Het Mentorproject Zaltbommel
Titel : Auteur : Opdrachtgever : Contactpersonen: Opleiding : School : Begeleidend docent : Datum :
Het Mentorproject Zaltbommel Amy Meesters Het Mentorproject Zaltbommel Erica Eykema Monique Bransen SPH Avans Hogeschool ‘s-Hertogenbosch Annet Kapteijn augustus 2011
Onderzoeksrapport ‘Het Mentorproject Zaltbommel’
Inhoudsopgave
Voorwoord Dankbetuiging Samenvatting Inleiding Hoofdstuk 1: Onderzoeksmethode 1.1 Doelgroepanalyse 1.2 Verantwoording gekozen methodiek Hoofdstuk 2: Resultaat literatuuronderzoek 2.1a Risicojongeren 2.1b Mentoring 2.1c Mentorprojecten 2.2a Mentorprojecten in Nederland 2.2b Eerder onderzoek naar mentorprojecten 2.2c Het mentorproject Zaltbommel 2.3a Werkwijze 2.3b Mentees 2.3c Mentoren 2.3d Verwijzers 2.4 Hypothese Hoofdstuk 3: Resultaat praktijkonderzoek 3.1 Mentees 3.2 Mentoren 3.3 Verwijzers Hoofdstuk 4: Conclusies 4.1 Mentees 4.2 Mentoren 4.3 Verwijzers 4.4 Algemeen 4.5 Deelvragen 4.6 Onderzoeksvraag Hoofdstuk 5: Aanbevelingen en discussie 5.1 Aanbevelingen 5.2 Discussie Hoofdstuk 6: Evaluatie van de uitvoering 6.1 Onderzoeksopzet en activiteiten 6.2 Betrouwbaarheid en validiteit Literatuurlijst Bijlagen Bijlage: Samenvattingen interviews
3 4 5 6 7 7 7 10 11 11 12 13 13 13 14 14 15 15 16 16 16 17 18 20 20 20 21 21 21 23 24 24 25 27 27 27 28 29 29
2
Onderzoeksrapport ‘Het Mentorproject Zaltbommel’
Voorwoord
Dit onderzoek is uitgevoerd door Amy Meesters, als afstudeerproject van de opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening aan Avans Hogeschool, te ’s-Hertogenbosch. De opdracht voor het onderzoek is gegeven vanuit het mentorproject Zaltbommel, als onderdeel van de stichting Orion. Opdrachtgevers zijn projectcoördinator Erica Eykema en haar collega Monique Bransen. Dit afstudeeronderzoek startte als een project voor twee personen. Samen met afstudeerpartner Dewy Hendriks is er in februari van dit jaar een projectvoorstel ingediend voor een onderzoek binnen het mentorproject Zaltbommel. Aangezien Dewy Hendriks zou afstuderen in de richting Maatschappelijk Werk en Dienstverlening is er gekozen voor een afstudeerproject dat past binnen dit werkveld. Het voorstel werd aangenomen, waarna er een ‘plan van aanpak’ moest worden opgesteld. Na enige maanden, onder moeilijke omstandigheden, aan de onderzoeksopzet te hebben meegewerkt heeft Dewy Hendriks helaas moeten besluiten niet langer meer deel te nemen aan het project. Vervolgens werd de onderzoeksopzet aangepast op een onderzoek dat zou worden uitgevoerd door één persoon. Vanaf eind april tot en met begin augustus vonden de uitvoering van het daadwerkelijke onderzoek en het verwerken van de onderzoeksgegevens plaats. Dit onderzoeksrapport is het resultaat van dit proces.
Amy Meesters Augustus 2011
3
Onderzoeksrapport ‘Het Mentorproject Zaltbommel’
Dankbetuiging
Een aantal mensen zou ik graag in het bijzonder willen bedanken voor de rol die zij gespeeld hebben in de uitvoering van dit onderzoek: -
Annet Kapteijn, docentbegeleider vanuit Avans Hogeschool Voor haar begeleiding en extra ondersteuning toen het even tegenzat Erica Eykema. opdrachtgever vanuit het mentorproject Zaltbommel Voor haar begeleiding en voorziening in ondersteunende literatuur Monique Bransen, opdrachtgever vanuit het mentorproject Zaltbommel Voor haar ondersteuning en inhoudelijke begeleiding
Daarnaast wil ik ook mijn dank uitspreken voor de bijdrage die anderen hieraan geleverd hebben: -
Alle mentoren die hebben deelgenomen aan het onderzoek Alle mentees die hebben deelgenomen aan het onderzoek Alle verwijzers die hebben deelgenomen aan het onderzoek
Het onderzoek had niet gerealiseerd kunnen worden zonder bijdrage van alle bovengenoemde personen.
4
Onderzoeksrapport ‘Het Mentorproject Zaltbommel’
Samenvatting
In de gemeente Zaltbommel lag het aantal risicojongeren in 2006 rond de 120. Voor deze 120 jongeren is het Mentorproject Zaltbommel opgericht. Doelstelling van de mentoren luidt: Het mentorproject Zaltbommel biedt jongeren van 15 tot 27 jaar ondersteuning bij het zoeken van stageplaatsen (bij bijvoorbeeld de opleidingen BPV, BOL, BBL, HBO, Duaal, deeltijd BOL e.d.), het kiezen van een vervolgopleiding na het VMBO, HAVO of VWO, het maken van een goed Curriculum Vitae en het voeren van een sollicitatiegesprek. In 2011 bestaat het mentorproject Zaltbommel 5 jaar en is het tijd voor een terugblik op de afgelopen jaren en behaalde resultaten. Volgens recente jaarverslagen verlaten veel jongeren kort na aanmelding het mentorproject. De vraag die de opdrachtgever stelde luidt daarom: “Sluit het huidige aanbod van het Mentorproject Zaltbommel voldoende aan op de verwachtingen van de jongeren die er worden aangemeld, en op de verwachtingen van verwijzers die jongeren doorverwijzen?” Voor de onderzoeksvorm is er gekozen voor een kwalitatief onderzoek door middel van interviews/vraaggesprekken. In deze vraaggesprekken staat de beleving van de geïnterviewde voorop. De interviews zijn daarom semigestructureerd: Dezelfde onderwerpen komen tijdens elk interview terug, maar door het stellen van open vragen blijft er voldoende ruimte voor individuele inbreng. Het praktijkonderzoek wordt uitgevoerd onder drie onderzoeksgroepen, de mentees, de mentoren en de verwijzers, die elk worden vertegenwoordigd door een aantal respondenten. Uit dit onderzoek blijkt dat de verwachtingen die veel jongeren vooraf van het mentorproject hebben, niet in overeenstemming blijken te zijn met de werkelijkheid. De meeste jongeren verwachten vooraf ofwel niets te kunnen leren van het mentorproject, ofwel alleen praktische informatie mee te zullen krijgen. In de praktijk blijken zij vaak veel meer van hun mentor te kunnen leren dan dat ze verwachtten. Het feit dat niet aan de verwachtingen van de jongeren wordt voldaan, wil niet zeggen dat niet aan hun behoeftes wordt voldaan. De meeste jongeren geven achteraf aan dat het mentorproject ‘boven verwachting’ was en dat ze er meer aan hebben gehad dan dat ze in eerste instantie verwachtten. De mentoren hebben verschillende verwachtingen van het begeleidingstraject dat zij met de jongeren ingaan. Zij zijn het er wel over eens dat begeleiding op het gebied van school en/of werk de basis zou moeten vormen van het traject. Daarnaast is er eventueel ruimte voor aanvullende begeleiding. Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan om persoonlijke, sociaal-emotionele begeleiding, maar ook om bijles. De verwachtingen van de verwijzers lijken aardig overeen te komen met de basis van waaruit de mentoren werken. Zij verwachten praktische hulp op het gebied van opleiding en educatie. Kortom, de eenvoudige of lage verwachtingen die veel jongeren van het mentorproject hebben komen vaak niet overeen met de verwachtingen van de overige twee partijen. Mentoren en verwijzers zijn waarschijnlijk beter op de hoogte van de mogelijkheden die het mentorproject te bieden heeft, terwijl jongeren vaak een eenzijdig beeld hebben van het werk dat het mentorproject doet. Er is op dit moment dus nog onvoldoende overeenkomst in de verwachtingen van de verschillende doelgroepen. Dit valt te verklaren vanuit de onwetendheid van veel jongeren wanneer het gaat om het mentorproject. Concluderend kan gesteld worden dat er wat betreft de doelgroep mentees een duidelijk onderscheid gemaakt moet worden tussen de begrippen verwachting en behoefte. De meeste jongeren hebben voorafgaand aan het begeleidingstraject een vertekend of versimpeld beeld van het werk dat het mentorproject doet. Aan hun verwachtingen wordt dus niet voldaan. Daarentegen sluit het huidige aanbod van het Mentorproject Zaltbommel wel aan op de behoeftes die de jongeren hebben. Allemaal blijken zij achteraf erg positief te zijn over de hulp die de mentoren bieden. Aangezien het verschil in verwachtingen hoofdzakelijk veroorzaakt wordt door een gebrek aan voorkennis onder de mentees, is het van belang deze doelgroep in de toekomst beter te gaan voorlichten/informeren. Concreet wordt er aanbevolen om het mentorproject meer onder de aandacht te brengen onder grotere groepen jongeren. Door jongeren beter voor te lichten ontstaat er minder verwarring en hebben in de toekomst meer jongeren een kloppend beeld van wat ze van het mentorproject Zaltbommel kunnen verwachten.
5
Onderzoeksrapport ‘Het Mentorproject Zaltbommel’
Inleiding
In 2006/2007 waren er in Nederland ongeveer 150.000 zogenaamde risicojongeren, waarvan gevreesd werd dat zij mogelijk voortijdig schoolverlaters zouden worden. Landelijk werden acties ondernomen om dit aantal terug te dringen. In de gemeente Zaltbommel lag het aantal risicojongeren op dat moment rond de 120. Voor deze 120 jongeren is het Mentorproject Zaltbommel opgericht. Doelstelling van de mentoren luidt: Het mentorproject Zaltbommel biedt jongeren van 15 tot 27 jaar ondersteuning bij het zoeken van stageplaatsen (bij bijvoorbeeld de opleidingen BPV, BOL, BBL, HBO, Duaal, deeltijd BOL e.d.), het kiezen van een vervolgopleiding na het VMBO, HAVO of VWO, het maken van een goed Curriculum Vitae en het voeren van een sollicitatiegesprek. Het project verzorgt tevens hulp bij keuzeproblemen op het gebied van opleiding/beroep (www.stichting-orion.nl). Het mentorproject Zaltbommel is een onderdeel van stichting Orion en wordt gesubsidieerd door het Klein Steden Beleid (KSB). Hiermee verschilt het mentorproject van veel andere vergelijkbare projecten in Nederland: ze zijn zelfstandig en onafhankelijk van scholen. Jongeren zijn daarom vrij in hun keuze om gebruik te maken van het project en weer te stoppen met de begeleiding wanneer ze dat zelf willen. Hoewel veel jongeren niet uit zichzelf bij het mentorproject terecht komen maar worden aangemeld door een zogenaamde verwijzer, bestaat er na aanmelding geen enkele verplichting meer. In 2011 bestaat het mentorproject Zaltbommel vijf jaar en is het tijd voor een terugblik op de afgelopen jaren en behaalde resultaten. Volgens recente jaarverslagen verlaten veel jongeren kort na aanmelding het mentorproject. Mentoren vragen zich af hoe het komt dat dit gebeurt en stellen zichzelf de vraag: Wat verwachten jongeren van het werk dat het mentorproject doet? Andersom kan men ook de vraag stellen: Wat verwachten de mentoren van jongeren? En hoe passen de verwijzers binnen dit plaatje? Deze vragen samengenomen leiden tot de centrale vraag van dit onderzoek: Sluit het huidige aanbod van het Mentorproject Zaltbommel voldoende aan op de verwachtingen van de jongeren die er worden aangemeld, en op de verwachtingen van verwijzers die jongeren doorverwijzen? Uit eerder onderzoek onder mentorprojecten in Nederland blijkt dat jongeren op psychologisch gebied veel baat kunnen hebben bij een ‘oudere vriend’ en vertrouwenspersoon (Veugelers, 2000). Met het oog op de doelstelling van het mentorproject Zaltbommel lijkt daar echter meer aandacht te worden besteed aan begeleiding op het gebied van educatie dan psychologische ondersteuning. Mogelijk hebben jongeren bij de term ‘mentoring’ daarom een ander beeld voor ogen dan hetgeen het mentorproject Zaltbommel in werkelijkheid doet. Dit onderzoeksrapport heeft ten doel een antwoord te geven op alle vragen en op basis daarvan aanbevelingen te doen voor betere overeenstemming tussen de verschillende partijen in de toekomst. Dit onderzoeksrapport is in grote lijnen gebaseerd op het model van Nel Verhoeven, dat wordt beschreven in het boek Wat is onderzoek? (Verhoeven, 2007), en is onderverdeeld in 6 hoofdstukken: Hoofdstuk 1: Onderzoeksmethode Een omschrijving en verantwoording van de gekozen onderzoeksmethode. Hoofdstuk 2: Resultaat literatuuronderzoek Definities van alle sleutelbegrippen en een overzicht van eerder onderzoek. Hoofdstuk 3: Resultaat praktijkonderzoek De resultaten van het praktijkonderzoek, uitgewerkt per doelgroep. Hoofdstuk 4: Conclusies Conclusies op basis van de onderzoeksresultaten. Tevens antwoord op de onderzoeksvraag. Hoofdstuk 5: Aanbevelingen en discussie Aanbevelingen voor het mentorproject Zaltbommel op basis van de conclusies. Discussiepunten met betrekking tot de betrouwbaarheid en validiteit van het uitgevoerde onderzoek. Hoofdstuk 6: Verantwoording van de uitvoering Reflectie op het uitgevoerde onderzoek.
6
Onderzoeksrapport ‘Het Mentorproject Zaltbommel’
Hoofdstuk 1: Onderzoeksmethode
1.1 Doelgroepanalyse Er zijn in totaal drie partijen betrokken bij het onderzoek: de mentees, de mentoren en de verwijzers. Uiteindelijk zullen de verwachtingen van deze drie partijen met elkaar vergeleken moeten gaan worden. Om deze reden omvat het onderzoek drie onderzoeksgroepen, die elk worden vertegenwoordigd door een aantal respondenten. Mentees De onderzoeksgroep mentees bestaat uit vier jongeren van verschillende leeftijden. Wegens privacyredenen worden hun namen niet genoemd in dit onderzoeksrapport. Er zal in het vervolg naar hen verwezen worden door middel van een nummer: 1 t/m 4. Mentee1, mentee2 en mentee3 zijn van het mannelijke geslacht. Mentee4 is van het vrouwelijke geslacht. Sommige van hen staan nog steeds onder begeleiding van het mentorproject, anderen zijn in het verleden begeleid door een mentor. De vier deelnemende mentees zijn willekeurig gekozen uit een lijst van acht mentees die bereid waren mee te werken aan het onderzoek. De lijst is opgesteld door de projectcoördinator, nadat zij onder verschillende jongeren had geïnformeerd of zij interesse hadden in deelname aan het onderzoek. Voor een verdere omschrijving van de doelgroep, zie hoofdstuk 2, paragraaf 3b: Mentees. Mentoren De groep mentoren bestaat uit drie personen van verschillende leeftijden. Wegens privacyredenen worden hun namen niet genoemd in dit onderzoeksrapport. Er zal in het vervolg naar hen verwezen worden door middel van een nummer: 1 t/m 3. Mentor1 en mentor2 zijn van het mannelijke geslacht. Mentor3 is van het vrouwelijke geslacht. Alle mentoren hebben enkele jaren werkervaring bij het mentorproject. De drie deelnemende mentoren zijn gekozen uit een lijst van verschillende mentoren. De lijst is opgesteld door de projectcoördinator. De drie mentoren zijn geselecteerd op basis van verschil in leeftijd en geslacht. Op die manier hoopte ik meer verschillende perspectieven en ervaringen te kunnen betrekken in het onderzoek. Voor een verdere omschrijving van de doelgroep, zie hoofdstuk 2, paragraaf 3c: Mentoren. Verwijzers De groep verwijzers bestaat uit twee personen. Wegens privacyredenen worden hun namen niet genoemd in dit onderzoeksrapport. Er zal in het vervolg naar hen verwezen worden door middel van een nummer: 1 en 2. verwijzer1 is van het mannelijke geslacht en verwijzer2 is van het vrouwelijke geslacht. De verwijzers werken in twee zeer verschillende functies. Beide verwijzers zijn geselecteerd op basis van beschikbaarheid. Aangezien de meeste verwijzers een drukke baan hebben van waaruit zij mentees doorverwijzen, bleken zij de moeilijkste doelgroep te zijn om mee af te spreken. Voor een verdere omschrijving van de doelgroep, zie hoofdstuk 2, paragraaf 3d: Verwijzers. 1.2 Verantwoording gekozen methodiek Onderzoeksopzet Voor de onderzoeksvorm is er gekozen voor een kwalitatief onderzoek door middel van interviews/vraaggesprekken. In deze vraaggesprekken staat de beleving van de geïnterviewde voorop. De interviews zijn semigestructureerd. Dat wil zeggen dat er voornamelijk open vragen worden gesteld waarbij de geïnterviewde alle ruimte heeft in het geven van antwoorden. Er wordt echter wel gebruik gemaakt van een topiclijst. In deze topiclijst worden vragen en onderwerpen opgenomen die in elk interview aan de orde dienen te komen. Door de interviews op deze manier vorm te geven komen dezelfde onderwerpen tijdens elk interview terug, waardoor uiteindelijk iedere geïnterviewde bijdraagt aan de te beantwoorde vragen. Daarnaast is er door het stellen van open vragen voldoende ruimte voor individuele inbreng. Met een semigestructureerd interview is er mogelijkheid tot doorvragen en het vergaren van dieperliggende informatie. Daarnaast komt het centrale thema, persoonlijke beleving, minder tot zijn recht wanneer de antwoordmogelijkheden worden beperkt tot gestandaardiseerde keuzemogelijkheden (Verhoeven, 2007). Analysemethode Na het afnemen van de interviews worden deze verbatim uitgewerkt. De transcripties die hieruit voortkomen, dienen vervolgens ter ondersteuning van het analyseren van de gegevens. Als hulpmiddel
7
Onderzoeksrapport ‘Het Mentorproject Zaltbommel’
wordt hierbij, anders dan in eerste instantie de bedoeling was, het computerprogramma Statistical Package for the Social Sciences (SPSS) gebruikt. Het computerprogramma Kwalitan, dat in het Plan van aanpak werd genoemd als ondersteunend analysemiddel, bleek niet voldoende resultaat op te leveren. SPSS blijkt echter een geschikt alternatief te zijn. Omdat SPSS voornamelijk bedoeld is voor de verwerking van kwantitatieve gegevens worden de transcripties voorafgaand aan analyse eerst gecodeerd. Bij het coderen worden de begrippen uit de probleemomschrijving omgezet in meetbare eenheden (Verhoeven, 2007). Simpel gezegd wordt alle informatie die gerelateerd is aan de sleutelbegrippen, of hoofdonderwerpen, daarbij onderverdeeld in antwoordcategorieën. Dit gebeurt tijdens de uitvoering van dit onderzoek op de volgende manier: Afb. 1 Methode voor het coderen Doelgroep Hoofdonderwerp Antwoordcategorieën
Mentees Terugblik op eerdere verwachting 1 Slechter dan verwacht 2 Zoals verwacht 3 Beter dan verwacht
Na het invoeren van alle codes in SPSS ontstaat een schematisch overzicht van de gegeven antwoorden per hoofdonderwerp voor de drie verschillende doelgroepen. Bij het voorbeeld dat hierboven beschreven staat, zou het schematisch overzicht er als volgt uit kunnen zien: Afb. 2 Voorbeeldoverzicht door het programma SPSS
Het gegeven voorbeeldschema in afbeelding 2 is slechts bedoeld om te illustreren hoe een dergelijk overzicht eruit zou kunnen zien na gebruik van het programma SPSS. De weergegeven resultaten berusten niet op de werkelijke gegevens. ‘Hoofdstuk 3: Resultaat praktijkonderzoek’ en ‘Hoofdstuk 4: Conclusies’ zijn overzichtenschema’s die door middel van SPSS gemaakt zijn van de transcripties.
gebaseerd
op
de
Betrouwbaarheid Om de betrouwbaarheid van het onderzoek te kunnen garanderen, dienen er zo min mogelijk ‘toevallige fouten’ te worden gemaakt (Hoyle, Harris & Judd, 2002). Dit wil onder andere zeggen dat zoveel mogelijk voorkomen moet worden dat er onduidelijkheden ontstaan in het onderzoek. Gegeven antwoorden, door deelnemers aan het onderzoek, zouden bijvoorbeeld minder betrouwbaar zijn als er onduidelijkheid bestaat over de vraagstelling. De uitkomsten van het onderzoek kunnen vervolgens weer onbetrouwbaar zijn doordat er bij de onderzoeker onduidelijkheid bestaat over de betekenis van de gegeven antwoorden. Om de betrouwbaarheid van dit onderzoek te optimaliseren zijn er een aantal richtlijnen opgesteld. 1
2
3
4
Het onderzoek is repliceerbaar. Om dit te kunnen waarmaken worden zowel de opzet als de uitvoering van het onderzoek nauwkeurig op papier vastgelegd in dit onderzoeksverslag. Een tweede onderzoeker zou op die manier in een later stadium hetzelfde onderzoek nogmaals uit kunnen voeren door middel van de gegeven richtlijnen en omschrijvingen. De vraagstelling is duidelijk omschreven. Om er zeker van te zijn dat er geen onduidelijkheden bestaan over de vraagstelling, wordt de topiclijst voorgelegd aan beide opdrachtgevers alvorens deze in de praktijk te gaan gebruiken. Daarnaast wordt door de onderzoeker regelmatig gevraagd of de onderzoeksdeelnemer snapt wat er gevraagd wordt. De vraagstelling blijft constant. Door het opstellen en hanteren van een topiclijst, kan gegarandeerd worden dat dezelfde vragen terugkomen in elk interview. Door dezelfde vragen bij iedere deelnemer aan het onderzoek te herhalen ontstaat er een vorm van constantie. Deze vragen zouden in een replicatie van het onderzoek opnieuw gebruikt kunnen worden. De data van het onderzoek zijn beschikbaar voor heranalyse. Er worden transcripties gemaakt van ieder afgenomen interview. Een tweede onderzoek heeft op die manier de mogelijk tot heranalyse van de gegevens. Door bestaande gegevens te laten analyseren door meerdere onderzoekers wordt de kans op subjectiviteit verkleind.
8
Onderzoeksrapport ‘Het Mentorproject Zaltbommel’
Validiteit Om de validiteit van het onderzoek te kunnen garanderen, dient het onderzoek te meten wat er daadwerkelijk onderzocht wordt (Hoyle et al., 2002). In tegenstelling tot de betrouwbaarheid van het onderzoek, waarbij er gekeken wordt naar toevallige fouten, spelen bij het meten van de validiteit van een onderzoek systematische fouten een belangrijke rol. Systematische fouten ontstaan niet bij toeval, bijvoorbeeld door een ‘verstoring’ of onduidelijkheid, maar zijn onderdeel van het onderzoek zelf en zorgen er op die manier voor dat de resultaten van het onderzoek geen, of onvoldoende, betrekking hebben op wat het onderzoek daadwerkelijk beoogt te meten. In de praktijk blijkt, zeker wanneer het gaat om sociaalwetenschappelijk of kwalitatief onderzoek, dat het vaak lastig is om vast te stellen of metingen daadwerkelijk meten wat ze beogen te meten. Een mogelijke manier om de validiteit van een onderzoek vast te stellen, is het meten van de zogenaamde convergerende validiteit (Hoyle et al, 2002). Convergerende validiteit zoekt naar een overlapping in resultaten vanuit verschillende metingen. Zodra er inderdaad een overlapping gevonden wordt, kan door de onderzoeker bekeken worden wat de kern hiervan is (convergeren) en of deze daadwerkelijk antwoord geeft op de onderzoekvraag. Door gebruik van het analyseprogramma SPSS bij de verwerking van de onderzoeksgegevens wordt één duidelijk overzicht gecreëerd van de resultaten die zijn voortgekomen uit verschillende interviews (zie afbeelding 2 voor een voorbeeld hiervan). Door de verschillende resultaten op een dergelijke manier samen te brengen ontstaat een schema waarin eventuele overlapping van de resultaten zichtbaar wordt. Het gebruik van SPSS voor het verwerken van de data is dus een gemakkelijke manier om de validiteit van het onderzoek te vergroten. Om de validiteit van dit onderzoek verder te optimaliseren zijn er een aantal richtlijnen opgesteld. 1
2
Elke hoofdzaak die belangrijk is voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag is onderverdeeld in verschillende vragen. Op de topiclijst staan de sleutelbegrippen genoemd (één voorbeeld van zo’n begrip is bijvoorbeeld ‘verwachtingen’). Vervolgens zijn bij elk van deze sleutelbegrippen, of hoofdonderwerpen, een aantal vragen opgesteld die hier betrekking op hebben (zo werden voor het hoofdonderwerp ‘verwachtingen’ bijvoorbeeld de volgende vragen opgesteld: Wat waren je verwachtingen vooraf? Heeft iemand je ooit gevraagd naar die verwachtingen? Hoe bleek de praktijk te zijn? Voldeed deze praktijk aan je verwachtingen? Waarom wel/niet? In hoeverre is uiteindelijk aan je verwachtingen voldaan? Hoe kijk je achteraf terug op de verwachtingen die je vooraf had?) Bij het analyseren van de gegevens kan worden nagegaan of de antwoorden op de verschillende vragen overlapping vertonen. Deze overlap zou bij kunnen dragen aan het trekken van valide conclusies met betrekking tot een bepaalde hoofdzaak, die op zijn beurt weer bijdraagt aan het zoeken van een valide antwoord op de uiteindelijke onderzoeksvraag. Aan elke deelnemer van het onderzoek worden in grote lijnen dezelfde vragen gesteld. Tijdens het analyseren van de gegevens kan worden nagegaan of de antwoorden op een vraag, gegeven door verschillende respondenten, overlapping vertonen. Vervolgens kan op dezelfde manier als hierboven beschreven een conclusie getrokken worden uit de kern van het overlappinggebied.
9
Onderzoeksrapport ‘Het Mentorproject Zaltbommel’
Hoofdstuk 2: Resultaat literatuuronderzoek
Het literatuuronderzoek is onderverdeeld in vier verschillende paragrafen, die elk een aantal deelonderwerpen omvatten. De opbouw van het onderzoek luidt als volgt: Paragraaf 2.1: Definities In de paragraaf ‘Definities’ worden definities gegeven van de sleutelbegrippen van het onderzoek. Hierbij wordt, in de volgende volgorde, aandacht besteed aan de begrippen ‘Risicojongeren’ (a), ‘Mentoring’ (b) en ‘Mentorprojecten’ (c). De begrippen zullen worden gedefinieerd en toegelicht. Tevens geeft deze paragraaf inzicht in het ontstaan van de hedendaagse mentoringprogramma’s. Paragraaf 2.2: Mentorprojecten In de tweede paragraaf zal ten eerste dieper worden ingegaan op ‘Mentorprojecten in Nederland’ (a). Vervolgens zal een overzicht worden geschetst van ‘Eerder onderzoek naar mentorprojecten’ in het tweede deel (b), en zal tenslotte in het derde deel het ‘Mentorproject Zaltbommel’ centraal komen te staan (c). Paragraaf 2.3: Mentorproject Zaltbommel In de derde paragraaf zal dieper worden ingegaan op de huidige opzet van het mentorproject Zaltbommel. Hierbij zal eerst, onder de titel ‘Werkwijze’, worden toegelicht hoe het mentorproject georganiseerd is (a). Vervolgens zullen in de drie volgende delen van de paragraaf de verschillende betrokkenen van het mentorproject Zaltbommel ter sprake komen, onder de titels: ‘Mentees’ (b), ‘Mentoren’ (c) en ‘Verwijzers’ (d). Paragraaf 2.4: Hypothese Tenslotte zal in de vierde en laatste paragraaf van dit literatuuronderzoek de hypothese worden gesteld waarop het praktijkonderzoek is gebaseerd.
10
Onderzoeksrapport ‘Het Mentorproject Zaltbommel’
2.1a Risicojongeren De groep´risicojongeren´ waar in dit onderzoek over gesproken wordt, bestaat voornamelijk uit jongeren die voortijdig hun school verlaten, de zogeheten ‘vroegtijdig schoolverlaters’, of waarvan gevreesd wordt dat zij mogelijk voortijdig schoolverlaters zullen worden. Vroegtijdige schoolverlaters Onder de groep vroegtijdig schoolverlaters vallen jongeren in de leeftijdcategorie van 12 tot 23 jaar, die het onderwijs verlaten zonder geldige startkwalificatie (Borghouts-van de Pas & Evers, 2007). Een startkwalificatie is tenminste een Havo-/Vwo-diploma of een Mbo-diploma vanaf niveau 2. Uit recent onderzoek is gebleken dat de meeste vroegtijdig schoolverlaters uitvallen op een VMBO- of Mbo-opleiding (RTL Nieuws, 7 juni 2011). Uit onderzoek is gebleken dat deze vroegtijdig schoolverlaters niet alleen een slechter toekomstperspectief hebben door het ontbreken van een startkwalificatie, maar dat zij ook vijf keer zoveel kans hebben om in de criminaliteit terecht te komen (RTL Nieuws, 7 juni 2011). Mogelijke oorzaken voor het vroegtijdig schoolverlaten kunnen onderverdeeld worden in tenminste 3 categorieën: persoonlijke factoren, gezin- en thuissituatie en schoolfactoren (Borghouts-van de Pas & Evers, 2007). Daarnaast is de zomerperiode risicovol, omdat dan de meeste jongeren zichzelf uit laten schrijven. Dit kan verklaard worden vanuit het feit dat jongeren in de zomerperiode langere tijd geen contact hebben met school en op die manier minder binding ervaren met hun opleiding (RTL Nieuws, 7 juni 2011). Binnen de groep schoolverlaters bestaat er een onderscheid tussen de groepen ‘klassieke risicoleerling’ en ‘opstapper’. Jongeren die vallen onder de eerste categorie hebben te maken gehad met een probleemgeschiedenis en/of verkeren onder dergelijk moeilijke condities, dat het voortzetten van de schoolloopbaan op dit moment niet mogelijk lijkt. Jongeren die vallen onder de tweede categorie, zouden objectief gezien in staat moeten zijn om een startkwalificatie te kunnen behalen, maar stappen zelf voortijdig op uit het onderwijssysteem. 35% van de vroegtijdige schoolverlaters is momenteel niet werkzaam. 83% van deze groep staat ook niet ingeschreven bij het CWI (Borghouts-van de Pas & Evers, 2007). Hiervoor zijn verschillende redenen aan te wijzen. Sommige jongeren volgen bijvoorbeeld een deeltijd opleiding, kennen het CWI niet, zijn niet op zoek naar een baan, hebben geen vertrouwen in het CWI of vinden het onnodig zich in te laten schrijven (Research voor Beleid, 2005). Er is voor deze jongeren vaak geen vooruitzicht op een baan in de nabije toekomst. Zonder startkwalificatie of bemiddelende instantie is het erg lastig om aan werk te komen. Deze jongeren lopen daarom een groot risico om voor langere tijd werkeloos te blijven. 65% van de vroegtijdige schoolverlaters hebben op dit moment wel betaald werk (Borghouts-van de Pas & Evers, 2007). Zij blijven echter vaak steken in lage functies of verliezen in een later stadium hun baan. Hoewel deze jongeren in de huidige situatie niet direct beperkt worden door het feit dat zij niet beschikken over een startkwalificatie, kan dit in een latere fase van hun leven wel degelijk negatieve gevolgen hebben. Ook deze jongeren bevinden zich dus in een risicovolle situatie. Vanwege hun huidige positie worden zij echter niet meegeteld onder de noemer ´risicojongeren´. In totaal leven er in Nederland ongeveer 56.000 jongeren tussen de 15 en 22 jaar, die geen startkwalificatie bezitten, niet meer naar school gaan en geen werk hebben (Borghouts-van de Pas & Evers, 2007). Overige risicoleerlingen Naast de eerste groep risicojongeren: de 56.000 jongeren tussen de 15 en 22 jaar, die in 2007 geen startkwalificatie bezaten, niet naar school gingen en geen werk hadden, waren er in datzelfde jaar in heel Nederland ook ongeveer 150.000 risicojongeren waarvan gevreesd werd dat zij een vroegtijdig schoolverlater zouden worden. Ook zij vallen onder de noemer ´risicojongeren´, en passen dus binnen de doelgroep van mentorprojecten. 2.1b Mentoring Er zijn vele definities van het begrip ‘mentoring’. In het Mentoring Manifest, een naslagwerk (gratis te downloaden vanaf de website www.mentoringinonderwijs.nl/mentoring) waarin aandacht wordt besteed aan visievorming en kwaliteitscriteria met betrekking tot mentoring, wordt de volgende definitie gegeven: “Mentoring staat voor een vrijwillige en persoonlijke relatie tussen ten minste twee mensen: een mentor en een mentee. De meer ervaren mentor begeleidt en ondersteunt de minder ervaren mentee in het ontwikkelen van sociale, cognitieve en/of emotionele competenties, waardoor zowel de mentor als mentee de kans krijgen zich te ontwikkelen.” (Mentoring Manifest, 2008).
11
Onderzoeksrapport ‘Het Mentorproject Zaltbommel’
Het concept mentoring, in de zin van advies geven, aanmoedigen, meedenken, activeren en het zelf laten vinden van oplossingen, bestaat al eeuwenlang. Het valt o.a. al te herkennen in de meester-gezel relaties in het gildewezen in de Middeleeuwen. Een belangrijke voorwaarde voor een relatie tussen mentor en mentee is dat deze plaatsvindt op vrijwillige basis. Een mentor is geen professionele hulpverlener, maar baseert zijn begeleiding en adviezen op persoonlijke kennis en ervaringen (Mentoring Manifest, 2008). Verder kent mentoring een aantal belangrijke kenmerken. Dit zijn: ervaringsdeskundigheid, procesgerichtheid, het belang van de mentor-mentee relatie, begeleiding en de mentor als rolmodel (Mentoring Manifest, 2008). Het ‘mentoring’ zoals wij dat nu kennen wordt ook vaak omschreven als ‘coaching’. Dit komt met name doordat mentorbegeleiding tegenwoordig een combinatie is van tutor- en mentorpraktijken. 2.1c Mentorprojecten Mentorprojecten zoals we die tegenwoordig kennen, in de vorm van coaching- en maatjesprojecten, zijn gevormd naar een concept dat ontstond begin 1900. In de Verenigde Staten werd toen het eerste grote mentorproject opgericht, onder de naam Big Brothers Big Sisters (BBBS). Het doel van dit project was het ondersteunen en begeleiden van kinderen en jongeren die in aanraking waren gekomen met justitie. Mentoren hielpen hen terug te keren op het rechte pad, en hier ook op te blijven. Later groeide BBBS uit tot een wereldwijde organisatie die mentoring projecten uitvoert in 50 Amerikaanse staten en 12 verschillende landen (Uyterlinde, Lub, De Groot & Sprinkhuizen, 2009). Na het succes van het BBBS programma werden er in de Verenigde Staten meerdere mentorprojecten opgezet. Het aantal projecten groeide snel. Aan het begin van de eenentwintigste stond het officiële aantal mentoren in de VS op meer dan twee miljoen (Uyterlinde et al, 2009). De mate waarin mentoring van invloed is op de ontwikkeling van de mentee hangt af van verschillende factoren. Een positief ervaren contact met de mentor speelt hierbij een grote rol (Uyterlinde et al, 2009). Dit hoeft echter niet te betekenen dat er een vriendschappelijke relatie ontstaat tussen de mentee en diens mentor. Het is beter een balans te vinden tussen positieve, persoonlijke ondersteuning en een gestructureerde begeleidingsaanpak (Rhodes & Lowe, 2008). Andere voorwaarden voor een succesvolle mentoring relatie zijn o.a. regelmatig contact, een langdurige relatie, een aanpak waarin de visie van de jongere centraal staat, wederzijds vertrouwen, regelmatige evaluatie en structuur (Rhodes, 2002; Rhodes & Lowe, 2008). Uyterlinde et al. omschrijven in hun onderzoek zes succesfactoren voor het laten slagen van de mentoring aanpak. Deze factoren zijn van invloed op de organisatorische kant van hiervan: 1. Relaties dienen tenminste 12 maanden te duren. 2. Kleinschalige projecten boeken betere resultaten dan grotere. 3. Zowel mentoren als mentees dienen gedurende het traject begeleidt te worden door een algemeen begeleider. 4. Mentoren dienen zelf regelmatig begeleidt te worden in de vorm van training en intervisie. 5. Het contact tussen mentor en mentee dient informeel en laagdrempelig te zijn. 6. Er dient nauw te worden samengewerkt tussen de mentor, mentoringorganisatie en hulpverlening, zodat er korte lijntjes tussen deze partijen ontstaan. (Uyterlinde et al, 2009). Er bestaan vele verschillende soorten mentorprojecten, allen gericht op een andere doelgroep. Zo zijn er bijvoorbeeld mentorprojecten voor jongeren, maar ook voor (ex)delinquenten, ouderen of nieuwkomers. Uitgaande van de doelgroep ‘jongeren’, kunnen er drie verschillende vormen van mentorprojecten worden onderscheiden: 1. School-based mentoring voor jongeren: bij deze vorm van mentoring wordt er vooral aandacht besteed aan het ondersteunen van de leerling/student met betrekking tot diens schoolloopbaan, in de vorm van bijvoorbeeld studiebegeleiding of oriëntatie op vervolgstudie en arbeidsmarkt. 2. Community based mentoring voor jongeren: bij deze vorm van mentoring wordt er vooral aandacht besteed aan sociaal-emotionele begeleiding, met betrekking tot het welbevinden en zelfbewustzijn van de jongeren. 3. Mentoring voor specifieke doelgroepen (in dit geval: jongeren): bij deze vorm van mentoring worden projecten opgezet waarbij deelnemers een maatje of coach krijgen toegewezen. (Uyterlinde et al, 2009)
12
Onderzoeksrapport ‘Het Mentorproject Zaltbommel’
In het vervolg van dit onderzoek wordt met de algemene term ‘mentorprojecten’ geduid op mentorprojecten in Nederland die zich richten op de doelgroep risicojongeren (zoals omschreven in hoofdstuk 1a van dit onderzoek). De meeste van deze projecten, in het bijzonder degenen die verbonden zijn aan een onderwijsinstelling, zijn gebaseerd op het school-based mentoring systeem. Daarnaast werken deze projecten af en toe ook via het maatjessysteem. Zelfstandige mentorprojecten bieden vaker een combinatie van school-based mentoring en community based mentoring. De meest voorkomende problemen die jongeren aankaarten bij hun mentor zijn: 1. Problemen met studie en/of planning huiswerk 2. Problemen met de studiemotivatie 3. Sociaal-emotionele hulpvragen (Crul, 2003) 2.2a Mentorprojecten in Nederland In opvolging van het enorme succes van mentorprojecten in de Verenigde Staten, neemt het aantal projecten ook in Nederland sterk toe. Al vanaf begin jaren negentig worden er binnen het onderwijs mentorprojecten opgezet om jongeren maatschappelijk verder te helpen (Meijers, 2008). Later ontstonden ook buiten het onderwijssysteem zelfstandige mentorprojecten. In 2009 werd door Uyterlinde et al. het aantal mentorprojecten dat verbonden is aan een onderwijsinstelling vastgesteld op 149. Daarnaast zijn er nog enkele honderden zelfstandige projecten, waarbinnen ongeveer 10.000 vrijwilligers werkzaam zijn. Deze cijfers zijn gebaseerd op een inventarisatie van Sardes, een onderzoeksbureau dat werkt in de sectoren onderwijs, kinderopvang, zorg en jeugd (Uyterlinde et al, 2009). 2.2b Eerder onderzoek naar mentorprojecten Er zijn de afgelopen jaren in Nederland meerdere onderzoeken uitgevoerd naar de effecten van mentoring. Zo voerde Veugelers in 2000 een onderzoek uit onder de naam ‘De waarde van een mentor-mentee relatie’, waaruit hij later de conclusie trok dat de mentee veel intrinsieke effecten ervaart van de mentormentee relatie, in de vorm van het behalen van psychologische en persoongebonden doelen. De mentor wordt hierbij door de mentee zowel gezien als een ‘oudere vriend en steun’ als een adviseur en vertrouwenspersoon (Veugelers, 2000). Onderzoek naar specifieke projecten In 2008 werd een onderzoek uitgevoerd naar de resultaten van het project School’s Cool, te Amsterdam. De conclusie die uit dit onderzoek getrokken werd, is dat deelnemers aan het project na afloop van deelname een positiever zelfbeeld en meer sociale vaardigheden hadden. Daarnaast was er sprake van een stijging in het schoolniveau, in vergelijking met de controlegroep, en waren bijna alle deelnemers positief over hun deelname (Noorda en Co, 2008). In 2009 werd onder de naam ‘Onderweg naar morgen, niet zonder mijn mentor’ een onderzoek uitgevoerd naar de effecten van het project Mentoring Overijssel. Ook uit dit onderzoek werd de conclusie getrokken dat deelnemers aan het project na afloop beschikten over een positiever zelfbeeld (Adlouni et al, 2009). In 2010 vond er een onderzoek plaats naar de effecten van het mentorproject Take 2. De naam van dit onderzoek was: ‘Baat bij een maatje!’’. Één van de conclusies die uit dit onderzoek kon worden getrokken, was dat een goede relatie met de mentor door vrijwel alle mentees als het allerbelangrijkste beschouwd wordt in een mentorproject (Gruppen, 2010). 2.2c Mentorproject Zaltbommel De gemeente Zaltbommel signaleerde in 2005 ongeveer 120 zogenaamde risicojongeren. Voor deze 120 jongeren is het Mentorproject Zaltbommel in 2006 in principe opgericht. Het Mentorproject Zaltbommel werd opgericht door Humanitas Bommelerwaard. Humanitas zet vooral vrijwilligersprojecten op om (zo) mensen een steuntje in de rug te bieden. In 2008 werd het mentorproject een project van Orion. Het wordt gesubsidieerd door het Klein Steden Beleid (KSB). De Kleine Steden Gelden zijn gericht op de periode 2007 tot 2011.
13
Onderzoeksrapport ‘Het Mentorproject Zaltbommel’
Het mentorproject Zaltbommel biedt jongeren van 15 tot 27 jaar ondersteuning bij het zoeken van stageplaatsen (bij bijvoorbeeld de opleidingen BPV, BOL, BBL, HBO, Duaal, deeltijd BOL e.d.), het kiezen van een vervolgopleiding na het VMBO, HAVO of VWO, het maken van een goed Curriculum Vitae en het voeren van een sollicitatiegesprek. Het project verzorgt tevens hulp bij keuzeproblemen op het gebied van opleiding/beroep (www.stichting-orion.nl). Uitgaande van de drie eerder genoemde vormen van mentorprojecten voor jongeren, kan gesteld worden dat het mentorproject in Zaltbommel een school-based mentoring project is. De nadruk ligt in de begeleiding immers op ondersteuning tijdens de studie en voorbereiding op de arbeidsmarkt. De hulp die het mentorproject biedt vindt plaats op vrijwillige basis. De privacy van de jongeren wordt hierbij gewaarborgd. Dit betekent in de praktijk vaak dat de jongeren het project verlaten als aan een directe, praktische vraag voldaan is. Begin 2010 viel het medewerkers van het mentorproject op dat veel jongeren die eerder ondersteuning hebben gekregen bij bijvoorbeeld het zoeken van een stage, later opnieuw terugkomen. Stages of opleidingen blijken dan mislukt te zijn, en de jongeren komen opnieuw om hulp vragen bij het mentorproject (Voorlopig jaarverslag Mentorproject Zaltbommel, 2010). Het mentorproject Zaltbommel heeft ten doel het begeleiden van tenminste 30 jongeren per jaar (Werkplan 2012 Mentorproject Zaltbommel, 2011). In 2009 waren dit er 34. onder de jongeren die tijdens dit jaar deel hebben genomen aan het project, hebben er 15 intensieve begeleiding gekregen van een mentor (Jaarverslag Mentorproject Zaltbommel, 2009). Daarnaast hebben 12 andere jongeren hulp gekregen bij het zoeken van een stageplek, waarna zij weer uit beeld zijn verdwenen (Jaarverslag Mentorproject Zaltbommel, 2009). In 2010 waren er zelf 35 jongeren onder begeleiding, en hebben er daarnaast nog 6 korte acties plaatsgevonden (Werkplan 2012 Mentorproject Zaltbommel, 2011). 2.3a Werkwijze Er zijn drie manieren om als jongere bij het mentorproject Zaltbommel te worden aangemeld: Uit eigen initiatief Via personen in de directe omgeving (hieronder vallen bijvoorbeeld vrienden en familieleden, maar ook bijvoorbeeld jongerenwerkers van Orion) Via hulpverleningsorganisaties en instanties, de zogenaamde ‘verwijzers’ (nader omschreven in hoofdstuk 3d van dit onderzoek). Ongeacht de manier van aanmelding start het traject vervolgens met een intakegesprek met de projectcoördinator. De projectcoördinator werkt gemiddeld 8 uur per week en heeft de enige betaalde functie binnen het mentorproject (Werkplan 2012 Mentorproject Zaltbommel, 2011). In het intakegesprek wordt een eerste inventarisatie gemaakt van de problemen of vragen waarmee een jongere kampt. Sinds het voorjaar van 2011 vindt dit intakegesprek telefonisch plaats. Aan de hand van de verkregen informatie uit dit gesprek verwijst de projectcoördinator jongeren door naar een mentor met kennis op het probleemgebied. Er zijn geen richtlijnen voor de duur van begeleiding vanuit het mentorproject. De duur hiervan hangt af van de vraag van de jongere. In sommige gevallen vertrekken jongeren zodra aan een praktische vraag voldaan is. Een voorbeeld hiervan is het vinden van een stageplek. Het begeleidingstraject duur dan slechts enkele weken. In andere gevallen blijven jongeren jarenlang onder begeleiding of in contact met hun mentor. 2.3b Mentees Hoewel het mentorproject in eerste instantie in het leven geroepen is voor zogenaamde risicojongeren (zoals omschreven in hoofdstuk 1a van dit onderzoek) is dit niet de enige doelgroep die bij het mentorproject onder begeleiding is. Zoals al eerder vermeld, luidt de taakomschrijving van mentoren werkzaam bij het mentorproject Zaltbommel, volgens henzelf, als volgt: “Het bieden van ondersteuning bij het zoeken van stageplaatsen, het kiezen van een vervolgopleiding na het VMBO, HAVO of VWO, het maken van een goed CV en het voeren van een sollicitatiegesprek. Het project verzorgt tevens hulp bij keuzeproblemen op het gebied van opleiding/beroep.” Ook jongeren die goed functioneren op hun huidige opleiding kunnen dus terecht bij het mentorproject voor extra ondersteuning in bijvoorbeeld hun keuzeproces of zoektocht naar een stageplaats. Er worden wel richtlijnen gehanteerd met betrekking tot de leeftijd van de jongeren: het mentorproject is speciaal opgezet voor jongeren tussen de 15 en 27 jaar oud zijn. Dit is echter niet bindend.
14
Onderzoeksrapport ‘Het Mentorproject Zaltbommel’
Onder de doelgroep van het mentorproject Zaltbommel vallen jongeren van allerlei achtergronden, maar in de praktijk zijn er naar verhouding meer allochtone jongeren. Uit interne verslagen blijkt dat van de 34 jongeren die in 2008 onder begeleiding waren, er slechts 5 autochtoon waren. De meerderheid van de allochtone jongeren is van Marokkaanse afkomst (Jaarverslag Mentorproject Zaltbommel, 2008). De meest voorkomende problemen bij jongeren binnen de risicogroep in Zaltbommel zijn: Jongeren krijgen onvoldoende ondersteuning in hun keuzeproces. Ouders zijn laag opgeleid en begeleiden hun kind onvoldoende in hun opleiding. Jongeren hebben een taalachterstand doordat er thuis geen Nederlands gesproken wordt. Er wordt vanuit school te weinig begeleiding geboden in het vinden van een stageplaats. Jongeren zijn onvoldoende op de hoogte van wat de mogelijkheden zijn. Jongeren hebben verkeerde vrienden en komen in aanraking met drugs- en drankgebruik (Projectcoördinator Mentorproject Zaltbommel, 2011) 2.3c Mentoren Er werken op dit moment 10 vrijwillige mentoren voor het mentorproject. Deze zijn allen werkzaam (geweest) in het bedrijfsleven of voor de overheid en beschikken op die manier ieder over een eigen expertise. Zes mentoren zijn actief in de begeleiding van jongeren, één mentor begeleidt studentenonderzoeken, één mentor heeft een adviesfunctie naar de mentoren en coördinator en één mentor werft stage- en leerwerkplekken. De tiende mentor werkt op afstand en is inzetbaar in speciale gevallen (Werkplan 2012 Mentorproject Zaltbommel, 2011). Volgens de richtlijnen besteden mentoren gemiddeld 1 à 2 uur per week aan hun werk voor het mentorproject. Afhankelijk van de vraag van de mentee wordt gekeken hoe deze tijd het beste ingevuld kan worden. In sommige gevallen hebben mentees behoefte aan begeleidende gesprekken. In andere gevallen hebben zij meer baat bij het intensief zoeken naar stages of opleidingen, het bezoeken van open dagen of het voorbereiden van sollicitatiegesprekken. 2.3d Verwijzers Vanuit verschillende organisaties en instanties worden jongeren op dit moment doorverwezen naar het mentorproject Zaltbommel. Voorbeelden van verwijzers zijn: De toeleidingsambtenaar, werkzaam voor de gemeente Zaltbommel Scholen in de regio Zaltbommel Jongerenwerkers bij Orion Begeleiders vanuit het project ‘Achter de voordeur’ De sociale dienst Multicultureel Zaltbommel Na doorverwijzing van een jongere naar het mentorproject is het niet vanzelfsprekend dat er een terugkoppeling of evaluatie plaatsvindt. Hierover bestaan geen protocollen of vaststaande regels. 2.4 Hypothese Aan de hand van het literatuuronderzoek verwacht ik dat het beeld dat de meeste jongeren hebben van mentoring overeenkomt met de gegeven definitie: “De meer ervaren mentor begeleidt en ondersteunt de minder ervaren mentee in het ontwikkelen van sociale, cognitieve en/of emotionele competenties, waardoor zowel de mentor als mentee de kans krijgen zich te ontwikkelen.” Ik verwacht dat jongeren een beeld hebben van hun “meer ervaren mentor” als een wat ouder persoon. Wat betreft de begeleiding zelf verwacht ik dat de jongeren een beeld hebben van diepgaande, persoonlijke gesprekken voor “het ontwikkelen van sociale, cognitieve en/of emotionele competenties”. Uit de omschrijving van het werk van het mentorproject Zaltbommel blijkt echter een andere insteek: “Het mentorproject Zaltbommel biedt jongeren van 15 tot 27 jaar ondersteuning bij het zoeken van stageplaatsen, het kiezen van een vervolgopleiding, het maken van een goed Curriculum Vitae en het voeren van een sollicitatiegesprek.” Deze omschrijving duidt eerder op een praktisch hulpaanbod. Uitgaande van de hierboven weergegeven informatie, verkregen uit literatuur, verwacht ik dat de verwachtingen van de mentees en de mentoren niet op elkaar aansluiten. Deze hypothese is enkel gebaseerd op de informatie verkregen uit literatuuronderzoek en is niet van invloed op de manier waarop het praktijkonderzoek zal worden uitgevoerd. Na afloop van het praktijkonderzoek zal de hypothese worden getoetst aan de nieuw verkregen informatie.
15
Onderzoeksrapport ‘Het Mentorproject Zaltbommel’
Hoofdstuk 3: Resultaat praktijkonderzoek
De weergegeven resultaten in dit hoofdstuk omvatten antwoorden op de hoofdzaken van het praktijkonderzoek. Deze hoofdzaken zijn in elk afzonderlijk interview besproken en vormen de kern van waaruit uiteindelijk de deelvragen zullen worden beantwoord. In de bijlage ‘Samenvattingen interviews’ is een uitgebreider overzicht van de onderzoeksresultaten weergegeven. Hierbij zijn samenvattingen van elk individueel afgenomen interview opgenomen. 3.1 Mentees Aanmelding Uit het praktijkonderzoek blijkt dat de ondervraagde jongeren zich om verschillende redenen en met zeer uiteenlopende verwachtingen (lieten) aanmeldden bij het mentorproject. Slechts één van de vier ondervraagde jongeren heeft zichzelf uit eigen beweging bij het mentorproject aangemeld, nadat hij van andere jongeren had gehoord over het werk dat het mentorproject verricht. Deze jongen had een doel voor ogen en dacht dat het mentorproject hem zou kunnen helpen dit doel te bereiken. Hij meldde zich dus aan met een specifieke hulpvraag. De overige drie jongeren hebben zich niet uit eigen beweging bij het mentorproject aangemeld. Twee van hen zijn door een persoon of instantie doorverwezen. Één jongere werd tegen zijn zin aangemeld door iemand uit zijn naaste omgeving. Hulpvraag Uit het praktijkonderzoek blijkt dat de jongen die zich uit eigen beweging bij het mentorproject heeft aangemeld, bij zijn intake een specifieke hulpvraag had voor zijn mentor. Hij was op zoek naar een stageplek en had van andere jongeren gehoord dat het mentorproject hem daarbij zou kunnen helpen. Alle drie de jongeren die zichzelf niet uit eigen beweging bij het mentorproject hebben aangemeld, geven aan vooraf ofwel geen duidelijk beeld te hebben gehad van het werk dat het mentorproject doet, ofwel lage verwachtingen te hebben gehad van wat het mentorproject jongeren biedt. Één van de drie geeft aan met een totaal open blik te zijn begonnen aan het begeleidingsproject. Zij wist vooraf niets van het werk dat het project verrichtte en besloot maar af te wachten wat er zou gebeuren. De tweede jongere meldde zich aan omdat zijn verwijzer dat graag wilde en had zelf weinig verwachtingen van het project. De derde jongere had wel eerder van het mentorproject gehoord maar had er weinig vertrouwen in. Nadat iemand uit zijn omgeving hem had aangemeld heeft deze jongen met tegenzin toch een eerste afspraak gemaakt met zijn mentor. Hulpsoort Alle vier de jongeren wilden in eerste instantie alleen praktische hulp van hun mentor. Bij drie van de vier jongeren ging het daarbij om hulp bij het vinden van een stageplek of opleiding. De vierde jongere had al een opleiding afgerond en wilde hulp bij het vinden van werk. Alle vier de jongeren geven aan dat zij het als erg prettig hebben ervaren dat hun mentor niet alleen met hen heeft gepraat over het vinden van een stageplek, een opleiding of een baan, maar daarnaast ook dingen heeft ondernomen om de jongeren hierin verder te ondersteunen. Alle vier de jongeren geven aan baat te hebben gehad bij het praktisch oefenen van sollicitatiegesprekken, het schrijven van CV’s of het bezoeken van open dagen. Drie van de vier jongeren geven aan naast praktische hulp ook persoonlijke begeleiding te hebben gekregen van hun mentor. Met persoonlijke begeleiding bedoelen de jongeren hier ‘diepergaande’ gesprekken waarin meer persoonlijke zaken besproken worden als emoties en belevingen. In het vervolg zal deze definitie van het begrip gehanteerd worden bij het noemen van ‘persoonlijk begeleiding’. Hoewel geen van allen had aangegeven hier behoefte aan te hebben, zijn zij achteraf allemaal blij dat hun mentor hier toch aandacht aan heeft besteed. Zij zijn dan ook van mening dat een mentor niet direct op moet geven als een jongere aangeeft geen persoonlijke begeleiding te willen. De vierde jongere is slechts kort onder begeleiding geweest en heeft in die tijd praktische hulp gekregen bij het zoeken naar werk. Hij geeft aan dat het zoeken van werk het enige was waar hij hulp bij wilde. Voor meer persoonlijke zaken was hij nog onder begeleiding bij zijn verwijzer.
16
Onderzoeksrapport ‘Het Mentorproject Zaltbommel’
Overeenstemming verwachtingen met realiteit Uit het praktijkonderzoek blijkt dat in drie van de vier gevallen de verwachtingen vooraf niet overeenkwamen met de werkelijkheid. De jongen die zich uit eigen beweging aanmeldde met een specifieke hulpvraag, meende in eerste instantie alleen praktische hulp te willen en verwachtte dat ook te krijgen bij het mentorproject. Achteraf geeft hij aan dat hij naast praktische begeleiding ook persoonlijke begeleiding kreeg, tegen zijn wens en verwachting in, maar hier toch baat bij heeft gehad. Deze jongen geeft dan ook aan dat hetgeen het mentorproject hem heeft geboden boven verwachting was. De jongen die met tegenzin naar zijn eerste gesprek ging, nadat iemand uit zijn omgeving hem had aangemeld, geeft achteraf aan dat hij erg blij is dat hij bij het mentorproject terecht is gekomen. Hij vertelt dat zijn mentor hem op meerdere gebieden heeft kunnen helpen. De lage verwachtingen die hij had van het mentorproject bij aanmelding heeft hij inmiddels bijgesteld. Deze jongen vindt het project boven verwachting. De jongen die op zoek was naar werk, stond onder andere om die reden onder begeleiding van een jongerenwerker. Toen zijn jongerenwerker hem doorstuurde naar het mentorproject had de jongen zelf weinig verwachtingen, hij deed wat de jongerenwerker hem aanraadde omdat hij vertrouwde op diens kennis van zaken. Aan zijn mentor gaf hij aan alleen hulp te willen bij het vinden van een baan. Achteraf geeft de jongen aan dat dat is waar zijn mentor hem uiteindelijk ook bij geprobeerd heeft te helpen. Wat hem door zijn mentor aangeboden werd was dus volgens zijn verwachtingen. Het meisje dat via haar verwijzer werd aangemeld en aangaf met een open blik in het project te stappen, geeft achteraf aan dat het mentorproject veel meer te bieden heeft dan ze zich voor had kunnen stellen. Na afronding van de praktische begeleiding in het zoeken naar een stage en werk, krijgt zij tegenwoordig al jaren persoonlijke begeleiding met betrekking tot haar ervaringen met het beroepsleven. Zij geeft aan nooit verwacht te hebben dat een mentorproject voor jongeren zoveel jaren later nog steeds belangstelling zou hebben voor haar welzijn. Dat dat wel zo blijkt te zijn, in combinatie met de praktische hulp die ze heeft gehad, maakt het project voor haar boven verwachting. Tevreden Alle vier de jongeren geven aan dat zij het mentorproject zouden willen aanraden aan andere jongeren. Zij zijn allemaal tevreden met wat hun mentoren hen hebben aangeboden. De meeste jongeren noemen de begeleiding zelfs ‘boven verwachting’. De ondervraagde mentees zijn het er allemaal over eens dat er te weinig bekend is over het mentorproject onder de jongeren in Zaltbommel. Zij vinden dat daar verandering in moet komen. De meeste jongeren zouden het een goed idee vinden wanneer het mentorproject meer zou samenwerken met de scholen in Zaltbommel, omdat er op die manier grote groepen jongeren kunnen worden bereikt. 3.2 Mentoren Frequentie van de begeleiding Uit het praktijkonderzoek blijkt dat de mentoren zelf hun tijd inplannen als het gaat om het werk dat zij verrichten voor het mentorproject. Zo is de ene mentor gemiddeld slechts 1 à 2 uur per week aan het werk voor het project, en besteed een ander hier wekelijks gemiddeld vijf uur aan. Alle mentoren geven ook aan het prettig te vinden om zelf hun tijd in te mogen delen. In de begeleiding van jongeren hebben mentoren de mogelijkheid aan de rem te trekken als ze hun werkzaamheden ervaren als ‘te veel‘ of ‘te druk’. Voor alle actieve mentoren is er één keer in de maand een vergadering van drie uur. Soort begeleiding Uit het praktijkonderzoek blijkt dat niet alle mentoren dezelfde werkzaamheden uitvoeren. Zo is slechts één van de drie ondervraagde mentoren op dit moment actief in het begeleiden van jongeren. De begeleiding die hij biedt is voornamelijk gericht op het vinden van geschikte opleiding- en stageplaatsen. Deze mentor houdt zijn begeleiding bewust praktisch, omdat hij denkt dat de meeste jongeren geen behoefte hebben aan diepgaande gesprekken met hun mentor. Een andere mentor die heeft deelgenomen aan het onderzoek begeleidt helemaal geen jongeren, maar ondersteunt het mentorproject op een andere manier. Deze mentor fungeert als tussenpersoon tussen de mentoren en mentees van het mentorproject en het bedrijfsleven. Als contactpersoon zoekt hij stageplekken voor jongeren in de praktijk. De derde mentor heeft een korte pauze genomen en begeleidt op dit moment geen mentees. Voorheen hield zij zich echter bezig met het langdurig begeleiden van jongeren die vastlopen in hun opleiding. Zij gaf daarbij persoonlijk bijles en besteedde aandacht aan persoonlijke begeleiding.
17
Onderzoeksrapport ‘Het Mentorproject Zaltbommel’
Doelstelling Uit het praktijkonderzoek blijkt dat het doel waarnaar mentoren streven in hun begeleiding van mentees erg persoonlijk is. Zo is de één tevreden wanneer een vertrouwensband wordt opgebouwd met een jongere, van waaruit er samen nieuwe doelen gesteld kunnen worden, terwijl de ander streeft naar ‘hogere’ doelen als het behalen van diploma’s en vinden van een baan. Er lijkt een verband te zijn tussen het soort begeleiding dat een mentor biedt en het doel dat hij zichzelf daarbij stelt. Een mentor die vooral langdurige trajecten begeleidt en zich richt op meerdere aandachtsgebieden, stelt in dit geval hogere doelen dan een mentor die vooral kortdurende hulp biedt, in de vorm van het vinden van stageplekken. De laatst genoemde mentor is sneller tevreden en neemt daardoor ook eerder afscheid van een mentee. Sterke punten Hoewel alle mentoren wel aandacht- en verbeterpunten voor het mentorproject kunnen noemen, geven zij alle drie aan tevreden te zijn met de huidige gang van zaken. Sterke punten die door alle mentoren genoemd worden, zijn het bepalen en indelen van de eigen werkuren en de frequentie van- en mogelijkheid tot overleg. Meerdere mentoren noemen daarnaast ook het hechte team, de ervaring die de huidige mentoren bezitten en de mogelijkheid om zelf een inschatting te maken hoe een begeleidingstraject het best vormgegeven kan worden. Verbeterpunten Uit het praktijkonderzoek blijkt dat de ondervraagde mentoren erg eensgezind zijn als het gaat om mogelijke verbeterpunten. Ze vinden allemaal dat het huidige mentorenteam wel een paar jonge vrijwilligers zou kunnen gebruiken. Zij zouden hun huidige, ervaren mentoren niet in willen ruilen voor jongere mensen, maar zien een aantal nieuwe, jonge medewerkers wel als een aanvulling op het team. Op dit moment ligt de gemiddelde leeftijd rond de 50 à 60. De mentoren denken dat het leeftijdsverschil tussen mentoren en mentees hiermee behoorlijk groot is. Dit leeftijdsverschil zou volgens hen de drempel om naar het mentorproject te komen voor jongeren kunnen verhogen. Jongere mentoren zouden misschien meer aansluiting vinden bij de mentees en de instroom op die manier vergroten. Daarnaast wordt door meerdere mentoren als verbeterpunt genoemd dat er meer structurele afspraken gemaakt moeten worden tussen medewerkers van het mentorproject, de coördinator in het bijzonder, en derde partijen. Onder derde partijen vallen volgens hen alle verwijzers: scholen, de gemeente en verschillende hulpverleningsorganisaties. Deze partijen zouden het mentorproject kunnen ondersteunen bij het signaleren van jongeren die in de problemen zitten. Daarnaast verloopt doorverwijzing van en naar het mentorproject soepeler wanneer er regelmatig en structureel contact plaatsvindt. 3.3 Verwijzers Functie Uit het praktijkonderzoek blijkt dat de verschillende verwijzers werkzaam zijn in zeer uiteenlopende functies. Verwachtingen van het mentorproject De verwijzers verwachten van het mentorproject vooral praktische hulp met betrekking tot educatie. Deze verwachting komt overeen met hetgeen het mentorproject in werkelijkheid aanbiedt. Ervaring met het mentorproject Uit het praktijkonderzoek blijkt dat beide verwijzers goede ervaringen hebben opgedaan met het werk dat het mentorproject doet. Vanuit het perspectief van de hulpverlener wordt daar wel bij gezegd dat hij vindt dat de mentoren van het mentorproject erg betrokken zijn, maar dat zij toch een stukje professionaliteit missen. Het zijn tenslotte allemaal vrijwilligers en geen professionals op het gebied van hulpverlening. Om die reden verwijst hij jongeren met zeer complexe problemen ook niet door naar het mentorproject. Die jongeren begeleidt hij zelf. De tweede verwijzer geeft aan vier jaar geleden voor het eerst over het mentorproject te hebben gehoord en toen veel jongeren te hebben doorverwezen. Tegenwoordig is dat minder. Ze is tevreden met het werk dat de mentoren verrichten, maar vindt dat de samenwerking tussen de gemeente, de scholen en het mentorproject niet structureel genoeg is georganiseerd. Contact met mentoren Uit het praktijkonderzoek blijkt dat beide verwijzers hun contact met de coördinator en mentoren zouden omschrijven als ‘goed’. Volgens beide verwijzers vindt er in de meeste gevallen genoeg overleg plaats, maar gebeurt dit momenteel nog niet structureel. Ze zijn het erover eens dat dit wel structureler georganiseerd zou mogen worden.
18
Onderzoeksrapport ‘Het Mentorproject Zaltbommel’
Ervaring andere projecten De eerste verwijzer heeft ook ervaring met een ander mentorproject, waarbij er geen vrijwilligers maar studenten werden ingezet. Hij ziet het kleinere leeftijdsverschil tussen mentor en mentee daar als een voordeel, omdat dit de drempel voor jongeren verlaagt. Het werven van jongere mentoren is daarom volgens hem een verbeterpunt. Aan de andere kant denkt hij wel dat ook de huidige mentoren hun eigen voordelen met zich meebrengen, omdat zij veel ervaring en connecties hebben binnen het bedrijfsleven. Hij zou de meer ervaren mentoren dus niet willen vervangen, maar zou het mentorenteam graag aangevuld zien worden door een aantal nieuwe, jonge mentoren. Overige verbeterpunten Beide verwijzers vinden dat het contact tussen de verschillende partijen meer gestructureerd zou mogen worden. Daarnaast vindt de tweede verwijzer dat er sowieso meer structurele contacten gelegd zouden moeten worden tussen het mentorproject en verschillende derde partijen. Zij noemt hierbij als voorbeelden van derde partijen de gemeente en scholen in en rondom Zaltbommel. Tenslotte noemt de tweede verwijzer als verbeterpunt ook de vrijblijvendheid van het mentorproject. Deze verwijzer vindt dat er een soort contract opgesteld zou moeten worden waaraan mentees zich moeten houden vanaf het moment dat zij onder begeleiding komen te staan van het mentorproject.
19
Onderzoeksrapport ‘Het Mentorproject Zaltbommel’
Hoofdstuk 4: Conclusies
4.1 Mentees Uit het onderzoek is gebleken dat de meeste jongeren zich niet uit eigen beweging bij het mentorproject aanmelden. Zij worden vaker ingeschreven door iemand uit hun omgeving, of doorgestuurd door een verwijzer. Uit het onderzoek blijkt ook dat jongeren die zichzelf wel uit eigen beweging inschrijven vaak een duidelijke hulpvraag hebben, terwijl jongeren die worden aangemeld ofwel niet weten wat ze willen, ofwel lage verwachtingen hebben van het mentorproject. Alle jongeren die hebben deelgenomen aan het onderzoek wilden bij de start van hun begeleiding alleen praktische hulp van hun mentor en verwachtten ook dat ze die zouden krijgen. Bij de meeste jongeren gaat het hierbij om hulp met betrekking tot het zoeken van een geschikte opleiding of stageplek en de voorbereidingen hiervan (bijv. het schrijven van een sollicitatiebrief of CV, aanmelding, het voorbereiden van een sollicitatiegesprek, etc.). Uit het onderzoek blijkt dat de meeste jongeren naast praktische hulp ook (ongevraagd) persoonlijke begeleiding hebben gekregen van hun mentor. Met persoonlijke begeleiding bedoelen de jongeren hier ‘diepergaande’ gesprekken waarin meer persoonlijke zaken besproken worden als emoties en belevingen. Hoewel geen van hen hierom gevraagd heeft zijn ze achteraf allemaal blij dat de mentoren hen dit toch geboden hebben, ter aanvulling op de praktische Afb. 3 Komen de verwachtingen overeen met de realiteit? begeleiding. Ze zijn dan ook van mening dat mentoren hierin wat meer moeten aandringen en niet direct moeten opgeven als jongeren geen interesse lijken te hebben. Uit het praktijkonderzoek blijkt dat in drie van de vier gevallen de verwachtingen vooraf niet overeenkwamen met de werkelijkheid. De realiteit bleek achteraf beter dan de verwachtingen vooraf. Alle jongeren zouden het mentorproject willen aanraden aan leeftijdsgenoten. Ze zijn het erover eens dat er onder de jongeren in Zaltbommel te weinig bekend is over het mentorproject. 4.2 Mentoren Uit het onderzoek blijkt dat alle mentoren een heel eigen kijken hebben op het mentorproject en het werk dat zij voor dit project uivoeren. Allemaal vertellen ze het prettig te vinden om zelf hun invulling te kunnen geven aan dit werk, en daarbij hun eigen werktijd in te plannen. Het aantal werkuren dat door een mentor wordt besteed aan het mentorproject is dan ook erg verschillend. Elke mentor besteedt in ieder geval minimaal drie uur per maand aan het mentorproject door aanwezig te zijn bij de vergaderingen. Ook in de werkzaamheden die verricht worden door de mentoren is een grote verscheidenheid zichtbaar. De ene mentor houdt zich voornamelijk bezig met het begeleiden van jongeren in het vinden van een opleiding of stage en gaat bewust niet te diep in op persoonlijke zaken, omdat hij denkt dat de jongeren daar geen behoefte aan hebben. Een tweede mentor doet dit wel en geeft daarnaast ook persoonlijk bijles. Een derde richt zich enkel op het vinden van stages in het bedrijfsleven zonder daarbij persoonlijk contact te hebben met mentees. Elke mentor geeft op zijn eigen manier vorm aan de functie van mentor. Mede door de mogelijkheid dit te kunnen doen voldoet het werken voor het mentorproject aan de verwachtingen van de meeste mentoren: ze dragen zelf bij aan hetgeen ze de jongeren willen bieden. Zo uiteenlopend als de werkzaamheden zijn, zijn ook de doelen die de mentoren stellen aan het begeleidingstraject. Er lijkt een verband te zijn tussen het soort begeleiding dat een mentor biedt en het doel dat hij zichzelf daarbij stelt. Mentoren die lange begeleidingstrajecten aangaan met jongeren en hulp bieden op verschillende vlakken stellen relatief hoge doelen (bijv. het behalen van diploma’s), terwijl collega-mentoren tevreden zijn als ze een mentee verder helpen in hun zoektocht naar een stage. Uit het onderzoek blijkt dat alle mentoren momenteel tevreden te zijn over de huidige gang van zaken. Sterke kanten vinden zij het hechte team, de ruimte om zelf keuzes te maken en de persoonlijke ervaring waarover alle mentoren beschikken.
20
Onderzoeksrapport ‘Het Mentorproject Zaltbommel’
De mentoren zijn het er over eens dat een aantal jonge mentoren het team verder aan zouden kunnen vullen. Ook zouden er meer structurele contacten tussen het mentorproject en derde partijen moeten komen. Onder derde partijen vallen de verschillende verwijzers. De meeste mentoren geven aan zelf geen contact te hebben met verwijzers. Zij vinden dit meer een taak van de coördinator. 4.3 Verwijzers Uit het onderzoek blijkt dat verschillende verwijzers jongeren doorverwijzen naar het mentorproject met soortgelijke verwachtingen. Vanuit de hulpverlening worden jongeren voornamelijk naar het mentorproject verwezen voor praktische hulp met betrekking tot opleiding en stage. Er wordt van het mentorproject niet verwacht dat ze diepgaande persoonlijke begeleiding bieden. Deze begeleiding wordt, naast het begeleidingstraject van het mentorproject, door de hulpverlener zelf geboden. Vanuit de gemeente worden jongeren naar het mentorproject gestuurd die dreigen uit te vallen op school. Beide verwijzers verwachten van het mentorproject dus ondersteuning op het gebied van opleiding/educatie. Beide verwijzers hebben goede ervaringen met het werk van het mentorproject. Hun verwachtingen van het mentorproject blijken overeen te komen met de praktijk. Volgens de verwijzers kunnen de verschillende mentoren veel bijdragen op het gebied van opleiding en werk, omdat daar hun eigen expertise ligt. Op het gebied van persoonlijke begeleiding hebben de verwijzers niet altijd hoge verwachtingen van het werk dat er wordt gedaan. De mentoren worden omschreven als ‘betrokken’, maar het zijn vrijwilligers en geen professionals. De verwijzers ervaren het contact met de mentoren als ‘goed’, maar missen hierin structurele afspraken. Hier zou in de toekomst verandering in moeten komen. Deze structurele contacten zouden volgens hen ook doorgetrokken moeten worden naar de gemeente en de diverse scholen in de gemeente. Één van de verwijzers vindt dat het mentorproject zou moeten gaan werken met verplichting in de vorm van een contract waaraan mentees zich moeten houden. 4.4 Algemeen Kijkend naar de conclusies per doelgroep blijkt dat er niet alleen tussen de verschillende groepen, maar ook daarbinnen, verschillende verwachtingen bestaan over het werk dat het mentorproject verricht. Zo hebben de mentees vaak weinig verwachtingen (o.a. door weinig kennis van het werk dat het mentorproject doet) of lage verwachtingen. De verwachtingen van de mentoren verschillen per persoon. De verwachtingen van de verwijzers lijken overeen te komen met hetgeen in de praktijk gebeurt. In de meeste gevallen richten zowel hulpvraag als hulpaanbod zich op begeleiding met betrekking tot opleiding of stage. Dit lijkt op elkaar aan te sluiten. Daarnaast geven de meeste jongeren aan achteraf blij te zijn dat zij ongevraagd persoonlijke begeleiding hebben gekregen, terwijl mentoren juist aangeven dit te vermijden omdat jongeren hier geen behoefte aan lijken te hebben. De meeste mentees geven aan dat de werkelijkheid beter blijkt te zijn dan de verwachtingen die ze vooraf hadden. De meeste mentoren geven aan dat de werkelijkheid aan hun verwachtingen voldoet. Gedeeltelijk komt dit doordat zij zelf in staat zijn vorm te geven aan hun begeleidingstrajecten. Ook de verwachtingen van de verwijzers lijken overeen te komen met de realiteit. Alle partijen hebben positieve ervaringen met het mentorproject en zijn tevreden over de huidige gang van zaken. De meeste mentees kunnen zelfs weinig aandachtspunten noemen. Zij zouden de begeleiding in sommige situaties zelfs nog meer willen intensiveren. Mentoren en verwijzers vinden beide dat er meer structureel contact plaats zou moeten vinden. 4.5 Deelvragen Om uiteindelijk tot een allesomvattend antwoord te kunnen komen op de onderzoeksvraag dienen eerst de deelvragen te worden beantwoord. De eerste van deze zes vragen luidt als volgt: 1. Hoe verloopt een aanmelding bij het mentorproject? Jongeren kunnen op verschillende manieren worden aangemeld bij het mentorproject: door zichzelf uit eigen initiatief in te schrijven, door ingeschreven te worden door iemand uit hun omgeving of door aangemeld te worden door een verwijzer. Uit de resultaten van het praktijkonderzoek blijkt dat de meeste jongeren zich niet aanmelden uit eigen initiatief.
21
Onderzoeksrapport ‘Het Mentorproject Zaltbommel’
Verder blijkt uit het praktijkonderzoek dat in de huidige situatie onvoldoende structuur wordt aangebracht in de aanmelding bij het mentorproject. Zo hebben sommige jongeren een intakegesprek met de coördinator, waarna zij worden toegewezen aan een mentor, terwijl anderen een eerste gesprek hebben met de coördinator en vervolgens bij haar terug blijven komen met hun vragen. In de laatst genoemde situatie wordt de mentee niet doorverwezen naar een mentor en neemt de coördinator taken op zich die niet onder de functieomschrijving vallen. Één van de mentoren geeft aan dat hier in de toekomst een duidelijker protocol voor moet komen. Zijn voorstel is om voortaan alleen telefonische intakegesprekken te voeren zodat jongeren zich niet direct te veel aan de coördinator gaan hechten. In de afgelopen maanden is al geprobeerd deze methode toe te passen in de praktijk. 2. Wat verwachten de jongeren van het Mentorproject op het moment dat zij zich aanmelden/worden aangemeld? De meeste jongeren melden zich niet zelf aan bij het mentorproject, maar worden ingeschreven door iemand uit hun omgeving of een verwijzer. De jongeren die worden aangemeld hebben vaak een onduidelijk beeld van het mentorproject of verwachten weinig van wat het mentorproject voor hen zou kunnen betekenen. De jongeren die wel enigszins een beeld hebben van wat het mentorproject doet, verwachten dat ze er praktische hulp en informatie kunnen vinden over bijvoorbeeld het vinden van een stageplek. Na een eerste intake, waarbij een inventarisatie wordt gemaakt van de behoeftes van de jongere, komen de meeste mentees tot een hulpvraag die betrekking heeft op educatie of werk. 3. Wat zijn de taken van de mentoren en zijn deze volledig genoeg omschreven? Er is geen duidelijke taakomschrijving voor de mentoren, en dit wordt door de meeste van hen als prettig ervaren. De mentoren geven zelf vorm aan het begeleidingstraject dat zij ingaan met een mentee en bepalen daarbij op welk gebied en op welke manier zij begeleiding bieden. De mentoren geven aan deze situatie graag in stand te willen houden. Er zijn dus verschillende mentoren die elk hun eigen gebied van expertise hebben. Afhankelijk van de hulpvraag van een mentee moet hierbij een geschikte mentor worden gevonden. Het is dus als het ware de taak van de coördinator om een geschikte match te vormen tussen vraag en aanbod. Als onderdeel van de individueel vormgegeven begeleidingstrajecten stellen mentoren ook hun eigen doelen aan dit traject. Op de vraag ‘Wanneer zijn de mentoren tevreden?’ kan dus geen algemeen antwoord worden gegeven: iedere mentor heeft een eigen visie en is tevreden als de persoonlijk opgestelde doelen worden behaald. Het lijkt er op dat er hogere doelen worden gesteld naarmate een traject langer duurt of intensiever wordt begeleid. 4. Wat verwachten de verwijzers van het Mentorproject op het moment dat zij doorverwijzen? De beide verwijzers die hebben deelgenomen aan het onderzoek sturen jongeren door op het moment dat er problemen (dreigen te) ontstaan op het gebied van hun opleiding. De verwachtingen die zij dus van het mentorproject hebben houden verband met educatie. De verwijzers verwachten van de mentoren dat zij praktische hulp kunnen bieden op dit vlak en op die manier de mentees verder op weg helpen in hun schoolloopbaan. De verwijzers geven zelf aan dat er regelmatig teruggekoppeld wordt hoe een begeleidingstraject binnen het mentorproject verloopt. Dit gebeurt echter niet structureel. De meeste verwijzers blijven echter toch op de hoogte van wat er wordt gedaan binnen het mentorproject, ook als er niks teruggekoppeld wordt, omdat zij in veel gevallen zelf ook contact blijven houden met de mentees. 5. In hoeverre komen de verwachtingen van de verschillende partijen overeen? Uit het onderzoek is gebleken dat de verwachtingen die veel jongeren vooraf van het mentorproject hebben, niet in overeenstemming blijken te zijn met de werkelijkheid. De meeste jongeren verwachten vooraf ofwel niets te kunnen leren van het mentorproject, ofwel alleen praktische informatie mee te zullen krijgen. In de praktijk blijken zij vaak veel meer van hun mentor te kunnen leren dan dat ze verwachtten. Het feit dat niet aan de verwachtingen van de jongeren wordt voldaan, wil niet zeggen dat niet aan hun behoeftes wordt voldaan. De meeste jongeren geven achteraf aan dat het mentorproject ‘boven verwachting’ was en dat ze er meer aan hebben gehad dan dat ze in eerste instantie verwachtten. De mentoren hebben verschillende verwachtingen van het begeleidingstraject dat zij met de jongeren ingaan. Zij zijn het er wel over eens dat begeleiding op het gebied van school en/of werk de basis zou
22
Onderzoeksrapport ‘Het Mentorproject Zaltbommel’
moeten vormen van het traject. Daarnaast is er eventueel ruimte voor aanvullende begeleiding. Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan om persoonlijke, sociaal-emotionele begeleiding, maar ook om bijles. De verwachtingen van de verwijzers lijken aardig overeen te komen met de basis van waaruit de mentoren werken. Zij verwachten praktische hulp op het gebied van opleiding en educatie. Kortom, de eenvoudige of lage verwachtingen die veel jongeren van het mentorproject hebben komen vaak niet overeen met de verwachtingen van de overige twee partijen. Mentoren en verwijzers zijn waarschijnlijk beter op de hoogte van de mogelijkheden die het mentorproject te bieden heeft, terwijl jongeren vaak een eenzijdig beeld hebben van het werk dat het mentorproject doet. Er is op dit moment dus nog onvoldoende overeenkomst in de verwachtingen van de verschillende doelgroepen. Dit valt te verklaren vanuit de onwetendheid van veel jongeren wanneer het gaat om het mentorproject. 6. In hoeverre wordt aan de verwachtingen van de verschillende partijen voldaan? Achteraf blijkt dat de meeste jongeren het mentorproject omschrijven als ‘boven verwachting’. Het mentorproject blijkt meer te bieden dan ze voor mogelijk hadden gehouden. Daarnaast blijken de meeste jongeren naast praktische begeleiding veel baat te hebben bij aanvullende persoonlijke begeleiding. De meeste jongeren zijn erg tevreden met het mentorproject en zouden weinig veranderingen aan willen brengen. Als ze toch iets zouden moeten noemen, dan zouden ze het begeleidingstraject nog meer willen intensiveren. Daarmee wordt bedoeld dat mentoren meer uren per week betrokken zijn bij de mentees. Hoewel de meeste jongeren niet uit eigen initiatief aan het begeleidingstraject zijn begonnen, en er in eerste instantie soms ook niet blij mee waren dat zij werden gestuurd, zijn zij allemaal vrijwillig bij het mentorproject gebleven na de intake. De jongeren zijn blij dat een ander hen gestuurd heeft, omdat zij achteraf inzien hoeveel baat ze hebben gehad bij de begeleiding. Er wordt dus niet zozeer aan hun verwachtingen voldaan, maar wel aan hun behoeftes. Of aan de verwachtingen van de mentoren wordt voldaan hangt gedeeltelijk af van de manier waarop zij zelf het traject invullen. Daarnaast hangt dit ook af van de hulpvraag waarmee een mentee komt. Wanneer door de coördinator een goede match wordt gemaakt van een mentor en mentee (hulpaanbod en hulpvraag), dan voldoet de werkelijkheid meestal wel aan de verwachtingen van de mentoren. Ook aan de verwachtingen van de verwijzers lijkt in de praktijk voldaan te worden. De verwijzers hebben een realistisch beeld van hetgeen ze van de mentoren kunnen vragen en verwachten. 4.6 Onderzoeksvraag Sluit het huidige aanbod van het Mentorproject Zaltbommel voldoende aan op de verwachtingen van de jongeren die er worden aangemeld, en op de verwachtingen van verwijzers die jongeren doorverwijzen? Concluderend kan gesteld worden dat er wat betreft de doelgroep mentees een duidelijk onderscheid gemaakt moet worden tussen de begrippen verwachting en behoefte. De verwachtingen die zij hebben van het mentorproject komen vaak niet overeen met de werkelijkheid. De meeste jongeren hebben voorafgaand aan het begeleidingstraject een vertekend of versimpeld beeld van het werk dat het mentorproject doet. Aan hun verwachtingen wordt dus niet voldaan. Daarentegen sluit het huidige aanbod van het Mentorproject Zaltbommel wel aan op de behoeftes die de jongeren hebben. De beide overige groepen, mentoren en verwijzers, lijken min of meer dezelfde verwachtingen te hebben van het mentorproject. Beide partijen zien ondersteuning in de schoolloopbaan als basis voor de begeleiding die het mentorproject aan de mentees biedt. In de huidige situatie wordt aan deze verwachting voldaan. Omdat de verwachtingen van de mentoren en verwijzers al aardig met elkaar overeenkomen, zal er iets moeten veranderen aan het verwachtingspatroon van de jongeren, om uiteindelijk een overeenstemming in verwachtingen te bewerkstelligen tussen alle betrokken partijen. Aangezien het verschil in verwachtingen hoofdzakelijk veroorzaakt wordt door een gebrek aan voorkennis onder de mentees, is het van belang deze doelgroep in de toekomst beter te gaan voorlichten/informatie. De eerder opgestelde hypothese ging uit van een verschil in verwachtingen tussen mentees en mentoren. Dit blijkt in de praktijk te kloppen. De verwachte reden voor het verschil in verwachtingen, een verkeerd beeld van wat het mentorproject te bieden heeft, komt overeen met de uitkomsten van dit onderzoek. De hypothese, gebaseerd op de uitkomsten van het literatuuronderzoek, wordt dus bevestigd.
23
Onderzoeksrapport ‘Het Mentorproject Zaltbommel’
Hoofdstuk 5: Aanbevelingen en discussie
5.1 Aanbevelingen Gebaseerd op de verschillende verbeterpunten die tijdens de uitvoering van het onderzoek ter sprake zijn gekomen, vallen er een aantal aanbevelingen te doen. De aanbevelingen zijn onderverdeeld in twee categorieën. De eerste categorie heeft betrekking op de relatie tussen mentor en mentee. De tweede categorie heeft betrekking op de relatie tussen het mentorproject en diens verwijzers (en eventuele overige partijen). Mentoren en mentees Naamsbekendheid Volgens de meeste mentees weten weinig jongeren in de regio Zaltbommel van het bestaan van het mentorproject. Veel jongeren zitten met vragen maar weten niet waar ze daarmee terecht kunnen. Door te werken aan de naamsbekendheid van het mentorproject kan een grotere groep jongeren bereikt worden en krijgt het mentorproject een grotere instroom. Concreet wordt er aanbevolen om het mentorproject meer groepen jongeren. Scholen bieden hiervoor een goede schoolleidingen, docenten en vertrouwenspersonen binnen gegeven aan het mentorproject en weten jongeren voortaan
onder de aandacht te brengen onder grotere gelegenheid. Door samen te werken met een school wordt er meer naamsbekendheid waar ze terecht kunnen met hun vragen.
Voorlichting Uit het praktijkonderzoek bleek dat jongeren voorafgaand aan hun begeleidingstraject een onduidelijk of verkeerd beeld hebben van het werk dat het mentorproject doet. Het zou daarom verstandig zijn de doelstelling van het mentorproject meer onder de aandacht te brengen. De term ‘mentorproject’ wordt vaak geassocieerd met sociaal-emotionele begeleiding. Hoewel het sociaal-emotionele aspect ook enigszins terug komt in de begeleiding van het mentorproject Zaltbommel is dit niet het doel waarnaar er wordt gestreefd. Concreet zou er meer voorlichting moeten komen over de visie van het mentorproject. Gekoppeld aan de eerste aanbeveling, het vergroten van de naamsbekendheid, kan deze voorlichting plaatsvinden binnen scholen. Door jongeren beter voor te lichten ontstaat er minder verwarring en hebben in de toekomst meer jongeren een kloppend beeld van hetgeen ze van het mentorproject Zaltbommel kunnen verwachten. Aandringen Uit het praktijkonderzoek is gebleken dat veel jongeren het bij de start van het begeleidingstraject moeilijk vinden om in te schatten waar ze baat bij hebben. Achteraf geven zij aan blij te zijn dat mentoren begeleiding bieden die verder gaat dan alleen de praktische begeleiding in bijvoorbeeld het vinden van een stageplek. Hoewel hier door de meeste jongeren niet direct om wordt gevraagd, blijken zij hier achteraf toch erg tevreden over te zijn. Concreet betekent dit dat mentoren in het vervolg best wat meer mogen aandringen op het bieden van hulp waaraan jongeren in eerste instantie geen behoefte lijken te hebben. Het gaat hierbij niet om verplichting. Mentoren zouden alleen niet te snel op moeten geven wanneer een jongere in eerste instantie niet geïnteresseerd lijkt. Uit het praktijkonderzoek blijkt namelijk dat deze houding vaak in een later stadium wordt bijgesteld. Mentoren en verwijzers Richtlijnen met betrekking tot de intake Uit het praktijkonderzoek blijkt dat veel mentoren behoefte hebben aan meer structuur en richtlijnen. Deze zouden op papier moeten komen, zodat ze ook structureel worden nageleefd. Het gaat hierbij niet om richtlijnen met betrekking tot het begeleidingstraject zelf, de mentoren vinden het prettig dat ze de vrijheid hebben om zelf vorm te geven aan dit traject, maar om afspraken met betrekking tot bijvoorbeeld de intake. Hierover zeggen de verschillende mentoren dat er duidelijke richtlijnen moeten komen, omdat de intakeprocedure niet altijd op dezelfde manier verloopt. Doordat mentees niet altijd direct door de coördinator worden doorverwezen naar een mentor, bouwen zij een vertrouwensband op met de coördinator waarna ze niet meer willen worden doorverwezen naar een ander. Dit zorgt er in de huidige situatie voor dat een aantal mentees onder directe begeleiding van de coördinator blijft staan, hoewel dit
24
Onderzoeksrapport ‘Het Mentorproject Zaltbommel’
eigenlijk niet de bedoeling is. De coördinator dient het mentorproject te coördineren, en heeft zelf geen begeleidende functie waar het de jongeren betreft. Door duidelijke richtlijnen op papier te zetten over de vorm van het intakegesprek zou dit in de toekomst moeten worden voorkomen. Concreet wordt aanbevolen dat de intake voortaan structureel (telefonisch) wordt uitgevoerd door de coördinator, waarna de aangemelde mentee direct wordt toegewezen aan een mentor. De coördinator probeert niet zelf een vertrouwensband op te bouwen met de mentee, waardoor verwijzing voor alle partijen soepel verloopt. Een mentee wordt door de coördinator aan een mentor gekoppeld op grond van de hulpvraag. Deze vraag moet overeenkomen met wat de verschillende mentoren te bieden hebben. Richtlijnen met betrekking tot de evaluatie Uit het praktijkonderzoek is gebleken dat er op dit moment regelmatig door mentoren naar de verwijzers wordt teruggekoppeld hoe een begeleidingstraject verloopt, of is verlopen. Er bestaan hierover echter geen duidelijke afspraken, waardoor het in sommige gevallen niet wordt gedaan. Volgens de mentoren zouden deze afspraken er wel moeten komen, en zouden deze moeten worden gemaakt tussen de mentoren en de verschillende verwijzers. Op die manier wordt hier door alle mentoren één lijn in getrokken en wordt dit voortaan na afloop van elk begeleidingstraject gedaan. Concreet zou dit kunnen betekenen dat er een bepaalde tijdsperiode wordt gesteld (bijvoorbeeld twee maanden) waarna er door de mentor contact wordt opgenomen met de verwijzer. Op dat moment vindt er een terugkoppeling of (tussentijdse) evaluatie plaats. Wanneer het zo is dat een mentee nog onder begeleiding staat van een verwijzer (of andere instantie) terwijl hij of zij ook onder begeleiding is van het mentorproject, dient er regelmatig overleg plaats te vinden om beide trajecten op elkaar af te stemmen. Op dit moment gebeurt dit wel af en toe, maar niet standaard. Samenwerking Uit het praktijkonderzoek is gebleken dat zowel de mentoren als de verwijzers pleiten voor een betere samenwerking tussen het mentorproject en overige partijen/toekomstige verwijzers. Met die laatste groep worden voornamelijk scholen, de gemeente en hulpverleningsinstanties binnen de regio bedoeld. Concreet zou dit betekenen dat de coördinator van het mentorproject, die hier volgens de meeste mentoren verantwoordelijk voor zou moeten zijn, meer structurele contacten zou moeten opbouwen met bovengenoemde partijen. Door regelmatig contact te hebben met deze partijen wordt de samenwerking versterkt en zal verwijzing over en weer in de toekomst soepeler verlopen. 5.2 Discussie Terugkijkend op het onderzoek en de resultaten die daaruit zijn voortgekomen kunnen er een aantal punten worden genoemd die mogelijk de betrouwbaarheid ervan zouden kunnen verlagen. Generalisatie Ten eerste zouden er twijfels kunnen bestaan over de vraag of het onderzoek wel valt te generaliseren. Mocht dit niet zo zijn, dat zou dit betekenen dat er afbreuk wordt gedaan aan de populatievaliditeit (Verhoeven, 2007). Omdat het onderzoek uitgevoerd is onder drie kleine onderzoeksgroepen, is het moeilijk vast te stellen of de gevonden resultaten wel een juiste afspiegeling vormen van de gehele doelgroep. Vooral de groep mentees is naar verhouding erg klein. Aangezien er per jaar minimaal dertig jongeren onder begeleiding staan van het mentorproject is een aantal van vier deelnemers relatief laag. Generaliseerbaarheid staat echter niet centraal binnen kwalitatief onderzoek (Verhoeven, 2007) en zou daarom slechts in geringe mate afbreuk kunnen doen aan de validiteit van het uitgevoerde onderzoek. Er zijn twee redenen waarom is gekozen voor het gebruiken van kleine onderzoeksgroepen. Ten eerste waren er binnen bepaalde doelgroepen niet meer mensen beschikbaar die konden of wilden deelnemen aan het onderzoek. Met het oog op de objectiviteit van de resultaten is er daarom voor gekozen alle onderzoeksgroepen klein te houden. Op die manier heeft elke doelgroep een evenredige inbreng in de uiteindelijke resultaten. De tweede reden is er één van praktische aard: het gehele onderzoek diende binnen een bepaald tijdsbestek uitgevoerd te worden door slechts één persoon. Door de tijdsdruk was er simpelweg geen mogelijkheid tot uitbreiding van de onderzoeksgroepen. Subjectiviteit Een ander punt dat mogelijk de betrouwbaarheid van het onderzoek in gevaar zou kunnen brengen, is het risico van subjectiviteit. Doordat er slechts één persoon beschikbaar was voor het verzamelen en analyseren van de data, was er geen mogelijkheid om de onderzoeksresultaten te laten (her)beoordelen.
25
Onderzoeksrapport ‘Het Mentorproject Zaltbommel’
Er bestaat dus een mogelijkheid dat de subjectiviteit van de onderzoeker een rol heeft gespeeld in het uitwerken en analyseren van de gegevens. Hier tegenover staat dat het ruwe materiaal bewaard is gebleven en dus feitelijk beschikbaar zou zijn voor heranalyse. Lengte onderzoeksverslag Daarnaast heeft het feit dat dit onderzoek is uitgevoerd door slechts één persoon er ook toe bijgedragen dat er minder tijd en mogelijkheden beschikbaar waren ter uitbreiding van het onderzoek. De lengte van het uiteindelijke onderzoeksverslag is daarom relatief kort ten opzichte van andere HBOonderzoeksverslagen. Ook dit zou de betrouwbaarheid ervan kunnen beperken. Ervaring onderzoeker Ten slotte is het onderwerp van onderzoek, het mentorproject Zaltbommel, niet direct gerelateerd aan het vakgebied van de Sociaal Pedagogisch Hulpverlener (SPH-er). Aangezien mijn voormalige afstudeerpartner afstudeerde in de richting Maatschappelijk Werk en Dienstverlening (MWD) is er gekozen voor een onderzoeksvoorstel in die richting. Na het voortijdig beëindigen van haar afstudeerproject bleek ik als enige onderzoeker over en besloot het originele onderzoeksontwerp alleen uit te voeren. Mijn persoonlijke expertise en opgedane praktijkervaring liggen echter ergens anders.
26
Onderzoeksrapport ‘Het Mentorproject Zaltbommel’
Hoofdstuk 6: Evaluatie van de uitvoering
6.1 Onderzoeksmethode en activiteiten Zoals gepland was, is het praktijkonderzoek uitgevoerd door middel van interviews/vraaggesprekken. Deze zijn afgenomen volgens de vooraf opgesteld grenzen en randvoorwaarden (Zie hiervoor het ‘plan van aanpak’). Met betrekking tot de opgestelde projectgrenzen kan gezegd worden dat het onderzoek inderdaad is uitgevoerd onder drie verschillende onderzoeksgroepen: mentees, mentoren en verwijzers. Ook de grootte van de groepen respondenten valt binnen de vooraf opgestelde grenzen: iedere groep bevat minimaal twee deelnemers en maximaal vier. Afhankelijk van de grootte van de totale populatie is de grootte van de onderzoekspopulatie vastgesteld. De grootste populatie, mentees, is daarom vertegenwoordigd door vier personen, en de kleinste populatie, verwijzers, door twee personen. In het plan van aanpak is opgenomen dat elke deelnemer aan het onderzoek één maal zal deelnemen aan het onderzoek door middel van een interview. De minimale tijdsduur per interview is daarbij vastgesteld op 30 minuten, de maximale tijdsduur op een uur. Deze vooraf gemaakte planning bleek in de praktijk redelijk te hanteren. De interviews die afgenomen zijn onder de doelgroep mentees duurden over het algemeen iets korter. Gezien het feit dat de groep mentees de grootste onderzoeksgroep was, bleek dit geen probleem te zijn bij het verwerken van de gegevens. Elke onderzoeksgroep heeft een evenredig aandeel kunnen leveren aan het uiteindelijke onderzoeksresultaat. Met betrekking tot de vooraf opgestelde randvoorwaarden kan gezegd worden dat aan alle voorwaarden is voldaan. De opdrachtgevers hebben een bijdrage geleverd aan het onderzoek door voldoende bronnenmateriaal aan te leveren. Gedurende de gehele onderzoeksperiode voorzagen zij de onderzoeker van de benodigde documenten, verslagen en informatie. Hieronder vallen bijvoorbeeld ook de contactgegevens van mentees en verwijzers. Daarnaast hebben de opdrachtgevers hun bijdrage geleverd in de voorziening van faciliteiten om het onderzoek uit te kunnen voeren. De meeste interviews zijn afgenomen in ruimtes die beschikbaar waren gesteld door het mentorproject. Ook bleken er binnen elke doelgroep voldoende personen bereid om deel te nemen aan het onderzoek. 6.2 Betrouwbaarheid en validiteit In de discussie in hoofdstuk 5.2 zijn al enkele aspecten van het onderzoek met betrekking tot de betrouwbaarheid en validiteit besproken. Teruggrijpend naar de vooraf opgestelde richtlijnen voor beide aspecten van het onderzoek kan daar echter nog wat aan toegevoegd worden, Het onderzoek is uitgevoerd volgens de vooraf opgestelde richtlijnen voor het vergroten van de betrouwbaarheid (zie hiervoor Hoofdstuk 1.2 Verantwoording gekozen methodiek). Dit gehele onderzoeksrapport is bruikbaar voor het repliceren van het onderzoek. Daarnaast zijn ook de ruwe gegevens nog beschikbaar voor een eventuele heranalyse. Het onderzoek voldoet ook aan de vooraf opgestelde richtlijnen voor het vergroten van de validiteit (zie hiervoor Hoofdstuk 1.2 Verantwoording gekozen methodiek). Hierbij is gebruik gemaakt van de theorie over convergerende validiteit (Hoyle et al, 2002). Kort samengevat zoekt men bij het streven naar convergerende validiteit naar een overlapping in resultaten vanuit verschillende metingen. Zodra er inderdaad een overlapping gevonden wordt, kan door de onderzoeker bekeken worden wat de kern hiervan is (convergeren) en of deze daadwerkelijk antwoord geeft op de onderzoekvraag. Dit is tijdens de uitvoering van het praktijkonderzoek gedaan door de verschillende antwoorden in één schema te verwerken door middel van het analyseprogramma SPSS. Door de resultaten overzichtelijk samen te brengen is het gemakkelijker om overlapping vast te stellen.
27
Onderzoeksrapport ‘Het Mentorproject Zaltbommel’
Literatuurlijst
Geraadpleegde literatuur Adlouni, K., Bouwmeester, D., Hermsen, F., Ketner, S., Visser, M. (2009), Onderweg naar morgen, niet zonder mijn mentor. Almelo: Variya Borghouts-van de Pas, I.W.C.M. & Evers, G.H.M. (2007). Spoorloos? Verkennend onderzoek naar voortijdig schoolverlaters Crul, M. (2003). Student mentoring onder allochtone jongeren: Een methodiek in ontwikkeling. Pedagogiek, 23(1), 21-39. Gruppen, A. (2010). Baat bij een maatje! Onderzoek naar de ervaren opbrengsten van Take 2. Hogeschool Utrecht: Lectoraat Participatie en Maatschappelijke Ontwikkeling Hoyle, R.H., Harris, M.J. & Judd, C.M. (2002). Research Methods in Social Relations. London: Thomson Learning Meijers, F. (2008). Kwaliteit aan zet: op weg naar professionele mentoring. Utrecht: FORUM. Noorda, J., e.a. (2008). Effectevaluatie School’s Cool: kwantitatief onderzoek naar de resultaten van een mentorproject. Amsterdam: Noorda en co. Rhodes, J. (2002), Stand by me. The Risks and Rewards of Mentoring Today’s Youth. Cambridge: Harvard University Pres Rhodes, J. & Lowe, S.R. (2008). Youth Mentoring an Resilience: Implications for practice. Child care in practice, 14, 9-17. Uyterlinde, M., Lub, V., de Groot, N. & Sprinkhuizen, A. (2009). Meer dan een steuntje in de rug. Succesfactoren van coaching en mentoring onderzocht. Utrecht: MOVISIE Verhoeven, N. (2007). Wat is onderzoek? Praktijkboek methoden en technieken voor het hoger onderwijs. Amsterdam: Boom onderwijs. Verveen, E. & van der Aalst, M. (2005). De werkloze jongere in beeld. Research voor Beleid in opdracht van de Taskforce Jeugdwerkloosheid. Veugelers, W., (2000). De waarde van een mentor-mentee relatie. Amsterdam: ILO. Interne documenten Jaarverslag mentorproject Zaltbommel (2009). Jaarverslag Mentorproject Zaltbommel (2010). (Voorlopig) Jaarverslag Mentorproject Zaltbommel (2010). Werkplan 2012 Mentorproject Zaltbommel (2011). Overige bronnen Mentoring Manifest (2008). Een fundament voor mentoringactiviteiten. Kenniskring mentoring, Uitgave Stichting Lava Legat Projectcoördinator Mentorproject Zaltbommel, 2011 RTL Nieuws. Uitzending 7 juni. www.stichting-orion.nl
28
Onderzoeksrapport ‘Het Mentorproject Zaltbommel’
Bijlagen
Samenvattingen interviews Mentees Mentee1: Mentee1 is momenteel niet meer onder begeleiding, maar heeft nog steeds contact met zijn mentor. Hij hoorde drie jaar geleden van andere jongeren over het mentorproject en klopte daar toen aan met een specifieke vraag: hij zocht een stageplek. Zijn verwachting van het mentorproject was dat ze hem daarbij zouden kunnen helpen. Deze verwachting klopte, want hij heeft een stageplek gevonden. Hij is daarna echter nog een tijdje bij het mentorproject gebleven voor verdere begeleiding van mentor2. Mentee1 vindt dat het mentorproject goed werk doet door allochtone jongeren extra kansen te geven. Mentee1 wilde eigenlijk geen begeleiding, alleen praktische hulp, maar is achteraf blij dat hij deze toch gekregen heeft. Hij vindt het goed dat zijn mentor het niet direct heeft opgegeven en vindt het niet erg dat hiermee niet aan zijn oorspronkelijke wensen is voldaan. Achteraf zegt hij dat hij door deze begeleiding meer inzicht heeft gekregen in wat hij precies wilde. Mentee1 had een regelmatig contact met mentor2. Meestal werd dit door mentor2 gestuurd. Mentee1 omschrijft het contact zelf als ‘goed’ en vond het geen probleem dat zijn mentor al wat ouder was. Mentee1 is tevreden over de hulp die het mentorproject hem geboden heeft. Hij heeft niet het gevoel dat hier nog iets aan verbeterd had kunnen worden. Wel denkt hij dat het voor veel andere jongeren prettig zou zijn als de begeleiding nog net iets verder zou gaan. Hij noemt hierbij als voorbeeld dat mentoren ook contact hebben met bijv. stagebegeleiders, of dat ze een keer langskomen op stage. Mentee2: Mentee2 is nog steeds onder begeleiding van het mentorproject. Hij is aangemeld door een vriendin en wilde zelf niet naar het mentorproject toe. Hij had wel eerder gehoord van het mentorproject maar had er negatieve verwachtingen van. Hij dacht niet dat ze hem zouden kunnen helpen. Omdat zijn vriendin hem had ingeschreven is mentee2 er toch naartoe gegaan. Nu mentee2 eenmaal een tijdje bij het mentorproject komt heeft hij zijn verwachtingen bijgesteld. Hij is blij dat hij er nu komt, omdat zijn mentor dingen voor hem heeft geregeld die hij zelf niet had gekund. Hij geeft aan dat hij het prettig vindt als zijn mentor doorvraagt. Soms heeft hij geen zin om te praten, maar uiteindelijk helpt het om dat toch te doen. Op die manier kan zijn mentor hem weer extra hulp bieden met dingen waar hij moeite mee heeft. Het grootste probleem waar mentee2 nu hulp bij krijgt is zijn opleiding. Hij heeft regelmatig contact met zijn mentor en mag haar ook altijd bellen. Tijdens de begeleiding voert mentee2 gesprekken met zijn mentor, maar ze gaan ook samen op pad, bijvoorbeeld naar open dagen van Mbo-opleidingen. Mentee2 vindt dat het mentorproject nog wel wat bekender zou mogen worden onder de jongeren. Hij zegt zelf veel aan het project te danken te hebben en gunt andere jongeren dit ook. Mentee3: Mentee3 is ongeveer twee jaar geleden via een jongerenwerker bij het mentorproject terecht gekomen. Hij was toen klaar met zijn opleiding en kon geen baan vinden. Zijn jongerenwerker vertelde hem dat het mentorproject hem daarbij zou kunnen helpen. Mentee3 had dus een specifieke verwachting van het mentorproject. Deze verwachting bleek achteraf gedeeltelijk te kloppen. Zijn begeleiding was inderdaad voornamelijk gericht op het vinden van werk, maar zijn mentor bood daarnaast ook extra ondersteuning in de vorm van begeleidingsgesprekken, CV-gesprekken en oefensollicitaties. Mentee3 had regelmatig contact met zijn mentor en sprak deze daarnaast dagelijks aan de telefoon. Volgens mentee3 was hun contact goed. De meeste telefoongesprekken gingen over werkmogelijkheden. Mentee3 vindt dat zijn mentor echt verstand van zaken had en is tevreden over de begeleiding die hij heeft gehad. Helaas heeft hij hieraan geen baan overgehouden, omdat zijn mentor voortijdig is gestopt met begeleiden (hij ging terug naar school). Mentee3 heeft vervolgens, dankzij de tips die hij aan de begeleiding heeft overgehouden, zelf een baan gevonden.
29
Onderzoeksrapport ‘Het Mentorproject Zaltbommel’
Mentee3 zou andere jongeren het mentorproject zeker aanraden. Hij denkt dat het project op dit moment nog te weinig bekendheid heeft onder jongeren en vindt dat er eigenlijk vanuit middelbare scholen meer informatie zou moeten worden gegeven. Mentee4: Mentee4 is ongeveer vier jaar geleden gestart bij het mentorproject en komt er nog steeds. Toentertijd hoorde zij over het net opgestarte project via Humanitas. Er werd haar verteld dat het mentorproject haar kon begeleiden in het zoeken naar werk. Vervolgens heeft ze zichzelf aangemeld. Mentee4 had geen specifieke verwachting van wat het mentorproject haar zou kunnen bieden. Ze was wel benieuwd naar wat de mogelijkheden voor haar waren en heeft zich daarom aangemeld. Mentee4 is nooit doorverwezen naar een mentor, zij is onder begeleiding gebleven bij de coördinator. Deze heeft haar o.a. geholpen bij het vinden van een stage en een baan, maar bood haar daarnaast ook persoonlijke begeleiding en hulp bij o.a. het solliciteren en het schrijven van haar CV. Dit was volgens mentee4 boven verwachting. Mentee4 is erg tevreden over het werk van het mentorproject. Hoewel ze inmiddels al een hele tijd werkzaam is heeft ze nog steeds regelmatig contact met haar coördinator om de stand van zaken door te nemen. Ook vindt mentee4 dat het mentorproject erg stimulerend werkt. Mentee4 meent dat het mentorproject nog niet bekend genoeg is onder de jongeren. Ze denkt dat deze bekendheid zou kunnen worden vergroot door op scholen aandacht te besteden aan het bestaan van het project. Daarnaast zouden ook posters opgehangen kunnen worden op plekken waar veel jongeren komen. Mentoren Mentor1: Mentor1 is tweeënhalf jaar geleden begonnen met zijn werkzaamheden voor het mentorproject. Hij was op dat moment al een tijdje op zoek naar werk en werd toen door iemand naar het mentorproject verwezen. Mentor1 begeleidt zelf geen jongeren en heeft daar ook niet echt behoefte aan. Hij heeft jarenlang gewerkt in het bedrijfsleven en heeft daar veel contacten aan overgehouden. Daarom is mentor1 actief voor het mentorproject in het zoeken naar stages in de praktijk. Vanuit het mentorprojecten komen stageverzoeken, waarna mentor1 als tussenpersoon bedrijven benadert en op die manier probeert stageplaatsen voor de mentees te verwerven. Dankzij zijn jarenlange ervaring stapt hij makkelijk naar personeelsafdelingen van organisaties en bedrijven. Toen mentor1 met zijn werkzaamheden voor het mentorproject begon had hij daarbij verschillen verwachtingen. Ten eerste verwachtte hij veel te maken te krijgen met Turkse en Marokkaanse jongeren. Deze verwachting is gedeeltelijk uitgekomen. Hoewel mentor1 zelf geen jongeren begeleidt wordt hij wel betrokken bij de intake. Hij moet immers weten voor wat voor soort jongere hij op zoek moet naar een stageplek. Wat betreft de afkomst van de jongeren komt zijn verwachting redelijk overeen: de overgrote meerderheid is allochtoon. De meeste jongeren zijn van Marokkaanse afkomst. Mentor1 had verwacht in het bedrijfsleven werkzaam te blijven en deze verwachting blijkt achteraf overeen te komen met wat hij zich vantevoren van het werk had voorgesteld. Hij heeft nog steeds contacten binnen het bedrijfsleven en benut deze in zijn werk voor het mentorproject. Mentor1 heeft alleen contact met de andere mentoren tijdens de vergadering, één keer in de maand. Hij vindt dit een goede frequentie en is hier tevreden over. Mentor1 noemt twee verbeterpunten. Volgens hem moet het mentorproject nog alerter zijn op het (dreigend) uitvallen van jongeren op school. Volgens hem moet je er als begeleider op tijd bij zijn. Als het eenmaal fout gaat (als de jongere bijvoorbeeld zijn school verlaat of het criminele pad opgaat) kan dit blijvende schade veroorzaken in de toekomst. Het is de taak van het mentorproject dit tijdig te signaleren. Het zou het beste zijn als dit gedaan wordt in samenwerking met de gemeente of scholen. Ook als jongeren zichzelf niet aanmelden, omdat ze bijvoorbeeld denken geen begeleiding nodig te hebben, zou er volgens mentor1 een mogelijkheid voor scholen moeten bestaan om de jongeren aan te melden bij het mentorproject. Op die manier doet de school het signaleringswerk en is het de taak van het mentorproject hier direct op aan te sluiten. Wat volgens mentor1 verder verbeterd zou kunnen worden is de werving van jongere mentoren (naast de huidige ervaren mentoren). Volgens hem zou dit voordelen kunnen hebben voor het aantrekken van jongeren, en zou dit het team mooi aanvullen.
30
Onderzoeksrapport ‘Het Mentorproject Zaltbommel’
Mentor2: Mentor2 is momenteel werkzaam als begeleider van de jongeren, en zit daarnaast in een werkgroep die het beleid bepaalt. Hij besteedt in totaal gemiddeld vier à vijf uur per week aan zijn werk voor het mentorproject, waarvan twee uur in contact met de jongere(n). In deze tijd biedt hij vooral praktische begeleiding: het zoeken naar een stageplek/opleiding, het bemiddelen in problemen met instanties, etc. Hij geeft geen bijles. Mentor2 denkt dat je als mentor niet te dichtbij moet komen en heeft zelf ook geen behoefte aan diepgaande gesprekken met de jongeren. Hij is tevreden als het contact soepel verloopt en hij samen met een mentee het probleem kan bepalen en daar gericht aan kan werken. Mentor2 startte terwijl het project nog in de ontwikkelingsfase was en had daarom open verwachtingen. Hij heeft zelf het project mee opgezet vormgegeven, het voldoet daardoor wel aan zijn verwachtingen. Hij is momenteel tevreden over het aantal uren dat hij werkt en geeft aan dit zelf te kunnen bepalen. Hij heeft regelmatig contact met verwijzers en andere instanties die betrokken zijn bij een jongere. Hierover zijn echter geen regels, dit gebeurt niet structureel. Het zou volgens hem wel structureler moeten worden. Ook is er structureel contact nodig met scholen. De coördinator zou degene moeten zijn die dit contact onderhoudt. Mentor2 is tevreden over de samenwerking binnen het team, en met de coördinator, maar kan ook nog veel verbeterpunten bedenken. Volgens hem moet er nog meer structuur worden aangebracht in de aanpak. Voorbeelden van zaken die beter zouden kunnen, zijn volgens hem de intake en doorverwijzing van de jongeren naar mentoren. Momenteel blijven veel jongeren namelijk onder begeleiding van de coördinator, terwijl de coördinator zelf geen mentor is. Daarnaast moeten er volgens mentor2 meer structurele contacten komen met derde partijen. Over de toestroom van jongeren zegt mentor2 dat deze hoger zou zijn als het mentorproject verbonden zou zijn aan een school. Hij is van mening dat de drempel voor veel jongeren te hoog is. Hij denkt ook dat dit gedeeltelijk komt doordat veel mentoren wat ouder zijn. Hij zou graag wat jongeren (HBO-ers) zien als toekomstige mentoren. Mentor3: Hoewel mentor3 op dit moment geen mentees heeft, is zij normaal gesproken gemiddeld één uur per week actief in de begeleiding van jongeren, en is daarnaast één keer in de maand drie uur aanwezig bij de mentorenvergadering. De regelmaat van deze vergaderingen vindt ze goed, omdat er op die manier genoeg tijd is om vragen of opmerkingen ter sprake te brengen. Mentor3 heeft buiten de vergaderingen geen contact met andere mentoren. Ook spreekt zij niet met verwijzers. Mentor3 laat de regelmaat van het contact met jongeren afhangen van de hulpvraag en haar persoonlijke inschatting met betrekking tot het aantal uren dat zij noodzakelijk acht. De vrijheid om zelf deze inschatting te mogen maken ervaart ze als erg prettig. Mentor3 geeft persoonlijke begeleiding, praktische informatie en Nederlandse les. Ze is tevreden als een jongere een diploma haalt of werk vindt. Mentor3 startte drie jaar geleden met het begeleiden van jongeren. Zij is benaderd door verwijzer2, die haar gevraagd heeft of ze mentor wilde worden. Mentor3 had specifieke verwachtingen van haar werk: ze zou een allochtoon meisje begeleiden naar werk. Deze verwachting bleek achteraf te kloppen. Ze heeft dit meisjes tweeënhalf jaar begeleid. Mentor3 zou wel graag verbetering willen zien in de aanvoer van nieuwe mentees. Er zit momenteel geen regelmaat in: af en toe is er een wachtlijst en vervolgens zijn er geen mentees om te begeleiden. Verwijzers Verwijzer1: Verwijzer1 vindt de mentoren van het mentorproject erg betrokken, maar mist bij hen een stukje professionaliteit, omdat het allemaal vrijwilligers zijn, en geen professionals. Hij is daarom van mening dat het mentorproject zeer goed werk doet, maar tot op bepaalde hoogte. Hij is ook van mening dat dit zo zou moeten blijven, en dat het mentorproject ook maar tot een bepaalde hoogte kan helpen en vervolgens zal moeten doorverwijzen. Verwijzer1 heeft een goed contact met de coördinator van het mentorproject, en heeft ook regelmatig contact met mentoren op het moment dat hij een jongere naar het mentorproject heeft verwezen. Volgens hem vinden er regelmatig overleg en terugkoppeling plaats en worden de verschillende begeleidingstrajecten op elkaar afgestemd. Verwijzer1 heeft ook ervaring met een ander mentorproject, waarbij er geen vrijwilligers maar studenten werden ingezet. Hij ziet het kleinere leeftijdsverschil tussen mentor en mentee als een voordeel, omdat dit
31
Onderzoeksrapport ‘Het Mentorproject Zaltbommel’
de drempel voor jongeren verlaagt. Het werven van jongere mentoren is daarom volgens hem een verbeterpunt. Aan de andere kant denkt hij wel dat ook de huidige mentoren hun eigen voordelen met zich meebrengen, omdat zij veel ervaring en connecties hebben binnen het bedrijfsleven. Verwijzer2: Verwijzer2 heeft veel contact met de leerplichtambtenaar en de directies van scholen. Op die manier hoorde zij vier jaar geleden over het mentorproject. In eerste instantie verwees verwijzer2 veel jongeren door wanneer ze via scholen hoorde dat leerlingen uitvielen. De problemen waarmee zij jongeren doorverwijst zijn daarom meestal gerelateerd aan hun opleiding. Daarnaast verwacht verwijzer2 ook dat het mentorproject voldoende persoonlijke begeleiding aan de jongeren biedt om ze weer op weg te helpen. Verwijzer2 probeert nu in samenwerking met een middelbare school een wat structureler signaleringssysteem op te zetten. Ze vindt dat er tussen de gemeente, de scholen en het mentorproject een betere en hechtere samenwerking zou moeten ontstaan. Volgens verwijzer2 zou het mentorproject minder vrijblijvend moeten zijn. Er zou volgens haar gewerkt moeten worden met een contract, zodat jongeren niet na het eerste contact weer vertrekken. Volgens haar werkt verplichting het beste voor allochtone jongeren. Verwijzer2 heeft een goed contact met de mentoren. Ze heeft regelmatig contact met hen en fungeert daarbij als adviseur wanneer het gaat over culturele problemen. Volgens verwijzer2 wordt zij op de hoogte gehouden van de jongeren die ze door verwijst. Verwijzer2 is tevreden over het werk dat het mentorproject in Zaltbommel doet.
32