STAD AARSCHOT GEMEENTERAADSZITTING VAN 27 augustus 2014 TE 20 uur
Aanwezig: MT PATTEET-VANKERKHOVE, wnd. voorzitter A. PEETERS, burgemeester; C. VERLINDEN, S. OMBLETS, G. SCHELLENS, B. VERSTRAETE, M. PAGLIALUNGA, schepenen; J. MELLAERTS, voorzitter OCMW met raadgevende stem; N. VAN EMELEN, F. WOLPUT, B. KIESEKOMS, J. VAN DE SCHOOT, K. LEMMENS, G. LAUVRIJS, R. VRANKEN, N. PELGRIMS, K. GARCIA, A. GEYSKENS (afwezig bij het eerste agendapunt), B. DEN HONDT, D. VAN RYMENANT, S. VAN OUYTSEL, H. HEENS, F. MEULENBERGS, W. VAN EDOM, B. DEHAES, raadsleden; C. VAN CALSTER, secretaris; Afwezig: F. DEBOES, voorzitter G. RUTTEN, schepen; M. SWINNEN, N. CRECES, J. BRUYNINCKX, raadsleden De waarnemend voorzitter opent de vergadering en deelt mee dat in de ontwerpbeslissing die met betrekking tot het eerste agendapunt aan de raadsleden werd bezorgd het artikel 2 nog dient te worden aangevuld met de woorden “en aan de provinciegouverneur”. De raad neemt de aldus aangevulde beslissing ter bespreking. Onderwerp: gemotiveerde rechtvaardiging van het door de provinciegouverneur bij beslissing van 3 juli 2014 geschorste gemeenteraadsbesluit van 28 april 2014 waarbij het Addendum I-2014 aan de “Overeenkomst voor concessie van de openbare dienstverlening inzake het stedelijk afvalbeleid” wordt goedgekeurd De gemeenteraad, Gelet op het Gemeentedecreet van 15.07.2005, zoals gewijzigd, Titel II, Hfst. I, Afd. III De bevoegdheden van de gemeenteraad (art. 42-43), Titel II, Hfst. II, Afd. III De bevoegdheden van het College van Burgemeester en Schepenen (art. 57-58) Titel VIII, Hfst. I, Bestuurlijk toezicht (art. 248-264); en de bijhorende besluiten en omzendbrieven van de Vlaamse regering; Aangezien raadslid Annick Geyskens de zitting verlaat in toepassing van artikel 27 §1 van het gemeentedecreet; Gelet op: de beslissing van de gemeenteraad van 28 oktober 1999 houdende goedkeuring van het stedelijk geïntegreerd afvalbeleidsplan, bestaande uit het technisch rapport inzake het stedelijk afvalbeleid, de motivatienota tot opstelling van een geïntegreerd stedelijk afvalbeleid en het ontwerp van afvalbeleidsplan van de stad Aarschot; de beslissing van het college van burgemeester en schepenen van 10 november 1999 houdende vaststelling van de timing voor de opmaak van het stedelijk geïntegreerd afvalbeleidsplan, opstart van deze procedure via bekendmaking en samenstelling van een beoordelingscommissie ter beoordeling van de in te wachten kandidaturen; de beslissing van het college van burgemeester en schepenen van 24 februari 2000 houdende aktename van de ingediende voorstellen in het kader van de voormelde procedure; de beslissing van het college van burgemeester en schepenen van 18 mei 2000 houdende vaststelling van de eerst geselecteerde kandidaat-concessionaris voor het voeren van verdere onderhandelingen tot het afsluiten van de definitieve concessieovereenkomst; de beslissing van de gemeenteraad van 1 juli 2000 waarbij het “Ondernemingsplan afvalbeheer stad Aarschot” en de “Overeenkomst voor concessie van de openbare dienstverlening inzake het stedelijk afvalbeheer” worden goedgekeurd; de overeenkomst voor concessie van de openbare dienstverlening inzake het stedelijk afvalbeheer, door de partijen ondertekend op 5 juli 2000;
-
-
-
-
de beslissing van de gemeenteraad van 28 januari 2013 houdende: Ondernemingsplan “Afvalbeheer stad Aarschot” en “Overeenkomst voor concessie van de openbare dienstverlening inzake het stedelijk afvalbeheer”: - intrekking van de beslissing van de gemeenteraad van 1 juli 2000 zoals gewijzigd; - opdracht aan het college van burgemeester en schepenen om een nieuwe opdracht inzake het stedelijk afvalbeheer op te starten, na onderzoek naar de meest passende procedure; het arrest van de Raad van State nr. 223.523 van 21 mei 2013; de beslissing van het college van burgemeester en schepenen van 3 februari 2014 waarbij de opstart wordt goedgekeurd van een overheidsopdrachtcontract voor diensten voor het realiseren van de dienstverlening met betrekking tot het afvalbeheer, meer bepaald middels het volgen van een concurrentiedialoog; de beslissing van de gemeenteraad van 28 april 2014 waarbij het Addendum I-2014 aan de “Overeenkomst voor concessie van de openbare dienstverlening inzake het stedelijk afvalbeleid” wordt goedgekeurd; het aangetekend schrijven d.d. 20 mei 2014 vanwege de provinciegouverneur tot kennisgeving van de klacht ingediend door EcoWerf Intergemeentelijk Milieubedrijf Oost-Brabant waarin de wettigheid van het gemeenteraadsbesluit d.d. 28 april 2014 in vraag wordt gesteld; het aangetekend schrijven d.d. 5 juni 2014 waarmee de stad Aarschot haar standpunt en alle relevante dossierstukken overmaakt aan de provinciegouverneur; het aangetekend schrijven d.d. 4 juli 2014, ontvangen op 7 juli 2014, ter kennisgeving van het besluit van 3 juli 2014 vanwege de provinciegouverneur tot schorsing van de beslissing van de gemeenteraad van 28 april 2014 houdende de goedkeuring van het Addendum I-2014 aan de “Overeenkomst voor concessie van de openbare dienstverlening inzake het stedelijk afvalbeleid”, zoals goedgekeurd door de gemeenteraad op 1 juli 2000;
Overwegende dat: de intrekking van het gemeenteraadsbesluit d.d. 28 april 2014 de continuïteit van de stedelijke afvaldienstverlening ernstig in het gedrag zou brengen; de stad Aarschot zich niet akkoord kan verklaren met de inhoud van het schorsingsbesluit d.d. 3 juli 2014; de gemeenteraad met de huidige beslissing en in toepassing van artikel 256 van het Gemeentedecreet haar beslissing van 28 april 2014 houdende de goedkeuring van het Addendum I-2014 aan de “Overeenkomst voor concessie van de openbare dienstverlening inzake het stedelijk afvalbeleid” gemotiveerd wenst te rechtvaardigen en de Vlaamse regering verzoekt om niet tot vernietiging van het thans geschorste besluit over te gaan; de gemeenteraad zich hiervoor baseert op de volgende rechtvaardiging: I. DE RELEVANTE FEITEN 1.
Op 28 oktober 1999 besliste de gemeenteraad van de stad Aarschot om een procedure op te starten tot het verlenen van een concessie van openbare diensten (STUK 1). Deze concessieopdracht werd bekendgemaakt in het Bulletin der Aanbestedingen en in het Officieel Publicatieblad van de Europese Gemeenschap (STUK 2). Er werden vier voorstellen ingediend, waaronder het voorstel van Interleuven CVBA, thans EcoWerf (STUK 3). De voorstellen werden door een jury beoordeeld – de evaluatie werd neergeschreven in een verslag van 10 maart 2000. Na deze evaluatie bleek de NV Leysen Containerdienst, thans NV SITA Recycling Services, het best gerangschikte voorstel te hebben ingediend. Het College van burgemeester en schepenen besliste vervolgens op 18 mei 2000 om de onderhandelingen verder te zetten met de NV Leysen Containerdienst (STUK 4).
2.
Na afsluiting van de onderhandelingen besliste de gemeenteraad van de stad Aarschot op 1 juli 2000 om het “Ondernemingsplan Afvalbeheer Stad Aarschot” en de “Overeenkomst voor concessie van de openbare dienstverlening inzake het stedelijk afvalbeheer” goed te keuren (STUK 5).
Op 5 juli 2000 werd de “Overeenkomst voor concessie van de openbare dienstverlening inzake het stedelijk afvalbeheer” ondertekend door de stad Aarschot en de NV Leysen Containerdienst (vertrouwelijk STUK 14). 3.
EcoWerf beweerde echter dat de stad Aarschot voor deze opdracht de overheidsopdrachtenreglementering diende toe te passen. Op 8 september 2000 heeft deze laatste dan ook een procedure opgestart bij de Raad van State met het oog op de vernietiging van het besluit van de gemeenteraad d.d. 1 juli 2000. De procedure voor de Raad van State werd evenwel opgeschort in afwachting van het resultaat van het strafrechtelijk onderzoek dat werd opgestart bij de rechtbank van eerste aanleg te Leuven, op basis van een anonieme brief van 2 december 2000 aan het parket-generaal te Brussel, tegen een reeks politici en ambtenaren van de stad Aarschot. Om te vermijden dat voormeld strafrechtelijk onderzoek en de arresten die hieruit voortvloeiden schadelijke gevolgen zouden hebben voor de gemeenteraadsbeslissing d.d. 1 juli 2000 werd aan de gemeenteraad voorgesteld om voormelde beslissing in te trekken.
4.
Deze intrekkingsbeslissing werd door de gemeenteraad genomen op 28 januari 2013 (STUK 6). Uit de motivering van de gemeenteraadsbeslissing van 28 januari 2013 blijkt evenwel duidelijk dat de concessieovereenkomst d.d. 5 juli 2000, dewelke los staat van de voormelde beslissing, verder zal worden uitgevoerd: “Aangezien de stad op basis van hogergenoemde decreten en besluiten verplicht is te zorgen voor een passend en duurzaam afvalbeleid en om de continuïteit ervan te verzekeren, stelt het college van burgemeester en schepenen voor om de “Overeenkomst voor concessie van de openbare dienstverlening inzake het stedelijk afvalbeheer” afgesloten tussen de stad Aarschot en Leysen Containerdienst, thans NV SITA Recycling Services onverkort na te komen. Vermits deze overeenkomst nog maar loopt tot 30.06.2015 en tijdig moet herbegonnen worden aan de vormgeving van een nieuwe opdracht van de openbare dienstverlening inzake het stedelijk afvalbeheer stelt het college van burgemeester en schepenen voor om te onderzoeken welke procedure en welk rechtsfiguur best past om een efficiënt afvalbeleid voor de stad Aarschot vorm te geven en om, op basis van dit onderzoek, een bestek op te maken en de voorwaarden te bepalen voor het uitschrijven van een nieuwe opdracht.”
5.
Gelet op de intrekking van de gemeenteraadsbeslissing d.d. 1 juli 2000 heeft de Raad van State in haar arrest nr. 223.523 van 21 mei 2013 de procedure zonder voorwerp verklaard (STUK 7). Tegen de intrekkingsbeslissing d.d. 28 januari 2013 werd nooit een beroep ingesteld, hetgeen eveneens werd bevestigd in het arrest nr. 223.523 van de Raad van State : “Deze intrekkingsbeslissing blijkt niet te zijn aangevochten, hetgeen alle partijen ter terechtzitting bevestigen, en is dus definitief.”
6.
In uitvoering van het gemeenteraadsbesluit van 28 januari 2013 werd door het College van burgemeester en schepenen overgegaan tot een onderzoek naar de procedure en de rechtsfiguur die het best passen om een efficiënt afvalbeheer voor de stad Aarschot vorm te geven. Naar aanleiding van dit onderzoek, en nadat zij hierover juridisch advies had ingewonnen, heeft het College van burgemeester en schepenen op 3 februari 2014 besloten om een overheidsopdrachtcontract voor diensten uit te schrijven middels de procedure van een concurrentiedialoog (STUK 8). Aangezien er in navolging van deze procedure een nieuwe (overheidsopdrachten)overeenkomst zal worden gesloten en de initiële concessieovereenkomst d.d. 5 juli 2000 gesloten met NV SITA Recycling Services geen bepalingen bevat inzake de afronding en de overdracht van de openbare dienstverlening, dienden er tussen de stad Aarschot en de NV SITA Recycling Service een aantal beëindigingsmodaliteiten te worden onderhandeld.
Het resultaat van deze vruchtbare onderhandelingen werd opgenomen in het Addendum I-2014 (vertrouwelijk STUK 15), dat middels beslissing van de gemeenteraad van de stad Aarschot op 28 april 2014 werd goedgekeurd (STUK 9). Uit de motivering van voormelde gemeenteraadsbeslissing blijkt dat de totstandkoming van het Addendum I-2014 absoluut noodzakelijk is voor het garanderen van de continuïteit van de openbare dienstverlening evenals voor de correcte afbakening van het voorwerp van de nieuwe overheidsopdracht die zal worden gegund middels de thans lopende procedure van de concurrentiedialoog. 7.
Naar aanleiding van de aankondiging in de “Inlichtingen” bij de dagorde voor de gemeenteraad van 28 april 2014 heeft EcoWerf op 14 mei 2014, zonder reeds kennis te hebben genomen van de inhoud van de gemeenteraadsbeslissing van 28 april 2014, de gouverneur van de provincie Vlaams-Brabant aangeschreven met het oog op het verkrijgen van zijn advies aangaande de al dan niet wettelijkheid van deze gemeenteraadsbeslissing (STUK 10). Middels schrijven d.d. 20 mei 2014, ontvangen door de stad Aarschot op 21 mei 2014, heeft de provinciegouverneur deze “klacht” van EcoWerf aan het stadsbestuur overgemaakt (STUK 11). In navolging van deze kennisgeving bezorgde de stad Aarschot op 5 juni 2014 het desbetreffende dossier samen met haar gemotiveerd standpunt aan de provinciegouverneur. Op 7 juli 2014 ontving het stadsbestuur van Aarschot het schrijven d.d. 4 juli 2014 met in bijlage een voor eensluidend afschrift van het schorsingsbesluit d.d. 3 juli 2014 van de provinciegouverneur (STUK 12).
8.
Rekening houdend met voorgaande evenals met navolgende paragrafen en met de stukken zoals toegevoegd aan de inventaris kan het stadsbestuur van Aarschot zich niet neerleggen bij de beslissing tot schorsing van het gemeenteraadsbesluit van 28 april 2014 door de provinciegouverneur. De gemeenteraad baseert zich dienaangaande verder op de hiernavolgende argumentatie in rechte.
II.
IN RECHTE
II.1 De klacht en de daarop gestoelde schorsing zijn ongegrond 9.
Uit de formulering van de klacht blijkt dat de klachtindiener twijfels heeft omtrent de wettelijkheid van de gemeenteraadsbeslissing d.d. 28 april 2014 (STUK 9) omdat er volgens de klachtindiener geen concessieovereenkomst (meer) bestaat met de NV SITA Recycling Services, zodat er daar dan ook geen addendum aan kan worden gevoegd. De klachtindiener verwijst hiervoor naar de beslissing van de gemeenteraad van 28 januari 2013 waarbij de beslissing van de gemeenteraad d.d. 1 juli 2000 houdende de goedkeuring van het “Ondernemingsplan Afvalbeheer stad Aarschot” en “Overeenkomst voor concessie van de openbare dienstverlening inzake het stedelijk afvalbeheer” werd ingetrokken (STUK 6).
10. De stad Aarschot heeft haar standpunt hieromtrent reeds toegelicht aan de provinciegouverneur in haar schrijven d.d. 5 juni 2014 (STUK 13). De stad Aarschot stelt evenwel vast dat de provinciegouverneur de verweermiddelen die door haar in voormeld schrijven werden uiteengezet op geen enkel wijze heeft beantwoord. Integendeel, de provinciegouverneur sluit zich zonder enige motivering aan bij het standpunt van de klachtindiener, met name dat de gemeenteraadsbeslissing d.d. 1 juli 2000 werd ingetrokken en de overeenkomst hierdoor uit het rechtsverkeer is verdwenen en er bijgevolg ook geen addendum kan worden goedgekeurd aan deze overeenkomst, zodat elke rechtsbasis voor het addendum ontbreekt. Zoals reeds toegelicht in het schrijven d.d. 5 juni 2014 van de stad Aarschot aan de provinciegouverneur is voormeld standpunt evenwel volledig incorrect en volkomen in strijd met de “theorie van de afsplitsbare rechtshandeling”.
1.
De “theorie van de afsplitsbare rechtshandeling”: intrekking van de gemeenteraadsbeslissing van 1 juli 2000 brengt niet de nietigheid van de overeenkomst met zich mee
11. De theorie van de afsplitsbare rechtshandeling stelt dat het sluiten van een overeenkomst door een openbare overheid noodzakelijkerwijs voorafgegaan wordt door een van de eigenlijke overeenkomst “afsplitsbare” beslissing uitgaande van die overheid om de desbetreffende overeenkomst aan te gaan. Volgens deze leer brengt de schorsing en/of de nietigverklaring van de afsplitsbare rechtshandeling niet de nietigheid van de overeenkomst met zich mee (RvS, nr. 217.013 van 23 december 2011, NV Care). Aangezien een intrekkingsbesluit hetzelfde gevolg heeft als een vernietigingsarrest, te weten dat de ingetrokken beslissing geacht wordt nooit bestaan te hebben (RvS, nr. 170.355 van 23 april 2007, Marc GHIJSENS, overw. 3.4.3.2.) heeft de Raad van State geoordeeld dat ook de intrekking van de afsplitsbare rechtshandeling niet de nietigheid van de overeenkomst met zich meebrengt. Dienaangaande kan er onder meer worden verwezen naar het arrest nr. 83.123 van 26 oktober 1999 KORALBO, overw. 2.3., tweede lid : “Overwegende dat de intrekking -voor zover deze uitdrukking hier de juiste is- van de afscheidbare handeling waarbij de overheidsopdracht wordt toegewezen nadat de overeenkomst tot stand is gekomen, niet voor gevolg kan hebben dat die overeenkomst retroactief ongedaan wordt gemaakt; dat, immers, die intrekking neerkomt op de eenzijdige herroeping van het akkoord van een partij bij een overeenkomst nadat de overeenkomst tot stand is gekomen en waardoor voor de andere partij rechten zijn ontstaan; dat alleen de rechter over de overeenkomst desgevallend de regelmatigheid van de wilsuiting van de partijen bij de overeenkomst kan beoordelen.” (Eigen benadrukking) 12. In tegenstelling tot hetgeen de klachtindiener en de provinciegouverneur zonder enige motivering trachten voor te houden, blijkt op basis van de rechtspraak van de Raad van State zeer duidelijk dat de intrekking van de gemeenteraadsbeslissing van 1 juli 2000 niet tot gevolg heeft dat er geen concessieovereenkomst (meer) bestaat met de NV SITA Recycling Services. Gelet op het verplichtend bilateraal karakter van een concessieovereenkomst kan deze slechts uit het rechtsverkeer verdwijnen wanneer er ten aanzien van deze overeenkomst een vordering tot nietigverklaring wordt ingediend bij de burgerlijke rechter (M. PAQUES, De l’acte unilatéral au contrat dans l’action administrative, story-scientia, Brussel, 1991, p. 184). Op grond van artikel 144 van de Grondwet is dit namelijk het enige orgaan dat bevoegd is om kennis te nemen van geschillen over burgerlijke rechten, en aldus ook als enige bevoegd om de potentiële gevolgen te bepalen van de intrekking van het gemeenteraadsbesluit van 1 juli 2000 ten aanzien van twee contractspartijen. Gedurende de veertien jaren dat de concessieovereenkomst d.d. 5 juli 2000 door de stad Aarschot werd uitgevoerd, is er nooit een vordering tot schorsing en/of nietigverklaring tegen deze overeenkomst ingesteld bij de burgerlijke rechter, zelfs niet door Ecowerf. De concessieovereenkomst d.d. 5 juli 2000 is tot op heden dan ook in het rechtsverkeer blijven bestaan, zodat ook de gemeenteraad op 28 april 2014 geldig kon beslissen om een Addendum ter afronding van deze concessieovereenkomst goed te keuren. 13. Het uitgangspunt van de klachtindiener en de provinciegouverneur, namelijk dat de concessieovereenkomst d.d. 5 juli 2000 uit het rechtsverkeer is verdwenen, is dan ook manifest verkeerd. Bijgevolg is ook de gevolgtrekking van de provinciegouverneur uit voormelde stelling, namelijk dat elke rechtsbasis voor het addendum ontbreekt, volstrekt onjuist.
2.
In de overwegingen van de gemeenteraadsbeslissing van 28 januari 2013 wordt uitdrukkelijk vermeld dat de concessieovereenkomst d.d. 5 juli 2000 verder zal worden uitgevoerd
14. Naast de juridische werkelijkheid dat de intrekking van het gemeenteraadsbesluit d.d. 1 juli 2000 geen enkel gevolg heeft voor de overeenkomst die op 5 juli 2000 werd ondertekend door de stad Aarschot en de NV SITA Recycling Services, blijkt uit de gemeenteraadsbeslissing (intrekking) van 28 januari 2013 zélf dat voormelde concessieovereenkomst verder zal worden uitgevoerd (STUK 6) : “Aangezien de stad op basis van hogergenoemde decreten en besluiten verplicht is te zorgen voor een passend en duurzaam afvalbeleid en om de continuïteit ervan te verzekeren, stelt het college van burgemeester en schepenen voor om de “Overeenkomst voor concessie van de openbare dienstverlening inzake het stedelijk afvalbeheer” afgesloten tussen de stad Aarschot en Leysen Containerdienst, thans NV SITA Recycling Services onverkort na te komen. Vermits deze overeenkomst nog maar loopt tot 30.06.2015 en tijdig moet herbegonnen worden aan de vormgeving van een nieuwe opdracht van de openbare dienstverlening inzake het stedelijk afvalbeheer stelt het college van burgemeester en schepenen voor om te onderzoeken welke procedure en welk rechtsfiguur best past om een efficiënt afvalbeleid voor de stad Aarschot vorm te geven en om, op basis van dit onderzoek, een bestek op te maken en de voorwaarden te bepalen voor het uitschrijven van een nieuwe opdracht.” De gemeenteraadsbeslissing van 28 januari 2013 betreft een openbaar document waarvan de klachtindiener én de toezichthoudende overheid kennis hebben genomen. Zowel de klachtindiener als de toezichthoudende overheid werden aldus ruim anderhalf jaar geleden reeds in kennis gesteld van de beslissing van het stadsbestuur om de overeenkomst met NV SITA Recycling Services te laten verder bestaan en om de uitvoering ervan verder te zetten. 15. Het gemeenteraadsbesluit van 28 januari 2013 werd trouwens ook medegedeeld aan de Raad van State in het kader van de annulatieprocedure die de klachtindiener op 8 september 2000 tegen de gemeenteraadsbeslissing d.d. 1 juli 2000 opstartte. De klachtindiener heeft tegen deze intrekkingsbeslissing d.d. 28 januari 2013 nooit een beroep ingediend, zodat deze beslissing intussen definitief en uitvoerbaar is geworden, hetgeen ook bevestigd werd door de Raad van State in zijn arrest nr. 223.523 van 21 mei 2013, waarbij de procedure ingesteld middels verzoekschrift d.d. 8 september 2000 zonder voorwerp werd verklaard: “Deze intrekkingsbeslissing blijkt niet te zijn aangevochten, hetgeen alle partijen ter terechtzitting bevestigen, en is dus definitief.” Indien de klachtindiener juridische bezwaren zou hebben gehad tegen de voortzetting van de concessieovereenkomst, dan had zij deze bezwaren anderhalf jaar geleden bij de toezichthoudende overheid of voor de Raad van State moeten uiten. De klacht die op 14 mei 2014 bij de provinciegouverneur werd ingediend, is in die zin dan ook manifest laattijdig.
3.
Het Addendum I-2014 heeft betrekking op de beëindiging van de concessieovereenkomst d.d. 5 juli 2000
16. Zoals reeds werd opgemerkt, is het College van burgemeester en schepenen in uitvoering van het gemeenteraadsbesluit van 28 januari 2013 overgegaan tot een onderzoek naar de procedure en de rechtsfiguur die het best passen om een efficiënt afvalbeheer voor de stad Aarschot vorm te geven. Naar aanleiding van dit onderzoek, en nadat zij hierover juridisch advies heeft ingewonnen, heeft het College van burgemeester en schepenen op 3 februari 2014 beslist om een overheidsopdracht voor diensten uit te schrijven middels de procedure van de concurrentiedialoog.
Aangezien er in navolging van deze procedure een nieuwe overeenkomst zal worden gesloten en gelet op het feit dat de initiële concessieovereenkomst d.d. 5 juli 2000 gesloten met NV SITA Recycling Services geen bepalingen bevat inzake de afronding en de overdracht van de openbare dienstverlening, was de ondertekening van het Addendum I-2014 absoluut noodzakelijk teneinde de continuïteit van de openbare dienstverlening te waarborgen. 17. Zowel de voorzetting van de concessieovereenkomst na 18 januari 2013 als de goedkeuring van het Addendum I-2014 aan deze overeenkomst, zijn duidelijk ingegeven met het oog op de behartiging van het algemeen belang. Intussen zijn er in het kader van de concurrentiedialoog reeds onderhandelingen geweest met verschillende deelnemers, waaronder ook de klachtindiener. Het Addendum I-2014 vormt een belangrijk uitgangspunt voor deze onderhandelingen. De vernietiging van de gemeenteraadsbeslissing d.d. 28 april 2014 zal het verdere verloop van de concurrentiedialoog evenwel ernstig in het gedrang brengen met als risico dat er geen nieuwe dienstverlener kan worden aangeduid voor de uitvoering van het afvalbeheer in de stad Aarschot vanaf 1 juli 2015. Het algemeen (stedelijk) belang, meer bepaald de continuïteit van de openbare (afval)dienstverlening, moet in deze omstandigheden dan ook primeren boven het belang van de klachtindiener.
Met 17 stemmen voor (CD&V – Open VLD – SP.A), / stemmen tegen en 6 onthoudingen (N-VA –Groen);
BESLUIT: Artikel 1: het gemeenteraadsbesluit van 28 april 2014 waarbij het Addendum I-2014 aan de “Overeenkomst voor concessie van de openbare dienstverlening inzake het stedelijk afvalbeleid” wordt goedgekeurd te rechtvaardigen en de Minister te verzoeken niet over te gaan tot vernietiging van voormelde gemeenteraadsbeslissing op grond van de voorgaande argumentatie. Artikel 2: onderhavig gemeenteraadsbesluit samen met de dossierstukken per aangetekende post, uiterlijk op 4 september 2014, over te maken aan de Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur en aan de provinciegouverneur.
Bijlage bij de beslissing van de gemeenteraad van 27 augustus 2014 houdende gemotiveerde rechtvaardiging van het door de provinciegouverneur bij beslissing van 3 juli 2014 geschorste gemeenteraadsbesluit van 28 april 2014 waarbij het Addendum I-2014 aan de “Overeenkomst voor concessie van de openbare dienstverlening inzake het stedelijk afvalbeleid” wordt goedgekeurd: Inventaris van de stukken
Nr.
Omschrijving
1
Gemeenteraadsbesluit d.d. 28 oktober 1999
2
Collegebesluit d.d. 10 november 1999
3
Collegebesluit d.d. 24 februari 2000
4
Collegebesluit d.d. 18 mei 2000
5
Gemeenteraadsbesluit d.d. 1 juli 2000
6
Gemeenteraadsbesluit d.d. 28 januari 2013
7
Raad van State nr. 223.523 van 21 mei 2013
8
Collegebesluit d.d. 3 februari 2014
9
Gemeenteraadsbesluit d.d. 28 april 2014 = bestreden beslissing
10
Klacht d.d. 14 mei 2014 vanwege EcoWerf
11
Aangetekend schrijven d.d. 20 mei 2014 aan de stad Aarschot
12
Aangetekend schrijven d.d. 4 juli 2014 met in bijlage voor eensluidend afschrift van het schorsingsbesluit d.d. 3 juli 2014 van de provinciegouverneur
13
Aangetekend schrijven d.d. 5 juni 2014 vanwege de stad Aarschot aan de provinciegouverneur
Vertrouwelijke stukken 14
Concessieovereenkomst d.d. 5 juli 2000
15
Addendum I-2014
Onderwerp: vaststellen van straatnamen voor nieuwe wegen in een nieuwe verkaveling De gemeenteraad, Gelet op het Gemeentedecreet van 15.07.2005, zoals gewijzigd, Titel II, Hfst. I, Afd. III De bevoegdheden van de gemeenteraad (art. 42-43), Titel II, Hfst. II, Afd. III De bevoegdheden van het College van Burgemeester en Schepenen (art. 57-58) Titel VIII, Hfst. I, Bestuurlijk toezicht (art. 248-264); en de bijhorende besluiten en omzendbrieven van de Vlaamse regering; Gelet op: - de wet van 29.07.1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van bestuurshandelingen; - de wet van 11.04.1994 betreffende de openbaarheid van bestuur; - het decreet van 26.03.2004 betreffende de openbaarheid van bestuur in de provincies en de gemeenten; - het KB van 02.08.1990 houdende het Nieuw Algemeen Reglement op de Gemeentelijke Comptabiliteit; Gelet op het feit dat het binnengebied tussen de Rillaarsebaan en de Holsbeeksesteenweg te Gelrode werd ingedeeld in verschillende kavels. Er moet dan ook een nieuwe wegenis aangelegd worden; Gelet op het voorstel van de stedelijke museumcommissie dd. 13 maart 2014 om deze nieuwe straat de naam Van Emelenstraat te geven naar de 1ste Burgemeester van Gelrode de heer Joannes Andreas Van Emelen (van 1825 tot 1830); Gelet op het collegebesluit dd 24 maart 2014 waarbij het voorstel van de nieuwe benamingen gunstig werd onthaald; Gelet op het openbaar onderzoek dat omtrent deze straatbenaming werd gehouden van 28 maart 2014 tot en met 28 april 2014 en waarbij noch enig bezwaar noch opmerking werd bekend gemaakt; Overwegende dat de gemeenteraad op 26 mei 2014 besliste om de initialen J.A. aan de naam Van Emelen toe te voegen om zo duidelijker te verwijzen naar de 1ste Burgemeester van Gelrode; Gelet op het nieuw openbaar onderzoek van 14 juli 2014 tot en met 14 augustus 2014 en waarbij noch enig bezwaar noch opmerking werd bekend gemaakt; Overwegende dat het noodzakelijk is de voorgestelde benaming definitief te bekrachtigen door de gemeenteraad; Met 24 stemmen voor, / stemmen tegen en / onthoudingen;
BESLUIT: (ter vervanging van de gemeenteraadsbeslissing dd. 26 mei 2014) Enig artikel: Definitieve goedkeuring wordt verleend aan het voorstel om de nieuwe straat de benaming J.A. Van Emelenstraat te geven. VERSLAG VERGADERING
23 juni 2014
Gelet op het huishoudelijk reglement van de gemeenteraad en de gemeenteraadscommissies, goedgekeurd door de gemeenteraad in vergadering van 30.12.2013 , inzonderheid artikel 27; Aangezien verder tijdens de vergadering geen bezwaren tegen dit verslag werden ingebracht; Zijn de notulen van de zitting van 23 juni 2014 goedgekeurd. De voorzitter sluit de vergadering om 21.05 uur De secretaris,
De voorzitter,