossiers;
-
Actueel houden van de handels- en beroepengids, bedrijvengids en andere nuttige brochures;
-
Ondersteunen opperdekenij;
-
Bevorderen van het winkelen.
Daarnaast krijgt de dienst Lokale Economie ook de opdracht om signalisatie te voorzien voor de stadsparkings en bedrijventerreinen (Algemeen Beleidsprogramma Deinze, 2007-2012, pp. 14). Deze actieplannen zijn reeds tot uitvoering gebracht. De bedrijventerreinen dienen in kaart te worden gebracht en de duurzaamheid ervan moet gepromoot worden (Cf. 3.6.).
Er zijn reeds een aantal beleidsmaatregelen en actieplannen ondernomen door de dienst Lokale Economie: -
Subsidies aan de middenstandsraad Opperdekenij;
-
Ondersteuning opperdekenij van hun werking bij hun acties;
-
Aanspreekpunt voor de ondernemers van de nieuwe vzw Deinze Rond De Watertoren;
-
Steun aan samenwerkingsverbanden met vzw Prijkels en vzw Deinze Rond De Watertoren;
-
Bebloeming van de stad; 66
-
Kerstverlichting;
-
Verschillende initiatieven om bezoekers naar Deinze te lokken: batjesmarkt, start GentWevelgem, jaarmarkt, avondmarkt, kerstmarkt, speelstraat, e.a.
-
Deinze promoten in allerlei brochures;
-
Meewerken aan de Open Bedrijvendag;
-
Tweejaarlijkse ‘Dag van de Ambachten’.
3.5.2 Raad Lokale Economie De Raad Lokale Economie (Raad Lokale Economie, 2010) werd opgericht op 17 juni 2009 als tweede initiatief in het economische beleid van Deinze. De raad is erkend als advies- en overlegorgaan inzake lokale economie en alle zaken die rechtstreeks of onrechtstreeks hiermee te maken hebben. De onderwerpen waarover de raad zich kan uitspreken, betreffen onder meer de ontwikkeling van een bedrijventerrein, werkgelegenheidsbeleid, socio-economische vergunningen tot ondersteuning van het economische beleid, en andere. Tevens fungeert de raad ook als forum voor het stadsbestuur om het economisch beleidsplan vooraf te toetsen (Raad Lokale Economie, 2010). Daarom ook dat de raad betrokken wordt in de opmaak van dit strategisch commercieel plan. De adviezen kunnen zowel op eigen initiatief, als op vraag van de gemeenteraad en het college van burgemeester en schepenen geformuleerd worden.
67
Hoofdstuk 4: Analyse van de handelskern De lokale economie van Deinze situeert zich in een specifieke omgeving, dewelke in het vorige hoofdstuk grondig werd bekeken. Aangezien een strategisch commercieel plan de huidige situatie waarin de detailhandel opereert in kaart wil brengen, dient er niet enkel naar de omgeving te worden gekeken, maar evenzeer naar de handelskern zelf, haar kenmerken en bezoekers. Daarom is er behoefte aan een grondige analyse van het kernwinkelgebied als tweede luik in het verkennen van de huidige situatie. De centrale doelstelling van een strategisch commercieel plan is immers enerzijds een goede afstemming van de winkelkern op zijn omgeving en anderzijds een optimalisering van de commerciële aantrekkingskracht van de stad (Quanten et al., 2007). De analyse bestaat uit drie onderdelen: de vraag, het aanbod en de typering van de handelskern. Er wordt met andere woorden gezocht (1) wie in Deinze winkelt; (2) naar wat de handelskern te bieden heeft aan haar bezoekers en (3) naar een duidelijk beeld over hoe de handelskern eruit ziet. In deze fase van het strategisch commercieel plan komt de inbreng van de handelaars aan bod. Hun perspectieven worden onderzocht vanuit de overtuiging dat zij een belangrijke stakeholdergroep20 vormen. Door rekening te houden met de stakeholders wordt getracht een meervoudige visie te verkrijgen en het plan meer draagkracht te bezorgen. Bij wijze van toetsing werd ook een opmeting van de handelskern uitgevoerd door de ambtenaar lokale economie van de stad Deinze. Alle door het College geselecteerde straten werden afgestapt en elk pand werd geregistreerd met als doel na te gaan of de gedefinieerde handelskern als ‘winkelkern’ beschouwd kan worden. Aan de hand van al deze bevindingen wordt derhalve gezocht naar een goede afstemming van de handelskern op de omgeving en het doelpubliek.
4.1. Analyse van de vraag Voor de analyse van de vraag naar de (detail)handel in Deinze werden de gegevens voornamelijk geselecteerd uit een grootschalig onderzoek naar bezoekersstromen uit 2005 dat gepubliceerd werd in 2007 (WES, EROV, Kamer van Koophandel Zeeland, 2007). Het onderzoek was het gevolg van een samenwerking tussen het WES, de EROV en de Kamer van Koophandel Zeeland. Dankzij de financiële steun van de Europese Unie, het Ministerie van Economische Zaken Nederland, het Vlaamse Gewest en
20
Een stakeholder is een “groep of individu die het behalen van de organisatorische doelstellingen kan beïnvloeden of beïnvloed wordt door het behalen van de organisatorische doelstelling (Heene & Desmidt, 2006, pp. 173).
68
de provincies Oost-Vlaanderen, West-Vlaanderen en Zeeland kwam het onderzoek tot stand. Het doel bestond erin informatie te verzamelen over grensoverschrijdende bezoekersstromen. Voor de studie werden enquêtes afgenomen in alle steden en gemeenten van de drie betrokken provincies. De gegevens met betrekking tot Deinze worden dankbaar gebruikt om de mening, van zowel Deinzenaren zelf, als van bezoekers over de (detail)handel in Deinze te achterhalen. Hoe groot is de koopbinding van de Deinzenaren? Hoe beoordeelt men de bereikbaarheid? Hoe is het gesteld met de variatie in het aanbod? Waarom bezoeken externen Deinze? Een antwoord op dergelijke vragen geeft een zicht op de aantrekkelijke factoren van Deinze en eventuele verbeteringen. Deze gegevens uit het onderzoek naar bezoekersstromen worden aangevuld met de perceptie van de handelaars ten opzichte van hun klanten. De visies werden afgeleid uit een eigen enquête (Handelaarsenquête Deinze, 2010) die in het deel rond de aanbodsanalyse verder zal worden besproken. Concreet zal de analyse van de vraag opgesplitst worden in zeven delen. Ten eerste wordt de methodiek besproken. Daarna komen de bezoekvlucht, de bezoekattractie, de koopvlucht en de koopattractie aan bod. Een zesde deel is het profiel van de klant. Tenslotte worden enkele elementen karakteristiek voor de commerciële aantrekkingskracht van een stad besproken.
4.1.1. Methodiek bij de analyse van de vraagzijde Om de bezoekersstromen in kaart te brengen, werden voor de studie twee soorten enquêtes uitgevoerd. In de eerste plaats vond er een telefonische enquête plaats bij een steekproef van mensen uit de drie betrokken provincies (WES, EROV, Kamer van Koophandel Zeeland, 2006). De hoofdverantwoordelijke voor de aankopen binnen het gezin werd bevraagd (minimumleeftijd 15 jaar). Een evenwichtige spreiding in de ruimte was het streefdoel. Bijgevolg werden per stad of gemeente minstens honderd gezinnen bevraagd. In totaal werden uiteindelijk, over een periode van vier maand, 22.102 telefonische enquêtes afgenomen. Wat het profiel van de respondenten betreft, is het opmerkelijk dat in Oost-Vlaanderen 71,3% respondenten vrouwelijk waren. Vrouwen blijken dus vaker verantwoordelijk te zijn voor de aankopen binnen een gezin (WES, EROV, Kamer van Koophandel Zeeland, 2006). De leeftijdsverdeling van de geënquêteerden gaf volgende verdeling aan (Cf. Figuur 25). Hieruit valt te concluderen dat voornamelijk mensen vanaf 35 jaar het meest consumeren, althans in functie van het gezin.
69
Leeftijd 25 20 15 procent
10 5 0 15-18
18-24
25-34
35-44
45-54
55-64
65+
Figuur 25: Leeftijdsverdeling van de respondenten (WES, EROV, Kamer van Koophandel Zeeland, 2007).
Ter aanvulling werden tevens passantenenquêtes afgenomen bij Nederlandse en Belgische dagtoeristen in een aantal steden (voor België de steden: Maldegem, Sint-Niklaas, Damme en Knokke-Heist) (WES, EROV, Kamer van Koophandel Zeeland, 2006). Op die wijze werd het grensoverschrijdende karakter van bezoekers nagegaan. De voornaamste bijdrage van deze passantenenquêtes situeert zich in het achterhalen van de commerciële aantrekkingskracht van een handelscentrum. De twee enquêtes samen leveren een ongelofelijke schat aan informatie en lenen zich er toe om individuele steden en gemeenten te analyseren. Vanuit wetenschappelijk oogpunt dient wel de kritische bedenking te worden gemaakt dat de onderzoekscijfers intussen waarschijnlijk verouderd zijn en dat er bijgevolg mogelijk veranderingen zijn opgetreden. Omwille van de grootschaligheid van het onderzoek is het evenwel te begrijpen dat dit niet jaarlijks kan worden vernieuwd. Indien in de toekomst deze studie toch wordt geactualiseerd, is het aan te bevelen dat de resultaten opnieuw worden geanalyseerd in functie van het commercieel beleid. Bij herhaling van de studie heeft Deinze bovendien een toetsingselement voor haar beleid.
4.1.2. De bezoekvlucht Bezoekvlucht is “het percentage van de inwoners dat de activiteit niet uitoefent in de eigen gemeente” (WES, EROV, Kamer van Koophandel Zeeland, 2006, pp. 12). In het onderzoek werd de bezoekvlucht nagegaan voor zeven activiteitscategorieën. Voor elk van zo’n categorie werd in de eerste plaats onderzocht hoeveel procent van de Deinse bevolking die activiteiten ook effectief uitoefent (Cf. Bijlage
70
4). De top drie van de meest uitgevoerde activiteiten zijn achtereenvolgens het horecabezoek (88%), fietsof wandeltochten (85%) en een stadsbezoek of –wandeling (66%). De activiteiten met het minste succes waren het bezoeken van de wekelijkse markt (45%) en sporten (42%). Aan het bezoeken van de bioscoop, het theater en/of het museum en de activiteiten met de kinderen namen respectievelijk 54% en 52% deel. In tweede instantie werd nagegaan of de actievelingen binnen de diverse categorieën de activiteit in of buiten Deinze uitoefenden. Dit maakte het mogelijk om de bezoekvluchten te kwantificeren (Cf. Bijlage 4). Bij een analyse van de resultaten springt het stadsbezoek of de stadswandeling het meest in het oog. Slechts 6,1% van de actievelingen oefent deze in de eigen stad uit. Net geen 94% verlaat hiervoor dus Deinze en trekt onder meer naar Gent (53%), Brugge (15,2%) en Antwerpen (10,6%). Een groot aantal potentiële consumenten gaat hierdoor verloren voor Deinze. Het is daarom aan te raden dat de stad oplossingen zoekt om de inwoners te overtuigen tijd te spenderen in hun eigen stad. Positieve punten waar Deinze goed op scoorde, zijn het bezoek aan de wekelijkse markt en het sporten. 97,8% van de Deinzenaars die de wekelijkse markt bezoeken, doen dit in hun eigen stad. Sporten gebeurt voor 83,3% van de actieve bevolking binnen Deinze. Wanneer activiteiten binnen de stad worden uitgeoefend, spreekt men van bezoekbinding (WES, EROV, Kamer van Koophandel Zeeland, 2006).
4.1.3. De bezoekattractie Bij de bezoekattractie gaat het om de mate waarin de stad door inwoners van andere steden of gemeenten wordt bezocht en dit voor dezelfde activiteiten als diegene die bij de bezoekvlucht werden aangehaald (WES, EROV, Kamer van Koophandel Zeeland, 2006). Hoge percentages op vlak van een bepaalde bezoekattractie wijzen op een sterkte. De activiteit lokt in dat geval namelijk volk naar Deinze, wat een stijging van het aantal potentiële cliënten met zich meebrengt. Door de attractieve en minder attractieve elementen van de stad te achterhalen, ontstaat een duidelijk beeld aan de hand waarvan toekomstige acties kunnen worden bepaald. Op basis hiervan kunnen de sterktes van de stad gepromoot worden en de zwaktes aangepakt. De grootste sterkte van Deinze naar buiten toe, op vlak van bezoekersattractie, blijkt de wekelijkse markt te zijn (Cf. Bijlage 4). Zo komt 86,8% van de in Nevele bevraagde gezinnen naar de markt in Deinze. Voor de inwoners van Sint-Martens-Latem is dit 77,2%. Ook voor activiteiten met de kinderen is Deinze een aantrekkingspool. Vanuit Zulte, Nevele en Nazareth komen telkens meer dan 20% van de bevraagde gezinnen voor deze activiteit naar Deinze. De laagste bezoekattractie is er voor het bezoek aan bioscoop21, theater of museum. Daarnaast zijn ook de percentages op het gebied van stadsbezoek of –wandeling opnieuw laag.
21
Er is geen bioscoop in Deinze.
71
4.1.4. De Koopbinding en koopvlucht In tegenstelling tot voorgaande gaat het hier niet om activiteiten die worden uitgevoerd, maar om producten die worden aangeschaft. Een eerste vraag die in dit verband wordt gesteld is hoeveel procent van de Deinse gezinnen bepaalde producten aanschaffen (Bijlage 4). Zo worden ‘algemene voeding en dranken’, net als ‘verswaren’ en ‘kledij en schoenen’ door 100% van de inwoners gekocht. Andere producten zoals artikelen in de categorie ‘sport en spel’ (56%) worden minder aangeschaft. Aan de gezinnen die de producten aanschaffen werd aansluitend de vraag gesteld waar zij de producten kochten. De mate waarin dit het vaakst gebeurt (‘binnen de eigen stad’ of ‘elders’), wordt benoemd met de begrippen koopbinding en –vlucht (WES, EROV, Kamer van Koophandel Zeeland, 2006). Op het gebied van koopbinding is het zo dat enkel voor ‘kledij en schoenen’ het merendeel van de Deinzenaars niet in Deinze winkelt. Voor alle andere producten spenderen de inwoners geld vooral binnen de eigen stad. Zo worden 93% van de ‘verswaren’, 90% van de ‘algemenen voeding en dranken’ en 88,4% van de ‘doe-het-zelfartikelen’ in Deinze aangeschaft. Interessanter in de context van (detail)handel is evenwel de opdeling die wordt gemaakt naar convenience, shopping en specialty goods22. Volgens deze opdeling kopen 90% van de Deinzenaars hun dagdagelijkse producten in Deinze. Voor shopping goods bedraagt dit percentage maar 59,9% en voor specialty goods slechts 57,2%. Voor shopping goods en specialty goods liggen de percentages traditioneel altijd lager. Het zijn goederen waarvoor men bereid is
een grotere afstand af te leggen, zeker voor specialty. Van de resterende 40,1% voor shopping goods vlucht 23,6% naar Gent en voor specialty goods koopt 15,6% van de 42,8% ook in Gent. Met name de koopvlucht op het vlak van ‘kledij en schoenen’ speelt hier een grote rol in. 45% van de inwoners kopen deze zaken meer aan in Gent dan in Deinze, waar de koopbinding 35% bedraagt. Uit het onderzoek komen jammer genoeg geen redenen naar voor waarom op deze vlakken Gent aantrekkelijker is.
22
Convenience goods zijn dagelijkse goederen met een hoge frequentie aangekocht. Deze aankopen gebeuren dagelijks en meestal niet ver van huis. Bij shopping goods gaat het om goederen die minder frequent worden aangekocht, maar toch nog regelmatig. Kiezen en vergelijken zijn bij deze goederen belangrijk. Specialty goods worden uitzonderlijk aangekocht omdat zij een belangrijke invloed hebben op het gezinsbudget. Voor de aankoop van dit soort goederen is de consument bereid om zich verder van huis te verplaatsen en er dus voldoende tijd aan te besteden. (WES, EROV, Kamer van Koophandel Zeeland, 2006). De veertien gebruikte goederencategoriën uit de enquête werden samengevoegd onder de drie categorieën. De convenience goods bestond uit de categorie voeding en dranken. Onder shopping goods valt kledij en schoenen; huishoudelijke artikelen zoals potten, pannen, glaswerk; doe-het-zelfartikelen; drogisterij- en parfumartikelen; kantoorbenodigdheden, boeken, kranten, tijdschriften, cd’s en dvd’s; benodigdheden voor plant en dier; fiets- en autoaccessoires. Tot slot vielen onder de categorie specialty goods de elektrische en huishoudelijke apparaten; artikelen om de woning in te richten (meubelen, tapijten); juwelen en horloges en tot slot fotografie en optische artikelen (Rapport uitleg gemeentelijke fiche).
72
4.1.5. De Koopattractie
Om een beeld te krijgen van het cliënteel in de Deinse winkels stelt het onderzoek naar grensoverschrijdende bezoekersstromen naast informatie over de koopbinding eveneens gegevens over koopattractie ter beschikking. De koopattractie geeft voor de omliggende gemeenten en steden aan welk percentage naar Deinze komt voor het aanschaffen van de diverse producten (WES, EROV, Kamer van Koophandel Zeeland, 2006). Hoe hoger deze percentages, hoe positiever dit is voor de handelaars uit Deinze. Uit het bestuderen van de percentages blijkt dat hoofdzakelijk inwoners uit de gemeenten Zulte (22,1%), Sint-Marens-Latem (18,7%), Nazareth (16,8%), Nevele (15,2%) en Kruishoutem (13,9%) naar Deinze komen. Wanneer dit gekoppeld wordt aan de gegevens over de inkomens (Cf. 3.2.2), dan kan hieruit besloten worden dat de koopattractie positief is: de gemiddelde inkomens per aangifte voor deze gemeenten liggen hoger dan in Deinze zelf (uitgezonderd Zulte). De producten met de meeste aantrekkingskracht zijn de ‘artikelen om de woning in te richten’ en ‘doe-het-zelfartikelen’. De aanwezigheid van een meubelgigant speelt in het eerste geval vermoedelijk een achtenswaardige rol. Tevens komen veel mensen naar Deinze voor de aankoop van ‘voeding en drank’. Andere artikelen waarvoor mensen naar Deinze afzakken zijn ‘drogisterij- en parfumartikelen’ en ‘de kledij en schoenen’. Op vlak van drogisterij- en parfumartikelen kopen meer dan 20% van de inwoners uit Zulte, Nevele en Nazareth deze producten in Deinze. Wat kledij en schoenen betreft komt meer dan 10% van de inwoners uit Nazareth, Nevele en Kruishoutem hiervoor naar Deinze. Voor de inwoners van Zulte is dit zelfs opnieuw een percentage boven de 20%. Wanneer wordt gekeken naar de onderverdeling in convenience, shopping en specialty goods is het zo dat consumenten, en vooral diegene die iets verder weg wonen,
vooral naar Deinze afzakken voor specialty goods.
4.1.6. Profiel van de klant De handelaarsenquête Deinze (2010) bevatte een aantal vragen die peilden naar het profiel van het cliënteel van de handelszaken. Meer bepaald gaat het om een perceptie betreffende de wijze hoe klanten zich naar de winkel verplaatsen, waar zij vandaan komen en wat hun economische status is. Dergelijke fenomenen bevragen via de handelaars heeft invloed op de accuraatheid van de gegevens, aangezien het hier gaat om een bevraging over derden. Het was evenwel niet mogelijk om naar aanleiding van dit strategisch commercieel plan nog een klantenbevraging te doen in Deinze. Door middel van de handelaarsenquête werd alsnog een kleine hoeveelheid informatie omtrent de klanten verzameld (Cf. Bijlage 7). Zo gaven de meeste handelaars aan dat het grootste deel van hun klanten uit Deinze stad komt, dit gevolgd door klanten uit de deelgemeenten (Cf. Bijlage 11). Slechts in een aantal handelszaken 73
komt het cliënteel voornamelijk van buiten groot Deinze. Een reactie van het stadsbestuur op deze resultaten zou kunnen uitmonden in het organiseren van allerhande acties om extra volk naar Deinze te lokken. Dergelijke acties zijn echter maar in tweede instantie aan te raden. In de eerste plaats is het opportuun om zich op de huidige sterkte, namelijk de Deinse bevolking, te richten. De besproken bezoekvlucht en koopvlucht gaven immers aan dat het nodig is om binnen Deinze nog mensen te overtuigen. Het is ook belangrijker ‘goede’ klanten te behouden dan nieuwe te proberen aantrekken, aldus de marketingliteratuur (Best, 2006, pp. 14). Als stad kan hieruit worden afgeleid dat het belangrijk is dat de huidige bezoekers een goed gevoel overhouden bij het bezoeken van het stadscentrum. Een goed gevoel zal worden gecreëerd door de winkelsfeer aangenaam te maken, te waken over een diversiteit van het aanbod en door het verzorgen van de bereikbaarheid (Cf. Infra). Een tweede vraag die aan de handelaars werd gesteld was: “Hoe verplaatsen uw klanten zich hoofdzakelijk naar de winkel?” Met de bevindingen uit het deel rond de analyse van de mobiliteit (Cf. Bijlage 1) in het achterhoofd was de antwoordverdeling op deze vraag niet erg verassend. De meeste handelaars gaven aan dat hun klanten voornamelijk met de auto komen (Cf. Bijlage 11). Te voet of per fiets komt op de tweede plaats. Het openbaar vervoer wordt niet zo vaak gebruikt door klanten om het centrum te bereiken. Er zal bijgevolg rekening moeten worden gehouden met het feit dat een groot aantal klanten nu eenmaal met de auto komt. Idealiter kunnen deze worden overtuigd om op groenere alternatieven over te stappen, maar deze mentaliteitswending vergt tijd en kan niet worden opgedrongen. In tussentijd is het aangeraden om het autoverkeer zo goed als mogelijk op te vangen. Een andere vraag uit de handelaarsenquête had betrekking op de economische status (Cf. Bijlage 11). Meer bepaald moesten de handelaars aangeven hoe zij dachten over de economische status van hun klanten. De antwoordcategorieën waren: niet welvarend, minder welvarend, neutraal, eerder welvarend en welvarend. Afgaande op de mening van de handelaars wordt 50,9% als neutraal ingeschat, 35,8% zou eerder welvarend zijn en 10,7% zelfs welvarend. Deze resultaten tonen aan dat het cliënteel, dewelke het handelscentrum vandaag bezoekt, koopkrachtig lijkt te zijn. Wat op zich een positief gegeven is. Vanuit een kritisch oogpunt dringt de vraag zich op of de reden waarom vooral mensen met een neutrale tot welvarende status naar Deinze gaan winkelen, niet is omdat het handelscentrum enkel dit soort mensen aantrekt? Of schatten de bevraagde handelaars hun klanten rooskleuriger in? Het blijft een vraag naar perceptie, dus ook het antwoord is een beeld van de handelaars over hun klanten.
4.1.7. Commerciële aantrekkingskracht
Als laatste onderdeel bij de analyse van de vraagzijde worden de resultaten met betrekking tot de commerciële aantrekkingskracht van een handelscentrum besproken (WES, EROV, Kamer van 74
Koophandel Zeeland, 2006). In de enquêtes werd gevraagd in welke mate de respondenten belang hechten aan een aantal aspecten bij de keuze van hun aankoopplaats. Vervolgens werd gevraagd hoe de eigen gemeente op deze aspecten scoort. Een belangrijke algemene bevinding die uit dit deel van het onderzoek naar voren kwam, is dat voor Oost-Vlaanderen de grootste aantrekkingskracht uitgaat van Gent (WES, EROV, Kamer van Koophandel Zeeland, 2006). In het oosten van de provincie spelen eveneens de aantrekkingskracht van Aalst en Sint-Niklaas een aanzienlijke rol. Dergelijke grote steden zorgen ervoor dat de aantrekkingskracht van de kleinere spelers relatief beperkt blijft. Deinze doen evolueren tot op het niveau van één van deze steden lijkt daarom te hoog gegrepen. Wel is het opportuun om te pogen de scores op het gebied van de diverse elementen, die de commerciële aantrekkingskracht uitmaken, te verhogen en zo te trachten de eigen handelspositie te versterken (WES, EROV, Kamer van Koophandel Zeeland, 2006). Vertrekken vanuit de eigen sterktes en het werken aan de minpunten binnen de stad zullen een positieve evolutie bewerkstelligen. De boodschap luidt met andere woorden: zelfs al wordt Deinze waarschijnlijk nooit ‘de’ winkelstad van Vlaanderen, het kan toch een bloeiend handelscentrum hebben.
Vooraleer de situatie van Deinze te analyseren, worden kort enkele gegevens weergegeven op het niveau van de provincie Oost-Vlaanderen met als doel een beeld te scheppen over hoe belangrijk de diverse aantrekkingskrachten zijn (Bijlage 5, Tabel 1 & Figuur 1). Als voornaamste aspect bij de keuze van een aankoopplaats geven de Oost-Vlaamse gegevens ‘de verkeersveiligheid in de winkelstraat’ aan. Maar liefst 83,8% van de respondenten vinden dit heel belangrijk. Nog eens 14,4% vindt dit tamelijk belangrijk. Op de tweede plaats staat het belang aan ‘voldoende parkeerplaatsen’, 81,7% vindt dit heel belangrijk. ‘Gratis parkeren’ komt met 76,2% op een derde plaats. De top vijf wordt vervolledigd met ‘bereikbaarheid te voet of per fiets’ (69,5%) en ‘goede bereikbaarheid met de auto’ (69%). Mobiliteitsaspecten spelen dus duidelijk een belangrijke rol bij het kiezen van een aankoopplaats. ‘De mooie en aangename inrichting van de centrumstraten en pleinen’, ‘een ruim winkelaanbod’ en ‘aantrekkelijke winkels, mooie etalages en mooie productpresentatie’ vallen net buiten de top vijf. Na het bepalen van de rol in de keuzebepaling, werd voor de verschillende aspecten nagegaan hoe goed de stad of gemeente scoort (1= zeer zwak, 5= zeer goed). Aan de hand van een vergelijking tussen de resultaten voor Deinze en voor Oost-Vlaanderen kunnen de resultaten voor Deinze worden geëvalueerd (Bijlage 5, Tabel 2 & Figuur 2).
Als eerste aspect van de commerciële aantrekkingskracht wordt gestart met de bespreking van wat één van de sterkste punten voor Deinze blijkt te zijn (Bijlage 5, Kaart 1). Met een waarderingscijfer van 3,8 op 5 scoort Deinze op vlak van een ruim en divers winkelaanbod namelijk hoger dan de omliggende gemeenten en Oost-Vlaanderen (3,4/5). Aangezien 55,7% van de Oost-Vlamingen het gevarieerde aanbod heel belangrijk vindt en 34,6% tamelijk belangrijk kan inderdaad worden gesproken over een sterkte voor 75
Deinze. Een tweede element is de aanwezigheid van veel speciaalzaken (Bijlage 5, Kaart 2). Met een score van 3,2 haalt Deinze op dit vlak een middelmatige positie. Toch is dit resultaat nog beter dan de gemiddelde Oost-Vlaamse gemeente waar het gemiddelde 3,0 bedraagt. Speciaalzaken zijn zinvol omdat zij een meerwaarde bieden aan het handelscentrum (Alloserie & Deras, 2009). Zij zorgen voor een onderscheid ten opzichte van andere handelscentra. Qua winkelketens krijgt Deinze een uitslag van 3,1; waarmee het 0,1 procentpunten beter doet dan het Oost-Vlaamse gemiddelde (Bijlage 5, Kaart 3). De score toont aan dat de inwoners vandaag middelmatig tevreden zijn over het aantal ketens. Een reden hiervoor kan zijn dat 36,3% van de respondenten uit Oost-Vlaanderen ketens heel belangrijk vindt in de keuze voor een winkelplaats. Van alle factoren die de commerciële aantrekkelijkheid uitmaken, weegt het aantal winkelacties, speciale markten en randactiviteiten het minst door. Voor 33,5% van de ondervraagden is dit aspect weinig tot niet belangrijk (Bijlage 5, Kaart 4). Toch behaalt Deinze hier een uitslag van 3,5 op 5, wat volgens de kwalificaties middelmatig tot goed is. Op het gebied van informatie en reclame over het winkelaanbod en winkelacties zijn gelijkaardige vaststellingen te maken (Bijlage 5, Kaart 5). Voor 32,3% van de bevraagde Oost-Vlamingen is dit weinig of niet belangrijk. Een derde vindt dergelijke zaken heel belangrijk. Deinzenaars vinden dat hun stad op dit vlak een 3,9 verdient. Opnieuw eindigt Deinze boven het Oost-Vlaamse gemiddelde. Qua horecavoorzieningen vallen de cijfers voor Deinze en Oost-Vlaanderen samen: 3,4 op 5 (Bijlage 5, Kaart 6). Horecazaken zijn interessant omwille van twee redenen. Enerzijds bieden zij de mogelijkheid aan om gedurende een langere periode in het centrum te vertoeven zonder onderbreking of verplaatsing omwille van eten en drank. Anderzijds kunnen zij klanten aantrekken die in tussentijd de vitrines op weg naar de horecazaak hebben bekeken. Een volgende commerciële aantrekkingskracht is de aanwezigheid van mooi en aangenaam ingerichte centrumstraten en pleinen (Bijlage 5, Kaart 7). Op dit vlak behaalde Deinze net geen middelmatig tot goed. Met een score van 3,4 zijn de centrumstraten en pleinen wel evenwaardig aan de gemiddelde OostVlaamse straten en pleinen. Als laatste belangrijk aspect dat volledig los staat van mobiliteit, is er tot slot de aantrekkelijkheid van de winkels, de mooie inrichting van de etalages en een mooie productpresentatie (Bijlage 5, Kaart 8). Op vijf kreeg Deinze hier een 3,8 wat dus redelijk goed is aangezien er binnen de provincie gemiddeld 3,3 werd gegeven. De Deinse handelaars verzorgen dus het uitzicht hun eigen winkel. Op vlak van de niet mobiliteitsgerichte aspecten met betrekking tot de aantrekkelijkheid van een aankoopplaats, doet Deinze het minstens even goed, en meestal zelfs beter, dan de gemiddelde Oost-Vlaamse gemeente.
Wanneer we in dit laatste stukje rond de commerciële aantrekkingskracht de resultaten bekijken voor het mobiliteitsgedeelte, zijn de resultaten minder rooskleurig (Bijlage 5, Kaarten 10 – 14). Nergens behaalt Deinze een beter resultaat dan de gemiddelde Oost-Vlaamse gemeente (Cf. Tabel 5) 76
Deinze
Provincie Vlaanderen
Goede bereikbaarheid te voet of met de fiets
3,9
4,0
Goede bereikbaarheid met de auto
3,8
4,0
3,2
3,4
Gratis parkeren
2,6
3,6
Voldoende parkeermogelijkheden
3,2
3,6
Verkeersveiligheid in de winkelstraat
2,8
3,6
Goede bereikbaarheid met het openbaar vervoer
Oost-
Tabel 5: Aantrekkelijkheidscore op het mobiliteitsdomein voor Deinze en Oost-Vlaanderen (WES, EROV, Kamer
van Koophandel Zeeland, 2006)
De grootste kloof is merkbaar op het vlak van gratis parkeren en verkeersveiligheid in de winkelstraat. In een voorgaande paragraaf werd er op gewezen dat dit twee van de belangrijkste factoren zijn die bepalen of iemand een handelscentrum bezoekt. Hiermee wordt bevestigd dat de huidige mobiliteitsregeling in het centrum een negatief effect heeft op de aantrekkelijkheid van de handelskern. Er is echter ook een positieve noot: zowel met de auto als te voet of met de fiets blijkt Deinze redelijk goed bereikbaar.
4.2. Analyse van het aanbod De volgende stap in de analyse van de handelskern bestaat er in te kijken naar wat het centrum van de stad Deinze vandaag biedt aan haar bezoekers. Vanuit de omgevingsanalyse ontstaat de stelling dat Deinze best over een attractief aanbod beschikt dat afgestemd is op het publiek. Onder de term ‘attractief’ wordt een kwalitatief, divers en ruim assortiment verstaan. Een unieke mix, dat zich onderscheidt van de massa, verschaft een strategisch voordeel. In het achterhoofd houdende dat dit aanbod de noden en behoeften van de Deinze bezoekers invult, vermits de consumenten anders elders gaan winkelen. Er zijn twee onderzoeksinstrumenten gebruikt om een beter zicht te krijgen op de aanbodzijde en de eventuele aantrekkelijkheid van Deinze: een survey-onderzoek en een focusgroeponderzoek. De ingesteldheid van de handelaars werd via deze onderzoeken in kaart gebracht. De survey bestond uit een zelf-in-te-vullen gestandaardiseerde vragenlijst. Als aanvulling werd een focusgroep ingericht die zich dieper op bepaalde bevindingen uit de survey concentreerde en meer inzicht verschafte over het perspectief van de onderzochte populatie. 77
4.2.1. Handelaarsenquête: methodiek De Handelaarsenquête (Cf. Bijlage 4) betrof een gestandaardiseerde vragenlijst als voorwerp van een survey-onderzoek. De onderzoekspopulatie bestond uit alle handelaars van de door het College afgebakende handelskern. Deze enquêtes werden gebruikt om “vast te stellen welke opvattingen over bepaalde onderwerpen het meest gangbaar zijn in een bepaalde populatie” (Wester, Renckstorf, &
Scheepers, 2006, pp. 43). Doel van zo’n survey is vooral descriptief: “Men wil een overzicht geven van de mate waarin bepaalde opvattingen voorkomen in de populatie en of ze met andere kenmerken samenhangen” (Wester, Renckstorf & Scheepers, 2006, pp. 43). De vragenlijst is enerzijds gebaseerd op
vroegere gelijkaardige enquêtes23 en anderzijds zijn een aantal vragen toegevoegd die nuttig bevonden zijn voor de stad Deinze om te onderzoeken in het kader van dit strategisch commercieel plan. Naar aanleiding van de omgevingsanalyse kwamen namelijk een aantal vaststellingen naar boven die vanuit onderzoeksstandpunt meer duiding vergden. Een groot deel van de vragen uit de enquête gaan na wat het standpunt is van de handelaars in het centrum van Deinze, aangezien zij een belangrijke stakeholdergroep vormen bij het opmaken van het lokale economische beleid. Een andere groep vragen wil concrete gegevens verzamelen om de theoretische bedenkingen uit de omgevingsanalyse te toetsen. De handelaarsenquête gaat zodoende de beoordeling na van de handelaars over verscheidene topics die te maken hebben met het lokale economische beleid zoals huurprijzen, parkeermogelijkheden, economische status van het cliënteel, afbakening van de handelskern, mobiliteit en inrichting van de handelskern, leegstand, het huidige beleid en communicatie vanuit het stadsbestuur, handelsverenigingen, etc. Ook werd er een mogelijkheid voorzien om bepaalde factoren te beoordelen in hun evolutie doorheen de tijd en was er ruimte om op verschillende zaken opmerkingen te geven. Met andere woorden bestond de enquête uit een mix van gesloten en open vragen. Voor de analyse van de enquêtes is er dus zowel een kwantitatief als een kwalitatief niveau. De enquêtes werden verwerkt met het statistische programma SPSS. De kwantitatieve analyses beperken zich voornamelijk tot beschrijvende statistiek met tabellen en grafieken die de procentuele verdeling weergeven, terwijl de open vragen aan de hand van een kwalitatieve inhoudsanalyse worden beoordeeld door middel van het samenvatten en weergeven van de verschillende antwoorden. De item non-respons24 op de open vragen was over het algemeen hoger, omdat open vragen tijd en moeite vergen om te beantwoorden. Bij de analyse van de open vragen tellen niet zozeer de cijfers, maar eerder het 23
Bronnen bij het opstellen van de enquête: - Handelaarsenquête strategisch commercieel plan van de gemeente Zelzate (Alloserie & De Ras, 2009) - Enquête strategisch commercieel plan van de gemeente Maldegem (Ongena, 2007) - Onderzoek lokale economie Merelbeke (Dienst werk & economie, 2009) 24 Item non-respons is het niet antwoorden door een respondent op een item (set van vragen die peilen naar een achterliggende attitude) of op een vraag (Billiet & Waege, 2005, pp. 304).
78
inhoudelijke aspect. De beschrijvende statistiek heeft hoofdzakelijk als doel een inzicht te verschaffen in de verdeling van de populatie op bepaalde topics en niet zozeer om causale relaties te achterhalen. Dit vanwege de moeilijkheid om alle verborgen variabelen in rekening te brengen. Het geeft een indicatie welke items goed scoren en welke eerder als zwak worden beschouwd, waar er knelpunten zijn en waar er verbeteringen kunnen aangebracht worden. De resultaten trachten een beeld te scheppen over hoe de handelaars tegenover voor het economische beleid relevante aspecten staan. Het is een rijke informatiebron waaruit kan geput worden om het strategisch commercieel plan verder vorm te geven. Een extra acquisitie werd bekomen door regelmatig door te vragen op bepaalde items met open vragen die meer inzicht verschaffen in het waarom achter bepaalde vaststellingen. De beoordelingscriteria hierbij zijn moeilijk vast te leggen en arbitrair. Het stadsbestuur zal zelf dienen te bepalen met welke resultaten het wenst rekening te houden. Als 35% van de respondenten aangeeft dat er te weinig parkeerplaatsen zijn, is het aan het bestuur om te bepalen of dit een voldoende proportie is om hieraan iets te veranderen. In deze context duikt het gevaar van de individualiseringsfout op: groepsgedrag of gedrag van individuen kan niet worden voorspeld vanuit een registratie van preferenties. Een minderheid kan zich gaan mobiliseren en meer teweeg brengen dan de meerderheid (Billiet & Waege, 2005, pp. 95). Het risico een klein percentage opzij te schuiven, dient weloverwogen te zijn, want dit kan zich tegen het beleid van het stadsbestuur keren. Voorzichtig omgaan met de cijfers is bijgevolg de boodschap.
De enquêtes werden in de maand maart 2010 verdeeld in volgende straten: Gentpoortstraat, Gentstraat, Georges Martensstraat, Guido Gezellelaan, Kortrijksesteenweg, Kortrijksstraat, Markt, Stationsstraat, Tolpoortstraat. De verspreiding over deze straten gebeurde persoonlijk door de ambtenaar lokale economie. Elke enquête werd daarenboven vergezeld van een begeleidende brief (Cf. Bijlage 5). De vragenlijsten werden schriftelijk ingevuld door de handelaars en binnen de twee weken opnieuw persoonlijk opgehaald. Volgens de opmeting van het handelsapparaat25 zijn er 320 handelszaken in het afgebakende gebied (publiek, woningen en leegstand niet meegerekend). In totaal zijn er echter slechts 194 enquêtes uitgedeeld, waarvan er 162 werden terugbezorgd. Dat leverde een responsgraad van 83,5% op. Ten opzichtte van het totale aantal handelszaken vertegenwoordigen de 162 terugbezorgde enquêtes slechts 50,6% van het totaal aantal handelszaken. In dit laatste geval wordt de symbolische wetenschappelijke kaap van 60% respons dus net niet gehaald (Billiet & Waege, 2005). Wat betekent dit voor de kwaliteit van het onderzoek? Indien de volledige populatie de enquêtes zou invullen, kunnen de huidige resultaten bevestigd worden of kan de verdeling verschuiven. De kans op foutieve uitspraken over de volledige populatie is reëel. Daarom moeten de resultaten met omzichtigheid behandeld worden in de wetenschap dat zij de helft van de populatie vertegenwoordigen. Toch geven deze resultaten reeds 25
Voor een gedetailleerde analyse hiervan, zie verder ‘4.3. Afbakening van de handelskern’ en Bijlage 18.
79
bepaalde trends aan en ligt de globale responsgraad hoger dan bij voorgaande gelijkaardige enquêtes, wat op zich een positief gegeven is. Een extra sterkte kan bekomen worden door de non-respons onder de loep te nemen (Billiet & Waege, 2005). Niet alle winkels kregen de kans om een enquête in te vullen, omdat sommige winkels bij de verdeling gesloten waren of omdat de winkelverantwoordelijke niet aanwezig was. Andere handelaars weigerden mee te werken of achtten zich niet in staat de enquêtes in te vullen, omdat zij nog maar recent in Deinze gevestigd zijn. Deze oorzaken werden jammer genoeg niet genoteerd, waardoor de exacte redenen voor de non-respons niet konden worden bepaald. Wel was het mogelijk om, aan de hand van het aantal uitgedeelde enquêtes, een responsgraad per straat op te stellen (Cf. Tabel 6). De Markt, Tolpoortstraat, Gentstraat en Kortrijksstraat kennen de hoogste respons.
Straat
Gent-
Georges
Guido
Kortrijkse- Kortrijk- Markt Stations- Tolpoort-
poort- straat
Martens- Gezelle- steenweg
straat
straat
laan
35
10
28
12
48
54,3%
30%
17,9%
33,3%
54,2%
10
#
Gent-
straat
straat
straat
86
25
66
58,1%
48%
56,1%
handelszaken Respons- 40% graad Tabel 6: Responsgraad handelaarsenquête naar straat (Handelaarsenquête stad Deinze, 2010).
4.2.2. Handelaarsenquête: resultaten De resultaten van de enquêtes zijn verwerkt met het statistisch programma SPSS. Het gegevensbestand en de eruit opgemaakte outputs zijn terug te vinden in de bijlagen. De bevindingen uit de survey worden per onderdeel besproken, vooral datgene wat relevant is voor het aanbod van de handelskern. De elementen die betrekking hebben op het cliënteel van de handelaars werden reeds besproken in 4.1.6. Ten eerste wordt het profiel van de handelaars besproken. Het schetst de identiteit van de handelaars. Bijlage 7 bevat de output met de bijhorende tabellen en grafieken om het handelaarprofiel op te maken. Vooreerst wordt de leeftijdsverdeling nader bekeken. De jongste respondent is 22 jaar oud en de oudste respondent is 69 jaar oud. Opgedeeld in klassen, komt de verdeling als volgt neer (Cf. Figuur 25).
80
Leeftijd handelaars in klassen verdeeld 40
Percentage (%)
35 30 25 20 15 10 5 0 <25
25-34
35-44
45-54
55-64
65+
Leeftijdscategorieën
Figuur 26: Leeftijd handelaars in klassen verdeeld (Handelaarsenquête Deinze, 2010).
Het zwaartepunt van de leeftijden neigt naar middelbare leeftijd, net als bij de leeftijdspiramide van de Deinse bevolking (Cf. Figuur 7a & 7b). De respondenten weerspiegelen dus in zekere mate de leeftijdsverdeling van de totale bevolking van de stad. Qua geslachtsverdeling zijn 61% van de ondervraagden vrouwelijk en 39% mannelijk. Het overwicht ligt hier meer naar de vrouwelijke zijde, terwijl de bevolking van Deinze meer 50/50 verdeeld is. De kritische vraag die hier kan gesteld worden is of er meer vrouwelijke handelaars in centrum Deinze zijn of voornamelijk de meewerkende vrouwen in de handelszaak de enquête hebben ingevuld? Een antwoord hierop valt jammer genoeg niet te achterhalen. Er werd ook gevraagd naar de wijze waarop de handelaars zich naar hun zaak verplaatsten in navolging van de bevindingen uit Bijlage 1. De auto scoorde met 20% veruit het hoogst en kan dus worden aanzien als populairste vervoerswijze, gevolgd door te voet, met de fiets, bus, trein of belbus. De verkregen rangschikking bevestigt wat uit Bijlage 1 te concluderen valt: de auto blijft het meest gebruikte vervoermiddel, te voet of met de fiets vertegenwoordigen een zeker aandeel en het openbaar vervoer scoort het laagst. Als laatste element van het handelaarprofiel werd gevraagd naar hun woonplaats. Meer dan de helft (63,1%) woont in Deinze stad of is afkomstig uit een van de deelgemeenten. Van de respondenten is 36,9% niet woonachtig te Deinze. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de Deinse handelskern een zekere aantrek heeft over de stadsgrenzen heen om er een zaak te starten.
De tweede set resultaten werd gebundeld in bijlage 8 en heeft tot doel een profiel op te maken van de handelszaken in een poging een beter inzicht te verkrijgen in de eigenheid van de handelszaken in Deinze centrum. De meeste winkels in Deinze zijn een ‘gevestigde waarde’ doordat ze reeds meer dan 20 jaar
81
(33,3%) of tussen 10 en 20 jaar (30,2%) bestaan. De overige 36,4% zijn jonger dan 10 jaar. Niet meer dan 24,1% van de bevraagden baat een handelszaak van vijf jaar of jonger uit. Toch moet hier genuanceerd worden dat gevraagd werd naar de leeftijd van de handelszaak in het huidige pand: een mogelijke verhuis werd hier dus niet ingecalculeerd. Wanneer de antwoorden op deze vraag verbonden worden aan de leeftijdsverdeling van de handelaars, dan zijn de resultaten logisch. De grootste groep handelaars is tussen 35 en 44 jaar oud en de grootste groepen handelszaken zijn tussen 10 en 20 jaar en meer dan 20 jaar oud. Deze trend moet bewaakt worden, want ze kan een bedreiging worden indien op lange termijn niet genoeg nieuwe, jonge handelaars de ‘oudere’ groep vervangen. Op de vraag of de handelaars reeds verhuisd waren met hun handelszaak, antwoordde 26,9% positief. Indien er een verhuizing plaatsvond, dan vond zij hoofdzakelijk binnen Deinze plaats. Slechts een minderheid week in van buiten Deinze. Aansluitend werd ook nagegaan met een open vraag welke de mogelijke redenen waren voor een verhuis. De vaakst voorkomende drijfveer was een uitbreiding, omdat het vroegere pand te klein werd. Tevens werd de aankoop van een pand – i.p.v. huren – heel veel aangehaald als beweegreden voor een verhuizing. Een betere locatie, betere ligging, onteigening of verkoop van het vroegere pand werden ook als aanleidingen opgegeven. De handelaars verhuisden aldus merendeels uit praktische overwegingen en niet omwille van bedreigende redenen voor de lokale economie (slechte omzet, faillissement, mislukken van de handelszaak, falen van het economische beleid, etc.), wat een positieve observatie is. Verder werd het nuttig bevonden een beeld te hebben over de huurdruk bij handelaars, ervan uitgaande dat een hoge huur een bepaalde last legt op de handelaars. Indien zij van hun omzet een groot deel moeten afstaan aan huur, dan hebben zij bijgevolg minder speling op andere vlakken. Een kleine meerderheid (59%) huurt en de resterende ondervraagden zijn eigenaar van het pand waarin de handelszaak zich bevindt. Bijna alle huurders (91,6%) huren van een privépersoon. Andere verhuurders die werden opgesomd, waren een brouwerij, ouders, een keten, een vennootschap, een kerkfabriek of een immobilïenkantoor, wat op zich allemaal private rechtspersonen zijn. Geen enkele handelaar huurt van de stad. Bijna driekwart van de huurders beoordelen de huurprijs als ‘normaal’, 22% vindt de huurprijs dan weer ‘hoog’ en 6,6% acht deze ‘laag’. De huurders verklaren dat gedurende de voorbije vijf jaar de huurprijs gestegen of gelijk gebleven is. De verdeling gaat ongeveer gelijk op. Niemand kreeg te maken met een huurprijs die gedaald is. Een ‘normale’ huurprijs die de voorbije vijf jaar niet gedaald is, lijkt op het eerste zicht geen bedreiging voor het stadscentrum. Toch beschouwt een kwart de huurprijs als hoog en de individualiseringsfout in het achterhoofd houdende, mag dat kwart niet zonder meer opzij geschoven worden. Zij kunnen hiermee aangeven dat het voor hen moeilijk houdbaar is om een handelszaak open te houden in Deinze. Blijkbaar is een (te) hoge huur een reden voor handelaars om zich op een bepaalde locatie niet te vestigen (“Sfeer, bereikbaarheid en keuze winkelaanbod doorslaggevend voor bezoek aan 82
binnenstad”, 2004). Om het laatste wat beter te kaderen, bevroeg de enquête een beoordeling van de gerealiseerde omzet. De Deinse handelaars blijven op dat vlak globaal gezien positief, ondanks de economische crisis. Bijna de helft (48,4%) is de voorbije drie jaar qua omzet gestegen, een derde (35%) bleef gelijk en een 16,6% ging achteruit. Ook de toekomst wordt gunstig geëvalueerd. Meer dan de helft (58,6%) ziet zichzelf de komende drie jaar vooruitgaan in omzetcijfers, opnieuw een derde (31,2%) verklaart hetzelfde omzetcijfer te behalen en een tiende (10,2%) ziet zichzelf achteruitgaan. Daaruit zou kunnen afgeleid worden dat een handelszaak openhouden in Deinze groeimogelijkheden biedt. Wat eveneens kan worden afgeleid uit de bovenvermelde redenen voor verhuis (uitbreiding, aankoop pand). Positieve omzetcijfers zouden een klimaat moeten scheppen om bepaalde lasten (zoals huur) beter te kunnen dragen. Toch moet er op gelet worden, indien Deinze de bedrijvigheid wil onderhouden en het opstarten van nieuwe zaken wil stimuleren, dat zij gunstige randvoorwaarden moet scheppen: een kans op een goede omzet gecombineerd met lage lasten. In hoeverre handelszaken deel uitmaken van een keten vormt het volgende item dat werd nagegaan. Twintig percent van de ondervraagden zegt nog elders een handelszaak uit te baten en een kwart deelt mee dat zij tot een keten behoren. Grietens (2009, pp. 57) merkt op dat internationale winkelketens een bedreiging vormen, aangezien zij de hoofdwinkelstraten inpalmen en daardoor de eenvormigheid van het aanbod in de hand werken. Deze ketens betekenen bovendien een zware concurrentie voor de kleine zelfstandige. Daartegenover staat dat ketens volkstrekkers zijn en dat zelfstandigen de repercussie van ketens kunnen verminderen door hun handelszaak te differentiëren, onder meer op het vlak van persoonlijke dienstverlening (Luystermans, 2008, pp. 15). Vandaag de dag bestaat ongeveer een kwart van het winkelaanbod in de handelskern van Deinze uit ketens. Of Deinze al dan niet de intrede van ketens moet toejuichen, is het resultaat van een afweging. Ketens hebben immers zowel voor- als nadelen. De gulden middenweg lijkt de beste oplossing: een gezonde mix van ketens die het grote publiek trekken met een gedifferentieerd assortiment aan kleinhandelszaken die een kwalitatief alternatief combineren met persoonlijke dienstverlening (“Sfeer, bereikbaarheid en keuze winkelaanbod doorslaggevend voor bezoek aan binnenstad”, 2004; Uytterhoeven, 2008, pp. 41). Vervolgens werd naar de voltijdse equivalenten geïnformeerd die tewerkgesteld zijn in de handelszaak. Driekwart van de bevraagde handelszaken stelt 1 tot 3 voltijdse personen te werk inclusief de zaakvoerder(s). De winkeloppervlakte blijkt grotendeels aan de kleinere kant, vermits bijna driekwart een winkeloppervlakte heeft die kleiner is dan 150m². Het betekent dat geen socio-economische vergunning vereist is26. Slechts 6% van de handelaars beweren dat zij een winkeloppervlakte hebben van 26
Een socio-economische vergunning is verplicht vanaf 400m² netto verkoopoppervlakte, dewelke door eender welke belanghebbende kan worden aangevraagd en de machtiging wordt verleend door het College van Burgemeester en Schepenen. In deze context spreekt men van ‘kleinhandelszaken’, daarom worden in dit werkstuk handelszaken met een oppervlakte onder de 400m² als klein geïnterpreteerd. (De handelsvestigingen, 2010).
83
meer dan 300m². De gemiddelde vitrineruimte ligt op 7,5 meter. Toch zegt ruim één derde een vitrine te hebben groter dan het gemiddelde. Het stadscentrum wordt met andere woorden gekenmerkt door kleine tot middelgrote winkels met een redelijk brede vitrineruimte, die geen grote personeelsaantallen tewerkstellen. Verder werd nog onderzocht of het pand van de handelszaak bewoond is. Bij een kleine meerderheid (55,3%) van de panden blijkt dit effectief zo te zijn. In 29,6% van de gevallen zijn het de handelaars zelf. De overige handelszaken, goed voor 44,7%, zijn onbewoond. Algemeen wordt aangenomen dat bewoning in winkelstraten, meer bepaald bovenwinkelwonen, positief is (UNIZO, 2008). Ze gaat tegen dat die straten er buiten de openingsuren doods bij liggen en verhoogt de sociale controle en het veiligheidsgevoel (“Meer wonen boven winkels in Vlaams-Brabant”, 2009). Bovendien blijkt het ook commercieel interessant te zijn voor de handelaars, hoewel vaak een oplossing-op-maat vereist is (UNIZO, 2008). Het is een opportuniteit voor Deinze om deze trend te gaan toepassen op de Deinse handelskern en het percentage bewoonde panden op te drijven waar mogelijk. Tenslotte werd met een open vraag gepolst naar de vestigingsreden van de handelaars in Deinze. Opnieuw biedt dit een diepgaander inzicht dan louter cijfermatige gegevens. De meest aangehaalde reden was het feit dat de handelaar een Deinzenaar is, dicht bij de handelszaak woont of veel mensen uit de buurt kent en een cliënteel heeft opgebouwd. De volgende set argumenten sloeg op familiebedrijven, de overname van de zaak van ouders, omwille van traditie of familiale redenen. Deinze is een bloeiende en aantrekkelijke stad en daarom argumenteert een aanzienlijk deel dat het gunstig is om in Deinze een zaak te openen. Een belangrijke kanttekening is dat een deel van deze mensen er bij nuanceerde dat Deinze althans vroeger aantrekkelijker was dan nu. Een centrale, goede en strategische ligging is ook een vaak voorkomend motief, net als de overname van een bestaande zaak. Een aantal respondenten vond de goede bereikbaarheid en de parkeermogelijkheden een beweegreden, evenals de aanwezigheid van industrie en economische activiteit in de regio, weinig gelijksoortige zaken aanwezig bij vestiging, goede concurrentiepositie, overtuigd van afzetmogelijkheden, bepaald door de keten, een geschikt pand dat beschikbaar stond en toeval. Terugkoppelend naar de vraag waar de handelaars wonen, kunnen deze vestigingsredenen in een duidelijker daglicht gesteld worden. 63,1% van de handelaars is inwoner van Deinze en de meest aangehaalde vestigingsreden betreft logischerwijze de ‘nabijheid’. Een derde is afkomstig van buiten Deinze en mogelijke redenen waarom zij in Deinze een zaak openhouden, zijn hierboven terug te vinden. Familiale redenen en toeval bevestigen de attractiviteit van de stad niet. Toch werden de aantrekkelijkheid (hoewel genuanceerd), ligging en bereikbaarheid als motief vermeld. Dit zijn stuk voor stuk beweegredenen die wijzen op de commerciële aantrekkelijkheid van Deinze als handelscentrum.
84
Ten derde werd er gepeild naar de houding van de handelaars ten opzichte van het economische beleid in al haar aspecten. Niet alleen het beleid van het stadsbestuur, maar ook dat van de dekenijen werd beoordeeld. De bijhorende output met tabellen en grafieken is terug te vinden in bijlage 10. Globaal gezien staat de meerderheid (57,8%) neutraal tegenover het huidige economische beleid. Een kwart laat weten dat zij hier ‘ontevreden’ tot ‘zeer ontevreden’ over zijn, terwijl een 15% er een tevreden houding op na houdt. De beoordeling ‘zeer tevreden’ werd nooit aangevinkt in de enquêtes. Op de vraag of men tevreden is over de huidige communicatie betreffende het economisch beleid, drukt een meerderheid van 53,1% zich uit als ‘geen mening’. De resterende helft is ongeveer gelijk verdeeld over het al dan niet tevreden zijn over het communicatiebeleid. Bij vijftien enquêtes werd de vraag open gelaten. De oorzaak van deze hoge respons op de antwoordmogelijkheden ‘neutraal’ en ‘geen mening’ en de missing data, ligt waarschijnlijk in het feit dat deze vragen gevoelig liggen. Het zijn persoonlijke vragen en de respondenten kunnen mogelijks terughoudend zijn om hierop te oordelen. Als conclusie kan er wel gesteld worden dat de handelaars buiten de neutrale houding eerder ontevreden zijn over het economische beleid en dat de mening van de handelaars verdeeld is omtrent de communicatie over dat beleid. Hoe worden de handelaars dan geïnformeerd over het economische beleid? De ondervraagde handelaars gaven volgende informatiekanalen aan (gerangschikt van meest aangebracht naar minst aangebracht)27: -
de stadskrant;
-
de nieuwsbrief vanuit de stad;
-
via de opperdekenij28, het handelscomité of een andere organisatie;
-
door contact met andere ondernemers binnen de stad;
-
website: www.deinze.be;
-
en bijeenkomsten, vergaderingen (informatiemomenten, Raad Lokale Economie, etc.).
De initiatieven van het stadsbestuur omtrent lokale economie werden onder de loep genomen. Hieruit blijkt dat 21,9% het loket lokale economie kent, alwaar de ambtenaar lokale economie tewerkgesteld is. Slechts 11,5% van de geënquêteerden heeft reeds gebruik gemaakt van deze dienst. Er was een mogelijkheid voorzien om te verduidelijken waarvoor de ambtenaar zoal aangesproken werd. De ambtenaar wordt hoofdzakelijk gecontacteerd voor het vergaren van informatie allerhande: plaatsen van borden, vragen over opendeurdagen en open zondagen, over sluitingstijden, over sociale inspectie, over het afsluiten van de markt en vragen over socio-economische en andere vergunningen. Daarnaast werd de samenwerking met de ambtenaar aangehaald in het kader van de opperdekenij. Ondanks de uitgebreide lijst aan onderwerpen waarover de ambtenaar lokale economie informatie en bijstand kan verschaffen,
27
De handelaars konden meerdere informatiekanalen aankruisen als informatiebron.
28
Koepelorganisatie van handelscomités.
85
wordt op deze dienst nog niet vaak beroep gedaan. Het is een aanbeveling voor de stad om hieraan meer kenbaarheid te geven en de dienst meer uit te werken als aanspreekpunt voor de handelaar. De Raad Lokale Economie bestaat amper een jaar, waardoor dit orgaan nauwelijks gekend is: slechts 20,8% verklaart het adviesorgaan te kennen. Wanneer hier wordt gepeild naar de tevredenheid over de werking van de raad, antwoordden de meesten opnieuw met ‘neutraal’ (16,1%). Een kleine 10% van de bevraagden is ‘tevreden’ tot ‘zeer tevreden’ over de werking en een twee percent zegt ‘ontevreden’ te zijn. De resterende groep liet deze vraag open, omwille van het feit dat ze het orgaan niet kenden. Niemand vinkte de antwoordmogelijkheid ‘zeer ontevreden’ aan. Als adviesorgaan voor het economische beleid van de stad en als forum om het beleid vooraf te toetsen, betekent de oprichting van deze raad een mogelijkheid om meer inspraak te geven aan de economische spelers binnen Deinze. Qua afvaardiging van het handelscentrum, zetelt er één vertegenwoordiger van de opperdekenij in deze raad, wat een eerder beperkte vertegenwoordiging van alle handelaars binnen het stadscentrum betekent. In de enquête werd daarenboven de mogelijkheid voorzien opmerkingen te formuleren over de raad lokale economie. Het feit dat de raad nog niet lang bestaat, pas opgericht is en nog vrij onbekend is, werd het meest aangehaald als bemerking. Daarnaast werd enkele malen geopperd dat men als handelaar weinig gehoor krijgt. De handelaars ervaren dat er met hun vragen of opmerkingen weinig rekening wordt gehouden. Een enkeling merkte op dat de stationsbuurt te weinig werd gesteund. Uit de opmerkingen kan gedestilleerd worden dat de vertegenwoordiging van de handelaars in dit adviesorgaan te zwak is of dat de doorstroming van de informatie van de opperdekenij naar zijn basis te gering is. Een verdere verdieping van deze problematiek dringt zich op en wordt verder besproken in de focusgroep (Cf. 4.2.4.). Om meer inzicht in de werking van de handelsorganisaties te verkrijgen werd hiernaar gepolst in de enquête. De opperdekenij is bekend bij ongeveer de helft van de bevraagde handelaars. Bovendien verklaart de helft aangesloten te zijn bij een handelscomité of andere organisatie. De enquête voorzag de mogelijkheid om de ‘andere organisatie’ te definiëren en dit was dan voornamelijk UNIZO (Unie van Zelfstandige Ondernemers), maar ook de KOVAG29 en de bakkersbond Deinze werden vernoemd. Van de verschillende handelscomités in Deinze, waren er onder de geënquêteerden leden van de ‘Verenigde Handelaars Marktcentrum’, de ‘Verenigde Handelaars Tolpoortstraat’, de ‘Verenigde Handelaars Kortrijkstraat’, de ‘Verenigde Handelaars Gentstraat’ en de ‘Verenigde Handelaars Station’. Wat meteen opvalt aan deze handelsorganisaties is dat zij per straat gestructureerd zijn. Een versnippering van de handelskern kan hiermee in de hand gewerkt worden en kan beschouwd worden als een mogelijke zwakte. Opnieuw werd nagegaan in welke mate de handelaars tevreden zijn over deze organisaties. 16,8% Is neutraal, terwijl 10,3% ‘ontevreden’ tot ‘zeer ontevreden’ is en 29,7% is ‘tevreden’ tot ‘zeer tevreden’. 43,2% deed hierover geen uitspraak, aangezien zij niet aangesloten zijn bij een handelsorganisatie. De 29
KOVAG = Koninklijk Oost-Vlaams Apothekersgilde, www.kovag.be.
86
respondenten kregen de mogelijkheid om een opmerking te formuleren hieromtrent. De opmerkingen kunnen ingedeeld worden in positieve, negatieve en genuanceerde bemerkingen. De genuanceerde commentaren nemen de eerder vermelde versnippering waar. De handelscomités zijn per straat georganiseerd en opereren apart. Het motto luidde: “ieder voor zich”, terwijl een samenwerking beter zou zijn. Er werden voorstellen opgeworpen om één groot handelscomité in te richten voor het hele centrum. De positieve bemerkingen zijn commentaren die de dekenijen goed gezind zijn. Zij vinden het spijtig en onbegrijpelijk dat er zo weinig leden zijn, ondanks de grote inzet van het bestuur. Een dekenij is volgens hen heel belangrijk en de overige handelaars zien dit te weinig in. Een enkeling merkt op dat de dekenijen draaien op vrijwillige basis en is daarom tevreden. Als laatste en grootste onderdeel zijn er nog de negatieve reacties. Veel kan samengevat worden met: “een te hoge kostprijs in verhouding met de winst”. Sommige handelaars vinden de comités overbodig, ze dragen niet bij tot het verhogen van de omzet van hun handelszaak. De straatcomités vragen te veel lidgeld en geven hiervoor te weinig informatie en voordelen in ruil. Andere bemerkingen zijn: comitéleden laten te weinig van zich horen, komen afspraken niet na, brengen niets ter zake, verwezenlijken niets, luisteren niet naar de handelaars en doen hun eigen zin. Zonder een oordeel te vellen over de aanpak van de handelscomités, daarvoor is er te weinig inzicht in de werking voorhanden, wijzen deze reacties erop dat de manier waarop de vertegenwoordiging van de handelaars vandaag georganiseerd wordt niet ideaal is. Opnieuw ontstaat hier een noodzaak tot verdere duiding in het focusgroep-onderzoek (Cf. 4.2.4.).
De vierde set vragen biedt een inschatting van de commerciële aantrekkelijkheid van de handelskern (Cf. Bijlage 11). Bij de analyse van de vraagzijde werden reeds alle aspecten besproken die de commerciële aantrekkingskracht bepalen volgens de consumenten. Ter verduidelijking worden zij andermaal gerangschikt: 1. verkeersveiligheid in de winkelstraat; 2. voldoende parkeerplaatsen; 3. gratis parkeren; 4. bereikbaarheid te voet of met de fiets; 5. bereikbaarheid met de auto 6. inrichting van de handelskern: een mooie en aangename inrichting van de centrumstraten en pleinen; 7. ruim en divers winkelaanbod 8. aantrekkelijke winkels, mooie etalages en mooie productpresentatie
87
Nederlands onderzoek (“Sfeer, bereikbaarheid en keuze winkelaanbod doorslaggevend voor bezoek aan binnenstad”, 2004) bevestigt het belang van de elementen verkeersveiligheid, bereikbaarheid, sfeer en een ruim & divers winkelaanbod. Hoe staat de handelaar/ondernemer hier tegenover? Een veelheid aan topics werden bevraagd om dit te toetsen. Een eerste opgave stelde: “Geef uw oordeel in verband met volgende aspecten” (Handelaarsenquête Deinze, 2010). De omvangrijke reeks met items werd samengevat in een tabel30 die de procentuele verdeling per topic aantoont. Aansluitend peilde een tweede opgave: “Op welke wijze is Deinze de voorbije 5 jaar geëvolueerd op het gebied van” waarvan de antwoorden werden samengevat in
een tabel31 (Handelaarsenquête Deinze, 2010). De twee tabellen bieden een schat aan informatie en een tijdsgebonden evaluatie aan. Desondanks zijn ook hier de beoordelingscriteria moeilijk vast te leggen. Opvallend zijn de grote proporties die eerder neutraal oordelen met ‘noch slecht/noch goed’ of ‘onveranderd’ of die wijzen op ‘geen mening’ of ‘geen idee’. Spijtig genoeg vertellen deze scores niet veel meer dan dat een groot deel van de handelaars de desbetreffende items er niet zien ‘uitspringen’ (noch in positieve, noch in negatieve zin) of dat zij zich hierover niet wensen uit te spreken. De verzamelde data dienden als input om te oordelen over een aantal items met een weerslag op de commerciële attractiviteit van de handelskern. Zo werd er onder andere gepeild naar het item winkelsfeer in Deinze. 47,5% van de ondervraagde handelaars oordeelt dat winkelen er aangenaam, noch onaangenaam is. Daarnaast vindt 19,4% het winkelen ‘onaangenaam’ tot ‘zeer onaangenaam’, in tegenstelling tot 33,1% dat het winkelen ‘aangenaam’ tot ‘zeer aangenaam’ acht. Deze resultaten zijn niet schitterend. Vanuit het oogpunt dat de nodige uitstraling van het stadscentrum niet gehaald wordt wanneer de helft onverschillig staat ten opzichte van de winkelsfeer en een kleine 20% de winkelsfeer negatief beoordeelt. Daarenboven is de sfeer in het handelsgebied tijdens het winkelen (item 25 uit vraag 26 in bijlage 11) volgens de respondenten eerder ‘slecht’ tot ‘zeer slecht’ of gewoonweg neutraal. Op vijf jaar tijd (item 58 uit vraag 27 in bijlage 11) is de winkelsfeer er volgens de respondenten niet op verbeterd. De animatie (kunst, festiviteiten en activiteiten) daarentegen is dan wel beter, maar er blijft een aanzienlijke proportie neutraal besluiten. Dit aspect is volgens de meeste gedurende de voorbije vijf jaar onveranderd of lichtjes verbeterd. Uit voorgaande bevindingen kan geconcludeerd worden dat Deinze niet meteen de beste winkelsfeer heeft. De winkelsfeer zorgt nochtans voor een aangenamer vertoeven bij de bezoekers in het handelscentrum en bepaalt voor een stuk mee de commerciële aantrekkingskracht. Het is een werkpunt voor Deinze.
30 31
Vraag 26 in bijlage 11. De hoogste score werd telkens in het roos gearceerd. Vraag 27 in bijlage 11. De hoogste score werd telkens in het roos gearceerd.
88
Andere kenmerken die de inrichting van de handelskern bepalen, worden gunstiger ervaren. De variatie van het winkelaanbod, de netheid van de winkelkern, de groenvoorzieningen en het groenbeheer, de uitstalruimte op de stoep, verkeershinder buiten de spitsuren, veiligheid en de kindvriendelijkheid worden eerder als positief beoordeeld of toch als ‘noch slecht, noch goed’. Een uitzondering betreft de verkeershinder tijdens de spitsuren die overwegend negatief wordt aanzien. Dat brengt het volgende item bereikbaarheid aan, een doorslaggevende factor in de commerciële aantrekkingskracht. Volgens de tabel van vraag 26 in bijlage 11 achten de handelaars het verkeer en de mobiliteit zowel in de handelskern als in Deinze eerder positief, of toch zeker ‘noch slecht, noch goed’. Globaal gezien valt de bereikbaarheid van Deinze goed mee, uitgezonderd tijdens de spitsuren. In tegenstelling tot de verkeersveiligheid van de handelskern en de mogelijkheid tot laden en lossen voor leveranciers die minder goed scoren. De verkeersveiligheid is echter de meest doorslaggevende factor om een stad als commercieel aantrekkelijk te beschouwen. Mobiliteit blijft een werkpunt voor Deinze. Wanneer de tijdsdimensie wordt toegevoegd, zijn de topics globaal gezien vooral hetzelfde gebleven in de voorbije vijf jaar, met uitzondering van de bereikbaarheid met de auto en de verkeershinder tijdens de spitsuren die verslechterd zijn door de jaren heen. Alweer een indicatie voor het knelpunt mobiliteit.
Het item parkeerbeleid werd aan de hand van verschillende vragen nagegaan. Uit de omgevingsanalyse bleek dat Deinze over een aanzienlijk aanbod aan parkeerplaatsen beschikt: 1.358 parkeerplaatsen in het centrum, waarvan 77,2% gratis zijn. Desondanks kreeg Deinze voor dit aspect maar een matige score van 2,6/5 (WES, EROV, Kamer van Koophandel Zeeland, 2007). Van de handelaars vindt 48,4% dat er weinig tot zeer weinig parkeerplaatsen zijn in en rondom het stadscentrum, 12,4% laat zich eerder neutraal uit en 39,1% denkt dat er voldoende tot meer dan voldoende parkeergelegenheden te vinden zijn. De resultaten zijn dus zeer verdeeld. De topics 7, 8 & 18 uit vraag 26 in bijlage 11 bevestigen de antwoorden op vorige vraag en wijzen opnieuw op een versnippering. De evolutie gedurende de voorbije vijf jaar (topics 40, 41 & 51 uit vraag 27 in bijlage 11) duidt op een status quo voor ongeveer de helft en een verslechtering voor 20-30% van de bevraagden. Leegstand is naast mobiliteit en parkeerbeleid eveneens een knelpunt. Na de opmeting van de handelskern bleek Deinze te kampen met een leegstand van 13,3%, wat dubbel zo hoog is als het Vlaamse gemiddelde. Driekwart van de respondenten bevestigt dat Deinze af te rekenen heeft met leegstand. Natuurlijk is het erkennen van het probleem slechts een stap. Maar hoe kan Deinze deze zwakte ombuigen? De handelaars kregen de gelegenheid oplossingen te formuleren in de vragenlijst. Een eerste grote bundel voorstellen van de respondenten bestaat erin de handelskern op te waarderen en aantrekkelijker te maken. Daarnaast opperden de geënqueteerden dat de huurprijzen zullen moeten dalen, de mobiliteit moet worden aangepakt om Deinze beter bereikbaar te maken en dat er nood is aan meer 89
parkeerruimte in de winkelkern. Een andere set maatregelen stelt voor om de leegstaande panden te belasten en te verplichten de panden te onderhouden. De stad dient zijn steentje bij te dragen door bijvoorbeeld panden op te kopen en te renoveren, startpremies te voorzien, de economie te stimuleren, beginnende handelaars vrij te stellen van belastingen, Deinze te promoten of een centrummanager aan te stellen. Enkelen merken op dat nachtwinkels ook een negatief effect uitoefenen. De discussie omtrent de aanwezigheid/wenselijkheid van winkelketens steekt opnieuw de kop op. Een paar bevraagden vinden dat de leegstand al bij al nog meevalt of hebben geen idee hoe deze problematiek aan te pakken. Sommigen formuleerden spontaan enkele mogelijke oorzaken van leegstand: Deinze is niet meer aantrekkelijk en loopt leeg, er is een bezoekersvlucht naar andere steden of de economische crisis heeft er een hand in.
4.2.3. Focusgroeponderzoek: methodiek Bij wijze van duiding bij de enquêtes werd eveneens een focusgroeponderzoek verricht. Bij een survey wordt vooral gezocht naar de grootste gemene deler van de persoonlijke opvattingen in een samenleving, terwijl een focusgroeponderzoek dieper ingaat op wat er speelt bij de respondenten (Wester, Renckstorf, & Scheepers, 2006). Het dient dus meer inzicht te verschaffen in de noden van het sociaal-economische beleid van de stad Deinze door middel van het verkennen van de perspectieven van de handelaars. De focusgroep moet helpen een klare kijk te verkrijgen in de wijze waarop de stad Deinze via haar strategisch commercieel plan kan bijdragen tot de behoeften van haar gebruikers. De methoden gebruikt om het focusgroeponderzoek concreet uit te voeren, zijn gebaseerd op de aanwijzingen van Wester, Renckstorf, & Scheepers (2006). Een focusgroep is een groep respondenten, geselecteerd op dergelijke wijze dat zij een correcte representatie van de onderzoekspopulatie vormen, die een groepsgesprek aangaat. In dit gesprek worden de mensen gezamenlijk ondervraagd of discussiëren zij over een relevant onderwerp met elkaar. De onderzoeker filtert uit dit gespreksmateriaal informatie over de perspectieven van de respondenten over bepaalde onderwerpen. Doel is dat de verschillende deelnemers met elkaar in interactie treden: elkaar vragen stellen, anekdoten uitwisselen en elkaars mening en ervaring becommentariëren (Wester, Renckstorf, & Scheepers, 2006, pp. 533, 541-556). In april 2010 werd naar alle respondenten van de handelaarsenquête een mailing verstuurd. Bovendien werd vanuit de dienst lokale economie bovenop een brief verstuurd naar alle handelaars uit de stadskern (Cf. Bijlage 14). Er zouden twee focusgesprekken plaatsvinden. Omwille van functionele vereisten van het focusgroeponderzoek werden de limieten per groepsgesprek vastgelegd tussen zes en tien personen (Wester, Renckstorf, & Scheepers, 2006, pp. 549). De respons was uitermate laag, waardoor slechts één focusgesprek kon doorgaan. Zeven personen namen hieraan deel. Het profiel van de deelnemers wordt weergegeven in Tabel 7. Qua straten is er een oververtegenwoordiging van de Markt en qua geslacht een 90
oververtegenwoordiging van vrouwen. De samenstelling van de focusgroep veroorzaakt een voorstellingsprobleem: de getrokken conclusies kunnen mogelijks een misrepresentatie van de volledige populatie handelaars inhouden. Toch mag de waarde van het focusgesprek niet onderschat worden. Het groepsgesprek vormt een rijke bron aan informatie en een meerwaarde naast de gevoerde handelaarsenquêtes. De survey geeft namelijk vooral globale trends aan, daar waar het focusgesprek duiding biedt, ingaat op de waaromvraag, de mogelijke oorzaken van fenomenen blootlegt en concrete oplossingen zoekt. Het is tevens moeilijk om als stadsbestuur in te schatten wat het betekent om als handelaar in Deinze te leven en te werken. Het perspectief van de handelaars vormt een toegevoegde waarde voor dit strategisch commercieel plan.
Geslacht
Leeftijd
6 Vrouwen 1 Man
Straat handelszaak Markt (4)
53 – 46 – 38 – 43 – 44 – 37 - 39
Tolpoortstraat (2) Kortrijksstraat (1)
Tabel 7: Profiel deelnemers focusgroep (Focusgroeponderzoek Deinze, 2010).
De fysieke randvoorwaarden voor een focusgesprek worden beschreven door Wester, Renckstorf, & Scheepers (2006, pp. 549): een rustige ruimte waarin men ongestoord kan spreken en waarin de opstelling het groepsgesprek faciliteert. Het focusgesprek dient te worden opgenomen op een audiodrager32, omdat de onderzoekers achteraf het gesprek nogmaals kunnen beluisteren bij de verwerking van het onderzoek en omdat de correctheid van de conclusies hiermee kan worden nagegaan door andere onderzoekers.
4.2.4. Focusgroep-onderzoek: resultaten Het focusgesprek vond plaats op maandagavond 26 april 2010 in het stadhuis te Deinze en duurde 2 uur en 40 minuten. De deelnemers kregen een document waarbij het doel van het focusgroeponderzoek werd toegelicht en hoe het focusgesprek zou verlopen (Cf. Bijlage 15). Eerst en vooral werden de participanten verwelkomd en kregen zij de gelegenheid het document door te nemen. Daarna werd het document nogmaals samen overlopen en eventuele onduidelijkheden uitgeklaard. Om het ijs te breken, stelden de deelnemers zich eerst aan elkaar voor en beantwoordden zij enkele verkennende vragen. De verslagen van het focusgesprek zijn terug te vinden in bijlage 16 & 17 en voor een volledige berichtgeving hieromtrent wordt daarom naar deze bijlagen verwezen. Het uiteindelijke doel van dit focusgesprek was om tot een 32
Omwille van privacyredenen zijn de geluidsopnames niet vrij verkrijgbaar. Enkel andere onderzoekers kunnen deze op aanvraag verkrijgen, mits toestemming.
91
reeks sterkten, zwakten, opportuniteiten en bedreigingen te komen. De door de participanten opgesomde elementen werden in een SWOT-matrix ingevuld (Cf. Bijlage 15). Zij vormen deels de input voor de SWOT analyse op het einde van dit hoofdstuk. Tevens was het de bedoeling om een aantal mogelijkheden te formuleren om de sterktes te bekrachtigen, de opportuniteiten uit te buiten, de zwaktes te verbeteren en de bedreigingen om te buigen. De oplossingen en verbetervoorstellen worden verder gebruikt als basis voor de strategische aanbevelingen (Cf. Hfdst. 5). De bevindingen uit het focusgroeponderzoek worden met andere woorden verwerkt en gebruikt in latere analyses. Echter, bij de bespreking van de resultaten van de handelaarsenquête kwamen enkele vaststellingen naar voren die toch meer duiding vergden, met name het gevoerde beleid door het stadsbestuur en de samenwerking tussen de handelaars onderling. Daarom werden zij aangehaald in de focusgroep en hieronder extra besproken. De opmerking werd gemaakt dat het stadsbestuur nauwelijks voeling heeft met de zelfstandige handelaars, mede doordat geen enkele van hen zich ooit in de handelaarspositie bevond. Eveneens heeft het stadsbestuur volgens hen te veel aandacht voor sport & cultuur en te weinig voor de lokale economie. De geplande stadskernvernieuwing is blijkbaar hoofdzakelijk op toerisme en cultuur gericht. Het luik economie werd niet, of te gering, in de heraanleg van het centrum opgenomen. De participanten haalden een aantal voorbeelden aan van acties en evenementen waarbij het stadsbestuur de handelaars over het hoofd hebben gezien. Het samenvallen van moederdag met een stoet of een opendeurweekend met een autovrije zondag, zijn sprekende voorbeelden van een gebrek aan afstemming en communicatie tussen de verschillende beleidsdomeinen. Over de vertegenwoordiging van de handelaars ontstond er heel wat discussie. Volgens het huidige systeem worden de handelaars per straat vertegenwoordigd in de handelscomités. Als handelaar kan men steunend lid zijn of in het bestuur zetelen. De opperdekenij is een overkoepelend orgaan die alle straatcomités bundelt en is vertegenwoordigd in de Raad Lokale Economie door middel van één persoon. Vertrekkende van de vaststelling dat de communicatie tussen het stadsbestuur en de handelaars niet vlot verloopt, kunnen er twee vragen worden gesteld: is het systeem van vertegenwoordiging verkeerd of stroomt de communicatie niet genoeg door van de basis naar de top en omgekeerd? Een straatcomité heeft het voordeel dat het op maat gemaakt is: elke straat heeft immers andere behoeften. Toch hebben alle handelaars ook gemeenschappelijke belangen, vandaar de opperdekenij. De participanten merkten op dat een groot aandeel van de handelaars niet bij de straatcomités is aangesloten, waardoor inderdaad de informatiedoorstroom niet werkt. Sommige klachten bereiken nooit de top en andere beslissingen belanden nooit bij de basis. De bedenking werd gemaakt dat veel handelaars een lage affiniteit hebben met Deinze. Daarbij vragen de handelsorganisaties buiten het openhouden van de eigen zaak veel tijd en energie deze efficiënt te laten functioneren, aangezien het een vrijwillige activiteit betreft die naast de werkuren moet worden uitgevoerd. Een derde obstakel wordt geïdentificeerd als zijnde een gebrek aan 92
unanimiteit, waardoor niet iedere handelaar meedoet aan opgezette acties (bijvoorbeeld opendeurdagen houden in verschillende weekends). Deze versnippering komt voor de bezoekers chaotisch over en de actie mist daardoor zijn effect als volkstrekker. De deelnemers beseffen dat er meer samenwerking en medewerking moet komen tussen de handelaars om zo een effeciënte werking van hun handelscomités te verzekeren. Daarnaast kan ook de communicatie tussen het stadsbestuur en de handelaars beter, zodat beleidsmaatregelen beter afgestemd zijn op de realiteit. Uit de twee knelpunten kan geconcludeerd worden dat er door een gebrek aan strategie vandaag de dag de werking van de handelscomités en deels het economische beleid spaak lopen. Er is nood aan meer communicatie, samenwerking en solidariteit van zowel de handelaars als het stadsbestuur.
4.3. Afbakening van de handelskern Bij de start van de opmaak van dit plan, werd gevraagd aan het College van Burgemeester en Schepenen om de handelskern van de stad Deinze af te bakenen. Het College kwam tot volgend besluit: de Markt, Tolpoortstraat, Gentstraat, Kortrijkstraat en Stationsstraat (deel voor het viaduct Knok) vormen de hoofdwinkelstraten. De Gentpoortstraat, Stationsstraat, Guido Gezellelaan, Georges Martensstraat en Kortrijksesteenweg (vanaf St. Hubertstraat tot aan het rondpunt) zijn aanloopstraten. De hamvraag bij zo’n afbakening is uiteraard: Waartoe dient een (afgebakende) handelskern? In het algemeen wordt de multifunctionaliteit van een stad of gemeente bekomen door een verweving van functies die een centrum levendig maken, een ruimtelijke meerwaarde bieden en zorgen voor synergie en complementariteit (Cf. 3.4.; EROV, n.d.2; RSV, 2004). Een stadskern is historisch hoofdzakelijk gegroeid om en bij de kerktoren binnen een straal van enkele honderden meters. Vroeger, maar ook vandaag, vormde deze locatie de uitgelezen vestigingsplaats voor een handelszaak. Een afgebakend kernwinkelgebied biedt het voordeel van een ruime keuze en het combineren van aankopen. Een concentratie werkt dus versterkend (EROV, n.d.2). Een compacte handelskern met een concentratie aan handelszaken, met een duidelijke link tussen het leven dat er zich afspeelt en de handel die er gedreven wordt, is een troef voor een stad of gemeente (EROV, n.d.2; RSV, 2004). Uiteraard heeft elke stad of gemeente zijn eigen unieke stadskern met een bepaalde structuur, schaal en dimensie. Vanuit strategisch oogpunt moet Deinze zijn handelskern definiëren en uitwerken om deze te kunnen uitspelen ten opzichte van andere steden of gemeenten. De afbakening van de handelskern maakt de kern tastbaar en waarneembaar (EROV, n.d.2). Deinze zegt hiermee impliciet: “naar hier moet je komen om te winkelen”. EROV (n.d) vult nog enkele vereisten aan voor de winkelkern: de kern moet herkenbaar zijn en de kwaliteit ervan wordt voornamelijk bepaald door de vormgeving en de inrichting. Een bedreiging voor de 93
handelskern is de uitholling ervan, mede door het verschuiven van handelsactiviteiten en andere functies naar de periferie (bijv. baanwinkels), dat een oorzaak vormt van leegstand (EROV, n.d.2). Het RSV (2004) kiest resoluut voor een versterking van de stadskern met een bundeling en vermindering van functies. Het is in dit licht dat het winkelkerngebied van de stad Deinze nader wordt bekeken. Daarnaast is het vanuit strategisch oogpunt opportuun om tijdig in te spelen op veranderingen in de omgeving (Bryson, 2004, pp. 1). Concreet komt het erop neer om de dynamiek binnen de kern in te schatten en te anticiperen. Het stadsbestuur kan hierin twee acties ondernemen: inbreiden (leegstand aanpakken, na- en herbestemmen van handelszaken) of ruimtelijk uitbreiden (EROV, n.d.2).
4.3.1. Methodiek De vooropgestelde afbakening van het College werd getoetst door een opmeting van de handelskern uit te voeren in samenwerking met de dienst lokale economie. De ambtenaar lokale economie stapte in het voorjaar van 2010 alle voornoemde straten af en registreerde elk pand. Na het afstappen van de geselecteerde straten bracht een GIS-medewerker33 van de stad Deinze de gegevens in bijhorende stratenplannen in. De ingekleurde plannen zijn terug te vinden in de bijlagen. De verscheidene panden werden ingedeeld naar volgende legende (Cf. Figuur 27). De categorieën uit de legende zijn gebaseerd op de indeling uit het onderzoek naar grensoverschrijdende bezoekersstromen (WES, EROV, Kamer van Koophandel Zeeland, 2007) dat eerder werd besproken in de analyse van de vraagzijde en courant in gebruik bij gelijkaardig onderzoek.
33
GIS = Geographic Information System
94
Diensten
Shopping & goederen (periodieke)
• D1: immobiliën • D2: interim • D3: banken • D4: apotheken
D5: vrije beroepen D6: begrafenissen D7: kappers
D8: rijscholen D9: reisbureau's D10: benzine
• SH1: kledij/schoenen SH5: kantoormateriaal/boeken/kranten • SH2: huishoudelijke artikelen SH6: sport en spel/video • SH3: doe het zelf SH7: plant & dier • SH4: drogisterij/parfum/schoenmakerij/schoonheidssalon
Convenience goederen (dagelijkse)
• C1: algemene voeding en drank • C2: verswaren/bakkers • C3: slagers
C4: broodjes
• S1: elektrische apparaten • S2: juwelen/horloges/brillen/gsm • S3: fotografen
S4: wooninrichting (meubelzaken)
Specialty (uitzonderlijke)
Horeca
Leegstand
Woningen
Publiek
Figuur 27: Legende opmeting winkelkerngebied (Stad Deinze, 2010).
Bij wijze van extra toets werd er in de handelaarsenquête gevraagd om alle straten in te delen volgens ‘handelskern’, ‘aanloopstraat’ of ‘geen van beide’. Om onduidelijkheden onduidelijkheden de wereld uit te helpen werden de drie categorieën gedefinieerd in de vragenlijst: “Winkelstraten kennen een overwicht van handelszaken, aanloopstraten kennen een mix van handelszaken en woonentiteiten en vormen de aanloop tot de eigenlijke handelskern, ndelskern, andere straten kennen een overwicht aan niet-handelszaken” niet handelszaken” (Handelaarsenquête Deinze, 2010). Het oordeel van de respondenten is niet gebaseerd op feitelijke gegevens, maar op de perceptie van de handelaars. Toch vertelt het iets over hoe personen personen de handelskern in de dagdagelijkse realiteit beschouwen. De resultaten worden in tabel 8 weergegeven.
4.3.2. Perceptie handelaars versus de opmeting van de handelskern Naast de bevindingen uit de enquête worden gegevens uit de opmeting geplaatst. De percentages werden bekomen door het aantal handelszaken (incl. leegstaande panden) op het totaal aantal handelszaken in de 95
volledige handelskern te plaatsen. De maatstaven voor de verscheidene categorieën werden in navolging van de definities vastgelegd. Om tot de handelskern te behoren en als winkelstraat bestempeld te worden, moet het percentage handelszaken in een straat meer dan 60% bedragen. Voor de aanloopstraten zijn de limieten vastgelegd tussen 40% en 60%. Als een straat minder dan 40% handelszaken heeft, dan valt zij buiten de twee categorieën34. Op die manier worden de feiten met de perceptie geconfronteerd. Elke straat krijgt hiermee een bepaald ‘gewicht’: in hoeverre wordt zij al dan niet als winkelstraat beschouwd en in hoeverre bevestigt de realiteit dit? Overeenkomstig de percepties behoren de Markt, Gentstraat, Kortrijksstraat en Tolpoortstraat tot de winkelstraten. De cijfers uit de opmeting bevestigen deze perceptie, met uitzondering van de Stationsstraat. Zowel het College als de opmeting beschouwen de Stationsstraat als winkelstraat, hoewel dit blijkbaar niet zo lijkt naar de handelaars toe. De aanloopstraten zijn volgens de bevraagde handelaars: Gentpoortstraat, Gentsesteenweg, Guido Gezellelaan, Kortrijksesteenweg en Stationsstraat. De metingen classificeren echter enkel de Gentpoortstraat en Kortrijksesteenweg als aanloopstraten. Ter verduidelijking moet opgemerkt worden dat de Gentsesteenweg aan de lijst werd toegevoegd in de handelaarsenquête, terwijl deze straat niet werd geselecteerd door het College. Omwille van de aanwezigheid van de vele baanwinkels werd vermoed dat de perceptie hierover wel anders zou liggen. De toetsing in de enquête bevestigt het vermoeden: de Gentsesteenweg wordt als aanloopstraat beschouwd. Hierover hebben we geen cijfergegevens, aangezien deze straat ook niet werd opgemeten. Desondanks wordt niet aanbevolen de Gentsesteenweg op te nemen in de handelskern, daarvoor is dit stuk van de N43 te ver uit het stadscentrum gelegen. Hoewel de Guido Gezellelaan als aanloopstraat werd geselecteerd door het College en ook zo wordt beschouwd door de ondervraagde handelaars, bewijzen de cijfers het tegendeel. Daarbij is het verschil in de perceptiecijfers tussen ‘aanloopstraat’ en ‘geen van beide’ niet zo groot. Zowel de perceptie als de meting stellen dat de George Martensstraat geen winkelstraat is, in tegenstelling tot de mening van het College. Met als opmerking dat de perceptiecijfers als ‘geen van beide’ en ‘aanloopstraat’ ook hier dicht bijeen liggen. In de bespreking van de verscheidene winkelstraten verderop wordt dieper op de discrepanties bij deze twee straten ingegaan.
34
De grenzen blijven weliswaar arbitrair. Er bestaan hier spijtig genoeg geen voorschriften voor.
96
Handelskern
Aanloopstraat
Geen van beide
enquête
opmeting
enquête
enquête
De Markt
84,9%
80%
13,2%
Gentpoortstraat
9,8%
55,9%
Gentsesteenweg
19,6%
63%
17,4%
Gentstraat
53,2%
41,1%
5,7%
G. Martensstraat
0,7%
45,7%
53,6%
31%
G. Gezellelaan
3,5%
50,7%
45,8%
27,3%
Kortrijksesteenweg
15,4%
60,1%
Kortrijksstraat
59,3%
82%
40,7%
xxx
Stationsstraat
15,8%
65%
65,8%
18,5%
Tolpoortstraat
96,8%
90%
3,2%
xxx
75%
opmeting
opmeting
2,0% 43%
52%
34,3%
24,5%
Tabel 8: Perceptie van de handelskern (Handelaarsenquête Deinze, 2010).
4.3.3. De opmeting van het kernwinkelgebied De ingekleurde stratenplannen hebben het grote voordeel dat zij visueel zeer sterk en gevat weergeven hoe een straat ineen zit. Het globale plan (Cf. Bijlage 18, digitaal) van de volledige handelskern toont een beeld van de structuur van de handelskern. De basiskern is eigenlijk een groot kruis met een heel lange zijde (Markt – Tolpoortstraat –Stationsstraat, verder als as 1 benoemd) en een kortere (Gentstraat – Kortrijksstraat, verder als as 2 benoemd). Parallel met as 1 loopt een derde as (Guido Gezellelaan – Georges Martensstraat). De Gentpoortstraat verbindt de Markt met de Guido Gezellelaan en de Kortrijksesteenweg is een verlengde van as 2. As 1 bestrijkt een afstand van 1,2 km, terwijl as 2 goed is voor een lengte van 600 m (Google Maps, 2010). Om te kunnen oordelen over de lengte van deze assen wordt een vergelijking gemaakt met de andere winkelassen in andere steden. De as Veldstraat – Korenmarkt – Lange Munt in Gent is 600 m lang, net als de Nieuwstraat in Brussel. De Meir in Antwerpen, de Ooststraat in Roeselare en de as Kattestraat – Lange zoutstraat in Aalst zijn goed voor een lengte van ongeveer 500 m (Google Maps, 2010). Deinze heeft met andere woorden een uitgestrekte handelskern, wat meteen een aantal belangrijke implicaties heeft. De omvang van de handelskern werkt het ‘runshoppen’ in de hand ten nadele van het ‘funshoppen’. Ervan uitgaande dat de verblijfstijd van de bezoeker in de winkelkern langer is bij het ‘funshoppen’ en daarmee de kans op consumptie verhoogt, blijft het stimuleren hiervan een opportuniteit voor Deinze (Terpstra, 2002). De afstand is echter te lang om het voorstel “parkeren langs de stadsrand en het centrum te voet te bezoeken” voet aan de grond te doen krijgen. De mentaliteit van vele Deinzenaars en bezoekers om tot voor de deur van de winkel te 97
rijden met de auto, vlug boodschappen te doen en weer weg te rijden, vindt hier mede zijn oorzaak. Daarmee wordt de slechte score op het parkeerbeleid en de vraag naar parkeerplaatsen uit voorgaand onderzoek
(omgevingsanalyse,
onderzoek
naar
grensoverschrijdende
bezoekersstromen,
handelaarsenquête en focusgroep) grotendeels verklaard. Toch kan Deinze trachten het ‘funshoppen’ aan te moedigen door het winkelen met de fiets te promoten, alsook de bereikbaarheid met het openbaar vervoer te verbeteren. De verhouding tussen de handelszaken en niet-handelszaken voor de gehele winkelkern ziet er als volgt uit: 37% woningen en publieke gebouwen ten opzichte van 63% handelspanden, waarvan 13,3% leegstand (Cf. Bijlage 19). Deinze heeft nog een groot aandeel aan niet-handelszaken in zijn centrum. Naar categorieën komen volgende soorten handelszaken voor in volgorde van belangrijkheid: diensten, shopping & goederen, horeca, convenience goederen en specialty. Onder de diensten springen de vrije beroepen eruit; bij de shopping & goederen zijn dit de kledij en schoenen; bij de convenience goederen verswaren/bakkers en de algemene voeding & drank; voor de specialty zijn het vooral juwelen/horloges/brillen/gsm (Cf. Bijlage 19). Er zijn niet zoveel winkels onder het label dagelijkse goederen in de winkelkern. Terpstra (2002, pp. 29) wijt dit aan het feit dat het overgrote merendeel van de consumenten levensmiddelen in grootwarenhuizen koopt die voornamelijk in de periferie van de handelskern liggen. De term ‘dagdagelijks’ wordt hier dubieus, aangezien dit met een frequentie van 1 tot 2 keer in de week gebeurd en dan nog liefst met de auto (Terpstra, 2002, pp. 29). In de volgende paragrafen zal elke straat onder de loep worden genomen en wordt per straat ingegaan op de verhouding tussen handelszaken en niet-handelszaken. Bijlage 19 geeft per straat de procentuele verdelingen weer van de categorieën uit Figuur 27. De behandeling van deze cijfers volgt hieronder. Per straat is het aan te raden het bijhorende stratenplan in bijlage (Cf. Bijlage 20 – 28) erbij te nemen. Zo wordt al het besprokene visueel duidelijk en hoeft niet telkens in de tekst naar de desbetreffende bijlagen worden verwezen, wat de leesbaarheid bevordert.
4.3.4. De winkelstraten en aanloopstraten De Markt is geen plein, maar een lange straat van 550 m. Ze wordt in het midden gesplitst door een dubbele parkeerstrook en voetpad. Hierdoor zijn er een groot aantal parkeerplaatsen beschikbaar in de onmiddellijke omgeving van de winkels op de Markt. De stadskernvernieuwing voorziet een heraanleg van de Markt waardoor een aantal parkeerplaatsen zullen sneuvelen. Zowel in de enquêtes en de focusgroep kwam de vrees naar voor dat het huidige voordeel zich hiermee zou keren. De Markt heeft 20% woningen en publieke gebouwen. Van alle opgemeten straten bezitten de Markt en de Gentpoortstraat het grootste aantal publieke gebouwen, wat op de Markt veroorzaakt wordt door de 98
aanwezigheid van het stadhuis, de O.L.V.-Kerk en de stadsbibliotheek. Globaal gezien zijn er bijgevolg 80% handelszaken, waarvan 6,5% leegstand. In voorgaand onderzoek kwam de opmerking omtrent het overwicht aan interimkantoren en banken op de Markt meermaals terug. De cijfers bevestigen dit alleen maar aangezien 30% van de panden onder de categorie ‘diensten’ vallen. Wanneer de verhouding van de diensten ten opzichte van de handelszaken op de markt wordt beschouwd, dan komt het aandeel diensten neer op 37%. Op de tweede plaats komen de categorieën shopping & goederen, de horeca, de convenience goederen en als laatste de specialty. Het ingekleurde plan van de Markt toont aan dat de winkels regelmatig onderbroken worden door diensten en woningen. Algemeen wordt aangenomen dat het beter is voor de consumptie om te streven naar concentratie en versnippering tegen te gaan. Met andere woorden aaneensluitende etalages in een winkelstraat zonder dat deze al te veel onderbroken worden (Uytterhoeven, 2008). Op basis van bovenstaande informatie kan afgeleid worden dat de Markt geen zuivere winkelstraat is. Toch vormt ‘de markt’ in vele steden en gemeenten het middelpunt van het centrum, wat vooral historisch gegroeid is. Elke woensdag is de Markt in Deinze ook volledig ingepalmd door de wekelijkse markt, dewelke veel volk naar dit ‘middelpunt’ trekt (Cf. 4.1.3). Deinze wil met de stadskernvernieuwing de Markt heraanleggen en dat biedt meteen een opportuniteit om van deze straat meer een winkelstraat te maken. De tweede straat op as 1 die wordt besproken is de Tolpoortstraat. Deze straat is een lange, smalle, licht kronkelende weg van ongeveer 450 m lang. Sinds 2007 is hier een eenrichtingsverkeer geïnstalleerd vanaf het kruispunt De Knock richting de Markt. Fietsers daarentegen kunnen wel nog in twee richtingen rijden. Toentertijd rees hier veel protest rond en in de handelaarsenquête kwam meermaals een opmerking terug over deze maatregel. Langs beide zijden van de weg is er een parkeerstrook voorzien. In de Tolpoortstraat maakt 10% woningen en publieke gebouwen uit, de overige 90% zijn handelszaken, waarvan 16,5% leegstand. Verhoudingsgewijs is de Tolpoortstraat de sterkste ‘winkelstraat’, hoewel de straat te kampen heeft met een groot aandeel leegstand. Naar soort komen vooral shopping & goederen voor, dan diensten, specialty, horeca en convenience goederen. In de Tolpoorstraat sluiten de winkels vaak op elkaar aan en worden ze slechts af en toe onderbroken door woningen. Desondanks worden ze wel regelmatiger onderbroken door leegstaande panden, wat niet meteen mooi oogt in een hoofdwinkelstraat. De eerste as wordt op het kruispunt De Knock dwarsgesneden door de Gentstraat en de Kortrijkstraat. De Gentstraat heeft een kortere afstand van 250 m. De weg zelf is redelijk smal met een middenberm, terwijl het voetpad en het fietspad wel relatief breed zijn en gescheiden liggen van de weg door een parkeerstrook langs beide zijden. De Gentstraat heeft een percentage van 75% handelszaken en 25% woningen en publieke gebouwen. De proportie van het aantal handelszaken dat leegstaat bedraagt 16,7% en is meteen het hoogst van alle hoofdwinkelstraten. Wanneer de categorieën onder de loep worden genomen, komen eerst en vooral de horecazaken, daarna de specialty, shopping & goederen, diensten en convenience 99
goederen. De Gentstraat scoort – naast de leegstand – het hoogst qua horeca van alle hoofdwinkelstraten. Als naar het plan wordt gekeken, dan valt het op dat de leegstaande panden in deze straat aan de kleine kant zijn qua oppervlakte in vergelijking met andere straten. Langs een zijde worden de handelszaken tevens onderbroken door woningen en leegstaande panden. De andere zijde heeft hier minder last van. In het verlengde van de Gentstraat situeert zich de Kortrijkstraat, goed voor een lengte van 350 m. Net als de Gentstraat heeft zij een smalle rijweg die op het einde, aan het rondpunt, tevens gesplitst wordt door een middenberm. Uniek aan deze straat zijn de aparte parkeerstroken. In beide richtingen kunnen auto’s een zijweg nemen waarlangs enerzijds parkeerplaatsen liggen en waar anderzijds het fietspad en voetpad zich bevinden. Op het einde van de straat, aan het rondpunt, staat de St. Martinus Kerk. De proportie handelszaken bedraagt 82% tegenover 18% woningen en publieke gebouwen. De Kortrijksstraat heeft 9,4% leegstaande handelspanden. Qua categorieën zijn er voornamelijk diensten aanwezig, aansluitend shopping & goederen, horeca, specialty en convenience goederen. Het stratenplan toont dat vanaf het kruispunt De Knock de horecazaken vooral in het begin van de Kortrijksstraat gesitueerd zijn, samen met enkele woningen. Verder sluiten de handelszaken redelijk goed op elkaar aan en worden ze slechts enkele malen door een woning onderbroken. De Stationsstraat is de laatste straat die overeenkomstig het College tot de hoofdwinkelstraten behoort. Het plan geeft de Stationsstraat weer als een L-vorm die 350 m lang is. Langs beide zijden zijn parkeerplaatsen voorzien, doch niet over de gehele lengte van de straat. Meteen vallen de woningen en horecazaken op. De opmeting bekrachtigt de eerste indruk: 35% zijn woningen en publieke gebouwen en 65% zijn handelszaken, waarvan er 16,7% leeg staan. Samen met de Gentstraat weegt de leegstand hier het zwaarst door. De categorieverdeling wijst eerst en vooral op diensten, daarna horeca, shopping & goederen, specialty en convenience goederen. Na de Gentstraat komt de Stationsstraat op de tweede plaats qua percentage horecazaken. De handelszaken sluiten niet goed op elkaar aan en worden vaak onderbroken door woningen of leegstand. Hoewel er een overwicht aan handelszaken zijn, nodigt deze straat niet echt uit om recreatief te winkelen. De definitie van een winkelstraat volgend, valt de Stationsstraat net binnen deze categorie. Desondanks wijst de perceptie van de Stationsstraat op een aanloopstraat. Een redelijk aandeel woningen en vele leegstaande handelspanden werken dat beeld tegen. Zelfs al zouden alle leegstaande panden in gebruik worden genomen, dan blijft de Stationsstraat op de grens balanceren. De vraag rijst of zij niet beter als aanloopstraat wordt geclassificeerd?
Deinze heeft, naast de hoofdwinkelstraten, een aantal aanloopstraten. Aanloopstraten bezitten een mix tussen handelszaken en woonentiteiten werd eerder gedefinieerd. De grenzen voor de verhouding werden bepaald tussen de 40 en de 60%. De Gentpoortstraat verbindt de Guido Gezellelaan met de Markt in één rijrichting. De smalle straat is 300 m lang. Markant zijn de enorme oppervlaktes aan publieke gebouwen. 100
Onder andere de stadsbibliotheek en het OCMW zijn hier gevestigd. Een meerderheid van 57% bestaat uit woningen en publieke gebouwen, 43% zijn handelszaken, waarvan er 44,4% leeg staan. Dat is bijna de helft van de handelspanden. De Gentpoortstraat heeft dan ook het meeste leegstand van de volledige handelskern. De categorie diensten haalt het overwicht, gevolgd door horeca en convenience goods. Qua samenstelling ziet de Gentpoortstraat er totaal anders uit dan de vorige straten die besproken werden. Het is daarom terecht een aanloopstraat en geen hoofdwinkelstraat. Aangeraden is wel om de leegstand hier beduidend terug te dringen. Maar is deze straat wel leefbaar om een handelszaak open te houden? Het aantal actieve handelszaken bedraagt slechts 24%. De Gentpoorstraat balanceert hiermee ook op de grens. Met het aantal actieve handelszaken haalt zij de classificatie als aanloopstraat niet. Daarnaast is de opeenvolging van handelszaken zeer laag. De publieke gebouwen aan de ene zijde vormen een enorme kloof, aan de andere zijde zijn het vooral de woonentiteiten en leegstaande panden. De George Martensstraat is als aanloopstraat omschreven door het College, in tegenstelling tot de perceptie van de ondervraagde handelaars. Zij karakteriseren deze straat als ‘geen van beide’, doch is het verschil in perceptie met ‘aanloopstraat’ niet zo groot. De meting geeft de feiten weer: 69% woonentiteiten en 31% handelspanden. De George Martensstraat met zijn 170 m lengte heeft geen leegstand. Op de onderzijde van het stratenplan staan bijna uitsluitend woningen. De bovenzijde heeft een concentratie aan woonentiteiten, waarnaast de handelspanden wel aaneensluitend naast elkaar gelegen zijn naar de Gentstraat toe. Opnieuw de categorie diensten als voornaamste; shopping & goederen, specialty en horeca volgen hierop. De George Martensstraat voldoet niet aan de vooropgestelde eisen om als aanloopstraat te worden beschouwd. Het is een item dat het stadsbestuur dient te bekijken. In het verlengde van de Kortrijksstraat is de Kortrijksesteenweg gelegen, dewelke een deel is van de N43 die de stad doorkruist. Beide straten worden gescheiden door een rondpunt waar de N43 en de N35 tezamen komen. Dat zorgt voor veel verkeersdrukte. Het stukje aanloopstraat dat het College selecteerde, is niet meer dan 120 m lang en heeft een 48% aan woonentiteiten en 52% handelspanden, waarvan 7,7% leeg staat. In aantallen komt de leegstand neer op één pand. Op het plan is te zien dat langs beide zijden woningen en handelspanden elkaar afwisselen. De mix is ongeveer 50/50, alsook de verspreiding. De Kortrijksesteenweg lijkt de definitie van aanloopstraat dus zeer goed te beantwoorden. De rangschikking naar soort is: convenience goederen, shopping & goederen, diensten en specialty. Als laatste is er de Guido Gezellelaan; een aanloopstraat conform het College en de perceptie van de handelaars. Toch moet er bij genuanceerd worden dat het verschil in perceptie met ‘geen van beide’ niet groot is. De meting geeft echter een totaal ander beeld: 73% zijn woningen en publieke gebouwen terwijl amper 27% handelszaken zijn met een 12,5% aan leegstaande panden. De rangschikking van de categorieën komt neer op: diensten, shopping & goederen, convenience goederen, specialty en horeca. De Guido Gezellelaan is een drukke straat van 650 m lang. De handelspanden liggen zeer verspreid, tussen de 101
rijen woningen. Met andere woorden kan er gesteld worden dat de Guido Gezellelaan niet aan de definitie van een aanloopstraat voldoet. Er is geen sprake van een mix, maar een overwicht aan woningen. De afstand en de verspreide ligging van de handelszaken spelen eveneens in het nadeel. Daarbij bestaat er een reële kans dat het mobiliteitsprobleem nog toeneemt indien deze straat verder wordt uitgebouwd als aanloopstraat, gezien ze onderdeel uitmaakt van de scholenas en de ring. De vraag kan hier gesteld worden wat de bijdrage is van de Guido Gezellelaan als aanloopstraat tot de handelskern? De kwestie is vatbaar voor discussie.
4.3.5. Conclusie Besluitend kan gesteld worden dat Deinze een zeer omvangrijke handelskern kent met grote afstanden. Het idee van een compacte kern met een concentratie aan handelszaken wordt hiermee niet bereikt. Het College dient zich nogmaals te buigen over de afbakening van de handelskern. Naar aanleiding van de analyse van de vooropgestelde kern, wordt een alternatieve begrenzing voorgelegd: de Markt, Tolpoortstraat, Kortrijksstraat en Gentstraat zijn winkelstraten. De Stationsstraat, Gentpoortstraat en Kortrijksesteenweg zijn aanloopstraten. De Stationsstraat wordt eerder als aanloopstraat gezien, omdat zij op de grens balanceert en haar indeling er zich niet toe leent om als hoofdwinkelstraat aanzien te worden. Zeker niet wanneer de vergelijking met de andere winkelstraten wordt gemaakt. De Gentpoortstraat kampt met een probleem qua leegstand en die moet weggewerkt worden om de classificatie als aanloopstraat vol te houden. Zowel de Guido Gezellelaan en de George Martensstraat bereiken de kaap van 40% handelszaken niet en worden na de ontleding ervan niet als aanloopstraten aanzien. De alternatieve handelskern moet de gedachte uit het RSV (2004), namelijk een versterking van de stadskern met een bundeling en vermindering van functies, geconcretiseerd worden. De keuze voor inbreiding als mogelijke actie van de stad Deinze ligt in het verlengde. Een inbreidingsbeleid dat de levendigheid in de kern stimuleert en de uitholling ervan tegengaat door te herlokaliseren en de leegstand structureel aan te pakken lijkt het meest aangewezen. Naar herhaling van EROV (n.d.2) moet de afgebakende kern herkenbaar en tastbaar gemaakt worden. Na een duidelijke afbakening komt de volgende stap om die handelskern op te waarderen.
102
4.4. Concluderende SWOT analyse De input voor de sterkten, zwakten, opportuniteiten en bedreigingen komt vanwege het onderzoek naar grensoverschrijdende bezoekersstromen, de handelaarsenquête, de focusgroep en de opmeting van de handelskern.
Sterkten Bezoekbinding
Een aanzienlijke proportie Deinzenaars bezoekt de wekelijkse markt of doet aan sport binnen Deinze. Voor deze activiteiten is de bezoekbinding sterk. Bezoekattractie
De wekelijkse markt en allerhande activiteiten met kinderen trekken mensen uit omliggende gemeenten naar Deinze. De stad vormt een aantrekkingspool voor deze activiteiten. Koopbinding
Bijna alle Deinzenaars kopen hun convenience goederen (verswaren, algemene voeding & dranken) en doe-het-zelfproducten in hun eigen stad. De koopbinding voor deze productcategorieën is uitermate sterk. Koopattractie uit de omliggende gemeenten
Inwoners uit Zulte, Nevele, Nazareth en St. Martens Latem kopen hun producten voor een deel in Deinze. Bijna al deze gemeenten hebben een hoger gemiddeld inkomen. Voornamelijk productcategorieën zoals specialty goods (wooninrichting) en doe-het-zelf scoren hoog. Andere soorten die aangekocht worden in Deinze zijn voeding & drank, drogisterij- & parfumartikelen, kledij & schoenen. Ruim en divers winkelaanbod
Deinze scoort hierop beter dan de omliggende gemeenten en de provincie Oost-Vlaanderen. Een ruim en divers winkelaanbod bepaalt mee de commerciële aantrekkingskracht van een stad/gemeente. Aantrekkelijke winkels
Een aspect dat de commerciële aantrekkingskracht uitmaakt, is de aantrekkelijkheid van de winkels. Deinze behaalt hier gemiddeld een hogere score dan de provincie Oost-Vlaanderen. Markt
Voldoende parkeerplaatsen op de Markt zorgen voor een goede bereikbaarheid van de winkels op de Markt met de auto en ondersteunen het ‘runshoppen’. De handelsorganisatie lijkt hier beter te werken dan in andere straten: er heerst een intensere samenwerking en alle handelaars krijgen een maandelijkse verslaggeving in de bus. Veel oudere mensen wonen op de Markt. Zij zijn minder mobiel en doen bijgevolg hun aankopen dicht bij de deur, in het handelscentrum van Deinze. Winkelacties op initiatief van de handelaars
103
Voorbeelden zijn een braderij, Moederdag, eindejaar, Pasen, etc. Dergelijke acties veroorzaken misschien geen onmiddellijke stijging van de omzet, maar ze bieden wel een service naar de klanten toe. Zo trachten de handelaars aan klantenbinding te werken. Scholen
Deinze heeft heel veel scholen in en rondom het centrum. Bij de aanvang of het einde van een schooldag trekt dit enorm veel mensen naar het stadscentrum. Zij kunnen nog snel een boodschap ter plaatse doen (‘runshoppen’).
Zwakten Koopvlucht naar Gent
Vooral voor de productcategorieën kledij & schoenen vluchten vele Deinzenaars naar Gent. Maar ook voor andere shopping goods en specialty goods trekken mensen daarheen. Verkeersveiligheid, parkeergelegenheid en bereikbaarheid als mobiliteitsaspecten
De verkeersveiligheid in de winkelstraten, voldoende en gratis parkeerplaatsen en bereikbaarheid (te voet, met de fiets of auto) zijn mobiliteitsaspecten die hoofdzakelijk de keuze van een aankoopplaats uitmaken. Deinze krijgt op al deze aspecten een slechter resultaat toegekend door de consument dan in de gemiddelde Oost-Vlaamse gemeente. De grootste kloof is merkbaar op het vlak van parkeren en verkeersveiligheid. De meningen over het aantal parkeerplaatsen zijn verdeeld bij de handelaars. De mentaliteit van het voor-de-deur-parkeren overheerst in Deinze, enerzijds door de spreiding van de winkelkern en anderzijds door het overheersen van het ‘runshoppen’ in Deinze. De negatieve scores op vlak van parkeren worden hiermee voor een deel verklaard. Daarbij liggen de gratis parkeerplaatsen te ver uit het centrum. Ook de signalisatie van de parkeerplaatsen is niet goed: bezoekers die niet bekend zijn met Deinze kunnen deze onmogelijk volgen. Vooral het parkeren in de Gentstraat vormt een probleem. Daarnaast wordt de verkeershinder tijdens de spitsuren overwegend negatief geëvalueerd door de handelaars. De nuancering dient wel gemaakt te worden dat de bereikbaarheid het minst slecht scoort bij de consumenten. De handelaars achten de bereikbaarheid redelijk, uitgezonderd tijdens de spitsuren. Dan loopt Deinze vast. De aanwezigheid van de scholen werkt het drukke verkeer tijdens de spits in de hand. Bekendheid initiatieven stadsbestuur
De geringe bekendheid van het loket lokale economie en de raad lokale economie. Ondanks het feit dat de ambtenaar lokale economie een centraal aanspreekpunt voor de handelaar vormt, wordt er niet vaak beroep op gedaan. Daarenboven is het adviesorgaan voor het economische beleid nog vrij onbekend bij de handelaars, terwijl zij toch een belangrijke stakeholdergroep uitmaken. Werking handelsorganisaties en vertegenwoordiging handelaars
104
De straatcomités en opperdekenij hebben maar weinig succes bij hun basis. Er heerst een gebrek aan interesse, affiniteit; men is ontevreden over de werking of het vergt teveel moeite om de handelsorganisaties draaiende te houden. Het slecht functioneren van de straatcomités ligt vooral in gebrekkige samenwerking en communicatie. De handelaars trekken niet aan dezelfde kar. Een comité per straat heeft zijn voordelen, maar er wordt te weinig op het niveau van de volledige handelskern gewerkt. De middelen zijn te gering om grootschalige acties te ondernemen en centraal worden de zaken te weinig gestuurd. Daarenboven worden alle handelaars slechts door één persoon vertegenwoordigd in de Raad Lokale Economie. Overheersen van interimkantoren op de Markt
Op de Markt vallen 30% van alle panden onder de categorie diensten. Indien dit op het totaal aantal handelszaken wordt berekend, stijgt dit percentage tot 37% voor deze straat. De cijfers bevestigen de perceptie van de handelaars. Zo hebben interimkantoren de neiging zich dicht bij elkaar te vestigen om van elkaar te profiteren. Ze mikken allemaal op dezelfde doelgroep, met name werklozen. Communicatie met het stadsbestuur en economisch beleid
Ervaringen leren dat er weinig met de bemerkingen van de handelaars wordt aangevangen, hoewel deze ervaringen verschillen van straat tot straat. Het stadsbestuur staat ook niet open voor suggesties. Er wordt te weinig de reflectie gemaakt om te denken vanuit de positie van de handelaar. Het stadsbestuur heeft geen voeling met de materie. De communicatie stroomt niet goed door, zowel bottum-up als topdown ontstaan er problemen. Bij het nemen van andere beleidsmaatregelen wordt te weinig rekening gehouden met het economische luik, waardoor verschillende beleidsdomeinen elkaar tegenwerken en hun effect verliezen. Gebrekkige uitstraling
In het stadscentrum van Deinze is het ongezellig, er is geen muziek in de winkelstraten, geen bloemen en groen in de winkelstraten, er wordt tegen de gevels geplast. Vroeger was dit beter volgens de handelaars. Op zondag is er weinig passage en is het zeer stil in de handelskern. Deinze is niet levendig en bruisend genoeg. Deinze schenkt te weinig aandacht aan de promotie van Deinze als winkelstad. Afbakening en inrichting handelskern
De handelskern van Deinze is omvangrijk en verspreid volgens de perceptie van de handelaars en de opmeting van de handelskern. De Leie wordt soms als barrière beschouwd: het deelt de handelskern in twee tussen de Markt en de Tolpoortstraat. Er is niet echt een ‘winkelroute’. De inrichting van het kernwinkelgebied nodigt niet uit om andere zaken te bekijken: de afstand is te groot, de kern is niet compact genoeg en de handelszaken worden te veel onderbroken door woningen. Het ‘runshoppen’ wordt hierdoor in de hand gewerkt. De meningen over het eenrichtingsverkeer in de Tolpoortstraat zijn verdeeld onder de handelaars. 105
Parkeerplaats voor handelaars
Er bestaat geen regeling voor handelaars die niet in Deinze wonen of geen garage hebben om zich te parkeren nabij hun handelszaak. Zij betalen het volle tarief. Bereikbaarheid zwakke weggebruiker
Fietsen in Deinze is niet zonder risico. Er zijn te weinig fietsenrekken in de winkelstraten, waardoor klanten hun fiets niet kwijt kunnen als ze komen winkelen. Daarenboven zijn de voetpaden niet overal even toegankelijk voor rolstoelgebruikers en buggy’s. Leegstand
De leegstand in Deinze centrum bedraagt 13,3% voor de gehele handelskern. Op het niveau van de straten vormen de Gentpoortstraat, Gentstraat, Stationsstraat en Tolpoortstraat probleemzones. Volgens de handelaars is de leegstand de voorbije 6 à 7 jaar verergerd. Reden hiervoor zijn talrijk, maar vooral de economische crisis en te hoge huurprijzen worden vaak aangehaald. Nachtwinkels
Zij zorgen volgens de handelaars voor overlast: afval en nachtlawaai. De bemerking werd gemaakt dat zij regelmatig de openingsuren niet respecteren. Laden & lossen
Er is geen regeling omtrent het laden en lossen. Nu zetten handelaars parkeerplaatsen af met borden, maar doen dit vaak te lang op voorhand. De borden blijven bovendien te lang staan en zorgen voor hinder voor de naburige handelszaken. Oppervlakte winkels
De handelspanden in het centrum van Deinze zijn eerder aan de kleine kant. Daardoor zijn er niet veel geschikte panden voor winkelketens.
Opportuniteiten Stadskernvernieuwing
Het masterplan om het stadscentrum van Deinze op te waarderen is een uitgelezen opportuniteit om de handelskern te verfraaien en nieuw leven in te blazen, weliswaar op lange termijn. Bovenwinkelwonen
Algemeen wordt aangenomen dat bewoning in winkelstraten, meer bepaald bovenwinkelwonen, positief is. Bovenwinkelwonen gaat tegen dat die straten er buiten de openingsuren doods bij liggen en verhoogt de sociale controle en het veiligheidsgevoel. Bovendien blijkt het ook commercieel interessant te zijn voor de handelaars, hoewel vaak een oplossing-op-maat vereist is. Winkelketens die zich vestigen in de handelskern
106
De meningen over het al dan niet aantrekken van ketens zijn verdeeld. Ketens blijken evenwel volkstrekkers te zijn.
Bedreigingen Vergrijzing op lange termijn
Het zwaartepunt van de leeftijden van de handelaars neigt naar middelbare leeftijd, net als bij de bevolkingspiramide van de stad Deinze. De algemene vergrijzing zal zich ook doortrekken naar de handelaars. Indien geen nieuwe, jonge handelaars de ouderen zullen vervangen, zal dit fenomeen op lange termijn tot een bedreiging kunnen uitgroeien voor Deinze. Baanwinkels langs de N43 en ontwikkeling shoppingcentra
Mensen die gaan winkelen langs de N43 houden geen halt meer in het stadscentrum van Deinze. De baanwinkels hollen de kern uit en veroorzaken leegstand. Daarnaast vormen ook de shoppingcentra uit andere steden een bedreiging: mensen winkelen maar op één plaats, een winkelcentrum of een stadscentrum. Het grote voordeel van een winkelcentrum is de concentratie van vele handelszaken in één gebouw. Deze bedreiging geldt voornamelijk voor shopping goods. Vestiging winkelketens in de handelskern
Internationale ketens vormen een bedreiging voor de kleine zelfstandige. Zij palmen de hoofdwinkelstraten in, werken de eenvormigheid van het aanbod in de hand en betekenen een zware concurrentie voor lokale handelaars. Stadskernvernieuwing
Met de heraanleg van de Markt zullen een aantal parkeerplaatsen sneuvelen. De parkeergelegenheid op de Markt, die in de nabije toekomst dreigt weg te vallen, wordt nochtans als een sterkte aanschouwt door de handelaars. In het algemeen zal de handelskern ook gebukt lopen onder de nakende openbare werken om het stadscentrum te vernieuwen. Er is een gebrek aan communicatie vanuit het stad naar de handelaars omtrent de tijdspanne van de werken, de aanvang en het voorziene einde, de eventuele omleidingen en de concrete impact voor de verschillende winkelstraten. Bezoekvlucht & Attractiviteit Gent
De bezoekvlucht voor een stadsbezoek of stadswandeling is enorm onder de Deinzenaars. Vooral Gent, Brugge en Antwerpen zijn toevluchtsoorden. Een groot aantal potentiële consumenten gaat hierdoor verloren voor Deinze. Voor Oost-Vlaanderen gaat de grootste commerciële aantrekkingskracht uit van Gent. Gecombineerd met de grote bezoekvlucht naar Gent, blijkt de provinciehoofdstad een stevige concurrent te zijn. Daarbij betekenen de acties van de stad Gent in samenwerking met de vervoersmaatschappij De Lijn (bussen met
107
de reclameboodschap: “Gent, uw shoppingstad”) een rechtstreekse bedreiging voor de lokale handelaars indien deze acties ook in Deinze zouden plaatsvinden. Aantrekken pleziervaart op de Leie
In het kader van de stadskernvernieuwing zal een aanlegsteiger voorzien worden aan de Leieoever ter hoogte van de Markt en de Tolpoortstraat. Hiermee wil het Deinse stadsbestuur meer toeristen aantrekken. Een praktisch gevolg is dat de ophaalbrug tussen de Markt en de Tolpoortstraat vaker zal moeten opgehaald worden. In dat geval vormt de Leie wel degelijk een obstakel middenin de handelskern en dreigt er filevorming in de Tolpoortstraat te ontstaan.
108
Hoofdstuk 5: Strategieformulering, strategische issues en strategische aanbevelingen Vertrokken van een gewenste bestemming, zijn eerst en vooral de noodzakelijke kaarten geraadpleegd en wordt als laatste de te volgen route uitgestippeld. Dit punt in het onderzoeksproces impliceert het formuleren van de eigenlijke strategie. Hierbij wordt een brug gevormd tussen strategische intenties en praktijkgerichte acties (Desmidt & Heene, 2006, pp. 192). Vertrekkende van een abstracte visie op het lokale economische beleid wil men uiteindelijk komen tot een praktijkgericht actiekader. Een terugkoppeling naar de beleidsdoelstellingen uit hoofdstuk 1 is noodzakelijk. Wanneer teruggeblikt wordt op het model van Vijverberg (1998) (Cf. 2.1), situeert dit hoofdstuk zich in de synthesefase. Het komt er nu op aan strategische opties te kiezen en naar voor te brengen. Als uitgangspunt hiervoor worden de SWOT analyses en aanbevelingen uit hoofdstuk 3 en 4 gebruikt. Elk van de afzonderlijke analyses besprak een gedeelte van de factoren die een invloed hebben op het commercieel centrum van Deinze. Ze dienen met elkaar te worden geconfronteerd en gesynthetiseerd. Het samenbrengen van onder andere de SWOT analyses levert bijgevolg een aantal strategische issues op, dewelke een eerste onderdeel vormen binnen dit hoofdstuk. De strategische issues bevinden zich in een web van factoren die het issue versterken of verzwakken. Tevens zijn er een aantal zaken die door het issue worden beïnvloed. Om uiteindelijk tot een aantal strategische aanbevelingen te komen, is het nuttig een inzicht te verwerven in dit kluwen. De strategische opties vormen een eerste stap richting het uitbouwen van een beleid op lokaal economisch vlak. Het zal evenwel aan de beleidsmakers en de ambtenaren zijn om de aanbevelingen te toetsen aan hun concrete realiseerbaarheid en deze om te zetten in de praktijk. Tijdens discussies omtrent het nemen van beslissingen, is het bovendien mogelijk dat er nog andere ideeën ontstaan. Wanneer deze binnen de lijn van dit onderzoek vallen, kan dit alleen maar worden toegejuicht. Het voornaamste is dat er vanaf deze stap wordt nagedacht hoe concreet kan worden bijgedragen aan de opbouw van kwalitatief hoogstaande commerciële gebieden binnen de stad die een positieve impact hebben op het ganse economische beleid (“Het strategisch commercieel plan voor het centrum van Maldegem”, 2007). In het volgende hoofdstuk wordt hierop verder gewerkt door tips en opmerkingen te geven in verband met de implementatie.
109
5.1. Strategische issues 5.1.1 Theoretische gedeelte De SWOT analyses uit het vorige hoofdstuk leveren een schat aan informatie. Het verzamelen van kennis is evenwel niet het einde van een strategisch planningsproces. In een volgende fase dienen de gegevens geanalyseerd te worden (Desmidt & Heene, 2006, pp. 182). Via de analyse kunnen volgens Desmidt & Heene (2006, p. 182) ‘richtinggevende ankerpunten’ worden aangebracht in de data, waardoor een aanzet tot acties naar boven komt. De methode waarmee dit mogelijk is, kreeg de naam ‘strategisch issue management’. De voordelen van deze methode zijn (vrij vertaald naar Anhoff, 1980, pp. 143): 1. een snel antwoord in ‘real time’ op nieuwe ontwikkelingen; 2. een snelle interne reactie tijd; 3. een antwoord op problemen die kunnen voortkomen uit elke bron, economisch, politiek, sociaal of technologisch; 4. een eenvoudig systeem dat niet beïnvloed wordt door de grote van de organisatie en diens complexiteit; 5. een toepasbare methode op de meeste organisatiestructuren en –systemen. Het is aldus voor Deinze mogelijk om strategisch issue management toe te passen. Bij het aanwenden van deze managementvorm worden strategische issues geïdentificeerd in hun interne en externe omgeving om er op te anticiperen (Desmidt & Heene, 2006, pp. 183). Een strategische issue wordt gedefinieerd als: “a forthcoming development, either inside or outside of the organization, which is likely to have an important impact on the ability of the enterprise to meet its objectives” (Anhoff, 1980, pp. 133). Een issue is – om het met eigen woorden te zeggen – een kwestie die in de toekomst een potentieel struikelblok zal vormen voor Deinze om haar doelen te verwezenlijken. Bij wijze van ondersteuning worden de strategische issues voor het lokaal economisch beleid in Deinze opgelijst. In de zoektocht naar issues zijn er volgens Bryson (2004, p. 161) zeven methoden mogelijk35. In dit plan wordt gebruik gemaakt van de directe benadering waarbij de strategische issues afgeleid worden uit mandaten, een missie, SWOT analyses en beleidsdoelstellingen (Cf. Figuur 28) (Desmidt & Heene, 2006, pp. 183-184):
35
De directe benadering, de doelmatige benadering, de visie op succes benadering, de indirecte benadering, de ovaal mapping benadering, de issue-spanning benadering en de systeemanalyse benadering (Bryson, 2004).
110
Figuur 28: De identificatie van een strategische issue (Desmidt & Heene, 2006 naar interpratie van Bryson, 1995)
De keuze voor de directe benadering vloeit voort uit een aantal redenen. Het is namelijk de beste keuze wanneer (Bryson, 2004, pp. 161): 1. De doelen nog te abstract zijn om echt te kunnen worden gebruikt; 2. Er nog geen vooropgestelde visie is op succes; 3. Er geen hiërarchische autoriteit is die doelen oplegt aan de stakeholders; 4. De omgeving erg dynamisch is en onmiddellijke veranderingen op vlak van bepaalde issues het meest gepast lijken. Deze vier puntjes zijn van toepassing betreffende het economische beleid in Deinze. Een laatste opmerking die Bryson (2004, pp. 76-77) maakt bestreffende de directe benadering, is dat deze vooral werkt in het geval van een dominante en sterke coalitie. Er moeten namelijk op zo kort mogelijke tijd beslissingen worden genomen en dit kan beter indien de coalitie deze eigenschappen heeft.
5.1.2 Het opstellen van de strategische issues Zoals uit Figuur 28 af te leiden viel, zijn de issues op strategisch commercieel vlak in de gemeente af te leiden uit een combinatie van mandaten, een missie, de diverse SWOT analyses en de voorafbepaalde beleidsdoelstellingen. Meer concreet gaat het om volgende zaken:
a. De mandaten: In de eerste plaats onttrekt de gemeente haar bevoegdheden aan de grondwet. “De gemeente is een politieke instelling die overeenkomstig artikel 41 G.W. bevoegd is voor de aangelegenheden van gemeentelijk belang voor de verwezenlijking waarvan ze alle initiatieven kan nemen. Daarnaast oefenen de gemeenten ook de bevoegdheden uit die hen door of krachtens een wet, een decreet of een ordonnantie 111
zijn toevertrouwd.” (Dujardin & Vande Lanotte, 2008). De voornaamste wetten en decreten die de bevoegdheden verder sturen, zijn het gemeentedecreet, de gemeentewet, het provinciedecreet en de provinciewet (Binnenlands bestuur, 2008). In een aantal gevallen zal ook het decreet houdende de intergemeentelijke samenwerking een invloed hebben (Binnenlands bestuur, 2008).
b. De missie De missie werd gehaald uit het algemeen beleidsprogramma van Deinze en luidt als volgt: “Deinze wil een stad zijn waar het goed is om te wonen, te leven, te werken en te ondernemen. De stad dient tal van mogelijkheden te bieden om de kwaliteit van het leven te garanderen.
Daarom kiest het CD&V-, N-VA-, Open VLD-bestuur voor:
1. een mensvriendelijke stad met transparante communicatie en een dienstverlening op maat met nadruk op een gezinsvriendelijk beleid; 2. een dynamische en bruisende stad voor bewoners en bezoekers waarbij stadsvernieuwing noodzakelijk is om Deinze als centrumstad meer aantrekkelijk te maken. Wij willen deze vernieuwing realiseren met een moderne visie op centrummanagement, sport en cultureel aanbod; 3. een leefbare en goed bereikbare stad met doordachte infrastructuurwerken en een degelijk circulatieplan dat de commerciële en centrumvoorzieningen tussen de stadskern en de deelgemeenten moet verbeteren; 4. een stad die aantrekkelijk is om te werken, te winkelen en te ondernemen door het stimuleren van de plaatselijke economie en het creëren van een bedrijfsvriendelijk klimaat; 5. een financieel gezonde stad, waarbij de globale fiscale inkomsten niet stijgen en de uitgaven afgestemd worden op de inkomsten; 6. een stad die het sociaal leven stimuleert en het individueel welzijn van al zijn inwoners nastreeft.” (“Algemeen Beleidsprogramma Deinze”, 2007-2012, pp. 4; Eigen onderlijning)
c. De diverse SWOT analyses Cf. 3.1.4, 3.2.5., 3.3.5, 3.4.5, 4.4.
112
d. Vooraf bepaalde beleidsdoelstellingen in functie van het strategisch commercieel plan Beleidsdoelstelling 1: De handelskern van Deinze centrum is afgebakend en opgewaardeerd in lijn met de beoogde stadsvernieuwing. De Markt, Tolpoorstraat, Gentstraat, Kortrijkstraat en Stationsstraat vormen de kern en zijn aangename winkelstraten. Beleidsdoelstelling 2: Deinze bezit een aantrekkelijk, ruim en divers aanbod aan handelszaken, KMO’s, kantoren en dienstverleningen. Het aanbod is gestegen in aantal en diversiteit. Beleidsdoelstelling 3: Deinze vormt de aantrekkingspool voor kooplustigen: zowel inwoners als nietinwoners (buurtgemeenten, toeristen, etc.). Het aantal winkelende mensen is toegenomen. Beleidsdoelstelling 4: De dienstverlening en informatiedoorstroming naar ondernemers/ handelaars toe is geoptimaliseerd. Er bestaat een efficiënte communicatie tussen gemeente, ondernemers, werknemers en klanten. Dit via verscheidene soorten informatiekanalen met mogelijkheid tot interactie en feedback. Beleidsdoelstelling 5: Deinze werkt aan zijn imago en promoot de stad zowel naar inwoners als nietinwoners op alle beleidsdomeinen. Beleidsdoelstelling 6: Deinze trekt gericht nieuwe bedrijvigheid aan die leidt tot meer werk en duurzame economie.
5.1.3. Identificatie Strategische Issues De strategic issue diagnosis draait om het benoemen van de issues (Dutton, Fahey, & Narayanan, 1983, pp. 307). In het strategisch planningsproces is deze stap belangrijk, omdat ze latere beslissingen zullen beïnvloeden en beleidsmakers wijzen op mogelijke valkuilen (Dutton et al., 1983, pp. 308). Door een diagnose op te maken van allerhande data, stimuli, onderzoek en analyses kunnen de concrete kwesties worden vertaald. Issues zijn omringd door een vage, ruime en slecht gedefinieerde context en daardoor niet altijd even gemakkelijk te onderscheiden. Het blijft een interpretatie van wat onderzoekers als mogelijke knelpunten aanschouwen om het strategisch commercieel plan uit te voeren (Dutton et al., 1983, pp. 308; Eden, Ackermann & Croopper, 1992). Vandaar het uitgebreide voorafgaande onderzoek om de subjectieve oordelen te minimaliseren. De complexiteit en omvangrijkheid van de input maken het er evenwel niet eenvoudiger op om de toekomst goed in te schatten. Een hulpmiddel hierbij is een techniek genaamd ‘cognitive mapping’ (Dutton et al., 1983, pp. 310; Eden et al., 1992, Eden & Ackerman, 2004). Door middel van concepten en oorzaak-gevolgrelaties visueel uit te drukken, krijgen onderzoekers een beter overzicht en begrip van de situatie. “Concepts represent variables which can taken [sic] different values. They enable individuals to categorize and aggregate data. Cause-effect relationships link various concepts together end indicate the direction of their linkages” (Dutton et al. 1983, pp. 311). De techniek stelt gebruikers in staat hoofd- en bijzaken van een issue te onderscheiden en mogelijke 113
oorzaken, gevolgen en acties af te leiden (Dutton et al. 1983, pp. 311). De klemtoon op de acties wordt sterker benadrukt door de SODA-methodiek – waarvan cognitive mapping een inherent onderdeel is – welke voornamelijk draait om het inventariseren van de strategische opties en de beïnvloeding van de verschillende acties onderling bestudeert (Desmidt & Heene, 2006, pp. 194; Eden & Ackermann, 2004). Eerst worden de verschillende strategische issues en alle versterkende, verzwakkende of beïnvloedende factoren geïdentificeerd. Daarna worden tussen alle relevante concepten pijlen getrokken die een effectrelatie uitdrukken. Eens het web volledig gevisualiseerd is, verschijnen er bepaalde clusters (Eden et al. 1992). Deze concentraties wijzen op punten met een grotere impact. Dat wil niet zeggen dat factoren met slechts één of enkele relaties over het hoofd moeten worden gezien. In realiteit is het echter noodzakelijk dat beleidsmakers prioriteiten stellen. De cognitive maps worden al snel te omvangrijk en te complex indien ze alle beïnvloedende factoren willen omvatten (Eden & Ackermann, 2004). Zich toespitsen op de clusters selecteert die factoren met de grootste draagwijdte en het meeste invloed. Een handige tool bij deze technieken is volgens Eden & Ackermann (2004) het softwareprogramma Decision Explorer dat in dit werkstuk dan ook is gebruikt om de cognitive maps op te stellen.
Nu de methodiek duidelijk is, moeten de struikelblokken voor Deinze worden onderscheiden. Daarvoor zijn een aantal woorden in de missie en beleidsdoelstellingen onderlijnd (Cf. supra). Het zijn punten waarop het fout kan lopen, zodat de missie en beleidsdoelstellingen niet worden bereikt en het is een eerste aanzet naar de identificatie van de issues. Na beschouwing van alle inputelementen komen er vier strategische issues naar boven: commerciële aantrekkelijkheid, leegstand, mobiliteit en communicatie & samenwerking. Het is opvallend dat tot dezelfde strategische issues wordt gekomen als in het strategisch commercieel plan van de gemeente Zelzate (Alloserie & Deras, 2009). Beiden kampen dus met gelijkaardige kwesties, hoewel de specifieke invulling ervan toch anders ligt. In Deinze blijkt leegstand bijvoorbeeld een extra struikelblok te vormen.
Issue 1: Commerciële aantrekkelijkheid voor zowel de consumenten als de handelaars en het stadsbestuur. De commerciële aantrekkingskracht bepaalt de aankoopplaats van de consumenten, de vestigingsplaats van de handelaars en de levensvatbaarheid voor de lokale economie van een stad of gemeente (Cf. Figuur 29).
114
Figuur 29: Strategisch issue 1: commerciële aantrekkelijkheid (Eigen interpretatie).
118
Issue 2: Leegstand is intens verstrengeld met commerciële aantrekkelijkheid. De andere issues hebben hier een beperkte invloed op: een slechte bereikbaarheid van de handelskern zal de leegstand nog versterken en de aanpak van leegstand vraagt een goede samenwerking. Het leegstandcijfer (13,3%) in Deinze is meer dan het dubbele van dat in België (6,18%), wat dit knelpunt tot een belangrijke, dringende, pertinente en strategische issue maakt.
Figuur 30: Strategische issue2: Leegstand (Eigen interpretatie)
119
Issue 3: Communicatie & samenwerking tussen het stadsbestuur en de handelaars, tussen de handelaars en handelscomités onderling, tussen de verschillende stadsdiensten onderling, tussen het stadsbestuur, haar bevolking en bezoekers, tussen de handelaars en hun (potentiële) klanten, tussen het stadsbestuur en andere gemeenten en/of steden, tussen het stadsbestuur en bovenlokale niveaus, tussen het stadsbestuur en private partners. Een goede communicatie en samenwerking beïnvloedt eveneens de commerciële aantrekkelijkheid op een positieve manier.
Figuur 31: Strategisch issue 3: Communicatie & samenwerking (Eigen interpretatie).
120
Issue 4: Mobiliteit als overkoepelend concept voor drie zeer nauw verweven issues: bereikbaarheid , parkeerbeleid en verkeersveiligheid. In alle stappen van het onderzoek kwamen deze knelpunten terug. Met de stadskernvernieuwing voor de deur, vergt dit issue extra aandacht. Ze beïnvloedt ook integraal de commerciële aantrekkelijkheid (issue 1).
Figuur 32: Strategisch issue 4: Mobiliteit als overkoepelend concept voor de issues bereikbaarheid, parkeerbeleid en leefbaarheid (Eigen interpretatie).
121
5.2. Strategische aanbevelingen 5.2.1. Ontwikkeling van de strategische aanbevelingen Door middel van clusteranalyse worden die factoren eruit gehaald waar het best rond gewerkt wordt. De strategische aanbevelingen zullen voortvloeien uit de issues en hun belangrijkste clusters (4 pijlen of meer). Bij commerciële aantrekkelijkheid tekenen ‘divers aanbod’, ‘imago’, ‘inrichting en afbakening handelskern’, ‘winkelsfeer’, ‘uitstraling’, ‘leefbaarheid’, ‘winkelacties handelaars’ en ‘acties stad’ zich af. Het issue leegstand heeft geen enkele factor met vier pijlen of meer, maar de grootste concentraties bevestigen het voorgaande: ‘winkelsfeer’, ‘leefbaarheid’ en ‘inrichting en afbakening handelskern’. De communicatie en samenwerking markeert ‘handelsverenigingen’, ‘signalisatie’, ‘bezoekersbinding en bezoekattractie’. Als laatste bevestigt de mobiliteit nogmaals de ‘inrichting en afbakening handelskern’, ‘winkelsfeer’, ‘leefbaarheid’ en ‘signalisatie’. Daarnaast springen de ‘openbare werken’, ‘spits/file’, ‘functiemix’ en ‘geografische ligging’ in het oog. Op basis hiervan worden strategische opties geformuleerd en bijhorende actieplannen opgelijst die aanbevolen worden om de strategische issues weg te werken.
122
SO1: de commerciële aantrekkingskracht van de handelskern verhogen en de eigen handelspositie versterken •1. Afbakenen van de handelskern en deelkernen •2. Inrichten en opwaarderen van de handelskern - Zintuiglijke waarnemingen: het verleiden van de consument - stadskernvernieuwing •3. Ruim en divers aanbod verzorgen - Funshoppen - Binnenstadmonitor - Gezonde mix tussen zelfstandigen en ketens: recht van voorkoop + ikea-wet
SO2: Leegstand structureel aanpakken
•1. 1. Identificeren probleemzones
•2. 2. Opvolgen evolutie leegstand
•3. 3. leegstandsbeleid uitwerken
SO3: Een efficiënte en effectieve communicatie tussen stad, ondernemers, handelaars, inwoners en klanten •1. Transparante communicatie, samenwerking en overleg met alle betrokkenen - formele en informele bijeenkomsten - regionaal en bovenlokaal overleg - minderhinderbeleid - winkelkerncontract •2. Gezamenlijke promo-acties door middenstand en stad
SO4: Verbeteren van de mobiliteit, de bereikbaarheid, de verkeersveiligheid en het parkeerbeleid •1. Ontlasting Handelskern - Zwakke weggebruiker is koning - Fietsinfrastructuur - Stadsbusje •2. Parkeerbeleid op maat - Handelaarparkeerkaart - Laden & lossen •3. Toerisme
•3. Citymarketing •4. Centrummanagement
•4. Handelspandenfonds - Gevelrenovatiepremie - Bovenwinkelwonen - Vestigingssubsidie - Starterstoelage
Figuur 33: Overzicht strategische opties en actieplannen
123
Strategische optie 1: De commerciële aantrekkingskracht van de handelskern verhogen en de eigen handelspositie versterken.
1. Afbakenen van de handelskern en deelkernen Een afgebakend kernwinkelgebied biedt het voordeel van een ruime keuze en het combineren van aankopen. Bovendien werkt een compacte handelskern met een concentratie aan handelszaken versterkend en legt het een duidelijke link tussen het leven dat er zich afspeelt en de handel die er gedreven wordt (EROV, n.d.2). Vanuit strategisch oogpunt is het dus aan te raden de handelskern te definiëren en uit te werken om deze te kunnen uitspelen ten opzichte van andere steden en gemeenten. EROV (n.d.2) stelt het nog sterker: “Afbakening en bundeling zijn de basisregels voor de handelsnederzetting in de kern”. Terpstra (2002, pp. 26) vult hierop aan dat het versterken van het binnenstedelijk vestigingsklimaat moet nagestreefd worden. Het College verschafte reeds een afbakening. Na grondig onderzoek bleek zij echter niet optimaal te zijn. De handelskern is te groot met alle gevolgen van dien (Cf. 4.3). Daarom wordt een gereduceerde afgrenzing voorgesteld: de Markt, Tolpoortstraat, Kortrijksstraat en Gentstraat zijn winkelstraten. De Stationsstraat, Kortrijksesteenweg en Gentpoortstraat vormen de aanloopstraten, onder voorwaarde dat zij een goed evenwicht hebben tussen wonen en handel zonder al te veel leegstand. Wat gebeurt er met die afgrenzing? De definiëring vormt het raamwerk waarbinnen actieplannen uitgevoerd worden. De kern is het strijdtoneel waarbinnen de dynamiek van vraag en aanbod speelt (EROV, n.d.2). Een strategisch beleid vraagt een inspelen op de omgeving, anticiperen op snelle ontwikkelingen en niet achter de feiten aanhollen (Bryson, 2004; EROV, n.d.2). Naast de winkelkern moeten ook de deelkernen in de deelgemeentes en de periferie bepaald worden. Het beleidsdomein ruimtelijke ordening is hier nauw mee verweven. Het stadsbestuur dient de draagkracht van de verschillende ruimtes in het achterhoofd te houden en te waken over de effecten op het (leef)milieu en de economische, sociale, culturele en esthetische gevolgen (Vansant, 2009). Terpstra (2002, pp. 31) onderscheidt bijvoorbeeld drie niveaus: (1) het centrum milieu in de binnenstad en stationsomgeving met druk bezochte kantoren, winkels en andere voorzieningen; (2) de specifieke werkmilieus anderzijds gelegen in de periferie en langs vervoersassen met bedrijventerreinen en winkelcomplexen; (3) de gemengde milieus als deelkernen op niveau van de deelgemeentes, buurten of wijken. Elk niveau heeft zijn schaal, structuur en dimensie. Ze worden hiërarchisch gestructureerd en op een bepaalde manier ontwikkeld naar de gewenste verhouding tussen wonen, handel en andere functies (EROV, n.d.2). Complementariteit is het sleutelwoord.
124
2. Inrichten en opwaarderen van de handelskern Het tastbaar maken van het kernwinkelgebied is de tweede stap die volgt op de begrenzing. Deinze zegt hiermee impliciet: “Wij zijn een mooie en aangename stad om te winkelen.” Door het revalueren van de handelskern verhoogt Deinze haar attractiviteit. De kern moet uitnodigen en het visitekaartje zijn. Een commercieel aantrekkelijke handelskern poogt de bezoekvlucht en koopvlucht te verminderen en de bezoekattractie en koopattractie te versterken. Zo maken onder meer mooie en aangenaam ingerichte centrumstraten en pleinen het centrum commercieel aantrekkelijker (WES, EROV, Kamer van Koophandel Zeeland, 2007). Dit alles kan door verschillende acties bereikt worden. Het Mercuriusproject (Maes & Lannoo, 1998) geeft reeds een aanzet: -
“Integratie van het toeristisch product Deinze in de beleving van het centrum en het kernwinkelgebied;
-
Versterken van de verblijfskwaliteit van het centrum;
-
Versterken van de interne structuur van de winkelconcentraties;
-
Compacte samenhangende ruimtelijke structuur als kenmerkende kwaliteit uitbouwen en blijvend bewaken;
-
Ontwikkelen van een winkelcircuit samen met het toerisme;
-
Kwalitatieve herinrichting van het openbaar domein”.
Zintuiglijke waarnemingen: het verleiden van de consument Een aangename winkelsfeer bewerkstelligen is een werkpunt voor Deinze. Dit bleek uit het onderzoek naar de grensoverschrijdende bezoekersstromen, de handelaarenquêtes en de focusgroep. De handelskern waarneembaar maken is een kwestie van een duidelijke samenhang over te brengen op de bezoeker (EROV, n.d.2). De zintuigen nemen de kern waar: horen, zien, voelen en ruiken. Het uitzicht van de gebouwen, de openbare ruimte, het aanwezige groen, vlaggen of andere decoratieve elementen, muziek, borden, kunst, sfeerverlichting tijdens feestperiodes, etc. Ze bepalen allemaal mee de atmosfeer en de winkelsfeer die een grotere impact op consumptie heeft dan de producten zelf (Steenhaut, 2002, pp. 16). Ook voor de handelaars is een taak weggelegd onder de vorm van aantrekkelijke winkels met mooi ingerichte etalages en een mooie productpresentatie. Deinze scoort hier reeds hoger op dan de gemiddelde Oost-Vlaamse gemeente. Des te meer is het handhaven ervan nodig. Terpstra (2002, pp. 28) licht toe dat het draait om “subjectieve factoren die de verblijfsduur van de consumenten beïnvloeden en hen moet doen besluiten tot (impuls)aankopen”. Hij koppelt de subjectieve waardebeleving als directe oorzaak aan consumptiegedrag, net als Steenhaut (2002). Het stimuleren van recreatief winkelen als typerend voor de stedelijke hoofdwinkelcentra is daarbij het hoofddoel (Terpstra, 2002, pp. 29-30). Steenhaut (2002, pp. 16) geeft drie dimensies weer die de winkelatmosfeer bepalen, waarvan er twee toepasbaar zijn voor Deinze: “ambient factoren – d.i. achtergrondkenmerken die al dan niet bewust worden gepercipieerd (bv. geur, temperatuur, geluid, 125
belichting) –; design factoren – d.i. kenmerken die direct observeerbaar zijn door de consument (bv. architectuur, stijl, layout)”. Het stadsbestuur kan de eerste dimensie verwezenlijken door muziek te laten spelen in de winkelstraten, bloemen aan te planten (die een frisse geur verspreiden) en sfeerverlichting op te hangen in feestperiodes. De tweede dimensie zal met de stadskernvernieuwing zeker vooruit geholpen worden, maar ook decoratieve elementen zoals groen, zitbanken, vuilnisbakken, vlaggen en kunst kunnen de kern opfleuren. Gevelrenovatiepremies als onderdeel van het handelspandenfonds (Cf. Infra) kunnen hier zeker een sterke stimulans zijn. Stadskernvernieuwing Deinze centrum zal tegen 2020 in een nieuw kleedje worden gestoken. De eerste fase gaat van start op maandag 17 mei 2010 met de aanleg van het plein naast de O.L.V.-Kerk en een verlaagde aanlegsteiger langs de Leie, aldus de planning (JNDR, 2010). Deinze (2009) poogt hiermee het stadscentrum aanlokkelijker te maken om te wonen, te winkelen, te werken, naar school te gaan en te bezoeken. Het stadsbestuur werkt niet alleen op de inrichting die de commerciële aantrekkelijkheid zou moeten verhogen, maar ook op haar uitstraling, leefbaarheid, winkelsfeer en een functiemix. De kunst voor het stadsbestuur bestaat erin het economische luik niet over het hoofd te zien en alsnog met dit strategisch commercieel plan de verbinding te maken tussen de beleidsdomeinen. De stadskernvernieuwing kan namelijk een bedreiging vormen voor de ontwikkeling van de lokale economie indien verkeerde ruimtelijke ingrepen worden gemaakt die het handelsapparaat tegenwerken in plaats van bevorderen.
3. Ruim en divers aanbod verzorgen Deinze beschikt over een ruim en divers aanbod dat door de Deinzenaars positiever wordt beoordeeld dan in de gemiddelde Oost-Vlaamse gemeente. Ook de handelaars achten het aanbod gevarieerd. Het is belangrijk en aangeraden deze sterkte te onderhouden en uit te spelen tegenover andere steden en gemeenten. Een goede verhouding tussen de drie productcategorieën – i.e. shopping goods, convenience goods en specialty goods – horeca en diensten zonder al te veel woningen in de handelskern is een streefdoel. Een attractief aanbod vereist echter een correcte afstemming op de dynamische vraag. Hoewel Terpstra (2002, pp. 28) beweert dat de hedendaagse consument onvoorspelbaar geworden is, kan Deinze toch trachten in te spelen op enkele demografische ontwikkelingen. In de omgevingsanalyse kwamen zaken als vergrijzing, verkleuring, meer mannelijke consumenten, de samenstelling van de huishoudens en de verwachte bevolkingstoename naar voren. Telkens werd besloten dat het aanbod moest aangepast worden op deze trends. Terpstra (2002, pp. 28) bevestigt eerdere waarnemingen omtrent de consument: “grillig, veranderlijk en impulsief, en zij vertonen een steeds individueler gedrag. Ook het ontstaan van nieuwe samenlevingsvormen – alleenstaanden, tweeverdieners – naast het traditionele gezin met de man als kostwinner heeft grote 126
invloed op het winkelgedrag”. Andermaal dringt de nood zich op om tijdig in te spelen op de omgeving (Bryson, 2004). Terpstra (2002, pp. 28) stelt daarom een ‘consumer response’ aanpak voor. Een tweede vereiste om het aanbod op de vraag af te stemmen, naast het inspelen op demografische ontwikkelingen, schuilt in het voorzien van een assortiment voor zowel het runshoppen, funshoppen als thematisch winkelen (Cf. 3.3.1). Het luik mobiliteit speelt hierbij ook een belangrijke rol. Deinze kan zich het best toeleggen op het uitwerken van het funshoppen of recreatief winkelen, aangezien de huidige handelskern zich vooral tot runshoppen leent (Cf. 4.3.3). Het thematisch winkelen zal merendeels in de periferie (baanwinkels langs de N43) plaatsvinden. Binnenstadmonitor De binnenstadmonitor volgt jaarlijks de ontwikkelingen op van een stad of gemeente. Het biedt een antwoord op de vraag hoe Deinze er op dat eigenste moment voor staat, meestal vergeleken met andere binnensteden, en welke beduidende evoluties zich de voorbije jaren hebben gemanifesteerd (Nordeman & Te Poele, 2009; Sociaal Geografisch Bureau gemeente Dordrecht, 2005). Het herhaalt grotendeels wat in dit strategisch commercieel plan is uitgevoerd. De meerwaarde zit hem in het jaarlijks actualiseren van de gegevens. Een belangrijk onderdeel van de binnenstadmonitor is het opvolgen van de leegstand en het aanbod in de handelskern. Algemener biedt dit tevens de kans om na te gaan in hoeverre het geplande economische beleid daadwerkelijk gerealiseerd is. Het is met andere woorden een implementatie- en evaluatieinstrument en geeft tijdig signalen waar bijgestuurd moet worden. De binnenstadmonitor van de gemeenten Zutphen en Dordrecht kunnen als voorbeeld dienen voor het stadsbestuur. Dit strategisch commercieel plan doet dienst als nulmeting en zal jaarlijks opnieuw moeten overgedaan worden om een hedendaagse schets te kunnen blijven maken (Gemeente Zutphen, 2009). Gezonde mix tussen kleine zelfstandigen en ketens Om het sterke aanbod in Deinze te behouden en nog te versterken dient er gestreefd te worden naar een gezonde mix tussen kleine zelfstandigen en ketens. De discussie omtrent de winkelketens wordt hiermee besloten. Ketens zijn volkstrekkers, dus om commercieel aantrekkelijk te zijn, heb je er als stad een aantal nodig. De andere kant van de medaille toont echter aan dat ketens de hoofdwinkelstraten inpalmen en daarmee de uniformiteit van het aanbod in de hand werken (Grietens, 2009, pp. 57; Terpstra, 2002, pp. 30). Ketens betekenen ook een zware concurrentie voor de kleine zelfstandigen. Daartegenover staat dat ketens volkstrekkers zijn en dat zelfstandigen de repercussie van ketens kunnen verminderen door hun handelszaak te differentiëren, onder meer op het vlak van persoonlijke dienstverlening (Luystermans, 2008, pp. 15). Het winkelkerngebied van Deinze heeft een gelijkaardig
voordeel
als
de
Nederlandse
gemeente
Zutphen:
een
kleine
gemiddelde
winkeloppervlakte. Hoewel deze kleine oppervlakte in sommige gevallen de oorzaak is van leegstand, wanneer zij té klein is om een handelszaak levensvatbaar te houden, stelt de gemeente Zutphen (2009) 127
dit kenmerk toch in een positief daglicht: “Kleinschaligheid biedt echter ook de kans onderscheidend te zijn van andere winkelgebieden door een exclusiever aanbod en grotere diversiteit”. Grote winkelketens zullen niet snel geneigd zijn zich te vestigen in panden met een te kleine winkeloppervlakte. Daartegenover staat dan wel de dreiging dat grote winkelketens zich in de periferie zullen vestigen, wat dan weer de handelskern uitholt. Deinze kent een kwart winkelketens binnen de winkelkern, zo bleek uit de handelaarenquête. Voor het stadsbestuur is het aanbevelingswaardig de verhouding tussen ketens en zelfstandigen op te volgen. Hierbij kunnen drie zaken helpen. Eerst dient een nulmeting gemaakt te worden van de huidige verhouding. Deze kan dan jaarlijks aan de hand van de binnenstadmonitor nagegaan worden en waar nodig tijdig worden bijgestuurd. Sturen in de verhouding tussen ketens/kleine zelfstandigen kan via de volgende twee maatregelen: het recht van voorkoop en de ikea-wet. Het recht van voorkoop (B.S. 09/02/2007) stelt de houder ervan toe in staat een stuk grond of gebouw dat te koop staat als eerste aan te kopen, ook al zijn er nog andere kandidaat-kopers (Vlaamse Landmaatschappij, 2010). Deinze heeft zo meer vat op de vastgoedmarkt in haar handelskern, waardoor zij een middel heeft tot sturing van het aanbod en vermindering van de leegstand. Wanneer bepaalde soorten handelszaken zich in de kern willen vestigen die Deinze niet wil stimuleren – zoals bijvoorbeeld callshops, nachtwinkels, automatenshops, goktenten, financiële en verzekeringsinstellingen, immo- en interimkantoren of bepaalde winkelketens – dan kan zij met dit recht van voorkoop tussenkomen. Het is echter ten stelligste aan te raden zich te laten adviseren door de Raad Lokale Economie in zulke kwesties, mits sterkere vertegenwoordiging van de handelaars in de raad. Bij dergelijke beslissingen dient Deinze rekening te houden met het reeds bestaande aanbod, waar zij naartoe wenst te evolueren en de impact van de nieuwkomers op het aanbod. De handelaars vormen ook hier een belangrijke stakeholdergroep die niet over het hoofd mag gezien worden. Een tweede maatregel is de ikea-wet. Demeyere & Houthaeve (2005, pp. 15) wijzen erop dat het lokale bestuursniveau met de nieuwe wet betreffende de handelsvestigingen een vestigingsbeleid kan voeren in overleg met belanghebbende actoren. De administratieve vereenvoudiging legt de eigenlijke beslissingsmacht bij het gemeente- of stadsbestuur, waardoor de ikea-wet “een instrument voor een lokaal handels- en distributiebeleid of commercieel strategisch beleid” is (Demeyere & Houthaeve, 2005, pp. 13). In het kort komt het er naar Demeyere & Houthave (2005, pp. 13-16) op neer dat voor een winkeloppervlakte vanaf 400m² een socio-economische vergunning vereist is die moet worden verleend of geweigerd door het lokale bestuur binnen een bepaalde termijn (50 of 70 dagen). Indien een antwoord uitblijft, betekent dit een automatische goedkeuring. Het gevaar schuilt in een stilzwijgend toestemmen van het gemeente- of stadsbestuur door het overschrijden van de vooropgestelde termijn zonder een antwoord te formuleren. Natuurlijk is zoiets niet te verantwoorden binnen het ‘deugdelijk bestuur’. De gemeente of stad zouden aan de hand van een beleidsvisie een gemotiveerd antwoord moeten bieden op zo’n aanvraag, liefst in samenwerking met andere actoren. Deinze kan zich hier opnieuw in desbetreffende gevallen laten bijstaan door de Raad Lokale Economie, mits sterkere vertegenwoordiging van de handelaars. Het stadsbestuur en de stakeholders 128
beslissen dan gezamenlijk over de opportuniteit van nieuwe vestigingen. Daarenboven zijn er raakvlakken met het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid (Demeyere & Houthaeve, 2005, pp. 16). In het behandelen van de socio-economische vergunningen weerspiegelt de stad de zorg voor de ontwikkeling van de kleinhandel. Het mobiliteitsaspect gaat eerder in op de bereikbaarheid van de vestigingen, terwijl de ruimtelijke ordening erop toeziet dat de aantrekkingskracht van de kleinhandel de stadskern ondersteunt (Demeyere & Houthaeve, 2005, pp. 16). Het stadsbestuur van Deinze kan samen met de Raad Lokale Economie een toets uitvoeren bij de behandeling van een vergunningsaanvraag (Cf. Figuur 33). Demeyere & Houthaeve (2005, pp. 16) bevestigen nog maar eens dat kleinhandel belangrijk is voor de leefbaarheid van steden en dat leegstand moet worden tegengegaan. In het geval van Deinze zal het toepassen van de ikea-wet naar alle waarschijnlijkheid niet zo vaak voorkomen, aangezien de gemiddelde winkeloppervlakten te klein zijn in de handelskern. Toch is deze wetgeving van belang in het opvolgen van de ontwikkeling van de baanwinkels en shoppingcentra in de periferie. Het doel dat men voor ogen moet houden is de aanvulling van stadskern en periferie om de uitholling van de handelskern te vermijden (Cf. Supra).
129
Het sociaal-economisch dossier dat de aanvragen voor een handelsvestiging van meer dan 400 m² moet begeleiden dient gegevens te bevatten om projecten te evalueren op vier criteria:
1. Ruimtelijke ligging van de handelsvestiging: •
de inpassing van de handelsvestiging in de plaatselijke ontwikkelingsprojecten of binnen het kader van het stedenpatroon;
•
het effect van de inplanting inzake duurzame mobiliteit, meer bepaald het gebruik van de ruimte en verkeersveiligheid.
2. De belangen van de consumenten: •
de demografische dynamiek;
•
de beschrijving van de inbreng van de nieuwe vestiging op het vlak van assortiment en prijsniveau;
•
het verzorgingsgebied dat de handelsvestiging wil beslaan in verhouding tot de verzorgingsgebieden van de bestaande nabije handelskernen;
•
de bereikbaarheid van de nieuwe vestiging via het bestaande openbaar vervoer en via individuele transportmiddelen;
•
de duurzame invloed op de prijzen door de handelsvestiging;
•
de verruiming van de keuzemogelijkheid van de consument.
3. De invloed van het project op de werkgelegenheid: •
de verwachtingen inzake de creatie van bruto werkgelegenheid door de nieuwe handelsvestiging, per categorie en op korte, middellange en lange termijn;
•
verhouding van de creatie van de bruto werkgelegenheid, evenals het netto saldo van de werkgelegenheid op korte termijn;
•
de voorstelling van het beleid van de nieuwe handelsvestiging op het vlak van de kwaliteit van de werkgelegenheid;
•
het of de betrokken paritaire comités in het kader van de kwaliteit van de arbeidsplaatsen.
4. De weerslag van het project op de bestaande handel: •
de marktpositie op het vlak van de verzorgingsgebieden;
•
het verlies of de versterking van de aantrekkelijkheid van de stadskern;
•
de mogelijke positieve of negatieve gevolgen op structureel vlak voor de bestaande nabije handelskernen;
•
het evenwicht en de complementariteit tussen de kleine en grote distributie.
Figuur 34: Evaluatie aanvragen tot socio-economische vergunning voor handelsoppervlakten vanaf 400m² (Demeyere & Houthaeve, 2005, pp. 16)
130
4. Handelspandenfonds Het handelspandenfonds is een combinatie van steunmaatregelen van het stadsbestuur naar de handelaars toe in één reglement (VVSG, n.d.). Het heeft een meervoudig doel: (1) de handelskern opwaarderen qua uitzicht, (2) de kern leefbaar houden door wonen en bedrijvigheid te richten (3) een inbreidingsbeleid voeren voor de winkelkern en (4) leegstand aanpakken (Cf. Strategische optie 2). Bij wijze van benchmarking36 kan het handelspandenfonds van Ronse als inspiratiebron gebruikt worden voor het ontwikkelen van een aangepaste versie in Deinze (Cf. Bijlage 29). De VVSG (n.d.) merkt beduidend en terecht op dat de keuzes in de algemene beleidsvisie en de strategische visie op het economische luik moeten passen. Deinze kan voor haar handelspandenfonds kiezen uit een aantal subsidieregelingen. Voor elk van deze toelagen moet Deinze zich afvragen wat zij hiermee wenst te bereiken, een bepaald gebied afbakenen waarvoor deze regeling geldt, voorwaarden opstellen wie in aanmerking komt voor wat, een budget toewijzen en de aanvraagprocedure uitwerken. Gevelrenovatiepremie Via deze toelage stimuleert Deinze de handelaars ertoe hun voorgevel te renoveren of te verfraaien bij wijze van revaluatie van de handelskern via de design factoren architectuur en stijl (Steenhaut, 2002). Het opknappen van het straatbeeld moet de commerciële aantrekkingskracht verhogen. De stad dient aan de hand van een bepaalde gebiedsafbakening (afgebakend kernwinkelgebied), een opsomming van subsidieerbare werken en kwaliteitsvereisten van de werken de premie concretiseren (VVSG, n.d.). Bijvoorbeeld de reiniging van gevels volgens bepaalde procédés, verven, bepleisteren of volledig vervangen van een gevel en het raam- en deurwerk vervangen (VVSG, n.d.). Een voorbeeld van een uitgewerkte gevelrenovatiepremie is te vinden in het handelspandenfonds Ronse (Cf. Bijlage 29). Bovenwinkelwonen Bijna de helft van de handelspanden in Deinze centrum zijn onbewoond. Het is een vaak voorkomend fenomeen dat de ruimten boven winkels ongebruikt zijn, meestal omdat ze ongeschikt zijn voor bewoning (VVSG, n.d.). Bovenwinkelwonen aanmoedigen brengt meer leven in de stad, vult de woonbehoefte in en maakt het commercieel interessant voor de eigenaar (UNIZO, 2008). Deinze kan een subsidieregeling uitwerken voor twee soorten werkzaamheden (VVSG, n.d.): verbouwingswerken die het pand toegankelijk maken voor aparte bewoning en verbouwingswerken die bewoning van het pand mogelijk maken. Toch gaat het hier om meer dan enkel een toelage. De provincie VlaamsBrabant ondersteunt sinds 2001 het bovenwinkelwonen en na succes van het project in een aantal steden werd de campagne uitgebreid naar de volledige provincie (“Meer wonen boven winkels in Vlaams-Brabant”, 2009). Het stadsbestuur van Deinze kan hieruit leren. Vlaams-Brabant kiest niet louter voor een premie, maar voorziet eveneens begeleiding bij haalbaarheidsstudies en onderzoek 36
“Bij benchmarking gaat het erom de prestaties van de eigen organisatie te vergelijken met die van de beste in het eigen domein of in de eigen sector, of zoals de Amerikanen het zeggen met ‘the best in class’!” (Mouwen, 2004, p. 117).
131
naar
mogelijke
samenwerkingsverbanden
tussen
verschillende
eigenaars
om
de
toegangsmogelijkheden te vervolmaken, aangezien veel panden maatwerk vergen (UNIZO, 2008). Vestigingssubsidie Het hoofddoel van de vestigingssubsidie is de aanpak van leegstaande winkelruimten door middel van een toelage die de commerciële invulling ervan moet aanmoedigen en die past binnen het kader van kernversterking en aantrekken van nieuwe bedrijvigheid (Ongena, 2007a, pp. 47; VVSG, n.d.). Leegstand betekent een strategisch issue voor Deinze (gemiddeld 13,3% over de gehele winkelkern) dat moet weggewerkt worden. Het stadsbestuur dient net als bij de gevelrenovatiepremie en het bovenwinkelwonen een gebied afbakenen, wat niet automatisch de gehele handelskern betekent (VVSG, n.d.). Deinze kan zich ook beperken tot de probleemgebieden: de Tolpoortstraat, Gentstraat, Stationsstraat en Gentpoortstraat – i.e. de straten met het grootste percentage leegstand. De afbakening zal waarschijnlijk afhangen van de beschikbare middelen. Daarnaast maakt het stadsbestuur best een lijst aan van welke commerciële activiteiten men wil aantrekken en welke men wil weren. Opnieuw is het een middel om het aanbod in Deinze deels te oriënteren qua soort en qua locatie, mits samenspraak met de reeds gevestigde handelaars (Ongena, 2007a, pp. 47; VVSG, n.d.). De vestigingssubsidie moet nieuwe handelaars ondersteunen. De stad Gent heeft zo’n regeling uitgewerkt (Cf. Bijlage 30, digitaal). Zoals in het handelspandenfonds in Ronse vallen de nachtwinkels, telefonie- of internetwinkels, vrije beroepen, bank- en verzekeringsinstellingen, kantoorfuncties, gokactiviteiten, garage- en bandencentrales, taxi-uitbating, stockverkoop en automatenshops uit de boot (Ongena, 2007a, pp. 48). Starterstoelage De demografische vergrijzingtrend zal zich uiteindelijk ook doorzetten in het handelsapparaat. De handelaars in Deinze neigen naar middelbare leeftijd. Een langetermijnvisie speelt op toekomstige ontwikkelingen in. Het is nu dat Deinze nieuwe (en vooral jonge) handelaars en ondernemers naar Deinze moet lokken om er hun zaak op te starten, zodat zij later de ouder wordende generatie handelaars stelselmatig kunnen vervangen. Deze premie kan zich onder verschillende vormen manifesteren (VVSG, n.d.): -
“Terugbetaling van de inschrijvingsrechten die door de startende onderneming aan het ondernemingsloket werden betaald;
-
Percentage van de aangegane beroepsinvesteringsbedrag;
-
Eenmalige startpremie van een vast bedrag;
-
Huursubsidie;
-
Tussenkomst
in
de
inschrijvings-
en
cursusgelden
voor
opleidingen
voor
ondernemingsdoeleinden -
Tussenkomst in honoraria en kosten van professioneel advies en begeleiding”. 132
Deinze heeft reeds een poging tot een subsidiereglement voor een starterspremie ondernomen, maar dit is echter nooit effectief uitgevoerd. Het voorgestelde subsidiereglement is terug te vinden in bijlage 31 (digitaal). Uiteraard is het een aanbeveling om deze te herbekijken volgens de adviezen beschreven onder het ‘handelspandenfonds’ en in een ruimer kader – het handelspandenfonds – opnieuw te herzien.
Strategische optie 2: Leegstand structureel aanpakken
De gemiddelde leegstand over de gehele winkelkern bedraagt 13,3% van het totaal aantal winkelruimten. Met een proactief en sturend beleid dient Deinze de leegstand terug te dringen tot een acceptabel percentage. Het Belgische gemiddelde (6,18%) zou een streefdoel kunnen zijn. Dat betekent weliswaar een halvering en een zware taak voor het stadsbestuur. De aanzet voor een leegstandsbeleid werd in bovenstaand issue al vermeld met het handelspandenfonds, waarbinnen een combinatie op maat kan worden uitgewerkt onder het mom van een vestigingssubsidie, een starterstoelage, bovenwinkelwonen en een gevelrenovatiepremie. Zoals daarnet vermeld, heeft Deinze al een starterspremie ontwikkeld (Cf. Bijlage 31, digitaal), maar deze is nooit effectief uitgevoerd. Een starterspremie is echter niet voldoende om een strategisch issue weg te werken. Deinze zal een set van maatregelen en acties moeten plannen om het tij te doen keren. Een strategische visie dringt zich op (Uytterhoeven, 2008, pp. 33).
1. Identificeren probleemzones De leegstand is niet overal even sterk aanwezig in de winkelstraten. Na opmeting van de handelskern verschijnen de pijnpunten: de Tolpoortstraat (16,5%) en Gentstraat (16,7%) zijn de twee hoofdwinkelstraten met de hoogste leegstandpercentages. De Stationsstraat (16,7%) en de Gentpoortstraat (44,4%) als de twee aanloopstraten die kampen met een hoge leegstand. De stadskernvernieuwing voorziet op de site ‘De Molens van Deinze en Antwerpen’ in de Tolpoortstraat (nu een bedrijventerrein dat zal omgebouwd worden) een sokkelgebouw met handelspanden. Zullen er op middellange termijn genoeg kandidaten zijn om al deze winkelruimtes op te vullen als Deinze nu al kampt met een hoge leegstand? Of zullen de nieuwe handelspanden in het sokkelgebouw snel gevuld raken en de leegstand in andere straten verhogen? Het leegstandsbeleid moet in de eerste plaats de probleemzones onder handen nemen, maar eveneens de globale handelskern behandelen.
133
2. Opvolgen evolutie leegstand Het subsidiereglement voor de starterspremie in Deinze (Cf. Bijlage 31, digitaal) stelt de dienst lokale economie als monitor aan voor de leegstand. Leegstand moet door de eigenaars op de dienst lokale economie gemeld worden. Binnen een termijn van veertien dagen gaat de dienst lokale economie de aangifte controleren. Na controle begint de periode van leegstand te tellen. De opmeting van de handelskern te Deinze in 2010 naar aanleiding van dit strategisch commercieel plan kan dienstdoen als nulmeting. Een nauwe opvolging met een databank en een jaarlijkse publicatie van de leegstandcijfers in de binnenstadmonitor moet het stadsbestuur op de hoogte houden van de actuele situatie met betrekking tot leegstand binnen het kernwinkelgebied en zo de kans bieden tijdig te evalueren en bij te sturen (Uytterhoeven, 2008, pp. 5).
3. Leegstandsbeleid uitwerken Deinze is niet de enige stad die kampt met leegstand. In Sint-Niklaas, bijvoorbeeld, staat één op vijf panden leeg in de binnenstad en dat wordt vooral de komst van het Waasland shoppingcenter verweten (Muylaert, 2010, pp. 13). Leegstaande panden moeten niet als eenzijdig slecht worden aanschouwd, aangezien ze ruimte bieden voor nieuwe handelaars en ondernemers om een zaak te starten. Als de leegstand echter te merkbaar wordt in de straten heeft zij een negatief effect op de uitstraling en het imago van de stad en bevordert zij sociale onveiligheid (Decisio bv, 2006, pp. 7). Erger nog, vanaf een bepaald punt creëert zij een sneeuwbaleffect met een verloederde handelskern tot gevolg (Uytterhoeven, 2008, pp. 33). Het leegstandsbeleid dat een stad kan voeren, moet gericht zijn op het hergebruik en de herbestemming van panden (Decisio bv, 2006). Hoewel de bemerking erbij wordt gemaakt dat het stadsbestuur maar tot op een zekere hoogte kan ingrijpen, wegens een gebrek aan middelen en een eigenaar van het leegstand pand die een extra partij uitmaakt. Het onderzoeksrapport van Decisio bv (Cf. Bijlage 32, digitaal) omvat een sterk uitgewerkt structureel kader dat een zeer bruikbaar instrument kan zijn in het ontwikkelen van een leegstandsbeleid voor de handelskern van Deinze. Daarnaast haalt de VVSG een aantal maatregelen en praktijkvoorbeelden aan bij wijze van benchmarking (Cf. Bijlage 33, digitaal). Decisio bv (2006, pp. 7) stelt in een gevat schema de aanpak voor die het stadsbestuur kan ondernemen. Het vertrekt ook van een opvolging van de leegstand. Door middel van prioriteiten moet Deinze uitmaken wat gewenste en wat ongewenste leegstand is. Voor de ongewenste leegstand dienen de inzet en de middelen te worden bepaald, alsook de keuze voor het hergebruik en/of het herbestemmen van de panden. Uiteraard moet altijd rekening worden gehouden met de wens van de eigenaar. Een verminderde leegstand zou een positieve invloed moeten hebben op de leefbaarheid, winkelsfeer, uitstraling en het imago van Deinze.
134
Strategische optie 3: Een efficiënte en effectieve communicatie tussen stad, ondernemers, handelaars, inwoners en klanten met ruimte voor samenwerking en overleg op alle niveaus
1. Transparante communicatie, samenwerking en overleg met alle betrokkenen De handelaars in Deinze centrum zijn versnipperd en de gedecentraliseerde organisatiestructuur van de handelsverenigingen werkt dit in de hand. De comités zijn georganiseerd per straat en hebben een beperkt ledenaantal. Decentralisatie heeft het voordeel dat er per straat een beleid op maat wordt geregeld, maar een centrale aanvulling is nodig. De opperdekenij als overkoepelende organisatie kan hierin optreden en de verschillende comités samenbrengen. Alle handelsverenigingen kampen nochtans met een beperkt ledenaantal. Zonder leden kan een organisatie niet werken, heeft ze geen draagvlak of middelen, mist ze haar doelen en kan terecht de bestaansreden in vraag worden gesteld. De helft van de bevraagde handelaars kent de opperdekenij en ook de helft verklaart bij een handelsvereniging aangesloten te zijn. De andere helft valt bijgevolg uit de boot, hoewel het achterliggende gedachtegoed van middenstandsorganisaties is dat men samen sterker staat. Dat houdt in dat schaalvoordelen ontstaan, er zich een belangengroep en lobbygroep ten opzichte van het stadsbestuur manifesteert, dat gezamenlijk de handelskern versterkt wordt op verscheidene vlakken, dat er een sociaal vangnet is voor elkaar, etc. Toch mag de nodige inzet niet onderschat worden om middenstandsbewegingen draaiende te houden op vrijwillige basis buiten de werkuren. Naast samenwerking is er ook nood aan communicatie. De informatiestroom tussen de verschillende partijen moet geoptimaliseerd worden, zodat een wederzijdse interactie en feedback tot stand komt, zowel verticaal (individuele handelaar – handelaarvereniging – stadsbestuur) als horizontaal (handelaars onderling, comités onderling, stadsdiensten onderling) (Uytterhoeven, 2008, pp. 6). Het loket lokale economie moet uitgewerkt worden als een centraal aanspreekpunt voor de handelaars en heeft daarbij naambekendheid nodig. Zeker startende ondernemingen moeten snel hun weg naar de ambtenaar lokale economie vinden (Uytterhoeven, 2008, pp. 6). Slechts een vijfde kent deze dienst en daarvan heeft lang niet iedereen ze al gebruikt. Het loket lokale economie past in het professionele en klantegerichte gedachtegoed van het New Public Management dat de overheid ten dienste stelt van de burger (Christiaens & Vanhee, 2007, pp. 71). Daarnaast is ook de Raad Lokale economie als adviesorgaan voor het economische beleid zeer weinig bekend. Via deze raad kunnen de handelaars als stakeholdergroep hun belangen verdedigen bij de uitwerking van het economische beleid. De vertegenwoordiging van de middenstand is echter te gering. Wil Deinze een economisch beleid voeren dat alle belanghebbende actoren betrekt en door hen allen wordt gedragen, dan moet zij hiermee rekening houden. Door een goede communicatie te verzekeren, geeft het stadsbestuur een signaal naar de handelaars toe dat zij het economisch beleid serieus nemen (Uytterhoeven, 2008, pp. 6). Voor het stadsbestuur is ook het afstemmen van de beleidsdomeinen op elkaar en het onderhouden van een gezonde functiemix in het stadscentrum ter bevordering van de leefbaarheid een opdracht (Haegeman, 135
2010, pp. 8). Indien ingrijpende maatregelen op de agenda staan is het aangeraden te denken wat het effect zal zijn op alle beleidsdomeinen. Formele en informele bijeenkomsten De VVSG raadt aan om binnen de stad of de gemeente regelmatig een bijeenkomst te organiseren tussen het bestuur en de ondernemers/handelaars. Een aangehaald voorbeeld is een jaarlijkse meeting waarop een relevant thema wordt besproken (Uytterhoeven, 2008, pp. 6). Ontmoetingen tussen bestuur en ondernemers/handelaars kunnen ook vaker dan eenmaal per jaar en hoeven niet altijd formeel te zijn. Ze kunnen zich richten op kennismaken en netwerking. Essentieel voor het slagen van dit actieplan is uiteraard de aanwezigheid van het College van Burgemeester en Schepenen, relevante ambtenaren en zoveel mogelijk ondernemers en handelaars. Tevens is de goodwill onontbeerlijk om met elkaar te praten, maar vooral naar elkaar te luisteren. Het stadsbestuur kan zo trachten meer voeling te krijgen met het handelsapparaat en de ondernemers/handelaars kunnen zo meer inzicht krijgen in wat het inhoudt om een beleid te voeren. Regionaal en bovenlokaal overleg Een communicatie bewerkstelligen tussen andere steden en gemeenten, op regionaal of provinciaal niveau biedt vele voordelen. De kennisuitwisseling en de benchmarking stimuleren de lerende organisatie. De stad Deinze kan nieuwe ideeën opdoen over hoe het zijn beleid kan organiseren en leren uit de ‘fouten’ van anderen. EROV, UNIZO en de VVSG zijn drie voorbeelden hiervan. Zij begeleiden gemeenten, organiseren studiedagen en voorzien de lokale besturen van het nodige studiemateriaal. De website www.kennisforumdistributie.be is een kennisplatform van UNIZO en de VVSG uit (Uytterhoeven, 2008, pp. 43). Minderhinderbeleid Wanneer bijvoorbeeld de handelskern ten gevolge van de stadskernvernieuwing getroffen zal worden door openbare werken die jaren zullen aanslepen, moet de stad de reflex hebben om stil te staan bij de impact hiervan op de middenstand en de mobiliteit in de handelskern. Een duidelijke communicatie over de start van de werken, het voorziene einde, welke straten niet meer bereikbaar zullen zijn, etc. en een klare signalisatie zijn essentieel. Ongena (2007b, pp. 70-71) beschrijft een aanpak voor kennisgeving door het lokale bestuur bij een heraanleg van de kern. Zij stelt een aantal aandachtspunten voorop (Ongena, 2007a, pp. 55-56): •
“Bepalen van de verschillende doelgroepen: inwoners-bezoekers-handelaars-horecaleerlingen-toevallige passanten-…
•
Veel overleg met de betrokken diensten (technische dienst-communicatiedienstaannemer-studiebureau) en bewoners. Ook de aannemer moet meedenken met communicatie en over minder-hindermaatregelen. De gemeente kan in het bestek laten 136
opnemen dat de aannemer aanwezig moet zijn tijdens de infovergaderingen naar de bevolking. •
Communicatiewegen: electronische [sic]
nieuwsbrief- gemeentelijke website –
gemeentelijk informatieblad – persberichten – infovergaderingen. •
Aandachtspunten in de communicatie: Doel van de werken? Focus op timing: wanneer starten de werken en wat is de voorziene einddatum? De verwachte hinder per doelgroep? Wat met de bereikbaarheid? Per auto, te voet, per fiets, openbaar vervoer. Wat met ophalen van afval?
•
Open en eerlijke communicatie naar de doelgroepen, ook wanneer dit een negatief bericht is.
•
De bewoners moeten betrokken worden bij het planningsproces. Er moeten verschillende plannen en opties voorgesteld worden. Om tot een breed maatschappelijk draagvlak te komen, mag men de mensen niet onder tijdsdruk zetten en moeten de nodige overlegmomenten georganiseerd worden.
•
In het bestek kan ook beschreven worden dat de voetpaden toegankelijk moeten zijn tijdens de werken en dat er werfhekkens moeten opgesteld worden tussen voetpad en straat.
•
De werken worden best opgedeeld in verschillende fases en voor elke fase moet duidelijk gecommuniceerd worden, eventueel met info-vergadering.
•
Belangrijk bij openbare werken is dat de communicatie door de gemeente gebeurt. Ook wanneer de werken worden uitgevoerd door de hogere overheid.
•
Tijdens de opvoering van de werken moeten handelaars een centraal aanspreekpunt hebben, zodat ze geen negatieve berichtgeving achterlaten in de pers. Dit is nefast voor de communicatiestrategie van de gemeente.”
De VVSG bracht ook een handboek rond ‘minderhinderbeleid’ uit dat voorbeelden aanhaalt van geslaagde projecten in Aalst, Mol, Mortsel, Antwerpen, etc. (VVSG, 2007; Cf. Bijlage 34, digitaal).
Winkelkerncontract Het winkelkerncontract is een geschreven uitdrukking van een samenwerkingsverband op maat tussen het stadsbestuur en de handelaars. De stad Antwerpen nam op dit vlak het voortouw en werd hiervoor dan ook genomineerd (Unizo en Provincie Antwerpen, 2005). Beide partijen verbinden zich ertoe en delen de verantwoordelijkheid om te werken aan een betere handelskern. Centraal staan de medewerking en het partnership van de handelaars, middenstandsverenigingen, het lokale bestuur en het centrummanagement (indien dat er is) (Unizo en Provincie Antwerpen, 2005). De stad Deinze stimuleert met een winkelkerncontract de handelaars tot meer samenwerking, dynamiseert de
137
handelscomités en geeft hen meer bewegingsvrijheid om zelf mee het kernwinkelgebied op te bouwen tot een commercieel attractief centrum. De projecten dienen in samenspraak met de betrokken partijen te worden uitgewerkt en situeren zich op korte tot middellange en lange termijn (Unizo en Provincie Antwerpen, 2005). Deinze kan bijvoorbeeld een winkelkerncontract afsluiten met de handelaars betreffende een tijdige melding van nieuwe leegstaande panden. De handelaars engageren zich om leegstaande panden aan te geven via een meldingsformulier dat door de handelscomités wordt verzameld en bezorgd op de dienst lokale economie. Zo staan zij de ambtenaar lokale economie bij in het nauwgezet opvolgen van de evolutie van de leegstand. De ambtenaar lokale economie controleert vervolgens en neemt het leegstaand pand op in een databank. De verdere aanpak van het stadsbestuur is onder de vorige strategische optie besproken.
2. Gezamenlijke promotieacties door middenstand en de stad Winkelacties, speciale markten en randactiviteiten is een factor die de commerciële aantrekkelijkheid bepaalt. Deinze behaalt hier een redelijke score op. Eveneens voor de informatie en reclame over het winkelaanbod en winkelacties werd gemiddeld beoordeeld door de consumenten. Desondanks wezen de handelaars echter op een aantal pijnpunten. Cruciaal voor de doeltreffendheid van promotieacties om nieuwe klanten te werven en bestaande klanten te binden is communicatie en samenwerking. Net daar knelt het schoentje. De samenwerking verloopt niet altijd even vlot en handelaars durven elkaar zelfs tegenwerken. Er is een gebrek aan samenhorigheid en solidariteit. Daarnaast is de communicatie naar de consument toe tegenstrijdig en verwarrend wanneer winkels bijvoorbeeld hun openingsuren en de afgesproken opendeurdagen niet respecteren. Het organiseren van gemeenschappelijke activiteiten in samenwerking met alle handelaars en met het stadsbestuur moeten de efficiëntie en effectiviteit verhogen. Grootschaligere acties die de hele handelskern van Deinze betrekken, gericht op de inwoners en bezoekers, en de detailhandel centraal plaatsen. Voorbeelden zijn een geschenkbon (Ongena, 2007a, pp. 67-68; 2007b, pp. 53), een “Winkel & Win-actie” (Ongena, 2007a, pp. 68; 2007b, pp. 54), een gezamenlijk vast opendeurweekend voor de volledige handelskern en een kerstmarkt met ijspiste.
3. Citymarketing Citymarketing wil op een duurzame en strategische wijze marketingstrategieën toepassen op een stad om ze attractiever te maken op diverse vlakken (WES vzw, 2010). Een stad moet zich positioneren in haar omgeving en zich onderscheiden van anderen zodat ze de gewenste bewoners, bezoekers en bedrijven aantrekt (Bauters, 2005, pp. 10). Citymarketing wenst de commerciële aantrekkelijkheid van een stad te verhogen, maar is meer dan alleen maar dat. Het moet de stad attractiever maken op alle beleidsdomeinen. Een onderdeel hiervan is de imago-opbouw. Een slogan zoals ‘Deinze centrum aan 138
de Leie’ is een middel om aan een imago te werken en een bepaald beeld over te dragen, maar zal het beeld dat Deinzenaars en bezoekers hebben over de stad niet wijzigen. Bij imago-opbouw is het aangeraden het huidige imago te onderzoeken, het gewilde imago te poneren en een strategie te ontwikkelen om tot dit gewenste imago te komen (Van Der Burg, 1997, pp. 43). Een waarschuwing omtrent imago-opbouw is wel op zijn plaats. Men kan veel beloven, maar uiteindelijk moet er wel iets van in huis komen. Het dient gevolgd te worden door doeltreffende acties, anders zullen de Deinzenaars en bezoekers dit snel doorprikken (Bauters, 2005; WES vzw, 2010). Actie en imago zijn dus sterk met elkaar verweven en moeten elkaar aanvullen. Plaatsmarketing (als overkoepelende term voor zowel city- als regiomarketing) draait uiteraard om beeldvorming op een eenduidige en consistente manier (Bauters, 2005, pp. 10). Het noodzaakt een strategische aanpak zoals in dit plan en de fases lopen gelijkaardig. Cruciaal hierbij is dat alle stakeholdergroepen aan dezelfde kar trekken, waarvoor dus communicatie en samenwerking vereist zijn, alsook een betrokkenheid van alle partijen in de verschillende fasen. Als voorbeeld kunnen de projecten in Helmond en Mechelen genomen worden, waarover het boek Citymarketing voor centrumsteden verschenen is.
4. Centrummanagement De samenwerking tussen de lokale overheid en betrokken partijen is reeds meerdere malen aangehaald. Die betrokken partijen zijn meestal private partners. Centrummanagement is een publiekprivaat structureel samenwerkingsverband om het stadscentrum commercieel aantrekkelijker te maken en het economisch functioneren te optimaliseren, met oog voor de leefbaarheid en de veiligheid (Cf. 1.2.1; Ongena, 2007a, pp. 70; Uytterhoeven, 2008, pp. 42). Centrummanagement kan verschillende juridische vormen aannemen, zoals een vzw of een feitelijke vereniging. De centrummanager is de coördinator hiervan en vervult de noodzaak aan een permanent opvolgen (Uytterhoeven, 2008, pp. 42). De overheid, handelaars en andere private partners zijn mogelijke deelnemers en staan samen in voor de financiering en het budget (Uytterhoeven, 2008, pp. 43). Alle beleidsdomeinen met betrekking tot het centrum worden op elkaar afgestemd en zorgen voor een levendige functiemix: winkelactiviteiten, horeca, evenementen, toerisme en cultuur (Uytterhoeven, 2008, pp. 42). Net als bij een strategisch commercieel plan en een citymarketing plan is de aanpak voor het centrummanagement eveneens strategisch, doelgericht, worden alle belanghebbenden betrokken en wordt de realisatie geëvalueerd en bijgestuurd waar nodig.
139
Strategische optie 4: verbeteren van de mobiliteit, de bereikbaarheid, de
verkeersveiligheid en het parkeerbeleid Bij de keuze van een aankoopplaats maken verkeersveiligheid, parkeerbeleid en bereikbaarheid de top vijf van de beslissingsfactoren uit. In de onderzoeksfase is gebleken dat Deinze al jaren moeite heeft met haar mobiliteit. Het mobiliteitsprobleem heeft heel veel te maken met de geografische ligging van Deinze op belangrijke verkeersassen en het historisch groeien van de stad hierrond op zo’n manier dat een ring rond Deinze aanleggen quasi onmogelijk is geworden. Het is zeker niet de bedoeling in dit strategisch commercieel plan om dé oplossing aan te reiken op vlak van mobiliteit. Deinze heeft een zeer lijvig mobiliteitsplan die dit domein dekt. Toch volgen hier enkele aanbevelingen en ‘kleinschalige’ acties die hun steentje kunnen bijdragen en voornamelijk gericht zijn op het mobiliteitsaspect verbeteren in de handelskern.
1. Ontlasting handelskern De handelaars stipten de verkeershinder tijdens de spitsuren, de verkeersveiligheid en de mogelijkheid tot laden en lossen aan als overwegend negatief. De globale bereikbaarheid werd redelijk beoordeeld. De bereikbaarheid per auto is wel verslechterd de voorbije vijf jaar, alsook de verkeershinder tijdens de spitsuren. De ontlasting van de handelskern wordt hoofdzakelijk bereikt door het verminderen van het aantal motorische voertuigen. Dat is geen simpele opdracht voor Deinze, aangezien de karakteristieken van de handelskern het runshoppen in de hand werken. Typisch voor het runshoppen is de wens om als consument zeer snel en gemakkelijk tot aan de aankoopplaats te geraken – liefst met de auto – vlug de boodschappen te doen en weer zo rap mogelijk weggeraken. Naar de gedachte van Terpstra (2002) en zijn consumer response theorie, moet Deinze de handelskern afstemmen op de vraag. Met andere woorden in de eerste plaats een vlotbare bereikbaarheid met de auto realiseren en voldoende – liefst gratis – parkeerplaatsen voorzien in de handelskern. Op langetermijn is dit echter niet houdbaar. De globalere trends in het achterhoofd houdende, zal er een mentaliteitswijziging moeten komen bij de consument. De auto is niet langer de toekomst als vervoersmiddel. Deinze kan haar bijdrage leveren door het gebruik van andere vervoersmiddelen aan te moedigen. Het winkelen in Deinze zou door de ontlasting aangenamer en aantrekkelijker moeten worden. Om die daling te realiseren, zijn er verschillende complementaire mogelijkheden. Een eerste manier om het aantal motorische voertuigen in het stadscentrum te doen afnemen, is het stimuleren van verplaatsingen te voet of met de fiets. Bovenop de ontlasting hebben deze alternatieven als voordeel dat de verblijfstijd en het wandelen doorheen de handelskern toenemen. Het stimuleren van het gebruik van openbaar vervoer is een tweede mogelijkheid. Deze aanmoedigingen kunnen gebeuren
140
door het openbaar vervoer in Deinze extra te promoten en door te kijken waar strategische nieuwe haltes kunnen worden geplaatst in de nabijheid van het centrum. Het openbaar vervoer is net als bij het vorige alternatief niet enkel zinvol voor een ontlasting van de handelskern. Het is daarenboven milieuvriendelijker en een aanzet om de senioren mobiel te houden. Zwakke weggebruiker is koning Door de handelskern wandelen moet aangenaam zijn. De voetpaden dienen dus goed onderhouden te worden en bovendien toegankelijk te zijn voor rolstoelgebruikers en kinderwagens. Als fietser moet de handelskern vlot en veilig te bereiken zijn. Voldoende fietsenrekken in de winkelstraten zijn onontbeerlijk, zodat fietsers een goede ‘parkeerplaats’ hebben vlakbij de winkel en de handelaars niet hinderen door hun fiets voor een etalage te plaatsen. ‘Met belgerinkel naar de winkel’ (www.belgerinkel.be) is een initiatief van de Bond Beter Leefmilieu, UNIZO en de Christelijke Mutualiteit met steun van de Gezindsbond en de Fietsersbond. Deinze doet in 2010 voor de zevende maal mee aan deze actie en haalde de voorbije jaren een gemiddelde van 22.000 fietsritten op ongeveer een maand tijd (Bond Beter Leefmilieu, UNIZO, Christelijke Mutualiteit, 2009). De lijst van deelnemende handelszaken is lang, maar liefst 190 handelszaken zijn geregistreerd. Het succes van deze campagne moet Deinze zeker verder zetten. Stadsbusje De as Stationsstraat – Tolpoortstraat – Markt bedraagt 1,2 km, wat het dubbele is in vergelijking met andere steden. Te voet langs deze as kuieren, winkelen en uiteindelijk weer helemaal terugkeren, vraagt een redelijke conditie. Wanneer te voet of met de fiets minder aantrekkelijk lijken (bijvoorbeeld voor oudere mensen of in geval van slecht weer), vormt het openbaar vervoer een alternatief. Om de lange afstand van het station tot aan het einde van de Markt aantrekkelijk te maken om af te leggen zonder auto, kan een stadsbusje de oplossing zijn. Vandaag de dag is er in Deinze maar één manier om van het station in de buurt van de Markt te komen en dat is via de buslijnen naar de halte Deinze Kerkhof, dewelke op een kleine 500 m van de Markt gesitueerd is (De Lijn, 2010). Het stadsbusje daarentegen zou volgend traject kunnen afleggen: -
Station (halte)
-
Stationsstraat
-
Kruispunt Knock (bestaande halte Knock in Stationsstraat, halte op de hoek Tolpoortstraat bijplaatsen)
-
Tolpoorstraat
-
Tolpoortbrug (haltes ter hoogte van de Leiedam en Brielstraat)
-
De Markt (eventueel haltes in beide richtingen ter hoogte van het stadhuis)
-
Einde Markt (haltes in beide richtingen op het einde van de Markt)
-
Keren op het Kongoplein 141
-
Terugweg: zelfde traject richting station. Het éénrichtingsverkeer in de Tolpoorstraat zou dan niet van toepassing zijn voor het stadsbusje.
Er ontpopt zich hier een obstakel: de wekelijkse markt op woensdagvoormiddag, waarbij de volledige Markt afgezet wordt voor de vele kraampjes. Met de auto en dus ook met het stadsbusje kan er niet meer over de Markt gereden worden. Een oplossing zou kunnen zijn dat het stadsbusje dan maar rijdt tot aan de haltes bij de Tolpoortbrug of dat het stadsbusje op woensdagvoormiddag niet rijdt. Indien een permanente lijn bijcreëeren niet mogelijk blijkt te zijn, kan Deinze in samenwerking met De Lijn trachten dezelfde route met een belbus te bedienen. Een ander alternatief is een bijkomende bushalte aanvragen ter hoogte van het Kongoplein waar de buslijnen die de halte Deinze Kerkhof bedienen sowieso langs moeten. Zo wordt het einde van de Markt vlot bereikbaar met het openbaar vervoer. Een goed samenwerkingsverband met de vervoersmaatschappij De Lijn is vereist om dit project te doen slagen. Daarnaast moet dit actieplan ook bekeken worden met de handelaars bij het vastleggen van de locatie van de haltes, om zo weinig mogelijk hinder te creëren voor de handelszaken nabij een halte.
2. Parkeerbeleid op maat Het parkeerbeleid is een dubbeltje op zijn kant. Er zijn 1.358 parkeerplaatsen in Deinze, waarvan er 77,2% gratis zijn. Vandaag hebben zowel bezoekers als handelaars een negatieve perceptie op het parkeerbeleid. Nagaan wat de redenen zijn voor deze discrepantie zal helpen om de beste oplossing op dit vlak te vinden. Een voorstel is gratis parkeerplaatsen strategisch te plaatsen aan de rand van het centrum en zo auto’s uit de kern te weren. Toch mogen deze parkeerplaatsen niet meer dan enkele honderden meters van de handelskern gelegen zijn om aantrekkelijk te blijven. Handelaarparkeerkaart Bewoners in Deinze kunnen een bewonerskaart aanvragen om te parkeren in de straat van hun domicilieadres. Handelaars die in Deinze centrum een winkel hebben, maar er niet wonen, moeten aan gewoon tarief de hele dag door betalend parkeren. Uit de enquêtes en focusgroep rees de vraag naar een oplossing hiervoor. 70,4% van de bevraagde handelaars woont niet in het handelspand en 66,5% gebruikt de auto als vervoermiddel naar het werk. Een parkeerkaart voor handelaars volgens hetzelfde systeem als de bewonerskaart is een mogelijke optie. Wel moeten de handelaars en het stadsbestuur zich bewust zijn van de impact. Parkeerplaatsen nabij de handelszaak die ingepalmd zijn door de handelaar, zijn niet meer vrij voor de klant. Eveneens moeten ze zich afvragen of de handelaarparkeerkaart enkel geldig is voor de eigenaar van de handelszaak of ook voor het personeel dat er tewerkgesteld is. Het is daarom aanbevelingswaardig zich hier als stadsbestuur samen met de handelscomités over te buigen om de kwestie te verfijnen.
142
Laden en lossen Er bestaat geen regulering in Deinze omtrent het laden en lossen in de handelskern. De handelaars oordelen dan ook slecht over de mogelijkheid tot het laden en lossen. Handelaars kunnen blijkbaar wel een tijdelijk parkeerverbod aanvragen voor hun handelszaak. Dan moeten zij verkeersborden plaatsen en terug wegnemen. In de praktijk staan deze borden er vaak al de dag op voorhand en blijven zij ook de hele dag staan. Dit betekent een verspilling aan parkeerplaats. Het stadsbestuur zou een uurregeling kunnen invoeren omtrent laden en lossen. Een voorstel is bijvoorbeeld een venstertijd tussen 06u en 11u en tussen 19u en 20u zoals in de Brugse binnenstad (Stad Brugge, 2010). Een alternatief zijn laaden loszones, hoewel nadelig in geval van zware leveringen en indien de zone op een redelijke afstand van de desbetreffende handelszaak is gelegen.
3. Toerisme Andere recommandaties die omtrent mobiliteit kunnen worden gedaan, hebben betrekking op het toerisme. Door de verdere uitbouw van de verbinding tussen de wandel- en fietsroutes zullen toeristen, maar eigenlijk ook de eigen burgers, vlotter het centrum bereiken. Wanneer toeristen worden aangetrokken om even te pauzeren in de stad vergroot hierdoor het potentieel cliënteel. Het voorzien in een aanlegsteiger voor pleziervaarten kan eveneens het toeristische gehalte van Deinze opkrikken en maakt het bereiken van Deinze per boot mogelijk.
5.2.2. Analyse van de strategische aanbevelingen De vier strategische issues en hun context zijn door middel van cognitive maps weergegeven. Uit de figuren blijkt dat zij heel erg met elkaar verweven zijn, waardoor dus ook de strategische opties en acties elkaar zullen beïnvloeden. Om de impact van alle geïnventariseerde strategisch opties beter te overzien, wordt de SODA-methodiek gebruikt. Aan de hand van een globale cognitive map waarin alle vier de issues vervat zitten, worden de verbanden andermaal visueel duidelijk en de gevolgen van bepaalde acties inschatbaar. Onder het motto: “Een beeld zegt meer dan duizend woorden.”
143
Figuur 35: Strategic Options Development Analysis (Eigen interpretatie)
144
Hoofdstuk 6: Implementatie en evaluatie Nu alle analyses en een aantal mogelijke acties op tafel liggen, breekt het moment aan dat beslissingen zullen moeten worden genomen. Het onderzoekswerk zit er op en het is vanaf deze fase aan de beleidsmakers om een vooruitgang van het handelsbeleid in de praktijk te realiseren. Het valt aan te bevelen dat hiervoor van start wordt gegaan met het opstellen van een aantal strategische doelen. Een strategisch doel is namelijk “een sterk richtinggevend en resultaatgericht geformuleerde intentie om een specifiek strategisch thema binnen concrete randvoorwaarden en binnen een gegeven tijdsperiode te realiseren” (Mouwen, 2004, pp. 113). De rol van het stadsbestuur zal er bij deze doelen in bestaan om concrete intenties te formuleren die zowel meetbaar als evalueerbaar zijn en ingevuld worden in een bepaald tijdskader. Omdat het omzetten van strategische opties naar strategische doelen geen eenvoudige stap is, en het effectief verwezenlijken ervan zowaar nog moeilijker, worden enkele tips gegeven die een aanzet wensen te zijn tot implementatie van het hier gelegen strategisch commercieel plan. Logischerwijze krijgen strategische denkoefeningen pas waarde wanneer de implementatie ervan effectief gebeurt (Heide, Grønhaug & Johannessen, 2002, pp. 1). Uit wetenschappelijke literatuur blijkt implementatie echter niet vanzelfsprekend (McKevitt & Lawton, 1994, pp. 85; Mouwen, 2006, pp. 28). Daarom volgt na de implementatierichtlijnen de beschrijving van een aantal gevaren en hindernissen waarmee best rekening wordt gehouden. Afsluitend wordt aangegeven wat het belang is van tijdig evalueren en bijsturen en wordt een methode beschreven die hiervoor hanteerbaar is.
6.1. Implementatie37 Implementatie is de laatste stap in het model van Vijverberg (1998). Het is echter nog een cruciale stap binnen het proces van strategische planning (Desmidt & Heene, 2006, pp. 197). Wanneer net voor deze stap het strategisch proces wordt afgebroken, verandert er niets. In een bedrijfscontext zou dit betekenen dat er nodeloze tijd werd verspild van het managementteam en dat overbodige kosten werden gedaan. Voor een stad als Deinze zouden de gevolgen van het niet implementeren groter zijn. Als publieke organisatie heeft zij namelijk ook maatschappelijke doelstellingen. Wanneer niets wordt gedaan op vlak van de gevonden issues, dreigt niet alleen tijd en geld te zijn verloren, maar loopt Deinze bovendien het risico dat het imago van haar winkelkern wegzakt en zo ook een deel van haar reputatie als economisch knooppunt en kleinstedelijk gebied. Bovendien zullen zowel de handelaars als de huidige bezoekers van het winkelcentrum nadeel ondervinden wanneer geen actie wordt ondernomen op het gebied van handel binnen de stadskern.
37
Implementatie betekent hier het in de praktijk brengen van de strategische denkoefening.
145
6.1.1. Voorwaarden en richtlijnen bij implementatie Het implementeren van een strategie gebeurt meestal aan de hand van een verzameling van ‘faciliterende en ondersteunende maatregelen’ (Desmidt & Heene, 2006, pp. 197). Een standaard implementatieproces bestaat echter niet (Beaudan, 2001, pp. 66; Desmidt & Heene, 2006, pp. 202). Beaudan (2001, pp. 56-66) benadrukt dat zowel de strategie als de organisatiecultuur mee bepalen hoe de implementatie best verloopt. De reden hiervoor wordt in de literatuur wel eens de implementatieparadox genoemd. Deze zegt dat strategische denkers de meest voor de hand liggende zaken vaak over het hoofd zien en dat in een strijd tussen strategie en de cultuur van een organisatie, de cultuur het steeds wint. Het creëren van een draagvlak bij de betrokken partijen is daarom één van de voornaamste voorwaarden om de slaagkans van een strategie te verhogen (Desmidt & Heene, 2006, pp. 202; Heide et al., 2002, pp. 1). Deinze zal hier dus aandacht aan moeten schenken. Als antwoord op de implementatieparadox formuleerde Beaudan drie belangrijke richtlijnen waarmee rekening dient te worden gehouden (Beaudan, 2001, pp. 66-67). Om de verstaanbaarheid te verhogen worden hier niet de Engelstalige termen, maar de door Desmidt & Heene (2006, pp. 203-204) vertaalde begrippen gebruikt.
1. Verduidelijken = Interpretatie + Aanvaarden Verduidelijking van de strategie is noodzakelijk, omdat zonder een gemeenschappelijk inzicht de implementatie onmogelijk wordt. Om een dergelijk collectief inzicht te bekomen, is een duidelijke en vooral gedeelde interpretatie nodig. Het is aan het stadsbestuur om erover te waken dat zowel alle interne medewerkers als de externe betrokkenen de strategie op dezelfde manier interpreteren en aanvaarden. Indien de strategie als onrealistisch wordt ervaren, is de kans op succes namelijk veel lager. Een probleem in een stedelijke context is echter het grote aantal belangengroepen. In de context van publieke organisaties zal het daarom belangrijk zijn om vooraf goed te bepalen welke stakeholdergroepen als belangrijkst worden beschouwd en welke het meest moeten worden overtuigd van het feit dat de gekozen strategie de beste is. Een techniek die kan helpen om deze keuze tussen de belangengroepen te maken is deze van het stakeholdermangement (Desmidt & Heene, 2006, pp. 171181).
2. Engagement = Betrokkenheid + Bekwaamheid Als tweede belangrijke richtlijn stelt Beaudan (2001) dat na het verduidelijken van de strategie, het belangrijk is om het engagement van de medewerkers te vergroten. Een middel daartoe is het vergroten van de betrokkenheid. Door medewerkers te doen geloven in het doel van de stad, zullen zij extra gemotiveerd zijn om dit doel ook effectief te bereiken. Bovendien zullen de medewerkers bereid 146
zijn om persoonlijke opofferingen te maken zodat de doelstellingen toch kunnen worden bereikt. Op stadsniveau zijn de individuele leden van het College van Burgemeester en Schepenen de voornaamste betrokkenen bij de strategie-implementatie. Zij bepalen samen met de gemeenteraad de strategische doelen. Hier wordt beslist welk belang de opwaardering van het handelscentrum krijgt in de begroting. Wanneer op deze niveaus geen overtuiging heerst van het belang dat de issues uit dit plan moeten worden aangepakt, veroorzaakt dit meteen een enorm implementatieprobleem (cf. 6.1.2). Individuele medewerkers die omtrent deze handelskern moeten werken, zouden bijgevolg minder gemotiveerd zijn dan wanneer zij aan een doel werken dat binnen de organisatie en de stad leeft. Naast betrokkenheid bepaalt ook bekwaamheid mee of het omzetten van strategie naar de praktijk slaagt. Het komt er daarom op aan bekwame medewerkers aan te werven en/of huidige medewerkers optimaal te motiveren en te stimuleren om de nodige competenties te verwerven.
3. Volhardendheid = Flexibiliteit + Tempo Strategische implementatie is een proces dat volhardendheid vergt. Ter verduidelijking vergelijkt Beaudan de strategische implementatie met het lopen van een marathon en niet met een korte sprint. In de volhardendheid dient echter rekening te worden gehouden met mogelijke wijzigingen op vlak van de oorspronkelijke strategische doelen. Zo is het denkbaar dat nieuwe opportuniteiten zullen opduiken in de komende jaren en dat nieuwe bedreigingen kunnen ontstaan. Het zou in dergelijk geval niet verstandig zijn om deze nieuwe kansen niet mee in rekening te brengen en de doelen niet bij te sturen. Het belang van opvolgen en evalueren steekt hier al meteen de kop op. Verder in dit hoofdstuk wordt hierop dieper ingegaan. Volhardendheid wordt in tweede instantie bepaald door het tempo. Zowel een te hoog als te laag tempo zorgen ervoor dat de implementatie niet optimaal verloopt en dat ze bijgevolg dreigt nooit volledig te worden gerealiseerd. Een typerend probleem op vlak van steden en gemeenten is dat de politieke bestuurders proberen om binnen de legislatuur zoveel mogelijk te verwezenlijken. Sommige implementaties kunnen evenwel niet worden geforceerd en zullen over een langere periode moeten worden gespreid. Het voorzien van implementaties op lange termijn gaat evenwel gepaard met het gevaar dat zij in een volgende legislatuur toch kunnen worden afgebroken. Door goede verduidelijking en het creëren van engagement, zoals in de eerste twee richtlijnen aangehaald, wordt er voor gezorgd dat de legislatuuroverschrijdende doelen toch gerealiseerd raken.
6.1.2. Hindernissen bij implementatie Naast richtlijnen voor implementatie is het even zinvol om te weten wat mogelijke hindernissen op dit vlak zijn. Het kennen van de hindernissen maakt het namelijk mogelijk om er vooraf op te anticiperen of eventueel tijdig op in te grijpen. Wanneer op vlak van het strategisch commercieel beleid in de 147
(nabije) toekomst strategische doelen of acties worden opgesteld en de omzetting naar de praktijk van start gaat, kan volgende lijst, met tien voornaamste hindernissen en hinderpalen, er best worden bijgenomen (Desmidt & Heene, 2006, pp.201-202; Heene, 2001, pp. 162-166). Elk van de mogelijke valkuilen wordt hier kort besproken en verduidelijkt aan de hand van voorbeelden die binnen Deinze denkbaar zijn.
1) Een onduidelijke strategie. Een strategie kan onduidelijk zijn omdat hij niet concreet genoeg is, omdat hij slecht werd gecommuniceerd of omdat hij niet voldoende doordacht werd. Onduidelijke strategieën kunnen door de stadsbestuurders op diverse wijzen worden geïnterpreteerd. Bovendien zullen ook de mensen die ermee aan de slag moeten niet goed weten wat precies van hen wordt verwacht. Daarom is het advies ook dat de volgende stap, na dit strategisch commercieel plan, het opstellen van strategische doelen moet zijn. Eventueel kunnen hier meteen acties aan gekoppeld worden die nog meer concretiseren hoe men de doelen exact wenst te bereiken (cf. 5.2.). In functie van deze valkuil dient er trouwens op te worden gewezen dat Deinze niet moet proberen het warm water uit te vinden. Door te doen aan benchmarking, i.e. het zich spiegelen aan goede voorbeelden uit andere steden of gemeenten, kan Deinze kiezen voor strategieën die succes blijken te hebben (Mouwen, 2004, pp. 117). Deze strategieën mogen dan natuurlijk eveneens niet zomaar worden overgenomen, zij moeten mogelijk zijn binnen de stad Deinze en dienen bovendien nog steeds getoetst te worden aan de andere implementatiehindernissen.
2) Een niet consistente strategie. Zoals uit de analyses duidelijk werd, bestaan er een aantal issues en thema’s waarop kan worden gewerkt. Deze één per één afgaan is niet nodig. De verschillende initiatieven die Deinze kan ondernemen zijn nauw met elkaar verweven, zo bleek uit de SODA-methodiek (cf. figuur 34). Een goede afstemmingspolitiek is cruciaal om te vermijden dat ze elkaar tegenwerken. Een concreet voorbeeld voor Deinze kan het samenvallen van een stoet en Moederdag zijn. Wanneer als strategie in verband met Moederdag zou worden gekozen voor het aanmoedigen van alle winkeliers om een klein extra geschenkje te geven aan alle moeders die op Moederdag komen winkelen. De achterliggende reden is uiteraard meer klanten naar het centrum lokken en op dezelfde dag een stoet organiseren die ervoor zorgt dat het centrum minder bereikbaar wordt, is niet opportuun. Ook al passen beiden binnen de strategie om van Deinze een levendige en aangename stad te maken.
3) Er is meer tijd nodig voor implementatie van de strategie dan oorspronkelijk werd verwacht. Bij deze hindernis is het aan de verantwoordelijk gestelde persoon voor het implementeren van de strategie om zich te verantwoorden voor de vertraging. Met in het achterhoofd de derde richtlijn van Beaudan (volhardendheid) is het nu eenmaal zo dat een strategie soms de deadline mist omdat er 148
bijvoorbeeld eerst werd ingegaan op een andere opportuniteit. Het mag evenwel niet zo zijn dat door zich op die nieuwe opportuniteit te gaan richten, de initiële strategie verwaarloosd wordt.
4) Er doen zich bij de uitvoering onverwachte neveneffecten voor. Onvoorziene effecten zijn een bedreiging voor iedereen die iets onderneemt in een complexe omgeving en context. De cognitive maps in het vorige hoofdstuk geven al een eerste zicht op wat allemaal kan beïnvloeden. Toch is het mogelijk dat iets over het hoofd wordt gezien. Een snelle gewaarwording en correctie van het neveneffect in dergelijke gevallen is belangrijk om de impact ervan te minimaliseren.
5) De aandacht van het management wordt afgeleid. Binnen een stedelijke context is er steeds de dreiging dat problemen op korte termijn de kansen op lange termijn naar de achtergrond dreigen te verdringen (Heene, 2001, pp. 164). Er moet daarom over worden gewaakt dat men zich hier als management, ook al is het in een politieke context, niet aan laat vangen. Natuurlijk moet aan problemen op korte termijn ook aandacht worden besteed. Het totale plaatje mag echter nooit uit het oog worden verloren. Een potentiële valkuil voor Deinze bestaat er dan ook in om helemaal geen gebruik te maken van de in dit plan verzamelde gegevens en de aanzet die het plan betekent voor een duidelijk en uitgebouwd beleid betreffende de handelskern. Hoewel op korte termijn hiermee misschien electoraal nog niet kan worden gescoord, bepaalt de beslissing om voortaan de nodige aandacht te geven aan de handelskern wel de toekomst van de detailhandel in Deinze.
6) Er is onvoldoende managementexpertise aanwezig voor de uitvoering van de strategie. Er moet worden van uitgegaan dat de verantwoordelijken binnen de stad verstandige en bekwame mensen zijn. De verantwoordelijken mogen zich niet superieur wanen en moeten er zich bij neerleggen dat zij niet op alle vlakken even goed thuis zijn en dat zij bovendien niet alles zelf kunnen realiseren. Het aanwerven van een centrummanager zou er in dit kader toe kunnen bijdragen dat de nodige kennis wordt verworven om het centrum van Deinze verder uit te bouwen. Het aanstellen van een ambtenaar lokale economie was volgens dit punt al een goede beslissing. Vooral wanneer deze zich op een goede manier kan ontwikkelen. In sommige gevallen kan het eveneens aangeraden zijn om externe deskundigen te raadplegen.
7) Er is onvoldoende leiderschap voor het overwinnen van weerwerking tegen verandering. Deze hindernis is er één die enkel kan worden opgelost door bij de start van het implementeren meteen de twee eerste richtlijnen van Beaudan te volgen, namelijk ‘verduidelijken’ en ‘engagement’ van Beaudan. Een sterkte bij het overwinnen van de weerstanden is de wetenschappelijke onderbouw van dit plan. Mensen zijn vaak gevoelswezens, maar moeten soms daarenboven geconfronteerd worden 149
met simpele feiten. Zo geeft het percentage leegstand in Deinze aan dat er dringend beweging op dit vlak nodig is. Het is bijvoorbeeld denkbaar dat er bij de beslissingen betreffende leegstand, die zullen worden genomen, weerstand zal zijn. Door de maatregelen goed te kaderen en er op te duiden waarom uiteindelijk voor deze maatregelen werd gekozen, zal vermoedelijk de weerstand voor een groot deel worden overwonnen en een voldoende draagvlak worden gecreëerd.
8) De middelen van de onderneming zijn onvoldoende of niet aangepast. Deze dreiging is een erg reëel risico en dan vooral het financiële aspect van het hele gebeuren. De vraag werpt zich namelijk op of er binnen het kader van de stadskernvernieuwing, die op 17 mei van start gaat, nog wel geld over is voor beleid in het handelscentrum? Met andere woorden komt dit plan niet te laat? Het verdelen van budgetten binnen een overheid is nooit een eenvoudige kwestie. Dit plan geeft aan dat er dringend nood is aan een antwoord op de vraag waar Deinze precies met haar handelskern heen wil. Een deel van het antwoord zal hier bepaald worden door het aantal middelen dat de stad hiervoor over heeft. Alle middelen die vrijgemaakt zijn en/of worden, dienen vanzelfsprekend steeds efficiënt, effectief en economisch te worden aangewend (Christiaens, J. & Vanhee, C., 2007).
9) Er is sprake van onvoldoende planning en sequentering bij het bepalen van de acties die nodig zijn voor implementatie Het voorzien in een goed planningsinstrument voor de implementatie is belangrijk. Eerder werd gezegd dat niet alle acties een voor een dienen te worden opgestart, maar dat er gerust acties kunnen zijn die samen vallen. Alle acties dienen echter op elkaar te worden afgestemd in het totale kader van de strategieimplementatie. Door deze acties vooraf allemaal vast te leggen, kan ook onmiddellijk worden nagegaan of er zich mogelijks geen problemen zullen situeren in verband met de tweede hindernis.
10) De omstandigheden waarin de onderneming zich bevindt, veranderen tijdens de implementatie Aangezien het in de stad om een verkozen bestuur gaat, is er geen consistentie in het managementbestuur. Ook veranderingen binnen de stad en in de omgeving kunnen een invloed hebben op de implementatie. Veranderingen zijn soms niet te stoppen en het komt er in desbetreffend geval op aan om tijdig bij te sturen. Een antwoord hierop is implementeren, wat meteen ook het volgende puntje is in dit hoofdstuk. Door te evalueren, ontstaat namelijk de mogelijkheid om de wijzigende omstandigheden en de gevolgen ervan tijdig op te merken.
150
6.2. Evalueren en bijsturen 6.2.1 Het belang en nut Volgend op de implementatie is er nood aan een terugkoppeling naar vroegere stappen in het strategisch proces. Deze laatste stap ontbrak in het model van Vijverberg (cf. Figuur 1) en moet dus als een aanvulling op dit model worden gezien. Dankzij evaluatie wordt nagegaan of de vooropgestelde verwachtingen werden gerealiseerd en is het mogelijk om, zoals bij implementatie al werd vermeld, de huidige strategie en de huidige aanpak bij te sturen (Desmidt, Heene, 2006). Dit met de bedoeling om voortdurend een zo optimaal mogelijke bijdrage te bieden aan de realisatie van de strategie. Het kan interessant zijn om vooraf reeds na te denken over hoe de evaluatie op het einde dient te verlopen, zodat eventueel tijdens de implementatiefase al meetinstrumenten worden opgesteld. Een gemaakt voorstel omtrent evaluatie en bijsturing bestond in de installatie van een binnenstadmonitor (cf. 5.2.1) (Sociaal Geografisch Bureau gemeente Dordrecht, 2005). Deze monitortechniek komt er op neer dat een jaarlijkse update gebeurt van huidig strategisch commercieel plan dat dienst kan doen als nulmeting. De verschillende cijfers kunnen jaarlijks worden aangevuld en maken het vervolgens mogelijk om een evolutie weer te geven. Later kan worden nagegaan of deze evolutie de gewenste richting aangeeft. Omdat de binnenstadmonitor een goed instrument is ter evaluatie, legt het eveneens een druk op het stadsbestuur toe doorheen de jaren om telkens opnieuw hun aanpak bij te sturen. Bovendien wordt dit document daardoor een legislatuuroverstijgend middel waardoor de druk voor een strategische werking op lange termijn wordt opgedrongen. Wanneer wordt gekozen voor deze monitortechniek ter evaluatie en bijsturen van het commercieel beleid in Deinze, dient het plan te worden gewijzigd naar een monitor bundel met daarin alle jaarlijks te actualiseren gegevens om zo het economisch beleid in het centrum te organiseren. Een groot nadeel aan het werk dat hier nu ligt, is dat het financiële plaatje niet werd gemaakt. Voor de stad speelt dit echter geen onbelangrijke rol. Daarom wordt hierna kort nog een andere managementtechniek uit de doeken gedaan die zich er uitstekend toe leent om de gekozen strategie te helpen evalueren en bij te sturen: de Balanced Score Card (BSC).
6.2.2. De Balance Scorecard De BSC ontstond tijdens een studie naar performantiemeetsystemen door Kaplan & Norton (1992) en had als doel om niet langer de focus enkel te plaatsen op de financiële aspecten binnen een organisatie (Desmidt & Heene, 2006, pp. 209). Naast het financiële plaatje stelden Kaplan & Norton (1996a, pp. 75) nog drie bijkomende perspectieven vast die een rol spelen in het realiseren van de gekozen strategie, meer bepaald het klantenperspectief, het interne organisatieprocesperspectief en het leer- en 151
groeiperspectief. Door het combineren van de vier perspectieven is het de bedoeling dat op lange termijn successen worden geboekt (Kaplan & Norton, 1996b, pp. 21). Aangezien de BSC tot ontwikkeling kwam tijdens een studie over performantiemeetsystemen kan al worden vermoed dat meten een grote rol speelt binnen deze techniek. Het was de bedoeling van Kaplan & Norton (1996b) dat metingen worden gedaan op vlak van elk van de vier perspectieven. Door de vier aspecten aan de hand van de metingen te monitoren en de resultaten ervan te bestuderen, wordt een strategische vooruitgang bewerkstelligd. Bovendien is het mogelijk voor de managers om de organisatie vanuit vier gezichtspunten te zien: van de eigen organisatie, van de klant, van de investeerders en van het toekomstperspectief (Delaere, 2005).
De doelstellingen van BSC zijn op te sommen in vier punten (Delaere, 2005): 1. Het verhelderen van de strategie en doelen binnen de organisatie; 2. Het aan elkaar linken van de doelstellingen, de strategie, de succesfactoren en de prestatieindicatoren; 3. Het linken van acties en initiatieven aan de strategie en de doelen en deze bovendien meetbaar maken; 4. Het zorgen dat er een lerende organisatie ontstaat wat wil zeggen dat de organisatie terugkoppelt, leert en aanpassingen doet waar nodig.
De vier perspectieven kunnen als volgt omschreven worden: Financiële perspectief: Er zou kunnen worden verwacht dat dit perspectief binnen de overheden van minder belang is omdat zij voornamelijk maatschappelijke doelstellingen hebben. In het kader van NPM en de huidige crisis moeten alle overheden echter elke eurocent twee maal omdraaien. In dit perspectief komen voor publieke organisaties dan ook opnieuw de drie termen efficiëntie, effectiviteit en economisch naar boven. (Christiaens & Vanhee, 2007). Het financiële perspectief is dus zeker van aanzienlijk belang. Klantenperspectief: Overheidsbeslissingen hebben op allerlei vlakken effect op het leven van de burgers. Het is daarom niet meer dan normaal dat hun mening wordt meegenomen in de besluitvorming en bijsturing van de organisatie. De overheid is er, volgens de NPM-gedachte, voor de burger gedachte (Christiaens & Vanhee, 2007). Interne organisatieprocesperspectief: Van overheden kan worden verwacht dat zij weten waar ze mee bezig zijn en dat zij dit doen op de best mogelijke manier. Halfbakken ingrepen en slechte dienstverlening moeten worden vermeden. In de praktijk durft er af en toe toch iets spaak te lopen en het is dan belangrijk om dit zo snel mogelijk op te merken. Leer- en groeiperspectief: Overheden – en vooral de verantwoordelijken ervan – zijn nooit uitgeleerd. Bovendien moeten zij proberen om creatief te blijven, zodat de nodige vernieuwingen ten gepaste tijde
152
worden doorgevoerd. Een overheid die niet vroegtijdig ingrijpt en bijstuurt, gaat er enkel op achteruit en zal haar concurrentiepositie verliezen.
Indien er zich iemand nog zou afvragen in welke mate de Balanced Score Card – oorspronkelijk ontwikkeld in een bedrijvencontext – kan worden toegepast op de strategieimplementatie van Deinze, wordt verwezen naar het werk van Niven (2003). Hij besteedt een volledig werk aan de vroeg hoe de BSC kan toegepast worden binnen de publieke sector. Aan het effectief uitwerken van een Balanced Score Card voor Deinze werd hier niet meer begonnen. Het zou dit strategisch commercieel plan namelijk nog omvangrijker maken dan het al is. Hopelijk wekt het voorstellen van deze techniek een zekere interesse op om de methode verder te bestuderen en eventueel iemand aan te duiden die de uitwerking verzorgt. Wanneer niemand binnen de eigen organisatie hiertoe in staat is of er niemand nieuw voor deze taak wordt aangeworven, kan eventueel beroep worden gedaan op een extern bureau.
153
Hoofdstuk 7: Besluit Het hier gelegen strategisch commercieel plan kwam er op vraag van het College van Burgemeester en Schepenen en moet een bijdrage zijn aan de slogan “iedereen telt 100% mee in Deinze”. Een strategisch commercieel plan is immers de eerste stap naar een echt strategisch commercieel beleid waarin de handelaars en de bezoekers van het centrum als voornaamste doelgroepen kunnen worden aangeduid. Deze groepen kwamen tot vandaag nog niet concreet aan bod in een van de huidige plannen.
Bij de aanvang van dit commercieel plan werden vooreerst een aantal beleidsdoelstellingen opgesteld door het College van Burgemeester en Schepenen. Deze beleidsdoelstellingen, in combinatie met een aantal andere aanleidingen, werden als uitgangspunt gebruikt voor het opstellen van de onderzoeksvraag. Deze luidde als volgt: Welke strategie kan Deinze volgen om de lokale economie te brengen tot een duurzaam economisch beleid dat beantwoordt aan de huidige en toekomstige behoeften en de vooropgestelde beleidsdoelstellingen nastreeft? Aan de hand van de onderzoekvraag werden een aantal deelvragen opgesteld dewelke doorheen de volgende hoofdstukken werden beantwoord.
Vooraleer echter het opstellen van het strategische plan aan bod kwam, moest gekozen worden voor een theoretisch kader. Als leidraad doorheen het hele plan viel de keuze op het model van Vijverberg dat ertoe strekte om het strategische planningsproces te registreren. Om bovendien een wetenschappelijke basis aan het werk toe te voegen, werden de zes voornaamste elementen van Mintzberg betreffende strategisch plannen aan dit model gekoppeld. Ook de ruime fundering met literatuur doorheen het hele werk staaft het wetenschappelijke draagvlak.
Na het bepalen van de werkwijze vatte de analysefase aan. Socio-demografische, socio-economische, mobiliteitsgegevens en gegevens omtrent de ruimtelijke ordening zorgden samen met een besperking van de bestaande beleidsmaatregelen en economische organisaties voor een eerste groep analysefacotren die werden verzameld onder de noemer ‘omgevingsanalyse’. Een ander niveau was de analyse van de handelskern waarin enerzijds de vraag en anderzijds het aanbod uitgebreid werden besproken, aangevuld met een opmeting van de handelskern. Aan het eind van elke onderzoeksfase volgde een SWOT analyse die opsomde wat de sterkten, zwakten, opportuniteiten en bedreigingen waren van het onderdeel. De meeste SWOT’s werden bovendien onmiddellijk aangevuld met een aantal aanbevelignen.
154
In een volgend hoofdstuk kwamen vervolgens de diverse SWOT analyses samen tot een aantal strategische issues. Naast de inbreng van SWOT, speelden eveneens de mandaten van de stad, de opgestelde beleidsdoelstellingen en de missie een rol in het achterhalen van de strategische issues en de factoren die ermee samenhangen. Via de techniek van het cognitive mapping werden de Issues visueel weergegeven en ontstond de mogelijkheid om een aantal clusters te onderscheiden. De vier grote clusters die werden weerhouden waren: de commerciële aantrekkelijkheid, de leegstand, de communicatie & samenwerking en mobiliteit, bereikbaarheid, verkeersveiligheid & parkeerbeleid. Na de afbakening van de clusters ontstonden aanbevelingen voor elk issue.
De laatste fase in het model van Vijververberg is deze van de implementatie. Binnen dit strategisch plan zijn een aantal implementatierichtlijnen opgelijst en anderzijds worden tevens hindernissen voor implementatie aangehaald. Het voornaamste besluit uit het implementatiehoofdstuk is evenwel dat het aan de beleidsmakers is om de grote hoeveelheid data die in het strategische plan verzameld zijn te hanteren bij het uitbouwen van een beleid. Aanvullend op het model van Vijverberg werd de aanbeveling gedaan om de gekozen strategie en vooral de gekozen acties ter verbetering van de issues tijdig te evalueren en bij te sturen. Twee technieken werden in dit kader kort toegelicht, meer bepaald de binnenstandsmonitor en de techniek van de Balanced Score Card.
Als overkoepelende conclusie kan worden afgesloten met een antwoord op de onderzoeksvraag en dus met het geven van de strategie die Deinze vanaf nu best doorvoert in relatie tot haar commercieel en lokaal-economisch beleid: Deinze bezit met dit strategisch commercieel plan een middel om haar lokaal economisch beleid strategisch uit te voeren. Zij kan door meetbare doelstellingen op te stellen, de aanbevelingen te implementeren en tijdig haar koers te evalueren de vinger aan de pols houden op het domein van de lokale economie. Bij het werken op andere beleidsdomeinen dient Deinze te reflecteren welke invloed dit heeft op de handelskern en haar betrokkenen. Zo kan Deinze een levendige functiemix in haar centrum bewerkstelligen die afgesteld is op de huidige en toekomstige ontwikkelingen. De eerste stappen die Deinze moet ondernemen om haar missie en beleidsdoelstellingen te bereiken, is het aanpakken van de strategische issues: -
Het verhogen van de commerciële aantrekkingskracht en het versterken van de eigen handelspositie;
-
De leegstand structureel aanpakken;
-
Een efficiënte en effectieve communicatie tussen stad, ondernemers, handelaars, inwoners en klanten met ruimte voor samenwerking en overleg op alle niveaus;
-
Verbeteren van de mobiliteit, de bereikbaarheid, de verkeersveiligheid en het parkeerbeleid.
155
Bibliografie “Algemeen beleidsprogramma Stad Deinze” (2007-2012). Geraadpleegd op 23 november 2009 op het World Wide Web: http://www.deinze.be/fb111eend934dtec1bxib175.aspx. Administratie Wegen en Verkeer (2010, 10 maart). Vademecum voetgangersvoorzieningen. Geraadpleegd op 10 maart 2010 op het World Wide Web: http://www.mobielvlaanderen.be/pdf/vademecum02/hoofdstuk01.pdf. Allaert, G. & De Klerck, P. (1998). Ruimtelijke Ordening & Regionale Ontwikkeling: Krijtlijnen voor een betere aanpak van strategische planning en management in Vlaanderen. Gent: Academia Press. Alloserie, A. & De Ras, E (2009). Het strategisch-commercieel plan voor het centrum van Zelzate. Niet-gepubliceerde scriptie, Gent, Vakgroep Management, innovatie en ondernemerschap. Anhoff, I. (1980). Strategic Issue Management, Strategic Management Journal, 1(2), 131-148. Arbeidsmarkt Vraag en Aanbod Statistieken. (2010). Opgeroepen op Februari 4, 2010, van VDAB: http://arvastat.vdab.be/nwwz/index.htm. Baudan, E. (2001). The failure of strategy. Ivey Business Journal, 65(3), 64-68. Bauters, K. (2005). Plaatsmarketing: een leuke slogan alleen is niet voldoende. West-Vlaanderen Werkt (3), pp. 10-13. Bauwens, M. (2000). Ruimtelijk beleid in Vlaanderen. In M. Bauwens (Ed.), Wegwijs in het gemeentelijk ruimtelijk beleid (pp. 7-16). Brussel: Politeia. Best, R.J. & van den Bosch, M. (2006). Marktgericht management: Strategisch werken aan waarde en winst. Amsterdam: Pearson Education Benelux. Billiet, J. & Waege, H. (2005). Een samenleving onderzocht. Methoden voor sociaal-wetenschappelijk onderzoek. Antwerpen: Uitgeverij De Boeck nv. Binnenlands Bestuur (2008). De nieuwe gemeentewet. Geraadpleegd op 12 mei 2009 op het World Wide Web: http://www.binnenland.vlaanderen.be/regelgeving/wetgeving/gemeentewet/inhoud_gemeentewet.htm. Bond Beter Leefmilieu, UNIZO, Christelijke Mutualiteit. (2009). Met belgerinkel naar de winkel. Opgeroepen op Mei 13, 2010, van Met belgerinkel naar de winkel: www.belgerinkel.be.
xv
Brehm, S., Kassin, S., Fein, S., Mervielde, I., & Van Hiel, A. (2006). Sociale Psychologie (2e editie ed.). Gent: Academia Press. Bruinsma, F. & Van Dijk, J. (2002). Mobiliteitsbeleid afstemmen op gedrag consument. Openbaar bestuur, 11, 1-6. Bryson, J. (1995, 2004). Strategic planning for public and nonprofit organizations. A guide to strengthening and sustaining organizational achievement. San Francisco: Jossey-Bass Publishers. CEMA (n.d.). Centrummanagement. Geraadpleegd op 6 december 2009 op het World Wide Web: http://www.amcv.be. http://www.amcv.be/index.php?option=com_content&view=article&id=2&Itemid=3&lang=nl. Christiaens, J. & Vanhee, C. (2007). Handboek Accountancy in de publieke en Non-profitsector: Accounting, Financieel Management en Auditing. Brugge: Die Keure. Christiaens, J. & Vanhee, C. (2007). Handboek accountancy in de publieke en non-profitsector. Brugge: Die Keure. Daniels, A.J. (1995). Strategische planning van steden: benadering vanuit city-marketing, projectgroep city-marketing. Rotterdam: Erasmus Universiteit Rotterdam, 17p. De handelsvestigingen (2010). Opgeroepen op Mei 6, 2010, van FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie: http://statbel.fgov.be/nl/ondernemingen/leven_onderneming/oprichting/toegang_beroep/Licences_auto risations_specifiques/Prealables_exercise_activite/handelsvestigingen/index.jsp. De Lijn (2007). Milieu. Geraadpleegd op 25 maart 2009 op het World Wide Web: http://www.delijn.be/over/milieu/index.htm. De Lijn. (2010). Routeplanner. Opgeroepen op Mei 13, 2010, van De Lijn: http://reisinfo.delijn.be/reisinfo/faces/routeplanner/RouteplannerHome.jsp. Decisio bv. (2006). Stimuleren hergebruik en herbestemming lang leegstaand commercieel vastgoed. Den Haag: Sdu Uitgevers. Decisio bv. (2006). Stimuleren hergebruik en herbestemming lang leegstaand commercieel vastgoed. Den Haag: Sdu Uitgevers. Deinze (2009a). Stadskernvernieuwing 2009-2020. Infobrochure geplande stadskernvernieuwing Deinze.
xvi
Deinze (n.d. 1). Openbaar vervoer. Geraadpleegd op 18 maart 2010 op het World Wide Web: http://www.deinze.be/fb111mxod934qolb1bxib127.aspx. Deinze (n.d. 2). Fietsnetwerk. Geraadpleegd op 8 maart 2010 op het World Wide Web: https://webmail.ugent.be/horde3/index.php?url=https%3A%2F%2Fwebmail.ugent.be%2Fhorde3%2F. Deinze (n.d. 3). Parkeren. Geraadpleegd 5 april 2010 op het World Wide Web: http://www.deinze.be/fb111vxod934zolb1bxib252.aspx. Deinze. (2009b, Juli). In de kijker. Politicoloog Carl Devos: altijd een gevat antwoord klaar. Deinze stadsmagazine , 7 (19), pp. 4-5. Delaere, N. (2005). De Balanced ScoreCard toegepast op de Faculteit Economie en Bedrijfskunde (UG). Niet-gepubliceerde onderzoekspaper in het kader van het college “Beleid en organisatie van Overheidsorganisaties”, Gent, Vakgroep Managemant, Innovatie en Ondernemerschap. Demeyere, A. & Houthaeve, R. (2005). Ikea-wet biedt nieuwe uitdagingen voor gemeentelijk handelsen distributiebeleid. West-Vlaanderen Werkt, pp. 13-17. Demeyere, A. & Houthaeve, R. (2005). Ikea-wet biedt nieuwe uitdagingen voor gemeentelijk handelsen distributiebeleid. West-Vlaanderen Werkt, pp. 13-17. Desmidt, S. & Heene, A. (2006), Strategie en organisatie van publieke organisaties, Leuven: Lannoo. Dujardin, J. & Vande Lanotte, J. (2008). Basisberippen publiekrecht, Brugge: die Keure. Economische Raad Oost-Vlaanderen (n.d.1). Homepage. Geraadpleegd op 4 december 2009 op het World Wide Web: http://www.erov.be. Eliassen, K. & Sitter, N. (2008). Understanding Public Management. Londen: Sage Publications. EROV (2009, september). Rapport "Gemeentelijke acties en activiteiten inzake centrummanagement". Geraadpleegd op 23 november 2009 op het World Wide Web: http://www.erov.be/media/docs/Resultaten_enquete.pdf. EROV (n.d.2). Visie op de ruimtelijke ontwikkeling van de detailhandel. Niet-gepubliceerd document opgesteld n.a.v. PRSP. Fahrenfort, J.; Lemkes, H.P.J.; Looyen, L.; Niericker, C.J. & Verberne, J.M. (1970). Het winkelbedrijf met toekomst. Den Haag: Succes. Fernandez-Villaverde, J. & Krueger, D. (2007). Consumption over the life cycle: facts from consumer expenditure survey data. The Review of Economics and Statistics, 89(3), 552-565.
xvii
Fietsberaad. (2004, juni). Detailhandel ziet belang van fietsen naar de winkel. Fietsverkeer, 30-31. Gemeente Wetteren. (n.d.). Strategische planning lokale economie Wetteren. Opgeroepen op Mei 7, 2010, van Unizo: www.unizo.be/images/res309907_3.doc. Gemeente Wetteren. (n.d.). Strategische planning lokale economie Wetteren. Opgeroepen op Mei 7, 2010, van Unizo: www.unizo.be/images/res309907_3.doc. Gemeente Zutphen. (2009, Juni). Eerste binnenstadmonitor Zutphen uit. Opgeroepen op Mei 4, 2010, van Gemeente Zutphen: http://www.zutphen.nl/9288/eerste_binnenstadmonitor_Zutphen_uit.html. Gemeente Zutphen. (2009, Juni). Eerste binnenstadmonitor Zutphen uit. Opgeroepen op Mei 4, 2010, van Gemeente Zutphen: http://www.zutphen.nl/9288/eerste_binnenstadmonitor_Zutphen_uit.html. Google Maps (2010). Deinze. Opgeroepen op 16 februari, 2010, van Google Maps: http://google.maps.be. Goossens, M. & Van Hecke, E. (1995). Sociale ruimte: volkskracht en verstedelijking. In Daelemans, A., De Keyser, R., Gossens, M, Janssens, M. & Masson L. (red.), Met uitzicht op Europa (p.57-66)., Leuven: Garant. Gosselt, J. & Scheerder, G. (2006a). Economische effecten verkeersmaatregelen binnenstad. Geraadpleegd op 26 februari 2010 op het World Wide Web: http://www.amersfoort.nl/docs/bis/raad/2008/Raadsstukken/maart/Economsiche%20effecten%20Verke ersmaatreelen%20Binnenstad.pdf. Gosselt, J. & Scheerder, G. (2006b). Economische effecten verkeersmaatregelen binnenstad. Amsterdam: Bijdrage aan het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk 2006. Gourinchas, P. & Parker, J. (2002). Consumption over the life cycle. Econometrica, 70(1), 47-89. Grietens, E. (2009). Vlaanderen in de knoop: een uitweg uit de ruimtelijke wanorde. Brussel: Academic and Scientific Publishers. Haegeman, K. (2008). Gemeentelijk economisch beleid. Opgeroepen op Mei 10, 2010, van VVSG: http://www.vvsg.be/economie_en_werk/Documents/Hoofdstuk%201%20Gemeentelijk%20economisc h%20beleid.doc. Heene, A. (2001). Praktijkboek strategie. Bruggen bouwen naar de toekomst. Tielt: Lannoo. Heene, A., & Desmidt, S. (2006). Strategie en organisatie van publieke organisaties. Tielt: Lannoo.
xviii
Heide, M.; Grønhaug, K. & Johannessen, S. (2002). Exploring barriers to the successful implementation of a formulated strategy. Scandinavian Journal of Management, 18, 217-231. Ingene, C. (1984). Structural determinants of market potential. Journal of Retailing, 60(1), 37-64. IRITAS & SORESMA (2006 (1), juni). Structuurplanning ontwerp: Inleidend deel. Deinze. IRITAS & SORESMA (2006 (2), juni). Structuurplanning ontwerp: Richtinggevend deel. Deinze. IRITAS & SORESMA (2007, september). Structuurplanning ontwerp, Richtinggevend deel. Deinze. JNDR. (2010, Mei 12). Stadskernvernieuwing van start. Passe-Partout, Editie Deinze – Gavere, 19, p. 3. JNDR. (2010, Mei 12). Stadskernvernieuwing van start. Passe-Partout, Editie Deinze - Gavere (19), p. 3. Kaplan, R.S., Norton, D.P. (1992). The Balanced Scorecard – Measures that drive performance. Harvard Business School Press, 71(1), 71-79. Kaplan, R.S., Norton, D.P. (1996a). Using the Balanced Scorecard as a Strategic Management System. Harvard Business School Press, 74(1), 75-85. Kaplan, R.S., Norton, D.P. (1996b). The balanced scorecard: translating strategy into action. Boston: Harvard Business Review. Langzaam verkeer (1996). De ontbrekende schakel tussen privé- en openbaar vervoer: Nieuwe vormen van mobiliteit in België. Brussel: Koning Boudewijnstichting. Luysterman, P. (2008, 19 september). Ketens verdringen zelfstandige winkels. De Tijd, 15. LUYSTERMAN, P. (2008, 19 september). Ketens verdringen zelfstandige winkels, Management & Expertise, 15. Luysterman, P. (2010, 5 februari). Steeds meer winkels staan leeg. De Tijd, 5. Maes, P. & Lannoo, G. (1998, januari). Mercuriusproject, Strategisch commercieel plan. Tussentijds rapport, Groep Planning, Stad Deinze. McKevitt, D. & Lawton, A. (2001). Public sector management: theory, critique and practice. Burgess Hill: Selwood Printing Ltd. Meer wonen boven winkels in Vlaams-Brabant. (2009, April 27). Opgeroepen op Mei 10, 2009, van Provincie Vlaams Brabant: http://www.vlaamsbrabant.be/wonen-milieu/wonen-en-ruimtelijkexix
ordening/voor-huisvestingsorganisaties/sociale-verhuurkantoren/subsidie-socialeverhuurkantoren/nieuws-bovenwinkelwonen.jsp. Meer wonen boven winkels in Vlaams-Brabant. (2009, April 27). Opgeroepen op Mei 10, 2009, van Provincie Vlaams Brabant: http://www.vlaamsbrabant.be/wonen-milieu/wonen-en-ruimtelijkeordening/voor-huisvestingsorganisaties/sociale-verhuurkantoren/subsidie-socialeverhuurkantoren/nieuws-bovenwinkelwonen.jsp. Meer wonen boven winkels in Vlaams-Brabant. (2009, April 27). Opgeroepen op Mei 10, 2009, van Provincie Vlaams Brabant: http://www.vlaamsbrabant.be/wonen-milieu/wonen-en-ruimtelijkeordening/voor-huisvestingsorganisaties/sociale-verhuurkantoren/subsidie-socialeverhuurkantoren/nieuws-bovenwinkelwonen.jsp. Miller, C.; Reardon, J. & McCorkle, D. (1999). The effects of competition on retail structure: an examination of intratype, intertype, and intercategory competition. The Journal of Marketing, 63(4), 107-120. Mintzberg, H. (1996). De taak en de stijl van de manager: wat moeten managers doen en hoe doen ze het? Schoonhoven: Academic services. Moons, E. (2009). Onderzoek Verplaatsingsgedrag Vlaanderen 3 (2007-2008). Hasselt: Instituut voor mobiliteit. (http://www.mobielvlaanderen.be/pdf/ovg03/ovg03-globaal.pdf). Moore, T. (2004). Why strategic planning is more important than ever. In J.M. Bryson (Ed.), Strategic Planning for Public and Nonprofit Organizations: A Guide to Strengthening and Sustaining Organizational Achievement - 3rd edition (pp.3-29). San Francisco: Jossey-Bass. Mouwen, C.A.M. (2004). Strategische planning voor de moderne non-profit-organisatie. Assen: Van Gorcum. Muylaert, J. (2010, Februari 6). Leegstand winkels stilaan dramatisch. Het Nieuwsblad, p. 13. Muylaert, J. (2010, Februari 6). Leegstand winkels stilaan dramatisch. Het Nieuwsblad , p. 13. Niven, P. (2003). Balanced Scorecard. Step-by-step for government and nonprofit agencies. San Francisco: John Willey and Sons. Nordeman, R. & Te Poele, H. (2009, mei). Binnenstadmonitor Zutphen 2008. Opgeroepen op Mei 4, 2010, van Gemeente Zutphen: http://www.zutphen.nl/Producten/Ondernemen/Binnenstadsmonitor%20Zutphen%202008%20definiti ef.pdf.
xx
Nordeman, R. & Te Poele, H. (2009, mei). Binnenstadmonitor Zutphen 2008. Opgeroepen op Mei 4, 2010, van Gemeente Zutphen: http://www.zutphen.nl/Producten/Ondernemen/Binnenstadsmonitor%20Zutphen%202008%20definiti ef.pdf. Olsen, J.B. & Eadie, D.C. (1982). The Game Plan: Governance with Foresight. Washington, D.C.: Council of State Planning Agenencies. Omey, E. (2009). Structuur van de Belgische bevolking. In E. Omey (Ed.), Arbeid en Tewerkstelling, cursus, Gent, Vakgroep Sociale economie. Ongena, C. (2007a). Het strategisch-commercieel plan voor het centrum van Assenede. Gent: Economische Raad voor Oost-Vlaanderen. Ongena, C. (2007b). Het strategisch-commercieel plan voor het centrum van Maldegem. Gent: Economische Raad voor Oost-Vlaanderen. Poister, T. & Streib, G. (1999). Strategic management in the public sector: concepts, models and processes. Public Productivity & Management Review, 22, 309-324. Quanten, F.; Desmyttere, H.; Haegeman, K.; Wallays, B.; Uytterhoeven, P.; Crombez, J. (Eds.) (2007). Handleiding voor een gemeentelijk economisch beleid. Brussel: Politeia. RSV (2004, april). Ruimtelijk structuurplan Vlaanderen. Geraadpleegd op 17 februari 2010 op het World Wide Web: http://rsv.vlaanderen.be/export/sites/rsv/uploads/documenten/overRSV/rsv_w.pdf. Rutgeerts, J. (2005). Handboek ruimtelijke ordening in Vlaanderen en Brussel. Gent: Academia Press. Sfeer, bereikbaarheid en keuze winkelaanbod doorslaggevend voor bezoek aan binnenstad. (2004, November). Opgeroepen op Mei 10, 2010, van De Ondernemer: http://www.zuidwestnederland.nl/200411/r23.shtml. Sociaal Geografisch Bureau gemeente Dordrecht. (2005, augustus). Monitor Binnenstad 2004. Opgeroepen op Mei 4, 2010, van gemeente Dordrecht: http://cms.dordrecht.nl/Dordrecht/up/ZwntdzoHwB_Monitor_Binnenstad_2004.pdf. Sociaal Geografisch Bureau gemeente Dordrecht. (2005, augustus). Monitor Binnenstad 2004. Opgeroepen op Mei 4, 2010, van gemeente Dordrecht: http://cms.dordrecht.nl/Dordrecht/up/ZwntdzoHwB_Monitor_Binnenstad_2004.pdf. Stad Brugge. (2010). Laden en lossen in de Brugse binnenstad. Opgeroepen op Mei 13, 2010, van Brugge: http://www.brugge.be/internet/nl/Mobiliteit/Parkeren/Venstertijden.htm
xxi
Stas, L. (2003). Toepassing 2: issues management. Niet-gepubliceerde paper, Gent, Vakgroep Management, Innovatie en Ondernemerschap. Statistieken & Cijfers. (2009). Opgeroepen op December 17, 2009, van FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie: http://statbel.fgov.be/nl/statistieken/cijfers/index.jsp. Steenhaut, S. (2002). Hoe gaat de consument om met beïnvloedingstactieken: de invloed van ‘arousal’ op promotionele acties. Niet-gepubliceerde scriptie, Gent, Faculteit Economie en Bedrijfskunde. Terpstra, A. (2002, Maart). Detailhandelsbeleid op de helling?! Bank der Nederlandse Gemeenten , 29 (3), 26-31. Terpstra, A. (2002, Maart). Detailhandelsbeleid op de helling?! Bank der Nederlandse Gemeenten , 29 (3), pp. 26-31. TRITEL & ABSCIS (2006), Mobiliteitsplan Deinze: Beleidsplan Januari 2006, Deinze. Unizo en Provincie Antwerpen. (2005, Oktober). Provinciale studie leefbaarheid handelskernen. Ondersteuning gemeenten voor versterking handelskernen. Opgeroepen op Mei 6, 2010, van Provincie Antwerpen: http://www.provant.be/binaries/Studie%20Leefbaarheid%20Handelskernen%202005_tcm736879.pdf. UNIZO. (2008, September 30). Bovenwinkelwonen. Opgeroepen op Mei 10, 2010, van Unizo Ondernemersnet: http://www.unizo.be/viewobj.jsp?id=370658. UNIZO. (2008, September 30). Bovenwinkelwonen. Opgeroepen op Mei 10, 2010, van Unizo Ondernemersnet: http://www.unizo.be/viewobj.jsp?id=370658. UNIZO. (2008, September 30). Bovenwinkelwonen. Opgeroepen op Mei 10, 2010, van Unizo Ondernemersnet: http://www.unizo.be/viewobj.jsp?id=370658. Uytterhoeven, P. (2008, Oktober 16). Werkagenda economie binnen het gemeentelijk economisch beleid. Opgeroepen op Mei 10, 2010, van VVSG: http://www.vvsg.be/economie_en_werk/documents/hoofdstuk 7 werkagenda economie binnen het gemeentelijk economisch beleid.doc. Uytterhoeven, P. (2008, Oktober 16). Werkagenda economie binnen het gemeentelijk economisch beleid. Opgeroepen op Mei 10, 2010, van VVSG: http://www.vvsg.be/economie_en_werk/documents/hoofdstuk 7 werkagenda economie binnen het gemeentelijk economisch beleid.doc.
xxii
Uytterhoeven, P. (2008, Oktober 16). Werkagenda economie binnen het gemeentelijk economisch beleid. Opgeroepen op Mei 10, 2010, van VVSG: http://www.vvsg.be/economie_en_werk/documents/hoofdstuk 7 werkagenda economie binnen het gemeentelijk economisch beleid.doc. Van Acker, F. (2009). Ruimtelijke Structuurplannen. In Desmet, A.; Leenders, I.; Tollenaere, V.; Van Acker, F.; Van Assche, P.; Van den Berghe, J.; Vansant, P.; Verkest, J. (Eds), Zakboekje ruimtelijke ordening 2009 (pp. 661-754)., Mechelen: Kluwer. Van Der Burg, A. (1997). De imagotoop: hoe ondernemingen en andere organisaties hun imago kunnen beheersen. Groningen: Boekwerk. Van Praet, L. (2008). Sportbeleidsplan Deinze 2008-2012. Deinze. Vansant, T. (2009). De herstelmaatregelen. In Desmet, A.; Leenders, I.; Tollenaere, V.; Van Acker, F.; Van Assche, P.; Van den Berghe, J.; Vansant, P.; Verkest, J. (Eds), Zakboekje ruimtelijke ordening 2009 (pp. 661-754)., Mechelen: Kluwer. Vijververberg, A. (1998). Inleiding in de strategie: gids voor het opstellen van een strategisch plan. Amsterdam: Addison Wesley Longman. Vlaamse Landmaatschappij. (2010). Recht van voorkoop. Opgeroepen op Mei 4, 2010, van VLM: http://www.vlm.be/notarissen/rechtvanvoorkoop/Pages/default.aspx. Vlaamse Landmaatschappij. (2010). Recht van voorkoop. Opgeroepen op Mei 4, 2010, van VLM: http://www.vlm.be/notarissen/rechtvanvoorkoop/Pages/default.aspx. VVSG. (2007, December). Inspiratieboek Minder Hinder. Opgeroepen op Mei 11, 2010, van VVSG: http://www.vvsg.be/economie_en_werk/Documents/MHInspiratieboek.pdf. VVSG. (n.d.). Maatregelen. Opgeroepen op Mei 3, 2010, van VVSG: http://www.vvsg.be/economie_en_werk/economie/leegstaande_handelspanden/maatregelen/Pages/Ma atregelen.aspx. VVSG. (n.d.). Maatregelen. Opgeroepen op Mei 3, 2010, van VVSG: http://www.vvsg.be/economie_en_werk/economie/leegstaande_handelspanden/maatregelen/Pages/Ma atregelen.aspx. WES (2006). Onderzoek naar de grensoverschrijdende bezoekersstromen in de Euregio Scheldemond. Brugge: WES.
xxiii
WES vzw. (2010). Citymarketing. Opgeroepen op Mei 5, 2010, van WES: http://www.wes.be/Page.aspx?Id=89. WES, EROV, Kamer van Koophandel Zeeland (2006, december). Onderzoek naar de grensoverschrijdende bezoekersstromen in de Euregio Scheldemond. Deelrapport 2: commercieelhiërarchische opbouw van steden en gemeenten. CD-rom bij WES, EROV, Kamer van Koophandel Zeeland (2007). (Ver)ken uw grens. Onderzoek naar de Grensoverschrijdende Bezoekersstromen in de Euregio Scheldemond. Gent: Jozef Dauwe. WES, EROV, Kamer van Koophandel Zeeland (2007). (Ver)ken uw grens. Onderzoek naar de Grensoverschrijdende Bezoekersstromen in de Euregio Scheldemond. Gent: Jozef Dauwe. Wester, F.; Renckstorf, K. & Scheepers, P. (2006). Onderzoekstypen in de communicatiewetenschap. Alphen aan den Rijn: Kluwer. Willems, P. (n.d.). Statistieken over huishoudens, regio: G. Deinze. Opgeroepen op November 24, 2009, van Lokale Statistieken: www.lokalestatistieken.be
xxiv