DE LEDEN-SECTORFEDERATIES VAN HET VBO STEUNEN STRATEGIE 2010
Multisectorfederatie van de Technologische Industrie
Algemene Belgische Schoonmaakunie
VBO - STRATEGIE 2010
Creamoda
Belgische Baksteenffederatie
Vereniging van de Belgische Fabrikanten van Papierdeeg, Papier en Karton
De Belgische Federatie van het Financiewezen
Belgische Petroleum Federatie
Beroepsvereniging van Verzekeringsondernemingen
Federatie van de Belgische Cementnijverheid
Federatie van de Belgische Grafische Industrie
Belgische Federatie van de Hout- en Meubelindustrie
>>
>> Textielfederatie
Verbond van Ontginningsen Veredelingsbedrijven van Onbrandbare Gesteenten
Federatie van Partners voor Werk
Federatie van de Betonindustrie
GROEI EN JOBS: TABOES OVERBOORD !
GROEI EN JOBS: TABOES OVERBOORD !
STRATEGIE 2010
Belgische Federatie van de Automobiel- en Tweewielerindustrie
Federatie van de Chemische Industrie van België
Federatie der Papier- en Kartonverwerkende Bedrijven
Organisatie van Raadgevende Ingenieurs, Engineering- en Consultancybureaus
Beroepsvereniging van Verzekeringsmakelaars
Ravensteinstraat 4 B-1000 Brussel T + 32 2 515 08 11 F + 32 2 515 09 99
[email protected] www.vbo.be
Federatie van de Belgische Elektriciteitsen Gasbedrijven (Febeg)
Belgische Federatie van de Distributieondernemingen
Federatie Voedingsindustrie
Staalindustrie Verbond
Dienstencentrum voor de Tabaksindustrie
Verbond van de Glasindustrie
Werkgeversverbond der Belgische Havens
Koninklijke Belgische Redersvereniging
Belgisch Verbond voor Lederlooierij en Zeemtouwerij
Werkgeversfederatie voor de Internationale Handel, het Vervoer en de Aanverwante Bedrijfstakken
Beroepsvereniging van Belgische Vezelcement Producenten
Bedrijfsgroepering Zandgroeven
STRATEGIE 2010
EXECUTIVE SUMMARY
STRATEGIE 2010
GROEI EN JOBS: TABOES OVERBOORD! MARK TWAIN ZEI DAT JE MET HEILIGE KOEIEN DE BESTE HAMBURGERS MAAKT. BIJ HET VBO KUNNEN WE ONS WEL ENIGSZINS IN DEZE BEWERING VAN DE AUTEUR VAN DE AVONTUREN VAN HUCKLEBERRY FINN VINDEN. De globalisering en de vergrijzing van de bevolking zijn gemeenschappelijke uitdagingen voor alle Europese economieën. De Belgische economie heeft het potentieel om ze het hoofd te bieden, maar kampt met diepgewortelde structurele handicaps die haar toekomst zwaar op het spel zetten. De concurrentiehandicap van de Belgische economie krimpt hoegenaamd niet. Integendeel, hij is de jongste maanden zelfs nog toegenomen tot bijna 10% ten opzichte van onze drie buurlanden. Bij ongewijzigd beleid, en ondanks bepaalde lovenswaardige inspanningen van de federale en gewestelijke overheden, dreigt een almaar diepere kloof ons te scheiden van onze naaste buren, van onze Europese partners, om nog maar te zwijgen van de opkomende en snel groeiende economieën. Naar het voorbeeld van de hervormingen die onder meer in Duitsland en in Nederland op stapel werden gezet, moeten we dringend optreden vóór dit oplopend verlies aan concurrentiekracht ons al te radicale maatregelen opdringt. Maar om resoluut voor meer groei en werkgelegenheid te gaan, moeten de spelers in het economische en sociale veld een reeks taboes, heilige huisjes en slechte gewoonten achter zich laten. 2006 is in dit opzicht een scharnierjaar. Het Generatiepact heeft voor een zekere trendbreuk gezorgd; deze dynamiek moet nu dringend worden versterkt.
Onze Strategie 2010 – die de vrucht is van een uitgebreid denkwerk van het VBO en zijn leden-sectorfederaties – is tegelijk ambitieus en noodzakelijk. Het zal moed vergen om ze uit te voeren. We zullen moeten opboksen tegen pessimisme en immobilisme; we zullen de broodnodige veranderingen met geestdrift en zonder vooroordelen moeten aanvatten. Waarover gaat het? Ten gronde komt het erop aan de voorwaarden te scheppen om de ondernemingszin tot volle uiting te laten komen. De onderneming komt enkel tot ontplooiing als ze geen al te zware verplichtingen moet torsen. Ze heeft behoefte aan voldoende en kwalitatief hoogstaande arbeidskrachten. In ruil daarvoor zorgt zij voor werkgelegenheid, innovatie en welvaart, waarmee kan worden voorzien in gerechtvaardigde maatschappelijke behoeften en tegelijkertijd kan het overheidsbeslag worden afgebouwd. Onze voorstellen hangen onderling samen en versterken elkaar om zo de Belgische economie in een positieve spiraal van meer groei en werkgelegenheid te brengen. Zo kan het jaarlijks groeitempo van de Belgische economie in de periode 2006-2010 worden opgevoerd tot 2,5%. Bovendien is dit plan realistisch; wij hebben er namelijk op toegezien dat de voorgestelde maatregelen het evenwicht van de overheidsfinanciën niet in gevaar brengen. Integendeel, dankzij de terugverdieneffecten ervan op het stuk van overheidsontvangsten en -uitgaven zal de nodige ruimte kunnen worden vrijgemaakt om het hoofd te bieden aan de lasten verbonden aan de vergrijzing van de bevolking.
>
EXECUTIVE SUMMARY
DE VOORSTELLEN IN ONZE STRATEGIE 2010 ZIJN OPGEBOUWD ROND NEGEN SLEUTELTHEMA’S:
2 Meer, beter opgeleide en minder dure arbeidskrachten. Hiertoe moeten we de loonkosten structureel verlagen, een actief beleid voeren ter herinschakeling van de werklozen in het beroepsleven, de tewerkstelling verschuiven van de overheidssector naar de privé-sector, meer open staan voor immigratie, werken aantrekkelijker maken dan inactief blijven en meer inspanningen leveren voor onderwijs en opleiding. 3 Ervoor zorgen dat kapitaal tegen een voordelige prijs beschikbaar is voor nieuwe ondernemingen, KMO’s of snel groeiende bedrijven. Dit vereist rentevoeten en risicopremies die binnen redelijke limieten worden gehouden, alsook een reeks fiscale nieuwigheden en een rationalisatie van sommige bestaande steunmaatregelen in verband met risicokapitaal. 4 Energie tegen competitieve prijzen, dankzij de daadwerkelijke vrijmaking van de elektriciteits- en gasmarkt, een energiefiscaliteit die de economische bedrijvigheid niet hindert en redelijke maatregelen ter bestrijding van de klimaatverandering. 5 Ruimte om te ondernemen. Dit impliceert een keuze voor een minder dirigistisch beleid dat de ondernemingen meer speelruimte laat om uit te maken hoe ze het best hun impact op het leefmilieu kunnen verlichten en toch hun concurrentiekracht kunnen bewaren.
6 Een overheid die de groei en de concurrentiekracht ondersteunt. De overheid kan het economische draagvlak helpen versterken door meer aandacht te besteden aan bepaalde essentiële taken, door haar opdrachten efficiënter te volbrengen en door haar ingrijpen, waar het de economie afremt, te beperken. Zij moet ook beter haar kosten analyseren en haar efficiëntie vergelijken met die van andere landen. In één woord: “Meer met minder”. 7 Een radicale verlaging van de fiscale en parafiscale druk, om werken weer aantrekkelijk te maken en de oprichting van ondernemingen en investeringen te bevorderen. Dit vereist een drastische verlaging van de werkgeversbijdragen aan de sociale zekerheid, samen met maatregelen die het mogelijk maken de werknemers een hoger nettoinkomen te bezorgen. De bedrijven pleiten ook voor een volledige herziening van het fiscale kader. Tevens moet de strijd tegen zwartwerk en fiscale fraude worden opgevoerd. 8 Minder administratieve rompslomp, om het economisch dynamisme te schragen. Dit vergt een alomvattende aanpak op federaal, gewestelijk, plaatselijk en Europees vlak om het arsenaal aan wettelijke en reglementaire verplichtingen in te krimpen. 9 Een aanhoudende verbetering van de knowhow van de ondernemingen in een context van toegenomen concurrentie op wereldvlak. Het komt erop aan onderzoek en ontwikkeling te bevorderen door de financiële en fiscale stimuli te versterken, de intellectuele eigendom beter te beschermen, banden te smeden tussen overheidsen privé-onderzoek en meer onderzoekers op te leiden en tegelijk hun statuut te verbeteren.
De doelstellingen en maatregelen die in onze Strategie 2010 zijn vervat, mogen niet afzonderlijk worden genomen. Door ze in hun geheel uit te voeren zullen ze een stimulerend en duurzaam effect op de groei en de werkgelegenheid in ons land hebben. Om daarin te slagen: taboes overboord! Daarom vraagt het VBO u om uw steun voor zijn project kenbaar te maken! (via het bijgevoegde document dat u ook op de website www.vbo.be vindt) STRATEGIE 2010 IS OOK BESCHIKBAAR OP DE VBO-SITE WWW.VBO.BE - CE DOCUMENT EST ÉGALEMENT DISPONIBLE EN FRANÇAIS.
Verantwoordelijke uitgever: Olivier Joris - Ravensteinstraat 4, 1000 Brussel
1 Een klimaat scheppen dat gunstig is voor de ondernemer. Dit vereist een mentaliteitswijziging ten aanzien van het ondernemen en fundamentele beleidskeuzen op het gebied van fiscaliteit, regelgeving, markttoegang, faillissementsrecht en opvolging.
GROEI EN JOBS: TABOES OVERBOORD! De globalisering en de vergrijzing van de bevolking zijn gemeenschappelijke uitdagingen voor alle Europese economieën. De Belgische economie heeft het potentieel om ze het hoofd te bieden, maar kampt met diepgewortelde structurele handicaps die haar toekomst zwaar op het spel zetten. Bijgevolg moet er dringend worden opgetreden ten gunste van meer groei en werkgelegenheid in België. Daartoe komt het erop aan zich te ontdoen van een reeks taboes, heilige huisjes en slechte gewoonten. Het is in deze geest van vernieuwing dat het VBO, met de steun van zijn leden-sectorfederaties, zijn Strategie 2010 heeft geactualiseerd, om rekening te houden met de – positieve of negatieve – ontwikkelingen die zich sedert de eerste publicatie van het document, in september 2004, hebben voorgedaan. De voorgestelde maatregelen moeten het mogelijk maken de Belgische economie in een positieve spiraal te brengen. Dat moet het ondernemerschap promoten, de vraag naar arbeidskrachten vanuit de ondernemingen stimuleren en zorgen voor een toereikend en kwalitatief hoogstaand arbeidsaanbod. Bovendien wil dit plan, dankzij zijn vele terugverdieneffecten, de nodige budgettaire ruimte vrijmaken om de kosten van de vergrijzing van de bevolking te kunnen dragen. De doelstellingen en maatregelen die in onze Strategie 2010 zijn vervat, mogen niet afzonderlijk worden genomen. Door ze in hun geheel toe te passen, zullen ze een stimulerend en duurzaam effect op de groei en de werkgelegenheid in ons land hebben. Het zal ongetwijfeld moed vergen om ze uit te voeren. We zullen immers moeten opboksen tegen pessimisme en immobilisme en de broodnodige veranderingen met geestdrift en zonder vooroordelen moeten aanvatten. Om daarin te slagen: taboes overboord!
Rudi Thomaes Gedelegeerd bestuurder
Jean-Claude Daoust Voorzitter
>>
STRATEGIE 2010
GROEI EN JOBS: TABOES OVERBOORD!
2
ST R AT E G I E 2 0 1 0
VBO
INHOUD WOORD VOORAF
AANBEVELINGEN 9 aanbevelingen ter versterking van het economisch draagvlak
1 Ruimte om te ondernemen met oog voor het milieu
32
Naar een samenleving die ondernemerschap stimuleert
Meer, beter opgeleide en minder dure arbeidskrachten
Redelijk geprijsd en voldoende beschikbaar kapitaal
4
6
12
24
Een overheidsoptreden dat het economisch draagvlak versterkt
Een ingrijpende verlaging van de fiscale en parafiscale druk om werken, ondernemen en investeren weer aantrekkelijk te maken
Minder administratieve rompslomp
Naar een aanhoudende verbetering en vernieuwing van de Belgische producten
38
44
50
54
Bijlage - Impact loonkosten op werkgelegenheid - 64 Bibliografie - 66
Energie tegen competitieve prijzen
28
IMPACT Gezonde overheidsfinanciën om de lasten van de vergrijzing te kunnen dragen
58
>> VBO
ST R AT E G I E 2 0 1 0
3
STRATEGIE 2010
GROEI EN JOBS: TABOES OVERBOORD!
4
ST R AT E G I E 2 0 1 0
VBO
9 AANBEVELINGEN TER VERSTERKING VAN HET ECONOMISCH DRAAGVLAK
> VBO
ST R AT E G I E 2 0 1 0
5
1. NAAR EEN SAMENLEVING DIE ONDERNEMERSCHAP STIMULEERT
6
ST R AT E G I E 2 0 1 0
VBO
TE WEINIG BELGEN ZETTEN DE STAP NAAR HET ZELFSTANDIG ONDERNEMERSCHAP. ONDERNEMEN IS IN ONS LAND BLIJKBAAR NIET MEER AANTREKKELIJK. HOE DEZE TREND TOT STAAN BRENGEN? > Door meer en positieve aandacht te besteden aan ondernemerschap kunnen de media en het onderwijs ondernemen weer hip maken.
> De overheid moet een klimaat creëren dat ondernemerschap bevordert. Zij moet ondernemers alle kansen geven door onder meer het risico dat zij nemen minder te belasten en door transparante bestuurspraktijken op basis van de codes corporate governance aan te moedigen. Wie niet meteen succesvol is als ondernemer, moet kunnen herkansen.
> Ondernemen moet ook veel eenvoudiger worden. De overheid mag dan ook niet teveel regels opleggen en zij moet vóór de invoering van nieuw wetgeving het nut en de concrete gevolgen ervan voor de bedrijven grondig onderzoeken.
> De overheid zou maatregelen moeten blijven nemen om aan de opvolgingsproblemen van bestaande bedrijven te verhelpen.
EVALUATIE Het algemeen klimaat voor ondernemerschap is in 2005 slechts licht verbeterd. Het valt af te wachten of de grotere media-aandacht voor ondernemerschap en de verkorting van de procedures voor het opstarten van een onderneming een gunstige kentering zullen kunnen inluiden.
> VBO
ST R AT E G I E 2 0 1 0
7
1. NAAR EEN SAMENLEVING DIE ONDERNEMERSCHAP STIMULEERT >
Om het draagvlak van onze economie te verbreden en
Uit grafiek 1, luik 1 blijkt dat in 2004 slechts 34% van de
de economische groei te versterken, is er in eerste in-
Belgen, als ze de keuze hadden, zou kiezen voor een
stantie nood aan meer ondernemers. Recente gegevens
zelfstandige activiteit. In internationaal perspectief is dat
tonen immers aan dat het met het ondernemerschap in
een erg laag cijfer: gemiddeld wil 45% van de
ons land pover gesteld is.
Europeanen en zelfs 61% van de Amerikanen niets liever dan hun eigen baas zijn.
% van de bevolking tussen 18 en 64 jaar dat zou kiezen voor een zelfstandige activiteit, als men de keuze had
1.1. Bereidheid tot ondernemen (Eurobarometer 2004) 70
Grafiek 1, luik 2 toont bovendien dat er van die 34%
60
slechts één op tien zijn droom in daden omzet. In Europa
50
is dat één op negen en in de VS zelfs bijna één op vijf.
40
Slotsom (grafiek 1, luik 3) is dan ook dat op 100 Belgen
30
er in de voorbije drie jaar slechts 3,5 een onderneming
20
hebben opgestart, tegenover gemiddeld meer dan 5 op
10
100 Europeanen en meer dan 11 op 100 Amerikanen.
0
n n d d d ië lan lan Belg ede arke itslan Fin eder Zw nem Du N De
VK nkrijk U-15 land Italië panje rland Ie E eken S Fra i Gr
VS tugal r Po
16 onderzochte landen. Naast het probleem van het tekort aan starters verdwij-
1.2. Omzettingsgraad (2004) % dat effectief onderneemt van zij die bereid zijn te ondernemen
In Europa staat België daarmee op de 15de plaats van
20
nen er in België ook te veel ondernemingen door het
18
gebrek aan een ondernemer-opvolger. Dit is dubbel jam-
16
mer, want statistisch gezien is de kans op succes voor
14 12
een ondernemer groter wanneer hij een bestaande
10
onderneming overneemt dan wanneer hij een volledig
8
nieuwe onderneming uit de grond stampt.
6 4 2
Om de netto-ondernemersgraad (zowel starters als
0
u
l ga
rt Po
n ijk VK nd nd n d d d 5 ië je lië la Ita Span Belg wede enlan E U-1 itslan Ierlan arke ankr rla de Fin Z riek em Fr Du n Ne G De
VS
opvolgers) effectief te verhogen, moeten dus in de eerste plaats meer personen zich opnieuw tot onderne-
% van de bevolking op beroepsactieve leeftijd (18-64 jaar) die in de voorbije 3 jaar een onderneming heeft opgestart
merschap aangetrokken voelen. In de tweede plaats en dit zowel door het starten van een nieuwe onderne-
12
ming als door het overnemen van een bestaande.
10 8 6 4 2 0
l lgië den ga Italië inland sland U-15 rland panje arken nland nkrijk Be Zwe Portu E ede S em eke Fra F Duit n Gri N De
8
moeten meer personen hun droom ook in daden omzetten
1.3. Ondernemerschap in België, de EU en de VS (Global Entrepreneurship Monitor 2004)
ST R AT E G I E 2 0 1 0
VBO
VK rland Ie
VS
1.1. Ondernemen opnieuw hip maken
de werkelijkheid. Misschien moet een cameraploeg eens gedurende een jaar een drietal startende ondernemers
Opdat meer Belgen opnieuw zouden kiezen voor
met boeiende projecten volgen vanaf hun aanmelding bij
ondernemerschap, moet het ondernemersimago fel ver-
het ondernemingsloket. Op die manier kunnen sterke
beteren, moet ondernemen met andere woorden terug
positieve rolmodellen ontstaan.
hip worden. Daarin spelen onderwijs en media een cruciale rol.
> Ook in het discours van politici zou de waardering voor ondernemen en ondernemerschap meer tot uiting moeten
> Het onderwijs zou reeds in een vroeg stadium jongeren
komen. Het zou niet misstaan af en toe in herinnering te
moeten leren kennismaken met de kansen en de uitdagin-
brengen dat het uiteindelijk de ondernemingen zijn die de
gen van het ondernemerschap. Concrete suggesties zijn
jobs creëren.
het uitbreiden van projecten zoals de mini-ondernemingen, het regelmatig bezoeken van ondernemingen uit de
1.2. Ondernemers alle kansen geven
streek (verschillende sectoren, verschillende bedrijfsdimensies,…), het invoeren van een basiscursus ‘economie
Om te zorgen dat de kandidaat-ondernemers hun dromen
en ondernemen’ in alle studierichtingen van de middel-
ook daadwerkelijk in daden omzetten, moet de overheid
bare school. Ook het hoger onderwijs – en zeker de
enkel uitstekende randvoorwaarden voor ondernemen
bedrijfsgerichte afdelingen – zou meer studenten moeten
creëren. Zij moet geen specifiek KMO-beleid of geen spe-
afleveren die resoluut voor ondernemerschap gaan. Nu
cifiek beleid voor familiebedrijven voeren. Specifieke maat-
gaat slechts 4% van de afgestudeerden uit het hoger
regelen voor deze doelgroepen zijn soms noodzakelijk,
onderwijs die uitdaging aan.
maar moeten een uitzondering blijven. Ons land heeft vooral behoefte aan een algemeen beleid dat een gunstig klimaat
> In de audiovisuele media worden ondernemers nog te
voor alle ondernemers creëert.
vaak afgeschilderd als personen die enkel uit zijn op snel financieel gewin en daarvoor tot alles bereid zijn (milieu-
Dit betekent o.a. dat de overheid zich op bepaalde vlakken
vervuiling, fiscale fraude,...). Zelden wordt van een onder-
terughoudend zal moeten opstellen en zal moeten beslui-
nemer een realistisch beeld geschetst.
ten slechts minimaal of helemaal niet in te grijpen. Enkel op die wijze kunnen oude remmende factoren (administra-
> Een documentaire over de lotgevallen van ondernemers
tieve rompslomp, rechtsonzekerheid, toetredingsbarriè-
(‘Van idee tot bedrijf’) zou het huidige negatieve beeld
res) worden afgebouwd en nieuwe worden vermeden.
over ondernemerschap dat bij brede lagen van de bevol-
Daarnaast moeten ondernemers er ook op kunnen reke-
king leeft, misschien al wat kunnen omkeren. De initiatie-
nen dat zij, in geval van succes, financieel beloond en niet
ven die recent in dat verband zijn genomen (Kinderen van
gestraft worden voor het genomen risico. Enkel in die
Dewindt, Succes in Honderd Dagen), waren verdienste-
omstandigheden kan men spreken van een klimaat dat
lijke pogingen, maar stonden al bij al toch nog ver af van
ondernemers alle kansen geeft.
> VBO
ST R AT E G I E 2 0 1 0
9
1. NAAR EEN SAMENLEVING DIE ONDERNEMERSCHAP STIMULEERT >
Concreet zijn daartoe in ons land nog heel wat funda-
ving op de grote handelsvestigingen voor de distribu-
mentele beleidskeuzes nodig:
tiesector is wel een stap in de goede richting, maar onvoldoende. Het behalen van een certificaat “Kennis
> in de eerste plaats moet ons fiscaal systeem ingrij-
van Bedrijfsbeheer” zou moeten worden gestimu-
pend worden hervormd. Nu ontmoedigt de totale fis-
leerd, maar zou geen verplichte voorwaarde voor
cale en parafiscale druk die op ondernemingen blijft
ondernemerschap mogen zijn. Uit een recente studie
wegen, en vooral de weinig aantrekkelijke belasting
van
van ondernemers, het ondernemerschap ;
Ondernemerschap-Brussel, EHSAL-KUB)
Prof.
Lambrecht
(Studiecentrum
voor 1
blijkt
immers dat de invoering van dit certificaat in 1998 tot > niet enkel de administratieve verplichtingen, maar ook de veel te uitgebreide en complexe regelgeving op
een fikse daling van het aantal startende ondernemers heeft geleid ;
zich, is demotiverend voor wie wil ondernemen. Doelmatig reguleren is dan ook de boodschap. Vooral
> de ondernemingen moeten een beroep kunnen
de overreglementering op het vlak van fiscaliteit,
doen op een reglementair kader dat bijdraagt tot de
arbeid en milieu betekent voor ondernemers een
versterking van hun efficiëntie en concurrentiever-
zware last. Uit een lijst van 15 struikelblokken werden
mogen en dat tegelijk gezonde en transparante
deze drie door de ondernemingen als belangrijkste
bestuurspraktijken aanmoedigt. Corporate gover-
geselecteerd. Daarom moet men ook de kans geven
nance of goed bestuur speelt in dit verband een
aan de Corporate Governance Codes om aan te
essentiële rol. De gedragscodes op dit gebied
tonen dat zij efficiënter zijn voor de goede werking
bevatten een reeks aanbevelingen op het vlak van
van de ondernemingen dan wetgeving. Daarnaast is
het beheer en de controle van vennootschappen. In
het van essentieel belang dat bij het introduceren van
een transparante omgeving bieden zij een zekere
nieuwe regelgeving eerst onderzoek wordt gedaan
flexibiliteit die het mogelijk maakt de aanbevelingen
naar het nut en de concrete effecten ervan. Zo is in
aan te passen aan de grootte, de activiteiten en de
het Belgisch boekhoudrecht dergelijke studie nodig
cultuur van elke individuele onderneming ;
vooraleer eventueel de internationale IAS/IFRS-boekhoudnormen worden ingevoerd. Het nut van deze
> ondernemerschap moet worden beloond als het goed
normen is namelijk voor de grote meerderheid van de
gaat, maar ook minder bestraft als het fout gaat. De juri-
ondernemingen, en in het bijzonder voor KMO’s, niet
dische gevolgen van een faillissement moeten worden
duidelijk, terwijl de financiële gevolgen ervan aanzien-
verlicht. Ook de maatschappelijke gevolgen voor de
lijk zijn ;
gefailleerde zouden minder zwaar moeten zijn. We moeten naar een cultuur waarin maatschappelijk aanvaard
> regelgeving is per definitie contraproductief voor
wordt dat een ondernemer een valse start kan nemen
ondernemerschap wanneer die de toetreding van
vooraleer hij definitief gelanceerd raakt. Een verzwaring
nieuwe ondernemingen tot een bepaalde markt
van de strafrechtelijke aansprakelijkheid van onderne-
nodeloos bemoeilijkt. De versoepeling van de wetge-
mingen en bestuurders gaat hier lijnrecht tegenin;
1
10
ST R AT E G I E 2 0 1 0
Determinanten van de bedrijfsdynamiek in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest – Een vergelijking met België, het Vlaams en het Waals Gewest, J. LAMBRECHT (maart 2005).
VBO
> voorts moeten ondernemingen in moeilijkheden sneller
Deze impuls zou versterkt moeten worden, vooral wat de
opgespoord worden. De laattijdige neerlegging van
overname van een activiteit door derden of personeelsle-
de jaarrekening zou meer als knipperlicht moeten die-
den betreft, bijvoorbeeld door:
nen om de gevaren die ondernemingen lopen te helpen voorkomen. Nieuwe preventie-instrumenten, zoals
> te zorgen voor een voordelige fiscale en parafiscale
het aangaan van een minnelijke schikking tussen de
behandeling ingeval een werknemer een opzeggingsver-
schuldeisers, zijn denkbaar. Sedert het in 1997 werd
goeding investeert in het kapitaal van een vennootschap
ingevoerd, heeft het gerechtelijk akkoord zijn zwakhe-
die voor de vennootschapsbelasting belastbaar is;
den getoond. Een hervorming moet het gerechtelijk akkoord daarom minder duur en daardoor ook toegan-
> giften in natura of in aandelen aan personeelsleden die
kelijker maken voor KMO’s. Bovenal moet het nega-
sommige activiteiten overnemen, fiscaal aan te
tieve imago van het gerechtelijk akkoord, dat al te vaak
moedigen ;
wordt gezien als de wachtkamer van het faillissement, grondig worden bijgesteld.
> de kwantitatieve drempels die bepalen of het stelsel van de definitief belaste inkomsten van toepassing is, in
1.3. Opvolging aantrekkelijker maken
een voor de KMO’s gunstiger zin te verlagen.
De overheid zou maatregelen moeten blijven nemen om de opvolgingsproblemen van bestaande bedrijven te verhelpen. Op gewestelijk vlak zijn reeds belangrijke evoluties merkbaar. Op federaal vlak was er in 2005, na verschillende jaren van bijzonder restrictief fiscaal beleid, een eerste beperkte impuls wat betreft de interpretatie van de fiscale wetgeving door de Dienst van Voorafgaande Beslissingen om: > de splitsing zonder fiscale kosten tussen de activiteit en het onroerend vermogen mogelijk te maken ; > het gebruik van – al dan niet familiale – holdings te ondersteunen wanneer dat ten doel heeft bedrijfsoverdrachten te vergemakkelijken.
>> VBO
ST R AT E G I E 2 0 1 0
11
2. MEER, BETER OPGELEIDE EN MINDER DURE ARBEIDSKRACHTEN
12
ST R AT E G I E 2 0 1 0
VBO
STIJGENDE LOONKOSTEN EN EEN STARRE WERKING VAN DE ARBEIDSMARKT ZETTEN EEN FORSE REM OP AANWERVINGEN. BOVENDIEN MOETEN OOK VOLDOENDE MENSEN MET DE NODIGE KWALIFICATIES BESCHIKBAAR EN BEREID ZIJN OM TE WERKEN. De arbeidsvraag vanuit de ondernemingen stimuleren door:
Een voldoende groot en kwalitatief hoogstaand arbeidsaanbod door te zorgen voor:
> Onze loonkostenhandicap van om en bij
> Een voldoende groot arbeidsaanbod door
de 10% t.o.v. de drie buurlanden weg te werken via 3 sporen: een verlaging van de werkgeversbijdragen aan de sociale zekerheid, een strikte en volgehouden matiging van de bruto-loonstijgingen en langer werken voor hetzelfde loon.
o.m. ouderen langer aan de slag te houden en de beschikbaarheid van werklozen nauwgezetter te controleren.
> Een geschikt arbeidsaanbod dat beter aansluit bij de arbeidsvraag door o.m. her- en bijscholing van werklozen.
> De werking van de arbeidsmarkt te versoepelen via bijvoorbeeld meer ruimte voor de uitzendsector.
> Een gemotiveerd arbeidsaanbod door werken merkelijk aantrekkelijker te maken dan niet-werken.
EVALUATIE Een eerste aanzet werd gegeven om de lasten op arbeid te verlagen, de bruto-lonen te matigen en de beschikbaarheid van werklozen voor de arbeidsmarkt te vergroten. De sterker dan verwachte loonindexering en de veel verregaander beperking van de arbeidskost in onze buurlanden maken echter dat er op dit vlak geen vooruitgang werd geboekt, wel integendeel.
> VBO
ST R AT E G I E 2 0 1 0
13
2. MEER, BETER OPGELEIDE EN MINDER DURE ARBEIDSKRACHTEN >
De sterkte van het economisch draagvlak van een land
2.1. Maatregelen om de arbeidsvraag vanuit de ondernemingen te stimuleren
wordt in hoge mate bepaald door de kostprijs, de kwantiteit en de kwaliteit van het beschikbare menselijke kapitaal.
Uit een econometrische analyse (zie bijlage) blijkt dat de Wanneer bedrijven er niet in slagen voldoende geschikte
ontwikkeling van de werkgelegenheid in de privé-sector
arbeidskrachten te vinden, worden zij in hun groei geremd.
voor bijna 85% verklaard wordt door twee factoren: de
Ook wanneer de productiviteit van de werknemers niet in
economische groei en de loonkostenontwikkeling. Elk
verhouding staat tot hun kostprijs, rijst er een probleem.
bijkomend procent economische groei levert 0,7% of
Bedrijven zullen dan immers geneigd zijn hun activiteiten te
16.500 bijkomende jobs op in de privé-sector; een bij-
ontwikkelen of te ontplooien op plaatsen waar die verhou-
komend procent reële loonstijging daarentegen kost op
ding gunstiger is, of zij zullen waar mogelijk werknemers
korte termijn 0,4% of 9.200 banen en op lange termijn
proberen te vervangen door machines.
zelfs 1% of 22.500 banen. Een toename van de vraag naar arbeidskrachten vereist dus alvast dat:
Op deze problematiek heeft zich in onze sociale welvaartsstaat een nefaste vicieuze cirkel geënt: de kloof tus-
> de potentiële groei van de Belgische economie toe-
sen de door de hoge loonkosten vereiste productiviteit en
neemt. De uitvoering van de beleidssporen uit Strategie
de haalbare productiviteit van een grote groep mensen, in
2010 zou er moeten voor zorgen dat de potentiële groei
combinatie met weinig stimulerende uitkeringssystemen,
aantrekt van 2,2% per jaar in de voorbije twintig jaar tot
heeft ervoor gezorgd dat deze mensen niet meer aan de
2,5% in de komende vijf jaar;
bak kunnen of willen komen op de (reguliere) arbeidsmarkt. Dat verzwaart de factuur aan allerlei sociale uitkeringen
> de loonkosten per uur in ons land structureel worden
voor de overheid, wat noopt tot een verdere verhoging van
verlaagd, d.i. minstens tot het niveau van onze drie
de lasten op arbeid en dus van de loonkosten.
buurlanden. In termen van loonkosten per uur heeft ons land in 1987-1994 tegenover die drie buurlanden
Tegelijkertijd brokkelen de kennis, de vaardigheden en de
immers een concurrentiehandicap van 7% opge-
arbeidsattitudes van diegenen die in een passief uitke-
bouwd, die blijkens het meest recente Technisch
ringssysteem terechtkomen, af. Hierdoor zijn zij nog min-
Verslag van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
der geneigd een job te zoeken. Zo belandt men uiteindelijk in situaties zoals in 1999-2000, waarbij bedrijven zeer moeilijk hun vacatures ingevuld krijgen op een moment dat nog meer dan 750.000 personen (16% van de beroeps-
2.1. Loonkostenhandicap Belgische bedrijven 10% in 2006 110 108 106
bevolking) zich in één of andere vorm van betaalde inactiviteit bevinden.
104 102
Om de economische groei op te vijzelen, is het van het
100
grootste belang dat deze vicieuze cirkel wordt doorbroken.
98
Hiertoe moeten zowel maatregelen worden genomen om
96
de vraag naar arbeidskrachten vanuit de bedrijven te stimuleren als maatregelen om het aanbod van potentiële arbeidskrachten uit te breiden en kwalitatief te verbeteren.
14
ST R AT E G I E 2 0 1 0
VBO
87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 00 01 02 03 04 05 06 19 19 19 19 19 19 19 19 19 19 19 19 19 20 20 20 20 20 20 20
Loonkosten per uur (België t.o.v. het gemiddelde van de drie buurlanden in een gemeenschappelijke munt)
zal oplopen tot ongeveer 10% in 2006 (zie grafiek 2,
3. Loonwig bij hooggeschoolden op eenzame hoogte (bron: OESO Taxing Wages 2004)
luik 1). In termen van loonkosten per werknemer is die handicap nog veel groter (19%)2 en is hij in de voorbije
70
jaren eveneens verder toegenomen (zie grafiek 2, luik
60
2). Die handicap weegt op de concurrentiekracht van
50
onze uitvoergerichte bedrijven en op de mate waarin de economische groei gepaard gaat met werkgelegenheidsgroei (de arbeidsintensiteit van de groei).
40 30 20 10
2.2. In termen van loonkosten per werknemer is de handicap dubbel zo groot 120
0
l lgië and den rijk alië rijk ken and nje and and urg ga and Be uitsl Zwe Frank It ostenemar Finl Spakenl ederl xemb Portu Ierl D ir e N Lu O en G D
Fiscale en parafiscale druk op een alleenstaande werknemer zonder kinderen met een salaris dat 67% hoger ligt dan het gemiddeld industrieloon
116
Index 1987 = 100
VS VK rland apan J itse Zw
112
•
Ten eerste, een drastische verlaging van het percentage
108
dat de werkgever aan socialezekerheidsbijdragen moet
104
betalen bovenop het brutoloon van de werknemer. In een eerste fase kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het
100
geleidelijk afschaffen van de loonmatigingsbijdrage van 96
7,5 procentpunt op het brutoloon, wat de loonkostenhan-
87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 00 01 02 03 04 05 06 19 19 19 19 19 19 19 19 19 19 19 19 19 20 20 20 20 20 20 20 Loonkosten per werknemer (België t.o.v. het gemiddelde van de drie buurlanden in een gemeenschappelijke munt)
dicap in termen van loonkosten per uur voor iets meer dan de helft zou wegwerken ;
Om die loonkostenhandicap weg te werken, bestaan er in essentie slechts drie strategieën. Ofwel worden de sociale
•
Ten tweede, de verdere herplafonnering van de werkge-
lasten op arbeid drastisch verlaagd, ofwel wordt de stijging
versbijdragen die na de Werkgelegenheidsconferentie
van de brutolonen langdurig aan banden gelegd, ofwel wordt
van oktober 2003 werd ingezet en sinds 1 januari 2005
er meer uren gewerkt voor hetzelfde loon. Door de omvang
effectief in voege is voor ongeveer een vijfde van de totale
van de Belgische loonkostenhandicap zullen deze drie wegen
werkgeversbijdrage. Dit laatste is van cruciaal belang als
wellicht terzelfder tijd moeten worden bewandeld.
we in ons land een aantrekkelijk klimaat voor de tewerkstelling van hooggeschoolden willen creëren. Uit grafiek 3
> Een verlaging van de parafiscale lasten op arbeid kan
blijkt immers dat de loonwig voor hooggeschoolden in
best verlopen via twee eenvoudige lineaire maat-
België op eenzame hoogte staat. Hier verandering in
regelen :
brengen is des te belangrijker omdat jobs voor hooggeschoolden ook banen voor laaggeschoolden met zich
2 Het verschil tussen de loonkostenhandicap in termen van loonkosten per uur en in termen van loonkosten per werknemer is per definitie het gevolg van verschillen in de ontwikkeling van de gemiddelde arbeidsduur per werknemer. In België is die in de voorbije twintig jaar veel minder sterk afgenomen dan in de drie buurlanden. In Frankrijk is men eind de jaren negentig immers overgeschakeld op de 35-urige werkweek, in Nederland is het aantal deeltijdwerkers relatief snel toegenomen en in Duitsland is er in de voorbije jaren een sterke groei van het aantal jobs met een beperkt uurrooster (de zgn. small jobs).
VBO
> ST R AT E G I E 2 0 1 0
15
2. MEER, BETER OPGELEIDE EN MINDER DURE ARBEIDSKRACHTEN >
meebrengen. Zo brengt de tewerkstelling van één hoog-
•
een duidelijke band vastleggen tussen het lastenver-
geschoolde jobkansen voor ongeveer 10 laaggeschool-
lagingsbeleid en de loonnormering. Lastenverlagings-
den voort.
operaties mogen door de vakbonden niet opgeëist worden om er hogere brutoloonstijgingen mee te
> Een volgehouden matiging van de brutoloonstijgingen
financieren. Het beoordelen of de loonkosten in de
levert eveneens een belangrijke bijdrage tot het weg-
voorbije jaren al dan niet zijn ontspoord t.o.v. de drie
werken van de loonkostenhandicap. Daartoe moet het
buurlanden en of een correctie zich opdringt, moet
huidige loonvormingssysteem zodanig worden her-
dan ook gebeuren op basis van een vergelijking van
vormd dat het niet enkel gericht is op het stabiliseren
de ontwikkeling van de brutolonen (d.i. de loonkosten
van de bestaande concurrentiekrachthandicap, maar
verminderd met de aan de overheid betaalde werkge-
eerst en vooral op het wegwerken van die handicap.
versbijdragen).
In plaats van een ‘Wet tot vrijwaring van het concurrentievermogen’ hebben we dus nood aan een ‘Wet
Ook de automatische loonindexering blijft loonmati-
(of een globale strategie) tot herstel van het concur-
ging structureel bemoeilijken. De via dit systeem
rentievermogen’.
automatisch verkregen loonstijgingen worden door de werknemers en hun representatieve organisaties
Aan de oude wet zouden minstens de volgende
immers niet meer beschouwd als echte ‘opslag’, ter-
veranderingen moeten worden aangebracht:
wijl ze de loonkosten toch in belangrijke mate verhogen. En ook voor het wegwerken van onze concur-
•
schrappen van de clausule dat de indexeringen en de
rentiekrachthandicap blijft het een aanzienlijk nadeel.
baremaverhogingen in alle omstandigheden (dus ook bij
In geen van onze drie buurlanden, noch in enig ander
zware concurrentiekrachtproblemen) moeten worden
Europees land (behalve Luxemburg) overigens, is
toegekend. Deze clausule verhindert immers krachtig
zo’n systeem van toepassing. Elke onverwachte
ingrijpen op momenten dat zulks écht nodig is;
prijsstijging op de internationale olie- of grondstoffenmarkten bezorgt onze bedrijven dan ook een extra
•
duidelijk definiëren van het te bereiken doel: uiterlijk
concurrentienadeel3. De afschaffing van de automa-
tegen 2010 moet onze loonkostenhandicap t.o.v. de
tische loonindexering zou voor het concurrentiever-
drie buurlanden zijn weggewerkt ;
mogen van de Belgische ondernemingen dan ook de allerbeste oplossing zijn. Wat er ook van zij, een
•
duidelijker vermelden dat de loonnorm ‘moet’ (i.p.v.
grondige hervorming van het systeem van automati-
‘kan’) gecorrigeerd worden voor overschrijdingen uit
sche loonindexering dringt zich op.
het verleden, ook voor overschrijdingen die al van meer dan twee jaar terug dateren maar die toen nog
> Langer werken voor hetzelfde loon is een derde
niet zichtbaar waren (bijvoorbeeld als gevolg van
mogelijkheid om de loonkosten per gewerkt uur te
laattijdige statistische herzieningen) ;
verlagen tot het niveau van onze drie buurlanden. Dit
De indexering van de lonen gebeurt op basis van de gezondheidsindex waar de motorbrandstoffen wel van uitgesloten zijn, maar waarin huisbrandolie, aardgas, elektriciteit en tal van andere olieprijsgerelateerde producten (transport, verf,...) nog steeds vertegenwoordigd zijn.
3
16
ST R AT E G I E 2 0 1 0
VBO
spoor biedt het voordeel dat er aan het inkomen van
fiek 4, luik 1). Volgens Oeso-gegevens, die een interna-
de werknemer niets verandert. Vanuit macro-econo-
tionale niveauvergelijking mogelijk maken, lag de gemid-
misch oogpunt zijn er dus geen nadelige inkomens-
delde jaarlijkse arbeidsduur van een Belgische werkne-
effecten.
mer in 2002 ook al ongeveer 3% lager dan het Europese gemiddelde (zie grafiek 4, luik 2). Bovendien
Gemiddelde normale wekelijkse arbeidsduur van een voltijdse loontrekkende in uren
4.1. Belgische werkweek gemiddeld meer dan een uur korter dan het EU-gemiddelde (Bron: Eurostat Labour Force Survey, juni 2005)
bestaat er in onze buurlanden Duitsland, Frankrijk en Nederland de jongste tijd een uitgesproken tendens tot
48
verlenging van de arbeidsduur voor voltijdse werkne-
46
mers. Langer werken voor hetzelfde loon zou dus ook in België deel kunnen uitmaken van een globale strategie
44
om onze loonkostenhandicap t.o.v. de drie buurlanden 42
weg te werken.
40 38
Daarnaast kan de arbeidsvraag vanuit de ondernemingen
36
ook sterk worden gestimuleerd :
5 nd nd je ijk K nd en nd ijk ië nd nd lië en en nd rg al eg erla nkr BelgIerla Finla Ita ark wed itsla mbu ortug E U-1serla enla Spanstenr V Ijsla it riek orw Ned Fra em Z Du uxe P o n w Oo L Z G N De
•
door een versoepeling van de arbeidsmarktreglementering. Nu aarzelen bloeiende ondernemingen vaak om
Ook een internationale vergelijking van de arbeidsduur
personeel aan te werven omdat zij weten dat het door
geeft aan dat een verlenging van de arbeidsduur in ons
de rigide regels inzake ontslagkosten en procedures
land zeker nog mogelijk is. Volgens de arbeidskrachten-
moeilijk en duur is om het personeelsbestand terug in
enquête van Eurostat was de werkweek van een vol-
te krimpen wanneer dat nodig mocht zijn. A fortiori
tijdse werknemer in 2004 in België al meer dan een uur
geldt dit probleem voor de “syndicaal beschermde
of zowat 3% korter dan gemiddeld in de EU-15 (zie gra-
werknemers”, die in ons land bijzonder talrijk zijn, door de organisatie van sociale verkiezingen tussen elkaar bekampende vakbonden voor zowel het comité veiligheid als voor de ondernemingsraad ;
4.2. Belgisch werkjaar gemiddeld 50 uren korter dan het EU-gemiddelde (Bron: OESO, Employment Outlook 2004, Table 1.5)
•
door een versoepeling van de wetgeving met betrekking tot overuren en seizoenarbeid. Een deel van de
1900
arbeidsvraag die nu niet – of enkel in het zwarte circuit
1800
– wordt gerealiseerd, zou daardoor aan de oppervlakte
1700 1600
kunnen komen. Er kan bijvoorbeeld worden gedacht
1500
aan een nieuw wetgevend kader met rechtstreeks toe-
1400
pasbare flexibiliteit in de bedrijven waarbij de arbeids-
1300
tijd op jaarbasis wordt berekend, waarbij de werkne-
1200 1100
nd en en en ië ijk nd nd ijk 5 lië VK burg land land anje ugal land land rla eg ed rk elg kr la la nr -1 Ita er er p rt Ijs ken de orw Zw ema B FranDuits Fin oste E U e xem I wits S Po ie o n O N N Lu Z Gr De
mer zelf kan kiezen of hij zijn gepresteerde overuren vergoed krijgt in tijd of in geld, enz.;
Gemiddelde normale jaarlijkse arbeidsduur van een voltijds tewerkgestelde loontrekkende
VBO
> ST R AT E G I E 2 0 1 0
17
2. MEER, BETER OPGELEIDE EN MINDER DURE ARBEIDSKRACHTEN >
•
door een versoepeling en modernisering van de regelgeving met betrekking tot uitzendarbeid. De uitzendsector biedt immers vaak voor heel wat proble-
2.2. Maatregelen om te zorgen voor een voldoende groot en kwalitatief hoogstaand arbeidsaanbod
men een oplossing, maar zit nog steeds gekneld in een strak keurslijf van allerlei wetten en regels, zodat
De bovenstaande econometrische analyse wijst uit dat,
hij zich niet ten volle kan ontplooien.
wanneer de potentiële economische groei zou versnellen tot 2,5% en de voorgestelde maatregelen tot verlaging van de loonkosten uit Strategie 2010 zouden worden
Op die manier zouden heel wat werknemers, die om
genomen, de werkgelegenheid in de privé-sector tussen
welke reden ook (mobiliteit, kinderen, partner, hobby's,
2005 en 2010 met ongeveer 380.000 eenheden zou toe-
andere activiteiten) liever in een atypisch schema wer-
nemen. Dit is natuurlijk alleen maar mogelijk als tegenover
ken, beter aan hun trekken komen en zouden onderne-
de toename van de arbeidsvraag ook een voldoende
mingen tegelijk sneller en wendbaarder kunnen inspelen
groot, geschikt en gemotiveerd arbeidsaanbod staat.
op nieuwe marktopportuniteiten. In het ontwerp van interprofessioneel akkoord voor de periode 2005-2006
2.2.1. Een voldoende groot arbeidsaanbod
werd op dit vlak alvast enige vooruitgang geboekt. Het voorzag namelijk in de invoering van de vrije keuze tus-
Volgens de bevolkingsvooruitzichten van het Natio-
sen inhaalrust of cash-verloning voor de eerste 65 over-
naal Instituut voor de Statistiek zal de bevolking op
uren. Mits het sluiten van een CAO kan het zelfs gaan
arbeidsleeftijd, d.i. de bevolking tussen 15 en 64 jaar
om 130 overuren op jaarbasis.
oud, tussen 2005 en 2010 spontaan aangroeien met ongeveer 106.000 eenheden (zie grafiek 5). Deze toe-
5. 2005-2010, de prelude van de vergrijzing: toename van bevolking op arbeidsleeftijd (15-64 jaar) situeert zich enkel bij 55-64-jarigen 7.000.000
jarigen, waarvan België er in 2010 159.000 meer zal tellen dan vandaag. Het aantal 15 tot 54-jarigen daarentegen, zal op zes jaar tijd afnemen met 53.000
6.000.000
Aantal personen
name situeert zich echter uitsluitend bij de 55 tot 64-
eenheden. Het is dan ook van cruciaal belang dat er
5.000.000
snel maatregelen worden genomen om de bedroe-
4.000.000
vend lage werkgelegenheidsgraad bij 55-plussers (zie
3.000.000
grafiek 6) op te krikken, anders zal de effectief voor de
2.000.000
arbeidsmarkt beschikbare bevolking tussen 2005 en
1.000.000
2010 eerder krimpen dan toenemen.
0
0-14 jaar
15-64 jaar 1999
2005
15-54 jaar 2010
55-64 jaar 2020
Meer dan 65 jaar
2030
> Om de vervroegde uittreding tegen te gaan, voorziet het Generatiepact in een aantal maatregelen. Voorbeelden van zulke maatregelen zijn de geleidelijke optrekking van de brugpensioenleeftijd en de verlenging van de vereiste loopbaanduur, de andere aanpak van bedrijfsherstructureringen waarin de activering van getroffen werknemers via een tewerkstellingscel centraal staat,
18
ST R AT E G I E 2 0 1 0
VBO
Werkenden van 55-64jaar in % van de bevolking tussen 55 en 64 jaar
6. Werkgelegenheidsgraad 55-plussers bedroevend laag 80 70 60 50 40 30 20 10 0
en gen rken ed e Zw oorw nema N De
l VK tland nland tuga yprus rland tland uwen rland echië U-15 sland panje U-25 nland zone nkrijk enië arije arije burg Italië elgië venië enrijk akije olen P w B Slo ost it Ie E eke uro- Fra oem Bulg ong xem E S C Fi Por Es Le Lito ede Tsj Du Slo i H Lu R O E N Gr
het terugbrengen van het tijdskrediet tot zijn oorspronke-
> Ter herinschakeling van de werklozen in de arbeids-
lijke bedoeling via onder meer een beperking van de opna-
markt :
meduur tot één jaar, de invoering van een pensioenbonus voor wie blijft werken na de leeftijd van 60 jaar.
•
zal men ervoor moeten zorgen dat alle werklozen weer effectief beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt. Dit
> Naast het ontraden van vervroegde uittreding (d.i. vóór
impliceert o.a.
de leeftijd van 65 jaar), kan ook het onbeperkt toelaten van werken na de normale pensioenleeftijd van 65 jaar bijdragen tot een verruiming van het arbeidsaanbod.
- dat het ontvangen van een werkloosheidsuitkering afhankelijk wordt gemaakt van de bereidheid om arbeidsmarktgerichte opleidingen of stages te vol-
Zelfs als men er zou in slagen de werkgelegenheidsgraad
gen. Zo wordt het combineren van een werkloosheid-
van personen tussen 55 en 64 jaar tegen 2010 op te
suitkering met zwartwerk alvast onmogelijk gemaakt ;
trekken van 30% tot 40% en ook nog enkele duizenden 65-plussers tot langer werken te motiveren, zullen er nog
- dat de beschikbaarheid van de werklozen beter wordt
altijd ongeveer 200.000 personen moeten worden
gecontroleerd, onder meer via een versterkte samen-
gevonden als de arbeidsvraag in de privé-sector tegen
werking tussen federale en regionale instellingen voor
2010 inderdaad met ongeveer 380.000 eenheden toe-
arbeidsbemiddeling; het plan ter versterking van de
neemt. Hiertoe kunnen in essentie drie wegen worden
controle op de beschikbaarheid van de werklozen
bewandeld: de herinschakeling van werklozen in de
vormt een eerste stap en moet, in geval van onvol-
(reguliere) arbeidsmarkt, een verschuiving van overheids-
doende efficiëntie, drastisch versterkt worden ;
tewerkstelling naar tewerkstelling in de privé-sector, en immigratie.
> VBO
ST R AT E G I E 2 0 1 0
19
2. MEER, BETER OPGELEIDE EN MINDER DURE ARBEIDSKRACHTEN >
- dat de werkloosheidsuitkeringen in de tijd worden
•
arbeidsvergunningen zouden ook automatisch moe-
beperkt, zodat de betaalde inactiviteit na verloop
ten worden toegekend voor werknemers die knel-
van tijd minder lonend wordt. Men zou er bijvoor-
puntberoepen uitoefenen ;
beeld kunnen voor kiezen de maximale werkloosheidsduur vast te leggen op 4 jaar, zoals nu in
•
het verbod op het vrij verkeer van personen uit de tien
Denemarken het geval is. Tijdens een eerste
nieuwe EU-lidstaten van Centraal- en Oost-Europa,
periode kunnen de werkloosheidsuitkeringen dan
dat de meeste oude Europese lidstaten (waaronder
wel worden verhoogd.
België) in mei 2004 als overgangsmaatregel hebben ingesteld, moet in mei 2006 worden opgeheven.
•
zullen een aantal nepstatuten waarin werklozen vast dreigen te raken (bv. PWA), moeten worden afge-
2.2.2. Een geschikt arbeidsaanbod
bouwd; Een voldoende groot aantal arbeidskrachten zal op zich •
zal werken financieel beduidend aantrekkelijker moe-
echter niet volstaan om de verwachte toename van de
ten worden gemaakt dan werkloos zijn (zie hiervoor
arbeidsvraag op te vangen. Die potentiële arbeidskrach-
het punt ‘Een gemotiveerd arbeidsaanbod’).
ten zullen immers ook moeten beschikken over een adequaat geheel van kennis, vaardigheden en/of ervaring
> Om een verschuiving van de werkgelegenheid in de
om de vacatures ook effectief in te vullen. Er is dan ook
overheidssector naar werkgelegenheid in de privé-
heel wat werk aan de winkel op het vlak van vorming,
sector op gang te brengen:
opleiding en onderwijs.
zullen de overheidsadministraties aanzienlijk efficiënter
Een te groot aantal jongeren verlaat het onderwijs
moeten gaan werken;
immers laaggekwalificeerd of zonder diploma, de presta-
•
ties op het vlak van wetenschappelijke en economische •
dient de overgang tussen verschillende sectoren en
kennis zijn zwak en het beroeps- en technisch onderwijs
statuten (ambtenaren / werknemers / zelfstandigen)
moet dringend worden geherwaardeerd. Daarnaast kan
te worden vergemakkelijkt.
de afstemming tussen scholen en het bedrijfsleven veel
> Als de bovenstaande beleidssporen niet zouden volstaan om te zorgen voor een voldoende groot
beter, zowel wat de studiekeuze als wat de band tussen opleiding en de realiteit op de werkvloer betreft. Concreet dient werk te worden gemaakt van :
arbeidsaanbod om tegemoet te komen aan de ver-
•
wachte bijkomende arbeidsvraag uit de privé-sector,
> een verhoging van de aantrekkingskracht van het
blijft er nog altijd het spoor van de immigratie. Op dit
technisch en beroepsonderwijs via het doorbreken
vlak zou ons land een minder rigide houding moeten
van de scheidingsmuren tussen de verschillende
aannemen:
onderwijsvormen ;
de voorwaarde dat er een bilateraal akkoord moet bestaan met het land van emigratie, zou minstens opgeheven moeten worden:
20
ST R AT E G I E 2 0 1 0
VBO
7.Loodzware fiscale en parafiscale druk op werkenden met een laag inkomen (Bron: OESO Taxing Wages 2004) 50 45 40 35 30 25 20 15 10 5 0
lgië Be
en
ed
Zw
d an itsl Du
lië Ita
en
ark
em
n De
d lan Fin
d jk nd nri lan rla en ste de iek Oo Ne Gr
l je rg rijk ga an bu nk rtu Sp Po Fra xem Lu
VS
VK
nd rla itse Zw
n
pa
Ja
d lan Ier
Fiscale en parafiscale druk op een alleenstaande werknemer zonder kinderen met een salaris van 2/3 van het gemiddeld industrieloon
> een veralgemening van de modulaire onderwijssystemen en flexibiliseren van de leertrajecten ;
Daarnaast moeten ook aanzienlijke inspanningen worden geleverd voor de her- en bijscholing van werkzoekenden (ongeacht hun leeftijd).
> het meer vertrouwd maken van leerlingen met ondernemerschap en de werking van het sociaal-economisch
De volgende maatregelen dringen zich op:
gebeuren door overal en in alle onderwijsnetten minstens één uur economie per week te onderwijzen ;
> het verder opvoeren van de inspanningen voor trajectbegeleiding en opleiding van werkzoekenden. Naast de
> een regelmatige bijscholing van vakleraren, bijvoorbeeld door korte bedrijfsstages;
publieke opleidingsinstanties moeten ook private spelers op de arbeidsmarkt hierin meer kansen krijgen;
> een sterkere bewustmaking in schoolverband van
> het verbeteren van niet alleen de kwantiteit maar ook
leerlingen omtrent de arbeidsmarktkansen van de ver-
de kwaliteit van de geboden opleidingen. Daarbij
schillende opleidingen. Structureel overleg tussen de
moet vooral worden gedacht aan kortere en meer
sociale partners en de regionale overheden kan hier
arbeidsmarktgerichte opleidingen, gericht op niches
een belangrijke bijdrage toe leveren ;
in de arbeidsmarkt en op taalopleidingen (bijvoorbeeld in Brussel) ;
> een versterkte samenwerking tussen onderwijs en bedrijfsleven en dit vooral inzake onderwijspersoneel, stages, research en infrastructuur.
> het sneller aanvatten van deze opleidingen, zodat het afbrokkelen van kennis, vaardigheden en arbeidsattitudes als gevolg van een langdurige periode van werkloosheid zonder opleiding of vorming, zoveel mogelijk wordt voorkomen ;
VBO
> ST R AT E G I E 2 0 1 0
21
2. MEER, BETER OPGELEIDE EN MINDER DURE ARBEIDSKRACHTEN >
> meer gebruik maken van e-learning. België heeft de
nutsvoorzieningen of gezondheidszorg, niet langer
hoogste graad van breedbandpenetratie in Europa.
toegekend worden op grond van het al dan niet werk-
Dit maakt een alsmaar groter bereik mogelijk voor
loos zijn, maar op basis van het inkomen, en vermijd
deze uiterst flexibele vorm van leren waarvan reeds
algemene, onvoorwaardelijke verhogingen van de uit-
veel bedrijven met succes gebruik maken voor de
keringen ;
herscholing van werknemers. > herzie het systeem van de wachtuitkeringen zodat jongeren na hun studies echt worden aangezet om
2.2.3. Een gemotiveerd arbeidsaanbod
werk te zoeken ; Een voldoende aantal adequaat geschoolde arbeidskrachten is op zich nog geen garantie dat de toegenomen arbeidsvraag ook effectief zal resulteren in extra jobs.
> maak de kinderopvang flexibeler, beter en goedkoper o.a. door de private sector hierin ten volle te laten meespelen.
Het moet voor de werkzoekenden zélf immers financieel nog altijd beduidend aantrekkelijker zijn om aan het werk te
> zorg voor een reële verhoging van de mobiliteit van
gaan dan om inactief te blijven. De strijd tegen de werk-
de werkzoekenden, bijvoorbeeld door een betere
loosheidsvallen (in ruime zin) moet dan ook onverminderd
samenwerking tussen de verschillende openbare
worden voortgezet. Volgende ingrepen zijn noodzakelijk:
vervoersnetten.
> verlaag drastisch de fiscale druk op werknemers met
Wanneer men al deze maatregelen zou nemen om de
een laag inkomen of met een deeltijdse job. De gemid-
arbeidsvraag te stimuleren en men tegelijk voorziet in
delde fiscale en parafiscale belastingdruk op een
een voldoende groot, geschikt en gemotiveerd arbeids-
alleenstaande werknemer met een laag inkomen ligt in
aanbod, zal de werkgelegenheid in de privé-sector in
België immers op bijna 47%, 11% hoger dan het
ons land tegen 2010 met circa 380.000 eenheden toe-
Europees gemiddelde (zie grafiek 7). De belastingvrije
nemen. Indien het arbeidsaanbod echter niet wordt uit-
schijf zou in een eerste fase bijvoorbeeld op
gebreid en verbeterd, zullen de loonkostenverlagingen
7.500
(i.p.v.
en de toename van de arbeidsvraag enkel maar leiden
5.780 EUR nu) ongeacht de aard van het inkomen
tot arbeidsmarktkraptes en bijgevolg tot stijgingen van
(lonen, winsten, vervangingsuitkeringen,...). De spe-
de loonkosten.
EUR
kunnen
worden
gebracht
ciale verhoogde belastingvrije schijven voor vervangingsuitkeringen, die de werkloosheidsvallen op dit
Indien men het eerste pad durft te volgen, zal zich een
ogenblik nog vergroten, zouden dan geleidelijk komen
buitengewoon gunstige evolutie voordoen. Meer men-
te vervallen ;
sen aan het werk in de privé-sector betekent immers minder overheidsuitgaven aan werkloosheidsuitkerin-
> vereenvoudig het belastingstelsel en verlaag de aanslagvoeten verder ;
gen, brugpensioenen en ambtenarenwedden. Die beleidsruimte kan dan op haar beurt opnieuw worden aangewend om de lasten op arbeid verder te verlagen,
> zorg ervoor dat een aantal sociale voordelen, zoals hogere kinderbijslag of goedkopere huisvesting,
22
ST R AT E G I E 2 0 1 0
VBO
wat dan weer leidt tot een nieuwe toename van de arbeidsvraag.
>> VBO
ST R AT E G I E 2 0 1 0
23
3. REDELIJK GEPRIJSD EN VOLDOENDE BESCHIKBAAR KAPITAAL
24
ST R AT E G I E 2 0 1 0
VBO
NA DE INVOERING SEDERT BEGIN 2006 VAN EEN FISCALE AFTREK VOOR RISICOKAPITAAL, BLIJVEN EEN AANTAL AANVULLENDE MAATREGELEN NOODZAKELIJK. > Het laag houden van de risicovrije rente op overheidsleningen door de begroting in evenwicht of zelfs met een overschot af te sluiten.
> Het verder aanmoedigen van beleggers om in de bedrijven, en meer bepaald de KMO’s, te investeren.
> Het meer gebruik maken door KMO’s van de bestaande gewestelijke waarborgregelingen.
EVALUATIE Op dit punt heeft ons land o.m. dankzij nieuwe initiatieven van de gewesten verder vooruitgang geboekt.
> VBO
ST R AT E G I E 2 0 1 0
25
3. REDELIJK GEPRIJSD EN VOLDOENDE BESCHIKBAAR KAPITAAL >
Om te kunnen investeren in nieuwe producten of pro-
bekommernis blijven. De recente forse stijging van
ductietechnologieën hebben ondernemingen nood aan
de olieprijzen heeft deze opdracht er alvast niet mak-
financieringsmiddelen op lange termijn. Voor grote
kelijker op gemaakt.
ondernemingen met een stevige financiële structuur rijst er meestal geen probleem met betrekking tot de
> dient men de risicopremies die bovenop de risico-
beschikbaarheid van kapitaal, maar is de kostprijs ervan
vrije rentevoet komen, te beperken. Hier ligt uiteraard
cruciaal.
een belangrijke opdracht voor de bedrijven zelf: een steviger financiële structuur kan ervoor zorgen dat de
Voor startende en kleine, snelgroeiende ondernemingen
risicopremies kleiner worden. Door de belastingaf-
is het vinden van kapitaal op zich echter vaak een belang-
trek voor risicokapitaal zal vanaf 2006 bovendien de
rijke hinderpaal. De concrete financieringsbehoefte kan
fiscale discriminatie van risicokapitaal tegenover
naar gelang van de levensfase van de onderneming en
leningen voor een deel worden verzacht. Het valt dan
de activiteitssector zeer sterk verschillen. Een adequate
ook te verwachten dat de Belgische ondernemingen
financiering tegen een redelijke kostprijs zou voor elke
hun kapitaalstructuur in de komende jaren effectief
onderneming beschikbaar moeten zijn.
zullen versterken, wat zal leiden tot lagere risicopremies bovenop de risicovrije rentevoet.
3.1. Redelijke kapitaalkosten Om te zorgen dat kapitaal tegen een redelijke prijs
3.2. Voldoende beschikbaar kapitaal voor KMO's en starters
beschikbaar is: Voor kleine of startende ondernemingen met een hoog > dient men eerst en vooral te zorgen dat de risicovrije
risicoprofiel zijn de kapitaalkosten uiteraard ook van zeer
rente (d.i. de langetermijnrente op overheidsobliga-
groot belang, maar vaak is het überhaupt vinden van
ties) op een aanvaardbaar peil blijft. Bij alle financie-
kapitaal de eerste zorg.
ringsvormen voor ondernemingen vormt die immers de ondergrens van de kostprijs van het kapitaal. Om
In een eerste fase doen starters in hun zoektocht naar
te zorgen dat dit rentetarief niet ontspoort ;
kapitaal vaak een beroep op familie en vrienden. De federale fiscale-amnestiemaatregel heeft er begin 2005
•
moeten de overheidsfinanciën van de lidstaten van
alvast voor gezorgd dat heel wat kapitaal is terugge-
de Europese Muntunie beter onder controle worden
vloeid naar België en opnieuw beschikbaar is voor pro-
gehouden. De sterke afzwakking van het Stabiliteits-
ductieve investeringen in de Belgische economie.
pact is in dat opzicht erg verontrustend. De grotere
Daarnaast staat op Vlaams niveau de fiscaal voordelige
vraag naar financieringsmiddelen en de afnemende
‘Vriendenlening’ in de steigers.
geloofwaardigheid van de Europese Muntunie die daaruit voortvloeit, kunnen op termijn leiden tot
Voorts is voor startende en jonge ondernemingen uiter-
hogere risicovrije rentevoeten ;
aard ook het bankkrediet een belangrijke potentiële financieringsbron. Het ontbreken van voldoende waar-
•
26
ST R AT E G I E 2 0 1 0
moet de Europese Centrale Bank zorgen voor een
borgen is daarbij vaak een fundamenteel probleem. Het
lage en stabiele inflatie. Dit moet haar voornaamste
is dan ook een goede zaak dat in de voorbije jaren zowel
VBO
in Vlaanderen, Wallonië als Brussel waarborgregelingen
Het federale initiatief daartoe, de private PRIVAK, is
voor KMO's zijn uitgewerkt. De vernieuwde Vlaamse
door een overdaad aan wettelijke beperkingen alsnog
waarborgregeling, die een belangrijke intermediërende
geen succesverhaal geworden. Hopelijk kunnen de
rol toekent aan de banken, lijkt op dit ogenblik voor de
belangrijkste pijnpunten, zoals het maximale deelname-
ondernemingen de meest gebruiksvriendelijke.
percentage van 16% per investeerder en de onmogelijkheid om de controle te verwerven in de KMO’s waarin
Specifiek voor starters met een hoog innovatiegehalte
wordt geïnvesteerd, in de nabije toekomst worden weg-
zijn in de voorbije jaren ook een aantal initiatieven geno-
gewerkt. Aan Vlaamse zijde beleefde het risicokapitaal-
men om de beschikbaarheid van financieringsmiddelen
initiatief ARKimedes een succesvolle start: in septem-
te verhogen. Zo biedt het Federaal Participatiefonds
ber 2005 werd 110 miljoen EUR opgehaald bij particu-
sinds 2003 de ‘Business Angel (BA) +’-formule aan en
liere beleggers en daarvan is ondertussen reeds zowat
staat op Vlaams niveau het ‘Vlaams Innovatiefonds’
75 miljoen EUR geplaatst bij een tiental durfkapitaal-
(VINNOF) in de steigers. Het VINNOF zal in principe
fondsen (de zogenaamde ARKIV’s).
berusten op een lichte administratieve procedure en zal bedragen tot 500.000 EUR ter beschikking kunnen stellen. Aan Waalse zijde zijn er op het vlak van het verstrekken van risicokapitaal de voorbije jaren eveneens enkele positieve initiatieven genomen, zoals het actief ondersteunen van de oprichting van universitaire spin-offs. Er werd ook een uniek loket gecreëerd voor alles wat met de financiering van ondernemingen te maken heeft (SOWALFIN). Achter dit unieke loket staan echter nog steeds een tiental regionale investeringsmaatschappijen (de ‘Invests’) die beslissen over het toekennen van risicokapitaal. Aangezien de toekenningsvoorwaarden bij elke ‘Invest’ verschillend zijn, creëert dit een erg complex kader voor de ondernemingen. Ook het a priori uitsluiten van een aantal sectoren van deze financieringssteun blijft een pijnpunt. Voorts is het jammer dat er aan Waalse zijde nog geen initiatieven zijn genomen om de kapitaalverstrekking door vrienden en familie te bevorderen (zoals de Vlaamse Vriendenlening of de Nederlandse Tante Agaath-regeling). Naast het rechtstreeks verschaffen van risicokapitaal kan de overheid natuurlijk ook aantrekkelijke formules
3.3. Kapitaal vrijmaken voor nuttiger doeleinden Om projecten van groeiende of innoverende ondernemingen te financieren, kunnen ook wegen worden gevonden om ingezet kapitaal vrij te maken voor nuttiger doeleinden. Dit kan o.a. gebeuren door: > de behoefte aan voorraadfinanciering aanzienlijk te verminderen via een superieur supply-chainbeheer ; > de behoefte aan financiering van openstaande vorderingen te verminderen. Een correcter betalingsgedrag van de overheid zou hierbij een belangrijke rol kunnen spelen. In Europa betaalt de publieke sector zijn openstaande facturen bij het bedrijfsleven gemiddeld pas na 64 dagen. In België loopt dit zelfs op tot meer dan 75 dagen. De snellere terugbetaling van de BTW-creditsaldi, inzonderheid voor nieuw opgerichte KMO’s, past ook in deze dynamiek ; > schuldvergelijking tussen de overheid en de ondernemingen mogelijk te maken.
>>
creëren om beleggers aan te moedigen hun geld te investeren in jonge, innovatieve ondernemingen.
VBO
ST R AT E G I E 2 0 1 0
27
4. ENERGIE TEGEN COMPETITIEVE PRIJZEN
28
ST R AT E G I E 2 0 1 0
VBO
DE ENERGIEFACTUUR MOET VOOR DE BEDRIJVEN BEHEERSBAAR BLIJVEN. PRIORITAIRE ACTIES DRINGEN ZICH OP. > De werking van de vrijgemaakte energiemarkt
> Nakomen van afspraken met bedrijven die
op Europees en Belgisch niveau verbeteren via o.m. een beter beheer van elektriciteitsstromen tussen landen en binnen België.
investeren in een lager energieverbruik.
> De talrijke energieheffingen (federaal én regionaal) afbouwen.
> De uitstoot van broeikasgassen verminderen met oog voor de concurrentiepositie van de industrie en door een evenwichtige verdeling van de te leveren inspanningen (gezinnen, transportsector, industrie en overheid zelf), en de beslissing om uit de kernenergie te stappen, herzien.
EVALUATIE De ondernemingen hebben in 2005 de energieprijzen nauwelijks of niet zien dalen. De regeringsbeslissing om de federale bijdrage op elektriciteit degressief te maken en af te toppen, werd overschaduwd door o.m. het uitblijven van een echte Europese elektriciteitsmarkt.
> VBO
ST R AT E G I E 2 0 1 0
29
4. ENERGIE TEGEN COMPETITIEVE PRIJZEN >
Energie is voor de meeste Belgische bedrijven een cruciale productiefactor. In ons land zijn er namelijk relatief veel ener-
4.1. Daadwerkelijke vrijmaking van de elektriciteits- en gasmarkt
gie-intensieve ondernemingen actief en dit vooral in de bedrijfstakken staal, glas, papier, basischemie en cement.
Met het oog op een snelle en optimale invoering van een vrijgemaakte gas- en elektriciteitsmarkt waarop concurrentie
Voor energie-intensieve bedrijven spelen de prijs en de be-
zowel in Europa als in België ten volle speelt, dringen de vol-
trouwbaarheid van de energiebevoorrading een fundamentele
gende acties zich op:
rol voor hun concurrentiepositie op Europees en wereldvlak. > er moet gezorgd worden voor meer concurrentie via een Ook voor ondernemingen die niet onmiddellijk als grootverbrui-
aanzienlijke verhoging van de beschikbare invoercapaci-
kers van energie kunnen worden omschreven, is de energiefac-
teit (interconnectie), die bovendien optimaal moet worden
tuur in vele gevallen een niet te verwaarlozen kostenpost.
aangewend;
In principe zou de vrijmaking van de Europese elektriciteits- en
> er moet nauwere samenwerking komen in Europees ver-
gasmarkt moeten leiden tot marktconforme prijzen voor de
band tussen de verschillende transmissienetbeheerders,
verbruikers in de Europese Unie. We moeten echter vaststel-
zodat de internationale energiestromen optimaal en op
len dat de openstelling nog niet overal even ver is gevorderd
gecoördineerde wijze worden beheerd. Eenzelfde samen-
en dat er nog steeds grote prijsverschillen bestaan tussen de
werking is nodig tussen de nationale toezichthouders op
Europese landen.
de energiemarkt;
In België wordt de elektriciteitsfactuur bovendien nog sterk
> geen enkele marktpartij mag voordeel halen uit haar par-
verzwaard door de diverse heffingen die door de verschillende
ticipatie in een netbeheerder (zowel voor transmissie als
overheden werden ingevoerd.
voor distributie) en de regels inzake behoorlijk bestuur moeten zeer streng worden toegepast ;
Ten slotte staat het energievraagstuk ook niet los van het debat over klimaatverandering. Een groot deel van onze energie komt
> de oprichting van een elektriciteitsbeurs dringt zich op.
immers voort uit fossiele energiebronnen die bij hun verbran-
Deze beurs moet onder meer transparantie geven inzake
ding broeikasgassen uitstoten. Het energiebeleid op lange ter-
vraag en aanbod (prijzen, volume,…) en moet instrumenten
mijn moet dus ook rekening houden met de uitdaging deze
voor de inkoop van energie (swaps, opties,…) aanbieden.
broeikasgassen terug te dringen door maatregelen die enerzijds
Zo’n beurs zou aan de Franse, de Nederlandse4 en idealiter
een rationeel energieverbruik aanmoedigen en anderzijds
de Duitse beurs moeten worden gekoppeld.
voorzien in alternatieve energiebronnen, voor zover deze op voldoende grote schaal en met voldoende zekerheid én tegen concurrentiële prijzen kunnen worden aangeboord. Met deze uitdagingen voor ogen stelt het VBO een drievoudige strategie voor: ten eerste, een daadwerkelijke vrijmaking van de elektriciteits- en gasmarkt, ten tweede, een energiebelasting die de ondernemingen niet hindert en ten slotte, redelijke maatregelen om de strijd tegen de klimaatverandering aan te binden. Zoals dat het geval is in het Belpex-project.
4
30
ST R AT E G I E 2 0 1 0
VBO
4.2. Energiebelastingen die de ondernemingen niet hinderen > België moet een duidelijke strategie bepalen op het vlak van de energiefiscaliteit. Nu is er een amalgaam van federale en regionale belastingen met soms zeer uiteenlopende doelstellingen (milieu- en sociale doelstellingen, maar ook om de toezichthouder te financieren en, in Vlaanderen, de
gemeenten via de zogenaamde Elia-heffing,...) die de ener-
Om al die redenen zijn de volgende ingrepen nodig:
gieprijs buitensporig opdrijven. Deze situatie moet dringend worden verholpen en dit op alle beleidsniveaus ;
> het beheersen van het energieverbruik verdient verdere aanmoediging, met name via energie-efficiëntie, rationeel
> De beslissing van de regering om een systeem van een
energieverbruik, verplaatsing van de vraag naar elektrici-
met het verbruik dalende en afgetopte federale bijdrage
teit of gas naar de niet-piekperioden,… Dit beleid moet
op elektriciteit op te zetten voor de ondernemingen die
zowel op gezinnen als op ondernemingen slaan. In dit
een benchmarkingconvenant met de overheid hebben
kader zijn de Vlaamse ‘benchmarkingconvenanten’ en de
gesloten, gaat in de goede richting. Ook het voornemen
Waalse ‘accords de branche’ efficiënte beleidsinstrumen-
van de Vlaamse regering om de Elia-heffing in 2007 af te
ten die bedrijven en regeringen ertoe moeten aanzetten
schaffen, valt uiteraard toe te juichen;
hun engagementen ook na te leven;
> Verschillende fondsen met betrekking tot de openbare-
> een realistische maar ambitieuze doelstelling inzake
dienstverplichtingen en de ‘beschermde klanten’ wor-
beheersing van de BKG’s, waarbij de middelen om het
den gefinancierd door de ondernemingen, wat een
streefdoel te bereiken en de sociaal-economische impact
ongeoorloofde kruissubsidie tussen ondernemingen en
van de aanwending ervan tegen elkaar worden afgewo-
particulieren is.
gen. Een evenwichtige aanpak op het vlak van de verdeling van de inspanningen over soorten actoren (particulier, industrie, openbare sector, transport,…) en over huishou-
4.3. Redelijke maatregelen om de strijd tegen de klimaatverandering aan te binden
delijke en niet-huishoudelijke maatregelen naar gelang van hun efficiëntie, is hierbij noodzakelijk;
De huidige verdeling van de inspanningen (de zogenaamde
> de aanpak van de klimaatverandering mag niet stoelen op
“burden sharing”) ter vermindering van broeikasgassen
één enkele maatregel of technologie, maar wel op een
(BKG’s) tussen Europese lidstaten om de Europese ver-
geheel van maatregelen en technologieën. Bijgevolg mag
minderingsdoelstelling te bereiken, maar ook op een hoger
geen enkele technologie a priori worden uitgesloten. In dit
niveau tussen Europa en de andere landen, is gebaseerd
verband moet de optie voor kernenergie open blijven voor
op veeleer politieke dan wel technische overwegingen5.
degenen die er een beroep op willen doen. Uiteraard moe-
Hierdoor ontstaan concurrentieverstoringen. België heeft
ten de internationale veiligheidsnormen in acht worden
zichzelf in dat verband en zeker in vergelijking met de
genomen en moet een oplossing voor het radioactief afval
andere Europese landen een zeer ambitieus doel gesteld
worden gevonden. Een herziening van de Belgische be-
gezien zijn specifieke karakter (hoge concentratie energie-
slissing om uit kernenergie te stappen, dringt zich dus op;
efficiënte bedrijven, kernenergiepark dat geen CO2 produceert,…). Dat gaat allemaal ten koste van de concurrentie-
> de meerkosten die verbonden zijn aan het op de onder-
positie van de Belgische industrie. Die concurrentieversto-
steuning van groene energievormen gericht beleid (kosten
ring laat zich nog scherper gevoelen tussen landen die zich
van groenestroomcertificaten) verstoren de concurrentie-
ertoe verbonden hebben hun uitstoot van BKG’s te beper-
kracht van onze ondernemingen. Dit beleid moet voortaan
ken en de landen die zich daar niet toe verbonden hebben.
op basis van de verhouding financiële kosten–milieuwinsten worden gevoerd.
>>
In het geval van België werd over de doelstelling van -7,5% uitstoot onderhandeld zonder een werkelijke studie van de impact van zo’n verbintenis.
5
VBO
ST R AT E G I E 2 0 1 0
31
5. RUIMTE OM TE ONDERNEMEN MET OOG VOOR HET MILIEU
32
ST R AT E G I E 2 0 1 0
VBO
DE BEDRIJVEN ZIJN GOED VOOR MEER DAN DE HELFT VAN DE MILIEUINVESTERINGEN IN ONS LAND. HET VERPAKKINGSAFVAL VAN BEDRIJVEN BLIJFT DALEN EN WAT BETREFT AFVALRECYLCAGE BEHAALT BELGIË DE BESTE SCORE. ENKELE BELANGRIJKE PRINCIPES MOETEN IN HET MILIEUBELEID VOOROP STAAN. > België moet zich inschrijven in het Europees milieubeleid en niet steeds als enige nog beter willen doen.
> De overheid moet beter rekening houden met de mix van elementen waarvan de consument zijn keuze laat afhangen en zich niet enkel laten leiden door het milieuaspect.
> Het beleid mag niet enkel de bedrijven viseren, maar moet ook inspelen op de verantwoordelijkheid van de gezinnen én van de overheid zelf.
EVALUATIE Ook op milieuvlak was weinig verbetering merkbaar. België blijft strengere doelstellingen (bvb. inzake recyclage) naar voor schuiven dan Europees vereist en de beleidsmakers blijven de bedrijven beschouwen als de grote boosdoeners op milieuvlak.
> VBO
ST R AT E G I E 2 0 1 0
33
5. RUIMTE OM TE ONDERNEMEN MET OOG VOOR HET MILIEU >
De Belgische ondernemingen hebben naast arbeid, kapitaal
De Belgische ondernemingen hebben de jongste jaren
en energie ook nood aan ruimte om te ondernemen. Dit bete-
dan ook enorme investeringen op milieuvlak gedaan. Met
kent in de eerste plaats voldoende fysieke ruimte (bedrijfster-
2,5 miljard EUR stonden ze in 2000 in voor meer dan de
reinen) om bedrijven op een gunstige plaats te kunnen vesti-
helft van de nationale milieubeschermingsuitgaven. Deze
gen en, indien nodig, hun activiteiten ook snel te kunnen uit-
investeringen verschuiven van een reactieve end-of-pipe-
bouwen. Daarnaast moet de overheid de bedrijven ook meer
aanpak naar een brongerichte aanpak. Hierdoor blijkt de
ruimte geven in de wijze waarop de milieugevolgen van de
eco-efficiëntie van de Belgische industrie in haar geheel te
bedrijfsactiviteiten worden verminderd.
stijgen. Dit betekent dat de economische groei groter was dan de toename van de uitstoot. Voor verzuring, fotoche-
Het gros van de Belgische ondernemingen voert nu
mische vervuiling en koolstofmonoxide bijvoorbeeld,
immers al een actief beleid inzake gebruik van nieuwe tech-
bedroeg de toename van de eco-efficiëntie tussen 1994
nologieën, duurzaam ondernemingsbeleid, ontwikkeling
en 2000 ongeveer 40%. Voor de uitstoot van de broeikas-
van nieuwe milieuvriendelijke producten, onderzoek naar
gassen was de winst 13%.
spitstechnologie voor de afvalverwerking, recyclage van grondstoffen, enz.
Door deze prestaties is de luchtvervuiling door bedrijven volgens een studie van het Federaal Planbureau tussen
Uit een enquête van Business & Society bij een represen-
1994 en 2000 met gemiddeld 22% afgenomen. Ook de
tatief staal van 128 middelgrote en grote ondernemingen
meeste watervervuilingsindicatoren tonen een daling van
blijkt bijvoorbeeld dat bijna 70% van de ondernemingen
de pollutie. Deze positieve evolutie in lucht- en waterver-
milieudoelstellingen heeft opgenomen in hun missie. Een
vuiling is beduidend sterker bij de bedrijven dan bij de
grote meerderheid van de ondernemingen heeft gekwan-
huishoudens.
tificeerde milieudoelstellingen vastgelegd inzake recyclage (74%), vermindering van restafval (67%), energie-
Ook op het vlak van het verpakkingsafval is er o.a. dank-
verbruik (64%), gebruik van gevaarlijke producten (61%),
zij de sterke betrokkenheid van het bedrijfsleven een aan-
waterverbruik (58%) en waterverontreiniging (56%). 77%
houdende positieve tendens merkbaar. Eerst en vooral is
van de ondervraagde ondernemingen, ten slotte, gaat ver-
het volume van de eenmalige huishoudelijke verpakkingen
der dan het nakomen van de wettelijke verplichtingen
tussen 1996 en 2004 jaarlijks ongeveer een procent min-
inzake leefmilieu.
der snel toegenomen dan het totale consumptievolume van de gezinnen (+0,8% tegenover +1,9%), en dit ondanks
Ondernemingen doen dit niet alleen omdat ze daartoe ver-
de moderne consumptiestijl en de dalende gezinsgrootte.
plicht worden, maar steeds vaker uit vrije wil. Bedrijven zijn
34
ST R AT E G I E 2 0 1 0
zich immers bewust van het belang van een beter milieu. Ze
Daarnaast blijft ook het percentage afval dat gerecy-
beseffen dat ze zelf baat hebben bij een samenleving waarin
cleerd wordt verder stijgen. Via Fost Plus werd in 2003 al
het goed wonen en werken is. Een proactieve houding
bijna 82 % van het huishoudelijk afval gerecycleerd. Via
levert hen niet alleen een positief imago op tegenover de
Val-I-Pac werd in datzelfde jaar 76 % van het bedrijfsma-
buitenwereld, maar dikwijls ook onmiskenbare concurren-
tig verpakkingsafval gerecycleerd, 6 % verbrand met
tievoordelen, zoals efficiënte technologieën, een verminde-
energierecuperatie en 2 % op een andere wijze nuttig toe-
ring van kosten en een betere afstemming op de behoeften
gepast. Voor de gehele markt van de eenmalige verpak-
van de consument.
kingen werd daardoor een recyclagepercentage van
VBO
ongeveer 80 % gehaald, t.o.v. iets minder dan 30 % in
> Meer coherentie tussen de verschillende beleidsniveaus
1995 (zie grafiek 8). In 2004 zou het globale recyclagepercentage verder gestegen zijn tot bijna 82 %.
Tevens vragen de bedrijven dat het milieubeleid van de gewesten beter afgestemd wordt op het federale beleids-
Er moet een milieubeleid komen dat rekening houdt met
niveau. Op het vlak van productnormen is zoiets de evi-
de vele inspanningen die het Belgische bedrijfsleven op
dentie zelf.
het vlak van het leefmilieu al heeft verricht én met de internationale concurrentiedruk waarmee het Belgische
> Doelstellingen opleggen, niet de middelen
bedrijfsleven te maken heeft. De overheid moet doelstellingen bepalen, maar moet niet de middelen willen opleggen om deze te bereiken. 8. Steeds meer verpakkingen gerecycleerd
Bedrijven zijn in staat om, naar gelang van de specifieke
In % van de op de markt gebrachte verpakkingen
100 90
omstandigheden, producten en processen, zelf te beslis-
80
sen welke instrumenten het meest geschikt zijn om hun
70
producten en processen milieuvriendelijker te maken.
60 50
> Gedeelde verantwoordelijkheid
40 30 20
Milieubeleid moet gebaseerd zijn op het principe van
10
gedeelde verantwoordelijkheid. Dit kan door een even-
0
1995 1996
1997 1998
Leden FOST Plus
1999
Recyclage
2000
2001
2002
Energie recuperatie
2003
2004
Verwijdering
wichtige benadering waarbij zowel industrie, consument als overheid ertoe aangemoedigd worden bij te dragen aan de verbetering van het leefmilieu. Enkel wanneer alle
Concreet moet het milieubeleid in België gebaseerd zijn
stakeholders hun verantwoordelijkheid nemen, kan er op
op volgende principes:
lange termijn vooruitgang geboekt worden.
> Europa is de basis
> Respect voor de markt
Voor een kleine, open en exportgerichte economie als de
Consumenten maken een keuze op basis van verschil-
Belgische is het van groot belang dat ons land op het vlak
lende aspecten, zoals prijs, kwaliteit, functionaliteit,
van milieubeleid geen ‘cavalier seul’ speelt, maar zich
gezondheids-, veiligheids- en milieuaspecten. De over-
inpast in het Europese milieubeleid en actief deelneemt
heid moet bij het bepalen van haar milieubeleid rekening
aan de besluitvorming op dit niveau. Eenzijdige nationale
houden met dit gehele spectrum aan beslissingscriteria.
maatregelen verstoren immers de concurrentieverhoudin-
Doet zij dit niet en focust zij op één aspect hiervan (bv.
gen binnen de Europese eenheidsmarkt.
de kwaliteit of het milieuaspect) zonder rekening te houden met de andere criteria van de consument, dan zal die maatregel niet de gewenste resultaten opleveren.
VBO
> ST R AT E G I E 2 0 1 0
35
5. RUIMTE OM TE ONDERNEMEN MET OOG VOOR HET MILIEU >
> Rekening houden met welvaartsgroei Bij het uittekenen van het milieubeleid moet men er rekening mee houden dat welvaartsgroei een conditio sine qua non is om een aantal andere belangrijke maatschappelijke doelstellingen te bereiken (werkgelegenheid, sociale voorzieningen in een context van vergrijzing, onderwijs,...). De aandacht moet dus gaan naar beleidssporen die een krachtige economische groei hand in hand kunnen doen gaan met een vermindering van de milieu-impact (d.i. de zogenaamde ontkoppeling). > Innovatie is de sleutel Innovatie inzake milieutechnologie is hét middel bij uitstek om deze ontkoppeling tot stand te brengen. Ook in het verleden is de forse afname van de milieudruk steeds door technologische vooruitgang tot stand gekomen (schonere auto's, beter geïsoleerde huizen, zuiniger elektrische apparaten,...). Nog meer dan voorheen moet innovatie op het vlak van milieutechnologie dan ook worden aangemoedigd, bijvoorbeeld via het vrijmaken van voldoende middelen voor investeringssteun.
36
ST R AT E G I E 2 0 1 0
VBO
>> VBO
ST R AT E G I E 2 0 1 0
37
6. EEN OVERHEIDSOPTREDEN DAT HET ECONOMISCH DRAAGVLAK VERSTERKT
38
ST R AT E G I E 2 0 1 0
VBO
DE OVERHEID MOET BEPAALDE OPDRACHTEN BETER VERVULLEN. OP ANDERE DOMEINEN MOET ZE DAN WEER MINDER TUSSENKOMEN. TOT SLOT MOET DE OVERHEID HAAR TAKEN OOK EFFICIËNTER UITVOEREN. ENKEL ZO KUNNEN DE BROODNODIGE LASTENVERLAGINGEN WORDEN GEFINANCIERD. WAT ZIJN DE UITDAGINGEN? > Een inhaalbeweging inzetten wat betreft de overheidsinvesteringen in transportinfrastructuur in ons land.
> Het afbouwen van economische wetten en regels, zoals inzake prijzenreglementering, en het vereenvoudigen van de sociale wetgeving, o.m. in verband met overuren en uitzendwerk.
> Minder overheid door de afbouw van het aantal personeelsleden in de overheidssector, de uitbesteding aan bedrijven van niet essentiële taken alsook de vereenvoudiging en aanmoediging van de overstap van ambtenaren naar het bedrijfsleven.
EVALUATIE Ondanks de voltooiing van enkele belangrijke infrastructuurprojecten (bv. Deurganckdok), blijven de investeringen in infrastructuur in het algemeen ondermaats. Bovendien zagen de bedrijven nauwelijks een evolutie richting een meer efficiënte en klantgerichte overheid.
> VBO
ST R AT E G I E 2 0 1 0
39
6. EEN OVERHEIDSOPTREDEN DAT HET ECONOMISCH DRAAGVLAK VERSTERKT >
De overheid heeft een erg belangrijke rol te spelen bij
> het zorgen voor een efficiënte her- en bijscholing van
het versterken van het economisch draagvlak, en dit op
de werkzoekenden, zodat zij snel de vereiste kwalifi-
een dubbele manier. In de eerste plaats zou zij een aan-
caties verwerven om in de ondernemingen aan de
tal activiteiten die cruciaal zijn voor het economische
slag te kunnen ;
leven beter moeten vervullen en een aantal andere activiteiten, die de economische ontwikkeling in ons land
> het zorgen voor een goede werking van de markten
veeleer afremmen dan stimuleren, moeten afbouwen.
door een efficiënte controle op de naleving van de
Ten tweede zou de overheid alle taken die ze op zich
concurrentiewetgeving.
neemt op een efficiëntere wijze moeten verrichten.
6.1. Overheidstaken die beter zouden moeten worden vervuld:
6.2. Andere vormen van overheidsingrijpen zouden beter worden afgebouwd: > in de economische wetgeving zijn nog heel wat wet-
> het garanderen van veiligheid en rechtszekerheid:
ten en regels terug te vinden waarvan men zich kan
ondernemingen hebben nood aan duidelijke en doel-
afvragen of het nut dat ze opleveren wel in verhouding
matige rechtsregels die adequaat worden gecontro-
staat tot de kosten die ze met zich brengen. De meest
leerd en zonder al te grote kosten kunnen worden
sprekende voorbeelden daarvan zijn sommige onder-
afgedwongen. Dit betekent uiteraard ook dat er bin-
delen van de prijzenreglementering (niet terugbetaal-
nen kortere termijnen recht wordt gesproken. Ook een
bare geneesmiddelen, verzekeringen,...), de wetge-
adequate bescherming van eigendomsrechten (zowel
ving met betrekking tot de openingstijden van winkels,
materiële als intellectuele) is onontbeerlijk voor een
de wet die bepaalt dat prijsherzieningsclausules maar
sterk economisch draagvlak ;
mogen slaan op 80% van de prijs,… De afbouw van deze wetten en regels is des te belangrijker omdat de
> het verzorgen van een excellente infrastructuur en dit
administratie ervan en de controle erop een aanzien-
zowel op het vlak van wegen, waterwegen, spoorwegen,
lijke inzet van mensen en bijgevolg van belastinggeld
havens… De overheid schiet op dit vlak al decennialang
vereisen ;
tekort: de overheidsinvesteringen in transportinfrastructuur in ons land vertegenwoordigen slechts 1%
> ook op het sociale vlak bestaan er nog heel wat regels
van het BBP, wat nauwelijks voldoende is om de
die gekenmerkt worden door ofwel een overdreven
bestaande infrastructuur goed te onderhouden ;
wantrouwen t.o.v. het bedrijfsleven ofwel een verregaande complexiteit. Zo bijvoorbeeld de verschillende
> het verzorgen van onderwijs van uitstekende kwaliteit
banenplannen, de regelgeving met betrekking tot de
opdat de Belgische ondernemingen ook in de toe-
overuren, de uitzendarbeid,… En ook hier is heel wat
komst nog zouden kunnen beschikken over goed
overheidspersoneel betrokken bij de administratie van
geschoolde arbeidskrachten. Dit veronderstelt onder
en de controle op de correcte uitvoering van al deze
andere een betere afstemming van het onderwijs op
wetten en regels ;
de noden van het bedrijfsleven (modernere machi-
40
ST R AT E G I E 2 0 1 0
nes, meer bedrijfsbezoeken, frequent overleg tussen
> in lijn hiermee zou de overheid zich ook meer moeten
onderwijs en bedrijfsleven over de inhoud van som-
bezighouden met een activerend arbeidsmarktbeleid
mige opleidingen,…) ;
en minder met het verstrekken van louter passieve,
VBO
onvoorwaardelijke uitkeringen. De ervaring in de Scandinavische landen toont immers aan dat intense inspanningen van de overheid voor de herscholing van
6.3. Alle taken die de overheid op zich neemt, moeten ook op een efficiëntere wijze worden verricht
werklozen, in combinatie met een voorwaardelijk en in de tijd beperkt uitkeringssysteem, een forse daling van
Volgens een studie van de ECB is de efficiëntie van onze
de structurele werkloosheid kunnen meebrengen.
overheidssector niet om over naar huis te schrijven6. Met minder primaire overheidsuitgaven (dit zijn de uitgaven exclusief rentelasten) leverden landen als Noorwegen, Nederland,
Totale prestatie van de overheid (gemiddelde = 1), 2000
Duitsland, Canada, IJsland, Zwitserland, Ierland, Australië, de VS, Japan en Luxemburg in 2000 betere tot veel betere over-
9. Efficiëntie van de overheid: Belgische overheid kan beter
heidsprestaties dan België (zie grafiek 9).
1,30 Luxemburg
1,20
Japan
1,10
Ierland VS
1,00
Oostenrijk Noorwegen Nederland Denemarken Ijsland Australië Zweden Gemiddelde Finland Canada Duitsland België Frankrijk VK Nieuw-Zeeland Spanje Italië Portugal Griekenland
Zwitserland
0,90 0,80
Om enkel maar te evolueren naar de gemiddelde en dus niet de best mogelijke efficiëntie van de in het onderzoek opgenomen landen, zou België de kwaliteit van zijn over-
0,70
heidsdiensten in vergelijking met het jaar 2000 met onge-
0,60
veer 5% moeten opkrikken, bij een daling van de primaire
0,50
25
30
35
40
45
50
55
60
Overheidsuitgaven zonder rentelasten (in % van het BBP), 2000
overheidsuitgaven met ongeveer 6%, wat overeenkomt met een vermindering van het aandeel van de primaire overheidsuitgaven in het BBP met 2,6 procentpunt. Een analyse van de omvang van de primaire overheidsuit-
10. Vergelijking van de primaire overheidsuitgaven naar beleidsdomein, België t.o.v. de EU-15 (2003)
In % van het BBP
20
gaven per beleidsdomein leert alvast dat België in 2003 beduidend meer uitgaf aan onderwijs, economische
18
zaken, gezondheidszorg, cultuur en recreatie, en alge-
16
mene overheidsdiensten dan gemiddeld in de EU-15 (zie
14
grafiek 10). Dit geeft al een eerste ruwe indicatie van waar
12 10
efficiëntiewinsten zouden kunnen worden geboekt.
8 6 4 2
Voor gezondheidszorg en onderwijs moet daarbij in het
0
achterhoofd worden gehouden dat tegenover de relatief
e n g g irg ijs tie ing ing en gin n ve id zake rmin szo rea rm erw est e e em ten edi e he nd eid isv rec c h O u Algdiens verd orde ligh ische esch s n d e H e s s zon ale b ur om ilieub eid Land bare ltu Ge on ci M erh en Ec Cu So Ov Op België
EU-15
hoge uitgaven ook relatief goede prestaties staan. Volgens het World Competitiveness Yearbook bood ons land in 2004 de op drie landen na beste kwaliteit in gezondheidszorg en de op acht landen na beste kwaliteit in onderwijs. Dit sluit uiteraard niet uit dat in deze domei-
In de studie van de ECB wordt de kwaliteit van de overheidsuitgaven gemeten aan de hand van vijftien criteria. Op basis daarvan wordt voor elk land een synthetische indicator opgesteld van de kwaliteit van het overheidsoptreden, waarbij het internationaal gemiddelde gelijk is aan 1. 6
VBO
> ST R AT E G I E 2 0 1 0
41
6. EEN OVERHEIDSOPTREDEN DAT HET ECONOMISCH DRAAGVLAK VERSTERKT >
nen dezelfde goede prestaties ook zouden kunnen wor-
de in deze strategie beschreven maatregelen zou het peil
den bereikt met een geringere inzet van middelen.
van de sociale uitkeringen dus al aanzienlijk kunnen
Bovendien verbergt de goede gemiddelde score op het
terugdringen.
vlak van onderwijs een groot verschil tussen de puike onderwijsprestaties in Vlaanderen en de relatief zwakke
Het relatief hoge niveau van subsidies en overdrachten
onderwijsprestaties in Wallonië en Brussel.
hangt vooral samen met de relatief hoge subsidies aan maatschappijen voor openbaar vervoer (NMBS, De Lijn,
Een vergelijkende analyse van de omvang van de pri-
TEC, STIB-MIVB,...). Zo betaalt de Belgische overheid
maire overheidsuitgaven per uitgavenpost is nog meer
ongeveer 32 eurocent subsidie per passagierskilometer
verhelderend. Grafiek 11 toont dat de Belgische over-
aan de NMBS, terwijl dit in Frankrijk, Denemarken en
heid relatief meer uitgeeft aan lonen van het overheids-
Nederland respectievelijk 24, 23 en 15 eurocent is. De
personeel, aan sociale uitkeringen en aan subsidies en
subsidies aan het lokaal openbaar vervoer liggen onge-
overdrachten. De aankopen van goederen en diensten
veer dubbel zo hoog als gemiddeld in Frankrijk, Duitsland
en de investeringen liggen echter lager dan gemiddeld in
en Nederland (131 EUR per hoofd van de bevolking
de EU-15. Deze cijfers leggen de vinger op de wonde:
t.o.v. 67 EUR).
de Belgische overheid torst te hoge personeelskosten, betaalt teveel subsidies en uitkeringen, besteedt te wei-
Het derde fundamentele probleem zijn de relatief hoge
nig niet-kerntaken uit en investeert te weinig in openbare
personeelskosten in de overheidssector. Dit heeft te
infrastructuur.
maken met relatief hoge loonkosten per werknemer in overheidsdienst (o.a. als gevolg van de zeer genereuze
11. Vergelijking van het niveau van de grote categorieën van primaire overheidsuitgaven, België t.o.v. de EU-15 (2003) 30
RELATIEF VEEL
In % van het BBP
25
Loonkosten
Uitkeringen
RELATIEF WEINIG
hoge aantal werknemers in overheidsdienst. In België is 18,2% van de werkenden bij de overheid aan de slag. In Frankrijk is dat 16,5%, in Nederland 13,8% en in Finland
Subsidies Aankopen goederen en diensten
20
overheidspensioenen), maar ook en vooral met het relatief
Investeringen
15
en Ierland slechts respectievelijk 12,4 en 11,7%. Naast een gematigde loonkostenontwikkeling in de over-
10
heidssector zal een groot deel van de inspanning ter ver-
5
mindering van het overheidsbeslag dan ook moeten komen van een vermindering van het aantal personeelsleden in de
0
Lonen overheidspersoneel België
Sociale uitkeringen
Subsidies, inko- Aankopen van mens- en kapi- goederen en taaloverdrachten diensten
Investeringen
EU-15
overheidssector. Deels kan dit gebeuren door natuurlijke afvloeiing. Zelfs zonder rekening te houden met het onderwijs bereiken de komende 10 jaar ongeveer 40.000 werknemers bij de overheid de leeftijd van 65 jaar.
Dat er in ons land meer sociale uitkeringen betaald wor-
42
ST R AT E G I E 2 0 1 0
den dan gemiddeld in de EU-15 hangt uiteraard in hoge
Daarnaast zijn er in de overheidssector nog altijd zeer
mate samen met onze relatief lage werkgelegenheids-
veel mogelijkheden om een aantal niet-kerntaken uit te
graad. Het verhogen van die werkgelegenheidsgraad via
besteden aan de privé-sector: schoonmaak, onderhoud
VBO
en beveiliging van gebouwen, personeelsrestaurants, drukkerijen, koeriersdiensten, callcenters, inning van verkeersboetes en facturen,... Het spreekt vanzelf dat de op die manier bereikte vermindering van personeelskosten dan wel gedeeltelijk zou worden gecompenseerd door een stijging van de door de overheid aangekochte diensten. Het feit dat onze aankopen van goederen en diensten in Europees verband bijzonder laag liggen, geeft trouwens aan dat de Belgische overheden op dit ogenblik relatief weinig taken uitbesteden aan privé-partners. Om een vlotte overgang van werknemers van de overheidssector naar de privé-sector mogelijk te maken, moet de overgang tussen de twee statuten worden vereenvoudigd. Daarnaast kan er ook worden gedacht aan het geven van een voldoende grote aanmoedigingspremie aan die overtallige werknemers in overheidsdienst die een nieuwe job vinden in de privé-sector. De budgettaire ruimte die door al deze maatregelen zou vrijkomen, zou dan alvast ten dele moeten worden gebruikt om de investeringen van de overheid in openbare infrastructuur minstens op te krikken tot het Europese gemiddelde. Het grootste deel echter dient ingezet voor de financiering van de cruciale lastenverlagingen die we hoe dan ook moeten doorvoeren om concurrerend te blijven en zoveel mogelijk banen te scheppen. Zulke lastenverlagingen financieren met nieuwe belastingen kan daarbij geen alternatief zijn voor een efficiënter beheer van de publieke sector. Zoals mag blijken uit het volgende hoofdstuk zijn de limieten van de fiscale druk in ons land immers al meer dan bereikt.
>> VBO
ST R AT E G I E 2 0 1 0
43
7. EEN INGRIJPENDE VERLAGING VAN DE FISCALE EN PARAFISCALE DRUK
44
ST R AT E G I E 2 0 1 0
VBO
ONDERNEMERS WILLEN VOORUIT, ZE WILLEN INVESTEREN EN AANWERVEN. DE OVERHEID MOET HEN DAARBIJ ONDERSTEUNEN. HOE? > Door de gigantische loonwig – het verschil tussen wat een werknemer kost aan zijn werkgever en wat hij netto ontvangt – af te bouwen.
> Door de strijd tegen zwartwerk en fiscale fraude op te voeren via een reeks passende fiscale maatregelen zonder echter de stabiliteit en voorspelbaarheid van de regels te ondergraven.
> Door de belastingdruk op ondernemingen voortdurend te verlagen. Het nominaal tarief in de vennootschapsbelasting moet naar maximaal 25%.
EVALUATIE De invoering van de fiscale aftrek voor risicokapitaal is een belangrijke stap vooruit. Daarnaast hebben enkele lastenverlagende maatregelen (werkbonus, overuren, hervorming personenbelasting) werken aantrekkelijker gemaakt dan niet-werken.
> VBO
ST R AT E G I E 2 0 1 0
45
7. EEN INGRIJPENDE VERLAGING VAN DE FISCALE EN PARAFISCALE DRUK OM WERKEN, ONDERNEMEN EN INVESTEREN WEER AANTREKKELIJK TE MAKEN >
7.1. Werken weer aantrekkelijk maken
worden vastgelegd, zou dit een relatieve verlaging van de loonkosten in de privé-sector met 7,5% ople-
In hoofdstuk 2 stelden we al vast dat er nog altijd een
veren. Samen met een wat striktere loonmatiging om
grote kloof gaapt tussen wat een werknemer in totaal
te compenseren voor de recente ontsporingen moet
kost aan zijn werkgever en wat hij netto ontvangt. Deze
de in 1989-2005 opgebouwde concurrentiekracht-
hoge ‘loonwig’ zet zowel een rem op de vraag naar
handicap tegenover de drie buurlanden daardoor
arbeidskrachten vanuit de ondernemingen als op de
tegen 2010 bijna volledig zijn weggewerkt.
motivatie bij de niet-werkenden om uit werken te gaan. Een reductie van deze loonwig is dan ook cruciaal om
> Daarnaast worden de volgende maatregelen voor-
het aantal werkenden in ons land op te krikken.
gesteld om ervoor te zorgen dat werkenden meer overhouden van hun nettoloon:
> Concreet dringen de volgende maatregelen zich op om de arbeidskosten bovenop het brutoloon te ver-
•
minderen:
verhoog de belastingvrije schijf in een eerste fase van 5.780 EUR tot 7.500 EUR en breng ze op hetzelfde niveau voor alle belastingplichtigen, zodat
•
een drastische en lineaire verlaging van het bijdra-
werkenden eenzelfde fiscale behandeling krijgen
gepercentage voor de werkgeversbijdragen aan de
als niet-werkenden ;
sociale zekerheid ten belope van, ex ante (d.w.z. vóór terugverdieneffecten), 10,5 miljard EUR, en
•
dit gespreid over de periode 2006-2010 ; •
een verdere herplafonnering van de werkgeversbijdragen-SZ gespreid over de periode 2006-2010, zodat de loonkosten ook voor hooggeschoolden en researchers aanvaardbaar blijven (geraamde ex
vereenvoudig het belastingstelsel en verlaag de aanslagvoeten verder ;
•
blijf de gedeeltelijke vrijstelling van het storten van de bedrijfsvoorheffing voor de onderzoekers geleidelijk uitbreiden tot alle in België belastbare researchers.
ante budgettaire kostprijs: 250 miljoen EUR) ; •
het verder ontlasten van de ploegenpremies zodat de scheeftrekking met het buitenland weggewerkt kan worden, in lijn met de door de regering in het
Al deze maatregelen in de personenbelasting zouden een ex ante budgettaire kostprijs van ongeveer 2,5 miljard EUR met zich brengen.
Generatiepact voorgestelde maatregel (geraamde ex ante budgettaire kostprijs: 250 miljoen EUR).
7.2. Een gunstig fiscaal klimaat voor ondernemen en investeren
Indien deze lastenverlagende maatregelen ten belope van 11 miljard EUR niet worden aangegre-
Om ondernemen en investeren in ons land aantrekke-
pen voor relatief sterkere brutoloonstijgingen – een
lijker te maken, moet men prioritair:
afspraak die de sociale partners hebben gemaakt tij-
46
ST R AT E G I E 2 0 1 0
dens de Werkgelegenheidsconferentie van oktober
> de vennootschapsbelasting vereenvoudigen en
2003 en die in het kader van een nieuwe “Wet tot
moderniseren om de belastingdruk op de bedrijven
Herstel van het Concurrentievermogen” formeel zou
echt te verminderen. Na de invoering van de belas-
VBO
tingaftrek voor risicokapitaal moet in een volgende
> voortgaan met de werkzaamheden inzake administra-
fase worden gestreefd naar het verlagen van de nomi-
tieve vereenvoudiging, in het bijzonder op het vlak van
nale aanslagvoet tot maximaal 25% ;
fiscale procedure en BTW (enig loket op Europees niveau, verbetering van de inhoud en van de functiona-
> de niet-aftrekbaarheid van de milieuheffingen opheffen;
liteiten van het VIES-systeem (VAT Information Exchange System), effectief promoten van elektronisch factureren
> een stimulerende fiscale omgeving voor KMO’s waarborgen, met name door hun fiscale definitie in de ven-
en archiveren en verkorting van de bewaartermijnen voor documenten, inclusief in de boekhoudwet,…) ;
nootschapswetgeving eenvormig te maken en door de geleverde inspanningen in verband met de financie-
> op actieve wijze het imago van België zowel in ons
ring en overdracht van ondernemingen voort te zetten ;
land als in het buitenland promoten, door een ambitieus en permanent marketingplan op te zetten dat
> de promotie van ons land in het buitenland opvoeren
onze sterke punten doet uitkomen.
door ons netwerk van verdragen ter voorkoming van dubbele belasting voortdurend te verbeteren en uit te
Dit geheel van maatregelen om ondernemen en investe-
breiden ;
ren in ons land aantrekkelijker te maken, zou, ex ante, een budgettair kostenplaatje van 1,5 miljard EUR dragen.
> de doeltreffendheid en de betrouwbaarheid van de nieuwe rulingpraktijk bewaren, om de rechtszekerheid en de stabiliteit van de regels van het fiscale spel (vooral in verband met prijzen waaraan transacties tussen bedrijven binnen eenzelfde groep worden verrekend) te blijven waarborgen ; > een aangepast fiscaal kader in stand houden opdat België gastvrij zou blijven voor de vestiging van hoofd-
7.3. Fiscale maatregelen om zwartwerk en fiscale fraude te ontmoedigen De strijd tegen zwartwerk en fiscale fraude moet worden opgevoerd. Deze beide problematieken zijn immers de oorzaak van zware concurrentieverstoringen voor de ondernemingen die zich aan de regels van het spel houden.
kwartieren en andere beslissingscentra, met name de holdingmaatschappijen. Naast de continuïteit in de fis-
Door de ingewikkeldheid van de bedoelde problematie-
cale vrijstelling van meerwaarden, zou een beperkt aan-
ken vereist deze doelstelling de uitvoering van een aantal
tal verbeteringen (onder meer de spoedige omzetting
passende, onder meer fiscale, maatregelen.
van de richtlijnen ‘fusies’ of de verbetering van de BTW-regels die van toepassing zijn op financiële trans-
Voorts blijven de BTW-tarieven in sommige arbeidsinten-
acties) volstaan opdat onze fiscale wetgeving aantrek-
sieve sectoren veel te hoog, wat de ontwikkeling van
kelijk wordt voor de vestiging van Europese vennoot-
nochtans weinig delokaliseerbare activiteiten afremt en
schappen. De invoering van een consolidatiesysteem
bijdraagt tot het ontstaan van zwartwerk. Er kan dan ook
moet eveneens een prioriteit blijven ;
best worden voorzien in een bedrag van 500 miljoen EUR (ex ante) om dit tarief, in die sectoren, te verlagen van
> een voorafgaande fiscale neutraliteit ten opzichte van
21% naar 6%.
>
de gevolgen van de IAS/IFRS-normen waarborgen ;
VBO
ST R AT E G I E 2 0 1 0
47
7. EEN INGRIJPENDE VERLAGING VAN DE FISCALE EN PARAFISCALE DRUK OM WERKEN, ONDERNEMEN EN INVESTEREN WEER AANTREKKELIJK TE MAKEN >
Onder het mom van de strijd tegen de fiscale fraude mag men niet mikken op meer BTW-ontvangsten via hoofdzakelijk de verzwaring van de aftrek of terugbetalingsvoorwaarden of nog, door de zwakke plekken van het systeem (BTW-carrousels, intracommunautaire leveringen, enz.) ten laste te leggen van de medecontractanten die te goeder trouw zijn. Bovendien moet men ophouden de stabiliteit en de voorspelbaarheid van de regels te ondergraven door het nemen van meer maatregelen onder het mom van de strijd tegen belastingontduiking. Die maatregelen werden immers vaak om louter budgettaire redenen genomen en dreigen er op termijn toe te leiden dat het wettig zoeken naar de minst belaste weg met fiscale fraude wordt gelijkgesteld.
7.4. Impact van de voornoemde maatregelen Dit geheel van fiscale en parafiscale maatregelen ten belope van, ex ante, 15,5 miljard EUR (of 5,5% van het BBP) zou in België een klimaat creëren waarin werken en ondernemen opnieuw aantrekkelijk worden. Dit zou bijdragen tot een versterking van de economische groei in ons land en een uitgesproken daling van de arbeidskosten, wat op termijn zou leiden tot een sterke toename van de werkgelegenheid in de privé-sector. Dit zou op zijn beurt belangrijke positieve gevolgen hebben voor de Belgische Schatkist. Die positieve gevolgen of terugverdieneffecten zouden op termijn zelfs voldoende sterk zijn om de aanvankelijke terugval van de fiscale en parafiscale inkomsten te compenseren én ons land voor te bereiden op de financiële gevolgen van de vergrijzing.
48
ST R AT E G I E 2 0 1 0
VBO
>> VBO
ST R AT E G I E 2 0 1 0
49
8. MINDER ADMINISTRATIEVE ROMPSLOMP
50
ST R AT E G I E 2 0 1 0
VBO
ER IS WELISWAAR EEN DALING VAN DE ADMINISTRATIEVE LASTEN VOOR BEDRIJVEN MERKBAAR, MAAR DE AF TE LEGGEN WEG IS NOG ZEER LANG. WAT MOET ER NOG DRINGEND GEBEUREN? > Een kordater politiek ingrijpen in het voorkomen van nieuwe rompslomp bij nieuwe wet- en regelgeving en verouderde wetten en regels afschaffen.
> Verder doorvoeren in de praktijk van het
> Werk maken van snellere procedures o.m. voor de aflevering van vergunningen.
> Ervoor zorgen dat de ondernemingen in hun contacten met de overheid niet de dupe worden van de complexe staatsstructuur.
principe van de unieke gegevensaangifte.
EVALUATIE Tijdens het jaar 2005 werd verder gesnoeid in de administratieve formaliteiten. De continue stroom van kleine, concrete vereenvoudigingsinitiatieven vanuit het Staatssecretariaat voor Administratieve Vereenvoudiging deed zijn werk.
> VBO
ST R AT E G I E 2 0 1 0
51
8. MINDER ADMINISTRATIEVE ROMPSLOMP >
Naast een heroriëntering van haar activiteiten en een vermin-
Waar de kosten van administratieve lasten voor de middel-
dering van de fiscale en parafiscale druk, kan de overheid ook
grote ondernemingen in absolute cijfers zelfs nog blijven stij-
merkelijk bijdragen tot meer economische groei door de admi-
gen (van 2,07 miljard EUR in 2002 naar 2,11 miljard EUR in
nistratieve lasten terug te dringen. Daarbij mag men niet enkel
2004), viel er bij de kleine ondernemingen (1 – 9 werknemers)
mikken op de federale overheid: Europa en de regionale en
een zeer aanzienlijke daling van die administratieve kosten te
lokale overheden zijn minstens even grote bronnen van admi-
noteren (van 3,37 miljard EUR in 2002 naar 2,31 miljard EUR
nistratieve rompslomp.
in 2004). Bij die kleine ondernemingen bestaat de totale administratieve kost nu wel voor het eerst proportioneel méér uit
Het is in die zin hoopgevend dat er in de voorbije jaren op een
externe kosten (1,21 miljard EUR) dan uit interne bedrijfskos-
aantal van deze beleidsniveaus concrete initiatieven zijn geno-
ten (1,10 miljard EUR). Ten slotte zijn de administratieve kos-
men om de administratieve lastendruk te verlichten. Op
ten voor de categorie van grote ondernemingen eveneens
Europees vlak is er het ‘Better Regulation’-project, waarbij de
voor de twee laatst geobserveerde jaren gedaald, zij het in lich-
Europese Commissie onder meer bestaande wetgeving en
tere mate (van 0,87 miljard EUR in 2002 naar 0,49 miljard
nieuwe wetgevende initiatieven zal evalueren in het licht van de
EUR in 2004). Dit laatste cijfer is trouwens nog steeds hoger
impact op de concurrentiekracht van bedrijven.
dan de totale administratieve kost voor grote ondernemingen
De positieve initiatieven op de verschillende beleidsniveaus
in 2000 (0,27 miljard EUR).
schijnen ook stilaan de eerste resultaten op het terrein op te leveren. Zo zouden de kosten van administratieve lasten voor
De gemiddelde kost aan administratieve verplichtingen per
ondernemingen en zelfstandigen, volgens de tweejaarlijkse
werknemer ligt nog altijd het hoogst bij de kleine ondernemin-
meting door het Federaal Planbureau, zijn gezakt van 8,97 mil-
gen, hoewel die op 2 jaar tijd gevoelig gedaald is (van 8.000
jard EUR in 2002 (3,4% van het BBP) tot 7,28 miljard EUR in
EUR in 2002 naar 6.000 EUR in 2004 per werknemer).
2004 (2,6% van het BBP), een daling met bijna 20%. Verder gaf de studie van het Federaal Planbureau voor 2004 De sterkste daling heeft zich voorgedaan bij de ondernemin-
ook aan dat de ondernemingen bij het proces van administra-
gen met personeel, waar de aan administratieve formaliteiten
tieve vereenvoudiging het minst tevreden blijven over die kwa-
verbonden kosten gezakt zijn van 6,31 miljard EUR in 2002
litatieve aspecten van regelgeving die te maken hebben met
(2,4% van het BBP) tot 4,91 miljard EUR in 2004 (1,7% van
“aangepast zijn aan elke situatie” en met “coherentie tussen de
het BBP), een daling met 1,4 miljard EUR of 22%. Bij de zelf-
regelgevingen onderling” (o.a. van diverse bevoegdheidsni-
standigen (zonder personeel) zouden de aan administratieve
veaus). Uit het eerste eindrapport van het meldpunt voor admi-
overlast verbonden kosten gedaald zijn van 2,66 miljard EUR
nistratieve lasten (www.kafka.be), ten slotte, bleek dat vooral
(1% van het BBP) tot 2,37 miljard EUR (0,8% van het BBP),
het opstarten van een onderneming, de sociale en fiscale wet-
een daling met iets meer dan 10%.
geving, het vergunningenbeleid, de verschillende informatieverplichtingen die aan de ondernemingen worden opgelegd
Ondanks deze gunstige ontwikkeling kostten de administra-
en de regelgeving met betrekking tot overheidsopdrachten,
tieve lasten de Belgische ondernemingen in 2004 dus nog
belangrijke bronnen van administratieve lasten vormen.
altijd 7,28 miljard EUR, een bedrag dat overeenstemt met ongeveer 60% van de totale Belgische loonkostenhandicap.
52
ST R AT E G I E 2 0 1 0
VBO
Tegen die achtergrond vraagt het VBO dat:
> werk wordt gemaakt van een verdere verkorting van de doorlooptijden bij het opstarten van een onderneming.
> het totale arsenaal aan wettelijke en administratieve ver-
Dankzij de invoering van de Kruispuntbank Onder-
plichtingen in ons land vermindert. Daartoe moeten de vele
nemingen en van de ondernemingsloketten is men er al in
regeringen en parlementen die dit land rijk is een diep-
geslaagd de duur van de procedure terug te brengen van
gaand proces van wetsevaluatie in gang zetten. Daarbij
56 dagen in juni 2003 tot 26 dagen in oktober 2005. Voor
moet niet alleen worden gedacht aan het vereenvoudigen
het ondernemerschap in ons land zou het een uitstekende
van bepaalde formaliteiten of regels die de wet omgeven,
zaak zijn als deze doorlooptijd in de komende jaren verder
maar dient men zich ook af te vragen of de wet op zich nog
zou kunnen dalen tot hooguit enkele dagen;
wel nuttig en actueel is en of de baten van de wet in verhouding staan tot de kosten. Aan alle wetten, decreten en
> werk wordt gemaakt van een snellere afwikkeling van
besluiten zou bijvoorbeeld een vervaldatum van 20 jaar
gerechtelijke procedures en van een snellere aflevering van
kunnen worden gehecht waarna zij door een gespeciali-
allerlei soorten vergunningen;
seerde parlementaire commissie op hun efficiëntie en effectiviteit zouden kunnen worden beoordeeld;
> dringend vooruitgang zou worden geboekt in de uitbouw van een flexibel systeem van elektronische facturatie en
> in het bijzonder de sociale, economische, fiscale en milieu-
archivering;
wetgeving ingrijpend zouden worden vereenvoudigd, rekening houdend met de voorstellen die in bovenstaande hoofdstukken zijn geformuleerd;
> werk wordt gemaakt van een grotere klantvriendelijkheid in de contacten tussen de ondernemingen en de administratie. Dit betekent o.a. dat er voorzien wordt in een veel
> kordaat zou worden ingegrepen om nieuwe administratieve
grotere beschikbaarheid van de administraties, zowel op
rompslomp te vermijden bij nieuwe wet- en regelgeving
het vlak van de openingsuren als op het vlak van de
(bijvoorbeeld de nieuwe administratieve formaliteiten
bereikbaarheid van een gespecialiseerde ambtenaar, en
inzake emissiehandel en energieheffingen). De Kafka-test
dat de mogelijkheden van elektronische communicatie
moet in dat opzicht uitgroeien tot een echte waakhond;
tussen overheid en bedrijfsleven ten volle worden benut ;
> de ondernemer niet langer verplicht zou worden informatie
> de ondernemingen in hun contacten met de overheid niet
mee te delen die reeds bij een andere overheidsadministra-
de dupe zouden worden van de complexe staatsstructuur.
tie beschikbaar is. Ook ten opzichte van de regionale en
Ondernemers willen bovenal één contactpunt voor de
lokale overheden moet dit principe van unieke gegevens-
afhandeling van alle administratieve formaliteiten, ongeacht
aangifte gelden. Alle overheden zouden zich daartoe moe-
het beleidsniveau. De overheden moeten zich daarom orga-
ten aansluiten op één alomvattend informatie-uitwisselings-
niseren met het oog op zo’n uniek loket, zodat de bedrijven
systeem met het ondernemingsnummer als unieke code,
op een efficiënte wijze worden bediend.
waardoor zij niet langer federaal geregistreerde informatie en attestgegevens moeten opvragen, en vice versa;
>> VBO
ST R AT E G I E 2 0 1 0
53
9. NAAR EEN AANHOUDENDE VERBETERING EN VERNIEUWING VAN DE BELGISCHE PRODUCTEN
54
ST R AT E G I E 2 0 1 0
VBO
IN BELGIË ZIJN - VOORAL GROTE BEDRIJVEN GOED VOOR 2/3 VAN DE INVESTERINGEN IN O&O. DE OVERHEID SCOORT DAN WEER ONDERMAATS, MAAR IS BEZIG MET EEN INHAALBEWEGING. DEZE VASTSTELLINGEN VERGEN VERSCHILLENDE ACTIES. > Verdere uitbreiding van de lastenverlaging voor onderzoekers in de privé-sector.
> Creëren van banden tussen overheidsen privé-research en meer aandacht voor toegepast onderzoek in kenniscentra.
> Verbetering van de bescherming van de intellectuele eigendom (nog steeds te duur en te complex).
> Optimale benutting van de vele O&O-beleidsinstrumenten van de gewesten.
EVALUATIE O&O en innovatie kregen in 2005 een aardige duw in de rug vooral dankzij de verlaging van de loonkosten voor onderzoekers. Het blijft echter wachten op een minder dure en efficiëntere bescherming van de intellectuele eigendom.
> VBO
ST R AT E G I E 2 0 1 0
55
9. NAAR EEN AANHOUDENDE VERBETERING EN VERNIEUWING VAN DE BELGISCHE PRODUCTEN >
In een context van almaar toenemende concurrentie gaat de
> De financiële en fiscale stimuli versterken:
positie van de Belgische ondernemingen in grote mate afhangen van de investeringsvoorwaarden voor de op kennis en
•
de fiscale voordelen die verbonden zijn aan de aftrek voor investeringen in O&O moeten hoger komen te liggen om op
knowhow gebaseerde activiteiten.
één lijn te staan met die welke worden gehanteerd door de De Onderzoek & Ontwikkelings- (O&O) en innovatieactivi-
aantrekkelijkste landen van de EU (Groot-Brittannië en
teiten zijn feitelijk de sleutelfactoren voor de vernieuwing
Ierland). Het Generatiepact voorziet in de mogelijkheid om
van onze producten en het opvoeren van de productiviteit
deze investeringsaftrek om te zetten in een aanmoedigings-
van de productiefactoren. Op die manier verbeteren het
premie voor investeringen in O&O en in innovatie via een
concurrentievermogen, de economische groei en de werk-
belastingkrediet dat terugbetaalbaar is in geval van ontoerei-
gelegenheid.
kende winst gedurende meerdere jaren. Dat is in dit opzicht alvast een zeer positieve maatregel;
Om O&O te stimuleren en er ten volle voordeel uit te halen, moet de overheid een beleid voeren dat ideale voorwaarden
•
heffing die wordt ingehouden op de weddes van de onder-
voor dit soort activiteiten schept. De andere sporen van
zoekers geleidelijk blijven uitbreiden tot alle bedrijfsresear-
Strategie 2010 zouden daar reeds sterk toe bijdragen. Willen we in België de ambitieuze doelstelling van Barcelona halen om 3% van het BBP aan O&O te besteden, dan zou de overheid bovendien een specifiek beleid moeten voeren om O&O en innovatie bij de ondernemingen aan te moedigen. Een analyse van de voornaamste O&O-indicatoren voor
de gedeeltelijke vrijstelling van storting van de bedrijfsvoor-
chers; •
de procedure voor de erkenning als centrum voor collectief onderzoek vereenvoudigen. Het vrijstellingspercentage op de bedrijfsvoorheffing voor deze centra zou ook moeten worden afgestemd op dat van de universiteiten en hogescholen (65%).
België wijst namelijk uit dat de toestand ervan niet slecht maar evenmin ideaal is. In 2003 heeft België 1,9% van zijn
> Het invoeren van vernieuwende producten op de markt
BBP aan O&O besteed. Hiermee leunt ons land heel dicht
en het oprichten van innoverende ondernemingen verge-
aan bij het Europese gemiddelde (2,0%), maar zit het een
makkelijken.
stuk onder het gemiddelde van de 3 buurlanden (2,3%), van Zweden (4,3%), van Finland (3,5%), of nog, van de
De ondernemingen stuiten niet alleen op zware administratie-
Verenigde Staten (2,6%).
kosten, maar ook op zeer bureaucratische en weinig transparante procedures om bepaalde nieuwe producten op de markt
Terwijl de ondernemingen goed zijn voor bijna twee derden
te brengen. Sommige innovatieprojecten komen door deze ver-
van de O&O-uitgaven in 2002, ligt het aandeel van de over-
wikkelingen zelfs niet van de grond. Op dit gebied zijn grote
heid in de uitgaven op 21% en dat is een eind beneden het
administratieve vereenvoudigingen noodzakelijk.
Europese gemiddelde (33,8%). > De bescherming van de intellectuele eigendom verbeteren In het licht van deze vaststellingen moet de politieke wereld
56
ST R AT E G I E 2 0 1 0
zich dringend echt bewust worden van wat er bij O&O op het
Ondernemingen zijn slechts geneigd in O&O te investeren
spel staat en van de gevolgen ervan. Daarom moet ieder
indien zij de resultaten van hun verworven kennis op een ade-
beleid ter ondersteuning van O&O en innovatie de volgende
quate wijze kunnen beschermen tegen namaak. Daartoe is een
elementen bevatten:
efficiënt systeem van intellectuele-eigendomsrechten nodig.
VBO
De bescherming van de intellectuele eigendom kan echter
> Banden tussen overheids- en privé-onderzoek smeden:
in Europa nog heel wat beter: • •
de kenniscentra moeten zich meer specialiseren in zeer
zij is te duur: de bedrijven moeten voor hun octrooien een
specifiek toegepast onderzoek. Het is noodzakelijk het
veelvoud (drie- tot vijfmaal meer) betalen van wat het aan
onderzoek uit de sfeer van het strikt fundamenteel (theore-
hun Amerikaanse en Aziatische concurrenten kost. Dit is
tisch) onderzoek te halen en het naar industriële toepas-
met name een gevolg van de kosten voor vertalingen die
singen te oriënteren (minder academisme en meer toe-
worden geëist in het kader van het Europees octrooisys-
gepast onderzoek);
teem en van de te hoge taksen voor het verkrijgen en instandhouden van een Europees octrooi. Bovendien kan
•
het is belangrijk te zorgen voor een permanente verbinding
slechts via dure en slopende procedures worden opgetre-
tussen de academische kringen en de ondernemingen.
den tegen inbreuken;
Daartoe moeten onderzoeksprogramma’s worden opgezet die specifiek openstaan voor de industrie. Er zou ook een
•
zij is te omslachtig, moeilijk afdwingbaar en onvoldoende
mechanisme moeten komen waarop de zakenwereld een
rechtszeker: zodra een Europees octrooi is verleend, valt
beroep kan doen om zijn behoeften inzake fundamenteel
het uiteen in een bundel van nationale octrooien die elk aan
onderzoek kenbaar te maken.
hun eigen nationale rechtsregels zijn onderworpen. Bovendien moeten procedures in verband met geldigheid
> Het in wetenschappen en technologie gespecialiseerde personeel uitbreiden:
en namaak van het Europees octrooi voor (meerdere) nationale rechtbanken worden gevoerd, aangezien er geen
•
centraal systeem van rechtshandhaving bestaat. Dit heeft
kers ontwikkelen en bevorderen; loonherwaardering die
bijvoorbeeld tot gevolg dat de octrooihouder weinig zeker-
aanspoort tot zowel internationale als sectorale mobiliteit;
heid heeft over de geldigheid van zijn octrooi. • Enkel een goedkoop en eenvoudig octrooisysteem kan de
de universiteiten of hogescholen een specifieke cursus
muleren om hun innovatie beter te beschermen.
‘innovatiemanagement’ invoeren; •
pen, zijn noodzakelijk;
inspanningen veroorloven. De kenniscentra moeten absoluut •
den om verdubbeling van de O&O-inspanning te vermijden. Dit
een kritische grootte te verwerven.
deze studies beter toegankelijk maken zodat er zich meer kandidaten voor inschrijven;
zou het mogelijk maken schaalvoordelen te ontwikkelen, het professionalisme van de centra te vergroten en op Europees niveau
een betere promotie van de ingenieursstudies, een beleid om studenten warm te maken voor de exacte wetenschap-
België kan zich, als klein land, geen versnippering van zijn O&Ovolgens grote domeinen van uitmuntendheid gegroepeerd wor-
meer opleiden in innovatie: onderzoekers en studenten in contact brengen met innovatie en ondernemerschap. Aan
bedrijven in het algemeen en de KMO’s in het bijzonder sti-
> Het overheidsonderzoek beter richten
het statuut en de loopbaan van de universitaire onderzoe-
•
verder doorgedreven specialisaties op dit gebied.
>> VBO
ST R AT E G I E 2 0 1 0
57
STRATEGIE 2010
GROEI EN JOBS: TABOES OVERBOORD!
58
ST R AT E G I E 2 0 1 0
VBO
IMPACT VAN ALLE IN STRATEGIE 2010 VOORGESTELDE MAATREGELEN: GEZONDE OVERHEIDSFINANCIËN OM DE LASTEN VAN DE VERGRIJZING TE KUNNEN DRAGEN. De maatregelen die in onze Strategie 2010 zijn vervat, zijn realistisch en creëren vele terugverdieneffecten op voorwaarde dat ze in hun geheel worden toegepast.
> De aanbevelingen die in de vorige negen hoofdstukken worden beschreven, moeten de economische groei tegen 2010 gevoelig versterken. Meer groei is absoluut nodig om de financiële gevolgen van de vergrijzing van de bevolking te kunnen opvangen. Het nemen van alle vermelde maatregelen zou de reële economische groei per jaar in de periode 2006-2010 op gemiddeld 2,5% (vergelijk met 2,2% gemiddeld in de voorbije 20 jaar) brengen.
> Het aantal jobs in de bedrijven zou toenemen met 380.000 eenheden tussen 2005 en 2010. Hierdoor zou de werkgelegenheidsgraad in België tegen 2010 oplopen tot 66% in 2010 (dus nog een stuk verwijderd van de Lissabon-doelstelling van 70%).
> De beoogde maatregelen kosten uiteraard ook geld, al treden er belangrijke terugverdieneffecten op via meer inkomsten (dankzij meer economische groei en meer jobs) en minder overheidsuitgaven (o.m. minder uitkeringen). Zij worden echter in de tijd gespreid zodat over de hele periode (2006-2010) de begroting in evenwicht zal blijven.
EVALUATIE De begrotingen 2005 en 2006 lijken in evenwicht, maar structureel is er een tekort van ongeveer een half procent van het BBP. Een fundamentele sanering van de overheidsfinanciën langs de uitgavenzijde blijft uit.
VBO
> ST R AT E G I E 2 0 1 0
59
IMPACT : GEZONDE OVERHEIDSFINANCIËN OM DE LASTEN VAN DE VERGRIJZING TE KUNNEN DRAGEN >
In de vorige negen hoofdstukken zijn de grote lijnen uitge-
Hypotheses
zet van een beleid dat het economisch weefsel in ons land tegen 2010 aanzienlijk moet versterken. In essentie gaat
> Als alle bovenstaande maatregelen zouden worden
het om een beleid dat een aantal elementaire aansporin-
genomen, zou het economisch groeipotentieel van de
gen in onze maatschappij herstelt. Aansporingen om te
Belgische economie in 2006-2010 in reële termen
ondernemen en te investeren, aansporingen om te werken,
gemiddeld 2,5% per jaar bedragen. Ter vergelijking: in
aansporingen om te innoveren. Het herstel van deze prik-
de voorbije 20 jaar bedroeg de reële BBP-groei
kels is essentieel, want in een vergrijzende maatschappij
gemiddeld 2,2% per jaar. Na 2010 zal het een stuk
dreigt de spontane beweging er eerder één te zijn van
moeilijker worden om dit groeitempo van 2,5% aan te
afbrokkelende economische dynamiek. Een sterker econo-
houden, aangezien de bevolking op actieve leeftijd
misch draagvlak is bovendien onontbeerlijk omdat de ver-
dan begint af te nemen door de vergrijzing.
grijzende bevolking vanaf 2010 sowieso meer uitgaven in de sociale zekerheid met zich zal brengen (gezondheidszorg, pensioenen). Om die stijgende uitgaven te kunnen blijven betalen, is het absoluut noodzakelijk dat meer mensen aan de slag raken. De bovenstaande maatregelen zullen daar in hoge mate toe bijdragen.
> Het algemene prijspeil in België zou tussen 2006 en 2010 gemiddeld met 1,75% per jaar toenemen7. Er wordt dus verondersteld dat de opdracht van de ECB onveranderd blijft (streven naar prijsstabiliteit, gedefinieerd als een inflatie van minder dan, maar dichtbij 2%), dat de ECB voor de Eurozone slaagt in haar opdracht en dat het Belgisch inflatiepeil nauw aansluit
De voorgestelde maatregelen hebben echter ook een
bij dat van het Eurozonegemiddelde.
budgettaire kostprijs. Men kan zich dan ook afvragen of zij de publieke financiën niet ernstig zullen ontwrichten, de
> De risicovrije langetermijnrente zou door een voorzich-
overheidsschuld opnieuw zullen doen oplopen en hogere
tig monetair en budgettair beleid evolueren naar
rentebetalingen op de overheidsschuld noodzakelijk zul-
4,25%, ietwat hoger dan de nominale groeivoet van het
len maken. Dit laatste hoofdstuk wil dan ook nagaan
BBP (4%). De impliciete rentevoet op de overheids-
welke de impact is van alle voorgestelde beleidsmaatre-
schuld zou daardoor zakken van 5,3% in 2004 tot
gelen op de publieke financiën in de periode 2006-2010.
4,3% in 2010.
Om die impact te berekenen, is gebruik gemaakt van een eenvoudig macro-economisch model waarin:
> In het licht van de verontrustende toename van de loonkostenhandicap in de periode 2004-2006 (+3%)
> vertrokken wordt vanuit een aantal hypotheses die
wordt ervan uitgegaan dat de loonkosten in de
consistent zijn met de bovenstaande beleidsvoorstellen;
komende jaren sterker zullen moeten worden gematigd dan in de drie buurlanden. Vandaar een veronderstelde
> aan de hand van een eenvoudige econometrische
stijging van de nominale brutolonen per werknemer in
techniek (de lineaire regressie) de verwachte groei
de privé-sector met slechts 2% per jaar tussen 2006
van de werkgelegenheid in de privé-sector in 2006-
en 2010.
2010 wordt geschat (zie bijlage).
7
60
ST R AT E G I E 2 0 1 0
Onder de jaarlijkse stijging van de afzetprijzen wordt de jaarlijkse stijging van de deflator van het bruto binnenlands product verstaan.
VBO
> Rekening houdend met een verlaging van de werkge-
Ontwikkelingen op de arbeidsmarkt
versbijdragen-SZ ten belope van 1,5% van de loonkosten per jaar in 2006-2010 (in totaal dus met
Onder deze hypotheses levert de toepassing van de
7,5%) en een jaarlijkse stijging van de afzetprijzen
coëfficiënten van de lineaire regressie (zie bijlage) een
met 1,5%, zouden de reële loonkosten per werkne-
stijging van de werkgelegenheid in de privé-sector op
mer onder deze hypothese tussen 2006 en 2010 elk
met bijna 380.000 eenheden tussen 2005 en 2010.
jaar met 1% dalen. Waar vinden we die arbeidskrachten? Ongeveer 75.000 > Het nettoloon per werknemer zou onder deze hypothese en dankzij de verlaging van de personenbelasting nog altijd een reële stijging van gemiddeld 0,5% per jaar kennen. Het reëel beschikbaar inkomen van alle loontrekkenden zou in reële termen tussen 2006 en 2010 elk jaar zelfs met meer dan 3% stijgen door de sterke toename van het aantal werkenden (zie ver-
personen worden gevonden dankzij de verdere toename in de periode 2005-2010 van het potentieel aan loontrekkenden door de verwachte demografische ontwikkelingen. Daarnaast geldt de veronderstelling dat, als de maatregelen uit het Generatiepact worden uitgevoerd, het brugpensioen en het stelsel van de oudere niet-werkzoekende werklozen steeds minder in gebruik zullen zijn.
der). De consumptievraag zou in zo'n omgeving dus zeker niet gefnuikt worden, wel integendeel. Dit geeft
Het aantal bruggepensioneerden zou daardoor tussen
ook aan dat de vooropgestelde hypothese voor de
2005 en 2010 met ongeveer 35.000 eenheden afnemen
reële BBP-groei (2,5%) in een context van stijgende
(-33%), het aantal oudere werklozen zelfs met 70.000 een-
werkgelegenheid realistisch is.
heden (-44%). De toenemende vraag naar arbeidskrachten uit de privé-sector zou dus in grote mate opgevangen
> Voor de vooruitzichten voor de bevolking op arbeidsleeftijd wordt gebruik gemaakt van de demografische
worden omdat mensen langer aan het werk zouden blijven dan vandaag het geval is.
vooruitzichten 2000-2050 van het NIS. Het aantal zelfstandigen, grensarbeiders, niet-uitkeringsgerech-
Daarnaast wordt verondersteld dat de gerealiseerde effi-
tigde werkzoekenden, vrijgestelde werklozen om
ciëntiewinsten in de overheidssector zo'n 30.000 arbeids-
sociale of educatieve redenen en het aantal niet-wer-
krachten zouden vrijmaken om te kunnen voldoen aan de
kenden (huisvrouwen, studenten, arbeidsongeschik-
stijgende vraag naar arbeidskrachten in de privé-sector. Dit
ten, invaliden,...) wordt verondersteld constant te blij-
betekent een daling van het aantal werkenden in de over-
ven in procenten van de bevolking op arbeidsleeftijd.
heidssector met 3,9% in 5 jaar tijd of -0,8% of -6.000 eenheden per jaar.
In het model treden dus, naast de demografische veranderingen, enkel wijzigingen op in het aantal loontrekkenden in de privé-sector en bij de overheid, het aantal bruggepensioneerden, het aantal oudere werklozen en het aantal ‘gewone’ werklozen.
Ten slotte zou ook het aantal werkzoekende uitkeringsgerechtigde werklozen tussen 2005 en 2010 nog met ongeveer 170.000 eenheden (-37%) kunnen dalen dankzij de gestegen vraag naar arbeidskrachten uit de privé-sector. Als alle bovenstaande voorstellen worden gerealiseerd, zouden de werkzoekenden daartoe alvast voldoende opgeleid en gemotiveerd moeten zijn.
VBO
> ST R AT E G I E 2 0 1 0
61
IMPACT : GEZONDE OVERHEIDSFINANCIËN OM DE LASTEN VAN DE VERGRIJZING TE KUNNEN DRAGEN >
De hierboven geschetste ontwikkeling zou de werkgele-
Daarnaast bevat deze actualisatie van Strategie 2010
genheidsgraad in ons land opvoeren tot 66% in 2010.
ook nog heel wat voorstellen om de investeringsuitgaven
Merk op dat dit cijfer nog een eind verwijderd is van de
van de overheid te verhogen. Hun aandeel in het BBP
Lissabon-doelstelling terzake (70%). Ook na 2010 is de
zou daardoor tegen 2010 een half procentpunt hoger
voortzetting van een dergelijk positief beleid voor de
komen te liggen dan in 2005.
werkgelegenheid dus aan de orde. Door een nog iets sterkere matiging van de lonen in de
Ontwikkeling van de overheidsfinanciën
overheidssector, de verlaging van de werkgeversbijdragen-SZ (die uiteraard ook geldt voor de overheidssector
In hoofdstuk 7 staan een aantal voorstellen om de
en inbegrepen is in de totale kostprijsraming van 10,5 mil-
torenhoge fiscale en parafiscale druk in ons land ingrij-
jard EUR) en de geleidelijke verschuiving van werkgele-
pend te verlagen. Deze maatregelen hebben, ex ante,
genheid van de overheidssector naar de privé-sector daalt
een totale budgettaire kostprijs van 5,5% van het BBP.
het aandeel van de personeelskosten van de overheid in
Samen met alle andere maatregelen ter versterking
het BBP tussen 2005 en 2010 met 2 procentpunt.
van het economisch draagvlak zouden zij er echter voor zorgen dat de Belgische economie tussen 2005 en
Na al deze maatregelen blijft nog een te financieren
2010 in reële termen gemiddeld met 2,5% per jaar
gedeelte over van 1 procentpunt van het BBP (-2,5%
groeit en dat de werkgelegenheidsgraad tegen 2010
-0,5% + 2,0%). Dit wordt echter meer dan opgevangen
toeneemt tot 66%. Daardoor treden belangrijke terug-
door de te verwachten verdere daling van de rentelasten
verdieneffecten op. Deze doen zich in eerste instantie
met 1,25 procentpunt-BBP tussen 2005 en 2010.
voor op het niveau van de overheidsinkomsten, die niet
Daarnaast zouden, volgens de vergrijzingscommissie, de
met 5,5 procentpunt van het BBP teruglopen, maar
uitgaven voor pensioenen in de komende vijf jaar met
tegen 2010 slechts met 3,9 procentpunt. Tegen 2010
ongeveer 0,25% van het BBP afnemen, omdat in de
zijn er in het model immers heel wat meer mensen die
eerstkomende jaren de in omvang beperkte oorlogsge-
belastingen en socialezekerheidsbijdragen betalen.
neratie met pensioen gaat.
Naast de terugverdieneffecten aan de inkomstenzijde van
Al bij al zou het vorderingensaldo tussen 2005 en 2010
de overheid zijn er uiteraard ook terugverdieneffecten
dus in totaal met 0,5 procentpunt-BBP moeten verbete-
dankzij minder overheidsuitgaven. Omdat er minder uitke-
ren tot 0,6% van het BBP.
ringstrekkers zijn, dalen de uitgaven voor vervangingsinkomens in de sociale zekerheid met 1,4 procentpunt van het
De overheidsschuld zou door de relatief sterke economi-
BBP. De totale terugverdieneffecten van de maatregelen
sche groei op dat ogenblik wel al zijn gezakt tot ongeveer
ter verlaging van de fiscale en parafiscale druk belopen na
75% van het BBP. Een groot deel van de in de tijd ge-
enkele jaren dus 3,0 procentpunt-BBP. Na terugverdien-
spreide maatregelen moet zijn positieve invloed dan ech-
effecten hebben de maatregelen ter verlaging van de fis-
ter nog uitoefenen. Indien geen verdere maatregelen
cale en parafiscale druk dus nog een budgettaire kostprijs
meer worden genomen, zou het begrotingsoverschot in
van 2,5% van het BBP.
2011 al 1% van het BBP bedragen en in 2012 zelfs al zijn toegenomen tot 1,3% van het BBP bij een over-
62
ST R AT E G I E 2 0 1 0
VBO
heidsschuldratio van ongeveer 67%. Deze uitgangsposi-
met 4% toenemen. Voor de uitgaven in de gezondheids-
tie zou moeten volstaan om de budgettaire gevolgen van
zorg, bijvoorbeeld, is dit een veronderstelling die enige
de vergrijzing in de komende decennia op te vangen.
aandacht verdient, aangezien daar op dit ogenblik een reëlegroeinorm geldt van 4,5% of ruwweg 6,25% in nominale termen.
Een belangrijke voetnoot bij dit eenvoudig model voor de overheidsfinanciën is dat alle uitgavenposten die hier niet ter sprake zijn gekomen (kinderbijslagen, uitgaven voor
Het moet duidelijk zijn dat dergelijke groeitempo’s, in een
gezondheidszorg,...) tussen 2006 en 2010 verondersteld
sector die in België kwalitatief al op een erg hoog niveau
worden constant te blijven in procenten van het BBP. Dit
staat, op termijn onhoudbaar zijn. Zeker na de recente
betekent dat zij in het model in nominale termen elk jaar
nieuwe middeleninjectie is het ten zeerste aangewezen dat dit groeitempo tussen 2006 en 2010 zou worden gematigd tot 2,5% reëel of 4% nominaal.
In % van het BBP
12. Overheidsinkomsten, overheidsuitgaven en vorderingensaldo in het VBO-model 52
5
50
4
48
3
46
2
44
1
42
0
40
-1
Wat gebeurt er tussen 2006 en 2010? Omdat de positieve werkgelegenheidseffecten van de voorgestelde fiscale en parafiscale maatregelen gewoonlijk pas met enige vertraging optreden, is het van groot belang ook de ontwikkeling van de overheidsfinanciën tussen 2005 en 2010 even onder de loep te nemen. Grafiek 12 geeft aan dat het vorderingenoverschot in
2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 Vorderingensaldo (rs) Totale overheidsuitgaven (ls)
Totale overheidsinkomsten (ls)
2006 en 2007 inderdaad enigszins zal slinken en dat de positieve effecten zich pas in 2008-2010 ten volle zullen laten gevoelen. Door de gespreide invoering van al de maatregelen over de periode 2006-2010 blijft de begroting ook in 2006-2007 zo goed als in evenwicht.
>> VBO
ST R AT E G I E 2 0 1 0
63
BIJLAGE
IMPACT LOONKOSTEN OP WERKGELEGENHEID OM HET DEBAT OVER DE IMPACT VAN DE LOONKOSTENONTWIKKELING OP DE WERKGELEGENHEID WAT TE VERHELDEREN, KAN EEN ECONOMETRISCHE OEFENING VAN NUT ZIJN. De analyse van het effect van loonkostenstijgingen op werkgelegenheidsgroei, wordt immers bemoeilijkt door de samenloop met de conjuncturele ontwikkelingen. Zo kunnen sterke loonkostenstijgingen toch nog gepaard gaan met een toename van de werkgelegenheid als de conjunctuur meezit en
1. Beschrijving van de analyse 1.1 Econometrische techniek Bij de analyse maken we gebruik van de eenvoudige techniek van de meervoudige lineaire regressie.
kunnen er ondanks gematigde loonkostenstijgingen toch nog
1.2 Periodiciteit
arbeidsplaatsen verloren gaan als de conjunctuur tegenzit.
Door het gebrek aan statistisch materiaal met voldoende historiek op
Bovendien manifesteert de ongunstige invloed van sterke
kwartaal- of maandbasis, wordt uitsluitend gewerkt met jaarcijfers.
loonkostenstijgingen op de werkgelegenheidsgroei zich niet van de ene dag op de andere, maar vaak pas na enkele kwartalen
1.3 Keuze van de variabelen
of jaren.
1.3.1 Te verklaren variabele
Econometrische technieken maken het mogelijk het effect van
Als te verklaren variabele wordt de jaarwijziging van de loontrekkende
loonkostenstijgingen op de werkgelegenheidsgroei analytisch
werkgelegenheid in de privé-sector (dEMPprivé) gehanteerd. De
te onderscheiden van het conjuncturele effect. Zij laten ook toe
zelfstandige werkgelegenheid en de werkgelegenheid in de
een korte- en een langetermijneffect van loonkostenstijgingen
overheidssector worden dus niet in de analyse betrokken. We kunnen
op de werkgelegenheidsgroei te onderscheiden.
er immers vanuit gaan dat de ontwikkeling van deze laatsten niet of nauwelijks door de ontwikkeling van de loonkosten wordt aangedreven.
De conclusie van onderstaande econometrische analyse is dat een stijging van de reële loonkosten per werknemer met 1 % de groei van de werkgelegenheid in de privé-sector op korte termijn met 0,4 % en op lange termijn met 1 % afremt.
De gegevens over de loontrekkende werkgelegenheid in de privésector zijn afkomstig van de Nationale Bank van België voor de gehele periode 1970-2004. De jaarwijziging van deze reeks is uiteraard maar beschikbaar van 1971 tot 2004.
Concreet betekent dit dat elke stijging van de reële loonkosten per werknemer met 1 % de werkgelegenheid in de privé-sector op korte termijn doet afnemen met ongeveer 9.000 eenheden en op lange termijn met ongeveer 22.000 eenheden.
1.3.2 Verklarende variabelen 1.3.2.1 Reële BBP-groei Als eerste verklarende variabele wordt de jaargroei van het reële BBP (dBBP) opgenomen. Er wordt gebruik gemaakt van de INR-reeks "BBP in vaste prijzen van 1995" die beschikbaar is voor de periode 1970-2001. Voor de jaren 2002-2004 werd die reeks geëxtrapoleerd op basis van de groeivoeten van de nieuwe INR-reeks "BBP in vaste prijzen van 2000".
64
ST R AT E G I E 2 0 1 0
VBO
1.3.2.2 Reële loonkosten per werknemer
1.4. De keuze van de periode
Als tweede verklarende variabele wordt de jaarwijziging van de
Vermits we over deze laatste vertraagde variabele pas beschikken
reële loonkosten per werknemer opgenomen (dRCOMP). In de
vanaf 1972 loopt de regressieperiode van 1972 tot 2004. Vanuit
Statistical Annex van de Europese Commissie zijn hiervoor twee
econometrisch standpunt is deze periode ruimschoots lang genoeg
maatstaven beschikbaar (Tabellen 30 en 31). In de eerste
om zinvolle resultaten te bekomen (29 vrijheidsgraden).
gebeurt de zuivering voor inflatie van de nominale loonkostenontwikkeling op basis van de BBP-deflator, in de tweede op basis van de index van de consumptieprijzen.
2. Resultaten van de analyse
De eerste maatstaf geeft een goed beeld van de reële wijziging
We schatten volgende regressievergelijking:
van de kostprijs van arbeid voor ondernemingen. Het gaat
dEMPprivé = a + b * dPIB + c * dCOMR + d * dEMPprivé(-1)
immers om de nominale loonkostenstijging verminderd met de
Het regressieresultaat is het volgende (t-waarden tussen
toename van de afzetprijzen van de volledige binnenlandse
haakjes):
productie (dus niet enkel de afzetprijzen van de private consumptie maar ook van de overheidsconsumptie, de investeringen, de uitvoer, enz). De tweede maatstaf is vooral interessant om de reële toename van de koopkracht van de consumenten te
dEMPprivé = - 0,84 + 0,70 * dPIB - 0,38 * dCOMR + 0,63 * dEMPprivé(-1) (- 4,10)
(9,19)
meten (de nominale loonkostenstijging verminderd met de
R_ ajusted = 81,6 %
stijging van de index van de consumptieprijzen). In onze analyse
Durbin-Watson = 2,38
(- 6,43)
(8,38)
hebben we dan ook gebruik gemaakt van de eerste maatstaf. 1.3.2.3 Een vertraagde van de te verklaren variabele
3. Interpretatie
Door de zware kosten die verbonden zijn aan het aanwerven en ontslaan van werknemers (opleidingskosten, opzegvergoe-
3.1. Algemeen
dingen, …) wordt de ontwikkeling van de loontrekkende
De in aanmerking genomen variabelen verklaren zowat 82 % van de
werkgelegenheid in de privé-sector gekenmerkt door een
vastgestelde werkgelegenheidsgroei sinds 1972. De verklarende
belangrijke graad van inertie. De impact van een loonkos-
variabelen zijn zeer significant. De t-waarden van alle geschatte
tenstijging op de werkgelegenheid komt daardoor vaak pas over
coëfficiënten overtreffen ruimschoots het 95 %-waarschijnlijk-
een periode van enkele jaren ten volle tot uiting. De aanpassing
heidsniveau van 1,92 (in absolute waarde) en hebben alle het
van de werkgelegenheidsgroei aan het loonstijgingstempo is in
verwachte teken. Er is geen autocorrelatie van de residuen : de
het eerste jaar m.a.w. slechts partieel.
Durbin-Watson statistiek ligt in de buurt van het veilige niveau van 2.
Om bij een dergelijk partieel aanpassingsproces een schatting te
3.2. De impact van economische groei op werkgelegenheid
kunnen maken van de langetermijninvloed van de verklarende
Zoals kon verwacht worden hebben conjuncturele ontwikkelingen
variabelen, kan men de met één periode vertraagde te verklaren
een zeer duidelijke impact op de werkgelegenheidsgroei. Elk procent
variabele opnemen als verklarende variabele (een zogenaamde
reële BBP-groei gaf tussen 1972 en 2000 aanleiding tot een
autoregressieve term van de eerste orde). Door de coëfficiënt
werkgelegenheidsgroei van 0,70 procentpunt.
van deze term wordt de graad van inertie van de werkgelegenheidsgroei gemeten of m.a.w. de mate waarin de werkge-
3.3. De impact van reële loonkosten op werkgelegenheid
legenheidsgroei in jaar t nog samenhangt met de werkgelegen-
Tussen de ontwikkeling van de reële loonkosten per werknemer en
heidsgroei in jaar t-1 (en dus ook met de factoren die de
de ontwikkeling van de werkgelegenheid bestaat een duidelijk
werkgelegenheidsgroei in jaar t-1 hebben beïnvloed). Concreet
negatief verband. Een stijging van de reële loonkost per werknemer
nemen we dus bij de verklarende variabelen de ontwikkeling van
met 1 % leidt op korte termijn tot een daling van de
de loontrekkende werkgelegenheid in de privé-sector in het
werkgelegenheidsgroei met 0,38 %.
voorgaande jaar op (dEMPprivé(-1)).
Om de impact van de reële loonkosten op de werkgelegenheidsgroei op lange termijn te meten dient de coëfficiënt van dRCOMP te worden gedeeld door (1 – de coëfficiënt van de vertraagde variabele). Een bijkomende stijging van de reële loonkosten per werknemer met 1% leidt op lange termijn dan ook tot een verminderde werkgelegenheidsgroei ten belope van ongeveer 1 %.
VBO
ST R AT E G I E 2 0 1 0
65
BIBLIOGRAFIE Bureau fédéral du Plan (2001)
“La réforme de l’impôt des personnes physiques – Effets macroéconomiques, budgétaires, et sur la pression fiscale” WORKING PAPER 01-01, SAINTRAIN M.
Bureau fédéral du Plan (2004)
“L’industrie a-t-elle un avenir en Belgique ?”
Institut für Konjunktur- und Strukturforschung (IKSF) (2003)
“The significance of Competitive Manufacturing Industries for the Development of the Service Sector, an Analysis of the Determinants of the Expansion of Business-Related Services in Modern Industrial Societies” KALMBACH P., FRANKE R., KNOTTENBAUER K., KRÄMER H., SCHAEFER H.
WORKING PAPER 10-04, BOGAERT H, GILOT A., KEGELS C.
Konings J., Roodhooft F. (1995) Confederatie Bouw
“De werkgevers uit de bouwsector stellen hun plan voor om 20.000 banen te scheppen”
BELEIDSNOTA 1/95, KUL
De Grauwe P. (2003)
McKinsey & Company (2004), Prospero
“De toekomst van de industrie in België” LEUVENSE ECONOMISCHE STANDPUNTEN 2003/102
“Een nieuwe impuls voor economische welvaart in België”
European Central Bank (2003)
Meldpunt voor Administratieve Lasten (2004)
"Public sector efficiency: an international comparison"
“Eindrapport”
WORKING PAPER NO. 242, ALFONSO A., SCHUKNECHT L. AND TANZI V.
European Commission (2004)
“Fostering structural change: An industrial policy for an Enlarged Europe” COMMUNICATION FROM THE COMMISSION COM(2004) 274 FINAL
Federaal Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid (2001)
“De beroepsbevolking in België” HM Treasury (2004)
"Advancing long-term prosperity – Economic reform in an enlarged Europe" Hoge Raad voor de Werkgelegenheid (2004)
"Verslag 2004" SVO Brussel (2005)
"Determinanten van de bedrijfsdynamiek in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Een vergelijking met België, het Vlaams en het Waals Gewest" JOHAN LAMBRECHT
66
“Wat is het effect van lagere loonkosten op de vraag naar arbeid in Belgische ondernemingen?”
ST R AT E G I E 2 0 1 0
VBO
Moesen W. (2004)
“Instelling, ligging en economische welvaart” LEUVENSE ECONOMISCHE STANDPUNTEN 2004/103
Nationale Bank van België
“Verslag 2003 – Deel 1 Economische en financiële ontwikkeling” OCDE (1994)
"L’étude de l’OCDE sur l’emploi – Données et explications, Partie II : Possibilités d’adaptation des marchés du travail" OCDE (2004)
“Perspectives de l’emploi de l’OCDE” Roland Berger, Strategy Consultants (2002)
“Innovation – the driver of growth: Are European economies and companies keeping up ?” Industrie Vlaanderen (2004)
"Een industrieel beleid voor Vlaanderen"
NOTITIES
VBO
ST R AT E G I E 2 0 1 0
67
NOTITIES
68
ST R AT E G I E 2 0 1 0
VBO
DE LEDEN-SECTORFEDERATIES VAN HET VBO STEUNEN STRATEGIE 2010
Multisectorfederatie van de Technologische Industrie
Algemene Belgische Schoonmaakunie
VBO - STRATEGIE 2010
Creamoda
Belgische Baksteenffederatie
Vereniging van de Belgische Fabrikanten van Papierdeeg, Papier en Karton
De Belgische Federatie van het Financiewezen
Belgische Petroleum Federatie
Beroepsvereniging van Verzekeringsondernemingen
Federatie van de Belgische Cementnijverheid
Federatie van de Belgische Grafische Industrie
Belgische Federatie van de Hout- en Meubelindustrie
>>
>> Textielfederatie
Verbond van Ontginningsen Veredelingsbedrijven van Onbrandbare Gesteenten
Federatie van Partners voor Werk
Federatie van de Betonindustrie
GROEI EN JOBS: TABOES OVERBOORD !
GROEI EN JOBS: TABOES OVERBOORD !
STRATEGIE 2010
Belgische Federatie van de Automobiel- en Tweewielerindustrie
Federatie van de Chemische Industrie van België
Federatie der Papier- en Kartonverwerkende Bedrijven
Organisatie van Raadgevende Ingenieurs, Engineering- en Consultancybureaus
Beroepsvereniging van Verzekeringsmakelaars
Ravensteinstraat 4 B-1000 Brussel T + 32 2 515 08 11 F + 32 2 515 09 99
[email protected] www.vbo.be
Federatie van de Belgische Elektriciteitsen Gasbedrijven (Febeg)
Belgische Federatie van de Distributieondernemingen
Federatie Voedingsindustrie
Staalindustrie Verbond
Dienstencentrum voor de Tabaksindustrie
Verbond van de Glasindustrie
Werkgeversverbond der Belgische Havens
Koninklijke Belgische Redersvereniging
Belgisch Verbond voor Lederlooierij en Zeemtouwerij
Werkgeversfederatie voor de Internationale Handel, het Vervoer en de Aanverwante Bedrijfstakken
Beroepsvereniging van Belgische Vezelcement Producenten
Bedrijfsgroepering Zandgroeven
STRATEGIE 2010