RIS143607_06-FEB-2007
Gemeente Den Haag
Retouradres: Postbus 12 600, 2500 DJ Den Haag
de gemeenteraad
Uw brief van Uw kenmerk Ons kenmerk
rm 2007.017 – BSD/2006.3094 RIS 143607 Doorkiesnummer
070 - 353 5000 E-mailadres Aantal bijlagen Datum
6 februari 2007 Onderwerp
Reactie op de "Cannabisnotitie, Harde feiten over softdrugs"
1. Inleiding Op 15 september 2006 hebben de raadsleden mevrouw M. Propstra en de heer A. Lakerveld een notitie over softdrugs uitgebracht, met als titel: ‘Cannabisnotitie, harde feiten over softdrugs’, RIS 140951. Hierbij geven wij onze reactie op deze notitie. Deze reactie is als volgt opgebouwd. Wij starten met een schets van de activiteiten die de afgelopen jaren zijn ontwikkeld en geven tegen die achtergrond een reactie op de voorstellen uit het Initiatiefvoorstel. Deze voorstellen richten zich op: - de aanpak van de cannabisproductie - de controle op en de maatregelen tegen growshops - het coffeeshopbeleid - maatregelen om het gebruik van softdrugs onder jongeren tegen te gaan
2. De aanpak van de cannabisproductie 2.1 Inleiding De aanpak van hennepteelt heeft al enige jaren nadrukkelijk de aandacht van gemeente, politie, justitie en corporaties. Met ingang van 2006 leveren ook de Belastingdienst en het UWV een bijdrage aan een integrale aanpak van hennepkwekerijen. Deze integrale en inmiddels gemeentebreed ingevoerde aanpak heeft er aan bijgedragen dat het aantal ontmantelingen in de afgelopen jaren is gestegen.
Inlichtingen bij Postadres: Postbus 12 600, 2500 DJ Den Haag Bezoekadres: Spui 70, Den Haag Internetadres: www.denhaag.nl
Telefoon: 070 - 353 2045 Fax: 070 - 353 2782
BSD/2006.3094
2
Behalve dat het (doen) exploiteren van hennepkwekerijen strafbaar is, leveren deze kwekerijen in woningen en bedrijfsruimten de nodige overlast op. Daarnaast veroorzaken hennepkwekerijen vaak gemeen gevaar voor personen en goederen en worden woon- en leefklimaat en veiligheidsgevoelens van omwonenden aangetast. In de lokale driehoek is dan ook met regelmaat aandacht besteed aan de aanpak van hennepteelt. Daarbij is onder meer gekeken naar de mogelijkheden om de huidige aanpak te optimaliseren en gemeentebreed tot een meer uniforme en effectieve aanpak te komen. De succesvolle aanpak in het stadsdeel Laak heeft hierbij als uitgangspunt gediend. Vanaf 2002 heeft het wijkteam Laak Centraal van politie Haaglanden gewerkt aan het ontwikkelen van een effectieve en efficiënte wijze van ruimen van hennepkwekerijen. Dit heeft geleid tot het werken met de zogenaamde ‘henneptrein’, waarin naast de politie ook andere diensten en instellingen acteren. Deze aanpak is succesvol gebleken. In deze aanpak zijn bij de ontmantelingen van kleine kwekerijen personeelsleden van het politiebureau betrokken. Bij het ruimen van grotere kwekerijen van meer dan 300 planten wordt een gespecialiseerd milieu technisch bedrijf (Ecoloss) ingeschakeld. Deze taakverdeling is tot tevredenheid van alle betrokken partijen en voorkomt dat dit onderdeel van de aanpak een onevenredig beslag legt op de politiecapaciteit. In 2006 is de aanpak van de hennepteelt, zoals in het stadsdeel Laak ontwikkeld, gemeentebreed ingevoerd. De partijen hebben daartoe een convenant ondertekend. In dit convenant is de samenwerking en ieders bijdrage aan de bestrijding van de hennepproblematiek helder geregeld. Ook staat daarin de wettelijke basis beschreven op grond waarvan informatie uitwisseling tussen de partners plaatsvindt. Over de voortgang van de aanpak van de illegale teelt van hennep in 2006 wordt de commissie VBF in het 1e kwartaal van 2007 separaat geïnformeerd. Bij de huidige aanpak leveren politie en Justitie in nauwe samenwerking met de andere convenantpartners een evenredige bijdrage aan de aanpak van de hennepteelt. Daarbij is sprake van een evenwicht in de zin dat de politie-inzet bij ontmantelingen niet ten koste gaat van de opsporing van achterliggende netwerken. In het convenant zijn ook afspraken gemaakt over de inrichting van een centraal coördinatie- en informatie knooppunt bij politie Haaglanden. Dit coördinatie- en informatie knooppunt is in het eerste kwartaal van 2007 operationeel en moet dan informatie gaan generen waardoor een beter inzicht ontstaat in mogelijk achterliggende vormen van georganiseerde criminaliteit. 2.2 Publiciteitscampagne In de Cannabisnotitie wordt aangedrongen op een voorlichtingscampagne en wordt tevens gepleit voor het ophangen van posters om duidelijker aan te geven waar een hennepkwekerij is ontmanteld. Wij hebben deze voorstellen overgenomen. In overleg met de convenantpartners is er bewust voor gekozen om tijdens de invoering van de gemeentebrede integrale aanpak terughoudend te zijn met publiciteit. De mogelijkheid om henneppanden te melden is daarom tot dusver alleen opgenomen op de gemeentelijke website.
BSD/2006.3094
3
Inmiddels is gebleken dat de integrale aanpak in alle stadsdelen functioneert. Hiermee is het moment gekomen om meer bekendheid te geven aan de aanpak van hennepteelt. In het eerste kwartaal van 2007 starten wij een publiciteitscampagne. Deze campagne sluit ook goed aan bij het veiligheidsplan 2006-2010 (RIS 140975), waarin wij aangeven dat communicatie over veiligheid zich richt op het zichtbaar maken van behaalde resultaten en het betrekken van bewoners bij de aanpak van veiligheid. Het doel van de publiciteitscampagne over de aanpak van hennepteelt is tweeledig. Ten eerste heeft de campagne tot doel om de aanpak, de behaalde resultaten van 2006 en de succesvolle samenwerking tussen de verschillende organisaties onder de aandacht brengen/ te laten zien. Ten tweede wil de campagne de inwoners van Den Haag bewust maken van de gevaren die hennepkwekerijen met zich mee brengen voor de woonomgeving. De doelstelling is terug te vinden in de boodschap. Belangrijk aspect in de communicatie is het handelingsperspectief voor de bewoners. Hierbij gaat het om de volgende twee vragen: “Hoe herken je een mogelijke kwekerij?” en “Wat kun je eraan doen?” Als onderdeel van de publiciteitscampagne zullen gemeente en de corporaties omwonenden van een pand waarin een hennepkwekerij is ontmanteld met een bewonersbrief informeren. Deze brief bevat informatie over de aanpak van hennepteelt en de wijze waarop een verdacht pand kan worden gemeld. Deze aanpak verkiezen wij boven het aanbrengen van posters waarop wordt aangegeven dat een hennepkwekerij is ontmanteld. Deze poster kunnen naar onze mening namelijk met name voor de kwetsbare wijken stigmatiserend werken met als ongewenst gevolg dat woningen onnodig lang leeg blijven staan. Ook de corporaties hebben gewezen op de negatieve effecten van het aanbrengen van posters. 2.3 Bestuurlijke aanpak Als onderdeel van een meer bestuurlijke aanpak wordt er in de notitie op aangedrongen om meer gebruik te maken van spoedeisende bestuursdwang en verzegeling van alle panden waarin een hennepkwekerij is aangetroffen. Bij de huidige aanpak zijn is de bestuurlijke aanpak complementair aan de strafrechtelijke aanpak door justitie en politie op grond van de Opiumwet. Zodoende kunnen de partners het gehele traject van strafrechtelijke tot bestuursrechtelijke mogelijkheden -binnen hun eigen verantwoordelijkheid- op elkaar af te stemmen. Wij geven de voorkeur aan continuering van deze aanpak. In het hennepconvenant is geregeld dat politie en justitie met toepassing van het strafrecht zorgen voor verwijdering en vernietiging van de hennepplanten en kweekapparatuur. Zodoende wordt de overtreding van de Opiumwet ongedaan gemaakt. Vervolgens treedt de gemeente (DSO) op grond van de Woningwet bestuurlijk op om overtredingen van de bouwregels, zoals bouwkundige aanpassingen, elektra, luchtcirculatie systemen e.d., op kosten van de overtreder ongedaan te maken. In situaties waar daar vanwege gevaarsaspecten aanleiding toe is, vindt bestuurlijk optreden plaats in de vorm van spoedeisende bestuursdwang. Panden worden dan, conform het convenant, als onderdeel van de bestuurlijke aanpak zonodig gesloten en verzegeld vanwege een gebrek aan veiligheid; veelal het gevaar bij het aftappen van elektriciteit .
BSD/2006.3094
4
Bij een primair bestuurlijke aanpak op basis van spoedeisende bestuursdwang richt de inzet van het bestuurlijke instrumentarium zich niet alleen op het weer in een goede staat brengen van de woning, maar ook op de verwijdering van de planten en de kweekapparatuur. Deze verruiming van de bestuurlijke aanpak is juridisch discutabel omdat lang niet in alle gevallen sprake is van een overtreding van de bouwregels die een spoedeisend optreden rechtvaardigt. De bedoeling van de wetgever is dat van spoedeisende bestuursdwang terughoudend gebruik wordt gemaakt. Een direct gevolg van een primair bestuurlijke aanpak is ook dat alle kosten voor het verwijderen en vernietigen van hennepplanten en kweekapparatuur voor rekening en risico van de gemeente komen. De kosten die niet kunnen worden verhaald op de overtreder blijven ten laste van de gemeente. Bij de strafrechtelijke aanpak op basis van de Opiumwet zijn deze kosten voor rekening en risico van Justitie en Domeinen. In het ‘strategisch beraad veiligheid’ hebben de ministeries van Justitie en Binnenlandse Zaken & Koninkrijksrelaties, op aangeven van de VNG besloten om de mogelijkheden van de publiekrechtelijke instrumenten met voorrang te onderzoeken en daarbij ook aandacht te besteden aan de financiële consequenties als gevolg van het verschuiven van inspanningen van politie en OM naar gemeenten. Wij volgen deze ontwikkeling en zullen, als daar aanleiding toe is, de bestuurlijke aanpak aanscherpen. Vooralsnog contineren wij de huidige aanpak die tot goede resultaten leidt. 2.4 Uitbreiding convenant In de notitie wordt aangedrongen op het uitbreiden van het aantal instanties en partners die het convenant onderschrijven. Wij ondersteunen dit en daarom is dit voorstel in de stedelijke werkgroep die is ingericht voor de uitvoering van het convenant, besproken. Naast de al deelnemende woningcorporaties (Vestia, Staedion, Haag Wonen) is inmiddels nog een drietal corporaties, welke actief zijn op de Haagse woningmarkt, gevraagd te participeren in de aanpak van de illegale hennepteelt. Alle benaderde corporaties (Westambacht, Wooninvest, Vidomes) hebben toegezegd het convenant te zullen onderschrijven. Ten aanzien van deelname van particuliere verhuurders merken wij op dat een essentieel element van de samenwerking op basis van het hennepconvenant de informatie-uitwisseling tussen convenantpartners betreft. De convenantpartners stellen vast dat de aard van de informatie die wordt uitgewisseld, zich er niet voor leent om deze zonder meer te delen met particuliere partijen. Omdat wij met u van mening zijn dat particuliere verhuurders betrokken moeten worden in de aanpak van de illegale hennepteelt, zullen wij in de komende tijd zoeken naar een lichtere vorm van samenwerking, waarbij particuliere verhuurders informatie krijgen over de gevaren en risico’s van de hennepteelt, de integrale aanpak op basis van het convenant, de mogelijkheden om henneppanden aan te melden bij de politie en de mogelijkheden om als verhuurder zelf op te treden tegen henneptelers. Wij zullen het initiatief nemen om met particuliere verhuurders tot deze vorm van samenwerking komen.
BSD/2006.3094
5
2.5 Minimaal streefcijfer In de notitie wordt aangedrongen op het vastleggen van een minimum streefcijfer van het aantal te ruimen hennepkwekerijen. Wij merken op dat de inzet van de betrokken partijen in het convenant is vastgelegd. Deze inzet is gericht op: - het beëindigen van overtredingen van Opiumwet als gevolg van het telen van hennep - het beëindigen van gevaarlijke situaties die optreden bij het telen van hennep - het tegengaan van de door hennepteelt veroorzaakte schade aan het woningbestand - het tegengaan van criminele activiteiten die gepaard gaan met het telen van hennep in de ruimste zin - bijdragen aan het verbeteren van het woon-en leefklimaat in de gemeente Den Haag Leidend is hierbij de verwezenlijking van de integrale aanpak van hennepkwekerijen. De ervaring leert dat op basis van de huidige aanpak jaarlijks tussen de 350 en 450 hennepkwekerijen worden ontmanteld. Uit een tussen meting blijkt dat in de eerste helft van 2006 218 hennepkwekerijen zijn opgerold. Begin 2007 zullen wij u in een evaluatie de cijfers over heel 2006 presenteren. Ter vergelijking werden in 2004 om en nabij 350 en in 2005 ruim 400 hennepkwekerijen ontmanteld. Hoewel wij dit niet cijfermatig kunnen onderbouwen gaan wij er van uit dat de huidige stijging zich vooral laat verklaren door de intensieve integrale aanpak. Uiteindelijk moet deze aanpak leiden tot een daling. Dit omslagpunt hebben wij nog niet bereikt en voor 2007 hanteren wij als streefcijfer 400 ontmantelingen. 2.6 Nazorgtrajecten In de notitie wordt gesteld dat nog winst is te behalen op het gebied van nazorg, ter voorkoming van recidive door een goede dossieropbouw en een persoonsgerichte aanpak. Wij zijn ons er van bewust dat de huidige samenwerking in de aanpak van de illegale hennepteelt vooral is gericht op repressie. Op dit moment bestaat echter nog onvoldoende inzicht in het daderprofiel en in de mate waarin recidive optreedt. Het komende jaar zal dit onderdeel van de aanpak meer aandacht krijgen. Op basis daarvan wordt bezien of een persoonsgerichte aanpak in relatie tot de hennepteelt zinvol en haalbaar is. Wel wordt in het kader van de nazorg nu al gewerkt aan dossieropbouw. Alle hennepkwekerijen worden opgenomen in het handhavingsvolgsysteem HHVS. Hierdoor krijgen wij een goed zicht op de panden waar eerder een hennepkwekerij is aangetroffen. Ook zal het HHVS zo worden uitgebreid dat wij eveneens eigenaren en huurders van woningen kunnen volgen, waardoor de komende jaren ook op dit punt zicht ontstaat.
BSD/2006.3094
6
3. De controle op en de maatregelen tegen growshops 3.1 Inleiding Het is bekend dat growshops de kweekbenodigdheden leveren voor het opzetten van hennepkwekerijen. Ook is vastgesteld dat het aantal growshops de afgelopen jaren is toegenomen. In lijn met het standpunt van de Ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, zijn wij van mening dat de verkoop van kweekbenodigdheden, bestemd voor het opzetten van hennepkwekerijen, moet worden ingeperkt. Complicerende factor hierbij is, dat de verkoop van de kweekbenodigdheden die bij de teelt van cannabis worden gebruikt, door de wetgever niet strafbaar is gesteld. Het zijn op zichzelf legale producten die evengoed voor de kweek van andere planten kunnen worden gebruikt. 3.2 Vergunningstelsel Het reguleren van growshops door het afgeven van een vergunning op basis van de Algemene Politie Verordening APV geeft maatschappelijk een ongewenst signaal af. Er zijn namelijk geen growshops die een soort 'goedkeuringsstempel' van de burgemeester verdienen. Uiteindelijk gaat het toch om de verkoop van producten, benodigd voor de verboden teelt van hennep. Een vergunningenstelsel kent bovendien juridische knelpunten.Het is namelijk niet mogelijk om tot een juridisch sluitende definitie van het begrip ‘growshop’ te komen zonder reguliere tuincentra en lampenwinkels onder het vergunningstelsel te brengen. Ook is het niet zeker of in situaties waar growshops geen directe overlast veroorzaken de algemene bestuurlijke preventie van criminaliteit een voldoende grondslag geeft om voor growshops een vergunningstelsel in de APV op te nemen. 3.3 Integrale aanpak In de notitie wordt gevraagd om een betere controle op en handhaving van growshop en om hierbij optimaal gebruik te maken van de ter beschikking staande bestuurlijke en strafrechtelijke maatregelen. Wij delen de mening dat waar hard wordt opgetreden tegen hennepkweek, het niet zo kan zijn dat growshops ongemoeid worden gelaten. Een gezamenlijke aanpak van betrokken instanties moet het signaal afgeven dat growshops niet in vrijheid kunnen floreren. De aanpak van growshops is in de driehoek een aantal malen onderwerp van gesprek geweest. De driehoek heeft besloten dat een verscherpte aanpak van growshops op basis van de bestaande regelgeving is te verkiezen boven een vergunningstelsel. Het feit dat zodoende wordt uitgesloten dat vergunningen moeten worden afgegeven aan growshops heeft hierbij zwaar gewogen. Een integrale aanpak op basis van bestaande regelgeving betekent dat de huidige aanpak van growshops op de volgende onderdelen wordt aangescherpt: a. b.
integrale controles door gemeente, politie, OM, UWV, Belastingdienst en AID; naast strafrechtelijk optreden met toepassing van 13b Opiumwet een growshop direct (bestuurlijk) sluiten als hennepstekken/ toppen of andere drugs worden verkocht, afgeleverd, verstrekt of aanwezig zijn.;
BSD/2006.3094
c.
7
growshops bestuurlijk (sluiten op grond van art 67 APV) en strafrechtelijk aanpakken als medeplichtigheid aan hennepteelt kan worden aangetoond;
De uitvoering richt zich in 2007 in eerste instantie op de onder punt a en b genoemde handhavingsactiviteiten. Het centraal coördinatie –en informatie knooppunt van Politie Haaglanden functioneert in eerste kwartaal van 2007. Daardoor ontstaat een beter inzicht in de haalbaarheid van de onder c genoemde handhavingactiviteiten. Ook volgen wij de strafzaak tegen growshophouders in Rotterdam. In deze rechtzaak heeft het OM aan growshophouders medeplichtigheid aan hennepteelt ten laste gelegd. Deze zaak is van belang omdat strafrechtelijk optreden op grond van medeplichtigheid aan hennepteelt tot dusver nog niet rechterlijk is getoetst. De uitspraak zal dan ook medebepalend zijn voor de haalbaarheid van onderdeel c van de aanpak.
4. Het coffeeshopbeleid 4.1 Inleiding Gedurende de afgelopen 13 jaar is ten aanzien van coffeeshops beleid gevoerd met als belangrijke uitgangspunten: - scheiding van markten (harddrugs/ softdrugs en softdrugs/ alcohol) - het voorkomen en bestrijden van overlast/handel in harddrugs en criminaliteit - een verdere terugdringing van het aantal bestaande coffeeshops tot een niveau waarbij, vanuit het oogpunt van overlast, de bescherming van jongeren en de scheiding van markten, sprake is van een beheersbare situatie. Belangrijk onderdeel van de maatregelen om deze beleidsuitgangspunten te realiseren is een strikt en consequent handhavingsbeleid. Daarbij wordt altijd bestuursrechtelijk opgetreden tegen de verkoop van softdrugs in recreatie-inrichtingen, die niet staan op de definitieve lijst van gedoogde bestaande verkooppunten van softdrugs. Tegen de verkoop van softdrugs in recreatie-inrichtingen, die wel staan op de definitieve lijst van bestaande verkooppunten van softdrugs, wordt bestuursrechtelijk opgetreden, als sprake is van overtreding van de (gedoog)voorwaarden. Deze strikte aanpak in combinatie met het beleidsuitgangspunt dat -ook na sluiting van een bestaand verkooppunt- geen nieuwe verkooppunten worden toegestaan heeft er mede toe bijgedragen dat het aantal coffeeshops sinds 1994 is teruggebracht van 103 naar 40 in 2006. Deze sterke daling van het aantal coffeeshops is vooral het gevolg van de in 1997 ingevoerde aanscherping van de gedoogvoorwaarden. In dat jaar is in de gedoogvoorwaarden opgenomen dat alle bestaande verkooppunten, na een overgangstermijn van drie jaar, de keuze moesten maken tussen de verkoop van softdrugs of verkoop van alcohol. Ook ging voor alle bestaande verkooppunten, na een overgangstermijn van twee jaar, een afstandscriterium van 500 meter gelden ten opzichte van scholen voor voortgezet onderwijs en jeugdcentra. Tot op dat moment was het afstandcriterium en de keuze tussen alcohol of softdrugs uitsluitend van toepassing op nieuwe vestigingen en bij overname van een bestaand verkooppunt op de nieuwe ondernemer.
BSD/2006.3094
8
4.2 Illegale (soft)drugsverkooppunten. In de notitie wordt verondersteld dat in de afgelopen jaren door de verscherpte regelgeving het aantal illegale softdrugsverkooppunten is toegenomen. Reguliere horecabedrijven -die dus niet staan vermeld op de lijst van gedoogde verkooppunten van softdrugs- worden periodiek zoveel mogelijk integraal gecontroleerd. Daarnaast vinden incidentele controles plaats bij klachten en/of meldingen over de wijze van exploitatie. Als bij de controles van deze inrichtingen verkoop van softdrugs wordt geconstateerd, dan wordt hiertegen overeenkomstig het handhavingsscenario nieuwe verkooppunten handhavend opgetreden. In 2005 is tweemaal een sluiting opgelegd aan een recreatie-inrichting wegens illegale verkoop van softdrugs. In 2006 zijn tot dusver geen bestuursrechtelijke maatregelen getroffen. Naast het intensieve toezicht op de reguliere horeca krijgt ook de aanpak van illegale drugsverkooppunten in (woon)panden al enige jaren specifieke aandacht. Begin 2005 is de aanpak van (drugs)overlastpanden in de stadsdelen gerealiseerd. Deze samenwerking op decentraal niveau heeft er toe geleid dat nog meer dan voorheen de te nemen maatregelen voor wat betreft de (drugs)overlastpanden op elkaar worden afgestemd. In de meeste gevallen blijken minder vergaande maatregelen, zoals ingrijpen door de politie, woningcorporaties en welzijnsinstellingen afdoende. Deze trend heeft zich in 2006 voortgezet. Uit de rapportages over de overlastgevende panden, waaronder de illegale (soft)drugsverkooppunten duidt niets op een toename van het aantal illegale softdrugsverkooppunten. Wij zijn daarom van oordeel dat de huidige inzet op de opsporing van illegale (soft)drugsverkooppunten voldoende is. Dit neemt niet weg dat wij de komende jaren blijven inzetten op de versterking van de handhaving, toezicht en controletaken. Een voorbeeld hiervan is het Haags Economisch Interventie Team HEIT, dat wordt ingezet in Transvaal en in gebieden van de inhaalslag handhaving. 4.3 Bibob / Integriteitsonderzoek In de notitie wordt de kwetsbaarheid van de coffeeshopbranche aan de orde gesteld. In relatie tot die kwetsbaarheid wordt gesproken over de noodzaak om ook lopende vergunningen op integriteit te kunnen beoordelen. In het veiligheidsplan 2006 -2010 geven wij aan dat steeds een BIBOB-toets zal plaatsvinden als externe signalen bijvoorbeeld van politie en OM daartoe aanleiding geven. Dit uitgangspunt geldt uiteraard ook voor de coffeeshopbranche. Inmiddels zijn afspraken gemaakt om de tipfunctie van het OM, die in de wet BIBOB is opgenomen, meer inhoud te geven. Bij de uitwerking van deze afspraken komt ook de coffeeshopbranche nadrukkelijk in beeld. Op grond van het strategisch kader toepassing BIBOB t.a.v recreatie en sexinrichtingen zal bij de overname van een gedoogd verkooppunt van softdrugs voortaan ook in alle gevallen advies worden gevraagd bij het Landelijk Bureau BIBOB. Ook dit is een verscherping van het beleid ingaande per 1 februari 2007.
BSD/2006.3094
9
4.4 Grachtengordel- en getalscriterium In de notitie wordt verondersteld dat er sprake is van een grachtengordelcriterium, dat vestiging van nieuwe verkooppunten van softdrugs buiten de binnenstad (grachtengordel) onmogelijk zou maken. Eveneens veronderstelt de notitie een getalscriterium dat zou zijn gesteld op 25 gedoogde verkooppunten van softdrugs. Aanvankelijk kende het coffeeshopbeleid inderdaad een grachtengordelcriterium en ook een getalscriterium van 25 coffeeshops. In 1997 is door de gemeenteraad (RV 141/ RIS 20089) echter besloten om zowel het getalscriterium (het uitsterfbeleid naar 25 coffeeshops) als ook het grachtengordelcriterium te schrappen. 4.5 Vestiging van nieuwe coffeeshops In de notitie wordt voorgesteld om ter voorkoming van overlast door af- en aanrijdende auto’s en rondhangende jeugd, vestiging van nieuwe coffeeshops aan de rand van de stad of op een industrie- of bedrijventerrein te overwegen. Sinds 1997 worden geen nieuwe vestigingen van coffeeshops toegelaten. Dit uitgangspunt willen wij blijven hanteren. Vestiging van nieuwe coffeeshops aan de rand van de stad of op een industrie- of bedrijventerrein achten wij mede om die reden niet wenselijk. Een ander argument betreft het verplaatsen van overlast. Wij richten ons liever op een stevige aanpak van de overlast op de locaties waar deze zich voordoet. 4.6 Handhaven lokale vestigingscriteria In relatie tot de in de notitie voorgestelde maatregelen om het gebruik van softdrugs onder jongeren tegen te gaan wordt aangedrongen op het handhaven van de lokale vestigingscriteria voor coffeeshops. Zoals toegezegd bij de beantwoording van raadsvragen (RIS 138319), zal in de eerstvolgende coffeeshopmonitor nader worden ingegaan op de criteria voor coffeeshops. Daarnaast zal in de coffeeshopmonitor worden ingegaan op de te volgen aanpak n.a.v. de uitkomsten van de recent gehouden hercontrole van de criteria met betrekking tot de in acht te nemen afstanden i.c. de locatiecriteria. De coffeeshopmonitor zal in het eerste kwartaal van 2007 worden uitgebracht. Vooruitlopend op de eerstvolgende coffeeshopmonitor willen wij kort ingaan op de inmiddels uitgevoerde hercontrole van coffeeshops op locatiecriteria, d.i. de afstand tussen coffeeshops en scholen/ jongerencentra. Immers deze hercontrole heeft, zo is gebleken, voor zes coffeeshops directe gevolgen. Gecontroleerd zijn alle coffeeshops op de afstand ten opzichte van alle scholen voor voortgezet onderwijs en centra, uitsluitend gericht op jongeren. Ook heeft een controle plaatsgevonden op het gezichtsveldcriterium dat geldt voor basisscholen. Voor wat betreft de afstand tot scholen voor voortgezet onderwijs is bij de vaststelling in 1997 uitgegaan van het indertijd geldende toezichtregime op scholen voor speciaal voortgezet onderwijs, waaronder de norm dat scholieren van deze scholen onder begeleiding van en naar school werden gehaald en gebracht. Deze norm is inmiddels achterhaald. Ook scholieren van scholen voor speciaal voortgezet onderwijs begeven zich vandaag de dag zelfstandig van en naar school.
BSD/2006.3094
10
Reden om voortaan ook voor scholen voor speciaal voortgezet onderwijs het afstandscriterium van 500 meter ten opzichte van coffeeshops te hanteren. Conform dit criterium en vanwege infrastructurele wijzigingen komen op basis van de uitgevoerde hercontrole vier coffeeshops in aanmerking voor een procedure, die moet leiden tot het staken van de verkoop van softdrugs. Voor wat betreft het gezichtsveldcriterium, dat opgeld doet als een coffeeshop zich op relatief korte afstand van de lokalen en/of het schoolplein van een basisschool bevindt, is onderzocht of de leerlingen van basisscholen vanuit de lokalen en/of vanaf het schoolplein geconfronteerd worden met de coffeeshop, in de zin dat de coffeeshop binnen hun gezichtsveld valt. Gebleken is dat twee coffeeshop zich nu binnen het gezichtsveld van een basisschool bevinden. Samenvattend zullen op basis van de uit de hercontrole verkregen informatie conform het afstandscriterium 4 coffeeshops -met inachtneming van de daarvoor bestemde procedure- de verkoop van softdrugs moeten staken. Op basis van het gezichtsveldcriterium zullen twee coffeeshops -met inachtneming van de daarvoor bestemde procedure- de verkoop van softdrugs moeten staken. 4.7 Onderling afstandscriterium In de notitie wordt aangedrongen op handhaving van het onderlinge afstandscriterium van 250 meter , onder andere ter voorkoming van concentratie van coffeeshops in wijken en buurten. In 1997 is vastgesteld dat voor vestiging van nieuwe verkooppunten een afstandscriterium geldt van 250 meter ten opzichte van bestaande verkooppunten van softdrugs. Dit criterium is nooit toegepast omdat nieuwe vestigingen niet worden toegelaten. Wel kan, ter voorkoming van concentratie en aantasting van het woon- en leefklimaat in wijken en buurten, worden overwogen dit criterium van toepassing te verklaren op de onderlinge afstand tussen bestaande coffeeshops buiten de binnenstad. De coffeeshopmonitors van de afgelopen jaren tonen aan dat gedurende een reeks van jaren sprake is van een beheersbare en controleerbare situatie. Beheersbaar in de zin van het voorkomen van overlast, bescherming van jongeren en de scheiding van markten. Inmiddels is het aantal coffeeshops afgenomen tot 40 en er is op dit moment sprake van een vrij stabiel beeld. Desondanks willen wij niet voorbijgaan aan de negatieve ervaringen c.q. negatieve beleving van bewoners, woonachtig in gebieden met een concentratie van coffeeshops. Deze beleving sluit aan bij de eerder in de coffeeshopmonitor over 2005 (RIS 133491) gesignaleerde toenemende overlast veroorzaakt door af en aanrijdende auto’s en scooters bij coffeeshops. De concentratie van coffeeshops in bepaalde gebieden wordt door bewoners en ondernemers veelal ervaren als een negatieve beïnvloeding van het karakter en de uitstraling van de buurt. Deze concentratie leidt ook tot gevoelens van onveiligheid door de uitstraling en de met de exploitatie samenhangende effecten als het komen en gaan van bezoekers, parkeren voor de shop etc. Ondanks dat de beschikbare gegevens waarop de jaarlijkse monitor is gebaseerd het beeld oproepen van een beheersbare situatie zijn dit toch belangrijke signalen die in het bepalen van het te voeren beleid moeten worden meegewogen. Het karakter en de aantrekkelijkheid van de buurt bepalen immers in belangrijke mate het woongenot en zijn belangrijke voorwaarden voor binding met en betrokkenheid bij die buurt.
BSD/2006.3094
11
Wij overwegen het huidige beleid zodanig aan te scherpen, dat de beleving van de woon- en leefomgeving wordt verbeterd door de introductie van een onderlinge afstand van 250 meter tussen bestaande coffeeshops die niet in de binnenstad zijn gesitueerd. Wij maken hierbij onderscheid tussen de binnenstad en de overige gebieden omdat de Haagse binnenstad binnen de grachtengordel een multifunctioneel karakter heeft met functies als ontmoeten, wonen, werken, toerisme, recreatie en winkelen De binnenstad wordt gedurende winkelopeningstijden wekelijks door circa 500.000 mensen bezocht en jaarlijks trekt de Haagse binnenstad ongeveer 25 miljoen bezoekers. Deze feiten rechtvaardigen het uitgangspunt dat wij de door de in de binnenstad gevestigde coffeeshops uitgeoefende druk op het woon- en leefklimaat anders benaderen dan coffeeshops die niet in de binnenstad zijn gesitueerd. De invoering van een onderling afstandscriterium van 250 meter voor bestaande coffeeshops buiten de binnenstad kan tot gevolg hebben dat 15 coffeeshops de verkoop van softdrugs moeten staken als gevolg van een uitsterfbeleid, danwel na verloop van een overgangstermijn De bestaande concentraties van de betrokken coffeeshops bevinden zich met name in het Zeeheldenkwartier en Weimarstraat e.o. Zoals eerder aangegeven wordt in de coffeeshopmonitor verder ingegaan op de (juridische) mogelijkheden ten aanzien van het eventueel invoeren van dit criterium en worden de consequenties verder uitgewerkt. 4.8 Ander criteria om het woon- en leefklimaat te beschermen Ter voorkoming concentratie van coffeeshops in wijken en buurten en ter vermindering van de overlast als gevolg van deze concentratie zijn naast de voorgestelde toepassing van het 250 meter criterium voor bestaande coffeeshops buiten de binnenstad ook andere criteria onderzocht. Onderzocht zijn de mogelijkheden voor beëindiging van de exploitatie van coffeeshops buiten de binnenstad. Deze aanscherping leidt ertoe dat het aantal coffeeshops met 30 zal dalen, te weten van 40 nu tot 10 op het moment waarop dit beleid is geëffectueerd Tevens zijn de mogelijkheden en consequenties bezien voor beëindiging van de exploitatie van coffeeshops buiten de uitgaansgebieden. Deze variant zal leiden tot een nog grotere afname van het aantal coffeeshops. Na effectuering van deze variant zullen er voor de gehele stad, geconcentreerd in de uitgaansgebieden 2 coffeeshops in de Herenstraat overblijven. Naast het voorkomen van overlast heeft het coffeeshopbeleid tot doel de scheiding van markten en de bescherming van jongeren. Door de beschikbaarheid van een - binnen de criteria - gecontroleerd aanbod van softdrugs moet het risico op een onzichtbaar circuit, waarin naast softdrugs ook andere drugs kunnen worden aangeboden, worden voorkomen. Een te sterke afname van dit gecontroleerde aanbod kan de realisering van deze beleidsdoelen onder druk zetten. Een sterke afname als gevolg van de mogelijke beëindiging van de exploitatie van coffeeshops hetzij buiten de grachtengordel, hetzij buiten de uitgaansgebieden is hiermee in strijd.
BSD/2006.3094
12
In de eerstvolgende coffeeshopmonitor zullen de thans voorliggende varianten ter voorkoming concentratie van coffeeshops in wijken en buurten en ter vermindering van de overlast als gevolg van deze concentratie nader worden uitgewerkt. Uiteraard worden de uitkomsten van de beraadslaging in de commissie VBF met betrekking tot voorliggende notitie hierin eveneens verwerkt.
5. Maatregelen om het gebruik van softdrugs onder jongeren tegen te gaan 5.1 Inleiding De nadruk in het beleid ten aanzien van jongeren en verslavingspreventie ligt op het voorkomen dat jongeren riskant gaan experimenteren. Centraal in de preventie aanpak staat het verschaffen van een optimale combinatie van voorlichting, regelgeving en voorzieningen (de preventiemix). De preventie zet in op de domeinen school, vrije tijd en thuis en is zowel gericht op jongeren zelf als hun ouders en intermediairs. Voor de uitvoering wordt met name gebruik gemaakt van GGD capaciteit en de reguliere dienstverlening door Parnassia aangevuld met ondermeer Jongeren Informatie Punt JIP. Aanvullend hierop wordt ingezet op een verbetering van samenwerking en samenhang tussen de betrokkenen en op doorgaande monitoring van de situatie. Dit laatste betreft ondermeer de uitgaansonderzoeken en de onderzoeken onder scholieren, de zogeheten peilstationonderzoeken Het Trimbos-instituut voert sinds 1984 elke vier jaar, in samenwerking met de lokale GGD's, het landelijk onderzoek genotmiddelengebruik onder scholieren uit. De GGD Den Haag werkt sinds 1996 met een grotere lokale steekproef in het voortgezet onderwijs om uitspraken over de eigen regio te kunnen doen. Voor de meest recente lokale steekproef in Den Haag in 2003 werden 1266 leerlingen uit het voortgezet onderwijs geënquêteerd Naar het rookgedrag en alcohol- en cannabisgebruik is uitgebreid navraag gedaan. Algemeen kan worden gesteld dat het percentage scholieren dat rookt of alcohol drinkt hoger is dan het percentage dat gokt of cannabis gebruikt. Het aantal scholieren dat rookt is gedaald maar het aantal scholieren dat alcohol drinkt is toegenomen ten opzichte van het vorige onderzoek uit 1999. Ten aanzien van cannabis en andere stimulerende middelen blijkt uit de steekproef in de Haagse regio onder meer dat één op de vijf scholieren in het voortgezet onderwijs (22%) wel eens cannabis (wiet of hasj) heeft gebruikt en één op de tien (10%) heeft recent cannabis gebruikt. Meer jongens dan meisjes hebben cannabis gebruikt. Op de basisschool wordt nauwelijks cannabis gebruikt. De jongste scholieren (12-13 jaar) gebruiken weinig, het meest wordt gebruikt door 16-17- jarigen. Het cannabisgebruik is ten opzichte van 1999 bij de jongens gestabiliseerd maar bij de meisjes gestegen waardoor het verschil tussen jongens en meisjes kleiner is geworden. In het landelijk onderzoek is sprake van een daling bij de jongens en een stabilisatie bij de meisjes. De overige stimulerende middelen zoals paddo's, XTC, amfetamine, cocaïne en heroïne worden door weinig scholieren gebruikt. Het peilstation onderzoek naar genotmiddelengebruik onder Haagse scholieren biedt waardevolle inzichten in de aard en omvang van het gebruik. Er wordt onder scholieren vooral gerookt en alcohol gedronken. De resultaten dienen als input voor actualisering van de reguliere gemeentelijke inzet ten behoeve van jongeren en verslavingspreventie De GGD Den Haag en Parnassia hebben aan de hand van de resultaten een meerjarig preventie programma ontwikkeld voor jongeren van 11 tot 18 jaar. Omdat scholieren al op jonge leeftijd beginnen met roken en alcohol drinken is het noodzakelijk om voorlichting ook op de jongere leeftijdsgroepen te richten en al op de basisschool te beginnen.
BSD/2006.3094
13
Het gemeentelijke beleid is hierop gericht door jongeren zo vroeg mogelijk voor te lichten over het gebruik van genotmiddelen. Actuele en effectieve voorlichtingsprogramma's zijn reeds beschikbaar voor de groepen 7 en 8 van het reguliere basisonderwijs, voortgezet onderwijs en buiten de school. De GGD biedt in een vernieuwde leskist drie lespakketten voor de groepen 7 en 8 van het basisonderwijs aan de scholen aan: “verhalend ontwerpen”, “gezonde school en genotmiddelen” en “leefstijl”. Scholen maken met name gebruik van de lessen over roken en alcohol. De GGD en Parnassia bieden scholen ondersteuning aan bij het geven van ouderavonden over preventie van genotmiddelen gebruik. Voor het voortgezet onderwijs biedt de GGD samen met Parnassia de methode “gezonde school en genotmiddelen ” aan. De school bepaalt of en zo ja welk lespakket zij op school gebruiken. Daarnaast vinden er ondermeer preventie activiteiten plaats gericht op thuis situatie (o.a. puber moedercursussen) en vrije tijd (jongeren informeren jongeren). HALT-Haaglanden geeft ondersteuning bij het opstellen van veiligheidsplannen door de Haagse basisscholen en scholen voor voortgezet onderwijs. Dit doet HALT-Haaglanden in de vorm van ± 180 begeleidingsimpulsen (over 3 jaar) bij individuele scholen en een implementatieboekje (“Save je School”) met best practices voor alle scholen. Alcohol, roken en blowen op scholen krijgt daarbij nadrukkelijk de aandacht. Ook wordt gewezen op een project van de afdeling Preventie van Parnassia waarin scholen worden ondersteund in het opnemen van dit item in hun schoolveiligheidsbeleid. Daarbij komt ook de regelgeving aan de orde en de verantwoordelijkheid van alle betrokkenen, zoals de school, ouders, politie, GGD etc.. Vanuit dit project is ook aandacht voor ouderavonden, training voor docenten om gebruik van middelen te signaleren en vaardighedentrainingen voor leerlingen om ‘nee’ te zeggen tegen drugs. Ondanks de grotere verspreiding en acceptatie van alcoholgebruik is dit in de aanpak van verslaving en overlast vaak onderbelicht. Om die reden wordt scholen geadviseerd om eerst regels over alcohol op papier te zetten. Regelgeving rondom roken en blowen volgt daarna vanzelf. Parnassia werkt ook mee aan de zogenaamde DVP- campagne waarin extra aandacht wordt gevraagd voor blowen. Dit jaar richt de campagne zich op het feit dat er meer jongeren níet dan wél blowen; het peilstationonderzoek concludeert dat 78% van de leerlingen op het voortgezet onderwijs nog nooit cannabis heeft gebruikt. Hier is voor gekozen omdat ouders inmiddels het gevoel hebben dat bijna alle jongeren blowen en dat jongeren het normaal vinden. De insteek is dus dat we ons richten op de jongeren die het goed doen. Die jongeren willen we versterken. De scholen beslissen zelf of er al dan niet gebruik wordt gemaakt van Halt ondersteuning en het project van Parnassia. 5.2 Convenant In de notitie wordt gevraagd om initiatief van de gemeente wat moet leiden tot het opstellen van een kort en duidelijk convenant op het gebied van drugs tussen scholen, hulpverlening en politie. Wij nemen dit voorstel over. De gemeente zal in overleg met de schoolbesturen een modelconvenant opstellen ten behoeve van het antidrugsbeleid waarin de betrokken partijen zoals de GGD, hulpverlening, politie en de school ieder hun verantwoordelijkheid nemen, dat met elkaar afstemmen en daarin een eenduidig beleid voeren. Een dergelijk convenant kan o.a. gebruikt worden om ouders te laten zien dat scholen een serieuze aanpak hebben als het gaat om drugsgebruik. Vanuit het actieplan “veilige school” zijn de scholen al door de gemeente aangezet tot het opstellen van een schoolveiligheidsplan.
BSD/2006.3094
14
Onderdeel daarvan is o.a. frequent overleg met de wijkagent c.q. jeugdpolitie over de aanpak en preventie van agressief gedrag, kleine criminaliteit etc. Sommige scholen hebben daarvoor al met de buurt, winkeliers, politie, HTM en hulpverlening convenanten afgesloten. 5.3 Ouders op de hoogte stellen In de notitie wordt de wens uitgesproken om in het convenant op te nemen dat de school de ouders informeert als hun kind op school cannabis of harddrugs gebruikt. Wij zullen dit advies meenemen in het modelconvenant. Wij merken op dat de meeste scholen al uit eigen beweging de ouders persoonlijk informeren als hun kind op school cannabis of harddrugs gebruikt. Ook geven de meeste scholen aan zowel ouders als leerlingen gericht voorlichting over het gebruik van alcohol en drugs. 5.4 Waarschuwingsbrief In de ‘Cannabisnotitie, harde feiten over softdrugs’ wordt voorgesteld om ouders van minderjarige kinderen door middel van een brief te waarschuwen als deze kinderen in de buurt van coffeeshops rondhangen. Verondersteld wordt dat deze maatregel in de gemeente Venlo breed wordt of zal worden toegepast. Wij betrekken dit voorstel bij het met scholen op te stellen convenant. Van enig vergelijk tussen uitgangspunten van de gemeente Venlo en de aanwezigheid van minderjarige kinderen in de omgeving van Haagse coffeeshops is overigens geen sprake. Venlo richt zich uitsluitend op ouders van kinderen met een Duitse nationaliteit die in Venlo proberen softdrugs te kopen en zich daarbij schuldig maken aan overlastgevend gedrag. De gemeente Venlo heeft tot op heden een tweetal brieven verzonden aan ouders van Duitse kinderen die zich in het grensgebied in de gemeente Venlo hebben misdragen. In de brief wordt de ouders verzocht contact op te nemen met de politie om zodoende nader over het gedrag van hun kinderen te worden geïnformeerd. Geen van de aangeschreven ouders heeft op deze oproep gereageerd. 5.5 Blowen rondom scholen In de notitie wordt aangedrongen op handhaving van het blowverbod binnen een straal van 250 meter rondom scholen voor voortgezet onderwijs door toezichthouders. Het bezit van softdrugs is uitputtend geregeld in de Opiumwet. Ingevolge de Opiumwet is de opsporing van overtredingen van deze wet een exclusieve politietaak; toezichthouders hebben in deze geen bevoegdheden. Het vervolgingsbeleid van het Parket Den Haag voor wat betreft het bezit van softdrugs is gebaseerd op de Opiumwet en de Aanwijzing Opiumwet van het College van Procureurs-Generaal van het Openbaar Ministerie. Ten aanzien van minderjarigen is in dit vervolgingsbeleid bepaald dat voor minderjarigen van 12 tot 16 jaar een gebruikershoeveelheid softdrugs ongeacht de hoeveelheid (dus ook beneden 5 gram) in beslag wordt genomen en dat door de politie proces-verbaal dient te worden opgemaakt. Bij 16- of 17jarigen volgt na inbeslagname van een hoeveelheid softdrugs minder dan 5 gram geen taakstraf of vervolging, tenzij betrokkene weigert afstand te doen van de in beslag genomen softdrugs.
BSD/2006.3094
15
Ter voorkoming van overlast is in art 95b van de APV het soft- en harddrugsgebruik in de openbare ruimte strafbaar gesteld. Als softdruggebruik in de directe nabijheid van scholen leidt tot overlast dan treedt de politie daar op basis van de APV handhavend tegen op. Het optreden tegen overlast als gevolg van drugsgebruik vinden wij bij uitstek een politietaak. Wij vinden het niet gewenst om deze taak bij toezichthouders te leggen vanwege de risico’s op escalatie met als mogelijk gevolg een verder gaande verstoring van de openbare orde. Het college van burgemeester en wethouders, de waarnemend secretaris, de burgemeester, J.J. Wortel
W.J. Deetman