KANSELARIJ VAN DE EERSTE MINISTER 1000 BRUSSEL, 26.10.2005 CH
ALGEMENE BELEIDSCOORDINATIE
LISSABON STRATEGIE
NATIONAAL HERVORMINGSPROGRAMMA 2005-2008
Meer groei en meer werk
FEDERALE OVERHEIDSDIENST KANSELARIJ VAN DE EERSTE MINISTER Wetstraat 16 – 1000 Brussel 02/501 02 11
INHOUDSTAFEL INLEIDING.................................................................................................................. 4 1.1. België vandaag............................................................................................... 4 1.2. Zes sporen voor meer groei en meer werk ..................................................... 6 Spoor 1: begroting in evenwicht ..................................................................... 6 Spoor 2: lastenverlaging, vooral op arbeid...................................................... 6 Spoor 3: de arbeidsmarkt hervormen en dynamiseren .................................. 7 Spoor 4: investeren om de economie te stimuleren........................................ 8 Spoor 5: versterken van de sociale zekerheid en de multidimensionele strijd tegen de armoede .................................................................. 11 Spoor 6: de synergieën tussen de bescherming van het leefmilieu en de groei versterken 11 1.3. De rol van het nationaal hervormingsprogramma in de binnenlandse context................................................................................................................... 12 1.4. Opvolging van de geïntegreerde richtsnoeren ............................................. 14 1.
Het macro-economisch beleid......................................................................... 16 1.1. Een geconsolideerd begrotingsevenwicht, basis voor toekomstige overschotten.......................................................................................................... 17 1.1.1. Voorziene begrotingsevolutie van 2005 tot 2008 .................................. 17 1.1.2. De grote prioriteiten van het begrotingsbeleid...................................... 18 1.2. De omstandigheden verzekeren voor het concurrentievermogen van de ondernemingen...................................................................................................... 18 1.2.1. De indirecte kost op arbeid verlichten en arbeid lonend maken .......... 18 1.2.2. Een overlegde loonmatiging .................................................................. 19 1.2.3. De fiscale ondernemingsomgeving ........................................................ 20 1.3. De uitdaging van de vergrijzing ................................................................... 20 1.3.1. De gevolgen van de vergrijzing optimaal inschatten............................. 21 1.3.2. Een begrotingspad aangepast aan de kost van vergrijzing................... 21 1.3.3. Een meervoudige strategie.................................................................... 22 1.3.4. Het niveau van de pensioenen verzekeren............................................ 23 1.4. Een sterke en duurzame sociale zekerheid ................................................. 23 1.4.1. De beheersing van de uitgaven in gezondheidszorg ............................. 24
2.
Een-productieve economische groei aanmoedigen ......................................... 25 2.1. Een innoverende economie.......................................................................... 26 2.1.1. O&O bevorderen ................................................................................... 26 Private en publieke investeringen in O&O...................................................... 26 De uitbouw van netwerken en de internationalisering van onderzoek .......... 27 Kennisoverdracht en onderzoeksvalorisatie ................................................... 27 2.1.2. Het menselijk kapitaal in O&O versterken ........................................... 28 2.1.3. Verspreiding en gebruik van ICT .......................................................... 29 2.2. Creatie van nieuwe activiteiten: het stimuleren van ondernemerschap en industrieel concurrentievermogen......................................................................... 30 2.2.1. Betere regelgeving en administratieve vereenvoudiging ....................... 30 2.2.2. Ondersteunende diensten..................................................................... 32 2.2.3. Toegang tot financiering ....................................................................... 32 2.2.4. Het stimuleren van ondernemerschap bij jongeren en vrouwen .......... 32 2.2.5. Industrieel beleid .................................................................................. 32 pagina 2
2.3. Verbetering van marktwerking.................................................................... 33 2.3.1. Hervorming van het mededingingsbeleid.............................................. 33 De versterking van de mededingingsautoriteiten ........................................... 33 Afstemming van de Belgische wetgeving op de Europese regelgeving ............ 33 Specifieke sectorale onderzoeken ................................................................... 34 Verhoging van de aanmeldingsdrempels voor concentraties.......................... 34 Banden met de sectorale regulatoren ............................................................. 34 2.3.2. Sectorale initiatieven............................................................................. 34 2.3.3. Andere maatregelen .............................................................................. 35 2.4. Investeren in moderne en duurzame capaciteit .......................................... 36 2.4.1. De doorstroming op Europese en plaatselijke netwerken verbeteren... 36 2.4.2. Maatregelen om het investeren te bevorderen ...................................... 37 2.5. Stimuleren van duurzaam gebruik van hulpbronnen en versterken van synergieën tussen milieubescherming en groei .................................................... 38 2.5.1. Stimuleren van energie-efficiëntie en milieuvriendelijke energie.......... 38 2.5.2. Een efficiënt gebruik van materialen .................................................... 38 2.5.3. Vrijwaring van de biodiversiteit ............................................................ 39 3.
Goed werk voor iedereen, jong en oud............................................................ 40 3.1. Werk maken van werk voor jong en oud ..................................................... 41 3.1.1. Een vlotte overgang van school naar werk ........................................... 41 3.1.2. Actief ouder worden .............................................................................. 43 3.1.3. Goede afspraken maken een sterke dienstverlening ............................ 44 3.2. Werk maken van een flexibele en mobiele arbeidsmarkt ............................ 44 3.2.1. Herstructureringen begeleiden én voorzien .......................................... 45 3.2.2. Flexibiliteit en zekerheid ....................................................................... 45 3.2.3. Knelpunten wegwerken......................................................................... 46 3.3. Werk maken van een inclusieve arbeidsmarkt in een inclusieve samenleving 47 3.3.1. Gelijke kansen voor vrouwen en mannen bevorderen .......................... 47 3.3.2. Kansen geven aan kansengroepen........................................................ 47 3.3.3. Arbeid goedkoper maken ...................................................................... 48 3.3.4. Loon naar werken ................................................................................. 48 3.3.5. Regionale achterstand verder wegwerken............................................. 49 3.3.6. Een arbeidsmarkt voor een sociale samenleving .................................. 49 3.4. Werk maken van gelijke kansen in het onderwijs en een levenslang lerend België 50 3.4.1. Kwaliteitsonderwijs voor iedereen......................................................... 50 3.4.2. Competenties verwerven en erkennen .................................................. 50
pagina 3
INLEIDING
1.1. België vandaag In het jaar 2000 werden de Lissabon-doelstellingen gelanceerd. Met het doel bij te dragen om van de Europese Unie de meest competitieve economie te maken, heeft België een heel aantal structurele ingrepen gedaan en hard gewerkt aan een langetermijnbenadering die oog heeft voor maatregelen op economisch, sociaal en milieugebied. Dit was nodig als men weet dat bijvoorbeeld in 1993, België een tekort kende op de begroting van 7,5% van het BBP en de schuldgraad 137,1% van het BBP was. De werkloosheidsgraad bedroeg 8,6%, de totale werkgelegenheidsgraad 55,8% en de werkgelegenheidsgraad voor 55-plussers 21,9%. Door het creëren van een duurzame economische groei in een stabiel macroeconomisch kader streeft België meer en meer hoogstaande werkgelegenheid, meer sociale cohesie en een gezond leefmilieu na. Binnen het kader van deze globale strategie zal België in de komende jaren blijven investeren in “meer groei en meer werk”. Dit beleid wordt nauwgezet gevolgd op het federale niveau en op het niveau van de gewesten en gemeenschappen. België is immers een federaal land waar economie en arbeidsmarktbeleid deels bevoegdheden zijn van de federale overheid, maar ook deels van de gewestelijke overheden. Onderwijs en vorming zijn op de eerste plaats bevoegdheden van de gemeenschappen. De diverse overheden dienen elk van hen een gepast antwoord te bieden op de noden die ook regionaal kunnen uiteenlopen. Zo is de demografische evolutie verschillend in Vlaanderen, Brussel en Wallonië. Het vergrijzingsproces is prominenter in Vlaanderen, waar het werkloosheidscijfer vooral hoog is in de categorie van de 55–plussers. In Wallonië en Brussel is vooral de jongerenwerkloosheid een uitdaging. Ook economisch zijn er verschillen tussen de gewesten. Vandaar dat, om een correct beeld te krijgen van de inspanningen die in België worden geleverd, de verschillende accenten van de gewesten en gemeenschappen uitvoerig worden belicht. Maar alle ademen ze een zelfde doel uit: de concurrentiekracht, groei en tewerkstelling versterken om te blijven werken aan een sociaal en ecologisch uitgebalanceerd beleid. Het hervormingsplan van België kan niet los worden gezien van de algemene Europese economische realiteit. De Europese groeivertraging laat zich ook in ons land voelen. Gezien haar grote exportafhankelijkheid is de Belgische economie meer dan andere landen gevoelig voor schommelingen van de internationale conjunctuur. Ondanks de conjunctuurgevoeligheid en de exportafhankelijkheid, groeide de Belgische economie in het eerste en in het tweede kwartaal van 2005, met een jaarop-jaargroei van het BBP van respectievelijk 1.8% en 1,4%, sneller dan de economie van de eurozone als geheel, waar groeicijfers van respectievelijk +1.3% en 1.1% werden opgetekend. Hiermee doet ons land het voor het twaalfde kwartaal op rij beter dan het gemiddelde van de eurozone. In de voorbije 12 kwartalen (periode 2002 III – 2005 II) groeide de Belgische economie +0.7 procentpunt sneller dan de economie van de eurozone. Uit de voorspellingen blijkt in elk geval dat ook de komende kwartalen de Belgische economie sneller zou blijven groeien dan het Europese gemiddelde. De Belgische groei voor geheel 2005 zou volgens de meest
pagina 4
recente ramingen1 van het Federaal Planbureau uitkomen op 1.4%. Voor 2006 en 2007 zou dat bij ongewijzigd beleid respectievelijk 2,2% en 2.0% zijn. De Belgische economische groei werd de afgelopen jaren vooral ondersteund door de particuliere consumptie. Het vertrouwen van de consumenten werd onderbouwd door de combinatie van zeven jaar begroting zonder tekorten, de hervorming van de personenbelasting, een versterking van de sociale zekerheid en de modernisering van de overheidsdiensten. In 2005 zorgde de sterke stijging van de olieprijzen er evenwel voor dat de particuliere consumptie minder toenam dan bij normale omstandigheden was verwacht. Toch zal het reëel beschikbaar inkomen van de gezinnen en dus de koopkracht naar verwachting met 2% toenemen in 2006. Niet alleen de consumptie maar ook de investeringen droegen bij tot de groei. Alhoewel de investeringen slechts 18.8% van het BBP uitmaken droegen ze voor 31% bij tot de groei van de Belgische economie in de jaren 2003-2005. De samenstelling van de groei, gezicht op consumptie maar vooral op investeringen, staat borg voor de duurzaamheid van de groei van de Belgische economie. Belangrijk is ook dat ondanks de trage reële economische groei er nog steeds arbeidsplaatsen worden gecreëerd. De versoepeling van de arbeidsmarkt en verdere lastenverlaging op arbeid zijn daaraan niet vreemd. Zo lag de netto-creatie van arbeidsplaatsen in 2004 met 24.000 eenheden bijna dubbel zo hoog als de verwachte 12.500. Bij een voorspelde groei van gemiddeld 1.9% voor de jaren 2005-2007 zullen er volgens het Federaal Planbureau jaarlijks toch nog 29.500 nieuwe jobs gecreëerd worden. Deze jobcreatie is juist voldoende om de toename van de beroepsbevolking op te vangen. Een meer actief en vooruitziend beleid is nodig om de werkloosheid te doen dalen. Toch ligt de werkloosheidsgraad in België onder het Europees gemiddelde. Midden 2005 bedroeg de werkloosheidsgraad in België 8,1% tegenover een gemiddelde in de eurozone van 8,6% en van de EU-25 van 8,7%. De goede economische prestaties in Europees perspectief werden in het recente verleden ondersteund door een gezond budgettair beleid met volgende kenmerken: - begroting in evenwicht; - gestaag dalende schuldratio; - minder lasten op arbeid en ondernemen; - ondersteuning van de sociale zekerheid en de koopkracht. Sinds 2000 sluit de Belgische begroting af in evenwicht, dankzij de inspanningen van alle overheden. De begroting 2005 zal afsluiten met een licht overschot, terwijl ook de begroting 2006 in evenwicht is ingediend. De Belgische overheid doet gestaag een inspanning om de lasten op arbeid te verminderen. Zo daalde in 2004 de belastingsdruk (inclusief sociale bijdragen) op arbeid met 0.7% van het BBP. Dit werd gecompenseerd door een verhoging van de indirecte belastingen (+0.3% van het BBP, vooral accijnzen op benzine) en een verhoging van de lasten op kapitaalinkomen, voornamelijk het gevolg van een forse toename van de bedrijfswinsten in 2004, met +0.4% van het BBP.
1
Federaal Planbureau : economische begroting, 30 september 2005.
pagina 5
1.2. Zes sporen voor meer groei en meer werk België koestert de welvaart en de sociale bescherming die zij aan elk van haar burgers garandeert. Om dit model ook op lange termijn betaalbaar te houden werden in België consequent voor zes sporen gevolgd: (1) een begroting in evenwicht met een lange termijn afbouw van de schuld, (2) het stimuleren van werk door het goedkoper maken van arbeid en het wegwerken van werkloosheidsvallen, (3) het hervormen van de arbeidsmarkt en het investeren in vorming, (4) investeren om de economie te stimuleren, (5) het versterken van de sociale zekerheid en de mulitdimensionele strijd tegen de armoede (6) het versterken van de synergieën tussen de bescherming van het leefmilieu en de groei. De belangrijkste prioriteiten die België in haar beleid legt, kaderen in deze algemene strategie en komen overeen met de landenspecifieke aanbevelingen die we ontvingen, namelijk duurzaamheid van de openbare financiën, het opkrikken van de werkgelegenheidsgraad, actie op het vlak van de structurele lange termijn werkloosheid en de intergewestelijke mobiliteit van werknemers en het verhogen van de concurrentie in de dienstensector. Deze prioriteiten die uiteraard stuk voor stuk mede als doel hebben het instandhouden en zelfs verbeteren van de welvaart en de sociale bescherming, vormen de rode draad doorheen de acties in de drie luiken van de Nationaal Hervormingsplan. Spoor 1: begroting in evenwicht Doelstelling:
- schuldratio onder de 60% in 2014 - overschot op begroting optrekken tot minstens 1,0% in 2010
Reeds zeven jaar op rij kan België een begroting zonder tekorten voorleggen. Jaar op jaar werd bovendien de staatsschuld, een van de Belgische pijnpunten, verlaagd. De staatsschuld die was opgelopen tot 137,1% van het BBP in 1993, daalt in 2006 tot 90,6%. Dit beleid zal de komende jaren resoluut worden voortgezet. In het stabiliteitsprogramma van België (2005-2008) is afgesproken het surplus van de gezamenlijke overheid op te trekken van een evenwicht in 2006 tot een overschot van 0,6% van het BBP in 2008. Voor de verdere toekomst wordt ervan uitgegaan het surplus geleidelijk op te trekken tot 1,5% van het BBP tegen 2013. De schuldratio zal dan in 2010 73,9% bereiken en onder de 60% grens duiken in het jaar 2014. Spoor 2: lastenverlaging, vooral op arbeid Doelstelling:
- fiscale druk op arbeid tussen 2005 en 2010 verlagen met 2,2% van het BBP (4,2% van de loonkost)
Deze gezonde begrotingspolitiek werd gecombineerd met doorgedreven en doelgerichte lastenverlagingen. De ondernemingsfiscaliteit werd verlaagd: het basistarief in de vennootschapsbelasting werd verlaagd van 40 naar 33,99% en pagina 6
België kent vanaf 1 januari 2006 de ‘notionele' intrestvoet, waardoor een grotere fiscale neutraliteit is ingevoerd tussen financiering op fondsen en op leningen. De invoering van dit systeem komt neer op, in bepaalde gevallen, een impliciete daling van het tarief in de vennootschapsbelasting naar 26 à 28%. De lasten op arbeid werden verlaagd: de personenbelasting werd hervormd en doelgerichte lastenverlagingen (onder andere op de laagste lonen, voor onderzoekers, voor nacht en ploegenarbeid, voor oudere en jonge werknemers) werden doorgevoerd. Het budget lastenvermindering op de sociale bijdragen is gestegen van 2 miljard euro in 1999 tot 3.5 miljard in 2001 en 5.4 miljard in 2006. In de periode 2002 en 2004 bleef de fiscale en parafiscale druk in België constant, nl. 44.7%. Zonder de Eenmalige Bevrijdende Aangifte zou er een daling worden waargenomen van 0.2% van het BBP. Belangrijker is evenwel de verschuiving van de druk weg van arbeid: - de lasten op arbeid dalen met 0.7% van het BBP, deels door de hervorming personenbelasting (-0.4% van het BBP) en deels door vermindering van de sociale bijdragen op arbeid (-0.3% van het BBP) - de lasten op kapitaalinkomen nemen toe met 0.4% van het BBP, deels door de Eenmalige Bevrijdende Aangifte (+0.2% van het BBP spaarbelasting) en deels door de toename van de bedrijfswinsten die zich vertaalt in een hogere opbrengst van de vennootschapsbelasting (+0.2% van het BBP) - de indirecte belastingen nemen toe met 0.3% van het BBP. Daarbij zijn het vooral de accijnzen die toenemen. De toename van de opbrengst van de BTW is toe te schrijven aan de toename van de particuliere consumptie in % BBP, waardoor bij gelijke tarieven de opbrengst van deze belasting in % BBP toeneemt. In 2003 was de fiscale en parafiscale druk op arbeid 43,2% van de loonkost, terwijl het gewogen gemiddelde in 2003 bij de buurlanden 38,4% bedroeg. In 2004 verlaagde België deze last tot 42,6%. België wil tegen 2010 de competitieve achterstand goedmaken en de druk op arbeid tot onder het gemiddelde van de buurlanden brengen en houden. Dit impliceert tussen 2005 en 2010 een daling met 4,2 % van de loonkost (2,2% van het BBP). Deze vermindering van de lasten op arbeid mag niet ten koste gaan van de financiering van de sociale zekerheid. Ze heeft in tegendeel de bedoeling om het financieel evenwicht van de sociale zekerheid te vrijwaren en zal dus deels gefinancierd worden door een verdere verschuiving naar andere belastingen zonder evenwel de competitiviteit van de Belgische economie in het gedrang te brengen. De combinatie van deze twee sporen heeft gezorgd voor een hoog consumentenvertrouwen wat onze economische groei op een redelijk peil heeft gehouden. Daardoor is de algemene Europese trend van terugval van jobs sinds 2001, in België beperkt gebleven. Spoor 3: de arbeidsmarkt hervormen en dynamiseren Doelstelling:
- tegen 2010 zal het aantal oudere werknemers 1,5 sneller stijgen dan het gemiddelde (EU 15) ten opzichte van 2005 - de werkzaamheidsgraad nadert de 70%
pagina 7
Het is duidelijk dat onze arbeidsmarkt hervormingen behoeft. De rode draad van deze hervormingen is het optrekken van de werkzaamheidsgraad en tegelijk diegenen aan het werk houden die de arbeidsmarkt dreigen te verlaten. Daartoe is de laatste jaren een reeks activeringsmaatregelen aangenomen. Er werd beslist zowel aan de werkgever als aan de werknemer een fiscaal voordeel toe te kennen van 16,5%, wat de kost van overuren redelijk en interessant maakt, wat ondernemingen zou moeten toelaten blijk te geven van meer flexibiliteit en de tewerkstelling structureel te laten toenemen. Op 1 juli 2004 werd een versterkte opvolging en begeleiding voor de werkzoekende opgestart voor de leeftijdscategorie tussen 20 en 30. Voor de groep van 30 tot 40 jaar is dit systeem in werking getreden op 1 juli 2005. De groep van 40- tot 50-jarigen komt op 1 juli 2006 in dit systeem terecht. Een eerste vergelijking met de controlegroep geeft aan de instroom op de arbeidsmarkt aanzienlijk toeneemt. Vooral het onlangs gesloten generatiepact is belangrijk. Daarin worden immers concrete maatregelen genomen opdat jongeren snellen een plaats zouden vinden op de arbeidsmarkt. Toch zullen vooral de oudere werknemers ertoe worden aangezet langer te werken. De werkgevers zullen financieel aangemoedigd worden om hen aan het werk te houden, terwijl de overheid zal zorgen voor omkadering. De reglementering noodzakelijk voor de uitvoering van de maatregelen uit het generatiepact zal de komende maanden stapsgewijs worden uitgewerkt. Volgens de studiecommissie vergrijzing zal de werkzaamheidsgraad van het huidige peil tegen 2010 evolueren naar 61,7 %. De recent genomen maatregelen moeten ons echter toelaten om in 2010 het Europese gemiddelde voor de werkgelegenheidsgraad te bereiken. De evolutie van de werkgelegenheidsgraad van de werknemers van 55 jaar en ouder, zal ten opzichte van 2005 minstens anderhalve keer zo snel gegroeid zijn als in de EU15. Bijzondere aandacht zal gaan naar doelgroepen als langdurig werklozen, vreemdelingen of ontvangers van het sociaal minimum. België zal zijn inspanningen voortzetten inzake gelijkheid tussen vrouwen en mannen door meerbepaald werk te maken van de verzoening tussen werk en privé-leven. De bijdrage van vorming is essentieel bij het scheppen van werkgelegenheid. Inzake opleiding zal de prioriteit gaan naar de toegang tot kwaliteitsonderwijs voor iedereen. Zowel werknemers als werkgevers zullen financiële steun krijgen bij hun vormingsinspanningen. De coördinatie van het vormingsaanbod zal worden versterkt. De gevolgde opleiding zal worden afgesloten met een erkenning van de verworven competenties. Spoor 4: investeren om de economie te stimuleren Doelstelling : - 3% investeringen in O&O tegen 2010 - het voortzetten van de hervorming van netwerkindustrieën en de versterking van het concurrentievermogen van de overheidsbedrijven De algemene investeringen in de infrastructuur, meer bepaald openbaar vervoer, wegen en telecommunicatie, zijn toekomstgericht maar werpen ook nu reeds hun vruchten af. De energiemarkt stevent stapsgewijs op een volledige hervorming af. pagina 8
Met de aanstelling van twee bijzondere federale staatssecretarissen, één voor administratieve vereenvoudiging en één voor e-government en met de inspanningen van de gewesten maakt België ernstig werk om de administratieve procedures sterk af te slanken. Een enquête van het Federaal Planbureau bij ondernemers en zelfstandigen wees uit dat tussen 2002 en 2004 de administratieve lastendruk daalde met een kwart. De investeringen in O&O gebeuren zowel op federaal als op gewestelijk vlak door het progressief werken naar de 3%, door het stimuleren van onderzoek in bedrijven via onder andere lastenverlagingen voor onderzoekers en door technologie als speerpunt te gebruiken bij het behalen van de Kyoto-normen. De modernisering van wetgeving en procedures op vlak van intellectueel eigendom, normalisatie en mededinging zullen hun relevantie voor innovatie en ondernemerschap laten voelen. Inzake KMO’s en zelfstandigen worden verschillende beleidsstrategieën naast elkaar gevolgd. In het kader administratieve vereenvoudiging worden meerdere maatregelen genomen waaronder de oprichting en ontwikkeling van de Kruispuntbank voor Ondernemingen. Op het vlak van het scheppen en doen heropleven van activiteiten moeten de verbeterde financieringsmogelijkheden via het Participatiefonds de ondernemers toelaten vlotter activiteiten te kunnen opstarten en uit te breiden. Om een concreter antwoord te bieden aan de verwachtingen van ondernemingen, is het project om een studiecentrum op te richten dat de evolutie van de KMO-omgeving zou moeten opvolgen actueel. De centralisatie van inlichtingen rond KMO’s via de oprichting van een contactcel en de steun aan de ambachten maken ook deel uit van de prioriteiten. De globale sterktezwakteanalyse van de economie in het Vlaamse gewest laat toe de centrale uitdagingen voor het Vlaamse economiebeleid af te bakenen in het licht van de Europese strategie: Ondernemen, investeren en innoveren bevorderen is de centrale uitdaging in het Vlaams regeerakkoord 2004-2009. Deze uitdaging wordt vertaald in de concrete doelstellingen om de dalende trend van startende en snelgroeiende ondernemingen om te buigen. Inzake de netto-aangroei van het aantal ondernemingen moet Vlaanderen bij de vijf beste Europese regio’s behoren. Bovendien moet Vlaanderen één van de aantrekkelijkste regio’s zijn voor de vestiging en de ontwikkeling van ondernemingsactiviteiten. Deze doelstellingen komen eveneens terug in het Pact van Vilvoorde. 2 Een tweede centrale uitdaging in het Vlaams Regeerakkoord 2004-2009 betreft het gerichte ondersteuningsbeleid aan de ondernemingen. In het licht van deze twee centrale doelstellingen stelt de Vlaamse regering in de periode 2005-2008 de volgende vijf beleidsprioriteiten voorop inzake Economie: 1. het versterken van het ondernemerschap vanaf zijn "prille begin" en via gerichte overheidsmaatregelen; 2. het vereenvoudigen van bestaand ondernemerschap via "e-government"maatregelen; 3. het nog beter rentabiliseren van het open karakter van onze economie ten opzichte van het buitenland;
2
Pact van Vilvoorde
pagina 9
4. het zwaar inzetten op innovatie, ICT, nieuwe technieken, producten en processen om de internationale concurrentie aan te kunnen; 5. het creëren van een geïntegreerd industriebeleid; 6. een economisch beleid voeren dat duurzaamheid ten goede komt. Op economisch gebied wil de Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest de volgende prioritaire acties voeren: - De ondersteuning versterken bij het oprichten en ontwikkelen van ondernemingen door de begeleidingsdiensten aan ondernemingen uit te breiden. Ook zal de ruimte die ter beschikking van ondernemingen wordt gesteld moeten uitgebreid en bouwrijp gemaakt worden. - Het aantrekken en herlokaliseren van ondernemingen door de aantrekkelijkheid van het Gewest te verbeteren. Een proactieve en versterkte actie wordt ondernomen om buitenlandse investeerders aan te trekken (o.a. de creatie van een incubator voor buitenlandse investeerders). - Het hervormen en contractualiseren van economische steun. - Voor het stabiliseren van de fiscale druk op de ondernemingen voorzien wij twee maatregelen: het bevriezen van de roerende voorheffing op materiaal en machines naast de afschaffing van het gewestelijk deel van die roerende voorheffing. - Prioritair steun bieden aan drie innovatieve onderzoekssectoren. Om al onze inspanningen te focussen en met zorg voor een betere doeltreffendheid werden drie innovatieve sectoren geïdentificeerd: de biowetenschappen (geneeskunde, biotechnologie, farmacie, enz.), de NICT (Nieuwe informatieen communicatietechnologieën) en leefmilieu. Het Waalse Gewest beoogt om door middel van een structureel herstel en het geleidelijk bereiken van de Europese gemiddelden de voorwaarden tot stand te brengen voor de creatie van een door allen gedeelde welvaart. De Waalse regering legt de volgende prioritaire acties voor die het herstel moeten waarmaken. Eerst en vooral moeten er zich concurrentiepolen ontwikkelen. Hiertoe heeft de Waalse regering beslist om in de komende jaren uitzonderlijke middelen toe te kennen aan de activiteitensectoren biowetenschappen, agrovoeding, mechanische engineering, transport-logistiek, vliegtuigbouw en ruimtevaart, waarin Wallonië leider kan worden op Europees of zelfs wereldniveau. Concreet zullen er openbare investeringen in activa en participaties gebeuren en zullen heel wat middelen uitgetrokken worden voor onderzoek, de ondersteuning van investeringen, opleiding, het onthaal van buitenlandse investeerders en de steun aan export Ten tweede zal men de creatie van activiteiten stimuleren door de oprichting en uitbreiding van ondernemingen te ondersteunen, de investeringen en tewerkstelling in de privé-sector te bevorderen, in het bijzonder door het verminderen van fiscale lasten voor de onderneming, door alle gewestelijke steun- en begeleidingsmiddelen ter beschikking te stellen voor bedrijven en voor het bevorderen van de aantrekkelijkheid van het grondgebied. Concreet zal de economische stimulans gerationaliseerd en gecoördineerd worden, zal de Waalse regering de steun voor de economische expansie optimaliseren, de steun aan de export vergroten, verlaten economische terreinen saneren en de uitrusting van onthaalzones voor economische activiteiten op peil brengen. Ten derde wil de Waalse regering onderzoek en innovatie stimuleren in samenhang met de ondernemingen. Daarom zal zij het basisonderzoek financieren, excellentieprogramma’s invoeren, mobilisatieprogramma’s intensiever maken, het pagina 10
beleid op het vlak van spin-off en spin-out versterken, de economische stimulansen rationaliseren en coördineren en de besturen voor economie en onderzoek samenbrengen. Spoor 5: versterken van de sociale zekerheid Doelstelling:
- 0,057% BBP per jaar gaat naar welvaartsaanpassingen van pensioenen en andere uitkeringen - het evenwicht in de sociale zekerheid verzekeren en de multidimensionele strijd tegen de armoede (zie bijlage)
De strakke budgettaire houding laat de regering toe om welvaartsaanpassingen uit te voeren. De welvaartsvastheid van pensioenen en andere uitkeringen biedt de waarborg dat de koopkracht en de levensstandaard van iedereen behouden blijft. Het versterkt bovendien het consumentenvertrouwen. Tegelijkertijd zal ook het leefloon aangepast worden, cruciaal in de strijd tegen de armoede. Het structureel mechanisme van welvaartsaanpassing wordt ook na 2007 verzekerd door een jaarlijkse enveloppe te bepalen zoals voorzien door de studiecommissie vergrijzing. In het kader van de vergrijzingsproblematiek stelt de studiecommissie vergrijzing immers vast dat er een ruimte beschikbaar is voor welvaartsaanpassingen ten belope van 0,057% BBP per jaar, hetgeen neerkomt op een jaarlijkse aanpassing van 1,25 % voor de maxima, van 0,5 % voor de uitkeringen en van 1 % voor de minima. Tegelijkertijd zal een nieuw mechanisme worden ingevoerd voor de structurele financiering van de gezondheidszorg dat de responsabilisering van de partners van de ziekteverzekering behoudt. Naast het Zilverfonds is dit een belangrijk instrument om huidige en toekomstige uitdagingen rond vergrijzing aan te gaan. Om toe te laten dat de lasten op arbeid verder worden verlicht en het evenwicht in de sociale zekerheid verzekerd blijft, worden bijkomende financieringsbronnen aangeboord die niet rechtstreeks wegen op de factor arbeid, zoals een percentage van de inkomsten op het gebruik van voor de volksgezondheid schadelijke producten, meer bepaald de accijnzen op de tabak en een deel van minstens 15% van de inkomsten uit de roerende voorheffing. De 795.000 Belgische zelfstandigen vertegenwoordigen 16% van de actieve bevolking en vormen een belangrijke steunpilaar van de Belgische economie. Ondanks het belang van deze sector is het statuut van zelfstandige onvoldoende aantrekkelijk. Het is van belang daar verandering in te brengen om het creëren van jobs te ondersteunen en de ontwikkeling van economische activiteit mogelijk te maken. Daartoe heeft de federale Regering de dekking verhoogd van de kleine risico’s in gezondheidszorg, naast het pensioen en de invaliditeitsuitkering voor zelfstandigen. Ook heeft hij zich ertoe verbonden een nieuwe wettelijke kapitalisatiepijler te creëren. Spoor 6: de synergieën tussen de bescherming van het leefmilieu en de groei versterken Doelstelling:
- De emissiedoelstellingen van het Protocol van Kyoto halen van -7,5 % voor de periode 2008 – 2012 vergeleken met de uitstoot van broeikasgassen in 1990 pagina 11
- De energie-efficiëntie doen stijgen met 1% per jaar De verplichtingen die voortvloeien uit het Kyoto-protocol zullen de rode draad vormen voor het milieu- en klimaatbeleid. Dat streven naar een hogere energieefficiëntie zal zich moeten vertalen in een besparing voor de consumenten en de ondernemingen, zonder daarbij te raken aan het concurrentievermogen van die laatste, en het scheppen van nieuwe markten en banen. Zowel het federale als het gewestelijke beleid zal sterker de klemtoon leggen op de verbetering van de energie-efficiëntie van gebouwen, of het nu gaat om particulieren, ondernemingen of overheden. Voor de gebouwen van particulieren wordt een beroep gedaan op fiscale maatregelen en de gewestelijke regelgeving inzake rationeel energieverbruik. Voor openbare gebouwen wordt gebruik gemaakt van het derde-investeerderssysteem. Voor ondernemingen worden ook maatregelen getroffen, meerbepaald brancheakkoorden vooral in het kader van het Europees systeem van emissierechtenhandel, van investeringsaftrek en van het moduleren van investeringssteun. Een verbeterde energie-efficiëntie voor transportsystemen wordt nagestreefd. Afgezien van de modulatie van de fiscaliteit op voertuigen blijkt het stimuleren van het aanbod aan andere transportmodi, andere brandstoffen en eco-efficiënte voertuigen overwegend. Het gebruik van hernieuwbare en ecologische energie zal worden gestimuleerd, meerbepaald via de ontwikkeling van een certificatiesysteem en windmolenparken. Tot slot zullen de verschillende overheden duurzaam gebruik maken van flexibele mechanismen in het kader van het Kyoto-protocol om de doelstellingen te halen overeenkomstig de gesloten akkoorden.
1.3. De rol van het nationaal hervormingsprogramma in de binnenlandse context Gelet op de Europese integratie (meerbepaald de binnenmarkt, de economische en monetaire unie) en de gemeenschappelijke uitdagingen van een geglobaliseerde internationale economie, volstaat het niet op nationaal vlak actie te ondernemen. België pleit dan ook voor een versterkte gemeenschappelijke Europese aanpak. Naast de open coördinatiemethodes, die versterkt dienen te worden, blijken communautaire initiatieven die een grotere convergentie kunnen opwekken uiterst belangrijk te zijn. De landen van de Europese Unie ondervinden immers steeds meer Amerikaanse en vooral Aziatische druk. Slechts een gecoördineerd antwoord dat de Europese Unie met één stem verkondigt kan zorgen voor het vereiste tegengewicht. In de tenuitvoerlegging van het socio-economisch beleid in de brede zin van het woord (begroting, sociale zekerheid, tewerkstelling, mededinging, onderzoek en ontwikkeling,…) zal het nationale hervormingsprogramma een eigen plaats innemen. Het programma is immers een tastbare aanduiding dat het Belgische beleid zich in een duidelijk Europees kader situeert. Het programma zal aldus een leidraad en een toetssteen zijn, waar meer bepaald aanduiding wordt gegeven van de prioritaire doelstellingen en acties van alle beleidsniveaus. Het voorliggende nationale hervormingsplan geeft duidelijk aan welke overheid welke verantwoordelijkheid opneemt. De uitvoering ligt evenwel niet enkel in handen van de federale regering, de gewesten en de gemeenschappen. In België hebben ook de sociale partners, werkgevers en werknemers een belangrijk rol. pagina 12
Onder meer in de opmaak van het verslag is de bijdrage van de sociale partners zeer nuttig geweest. Zij hebben via een gezamenlijk advies verstrekt door de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven en de Nationale Arbeidsraad uiting gegeven aan hun steun voor een vereenvoudigde aanpak, een partenariaatsbenadering en een nieuwe benadering van de Lissabon-strategie geconcentreerd op groei en tewerkstelling zonder echter de sociale en leefmilieucomponenten te verwaarlozen. De Federale Raad voor Duurzame Ontwikkeling heeft in een gelijkaardige zin geadviseerd. Maar naast het adviseren van de overheid, hebben de sociale partners een belangrijke rol in de implementering van de hervorming van de arbeidsmarkt. Het recente generatiepact is daar een goed bewijs van. De Belgische politieke overheden zijn er immers van overtuigd dat een consensus over de noodzakelijke veranderingen hun uitvoering aanzienlijk zal vervlotten. Concreet engageren de sociale partners zich in het aanbieden van vorming, zodat tegen 2010 jaarlijks één op de twee werknemers vorming of opleiding krijgt. Ook wat bijvoorbeeld de nacht – en ploegenarbeid betreft, wordt van de sociale partners een gelijkwaardige inspanning als de lastenverlaging van de regering verwacht. Het aspect loonmatiging is eveneens een onderdeel van de Interprofessionele Akkoorden die tweejaarlijks tussen de sociale partners worden onderhandeld. Het is vanzelfsprekend dat dit nationaal hervormingsprogramma is tot stand gekomen via een intense interactie tussen de federale overheid en de gewesten en gemeenschappen. Immers in België zijn heel wat instrumenten van het socioeconomische beleid geregionaliseerd en toevertrouwd aan de gewesten (industriebeleid, regionaal beleid, onderdelen van het tewerkstellingsbeleid, innovatiebeleid, ...) of behoren zij tot de bevoegdheid van de gemeenschappen (onderwijs, opleiding, ….). De hervormingsplannen van de deelstaten zijn dan ook onontbeerlijk in het behalen van de doelstellingen.
-
hervormingsprioriteiten van Vlaanderen hebben als krachtlijnen: op macro- en micro-economisch vlak een geïntegreerd industriebeleid creëren ondernemingsklimaat meer dienstverlenend en stimulerend maken focussen op innovatie aansluiting houden bij Europese koplopers van de informatiemaatschappij investeren in een gezond leefmilieu op het vlak van de werkgelegenheid actief ouder worden stimuleren door middel van “fiscaal rugzakje” voor oudere werknemers aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt verbeteren loopbaanbegeleiding bij transities en herstructureringen begeleiding en opleiding op maat voor werklozen deelname allochtonen en andere kansengroepen op arbeidsmarkt bevorderen vlotte combinatie arbeid en zorg mogelijk maken
De 1. 2. 3. 4. 5.
vijf prioritaire acties voor de toekomst van Wallonië zijn de volgende: competitiviteitspolen creëren de creatie van activiteiten stimuleren de fiscaliteit op ondernemingen verlichten onderzoek en innovatie rond ondernemingen stuwen vaardigheden voor de arbeidsmarkt versterken
De 1. 2. -
De twee prioritaire doelstellingen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in het kader van de Lissabon-strategie zijn de volgende: pagina 13
-
de toegang tot de arbeidsmarkt, in het bijzonder voor laaggeschoolde jongeren, de ontwikkeling van economische groei, in het bijzonder in structuurarme stedelijke zones.
Op het vlak van werkgelegenheid en vorming zijn de krachtlijnen van de hervormingsprioriteiten voor Brussel-Hoofdstad: - het optrekken van het vormingsniveau van werkzoekenden dankzij het oprichten van referentiecentra in banenscheppende sectoren, - de intensivering van de “talencheques”, het creëren van “vormingscheques” en van “ICT-cheques”, - het aanbieden aan jongeren en vooral laaggeschoolde jongeren van een eerste “vormende werkervaring” zowel in de privé-sector als in de publieke sector, - de strijd tegen discriminatie bij het aanwerven, gebaseerd op het geslacht, de afkomst of een handicap. Terwijl er ruimte in het beleid van de verschillende overheden is om eigen accenten te leggen, is de doelstelling uniform: de regeringen van ons land onderschrijven ten volle de Lissabondoelstellingen en schrijven zich in in een beleid dat duurzame groei stimuleert door gezonde overheidsfinanciën, stimuleren van innovatie, modernisering van de overheidsactiva en aandacht voor infrastructuur, hoogkwalitatief onderwijs en belangrijke vormingsinspanningen om gekwalificeerd personeel, lagere fiscale en sociale lasten op de productieve krachten, de ondersteuning van de koopkracht, een sterke sociale zekerheid en een duurzaam milieubeleid. Dit alles in de volle overtuiging dat economische groei maar tot welvaart voor iedereen leidt, als er een duurzaam evenwicht wordt nagestreefd tussen de drie (economische, sociale en ecologische) pijlers.
1.4. Opvolging van de geïntegreerde richtsnoeren In de hoofdstukken die volgen wordt de invulling van de hierboven vermelde doelstellingen geconcretiseerd. De referentie naar de overeenstemmende specifieke richtsnoeren vindt men in de kantlijn. Naar twee richtsnoeren wordt niet expliciet verwezen. Richtsnoer nr. 6: België is een groot voorstander van een coördinatie van het economisch en begrotingsbeleid tussen de lidstaten van de Unie en van de eurozone in het bijzonder. De economische en monetaire unie heeft een kader geschapen dat op een krachtige wijze heeft bijgedragen tot het inperken van de staatsschuld en heeft aangespoord tot het vastleggen van begrotingen in evenwicht. België staat trouwens een nog sterkere ‘socio-economic governance’ voor op Europees vlak en in Eurogroep verband in het bijzonder. Een goede werking van het Groei- en het Stabiliteitspact is hierbij van bijzonder belang. België staat trouwens een benadering voor waarbij dank zij een grotere convergentie tussen de lidstaten de Europese Unie een sterkere positie kan innemen ten aanzien van stijgende buitenEuropese concurrentie. Dit veeleer dan een interne concurrentie op fiscaal, sociaal of leefmilieuvlak moet de EU-lidstaten gezamenlijk in staat stellen een eigen socioeconomisch model in stand te houden. Richtsnoer nr. 12: Het Nationale hervormingsprogramma gaat niet gedetailleerd in op de problematiek van de omzetting van Europese richtlijnen en het naleven van pagina 14
de wetgeving betreffende de interne markt. Dit betekent geenszins dat België hier geen belang aan hecht. Het tegendeel is waar en het besef is er maar al te goed dat er nog inspanningen dienen te worden geleverd om de te Barcelona vooropgestelde doelstellingen te bereiken. Een Staatssecretaris werd belast met de coördinatie van de omzetting. Er tekent zich een gestadige vooruitgang af en dit laat zich het best voelen in een vermindering van inbreuken en een vrijwel volledige opslorping van omzettingsachterstand van meer dan twee jaar. Een aantal mechanismen werden gecreëerd of versterkt (databank, omzettingscoördinatoren, geregelde opvolging op regeringsvlak) die in de toekomst verder zullen worden aangewend en ontwikkeld zodat op dit vlak verdere vooruitgang kan worden geboekt. Op dit vlak heeft België een omstandig antwoord verschaft aan de Commissie en dit in opvolging van de aanbevelingen van 12 juli 2004 van de Commissie betreffende de omzetting in nationaal recht van interne marktrichtlijnen. Dit hervormingsplan omvat de volgende bijlagen: -
Bijlage over onderzoek en ontwikkeling, Bijlage over de uitvoering van het nationaal banenplan 2003-2005, De indicatoren van het Nationaal Hervormingsplan 2005, Het generatiepact, Het verslag over de tenuitvoerleggiing van het nationaal actieplan Insluiting 2003-2005 en de perspectieven voor 2005-2006, het hervormingsplan van de Vlaamse regering, De prioritaire acties voor de Toekomst van Wallonië, Het Contract voor de economie en de tewerkstelling (Brussels Hoofdstedelijk Gewest)
pagina 15
1.
HET MACRO-ECONOMISCH BELEID
RS
In 2002, 2003 en 2004 lag de Belgische economische groei gevoelig boven het gemiddelde van de eurozone. Dat zou nog steeds het geval moeten zijn in 2005, zij het in mindere mate. Sinds 2000 is de groei echter bescheiden gebleven, uitgezonderd 2004. Nu een groeiheropleving zich lijkt af te tekenen dienen we te zorgen voor een groeibevorderend klimaat en de waarborgen te verzekeren voor een sterke en duurzame groei. In dit perspectief en in de lijn van de Lissabon-doelstellingen, maakt de Belgische overheid al jaren werk van een coherent beleidspakket ter versterking van het groeipotentieel. De verbetering van de werking van de arbeidsmarkt, de versterking van de participatie en het beheersen van de kosten van arbeidskrachten, via een gematigde loonevolutie of via een verlaging van de lasten op arbeid, maken in dit kader de hoofdprioriteit uit. Maar de klemtoon ligt eveneens op het verbeteren het ondernemingsmilieu, in het bijzonder op fiscaal gebied, en op de versterking van innovatie. Bijzondere aandacht gaat verder naar de ontwikkeling van infrastructuur. Al deze impulsen en initiatieven passen in het kader van een verantwoordelijk begrotingsbeleid dat toelaat de overheidsschuld verder af te bouwen, wat een essentieel onderdeel is van de strategie om de schok van de vergrijzing op te vangen. Macro-economische prestaties van België 2000 2001 2002 2003 2004 2005 Groei van het BBP in vaste prijzen (%) België 3,9 0,7 0,9 1,3 2,7 1,4 Eurozone 3,5 1,6 0,9 0,6 2,0 Nettocapaciteit (+) of netto financieringsbehoeften (-) van de Overheden (% van het BBP) België 0,2 0,6 0,1 0,4 0,1 0,0 Eurozone 0,1 -1,7 -2,4 -2,8 -2,7 Bruto overheidsschuld Schuld openbare besturen (Maastricht-definitie in % van het BBP) België 109,1 108,0 105,4 100,0 95,6 94,3 Eurozone 70,4 69,6 69,5 70,8 71,3 Bronnen: European Commission, Economic Forecasts Spring 2005 en voor 2005 Economische begroting - oktober 2005 De Belgische overheden zijn van oordeel dat zij inzake macro-economisch beleid de komende jaren twee hoofduitdagingen zullen moeten aangaan: - enerzijds, om de tewerkstelling te ondersteunen, moet het concurrentievermogen van de ondernemingen verzekerd zijn, en hun concurrentievermogen-kost in het bijzonder behouden blijven. Dit vereist een beheersing van de arbeidskosten. Het voorzetten van de verlichting van de fiscale en parafiscale druk op arbeid vormt een prioriteit, maar het geheel aan lasten die wegen op de ondernemingen moet verminderd; - anderzijds moet een verantwoordelijk begrotingsbeleid worden voortgezet. Geleidelijk aan moeten begrotingsoverschotten worden aangemaakt om de openbare schuldenlastvermindering gestaag verder te zetten, en dat niet alleen om te voldoen aan de eisen van het stabiliteits- en groeipact, maar ook om ons pagina 16
5
voor te bereiden op de demografische impact van de vergrijzing.
1.1. Een geconsolideerd begrotingsevenwicht, basis voor toekomstige overschotten
1
Sinds 2000, en dat ondanks de conjunctuurschommelingen, bleef het begrotingssaldo van alle Belgische overheden rond het evenwicht en de openbare schuldenlast daalde sterk en geleidelijk tot 95,5% van het BBP eind 2004, goed voor een daling van haast 40 punten op 10 jaar. Het begrotingsevenwicht, basis voor de geleidelijke opbouw van overschotten, en de daling van de schuldenlast blijven de hoofddoelstellingen voor de Belgische overheden. Tegelijkertijd worden, zonder deze doelstellingen uit het oog te verliezen, initiatieven genomen voor grote structurele prioriteiten of om rekening te houden met de huidige behoeften. 1.1.1. Voorziene begrotingsevolutie van 2005 tot 2008
1
België kent een complexe besluitvormingsstructuur. Een systeem van samenwerkingsakkoorden organiseert de deelname van alle overheidsniveaus aan de verwezenlijking van globale doelstellingen. Zo bepalen conventies tussen de federale overheid, de Gemeenschappen en de Gewesten de bijdrage van elke deelstaat bij het halen van het beoogde saldo voor alle overheden. Het laatste akkoord, afgesloten in juli 2005, definieert het globale begrotingskader voor de Gemeenschappen en Gewesten tot in 2009. Globaal hebben zij tot doel jaarlijks een overschot van 0,1% van het BBP te halen. In 2005 stelden de Belgische overheden zich opnieuw het begrotingsevenwicht tot doel voor alle overheden. Deze doelstelling werd vastgelegd in een gunstig ingeschat conjunctureel kader: een BBP-groei van 2,5% werd verwacht. Het omvatte de voortzetting van de verlichting van fiscale en parafiscale lasten op arbeid en een aantal prioriteiten inzake uitgaven voor justitie, veiligheid of overheidsdiensten, bijvoorbeeld. Twee begrotingscontroles, in april en juli, hebben de evolutie van uitgaven en ontvangsten aangepast aan een onzekere economische context, zonder daarbij terug te komen op de doelstelling, namelijk een evenwicht. Ondanks een correctie van de economische groei leken de in oktober herschatte fiscale ontvangsten voor 2005 licht sterker te stijgen dan aanvankelijk ingeschat, afgezien van recente maatregelen inzake de stijgende energieprijzen. Het begrotingsverloop van de komende jaren toont de wil van de Belgische overheden om geleidelijk aan overschotten op te bouwen op basis van een stevig structureel evenwicht. Zo zal in 2006 de begroting opnieuw in evenwicht zijn, terwijl de staatsschuld onder de 90% duikt.
pagina 17
Het evenwicht in de rekeningen van de sociale zekerheid en een bijdrage van de Gemeenschappen en de Gewesten aan de inspanningen van begrotingsconsolidatie dragen bij tot dit resultaat. Voor de federale staat wordt een licht overschot van 0,2% verwacht dankzij enerzijds een strikte controle van de stijging van de primaire uitgaven (+0,3% reëel) en anderzijds verwachte bijkomende ontvangsten met voornamelijk een procedure van fiscale regularisatie, maar ook bijkomende heffingen op bepaalde financiële producten. De begrotingsdoelstellingen voor 2007 en 2008 zouden het traject moeten volgen bepaald in het stabiliteitsprogramma 2005-2008, namelijk een overschot van 0,3% in 2007 en van 0,6% in 2008. 1.1.2. De grote prioriteiten van het begrotingsbeleid
3 5
Al zijn het belangrijke elementen, het behoud van het evenwicht of het opbouwen van een overschot alleen maken de finaliteit van het begrotingsbeleid niet uit. Binnen het strikte kader dat zij zichzelf hebben opgelegd zetten de Belgische overheden een dynamisch beleid voort van hervormingen die gevolgen kunnen hebben voor de begroting. Zowel op federaal niveau als op dat van de deelstaten wordt de wil geuit en geconcretiseerd om innovatie en ondernemingsinitiatieven aan te moedigen, de fiscaliteit en regelgeving voor ondernemingen te verbeteren en om te investeren in mobiliteit en infrastructuur. De verbetering van de werking van de arbeidsmarkt, de versterking van de participatie en de beheersing van de kosten van arbeidskrachten vormen overigens een hoofdprioriteit. Tal van initiatieven binnen deze domeinen en op verschillende beleidsniveaus worden beschreven in de twee volgende delen van het Verslag, gewijd aan de markten voor goederen, diensten en arbeid. Hier spitsen we de aandacht toe op de grote assen van het fiscaal en parafiscaal beleid ter vermindering van de onrechtstreekse kost van arbeid en van de fiscaliteit op ondernemingen.
1.2. De omstandigheden verzekeren voor het concurrentievermogen van de ondernemingen Om de banenontwikkeling te ondersteunen wensen de overheden een gunstig kader te scheppen voor het concurrentievermogen van de ondernemingen, de aantrekkelijkheid van België voor ondernemers te versterken en innovatie aan te moedigen. In overleg met de sociale partners gaat bijzondere aandacht naar de beheersing van de loonkost. 1.2.1. De indirecte kost op arbeid verlichten en arbeid lonend maken Sinds enkele jaren voeren de Belgische overheden een beleid van vermindering van de indirecte kosten op arbeid, of het nu gaat om sociale bijdragen of om de pagina 18
5
personenbelasting. De genomen maatregelen werken zowel in op de arbeidsvraag, in het bijzonder voor laaggeschoolden, als op het aanbod, door werk lonender te maken en de werkloosheidsvallen te verminderen. Zij combineren een algemene arbeidskostvermindering, toegespitst op de lage lonen of hooggeschoolden, met specifiekere voordelen voor doelgroepen zoals de oudere werknemers of vorsers. Bijvoorbeeld: voor een alleenstaande met een zogeheten "gemiddeld arbeidersloon" tonen de door de OESO gepubliceerde statistieken dat de fiscale hoek teruggedrongen werd van 56,9% van het brutoloon in 1999 tot 54,2% in 2004. Dit resultaat is slechts één stap. Verder wordt immers de in 2002 opgestarte hervorming van de personenbelasting voortgezet en zal zij haar kruissnelheid bereiken in 2006. Anderzijds loopt ook het beleid van vermindering van sociale bijdragen door. Zo werden in 2005 de verminderingen van de persoonlijke bijdragen aan de sociale zekerheid voor de lage lonen opgetrokken in stappen, alsook het loonplafond waarboven geen enkele vermindering wordt toegekend (werkbonus). Een nieuwe stap in deze richting is voorzien in 2006. Algemener zijn de Belgische overheden unaniem gewonnen voor het principe van nieuwe verlagingen van de indirecte kosten op arbeid voor de komende jaren. De modaliteiten en omvang van deze verminderingen moeten nog worden overlegd, rekening houdende met de begrotingsbeperkingen en met het evenwicht van de sociale zekerheid. Maar de Regering wil de maatregelen toespitsen om zo een maximaal tewerkstellingseffect te bereiken. Zo zouden de maatregelen ter vermindering van de fiscale en/of parafiscale lasten moeten slaan op wie jonger dan 30 of ouder dan 50 is en op de laagste lonen, maar ook op vorsers of nog nacht- en ploegenarbeid. Bepaalde gewestelijke initiatieven streven hetzelfde doel na als de maatregelen die op het federale niveau werden genomen. Zo is de Vlaamse Regering van plan aan alle Vlaamse belastingbetalers tussen 2007 en 2010 geleidelijk aan een forfaitaire vermindering toe te kennen voor de heffingen op arbeidsinkomens. 1.2.2. Een overlegde loonmatiging Loonmatiging is een noodzakelijke voorwaarde voor het behoud van het concurrentievermogen van de ondernemingen ten opzichte van de internationale concurrentie. In België zijn de sociale partners verantwoordelijk voor de loonsonderhandelingen. De wet van 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen heeft echter een referentiekader geschapen om te waken over de beheersing van de loonevolutie op macroeconomisch vlak. Deze wet biedt de achtergrond voor de loononderhandelingen, maar duidt ook op de noodzaak structurelere aspecten op te volgen die betrekking hebben op de werking van de arbeidsmarkt of op fundamentele kwesties zoals het innovatieproces of vorming, allemaal factoren van concurrentievermogen. Deze factoren kunnen het voorwerp uitmaken van debat en akkoorden tijdens de interprofessionele onderhandelingen die tweejaarlijks plaatsvinden, om zo met het strikt loongebonden luik een evenwichtig globaalpakket uit te maken. In 2005 heeft de Regering de verantwoordelijkheid genomen over het resultaat van de onderhandelingen voorafgaand aan een interprofessioneel akkoord 2006-2007 en een aantal verbintenissen en maatregelen genomen binnen dit kader waarbij pagina 19
4 5
bepaalde fiscale voordelen werden voorzien voor overuren of ploegenarbeid bijvoorbeeld. Als referentiepunt neemt het loonluik van deze onderhandelingen de gemiddelde verwachte evolutie van de arbeidskosten bij drie van onze buren (Duitsland, Frankrijk en Nederland) met een plafond voor de marge loonstijging. De effectieve loonevolutie ten opzichte van deze "loonnorm", in functie van sectorale of ondernemingsonderhandelingen, wordt opgevolgd. Het opvangen van eventuele afwijkingen ten opzichte van het referentieverloop wordt overwogen in overleg met de sociale partners, waarbij rekening gehouden wordt met alle elementen die van invloed zijn op arbeidskost en met de socio-economische context. 1.2.3. De fiscale ondernemingsomgeving Op ieder niveau geven de Belgische overheden blijk van de bezorgdheid om de belastingen ten laste van de ondernemingen te beperken en te rationaliseren, om deze aan te zetten tot investeringen en het scheppen van tewerkstelling. Op federaal vlak werd het jaar 2005 gekenmerkt door de invoering van het systeem van de notionele intresten, na de op 1 januari 2003 in werking getreden hervorming die het basistarief van de vennootschapsbelasting terugbrengt van 40,17 tot 33,99% 3), 2005 werd gekenmerkt door de invoer van het systeem van notionele intresten. Dit systeem dat in 2007 in werking treedt beoogt het evenwicht te herstellen in de fiscale behandeling van risicokapitaal ( 4). Deze maatregel moet zelffinanciering aanmoedigen en zo bijdragen aan de verbetering van de solvabiliteit van de ondernemingen. Dit is gunstig zowel bij het oprichten van ondernemingen als bij het verminderen van de kans op faillissement. Over de drie Gewesten hebben de gewestelijke overheden gelijklopend de geleidelijke verdwijning gepland van een reeks kleine, voor ondernemingen storende, belastingen ( 5).
1.3. De uitdaging van de vergrijzing
2
De komende decennia zal België, net als de meeste andere landen van de Europese Unie, geconfronteerd worden met een ingrijpende wijziging van de leeftijdspiramide. Tegenover deze evolutie hebben de Belgische overheden geleidelijk aan een aantal beslissingen, instrumenten en beleidslijnen opgestart die de elementen vormen van een globale en coherente aanpak die moet toelaten het hoofd te bieden aan de vergrijzing. Deze strategie wil in het bijzonder op lange termijn de duurzaamheid waarborgen van de overheidsfinanciën zonder evenwel te raken aan de gelijkwaardigheid van de noden van het systeem van sociale bescherming. 1 4 5
met inbegrip van de aanvullende crisisbijdrage. zie ook hoofdstuk 2 - 2.4.2. als voorbeeld kunnen we hier de geleidelijke afschaffing vermelden van de belasting op motorkracht in het Waalse Gewest of de vermindering van de onroerende voorheffing op het materieel en de outillage in het Brusselse Gewest. Ook de Vlaamse Regering zal, ter verzekering van een fiscaal gunstigere omgeving voor ondernemingen, in 2006 besprekingen opstarten om een fiscaal pact af te sluiten met de provincies en gemeentes.
pagina 20
1.3.1. De gevolgen van de vergrijzing optimaal inschatten Om correct te reageren op een probleem moet men de correcte omvang ervan kennen. Daartoe werd in België in 2001 een Studiecommissie vergrijzing opgericht. Deze is belast met het opstellen van een jaarverslag over de sociale en begrotingsgevolgen van de vergrijzing. Jaarlijks wordt de evaluatie hernieuwd, waarbij bijvoorbeeld rekening wordt gehouden met economische beleidsmaatregelen, de recentste inlichtingen met betrekking tot het gedrag van individuen of tot economische vooruitzichten. Jaarlijks stelt de Regering ook, in het kader van de algemene begrotingsvoorstelling, een nota over de vergrijzing voor, met de oriëntatie voor het reactiebeleid op de uitdaging van de vergrijzing. De problemen die de demografische evolutie stelt maken in België het voorwerp uit van debat, zowel op het niveau van experts, als op dat van politieke of socioeconomische beslissingnemers. De bewustmakingsinspanningen zijn belangrijk. Volgens het verslag van de Studiecommissie vergrijzing (SCV) van mei 2005, zou de begrotingskost van de vergrijzing, gedefinieerd als de variatie van het geheel aan sociale uitgaven van de openbare besturen tussen 2004 en 2030, 3,6% van het BBP bedragen. De pensioenuitgaven zouden stijgen met 3,1% en de gezondheidsuitgaven met 2,3 %, terwijl een reeks andere uitgaven die verband houden met de demografie zouden verminderen (kindergeld, werkloosheid...). De hypotheses aan de basis van deze projectie zijn het resultaat van een diepgaande discussie onder experten. Ze zijn zo redelijk mogelijk zonder te vervallen in optimisme noch pessimisme. De projectie omvat overigens een evaluatie van de financiële of gedragsmatige gevolgen van de maatregelen of politieke oriëntatie bepaald in het kader van de globale strategie om te streven naar een financiële stabiliteit op lange termijn en van de afstemming van de sociale bescherming. Het leek de SCV dan ook redelijk rekening te houden met een beperkte gemiddelde jaarlijkse welvaartsaanpassing van 0,5 % (reëel) van de wettelijke pensioenen in de privé-sector, wat past in de lijn van de regeringsoriëntaties (6). Het voor de projectie weerhouden scenario houdt de hypothese in van naleving van de groeinorm van 4,5% voor de uitgaven in gezondheidszorgen tot het eind van de legislatuur. Op lange termijn, tot 2030, werd een gemiddelde jaarlijkse groei van 3,1 % weerhouden. Deze hypothese verzoent het behoud van een sterke band tussen de voortgang van het levensniveau en dat van de uitgaven in gezondheidszorgen, en de wil van de overheden om de evolutie van de uitgaven te beheersen (7). Deze groei kan ontdubbeld worden in een sterkere evolutie van de zorguitgaven op lange termijn (jaarlijks gemiddeld + 4 %) die verband houden met de afhankelijkheid en dus de vergrijzing, en een gematigdere stijging van de tijdelijke zorgen (+ 3 %). 1.3.2. Een begrotingspad aangepast aan de kost van vergrijzing Het begrotingsbeleid maakt een essentieel onderdeel uit van de globale strategie om de effecten van de vergrijzing op te vangen. De gestage vermindering van de overheidsschuld is een centrale doelstelling van 6 7
cf. hieronder 1.3.4. Het niveau van de pensioenen verzekeren cf. hieronder 1.4.1. De beheersing van de uitgaven in gezondheidszorgen
pagina 21
2
het begrotingsbeleid. De geleidelijke uitbouw van een begrotingsoverschot zal het terugdringen van de schuld bevorderen. Deze schuldverlichting biedt meteen ook een vermindering van de intrestlasten wat marge vrijmaakt om het hoofd te bieden aan de kosten van de vergrijzing. In 2001 hebben de Belgische overheden een Zilverfonds opgericht om reserves op te bouwen die een financieringsbron zullen zijn voor de bijkomende uitgaven in de wettelijke pensioenstelsels te wijten aan de vergrijzing vanaf 2010. Eind 2004 bedroegen de stortingen aan het Fonds 11,949 miljard euro of 4,2 % van het BBP. In 2005 werd door de opbrengst van de eenmalige bevrijdende aangifte aan toegevoegd, wat het totaal aan stortingen op 12,39 miljard bracht. Met de opbrengst van de beleggingen komen de reserves van het Fonds dus op 13 miljard euro. Tot nu toe werd het Fonds hoofdzakelijk gevoed met uitzonderlijke ontvangsten. Maar de Regering heeft een plan goedgekeurd voor de jaren 2007-2012 dat voorziet dat het Fonds zal worden gespijsd met 0,3 % van het BBP in 2007 en dat dat percentage daarna jaarlijks zal stijgen met 0,2 % van het BBP tot 1,3 % van het BBP in 2012. De begrotingskost van de vergrijzing zal kunnen worden opgevangen zonder begrotingstekort noch bijkomende fiscale of parafiscale heffing, enerzijds door een geleidelijke vermindering van het begrotingsoverschot en anderzijds het gebruik van de reserves opgebouwd in het Fonds. Binnen redelijke macro-economische hypotheses verzekert deze begrotingsstrategie het opvangen van de vergrijzingsschok zonder inbreuk op de criteria van financiële duurzaamheid. 1.3.3. Een meervoudige strategie
2
De horizon van het begrotingsbeleid kan echter niet beperkt blijven tot het opvangen van de vergrijzing, net zoals het evenmin redelijk is dat te doen door alles uitsluitend te zetten op het begrotingsinstrument. De Belgische overheden zetten de hervorming voort van het pensioenstelsel op repartitiebasis dat werd opgestart in 1997 en volledig van toepassing zal zijn in 2009. Naast de invoering van een minimumrecht op pensioen per werkjaar voorziet deze parametrische hervorming hoofdzakelijk wat volgt: de geleidelijke gelijkstelling van de loopbaanvereisten voor vrouwen en mannen, waarbij de volledige loopbaan 45 activiteitsjaren telt voor iedereen vanaf 2009, en het optrekken van de minimum loopbaanvoorwaarde om pensioenrechten te doen gelden tot 35 jaar vanaf 2005. Verder is de financiële duurzaamheid des te vlotter verzekerd wanneer de voortgang van de productiviteit en de tewerkstelling stevig is. De financiering van een sociale bescherming van hoog niveau is des te makkelijker wanneer het economisch groeipotentieel op lange termijn zich versterkt. Dit past perfect in het kader van het beleid van structurele hervormingen dat de Belgische overheden voortzetten. In het bijzonder de maatregelen ter versterking van de participatie op de arbeidsmarkt en ter verhoging van de
pagina 22
tewerkstellingsgraad, en meerbepaald die van de ouderen, spelen een belangrijke rol in de opvangstrategie voor de vergrijzingsgevolgen ( 8). 1.3.4. Het niveau van de pensioenen verzekeren
2
Vanuit sociaal oogpunt beoogt het pensioenstelsel in hoofdzaak twee doelstellingen: de kans op armoede bij ouderen beperken en een relatief behoud van het levensniveau toelaten bij pensionering. Om zoveel mogelijk gepensioneerden te beschermen tegen de kans op armoede hebbend e Belgische overheden de laatste jaren enerzijds een minimumrecht op pensioen per arbeidsjaar ingevoerd, vanaf 15 loopbaan, en anderzijds een bijstandstelsel voor wie de pensioenrechten onbestaand of onvoldoende zijn, de IGO (inkomensgarantie voor ouderen). De wettelijke pensioenen en de IGO zijn automatisch verbonden met de prijzenevolutie, maar zij volgen niet automatisch en blijvend de lonen en dus de welvaart. Zo'n welvaartsvastheid moet het voorwerp uitmaken van een regeringsbeslissing. In de loop van de jaren 2002 tot 2004 volgden de minimumpensioenen en de inkomensgarantie voor ouderen de welvaartsevolutie (9) ; voor het stelsel van zelfstandigen was er zelfs een kleine inhaalbeweging. Tot en met 2007 heeft de Regering jaarlijkse stijgingen geprogrammeerd van de IGO en een welvaartsaanpassing voor alle pensioenen die tussen 1997 en 2001 gestart zijn. Voor de verdere jaren werd een tweejaarlijks aanpassingsmechanisme bepaald waarbij de sociale partners betrokken zijn. Binnen dit kader zullen de noodzakelijke middelen gewaarborgd zijn om een welvaartsvastheid te verzekeren. De door de Studiecommissie vergrijzing weerhouden hypothese (+0,5 % reëel jaarlijks gemiddelde) geeft een ordegrootte van de bijsturingen, die meerbepaald zouden toegespitst kunnen worden op de laagste pensioenen, de oudste. De ontwikkeling van de tweede en derde pensioenpijler moet bijdragen tot het optrekken van het levensniveau van de gepensioneerden. In 2003 werd de wetgeving inzake de tweede pijler grondig herwerkt om de dekking ervan uit te breiden. De sectoronderhandelingen lijken het succes van deze hervorming te bevestigen. In het kader van het ontwerp van begroting 2006 werd beslist om het aftrekbare forfait voor pensioensparen (stortingen derde pijler) te verhogen met 25 %. Merken we tenslotte op dat in 2006 een nieuw pensioenstelsel voor zelfstandigheden in werking zal treden om dit systeem dichter te laten aansluiten bij het algemene stelsel van loontrekkenden. 1.4. Een sterke en duurzame sociale zekerheid De Regering wenst een hoogkwalitatief stelsel veilig te stellen en daarbij een duurzaam financieel evenwicht te waarborgen via de sociale dienst. 8 9
cf. hoofdstuk 3 - 3.1.2. - actief ouder worden. gemeten via de evolutie van het netto nationaal inkomen.
pagina 23
De hierboven vermelde welvaartsvastheid van de sociale uitkeringen past in dit perspectief. De duurzaamheid van ons stelsel van sociale bescherming vereist een beheersing van de inkomsten en uitgaven. Aan de zijde van de ontvangsten wil de Regering de financieringsmodi van de sociale zekerheid diversifiëren opdat de factor arbeid globaal minder belast zou worden, zonder overigens afbreuk te doen aan de economische groei. Concreet is beslist 15 % van de inkomsten van de roerende voorheffing te besteden aan de financiering van de sociale zekerheid. Hetzelfde zal gebeuren met 30 % van de taksen op producten die schadelijk zijn voor de gezondheid, zoals tabak. Voor wat de uitgaven en in het bijzonder de gezondheidsuitgaven betreft zal er een oplettende opvolging gelden. 1.4.1. De beheersing van de uitgaven in gezondheidszorg
2
De beheersing van de uitgaven in gezondheidszorg is een uitdaging waar de Belgische overheden bijzondere aandacht voor hebben. Het regeerakkoord voorziet een reële jaarlijkse stijging met 4,5 % van de overheidsuitgaven in gezondheidszorg tot het eind van de legislatuur. Deze relatief belangrijke stijging werd noodzakelijk geacht onder andere om de ziekenhuisinfrastructuur en de lonen van het verplegend personeel op te waarderen of nog om te investeren in preventie. Bij deze toegelaten verwachte groei voegde zich nog het effect van de integratie van de "kleine risico's" van de zelfstandigen of de min of meer marginale impact van nieuwe akkoorden in de sector. In 2004 diende te worden vastgesteld dat ondanks de reeds getroffen maatregelen om de gezondheidsuitgaven beter in te perken hun spontane groei de vastgelegde norm dreigde te overschrijden. Voor het jaar 2005 kreeg de Minister van Sociale Zaken om de groeinorm strikt na te leven bijzondere volmachten om de correctiemaatregelen te nemen die zich zouden opdringen om een overschrijding te vermijden. Fundamenteler heeft de Regering eind 2004 een aantal beslissingen genomen om de structurele beheersing te verzekeren van de uitgaven in gezondheidszorg. Deze maatregelen beogen een gedragswijziging te bekomen van actoren en instellingen, de financiële aansprakelijkheid te ontwikkelen en, in het bijzonder voor de geneesmiddelen, de rationaliteit te versterken van voorschriften en terugbetalingen. Gelijktijdig werden maatregelen getroffen om voor bijzonder kwetsbare groepen de toegankelijkheid van de gezondheidszorg te verbeteren. De begroting 2006 gezondheidszorg steunt op de verworven hervormingen die werden ingevoerd en 2005 en bekrachtigt ze. Om in het bijzonder de consolidatie te verzekeren van een systeem van ziekteverzekering heeft men nieuwe mechanismen ingevoerd ter responsabilisering van de farmaceutische industrie. Een reservefonds is opgericht om, naast het gebruik van de auditsystemen, het snel opvangen en corrigeren van eventuele ontsporingen mogelijk te maken. De functie van huisarts zal opgewaardeerd worden en de patiënt zal aangemoedigd worden om hem te raadplegen vooraleer er een beroep wordt gedaan op een specialist. pagina 24
pagina 25
2.
EEN-PRODUCTIEVE ECONOMISCHE GROEI AANMOEDIGEN
RS
Zoals beklemtoond door de Europese Raad van maart 2005 kan er pas sprake zijn van een versterking van groei en werkgelegenheid mits er een dynamische productiviteitsstijging is. Dit vereist een versterking van de lopende structurele hervormingen, en dus de ontwikkeling van bijkomende micro-economische maatregelen om de doeltreffendheid en het aanpassingsvermogen van de Europese economie te verstevigen, waarbij bovendien milieuvereisten zo goed mogelijk geïntegreerd worden. Daartoe hebben de Belgische overheden zich voorgenomen hun inspanningen te bundelen om de ontwikkeling van een kwaliteitsgerichte aanpak te ondersteunen. Dat moet leiden tot de versterking van het innovatievermogen van de ondernemingen en een verbetering van de aantrekkingskracht van het land als vestigingsplaats voor het starten van activiteiten. In die context overwegen de federale, gewestelijke en gemeenschapsoverheden, in overleg met de sociale partners, in hoofdzaak maatregelen in de volgende domeinen: a. De innoverende economie b. Het aanmoedigen van ondernemerschap en versterken van industrieel concurrentievermogen c. Verbetering van de marktwerking d. Investeringen in moderne en duurzame capaciteiten e. Stimuleren van een duurzaam gebruik van hulpbronnen en versterken van synergie tussen groei en bescherming van het leefmilieu Het micro-economisch beleid is een gedeelde verantwoordelijkheid van de federale en gewestelijke overheden. Hoewel het micro-economische luik voor ieder van hen prioritair is, worden er verschillende accenten gelegd. Vanuit een grondige analyse van het Belgisch economisch potentieel, focust het federaal micro-economisch beleid zich in het bijzonder op de vereenvoudiging van het administratief kader en de modernisering van de regelgeving binnen enkele domeinen die cruciaal voor de duurzame groei en het concurrentievermogen van de ondernemingen zijn, zoals mededinging, intellectueel eigendom, normalisatie, informatiemaatschappij en ondernemerschap. Het project van de Vlaamse overheid wil bij voorrang door volgehouden langetermijnkeuzes de sociaal-economische slagkracht van Vlaanderen versterken. Het ondernemerschap zal - vanaf zijn prille begin - versterkt worden, bedrijfsinvesteringen gestimuleerd, bijzondere aandacht besteed aan de industrie. Om de essentiële noodzaak om de Vlaamse economie te vernieuwen tegemoet te komen, wordt er zwaar ingezet op innovatie. Steun aan het menselijk potentieel en samenwerking tussen bedrijven en onderzoeksinstellingen staan daarbij centraal. Het socio-economische evenwicht van het Brusselse Gewest vergt een versterking van de veelzijdigheid van de sectoren en functies, maar ook een betere ruimtelijke verdeling over het gewestelijke grondgebied. De bijzonder vruchtbare Brusselse ondernemersgeest zal beter geïntegreerd zijn door de netwerking van openbare, private en verenigingactoren, terwijl de overdracht van ondernemingen systematisch aangemoedigd zal worden. Bijzondere aandacht zal gaan naar de opwaardering van pagina 26
5
het belangrijke academische en wetenschappelijke aanbod. Drie innovatiegerichte sectoren werden bepaald: ICT, wetenschappen van het leven en leefmilieu. Er zal worden gezorgd voor een passend aanbod aan terreinen en gebouwen om te zorgen voor een doeltreffende opvang van groeiende ondernemingen of nieuwe initiatieven. Op 30 augustus 2005, heeft de Waalse Regering haar “Prioritaire acties voor de toekomst van Wallonië” goedgekeurd die gebaseerd zijn op de volgende vijf pijlers: de oprichting van competitiviteitscentra ; het stimuleren van nieuwe activiteiten ; de verlichting van de ondernemingsfiscaliteit ; het stimuleren van onderzoek en innovatie in verband met de onderneming ; en de ontwikkeling van competenties voor de werkgelegenheid. Voor deze acties werd een begroting van 1 miljard euro vrijgemaakt voor de komende 4 jaar.
2.1. Een innoverende economie Innovatie maakt een onontbeerlijk onderdeel uit van groei en productiviteit en dus van economische groei op lange termijn. Zij hangt rechtstreeks af van onderzoeksen ontwikkelingsactiviteiten die bijgevolg een motor van de kennisgestoelde economie zijn. Daarom nemen maatregelen voor O&O en innovatie een belangrijke plaats in binnen het beleid dat de verschillende Belgische overheden voeren. 2.1.1. O&O bevorderen
3 7
Private en publieke investeringen in O&O Om de Barcelona-doelstelling te halen heeft België besloten de O&O-intensiteit10 op te voeren om tegen 2010 te komen tot 3% van het BBP. Deze doelstelling werd zowel goedgekeurd door de federale regering als door de drie Gewesten, die in hoofdzaak bevoegd zijn voor wetenschappelijk en innovatiebeleid. Om de ondernomen inspanningen te ondersteunen hebben alle Belgische overheden voor de komende jaren een stijging van hun budgetten voorzien. Zo doet Wallonië over de komende vier jaar een bijkomende investering van 270 miljoen euro11 voor onderzoek en innovatie. Vlaanderen voorziet het budget voor wetenschap en 7 innovatie op te trekken tot in totaal 525 miljoen euro voor de periode 2006-2009. 8 Brussel programmeert, voor de komende jaren, een verdubbeling van de kredieten 10 om te komen tot een verhouding van één derde publieke en twee derden private financiering. Ten slotte heeft de federale overheid een “Ideeënfonds”12 opgericht,
10
In 2001, laatste beschikbare jaar, bedroegen de uitgaven voor O&O in België 2,17% van het BBP. 150 miljoen voor de beleidsas “Onderzoek en innovatie” en 120 miljoen voor onderzoek in de competitiviteitspolen (deel van de begroting van de beleidsas “competitiviteitspolen”). 12 Dit zal ter beschikking worden gesteld van de drie gewestelijke investeringsmaatschappijen. In Vlaanderen komt dit fonds bij het dit jaar gecreëerde Vlaams innovatiefonds voor innoverende startersbedrijven die nood hebben aan startkapitaal. 13 Het door Wallonië voorziene budget voor de competitiviteitspolen bedraagt 280 miljoen euro voor de vier komende jaren, waarvan 120 miljoen gaat naar onderzoeksprojecten binnen de polen 14 Naast het Belgisch Bureau voor Normalisatie zal een nieuwe Hoge Raad voor Normalisatie, met vertegenwoordigingen van de overheid, de privé-sector, verenigingen, NGO’s, arbeiders en consumenten, dienst doen als een reflectiekamer ten dienste van het normalisatiebeleid gevoerd op nationaal, Europees en boven-Europees niveau. 11
pagina 27
gespekt met 150 miljoen euro om de innovatie en het wetenschappelijk beleid in België te ondersteunen, met het oog op het scheppen van tewerkstelling. De uitbouw van netwerken en de internationalisering van onderzoek Het beleid voor de samenwerking tussen ondernemingen (clusters) wordt opgevoerd en verbeterd door middel van de ontwikkeling van ‘competitiviteits- of competentiepolen’. Hierin worden ondernemingen, vormingscentra en publieke en private onderzoekscentra gegroepeerd. Deze actoren, verbonden in gemeenschappelijke innovatieve projecten, zullen de kritieke massa moeten zoeken om te komen tot versterking van het concurrentievermogen, maar ook tot internationale zichtbaarheid in technologische en wetenschappelijke sleuteldomeinen. Sinds verscheidene jaren is de federale overheid in dat opzicht betrokken bij het onderzoeksprogramma betreffende de Technologische Attractiepolen (TAP’s) dat tot doel heeft de relaties tussen onderzoek en ontwikkeling te verbeteren en de samenwerking tussen de universiteiten en de gespecialisserde sectoriële onderzoekscentra te versterken, op gebieden zoals normalisatie, ruimtevaart,… dit beleid vormt eveneens de hoofdprioriteit voor Brussel en voor Wallonië13 waar al vijf polen voorgeselecteerd zijn: de wetenschappen van het leven (farmacie-gezondheid), de voedingsmiddelenindustrie, de mechanische engineering, het transport/logistiek en de lucht-/ruimtevaart. Ook Brussel gaat zijn acties en steun toespitsen op drie innovatieve sectoren: ICT, leefmilieu en wetenschappen van het leven. De Vlaamse overheid voorziet in een coherent beleidskader een steun aan Competentiepolen en Strategische onderzoekscentra. In de geest van het concept “open innovatie” worden er vraaggedreven kennisbases voor belangrijke bedrijfssectoren opgezet. Kennisoverdracht en onderzoeksvalorisatie Opdat het onderzoek inderdaad vrucht zou dragen, zal het omzetten van onderzoeksresultaten in industriële activiteit worden aangemoedigd door tal van samenwerkingsverbanden tussen universiteiten, onderzoekscentra en ondernemingen, alsook door overdracht van technologie en kennis tussen deze verschillende actoren. De federale Regering heeft de Belgische operationele en consultatieve normalisatiestructuren grondig hervormd in de Wet van 3 april 2003. Deze hervorming vertolkt de wil om een normalisatiebeleid uit te werken en te voeren dat 15
Dit project berust op een samenwerking tussen de federale overheid, de sectorale centra voor collectief onderzoek, de Patlib-centra, het EPO en de universiteiten. 16 Orgaan bestemd voor het verzekeren van diverse diensten, met als doel het beveiligen en geruststellen van de partijen bij transacties die via internet plaatsvinden: archivering en dag- en tijdregistratie van elektronische documenten, de certificatie (van cryptografische sleutels…), het elektronisch aangetekend schrijven, het bevriezen voor levering van gestorte sommen. 17 “Digitaal Actieplan Vlaanderen”. 10 Bovendien voorziet het Waals Gewest, in het meer algemene kader van zijn Strategisch Plan nr. 2, met name in de oprichting en ontwikkeling van Espaces Publics Numériques, de voortzetting en versterking van het project Cyber-Ecoles, Cyber-classes, de versterking van het Plan Mobilisateur aux Technologies de l’Information et de la Communication (PMTIC), de versterking van de nabijheidsaanpak inzake ICT vanuit Competentiecentra, de ontwikkeling van E-learling, de ontwikkeling van een referentieportaal ICT in het Waals Gewest: Awt.be, de ontwikkeling van een Waarnemingscentrum inzake ICT, de oprichting van een on-linekadaster van de breedbandinfrastructuren, de ontwikkeling van een repertorium van de ondernemingen die in het Waals Gewest actief zijn op het vlak van ICT (databank Vigie).
pagina 28
8
volledig aansluit op de noden van de industriële wereld en de verwachtingen en pressie van nieuwe marktvormen14. Op het vlak van octrooien wordt op federaal niveau een structuur opgericht voor sensibilisering, informatie en begeleiding (aankoop en exploitatie) van KMO’s, om ze ertoe aan te zetten hun intellectueel patrimonium15 beter te beschermen. Wallonië voorziet het intellectuele eigendom van het door haar gefinancierd onderzoek naar de universiteiten, hogescholen en onderzoekscentra te transfereren voor zover dat in deze instellingen is gevoerd. Er gaat steun naar het starten van onderzoeksprojecten in samenwerking tussen universiteiten, onderzoekscentra en ondernemingen op gebieden die aansluiten bij het industrieel beleid en die op termijn kunnen leiden tot economisch levensvatbare resultaten. Wallonië zal ook topprogramma’s uitwerken om onderzoek te valoriseren rond spitstechnologie met een hoog potentieel voor technologische transfer. Vlaanderen gaat de middelen opdrijven voor de financieringsprogramma’s voor strategisch basisonderzoek en industrieel onderzoek uitgevoerd in universiteiten en in partnerschap met ondernemingen en hogescholen. Verder gaat zij de steunmaatregel tot de interfacediensten van universiteiten uitbreiden tot hogescholen. Het creëren van spin-off en spin-out op basis van onderzoeksresultaten afkomstig van respectievelijk universiteiten en ondernemingen zal worden aangemoedigd. Met behulp van een netwerk van 30 adviseurs heeft Vlaanderen in 2005 een nieuwe dienst "audit innovation" opgericht om KMO’s te helpen hun inspanningen inzake innovatie te evalueren en een strategisch actieplan voor innovatie op te stellen. In Wallonië worden de wetenschappelijke en technologische bemiddelingsstructuren gerationaliseerd en gecoördineerd om hun doeltreffendheid en zichtbaarheid te vergroten. Brussel gaat twee nieuwe kweekcentra opstarten, één gewijd aan ICT, de andere aan biotechnologie. 2.1.2. Het menselijk kapitaal in O&O versterken Het menselijk kapitaal in O&O zal worden versterkt door een toename van het aantal doctoraten en van het aantal hooggekwalificeerde onderzoekers in universiteiten en ondernemingen, en ook door de verbetering van de aantrekkelijkheid van de loopbaan van onderzoeker. Om de tewerkstelling van onderzoekers in ondernemingen te stimuleren werd beslist de vrijstelling van 50% van de bedrijfsvoorheffing voor onderzoekers uit te breiden tot de privé-ondernemingen die vergoedingen betalen of toekennen aan onderzoekers die tewerkgesteld zijn in het kader van onderzoeksprojecten die werden opgestart in uitvoering van partnerschapsovereenkomsten afgesloten met universiteiten, hogescholen gevestigd in de EER of met erkende wetenschappelijke instellingen (uit een lijst van 101 instellingen) op basis van concrete onderzoeksprojecten. Deze vrijstellingsmaatregel is in werking getreden op 1 oktober 2005. Vanaf 1 juli 2006, zal het toepassingsgebied van deze maatregel worden verruimd tot al het researchpersoneel (met uitzondering van het administratief personeel) van de jonge innovatieve bedrijven (spin offs en spin outs) die 15 % van hun uitgaven besteden aan O&O. Tot slot zullen ondernemingen vanaf 1 januari 2006 een belastingvrije premie ten bedrage van een maandloon kunnen toekennen aan maximaal 10% van hun werknemers indien zij een innovatief idee pagina 29
7
hebben ontwikkeld en toegepast. Binnen dezelfde optiek heeft de Waalse Regering onlangs besloten aan ondernemingen die gedoctoreerden aanwerven om innoverend onderzoek te doen een financiële steun te verlenen die gedurende twee jaar een deel van de loonkost van de betreffende personen dekt. Om de loopbaan van onderzoeker aantrekkelijker te maken start Vlaanderen in 2006 en 2007 verschillende programma’s om een lange-termijnfinanciering aan te bieden aan onderzoeksgroepen die erin slagen om buitenlandse toponderzoekers en uitgeweken Vlaamse onderzoekers aan te trekken, met een belangrijke startfinanciering die een periode van vijf jaar dekt en om onderzoeksinfrastructuur te financieren. In Wallonië zal het aantal beurzen voor doctorandi jaarlijks stijgen. Om competenties uit het buitenland te verwerven wordt de internationale mobiliteit van onderzoekers aangemoedigd. Ook op nationaal niveau wordt mobiliteit aangemoedigd tussen ondernemingen, onderzoekscentra en de academische wereld. Tot slot wordt ook de aantrekkingskracht van wetenschappelijke en technologische richtingen voor studenten bevorderd, meer bepaald door het organiseren van wedstrijden rond wetenschappelijke thema’s gericht op een schoolgaand publiek. Dit gebeurt door middel van het gratis verspreiden van populaire wetenschappelijke tijdschriften onder leraren in wetenschappelijke richtingen. 2.1.3. Verspreiding en gebruik van ICT De wet op elektronische communicatie heeft nieuwe bevoegdheden op het vlak van de netwerkveiligheid en elektronische communicatiediensten toegekend aan de Belgische regulator voor de postdiensten en de telecommunicatie. De federale overheid zal een alternatief systeem uitwerken voor de afhandeling van geschillen rond elektronische handel, zal een algemeen juridisch kader uitwerken voor "trusted third party16" en de strijd tegen spam opvoeren. In 2006 richt zij ook een "media contact center" op, waar burgers en bedrijven terecht kunnen met hun vragen over verschillende economische onderwerpen, naast een krachtig "data warehouse" om het gebruik van de verschillende bronnen voor economische statistieken en informatie te optimaliseren. Op deze manier worden drie doelstellingen verwezenlijkt: (i) het omzetten van Europese richtlijnen, (ii) het verhogen van het vertrouwen van consumenten en bedrijven in de informatiemaatschappij en (iii) het aanbieden van praktische ICT-toepassingen. Naast de inspanningen van de OCMW’s werden diverse initiatieven ten voordele van kwetsbare doelgroepen genomen om de digitale kloof te verminderen. Daartoe is een nationaal actieplan uitgewerkt waarvan de doelstelling op drie assen rust: het sensibiliseren van de burger tot het gebruik van ICT, de toegang tot informatica en internet, en vorming. Eén van de maatregelen van dit plan is de terbeschikkingstelling aan gezinnen van een goedkoop pakket met een PC, breedbandaansluiting, software, een EID-lezer en een basisopleiding. Ook kan de koper genieten van een belastingskrediet ter grootte van de betaalde BTW. Vlaanderen beschikt over een plan17 om het gewest verder te laten evolueren naar een informatiemaatschappij en om de digitale kloof te dichten. Brussel wil de veralgemening van ICT in de openbare diensten aanmoedigen. Ook voorziet het gewest een verdere uitbouw van het breedbandnetwerk om de communicatie tussen de verschillende diensten te vergemakkelijken en de dienstverlening on-line te veralgemenen. Tot slot wil zij de Brusselse ICT-sector pagina 30
9
promoten door het stimuleren van netwerken met toegevoegde waarde, eerst op lokaal vlak en daarna internationaal. Wallonië zal, op basis van het besluit inzake e-business, verbeteringen doorvoeren met het oog op de inkorting van de termijnen en om redenen van vereenvoudiging10.
van 10 14 15 België kiest resoluut voor een dynamisch toekomstgericht beleid waarin het vermogen om te vernieuwen en te creëren centraal staat. Hieronder worden de initiatieven genoemd op het gebied van regelgeving, administratief kader, dienstverlening, financiering en sensibilisering ten gunste van ondernemerschap en de versterking van het concurrentievermogen. Elders in dit actieplan beschreven thema’s, zoals de verhoging van de innovatieve capaciteit, de marktwerking en het investeringsbeleid, moeten eveneens als belangrijke hoekstenen worden beschouwd van deze modernisering. 2.2. Creatie van nieuwe activiteiten: het stimuleren ondernemerschap en industrieel concurrentievermogen
14
2.2.1. Betere regelgeving en administratieve vereenvoudiging Bij het ontwikkelen en herzien van het administratief en regelgevend kader werd terdege rekening gehouden met de noodzaak om de tanende Belgische ondernemingszin op te krikken, en zoals uit de statistieken blijkt niet zonder succes (In 2004 werden 12% meer ondernemingen – incl. zelfstandigen – opgestart dan het jaar ervoor, wat de sterkste toename in 10 jaar is). Volgens het verslag “Doing Business in 2006” van de Wereldbank bekleedde België de tweede plaats (op 155 bestudeerde landen) wat het aantal noodzakelijke handtekeningen betreft om te kunnen importeren, de derde plaats voor het aantal formaliteiten om te kunnen exporteren, de vierde plaats voor de eenvoud van de procedures om een onderneming op te starten en de vierde plaats voor de duur van een faillissementsprocedure. België heeft belangrijke wetgevende stappen ten gunste van de KMO’s, de zelfstandigen en het ondernemerschap gezet, onder meer op gebied van handelsvestiging18, bedrijfsoverdrachten, openingsuren en aspecten betreffende de uitoefening van specifieke beroepen (architecten, marktkramers, meetkundig schatters, professionele intellectuele dienstverlening, ambachten).
België zal haar inspanningen opdrijven om een modern regelgevend kader zonder 15 onnodige administratieve lasten te creëren. Uit de meest recente tweejaarlijkse enquête over administratieve lasten bij ondernemingen en zelfstandigen blijkt trouwens dat deze last gedaald is van 3.43% van het BBP in 2002 tot 2.57% in 2004. Een voortzetten van dit beleid vereist: - een modernisering van het bestaand regelgevend arsenaal met inbegrip van de administratieve formaliteiten eraan gekoppeld via een federale Ronde Tafel voor 18
De wet van 13 augustus 2004 houdende hervorming van de wet van 29 juni 1975 streeft administratieve vereenvoudiging na, maar ook een versterking van de concurrentie binnen de sector. Ze trad in werking op 1 maart 2005 en voerde een eenvoudiger en doorzichtiger toekenningsprocedure in voor de socio-economische vergunning, naast termijnen die gunstig zijn voor de aanvrager. Een unieke beroepsprocedure werd eveneens ingevoerd. De vroegere adviesorganen werden gefusioneerd en de gemeentelijke diensten kregen er bijkomende bevoegdheden bij. Dit zou moeten toelaten de behandelingstermijn van aanvragen voor socioeconomische vergunningen gevoelig in te korten.
pagina 31
de modernisering van de economische wetgeving en via regionale coördinatiecentra en moderniseringsinitiatieven19; een ex ante evaluatie van nieuwe wetgevende voorstellen via impact assessment20; het functioneren van een centrale Kruispuntbank voor Ondernemingen (waardoor de tijd nodig om een onderneming te starten zal dalen van 56 dagen naar 3 dagen) en een verdere vereenvoudiging van de administratieve 15 verplichtingen, onder meer door het optimaal gebruik van e-governance op alle beleidsniveaus21.
-
19
Cfr. de Ronde Tafel voor de modernisering van de federale economische wetgeving (op te richten in 2006 met deelname van de academische wereld en ondersteund door een consultatie van de sociale partners): modernisering van de bestaande federale economische wetgeving om innovatie en ondernemerschap te bevorderen. Cfr. de evaluatie van de administratieve lasten op basis van een tweejaarlijkse nationale enquête bij ondernemingen en zelfstandigen. Cfr. de evaluatie en identificatie van mogelijkheden voor economische vereenvoudiging door de federale Staatssecretaris voor administratieve vereenvoudiging en de Dienst Administratieve Vereenvoudiging, door de Brusselse Raad voor Economische coördinatie, door het Waals Commissariat à la simplification administrative EASI-WAL en door de Vlaamse Kenniscel Wetmatiging. Cfr. de modernisering van het Vlaams economisch instrumentarium. 20 Cfr. de Kafka-test: verplichte ex ante wetevaluatie inzake administratieve vereenvoudiging van toepassing op alle nota’s aan de Ministerraad van de Federale Regering. Cfr. Elke verhoging van administratieve lasten als gevolg van een regeringsbeslissing moet in Vlaanderen gecompenseerd worden met een even grote daling van bestaande administratieve lasten en de Vlaamse regularisatie-impactanalyse (RIA) wordt versterkt. 21 Cfr. de Kruispuntbank voor Ondernemingen en de Ondernemingsloketten: onder meer omdat de starter nu slechts éénmaal en desgewenst per elektronische weg zijn gegevens aan de overheid moet overmaken zal de tijd nodig voor het opstarten van een onderneming herleid worden van 56 tot 3 dagen. Het bestuur van de relaties tussen de KBO en de ondernemingsloketten zal worden geoptimaliseerd en de gegevens van de KBO zullen toegankelijker en betrouwbaarder worden gemaakt. 22 Cfr. het Brussels Agentschap voor de Onderneming voor informatie en contacten voor het uitoefenen van een economische en innovatieve activiteit en lokale ondernemingsloketten in de minder bevoorrechte zones van dit Gewest. Het Vlaams Agentschap Ondernemen (operationeel op 1 januari 2006) – ontplooid over alle Vlaamse provincies – wordt via een één-loket-systeem en accountmanagement voor complexe dossiers het uniek aanspreekpunt voor bedrijven. 23 Cfr. de Waalse “boîte à outils du créateur” zal steun aan onderzoek, pré-activiteitsbeurzen, starterscheques en andere financiële steun voor start-ups groeperen. Cfr. De Vlaamse “ondernemerschapsportefeuille”: ondernemers kunnen een bepaald subsidiebedrag aanvragen en naar eigen behoeften aanwenden voor opleidingen, adviezen, kennisoverdracht of mentorschap voor talentvolle ondernemers. Cfr. Een verkorting van de toekenningstermijnen voor de stedenbouwkundige en milieuvergunningen te Brussel (o.a. via de al ruim opgestarte vereenvoudiging van de regelgeving inzake stedenbouw en leefmilieu) 24 Cfr. de Vlaamse specifieke peterschapsprojecten voor steun voor strategische opleidingsprojecten aan grote ondernemingen en de professionalisering van ondernemerschap. 25 Cfr. de hervorming van het Brussels garantiefonds en oprichting van een nieuw B2E filiaal binnen de Gewestelijke Investeringsmaatschappij voor Brussel (GIMB). Cfr. een garantieoctrooi van de Société Wallonne de Financement et de Garantie des Petites et Moyennes Entreprises (SOWALFIN) en een specifiek garantieoctrooi in het kader van sociaal micro-krediet en ondernemingskrediet. Cfr. de verbeterde toegang tot risicokapitaal in Vlaanderen via de “vriendenlening”, het innovatiefonds, het fonds voor innovatiegerelateerde non-recurring costs (NRC-fonds), een geïntegreerd business angels netwerk, de Arkimedesregeling en de gemoderniseerde waarborgregeling. 26 Cfr. het coördineren en integreren in een schoolcursus van de huidige Waalse sensibiliseringsprogramma’ en interfacultaire en interuniversitaire sensibiliseringsprogramma’s als ook een interuniversitair MBAprogramma. Cfr. de Vlaamse investering van 2,5 miljoen euro in doelgerichte brugprojecten. 27 Cfr. de Vlaamse steun aan een private instellingen (VZW Vlaamse Jonge Ondernemingen) en aan een ondernemingsplanwedstrijd (georganiseerd door VZW Bizidee). Cfr. de oprichting van een formele netwerkingstructuur in Vlaanderen (“Flanders Future”) en van een beurzensysteem in Wallonië gericht op een gemakkelijker contact tussen ondernemers, financiers, mensen met nieuwe projecten,… .Cfr. de sensibiliseringsmodules binnen het Institut wallon de formation en alternance et des indépendants et petites et moyennes entreprises (IFAPME) 28 Het Belgische industrieel beleid wordt ook uitgelegd in delen 2.1.1, 2.2.2, 2.2.3, 2.4.2 en 3.3.3.
pagina 32
2.2.2. Ondersteunende diensten 15 In België is er niet zozeer een tekort aan ondersteunende maatregelen ter bevordering van ondernemerschap. Deze maatregelen werden echter niet steeds op een “bedrijfsvriendelijke” manier aangeboden en gecommuniceerd. België investeert dan ook nadrukkelijk in het verstrekken van relevante informatie op maat van de ondernemingen en in het transparant en gebundeld aanbieden van complementaire ondersteunende diensten ten gunste van het opstarten en uitbouwen van een onderneming. One stop shops 22 en geïntegreerde ondersteuningspakketten zijn hier de instrumenten bij uitstek.23 Voor de Belgische economie vormt de knowhow van de Belgische ondernemers een sterke troef die verder zal worden benut via het ondersteunen van strategische opleidingsprojecten en het professionaliseren van ondernemerschap. 24 2.2.3. Toegang tot financiering 15 Uit talrijke enquêtes bij Europese ondernemers blijkt dat de toegang tot financiering één van de belangrijkste obstakels is voor het oprichten en ontwikkelen van ondernemingen. België pakt dit probleem aan via een waaier van maatregelen 25 waarbij een informatieverstrekking op maat, gemoderniseerde waarborgsystemen en een innovatiegerichte risicokapitaalverstrekking belangrijke pijlers zijn. Ook het systeem van notionele interesten (cfr. Paragraaf 2.4.2 hieronder) vergemakkelijkt de toegang tot risicokapitaal. 2.2.4. Het stimuleren van ondernemerschap bij jongeren en vrouwen Zonder dat er van een echt doelgroepenbeleid sprake is, hecht België een bijzondere aandacht aan het stimuleren van ondernemerschap bij jongeren. Het ontwikkelen van ondernemingszin geschiedt immers op jonge leeftijd. België zal de kloof tussen onderwijs en bedrijfswereld verkleinen en de ondernemingszin reeds van op de schoolbanken stimuleren26. 10 Daarnaast zullen sensibiliseringsprogramma’s, steun aan private initiatieven in het voordeel van ondernemerschap en de creatie van ondernemerschapstimulerende netwerken de jeugd en vrouwen trachten te verleiden om een onderneming op te richten.27 2.2.5. Industrieel beleid België heeft het industriële beleid in het brandpunt van haar aandacht geplaatst28. Zo heeft Vlaanderen zich het doel gesteld om tegen 2010 één van de meest aantrekkelijkste Europese regio’s voor de lokalisatie van ondernemingen uit de industrie en de dienstensector te worden en gaat het gewest zich toespitsen op het optrekken van investeringen. Daartoe gaat zij onder meer trachten een voldoende aanbod van bedrijfsterreinen te waarborgen door een snelle en kwalitatieve ontwikkeling van nieuwe terreinen te stimuleren en de ontwikkeling van incubatiecentra en wetenschapsparken aan te moedigen. Ook gaat zij een nieuwe maatregel lanceren om subsidies te voorzien ter financiering van vorming, advies, kennisoverdracht of peterschap voor KMO’s. Ook grote bedrijven kunnen steun voor vormingsprojecten genieten. pagina 33
De hoofdprioriteit voor Wallonië en Brussel zal erin bestaan het beleid inzake bedrijfsclustering te verbeteren en te versterken door het oprichten van competitiviteitspolen. De verschillende partners van een pool zullen binnen een wetenschappelijk of technologisch sleuteldomein de kritische massa moeten bereiken om concurrentievermogen te verwerven, maar ook internationale zichtbaarheid te krijgen. Deze polen zullen de motor voor de gewestelijke export en het aantrekken van buitenlandse investeringen moeten vormen. Wallonië heeft vijf competitiviteitspolen voorgeselecteerd: de wetenschappen van het leven (farmaciegezondheid), de voedingsmiddelenindustrie, de mechanische engineering, het transport/logistiek en de lucht-/ruimtevaart. Brussel gaat zijn acties concentreren op en steun verlenen aan de drie volgende innovatieve sectoren: ICT, wetenschappen van het leven en gezondheid.
12
2.3. Verbetering van marktwerking 2.3.1. Hervorming van het mededingingsbeleid In de optiek van de daadwerkelijke uitwerking van het mededingingsrecht en van de versterking van de daadkracht van de mededingingsautoriteiten heeft de regering op 20 mei 2005 een initiatief opgestart dat gebaseerd is op de volgende pijlers: De versterking van de mededingingsautoriteiten De regering beoogt de hogere werklast op te vangen die voortvloeit uit de decentralisatie van het Europese mededingingsbeleid. Concreet vertaalt deze versterking zich in een uitbreiding van de Raad voor de Mededinging (12 leden (in plaats van 4), waarvan 6 permanente en 6 tijdelijke) en de Dienst voor de Mededinging (40 academisch gevormde medewerkers voor het opvolgen van dossiers, in plaats van 20). Afstemming van de Belgische wetgeving op de Europese regelgeving Het regeringsinitiatief schaft met name de verplichting af om de tussen ondernemingen gesloten overeenkomsten vooraf te melden, maakt het voor Raad voor de Mededinging mogelijk om beslissingen te nemen die verbintenissen afdwingbaar maken voor ondernemingen en herstelt zodoende de coherentie tussen de Belgische wetgeving en de Europese Verordening 1/2003. Het toelaatbaarheidscriterium voor concentraties werd eveneens gewijzigd teneinde te voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de Europese Verordening 139/2004.
29
In uitvoering van art. 18 van de Elia-wet werd hiertoe een KB getroffen. Een besluit is genomen in uitvoering van artikel 1 van het KB van 12 maart 2003 betreffende de voorwaarden voor het gebruik van de spoorweginfrastructuur zoals gewijzigd bij het KB van 11 juni 2004. 31 Wet op de handelsvestigingen, wet inzake toegang tot het uitoefenen van een handelsberoep, wet op de openingsuren. 32 Cfr. Vlaams-Nederlandse samenwerking inzake R&D en innovatie die onder meer leidde tot leidde de oprichting van het Holst-centrum in Eindhoven (een joint venture van TNO en IMEC) 30
pagina 34
Specifieke sectorale onderzoeken Het corps van rapporteurs en de Dienst voor de Mededinging gaan over tot sectorale ex ante onderzoeken om eventuele anti-concurrentiële gedragingen te kunnen identificeren. Een onderzoek in de sector van de vrije beroepen (advocaten, bedrijfsrevisoren, geneesheren, gerechtsdeurwaarders en notarissen) is afgerond en heeft aanleiding gegeven tot het opstellen van een verslag dat is overgemaakt aan de rapporteurs. Verhoging van de aanmeldingsdrempels voor concentraties Het Koninklijk Besluit van 3 juli 2005 (Belgisch Staatsblad van 19 juli 2005) houdende verhoging van de aanmeldingsdrempels bepaalt dat een voorafgaande aanmelding enkel nog verreist zal zijn indien de totale omzet in België hoger is dan 100 miljoen euro (in plaats van 40 miljoen) of indien de fusie of overname betrekking heeft op twee ondernemingen waarvan de individuele omzet hoger is dan 13 40 miljoen euro (tegenover 15 miljoen euro). Deze beslissing zou moeten leiden tot een aanzienlijke vereenvoudiging voor de ondernemingen, een vermindering met 60 % van de aanmeldingen en een verandering van de werklast die zich vertaalt in minder richtlijnen en beslissingen m.b.t. concentraties die niet riskant zijn voor de economie. Dit leidt bijgevolg tot een grotere speelruimte om de strijd tegen restrictieve mededingingspraktijken (prijsafspraken, kartelvorming,…) op te drijven. Banden met de sectorale regulatoren Het wetsontwerp voorziet een gestandaardiseerd beroep bij de Raad voor de Mededinging tegen de beslissingen van sectorale regulatoren. Dit is een eerste stap naar een volwaardig partnerschap tussen de sectorale regulatoren (CBFA, BIPT, CREG,...) belast met de ex ante controle van de markt, en de nieuwe Raad voor de Mededinging, belast met de ex post controle. 2.3.2. Sectorale initiatieven In Vlaanderen kunnen alle elektriciteitsconsumenten hun leverancier vrij kiezen. In Wallonië en Brussel kunnen alle niet-residentiële gebruikers sinds 1 juli 2004 hun leverancier vrij kiezen, terwijl dat voor residentiële klanten pas kan vanaf 2007. Een nieuwe stap in de liberalisering van de elektriciteitsmarkt werd gezet met de Wet van 1 juni 2005 die meer transparantie in de prijzen bracht. Daartoe werd het principe van meerjarenfacturatie (voor 4 jaar) aangenomen. De betrouwbaarheid van het netwerk wordt verbeterd door de investeringsvoorwaarden te versterken en door te trachten de interconnectie met buurlanden te verbeteren. De nieuwe wet opent ook de weg voor de opening van BELPEX, de Belgische elektriciteitsbeurs. De wet voorziet29 tot slot een specifieke procedure, met offerteaanvraag voor de constructie van productie-installaties wanneer de aanvoerveiligheid niet gewaarborgd is. In de gassector wordt een dergelijke evolutie voorzien in de wet van 1 juni 2005 houdende omzetting van Richtlijn 2003/55/EG. De belangrijkste ingevoerde wijzigingen zijn de concepten transportbeheerder voor aardgas, opslaginstallatiebeheerder voor aardgas en installatiebeheerder voor LNG (deze moeten door de Minister worden aangeduid volgens een gedetailleerde procedure) en, net als voor de elektriciteitsmarkt, een systeem van lange-termijntarificatie dat pagina 35
moet zorgen voor transparantere prijzen en de belangen van de consument beter moet beschermen. Sinds januari 2005 bestaat de structuur van de Belgische spoorwegoperator uit drie overheidsbedrijven: een moederbedrijf (de holding NMBS) en twee dochterondernemingen, Infrabel verantwoordelijk voor het beheer van de infrastructuur van de spoorwegen en NMBS bevoegd voor het vervoer en de exploitatie. De markt voor het internationaal goederenvervoer is conform de Europese richtlijnen open op meer dan 50.000 km spoorlijnen van het Trans- 14 Europees Netwerk voor Goederenvervoer per Spoor. Het andere grensoverschrijdende goederenvervoer en het binnenlandse goederenvervoer zullen respectievelijk vanaf 1 januari 2006 en 1 januari 2007 worden geopend. Van een opening van het internationaal en/of nationaal reizigersverkeer is voorlopig nog geen sprake. Net zoals bij het goederenvervoer zal de markt van het reizigersvervoer geopend worden op basis van de streefdatums vermeld in richtlijnen van de Europese Commissie. Vanaf 1 januari 2006 zal de Dienst Regulering van het Spoorwegvervoer in werking treden 30. Dit controleorgaan zal toezicht houden op de naleving van de reglementaire bepalingen, en in het bijzonder op de wijze waarop Infrabel zich van zijn essentiële functies kwijt, in het bijzonder de tarifering en het toekennen van treinpaden. Dit is onontbeerlijk voor een doeltreffend en niet discriminerend gebruik van de spoorweginfrastructuur. De Dienst Regulering van het Spoorwegvervoer valt onder de bevoegdheid van de Minister voor Transport en Mobiliteit. Het pakket richtlijnen “elektronische communicatie” heeft een echt stelsel van vrije toegang ingevoerd in de telecommunicatiesector. Kandidaat-toetreders zijn niet langer onderworpen aan voorafgaande toelating, noch voor de installatie van een netwerk, noch voor het leveren van diensten. Een eenvoudige verklaring volstaat. De enige beperkingen slaan op de zogenaamde regaalressources: het toekennen van telefoonnummers en de gebruiksrechten van de frequenties. De universele postdienst in België wordt uitgevoerd door de oorspronkelijke leverancier De Post, een autonoom overheidsbedrijf dat een partnerschap is aangegaan met de Deense post en een Britse investeringsgroep. Conform de Europese regelgeving is de markt geopend voor stukken van meer dan 100 gram of gefrankeerd met meer dan 3x het basistarief. Op 1 januari 2006 wordt de marktopening verruimd tot 50 gram of 2½x het basistarief. De beide strategische partners zullen nieuw kapitaal binnenbrengen en daarmee een belang van bijna 50% verwerven. Het partnerschap moet leiden tot een versterking van de kernactiviteiten en de financiële situatie, en de modernisering verder ondersteunen. De kwaliteit van de universele dienstverlening is vastgelegd in een clausule van het vijfjaarlijkse beheerscontract tussen de regering en De Post. Er is een belangrijke inspanning geleverd om tegemoet te komen aan de verplichting tot omzetting van de Europese richtlijnen over marktmisbruik in en aanvullend toezicht op de financiële sector. De omzetting van die richtlijnen in Belgisch recht bevindt zich in de eindfase en wordt binnen afzienbare tijd afgerond. Ook aan de omzetting van de richtlijnen over de jaarrekening van financiële ondernemingen en de verkoop op afstand van financiële diensten wordt gewerkt. 2.3.3. Andere maatregelen Naast aanpassingen van een aantal concurrentiestorende wetgevingen31 die onder pagina 36
het thema beter regelgeven zijn vermeld zal de staatssteun zich heroriënteren naar horizontale doelstellingen zoals innovatie en onderzoek. Vlaanderen zal het innovatief aanbesteden nader op punt stellen, te beginnen in de domeinen milieu en energie en meer specifiek in het kader van de operationalisering van een milieu-innovatieplatform. Om optimaal in te spelen op de uitdagingen van de mondialisering wordt in toenemende mate gezocht naar grensoverschrijdende samenwerking. 32
2.4. Investeren in moderne en duurzame capaciteit
16 3
Een essentiële voorwaarde om economische groei te realiseren is dat er productiecapaciteit gecreëerd wordt. De overheid draagt hier op twee manieren aan bij. Ten eerste investeert de overheid in infrastructuur, niet alleen voor het verkeer maar ook voor energie, communicatie en bedrijfslocatie. Ten tweede zijn er middelen om het particulier investeren aan te moedigen. Steeds wordt daarbij op de duurzaamheid van de investering gelet, ook vanuit ecologisch perspectief. 2.4.1. De doorstroming op Europese en plaatselijke netwerken verbeteren
3 6
Er zijn belangrijke infrastructuurprojecten in uitvoering of in voorbereiding. Hierdoor raakt België nog beter geïntegreerd in de Europese netwerken, terwijl op de binnenlandse netwerken de doorstroming aanmerkelijk bevorderd wordt. België committeert zich aan de voorbereiding en uitvoering van de Europese TEN en Quick-Start projecten: voltooiing van de HSL naar Amsterdam en Keulen; voorbereiding van de herontwikkeling van de IJzeren Rijn in samenwerking met de Nederlandse overheid; snelheidsverhoging op de lijn naar Luxemburg als onderdeel van Eurocaprail; nieuwe sluis bij Lanaye als onderdeel van de Rijn/Maas-MainDonau verbinding; en voltooiing van de uitbreiding van de interconnectie met het Franse elektriciteitsnet.33 Deze projecten versterken de positie van België als transitland aan de poort van de EU. De versterking van de positie als transitland blijkt ook uit projecten die op binnenlands initiatief gestart zijn. Heel belangrijk is de toegankelijkheid van de havens. Om de maritieme toegankelijkheid te verbeteren zal de Schelde uitgediept worden en wordt de bouw van nieuwe zeesluizen voorbereid. Aan de landzijde wordt het gebruik van alternatieve vervoermiddelen bevorderd, en daardoor veel geïnvesteerd in de spoorontsluiting van de havens van vooral Antwerpen en Zeebrugge. In Wallonië wordt bovendien het binnenvaartnetwerk sterk opgewaardeerd. Voor wat betreft de luchthavens wordt gewerkt aan een betere 33
Voorziene termijnen: voltooiing van de HSL in 2007; voltooiing van de IJzeren Rijn volgens de kalender van de TEN-T in 2010; Brussel-Luxemburg komt voor in het investeringsplan van NMBS, 2004-2007; het westelijk deel (Rijn/Maas) van Rijn/Maas-Donau wordt volgens de kalender van TEN-T pas in 2019 afgerond, nochtans is de sluis van Lanaye één van de 21 prioritaire binnenvaartprojecten van de Waalse regering; van de drie interconnectieprojecten met Frankrijk worden er twee vóór 2007 voltooid, voor de derde is een datum nog niet bekend.
pagina 37
9
spoorontsluiting van de Nationale Luchthaven en gestreefd naar behoud en versterking van de regionale luchthavens. Voor wat betreft energie wordt gestreefd naar verdere uitbreiding van de interconnectie in samenwerking met de Nederlandse en Duitse overheid.
8 Op binnenlandse vervoernetwerken moet de doorstroming nog verbeterd worden. In 15 het wegennet worden de laatste ontbrekende schakels aangelegd en nog een aantal steden ontlast. Het regionaal treinverkeer op Brussel wordt opgewaardeerd tot een volwaardig en eigentijds voorstadnet. Plaatselijke openbaar vervoernetten worden hier en daar uitgebreid, maar vooral wordt de doorstroming verbeterd. Op het gebied van energie worden de gas- en elektriciteitsnetten versterkt en wordt in Vlaanderen bovendien de dekking van het aardgasnet vergroot. Voor elektronische 3 communicatie, ten slotte, wordt het breedbandverkeer verder uitgebouwd. 2.4.2. Maatregelen om het investeren te bevorderen
3
In België wordt de komende jaren een reeks maatregelen getroffen die de particuliere sector stimuleren tot investeringen. Hierbij zijn veel raakvlakken met het thema ‘ondernemerschap’ dat elders in dit hoofdstuk behandeld wordt. De bespreking hier wordt beperkt tot maatregelen die het daadwerkelijk investeren in productiecapaciteit aanmoedigen. Maatregelen voor bijvoorbeeld het starten van ondernemingen en de toegang tot kapitaal worden in §2.2 besproken.
8 Vooreerst is het van belang dat er genoeg bedrijfsterreinen beschikbaar zijn. In 13 alledrie de gewesten wordt eraan gewerkt om nieuw te ontwikkelen locaties, of te herwaarderen oude locaties, vlotter en gestroomlijnder beschikbaar te laten komen. Er wordt bovendien op gelet dat de locaties zoveel mogelijk per spoor of binnenvaart toegankelijk zijn. Fiscaal zijn de op de geleende kapitalen verschuldigde interesten volledig aftrekbaar, terwijl de opbrengst op risicokapitaal volledig belast is. De Regering heeft dan ook beslist een aftreksysteem in te voeren dat toelaat deze discriminatie gevoelig te verzachten, ten nadele van het risicokapitaal. Het systeem van de notionele interesten bestaat in het toekennen van een verlaging van de belastingsbasis bij de vennootschapsbelasting ten belope van een percentage van de eigen fondsen bepaald op basis van de rente van de lineaire obligaties op 10 jaar uitgegeven door de Belgische staat, wat neerkomt op een fictieve rentabiliteit van de eigen fondsen. Dit systeem treedt in 2007 in werking en heft een zekere fiscale discriminatie van financiering uit eigen vermogen op. Stimuleren van buitenlandse investeringen gebeurt door een effectieve prospectiepolitiek via de oprichting van gewestelijke geïntegreerde agentschappen voor internationaal ondernemen. Hierin worden de agentschappen voor export en voor investeringen samengevoegd. Daarbij laat Vlaanderen het aantal landen waar men marktonderzoek voert gevoelig toenemen. Wallonië wil zich nadrukkelijker profileren in het buitenland met een netwerk van economische en commerciële attachés. Brussel ziet een belangrijke troef in de verdere uitbouw als congressenstad. Op federaal niveau richt de aandacht zich sterk op China, en dat voor zowel uitgaande als inkomende investeringen.
pagina 38
2.5. Stimuleren van duurzaam gebruik van hulpbronnen en versterken 11 van synergieën tussen milieubescherming en groei Er zijn twee manieren waarop milieubescherming de economie ondersteunt. Ten eerste leidt het nastreven van een meer efficiënt gebruik van natuurlijke 3 hulpbronnen tot besparingen voor de bedrijven en consumenten, zonder dat dit een negatieve impact heeft op hun productie of consumptie. Ten tweede creëert milieubescherming nieuwe markten en werkgelegenheid. Zowel de federale als de regionale regeringen tonen in hun beleidsverklaringen en regeerakkoorden aan dat 11 zij ervan overtuigd zijn dat milieubescherming en economische groei hand in hand gaan. Elke regering legt weliswaar haar eigen accenten, maar een aantal gemeenschappelijke beleidslijnen zijn toch duidelijk te herkennen. Hierbij wordt ernaar gestreefd de fiscaliteit zodanig te moduleren dat de graad van internalisatie van externe kosten verbetert. Ook steunverleningsprogramma’s worden geoptimaliseerd met dit voor ogen. 2.5.1. Stimuleren energie
van
energie-efficiëntie
en
milieuvriendelijke
Het is duidelijk dat de verplichtingen die voortvloeien uit het Kyotoprotocol ernstig genomen worden en als leidraad dienen voor het klimaat- en energiebeleid. Het 16 nastreven van een hogere energie-efficiëntie is hierbij een prioritair gedragen oogmerk. Er wordt veel aandacht besteed aan de verbetering van de energieefficiëntie van gebouwen, zowel bij particulieren, bedrijven als de overheid. Wat particuliere gebouwen aangaat wordt opgetreden met fiscale en steunmaatregelen. 7 Voor de overheidsgebouwen wordt een beroep gedaan op het derde- 3 investeerdersysteem. Ook voor bedrijven worden maatregelen genomen, onder meer brancheakkoorden inzake energie-efficiëntie, investeringsaftrek en modulering van investeringssteun. Er worden verbeteringen nagestreefd in de energie-efficiëntie van transportsystemen, waarbij naast een modulering van fiscaliteit op voertuigen ook 11 het stimuleren van een aanbod van andere transportwijzen, andere brandstoffen en meer eco-efficiënte voertuigen voorop staat. Ook het gebruik van al dan niet hernieuwbare milieuvriendelijke energie wordt gestimuleerd, onder meer via de uitbouw van windenergieparken en een certificatensysteem. Verder wordt het onderzoek in verband met energie-efficiëntie en milieuvriendelijke energie gestimuleerd, en wordt het aankoopbeleid van de overheid meer en meer ingezet ten voordele van de verspreiding van energie-efficiënte technologieën. De federale overheid bereidt een debat voor over het energiebeleid op lange termijn in België. Hierin zal een evaluatie op economisch, sociaal en leefmilieuvlak van dit energiebeleid centraal staan, met bijzondere aandacht voor de bevoorradingszekerheid en de energieonafhankelijkheid van het land. Afsluitend 7 moet gesteld worden dat België blijvend een rol wil spelen in de internationale en Europese klimaatgesprekken ten einde tot een gedegen beleid voor de lange termijn 11 te komen. 2.5.2. Een efficiënt gebruik van materialen In het kader van het Europese Environmental Technologies Action Plan wordt op dit pagina 39
moment een inventaris opgesteld, die bestaande of geplande activiteiten oplijst die aansluiten op de 28 ETAP-acties. Oogmerk is te komen, tegen einde 2005, tot een nationaal ETAP. Inmiddels is de federale regering zinnens het productbeleid in te zetten met het oog op verhoging van energie-efficiëntie, in functie van het substitutiebeginsel en in functie van het efficiënter gebruik van natuurlijke hulpbronnen. Op gewestelijk niveau verhoogt men de onderzoeksinspanningen ten einde te komen tot een meer eco-efficiënt materiaalgebruik en verspreiding van de technologie in dat verband. De gewesten besteden verder ook veel aandacht aan de preventie en de betere valorisatie van afval. 2.5.3. Vrijwaring van de biodiversiteit Om de achteruitgang van de biodiversiteit te stoppen tegen 2010 wordt verder gebouwd aan de maatregelen die in Europees verband centraal staan: de uitbouw van een netwerk van natuurlijke en te beschermen gebieden, evenals een beleid ter bescherming van bedreigde soorten en ter bestrijding van invasieve soorten. Ook de bevordering van duurzaam bosbeheer en bescherming van mariene gebieden is een belangrijk oogmerk. Deze objectieven worden nagestreefd via wetenschappelijk onderzoek, de integratie van biodiversiteit in milieu-effectrapportering, sensibilisatie (onder meer met betrekking tot pesticidengebruik), en samenwerking met lokale besturen en de landbouwsector.
pagina 40
3.
GOED WERK VOOR IEDEREEN, JONG EN OUD
RS
Een welvarende maatschappij, met een modern en performant sociaal stelsel dat uiteindelijk niemand aan de kant laat staan, is geen vanzelfsprekendheid. Daaraan moet, dag na dag, worden gewerkt. Meer mensen moeten op de Belgische arbeidsmarkt komen, tegelijk om de 17 economische groei te behouden, om de sociale cohesie te versterken en om de 2 financiële leefbaarheid van de sociale zekerheid te vrijwaren. De doelstelling van de tewerkstellingsgraad van 70% vergt aanpassingen van de arbeidsmarkt die tegelijk productiviteitsgroei en betere banen waarborgt, zonder de begrotingsstabiliteit en de prestaties van onze economie in gevaar te brengen. De conjunctuur is inderdaad niet altijd gunstig voor deze doelstellingen, maar in het verleden bleef in België, zelfs wanneer de context globaal positief was, het scheppen van banen onvoldoende. De omvang van de uitdagingen vraagt om structurele hervormingen. Daartoe moet vooreerst op een andere manier naar de arbeidsmarkt worden gekeken. Vandaag is “werkzekerheid”, de norm van een voltijdse baan, 21 levenslang bij dezelfde werkgever, voorbijgestreefd. “Loopbaanzekerheid” kan daarvoor in de plaats komen: iedereen krijgt de kans om haar of zijn leven op en naast de werkvloer zo optimaal mogelijk in te vullen, met ondersteuning van een vlotte overgang van en naar de arbeidsmarkt of van de ene baan naar de andere. Vooral het begin en het einde van die loopbaan stellen België voor een 18 uitdaging. De jongerenwerkloosheid is onaanvaardbaar hoog, vooral in Brussel en Wallonië, en zowel het onderwijs, de vormingssector als de arbeidsmarktactoren worden ondubbelzinnig voor hun verantwoordelijkheid geplaatst. De lage werkzaamheidsgraad van de oudere werknemers vraagt om een even prioritaire aanpak. België bengelt aan de staart van het Europese peloton, en bovendien zal vanaf 2012 de vergrijzing van de Belgische bevolking zich zeer sterk laten voelen, vooral in Vlaanderen en in de Duitstalige Gemeenschap. Ons land heeft dus nood aan een duidelijke ommezwaai om te komen tot een brede strategie van “actief ouder worden”. Ook de te beperkte arbeidsmarktintegratie van sommige kansengroepen baart zorgen. Deze prioriteiten zullen aangepakt worden binnen een breed arbeidsmarktbeleid, gebaseerd op de strategische lange termijnvisie van de federale overheid, Vlaanderen 34, Wallonië35, Brussel36 en de Franse37 en Duitstalige Gemeenschap. Aan deze visie worden duidelijke doelstellingen gekoppeld die ondermeer via het verder gebruik van alle in Europees werkgelegenheidsverband overeengekomen indicatoren zullen worden opgevolgd. Bovendien zullen de vooropgezette hervormingen in voortdurend 34
Zoals in 2001 vastgelegd in het Pact van Vilvoorde en herzien in 2005. Vastgelegd in de « Actions prioritaires pour l’Avenir de la Wallonie », het Contrat d’Avenir pour les Wallonnes et les Wallons en in de Plans Stratégiques Transversales 1 en 2. 36 Het Contrat pour l’Economie et l’Emploi. 37 In Brussel ook via de Franse Gemeenschapscommissie. 38 D.w.z. gemiddeld in de vier referentieweken van de Arbeidskrachtenenquête. 35
pagina 41
overleg en samenwerking met de sociale partners worden uitgewerkt. De federale overheid en de gewesten en gemeenschappen zullen in samenwerking met de sociale partners alles in het werk stellen om zo snel mogelijk de volgende doelstellingen te halen: – de werkzaamheidsgraad van de totale bevolking (15-64 jaar) bedraagt 70%, de werkzaamheidsgraad van de vrouwelijke bevolking (15-64 jaar) bedraagt 60% en deze van de oudere beroepsbevolking (55-64 jaar) 50% – de gemiddelde uittredingsleeftijd, het ogenblik waarop de arbeidsmarkt wordt verlaten, zal 62 jaar zijn – aan alle werkloze jongeren, vooraleer ze zes maanden werkloos zijn, en aan alle werkloze volwassenen, vooraleer ze twaalf maanden werkloos zijn, wordt een nieuwe start in de vorm van een trajectovereenkomst aangeboden – 25% van de langdurig werklozen neemt jaarlijks deel aan een activerende maatregel – voor minstens 33% van de kinderen jonger dan drie jaar is er kinderopvang beschikbaar – het aandeel vroegtijdige schoolverlaters is lager dan 10% – 85% van de 20- tot 24-jarigen hebben het hoger secundair onderwijs succesvol afgerond – maandelijks38 neemt 12,5% van de volwassenen (25-64) deel aan levenslang leren, jaarlijks volgt 1 werknemer op 2 een opleiding of krijgt vorming – de werkloosheidsgraad van mensen met een niet-Belgische nationaliteit of afkomst zal niet hoger zijn dan deze van de Belgische werknemers
3.1. Werk maken van werk voor jong en oud Het scheppen van tewerkstelling vergt een dynamische economie die ondernemingen aantrekt en aanmoedigt. Maar vraag en aanbod van jobs kunnen niet afzonderlijk worden beschouwd; het bestaan van een uitgebreid aanbod goed opgeleide werkkrachten zet de ondernemingen ertoe aan banen te scheppen. Daarom is een dynamisch beleid met sterke werkgelegenheidsdiensten noodzakelijk, die op elk moment van de loopbaan voor de nodige begeleiding kunnen zorgen. 3.1.1. Een vlotte overgang van school naar werk Het Europees Pact voor de Jeugd plaatst de integratie van jongeren op de arbeidsmarkt, de strijd tegen de jongerenwerkloosheid en de kwaliteit van het onderwijs op de voorgrond. De Belgische overheden sluiten zich hier volmondig bij aan. Al te veel jongeren verlaten de school zonder de nodige kwalificaties, belanden 18 39
Dat kan gerealiseerd worden via de Regionale Technologische Centra en door samen te werken met het bedrijfsleven en de werkgelegenheidsdiensten, zoals dat in de competentiecentra en referentiecentra gebeurt. 40 In het Vlaams werkgelegenheidsakkoord 2005-2006 werden hierover afspraken gemaakt. 41 In Vlaanderen de VDAB, in Wallonië de FOREM, in Brussel de BGDA en in de Duitstalige Gemeenschap het Arbeitsamt. 42 De RVA.
pagina 42
in de werkloosheid en vinden maar met veel moeite aansluiting bij de 23 arbeidsmarkt. Daarom willen de gemeenschappen ervoor zorgen dat alle meisjes en jongens die de schoolbanken verlaten beschikken over voldoende, geattesteerde, vaardigheden. Hierbij wordt in de eerste plaats gemikt op een versterking en herwaardering van het technisch en beroepsonderwijs, om zo deze kwalificerende opleidingen opnieuw als een positieve en zinvolle keuze te kaderen. Daartoe moeten de betrokken scholen ondermeer op een eigentijdse technologische uitrusting beroep kunnen doen 39. De combinatie van een formele schoolopleiding met het opdoen van de nodige 23 ervaring op de werkplek heeft haar waarde bewezen maar is, behalve in de Duitstalige Gemeenschap, onvoldoende ingeburgerd, werkt niet altijd even vlot en heeft onterecht een slecht imago. Om de aantrekkelijkheid te verhogen moeten heel wat drempels worden weggewerkt. Met de ondernemingen zal worden gezocht naar voldoende stage- en werkervaringsplaatsen 40. De ondernemingen zullen hiertoe financieel worden aangemoedigd. Om de begeleiding van de jongeren in stage te verbeteren, zullen ook de opleidingsverstrekkers gesteund worden. Ook de verschillen tussen de statuten van de stagiairs zullen worden aangepakt en de jongeren zelf zullen kunnen op een aanmoedigingspremie rekenen wanneer ze slagen in hun opleiding. Die opleiding moet tenslotte ook uitzicht blijven bieden op een volwaardig diploma van het hoger secundair onderwijs en daarom voldoende algemeen vormend zijn. Ook buiten het alternerend leren is het opdoen van werkervaring erg belangrijk. Daarom werden de mogelijkheden voor studentenarbeid verruimd en zal in het onderwijs meer gebruik worden 24 gemaakt van stages in de ondernemingen. Een aantal opleidingen in het onderwijs zullen verder in modules worden opgesplitst. Na elke module wordt een certificaat uitgereikt, zodat meer rekening wordt gehouden met de individuele schoolloopbaan en ook de jongeren die vervroegd afhaken met een duidelijk competentieprofiel op de arbeidsmarkt aankomen. Dat laat hen toe om gemakkelijker terug aan te pikken in het onderwijs of aan te sluiten bij de voortgezette vorming zoals die 18 ondermeer door de werkgelegenheidsdiensten wordt opgezet. Om het aanbod aan banen voor jongeren te verhogen, zal de bestaande verlaging van de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid nog versterkt worden. De bijdrage kan in een aantal gevallen volledig wegvallen of zelfs negatief worden en een krediet opleveren dat de werkgever in mindering mag 18 brengen van de bijdragen voor de overige werknemers. Voor jongeren die toch in de werkloosheid belanden, is de ambitieuze doelstelling om hen binnen de zes maanden een traject op maat aan te bieden. De combinatie van een dergelijke activering door de werkgelegenheidsdiensten 41 van de gewesten en gemeenschappen en de opvolging van het zoekgedrag door de federale dienst42 zou een efficiënt instrument moeten zijn om de werkloosheidsduur in te korten en het evenwicht tussen rechten en plichten te onderlijnen. Ook aan de integratie op de 18 arbeidsmarkt van de jongeren die van een sociale minimumuitkering (het leefloon) leven, zal bijkomende aandacht worden besteed. Heel wat jongeren vinden aansluiting op de arbeidsmarkt via de interimsector. Dit zal verder worden aangemoedigd, ondermeer door deze vorm van 18 interimwerk in de wetgeving expliciet te voorzien. Ook via maatschappelijk pagina 43
waardevolle projecten vinden heel wat jongeren aansluiting bij de arbeidsmarkt. De verschillende overheden zullen de komende jaren het aantal 3 arbeidsplaatsen in deze projecten uitbreiden. 18
3.1.2. Actief ouder worden Omdat de eindeloopbaanproblematiek even belangrijk is als de strijd tegen de jongerenwerkloosheid, investeren alle overheden in maatregelen om de werkzaamheidsgraad van de oudere werknemers te verhogen. Daarbij zal maximaal samengewerkt worden met de sociale partners.
De koerswijziging die voor de toekomst van onze welvaart zo belangrijk is, 18 vereist immers een breed draagvlak. Daarom zal een langdurige sensibiliseringscampagne de economische productiviteit en de arbeidsmarktwaarde van ervaren werknemers benadrukken om zo de bestaande vooroordelen in verband met werk, leeftijd en ouder worden te ontkrachten. De sociale partners in de sectoren en de ondernemingen zullen ook aangemoedigd worden om in de gebruikte loonbarema’s leeftijd minder zwaar te laten doorwegen. Om vroegtijdig uitstromen uit de arbeidsmarkt te voorkomen zijn goed 18 opgeleide werknemers nodig, die hun ganse loopbaan bijblijven. Vanaf 2006 zullen alle ondernemingen daarom samen 1,9 % van de loonmassa aan vorming besteden. Verder zullen alle overheden met de sociale partners een “Opleidingsagenda 2010” uitwerken met kwalitatieve en kwantitatieve doelstellingen, zodat tegen 2010 1 werknemer op 2 jaarlijks een opleiding volgt, onafhankelijk van de leeftijd. Oudere werknemers zullen bovendien het recht hebben op een regelmatige carrière-check-up, zowel binnen het bedrijf als extern, gericht op hun verdere loopbaanplanning. Om langer werken aan te moedigen zal het na de wettelijke pensioenleeftijd eenvoudiger worden gemaakt om een baan met het pensioen te combineren. 18 Bij een vervroegde pensionering zal de combinatie echter ontmoedigd worden. Daarnaast zal het stelsel van het overlevingspensioen aangepast worden zodat een baan geen inkomensverlies meebrengt. Wie ook na 60 aan de slag blijft zal op een pensioenbonus kunnen rekenen. Ook de overstap naar aan de leeftijd aangepast werk en het geleidelijk verminderen van de arbeidsprestaties zullen vereenvoudigd worden, terwijl bestaande formules om vervroegd volledig uit te 18 treden beperkt zullen worden. De mogelijkheid om de loopbaan volledig te onderbreken zal in principe beperkt worden tot één jaar. Anderzijds wordt het recht op een 4/5 baan voor 55-plussers veralgemeend. Verder zullen oudere inactieven aangemoedigd worden om het werk te hervatten, eventueel zelfs aan een lager loon dan voordien. Ze zullen een deel van hun werkloosheidsuitkering of de aanvulling die ze van hun voormalige werkgever ontvangen kunnen behouden. Oudere werknemers die bij ontslag hun recht op outplacement niet benutten, zullen daarentegen tijdelijk hun recht op werkloosheidsuitkeringen verliezen. 18 De huidige grens van 58 jaar voor het brugpensioen wordt vanaf 2008 op 60 jaar gebracht, waarbij ook de vereiste loopbaanduur wordt verlengd. Voor zware beroepen, zoals lange periodes van ploegenarbeid, blijft voor werknemers met een loopbaan van minstens 35 jaar een uittrede op 58 mogelijk. Bij wijze pagina 44
van overgangsregeling zal de combinatie van 58 jaar met een zeer lange 18 loopbaan (in 2008 startend op 35 jaar, vanaf 2012 minstens 38 jaar, met tijdelijk lagere voorwaarden voor vrouwen) ook mogelijk blijven. De bestaande stelsels van brugpensioen onder de 58 jaar verdwijnen ten laatste in 2010, met uitzondering van deze voor arbeidsongeschikte bouwvakkers en voor werknemers die vele jaren nachtarbeid hebben verricht. Ook de in de loop der jaren ontstane alternatieve brugpensioenstelsels, die soms zelfs de wat minder ouderen in een inactiviteitsval lokken, zullen onaantrekkelijk gemaakt worden door ze geleidelijk te onderwerpen aan hogere heffingen dan deze op het brugpensioen. En iedereen die inactief wordt onder 18 de normale leeftijd van het brugpensioen, zal beschikbaar moeten blijven voor de arbeidsmarkt. Tegenover deze verplichting voor de inactieve 50-plussers om te zijn ingeschreven als werkzoekende staat hun recht op een individuele begeleiding en opleiding op maat. Vandaag zijn de 50-plussers echter structureel 20 ondervertegenwoordigd in de begeleiding en opleiding die wordt aangeboden door de werkgelegenheidsdiensten van de gewesten en gemeenschappen. Vanuit deze vaststelling stelt Vlaanderen in de periode 2005-2009 een toenemende vertegenwoordiging van 50-plussers in de trajectwerking voor werkzoekenden voorop, die op termijn moet leiden tot een positieve oververtegenwoordiging. De werkgelegenheidsdiensten zullen in hun trajectwerking beroep kunnen doen op uitzendarbeid en andere flexibele integratiemogelijkheden. Tenslotte wordt het ook voor de werkgevers financieel aantrekkelijker gemaakt om oudere werknemers in dienst te houden: vanaf 50 jaar geven deze recht op een vermindering van de sociale zekerheidsbijdragen, die belangrijker wordt naarmate de leeftijd stijgt. 3.1.3. Goede afspraken maken een sterke dienstverlening De voorbije jaren werden de werkgelegenheidsdiensten van de gewesten en gemeenschappen ingrijpend gemoderniseerd, met veel aandacht voor hun lokale inplanting en de samenwerking met alle plaatselijke arbeidsmarktactoren, ondermeer via de integratie van het dossierbeheer. Die werkgelegenheidsdiensten maken daarbij steeds meer gebruik van vormen van Privaat-Publieke Samenwerking; dit zal vanaf 2006 de vorm aannemen van de publieke uitbesteding van gedeeltelijke of integrale trajecten van werkzoekenden aan private actoren. In de nieuwe beheersovereenkomsten die ze met de gewest- en gemeenschapsoverheden afsloten wordt het accent gelegd op een uitbreiding en versterking van het aanbod, zowel naar de werkzoekenden als naar de ondernemingen toe, waarbij een zo sterk mogelijk geïndividualiseerde aanpak en een hogere uitstroom naar werk vooropstaan. Daarvoor wordt voluit gebruikt gemaakt van ICT-mogelijkheden, ondermeer om de zichtbaarheid van het vacature-aanbod te verhogen.
3.2. Werk maken van een flexibele en mobiele arbeidsmarkt
pagina 45
Vernieuwing en verandering zijn de motor achter een dynamische economie. De arbeidsmarkt moet hierop inspelen, door te zorgen voor voldoende aanpassingsvermogen bij de werknemers en de ondernemingen. Niet alleen de overgang tussen twee banen moet hiervoor bevorderd worden, maar ook de wisselwerking tussen het arbeidsleven en het privé-levens (gezinszorg, vrije tijd, vrijwillige inzet…). 3.2.1. Herstructureringen begeleiden én voorzien Voortdurend ontstaan nieuwe bedrijven met nieuwe tewerkstellingskansen, 21 maar andere verdwijnen of moeten zich aan de gewijzigde omstandigheden aanpassen. Daarom moet ervoor gezorgd worden dat bij deze herstructureringen de betrokken werknemers zo vlot mogelijk kunnen doorstromen naar de bedrijven en sectoren waar hun talenten het best tot hun recht komen. In de eerste plaats door ervoor te zorgen dat tijdens hun loopbaan voortdurend aandacht wordt besteed aan het updaten van hun competenties. De door de overheden en de sociale partners aangegane engagementen voor voortdurende vorming zullen daarom in de praktijk worden omgezet, om er tegen 2010 daadwerkelijk voor te zorgen dat één werknemer op twee jaarlijks wordt gevormd. Daarbij zal bijzondere aandacht worden besteed aan een evenredige vertegenwoordiging van alle groepen. De werkgelegenheidsdiensten van de gewesten en gemeenschappen beschikken 21 alle over de nodige structuren om herstructureringen te begeleiden, waarbij vaak wordt samengewerkt met de sociale partners. Aan deze curatieve aanpak wordt de komende jaren ook een preventief luik gekoppeld om vroegtijdig mogelijke problemen op te sporen. Daarnaast kunnen werknemers die vanuit een herstructurering opnieuw aan de slag gaan en hun nieuwe werkgever rekenen op financiële ondersteuning. Overstappen moet immers de voorkeur krijgen op uitstappen. De klemtoon in het sociaal plan dat wordt afgesloten naar aanleiding van de 21 herstructurering moet liggen op activerende maatregelen, zoals de oprichting van een tewerkstellingscel, het aanbieden van outplacement en opleiding. Wordt in dat plan onvoldoende geïnvesteerd in een dergelijke activering, dan zal de vraag om beroep te mogen doen op vervroegde uittreding van ouderen via het brugpensioen afgewezen worden. Tijdens de eerste zes maanden in een tewerkstellingscel zal de oudere werknemer het vroegere netto-inkomen blijven ontvangen, maar wie weigert deel te nemen aan de tewerkstellingscel of onvoldoende inspanningen doet, verliest het recht op werkloosheidsuitkeringen en brugpensioen. 3.2.2. Flexibiliteit en zekerheid De ondernemingen voldoende flexibiliteit bieden in hun personeelsbeleid en tegelijk zorgen voor een hoge bescherming van de werknemer is noodzakelijk. 21 In de komende jaren zal, ondermeer op basis van de resultaten van een Waals proefproject, worden nagegaan welke bijsturingen in de wetgeving wenselijk zijn om de “flexicurity” in België te bevorderen. Daarbij wordt ervan uitgegaan 43 44
In Wallonië gekaderd binnen de Couveuses d’Entreprise. Zoals die ondermeer via het zelfstandigenstatuut of ook via detachering plaatsvindt.
pagina 46
dat ook deeltijds werk, tijdelijke banen en interimarbeid een volwaardige manier zijn om aan het arbeidsproces deel te nemen en daarnaast een springplank naar een duurzame integratie op de arbeidsmarkt kunnen vormen. De betrokken werknemers verdienen daarom ook een volwaardige sociale bescherming. Om de overgang naar zelfstandige arbeid en de creatie van ondernemingen te bevorderen, worden verschillende maatregelen voorzien, zoals de verbetering van hun sociaal statuut. Zo kunnen starters rekenen op advies, begeleiding, een eenvoudige kapitaaltoegang en in bepaalde gevallen op een tijdelijk behoud 21 van een eventuele uitkering, gecombineerd met de mogelijkheid om hun project op “ware grootte” uit te testen43. Voor jonge starters worden deze mogelijkheden uitgebreid. Ook in het onderwijs zal overigens nog meer aandacht aan ondernemersschap worden besteed. Het vrouwelijk ondernemersschap zal verder aangemoedigd worden via netwerkvorming, bewustwordingsacties en specifieke opleidingen. Arbeid met zorg combineren is niet altijd eenvoudig. België kent een sterk net van kinderopvang, ondermeer dankzij de kleuterscholen. Toch is een verdere verbreding van het aanbod noodzakelijk. De gemeenschappen zullen tegen 2009 voor 13.000 extra opvangplaatsen voor min-3-jarigen zorgen (+3,8%) en daarnaast worden ook de opvangmogelijkheden voor de kinderen van 18 werkzoekenden verruimd. 3.2.3. Knelpunten wegwerken Een veranderende arbeidsmarkt leidt ook tot een veranderend beroepenprofiel en hogere kwalificatie-eisen. Daardoor doet zich soms de paradox voor dat niet-ingevulde vacatures samengaan met een hoge werkloosheid. Het meest 20 opvallend is de situatie in en rond Brussel: de banen binnen de stad worden 21 ingenomen door veelal hooggeschoolde werknemers van buiten het gewest terwijl de Brusselse werkzoekenden geen werk vinden. Daarom zullen de Brusselse werklozen beter geïnformeerd worden over de vacatures in de omliggende regio en wordt het vormingsaanbod voor hen, specifiek op het vlak van taalopleidingen en taalstages, versterkt. Om de aanbodtekorten voor knelpuntberoepen weg te werken, biedt Vlaanderen een premie aan voor wie een specifiek hierop gerichte opleiding volgt. Ook Wallonië en Brussel zullen dit specifieke opleidingsaanbod versterken en bovendien extra initiatieven nemen om knelpunten snel op te sporen en weg te werken. De sociale partners zorgen van hun kant voor een groter aanbod van dergelijke opleidingen. Ook selectieve arbeidsmigratie kan bijdragen tot het wegwerken van knelpunten. Tegelijk moet dit in samenhang met andere vormen van inwijking44 en met mogelijke integratieproblemen worden bekeken. Daarom zal 20 op basis van de reële invloed op de arbeidsmarkt worden nagegaan of het nog nodig en zinvol is de beperkingen op de arbeidsimmigratie vanuit de nieuwe EU-lidstaten te verlengen.
pagina 47
3.3. Werk maken van een inclusieve arbeidsmarkt in een inclusieve samenleving Een baan is de beste garantie op sociale integratie. Dat teveel mensen en groepen in de marge van de Belgische werkgelegenheid blijven, is dan ook een sociaal drama. Maar werk alleen volstaat niet: het Belgische sociale model heeft ook de ambitie om wie niet op de arbeidsmarkt meekan blijvend te beschermen en bij de maatschappij te betrekken. 3.3.1. Gelijke kansen voor vrouwen en mannen bevorderen Vrouwen kampen vaak nog met een minder gunstige positie op de 18 arbeidsmarkt. Nochtans vormen zij een belangrijk potentieel, waarbij België de achterstand in de werkzaamheidsgraad sneller goedmaakt dan de meeste andere landen. Om deze tendens te blijven versterken zal de federale overheid ondermeer de nodige instrumenten uitwerken om een geïntegreerde aanpak van de genderdimensie te bevorderen. Zo zal deze dimensie samen met de sociale partners beter worden geïntegreerd in het sociaal overleg 45. Verder zullen goede praktijken in ondernemingen met een actief gelijke kansenbeleid voor het voetlicht worden gebracht. 3.3.2. Kansen geven aan kansengroepen 19 Omdat België de werkzaamheidsgraad beduidend wil verhogen, moeten alle kansen daartoe worden aangegrepen. De werkgelegenheidsdiensten van de gewesten en gemeenschappen voorzien daarom een strikt mainstreamingsbeleid, waarbij iedereen een gelijke toegang tot alle voorzieningen krijgt maar waarbij specifieke aandacht wordt besteed aan de moeilijkst inzetbare werkzoekenden46. In het bijzonder gaat het daarbij om de gehandicapten, de kortgeschoolden, de langdurig werklozen en de allochtonen. Zeker wanneer vergeleken wordt met de andere EU-lidstaten is de lage 19 werkzaamheidsgraad van mensen met een vreemde nationaliteit of afkomst en de aantoonbare discriminatie tegenover hen op de arbeidsmarkt alarmerend. Ook hun achterstand in het onderwijs dient te worden aangepakt. De Belgische overheden stellen daartoe een combinatie van een actief inburgeringsbeleid met veel aandacht voor de taalkennis, een doortastende bestrijding van discriminerende praktijken en het aanmoedigen van diversiteit in de ondernemingen voorop. Ook de langdurige werkloosheid is in België nog steeds problematisch, met een 19 opvallend hoog aandeel van zeer langdurig werklozen, waarbij de vrouwen oververtegenwoordigd zijn. Daarom werd een nieuw stelsel voor de opvolging van de werkzoekenden ontwikkeld. De werkgelegenheidsdiensten van de gewesten en gemeenschappen stellen zoals in de Europese richtsnoeren werd
45
Via het charter rond gendermainstreaming Waarbij Vlaanderen zeker in de meest intensieve begeleidingsvormen naar een oververtegenwoordiging van de kansengroepen streeft. 46
pagina 48
afgesproken als centrale doelstelling voorop om alle werklozen een traject47 met begeleiding en desgevallend vorming aan vooraleer ze één jaar werkloos worden, en doen hetzelfde met de langdurig werklozen. De federale dienst van zijn kant volgt hun zoekinspanningen op en grijpt indien nodig in. Daarbij wordt in fases gewerkt: er werd begonnen met de jongeren, in 2005 worden de dertigers aan de doelgroep toegevoegd en vanaf 2006 worden ook de veertigers opgeroepen. Daarna volgt een grondige evaluatie. 22 4
3.3.3. Arbeid goedkoper maken België kent momenteel een omkadering van loonstijgingen die toelaat elke ontsporing ten opzicht van de buurlanden te vermijden. De doelstelling van dat instrument bestaat erin onze concurrentiepositie te vrijwaren, maar ook de negatieve gevolgen te vermijden van een eventuele loonspurt op de tewerkstelling, in het bijzonder van de minst productieve werknemers, en op de intensivering van arbeid. Wanneer een correctie zich opdringt, zal dit instrument in overleg met de sociale partners worden ingezet. Ook in het kader van de sectorale loononderhandelingen werd de sociale partners verzocht bijzonder aandachtig te zijn voor mogelijke uitsluitingseffecten als gevolg van een te beperkte loonspanning en hun inspanning voort te zetten om de oude functieclassificaties te herzien om komaf te maken met eventuele discriminaties tussen vrouwen en mannen.
19 Om de werkgevers aan te moedigen meer mensen in dienst te nemen voert 5 België een volgehouden beleid van verlagingen van de lasten op arbeid (zowel 10 via de fiscaliteit als via de sociale zekerheidsbijdragen). Naast een versterking van deze bijdragevermindering voor jongeren en ouderen en voor onderzoek, zal ook de kost van ploegen- en nachtarbeid, die toelaten het productieapparaat 19 maximaal te laten renderen, verlaagd worden. 5 Deze bijkomende lastenverlagingen, in combinatie met de financieringsbehoeften van de sociale zekerheid en de koppeling van de sociale uitkeringen vanaf 2007 aan de welvaartsevolutie, vereisen niet enkel de nodige budgettaire discipline, maar ook een versterking van het structurele beleid om de overheidsinkomsten en de financiering van de sociale zekerheid te baseren op een bredere basis van inkomsten, waardoor de factor arbeid kan ontlast worden. 3.3.4. Loon naar werken
19 21
Maar niet enkel de werkgevers worden met financiële drempels geconfronteerd. Ook de werknemers, en in het bijzonder de laag betaalde, moeten verder aangespoord worden om aan het werk te blijven of om een baan te zoeken, door het netto-inkomen uit arbeid te verhogen, zonder bijkomende kost voor de werkgever. De werkbonus, een degressieve vermindering van de werknemersbijdragen, wordt daartoe de komende jaren versterkt: het bedrag van de aftrek wordt verhoogd en er kan tot aan een hogere loongrens van worden genoten, om zo een lageloonval uit te sluiten. Vlaanderen voorziet 47
Via de Sluitende Aanpak in Vlaanderen, het Dispositif intégré d’insertion socioprofessionnelle in Wallonië en het Contract voor Beroepsproject in Brussel 48 Zoals overeengekomen in het samenwerkingsakkoord tussen de federale overheid en de gewesten en gemeenschappen
pagina 49
bovendien vanaf 2007 een bijkomende forfaitaire belastingskorting voor werkenden. 21
3.3.5. Regionale achterstand verder wegwerken De werkgelegenheidssituatie in België verschilt sterk tussen de gewesten, maar ook daarbinnen is er een grote differentiatie. De regionale autonomie zal daarom ten volle worden gebruikt om de economische structuur van de meest kwetsbare gebieden te versterken en om de locale ontwikkeling te bevorderen. Daarbij zal ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van de Europese structuurfondsen. Bij het vastleggen van de prioriteiten hiervoor zal rekening gehouden worden met dit Nationaal Hervormingsprogramma. 3.3.6. Een arbeidsmarkt voor een sociale samenleving
18 19
Een beleid waarbij naar meer en betere banen wordt gestreefd moet kaderen in een betere samenleving, met een hoog niveau van sociale bescherming, zoals afgesproken in de Open Coördinatiemethodes voor Sociale Inclusie, Pensioen en Gezondheidszorg en in de Belgische nationale plannen die in dat verband werden neergelegd. De Belgische sociale zekerheid helpt als solidair sociaal verzekeringsstelsel bij het bestrijden van de armoede en moet dus gevrijwaard blijven. Zo moet ondermeer blijvend aandacht besteed worden aan de minimumpensioenen, met inbegrip van deze voor de zelfstandige werknemers.
18 Het toekennen van sociale uitkeringen mag echter geen belemmering zijn om 19 het werk te hervatten. Maatregelen gericht op het verhogen van het nettoinkomen van gezinnen (voor arbeidsongeschikten, gehandicapten en oudere werknemers) moeten daarom samen gaan met een bescherming van de sociale rechten na de werkhervatting. Zo zullen oudere werknemers die opnieuw willen werken na een periode van werkloosheid of inactiviteit, in veel gevallen een pensioen kunnen blijven opbouwen op basis van het gunstigste loon uit de loopbaan. En voor wie een pensioen ontvangt op basis van de opgebouwde rechten van de overleden partner (overlevingspensioen) zal de combinatie met een inkomen uit arbeid worden versoepeld. Bijzondere aandacht zal de komende jaren uitgaan naar wie van een sociaal 18 minimuminkomen (het leefloon) leeft. De strijd tegen armoede verloopt via een beleidsaanpak hogerop, wat ondermeer een multi-dimensionele aanpak van het individu veronderstelt, met aandacht voor zowel socioculturele aspecten, de huisvestingssituatie als voor eventuele psychosociale noden. Ook de strijd tegen het analfabetisme wordt de komende jaren opgevoerd. Tegelijk wordt naar deze doelgroep toe, en vooral de jongeren onder hen, nog meer aandacht besteed aan een duurzame arbeidsmarktintegratie, ondermeer via bijkomende opleidingen en financiële ondersteuningsmaatregelen. Daartoe zal een efficiënte samenwerking worden uitgebouwd tussen de lokale welzijnsdiensten (de OCMW’s) en de werkgelegenheidsdiensten van de gewesten en gemeenschappen. 19 Ook de sociale economie neemt een belangrijke plaats in de Belgische policy mix in. Daarbij gaat de creatie van banen voor kansengroepen hand in hand met het invullen van maatschappelijke noden, ondermeer via het opzetten van buurt- en nabijheidsdiensten. In dit kader worden tegen eind 2007 20.000 pagina 50
extra banen voorzien 48, waarvan 2.000 voor leefloners.
19 Ook via de dienstencheques worden bijkomende banen gecreëerd. Het stelsel 21 moedigt de overstap van zwartwerk naar het reguliere arbeidscircuit aan en maakt thuisdiensten betaalbaar. De verschillende overheden zullen het gebruik van de cheques en de instap in het stelsel de komende jaren nog sterker promoten, ondermeer via de toeleiding van de werkzoekenden door de werkgelegenheidsdiensten van de gewesten en gemeenschappen. Daarbij zal voor de nodige stabiliteit in het stelsel worden gezorgd, met een voorspelbare prijsevolutie voor zowel de dienstenondernemingen als de gebruikers.
3.4. Werk maken van gelijke kansen in het onderwijs en een levenslang lerend België De verschillen binnen het onderwijs in België zijn te groot. Daarbij gaat het zowel om de verschillen tussen de gemeenschappen als tussen de verschillende richtingen, de scholen en ook de leerlingen, vaak gebaseerd op de achterliggende socio-economische en socio-culturele situatie. De verschillen wegwerken en tegelijk een hoog performantieniveau aanhouden of bereiken stelt de Belgische onderwijswereld voor een grote uitdaging. Maar ook de aandacht voor vorming na het onderwijs, binnen de arbeidsmarkt, zal versterkt moeten worden indien ons land binnen de kenniseconomie van morgen zijn hoge productiviteit wil behouden en versterken. 3.4.1. Kwaliteitsonderwijs voor iedereen
23 24
Bij het vormgeven van het onderwijsbeleid schrijven de gemeenschappen zich voluit in de Open Coördinatiemethode “Onderwijs en Opleiding 2010” in. Ze zetten de voorbije jaren de nodige hervormingen in om een meer gelijke toegang tot het onderwijs te garanderen, ondermeer door bijzondere aandacht te besteden aan scholen die zich in een achterstandsomgeving bevinden of aan scholen met relatief veel scholieren met een verhoogde kans op leerachterstand. Deze aanpak wordt verdergezet en is naast de reeds aangehaalde herwaardering van het technisch en beroepsonderwijs een belangrijke prioriteit. Vooral het Franstalig onderwijs49 mikt daarbij op een substantiële vermindering van de schoolachterstand (met 50% in het lager en 25% in het secundair onderwijs). 3.4.2. Competenties verwerven en erkennen 23 De gewesten en gemeenschappen en de sociale partners ontwikkelden een breed vormingsaanbod, zowel gericht op werknemers als op werkzoekenden. Bovendien kan wie haar of zijn kwalificaties bijspijkert rekenen op verschillende vormen van ondersteuning, en ook de werkgevers die vorming
49
In het kader van het Contrat pour l’Ecole.
pagina 51
aanbieden krijgen een zetje. Zo voorzien de gewesten opleidingscheques50 waarmee (vooral kleine) ondernemingen de helft van de opleidingskosten terugbetaald kunnen krijgen51. De werknemers kunnen beroep doen op het stelsel voor opleidingsverlof (betaald educatief verlof) en in Vlaanderen kunnen ze zelf ook opleidingscheques aanschaffen. Brussel voorziet dergelijke cheques voor de werkzoekenden die een baan vinden. Wallonië concentreert zijn vormingsaanbod rond de competentiecentra, 23 toegankelijk voor zowel de ondernemingen, werkzoekenden en werknemers als scholen. Om de coherentie van de acties van deze centra te waarborgen werden ze samengebracht in een netwerk, gecoördineerd door de publieke werkgelegenheidsdienst. De komende jaren wordt het netwerk van deze centra verder versterkt. Ook in de Duitstalige Gemeenschap staat samenwerking tussen het onderwijs, het bedrijfsleven en de werkgelegenheidsdienst bij het aanbieden van vorming voorop. Algemeen moet worden vastgesteld dat het vormingsaanbod soms onvoldoende transparant is, de achterliggende financieringsstromen onduidelijk zijn en niet altijd met de resultaten in verband kunnen worden gebracht. Terwijl de gewesten en gemeenschappen, ondermeer via het opzetten van databanken, een verhoogde transparantie en coördinatie realiseren, zorgen de sociale 23 partners vanaf 2006 voor een grotere doorzichtigheid, met name via een nieuw meetinstrument om de vormingsinspanningen op te volgen en een eenduidige rapportering over de sectorale opleidingen. Vorming die kan worden gekoppeld aan een werkervaring leidt gemakkelijker 9 naar een baan. De gewesten en gemeenschappen zullen daarom werken aan een verdere uitbreiding en vereenvoudiging van deze stelsels en de federale overheid voorziet een bijkomende ondersteuning voor zowel de werkgever als de 24 werknemer in opleiding. Zoals hoger vermeld zal ook bijzondere aandacht gaan naar het wegwerken van de digitale kloof, wat de sociale integratie van minderbegunstigden ten goede zal komen. Om vorming, maar ook op andere manieren opgedane ervaring, op de arbeidsmarkt te kunnen valideren is tenslotte een formele erkenning ervan essentieel. De nodige structuren hiervoor werden de voorbije jaren opgezet en moeten nog in 2005 tot de eerste erkenningen voor een aantal beroepen leiden, om in de loop van de komende jaren systematisch te worden uitgebreid. Daarbij zal voorrang gegeven worden aan de oudere werknemers.
50
In Brussel in de vorm van taal- en ICT-cheques die bij de aanwerving van werkzoekenden kunnen worden gebruikt en via een vormingssubsidie voor de KMO’s. 51 Vlaanderen gaat dit samen met andere financiële instrumenten integreren in één stelsel, de Ondernemershapsportefeuille. Wallonië integreerde reeds de “chèque-formation” met het “crédit-adaptation”.
pagina 52