Domein Welvaart en Groei
Zie steeds de eenvoud!!
havo
Frans Etman
Welvaart Welvaart Hoe je jouw wensen kan vervullen met producten. Dat is thuistaal. Voor een toets schrijf je op: de mate van behoeftebevrediging met behulp van schaarste goederen. Er zijn 2 mogelijkheden: Welvaart in enge zin. Welvaart in ruime zin.
Welvaart in enge zin
Welvaart in enge zin gaat over productiegroei binnen een land. Productiegroei kan gemeten worden met het Bruto Binnenlands Product. Dit is de productie van de overheid en de bedrijven samen binnen een land. Dit geldbedrag zegt niet hoeveel producten er geproduceerd worden, daarom gebruiken we liever reëel BBP. Er is dan gecorrigeerd voor inflatie. Er is een tweede bedenking. Je weet bij reëel BBP nog niet hoeveel producten er per mens gebruikt kunnen worden, daarom gebruiken we reëel inkomen per hoofd van de bevolking. Er is gecorrigeerd voor bevolkingsomvang on de bevolkingsgroei. Toch zijn er nog twee kritiekpunten. De verdeling van het reële inkomen per hoofd over de mensen of er sprake is van een scheve(re) of een rechte(re) inkomensverdeling. Daarnaast is er ook nog productie die niet gemeten wordt: vrijwilligerswerk en zwart werk. Vrijwilligerswerk (grijs werk) wordt niet betaald en is daarom niet meetbaar. Zwart werk is betaalde illegale arbeid en kan daardoor niet gemeten worden.
Welvaart in ruime zin.
Productie van de bedrijven Bedrijven verkopen en hebben daardoor omzet. Ze kopen in bij andere bedrijven en .laten andere bedrijven diensten verrichten ( VB:schoonmaken, reclame, boekhouding)
Welvaart in ruime zin gaat over productiegroei en nog meer. Bij het produceren kunnen positieve of negatieve gevolgen optreden voor anderen die niet in de prijs verrekend zijn ( positief en negatief externe effecten of maatschappelijke baten en kosten). Negatief: meer produceren kan leiden tot milieubeschadiging. Als dit meer is dan de productiegroei dan kan de welvaart in enge zin gestegen zijn terwijl de welvaart in ruime zin gedaald is. Dat geldt ook voor goede arbeidsomstandigheden en vrije tijd. Meer produceren kan leiden tot minder vrije tijd en slechtere arbeidsomstandigheden. Dan gedt ook weer: meer welvaart in enge zin en minder welvaart in ruime zin.
Let op: bij het domein markt wordt welvaart gemeten met de optelling van het consumentensurplus en het producentensurplus (het totale surplus). Als dit stijgt, neemt de welvaart toe. Daalt het dan neemt de welvaart af. Let op: als over de productie geen belasting betaald wordt (zwart werk), dan telt het niet mee in de welvaart in enge zin. Zou er wel belasting betaald zijn, dan is de totale welvaart (behoeftebevrediging) gelijk gebleven, maar is de welvaart in enge zin gestegen.
Dit wordt onderlinge leveringen genoemd. Er is door een bedrijf waarde toegevoegd aan de inkoop: bruto toegevoegde waarde. Hier gaat het bedrag nog af dat bedrijven gebruiken om te reserveren of af te schrijven. Wat er dan overblijft wordt netto toegevoegde waarde genoemd. Dit is wat bedrijven echt zelf hebben geproduceerd . Dit bedrag wordt uitgekeerd aan iedereen die heeft meegeholpen: arbeiders ontvangen loon; kapitaalverstrekkers ontvangen rente; degene die de grond verpacht heeft, ontvangt pacht en de eigenaar houdt de winst.
Afschrijven doe je alleen op vaste activa (= kapitaalgoederen ). Afschrijving bereken je door: ( aanschafprijs - restwaarde) / aantal jaren. Voorbeeld. Een machine kost bij de aanschaf €12.000 en kan na 5 jaar gebruik verkocht worden voor €7.000. Afschrijving per jaar: (12.000-7.000)/5 = €1.000 per jaar. Soms moet je rekening houden met prijsstijging van het product.
Schematisch:
De productie van een land kan ook gemeten worden door alle bestedingen in een land op te tellen. De vragers op de goederenmarkt(=productmarkt), ook wel de geaggregeerde vraag genoemd, bestaan uit de gezinnen ( consumptie: kopen van producten voor de eigen behoefte), bedrijven ( investeren: kopen van producten om mee te produceren), overheid ( overheidsbestedingen, zoals infrastructuur, defensiemateriaal) en buitenland (export). Hiervan halen we de import vanaf omdat dat het kopen van ons land in het buitenland is, Met een formule kan je dit weergeven als Y = C + I + O + E - M. Y netto nationaal product C consumptie gezinnen I investeren bedrijven (netto) O overheidsbestedingen ( netto) E export (= uitvoer) M import (= invoer)
Er zijn 3 manieren om de productie van een land te meten: Toegevoegde waarde optellen Primaire inkomens ( loon, rente, huur, pacht, winst) optellen. Bestedingen optellen.
Productie van de overheid Veiligheid door rechtspraak, justitie, dijkbescherming, politie, straatlantaarns is moeilijk te meten. Je kunt de consumptie niet aan aparte mensen toerekenen, mensen kunnen zich niet aan het gebruik van dit goed onttrekken, alle mensen gebruiken het tegelijkertijd. Hierdoor is er ook geen prijs voor dit goed te berekenen. Daarnaast hoort ook openbaar bestuur hierbij. Daarom is er voor de productie van deze collectieve goederen afgesproken dat het gelijk is aan het bedrag van de ambtenarensalarissen .
Nationale rekeningen Hierin wordt door het Centraal Bureau voor de Statistiek( CBS) bijgehouden hoeveel gezinnen, bedrijven, overheid, banken en het buitenland ontvangen ( baten) en betaald ( lasten) hebben. Gezinnen ontvangen het nationaal inkomen ( alle primaire inkomens) omdat zij hun productiefactoren ter beschikking stellen ( KANO: kapitaal, arbeid, natuur, ondernemerschap). Zij betalen over dit inkomen belastingen en zij consumeren. De rest sparen ze bij de banken. In een formule Y = C + B + S. Bedrijven ontvangen geld door consumptiegoederen te maken voor de gezinnen, door investeringsgoederen voor (andere) bedrijven, door de overheid te helpen aan materiaal om infrastructuur aan te leggen en door aan het buitenland te verkopen. Zij betalen de primaire inkomens aan de gezinnen en betalen de import. In een formule Y = C + I + O + E - M. De overheid ontvangt belasting en betaalt de overheidsuitgaven ( soms gaat het alleen over de overheidsbestedingen). Meestal heeft de overheid een tekort: begrotingstekort ( financieringstekort , EMU- tekort). Het buitenland ontvangt geld door onze import en betaalt geld voor onze export. Is er meer door hen ontvangen dan betaald dan hebben zij een overschot op de lopende rekening.
De economische kringloop
Te berekenen is: Saldo op de lopende rekening: E - M = 480 - 430 = 50. Dus dit land heeft een overschot op de lopende rekening en kan dit geld uitlenen aan het buitenland ( pijl van banken naar buitenland ). Begrotingstekort: O - B = 180 - 160 = 20. De overheid komt geld tekort en gaat dit lenen bij de banken. Het particulier spaarsaldo = S - I = 170 - 100 = 70.
Extra pijlen Er kunnen extra pijlen getekend worden om dit model meer op de werkelijkheid te laten lijken. Bijvoorbeeld: Uitkeringen van de overheid aan de gezinnen. Bedrijven betalen vennootschapsbelasting aan de overheid. Gezinnen en en de overheid importeren zelf direct uit het buitenland. Gezinnen lenen geld bij de banken. Overheid betaalt of aan de gezinnen of aan de bedrijven subsidie. Mensen gaan in het buitenland werken, waardoor een pijl van het buitenland naar de gezinnen gaat.
Macro- economische identiteiten Y = C +. B. + S Y = C + I. +. O +. E - M
Omdat in de economische kringloop de pijlen getekend worden die aangeven wie aan wie betaalt, wordt dit de geldkringloop genoemd.
Lorenzcurve De verdeling van het nationaal inkomen over mensen of huishoudens kan getekend worden in de Lorenzcurve. Deze verdeling wordt de personele inkomensverdeling genoemd. Die bestaat uit de verdeling van het primaire inkomen over de mensen en de verdeling van het secundaire inkomen.
Verschilpunten tussen primair en secundair inkomen Voor primair inkomen mag je bruto inkomen denken. Voor secundair inkomen mag je netto inkomen denken. Primair inkomen - betaalde loonbelasting - betaalde sociale premies + ontvangen uitkeringen + ontvangen subsidies + ontvangen studiefinanciering Secundair inkomen.
De ontvangen uitkeringen, studiefinanciering en huurtoeslag worden bij elkaar overdrachtsinkomens genoemd (dit is hetzelfde als inkomensoverdrachten vanuit de overheid).
( De)nivelleren Nivelleren betekent dat de verhouding tussen hoog inkomen en laag inkomen kleiner wordt. Denivelleren betekent dat de verhouding juist groter wordt. In plaats van verhouding kom je ook wel het woord verschil tegen ( eigenlijk onjuist). Een verhoging van het wettelijk minimumloon zorgt ervoor dat de lage inkomensgroepen meer inkomen krijgen en daardoor een groter gedeelte van het primaire inkomen krijgen. Dit werkt nivellerend. De afspraken, die in de kranten genoemd worden, om de hoge inkomens te verminderen, zorgen voor een denivellering van het primaire inkomen: de hogere inkomensgroepen krijgen een kleiner gedeelte van het primaire inkomen. Als mensen een een lagere uitkering krijgen, dan werkt dit denivellerend voor de secundaire inkomensverdeling: de lagere inkomensgroepen krijgen een kleiner gedeelte van het secundaire inkomen. Op dezelfde manie gaat het ook bij studiefinanciering en bij huurtoeslag. Dit kun je ook met een getallenvoorbeeld weergeven. Stel er zijn 2 inkomens een hoge (€100.000) en een lage (€10.000). De primaire inkomensverhouding is dan: €100.000 / € 10.000 = 10 . We gaan progressieve belasting heffen. Stel de hoge inkomens betalen 50% en houden nog €50.000 over, en de lage 30%. Zij betalen €3000 belasting en houden nog €7000 over. De secundaire inkomensverdeling is €50.000/€7000 = 7,14. Dus is de secundaire inkomensverdeling genivelleerd.
In de grafiek zie een Lorenzcurve afgebeeld. De horizontale as is in 10 groepen (decielen) verdeeld. Het gaat van laag inkomen naar hoog inkomen. Op de verticale as staat hoeveel procent van het inkomen elke groep heeft. De 10 % mensen met het laagste inkomen heeft 4% van het inkomen. Het vierde deciel ( tussen 40-30) heeft 25 - 17 = 8% van het inkomen. De hoogste 2 decielen (100-80) hebben bij elkaar 100 - 68 = 32% van het inkomen. Zo kan er ook sprake zijn van een verdeling van de personen in vieren (kwartielen) of in vijven (kwintielen). Als er sprake is van nivellering dan zal de lijn meer naar de diagonaal liggen. Is er sprake van denivellering dan gaat de lin meer van de diagonaal vandaan. De diagonaal geeft de meest rechte verdeling weer.
De curve in de grafiek rechtsonder geeft de meest gedenivelleerde inkomensverdeling weer en in de grafiek linksboven de meest genivelleerde situatie.
Groei Landen met een grote beroepsbevolking waarveel een groot gedeelte laaggeschoold is. zullen over het algemeen een lage arbeidsproductiviteit kennen. In deze landen is moderne technologie die arbeid vervangt danook niet zinvol.
Voor economische groei moet er voldoende vraag naar producten zijn, maar ook voldoende productiemiddelen. De productiemiddelen bestaan uit de productiefactoren. Hiervan moeten er voldoende zijn van de juiste kwaliteit. De kwaliteit van de productiefactor arbeid, mensen die werken of werkloos zijn, kun je verbeteren door scholing. Het menselijk kapitaal, alle kennis, vaardigheden en competenties van mensen, neemt toe en er kan meer geproduceerd worden per arbeider. De arbeidsproductiviteit stijgt. Mensen zijn dan ook beter in staat om nieuwe producten en productieprocessen te ontwikkelen. Door deze innovatie kan er ook met behulp van de productiefactor kapitaal, denk aan machines, meer geproduceerd worden.
Doordat landen samenwerken kunnen de mensen in deze landen van elkaar leren: scholing kan verbeteren, nieuwere en efficiëntere technologieën kan worden gebruikt. Hierdoor kunnen landen economisch gezien naar elkaar toegroeien. Er is dan convergentie. De welvaart wordt dan meer over de landen verdeeld. De sterke economische groei in de Aziatische landen zou kunnen leiden tot een uiteen groeien van landen: divergentie.
Filmpjes Door technologische vooruitgang kan de productiecapaciteit uitgebreid worden. Er kan met hetzelfde aantal mensen meer geproduceerd worden. Door de uitbreiding ontstaat er voor meer mensen een baan ( werkgelegenheid stijgt) en wordt er meer inkomen verdiend. Hierdoor kunnen de gezinnen ook weer meer consumeren, de bedrijven meer produceren en ontstaat er weer meer groei.
Bij cbs.nl vind je informatie over de conjunctuurklok,. Daar vind je alles over welke begrippen, indicatoren, de economische ontwikkeling bepalen. Ook zie je hoe die indicatoren veranderen door de economische ontwikkeling.
Verklaring van de conjunctuurklok , instructiefilmpje van het CBS. Crisis en conjunctuurklok, instructiefilmpje van CBS.
Categoriale inkomensverdeling
Om te weten of bedrijven in een land veel geld kwijt zijn aan arbeidskosten, is het nuttig om te kijken hoe het inkomen over de productiefactoren arbeid en ondernemerschap verdeeld is. Dan vergelijk je het totale bedrag aan lonen met het nationaal inkomen (of bbp). Dit is de loonquote, hoe hoger de loonquote hoe kleiner het gedeelte van het bbp dat voor winst overblijft. Bij een hoge loonquote zullen bedrijven overgaan tot investeringen in machines, zodat er minder arbeid nodig is: afname van de loonquote. De winstquote zal dan stijgen. Als de winstquote hoog is hebben de bedrijven overigens meer geld om te investeren. Hierdoor zal ook op arbeid bespaard worden en zal de loonquote dalen. De formule van de loonquote: totale loon/ bbp * 100% De winstquote: winstsom/ bbp * 100%. Door meer kapitaal te gebruiken dan arbeid verandert wel de productiestructuur van een land.
Belastingen
Belastingen zijn ontvangsten voor de overheid. Hierdoor kan de overheid haar uitgaven betalen. Als de overheid meer uitgeeft dan ontvangt, dan is er een tekort. Dit wordt begrotingstekort genoemd ( de begrippen financieringstekort en EMU- tekort zijn vergelijkbaar, maar iets anders van inhoud ). De overheid moet dan geld lenen op de kapitaalmarkt en krijgt dan een schuld (staatsschuld).
Inkomstenbelasting De inkomstenbelasting is in drie delen verdeeld. Box 1: gaat over het inkomen uit arbeid en eigen (koop)woning Box 2: gaat over aanmerkelijk belang in een bedrijf Box 3: gaat over het vermogen Box 2 Inkomen uit aanmerkelijk belang Dit betekent dat je 5% of meer van aandelen van een vennootschap bezit. Over de winst die je hiermee maakt, moet je 25% belasting betalen. Dit is alles wat je van box 2 moet weten.
Hoeveel inkomstenbelasting betaal je? De begrippen: bruto loon (of inkomen) is het bedrag dat je afspreekt met je werkgever en dat je kunt vinden op je salarisstrookje. Belastbaar inkomen is het inkomen waarmee je berekent hoeveel belasting je moet betalen. Netto inkomen het inkomen dat je overhoudt na de betaling van de belasting en sociale premies. Het geld dat je werkgever op je bankrekening stort. Als er in een opgave belasting en sociale premies bedoeld worden, dan kan daar het woord inkomensheffing of loonheffing voor gebruikt worden. Aftrekposten: Betaalde hypotheekrente VB: Koophuis gekocht met geld geleend (=hypothecaire lening afgesloten) €300.000 Hypotheek rente: 5% dus de betaalde hypotheekrente 0,05* €300.000 = €15.000 Andere aftrekposten: Alimentatie, giften, studiekosten, ziektekosten Bijtelpost: De gemeente bepaalt de waarde van het koophuis (= taxeert het huis). Dit is de WOZ-waarde van een huis. Hiervan moet een bepaald percentage (het forfaitpercentage) bij het bruto-inkomen geteld worden. VB: WOZ-waarde €315.000 Forfaitpercentage: 0,60% Bijtelpost: 0,006*315.000 = €1890 Heffingskortingen moet je aan het einde van je berekening gebruiken. Een heffingskorting zorgt voor een lager bedrag dat je aan belasting moet betalen. Iedereen heeft recht op een algemene heffingskorting. Als je inkomen uit arbeid hebt, dan krijg je ook een arbeidskorting. Andere heffingskortingen zijn ook mogelijk, maar worden in opgaven aangegeven. Marginaletarieven is de naam voor de percentages die in box 1 in schijf 1, 2, 3 en 4 betaald moeten worden. Het marginaal tarief van een persoon is het percentage dat over het hoogste gedeelte betaald moet worden.
Progressiefstelsel Bij stijging van het inkomen moet je procentueel meer betalen Dit komt door de stijging van de marginale tarieven en door de heffingskortingen. De heffingskortingen zijn voor mensen met een laag inkomen belangrijker dan voor mensen met een hoog inkomen.
VB Iemand moet 100 euro betalen en heeft een heffingskorting van 100 euro. Dat is 100% vermindering van de te betalen belasting. Iemand die 10.000 euro moet betalen, zal 100 euro niet zo belangrijk zijn. Hierdoor gaan de mensen met een hoger inkomen procentueel meer betalen.
Degressief Bij een stijging van het inkomen moet je procentueel minder betalen Bij sociale premies volksverzekeringen
Proportioneel Iedereen betaalt hetzelfde percentage Vlaktax, btw
Box 3 Vermogen = bezittingen - schulden. Bezittingen zijn hier bijvoorbeeld betaalrekening, spaarrekening, tweede koophuis, obligaties. Bij schulden hoort niet de hypotheek over het huis dat in box 1 gebruikt wordt. Over deel van het vermogen hoeft geen belasting betaald te worden: heffingsvrij vermogen.
Of een stelsel progressief, degressief of proportioneel werkt, kun je ook laten zien met het gemiddelde belastingtarief. Als deze stijgt als het bruto inkomen stijgt, dan is er sprake van een progressief stelsel. Daalt het bij een stijging van het inkomen, dan is het degressief. Als het constant blijft dan is er sprake van een proportioneel stelsel. De formule van gemiddelde belastingtarief Betaalde belasting / bruto inkomen * 100% Als wat er bij komt, hoger is dan het gemiddelde stijgt het gemiddelde. Als het marginale tarief hoger is dan het gemiddelde tarief, zal er spake zijn van een progressief stelsel.
Betalingsbalans
De betalingsbalans geeft een overzicht van alle geldstromen met het buitenland. Dit kunnen ontvangsten en betalingen zijn. Van de betalingsbalans hoef je alleen de twee hoofdonderdelen te kennen: het saldo op de lopende rekening en het saldo op de kapitaalrekening. Op de lopende rekening schrijf je de export (geld ontvangen) en de import (geld betalen) van goederen en diensten en inkomen uit investeringen/ beleggingen in en van het buitenland op. Als het inflatiepercentage hier laag is zullen onze goederen aantrekkelijk zijn voor het buitenland. Er ontstaat een toename van de export en dan verbetert het sado op de lopende rekening. Als het buitenland goedkoper wordt dan zal de import stijgen en verslechtert het saldo op de lopende rekening. Ook staan hier de rente en de winst die door (de beleggers en investeerders van) dit land ontvangen en betaald worden. Op de kapitaalrekening staat het ontvangen en betaalde vermogen opgeschreven. Dit komt door beleggers en investeerders. Ook de geldleningen van de overheid in het buitenland en de aflossing van de schuld aan het buitenland vind je op de kapitaalrekening. Als hier de rente hoog is komen er buitenlandse beleggers naar ons toe en dat zorgt meer ontvangsten op de kapitaalrekening. Zou het rentepercentage laag zijn dan gaan onze beleggers naar het buitenland en krijg je meer betalingen aan het buitenland. Stijgt de winstgevendheid in dit land dan komen er meer buitenlandse investeerders en verbetert de kapitaalrekening (meer ontvangsten). Er is een verband tussen de kapitaalrekeningen de lopende rekenng. Als er hier belegd wordt zal in het nieuwe jaar de rente aan de beleggers betaald moeten worden. Daardoor verslechtert het saldo op de lopende rekening. De optelling van het saldo op de lopende rekening de het saldo op de kapitaalrekening levert het saldo op de betalingsbalans op.
Als het saldo op de lopende rekening en het saldo op de kapitaalrekening beide positief zijn, heb je een overschot op de betalingsbalans. Zijn beide negatief dan is er een tekort op de betalingabalans. Als het tekort op de kapitaalrekening groter is dan het overschot op de lopende rekening dan is er een tekort op de betalingsbalans. Is het tekort op de lopende rekening kleiner dan het overschot op de kapitaalrekening dan is er een overschot op de betalingsbalans.