Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2013 – 2014
Juridische beperkingen en opportuniteiten voor de invoering van slimme energiemeters en -‐netten in Vlaanderen
Masterproef van de opleiding ‘Master in de rechten’ Ingediend door
Pieter Baert (studentennr. 00901708) Promotor: Prof. Dr. F. Vandendriessche Commissaris: T. Van der Straeten
2
Dankwoord Eerst en vooral wens ik Prof. Dr. Frederik Vandendriessche, mijn promotor, en Mw. Tinne Van der Straeten, mijn commissaris, te bedanken voor het aanreiken van het onderwerp van de onderstaande thesis. Vervolgens wil ik uitdrukkelijk een dankwoord richten aan mijn vader, Dominique Baert, die mij de kans heeft gegeven om vijf jaar lang te mogen en te kunnen studeren aan de UGent. Tot slot wens ik een dankwoord te richten aan mijn vriendin Jasmina voor haar onvoorwaardelijke steun in het algemeen, en voor het nalezen en het verbeteren van de tekst in het bijzonder. Pieter Baert Gent, 14 mei 2014
3
Inhoudsopgave DEEL 1 – SLIMME ENERGIEMETERS EN -‐NETTEN
7
TITEL 1 – DEFINITIES
7
TITEL 2 – UITDAGINGEN
8
HOOFDSTUK 1 – INTEGRATIE VAN DECENTRALE PRODUCTIE
8
HOOFDSTUK 2 – ACTIEVE PARTICIPATIE
10
HOOFDSTUK 3 – ENERGIE-‐EFFICIËNTIE
11
HOOFDSTUK 4 – ENERGIE-‐ONAFHANKELIJKHEID
12
HOOFDSTUK 5 – OPWARMING VAN DE AARDE
13
DEEL 2 – DE EUROPESE UNIE
14
TITEL 1 – LIBERALISERING
14
TITEL 2 – DUURZAAMHEID
17
TITEL 3 – ENERGIE-‐EFFICIËNTIE
20
TITEL 4 – SMART GRIDS
23
HOOFDSTUK 1 – SMART GRIDS TASK FORCE
23
HOOFDSTUK 2 – EUROPESE COMMISSIE
23
AFDELING 1 – REGELGEVEND KADER
24
AFDELING 2 – STANDAARDISATIE
25
AFDELING 3 – BESCHERMING VAN DE PRIVACY
25
AFDELING 4 – ENERGIEDIENSTEN
25
AFDELING 5 – INNOVATIE
26
DEEL 3 – HET VLAAMS GEWEST
27
TITEL 1 – ENERGIEBELEID IN EEN FEDERAAL BELGIË
27
TITEL 2 – DE VLAAMSE OVERHEID
28
HOOFDSTUK 1 – VLAANDEREN IN ACTIE
28
HOOFDSTUK 2 – REGEERAKKOORD 2009 – 2014
28
HOOFDSTUK 3 – BELEIDSNOTA ENERGIE 2009 – 2014
29
HOOFDSTUK 4 – BEHEERSOVEREENKOMST VREG 2011 – 2015
30
HOOFDSTUK 5 – SMART GRIDS FLANDERS
30
HOOFDSTUK 6 – GROOTSCHALIG PROEFPROJECT
31
AFDELING 1 – EERSTE FASE
31
AFDELING 2 – TWEEDE FASE
33
AFDELING 3 – DERDE FASE
34
AFDELING 4 – PROJECT LINEAR
35
4
TITEL 3 – DE VREG
36
HOOFDSTUK 1 – PROJECT MARKTMODEL
36
HOOFDSTUK 2 – BELEIDSPLATFORM SLIMME NETTEN
37
HOOFDSTUK 3 – ACTIEPLAN VOOR SLIMME NETTEN
38
HOOFDSTUK 4 – KOSTEN-‐BATENANALYSES
39
HOOFDSTUK 5 – ADVIES INZAKE DE INVOERING VAN DE SLIMME METER
41
HOOFDSTUK 6 – VOORSTEL VOOR EEN WETTELIJK KADER INZAKE SLIMME METERS
41
HOOFDSTUK 7 – MEMORANDUM VOOR DE VLAAMSE REGERING 2014 – 2019
42
DEEL 4 – JURIDISCHE BEPERKINGEN EN OPPORTUNITEITEN
44
TITEL 1 – WERKING VAN DE ENERGIEMARKT
44
HOOFDSTUK 1 – HET TRANSMISSIENET
44
HOOFDSTUK 2 – HET DISTRIBUTIENET
45
TITEL 2 – REGELGEVEND KADER
48
HOOFDSTUK 1 – TOEPASSINGSGEBIED
48
AFDELING 1 – EUROPESE UNIE
48
AFDELING 2 – VLAAMS GEWEST
50
HOOFDSTUK 2 – ENERGIE-‐EFFICIËNTIERICHTLIJN
51
AFDELING 1 – PLAATSINGSVOORWAARDEN
52
AFDELING 2 – ALGEMENE INFORMATIEPLICHT
56
AFDELING 3 – FACTURERINGSINFORMATIE
57
TITEL 3 – STANDAARDISATIE
59
HOOFDSTUK 1 – PROBLEEMSTELLING
59
HOOFDSTUK 2 – TOEPASSINGSGEBIED
60
HOOFDSTUK 3 – MINIMALE FUNCTIES
60
AFDELING 1 – UITLEZING OP AFSTAND
62
AFDELING 2 – TWEEWEGCOMMUNICATIE
63
AFDELING 3 – BASISENERGIEDIENSTEN
64
AFDELING 4 – INTEGRATIE VAN DECENTRALE PRODUCTIE
65
AFDELING 5 – PRIVACY EN DATAVEILIGHEID
66
HOOFDSTUK 4 – ACTIEVE PARTICIPATIE VAN DE CONSUMENT
66
HOOFDSTUK 5 – ACTUALISATIE
68
TITEL 4 – PRIVACY EN DATAVEILIGHEID
69
HOOFDSTUK 1 – PROBLEEMSTELLING
69
HOOFDSTUK 2 – VERWERKING VAN PERSOONSGEGEVENS
72
5
HOOFDSTUK 3 – NA TE LEVEN BEGINSELEN
75
AFDELING 1 – FINALITEITSBEGINSEL
76
AFDELING 2 – PROPORTIONALITEITSBEGINSEL
77
AFDELING 3 – TRANSPARANTIEBEGINSEL
80
AFDELING 4 – VEILIGHEIDSBEGINSEL
81
HOOFDSTUK 4 – GARANTIES INZAKE DE BESCHERMING VAN DE PRIVACY
82
HOOFDSTUK 5 – DATABEHEERDER
83
AFDELING 1 – PROBLEEMSTELLING
83
AFDELING 2 – CENTRAAL CLEARING HOUSE
84
AFDELING 3 – TAAKVERDELING
85
TITEL 5 – MARKTROLLEN
86
HOOFDSTUK 1 – ENERGY SERVICE COMPANIES
86
AFDELING 1 – VRAAGZIJDEBEHEER
86
AFDELING 2 – ENERGIEDIENSTEN
89
HOOFDSTUK 2 – PREPAYMENT
91
AFDELING 1 – SOCIALE PREPAYMENT
91
AFDELING 2 – COMMERCIËLE PREPAYMENT
93
HOOFDSTUK 3 – TARIEFSTURING
94
HOOFDSTUK 4 – AGGREGATIE
98
AFDELING 1 – PROBLEEMSTELLING
98
AFDELING 2 – TOEPASSINGSGEBIED
100
AFDELING 3 – TECHNISCHE AGGREGATIE
101
AFDELING 4 – ECONOMISCHE AGGREGATIE
104
HOOFDSTUK 5 – ELEKTRICITEITSOPSLAG
105
TITEL 6 – KOSTEN-‐BATENANALYSE
108
HOOFDSTUK 1 – PROBLEEMSTELLING
108
HOOFDSTUK 2 – TOESNIJDEN OP DE LOKALE OMSTANDIGHEDEN
109
HOOFDSTUK 3 – KOSTEN-‐BATENANALYSE SENSU STRICTO
111
HOOFDSTUK 4 – GEVOELIGHEIDSANALYSE
113
HOOFDSTUK 5 – PRESTATIEBEOORDELING, EXTERNE EFFECTEN EN MAATSCHAPPELIJKE IMPACT
113
HOOFDSTUK 6 – EVALUATIE
114
DEEL 5 – CONCLUSIE
115
DEEL 6 – BRONNEN
116
6
Lijst van vaak gebruikte wetgeving
Aanbeveling van de Commissie
Aanbeveling van de Commissie, 2012/148/EU, 9 maart 2012, inzake de voorbereiding van de uitrol van slimme metersystemen, Pb. L., 13 maart 2012, afl. 73, 3
Energiebesluit
Besluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010 houdende algemene bepalingen over het energiebeleid (BS 8 december 2010)
Energiedecreet
Decreet van 8 mei 2009 houdende algemene bepalingen betreffende het energiebeleid (BS 7 juli 2009)
Energiedienstenrichtlijn
Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad, 2006/32/EG, 5 april 2006, betreffende energie-‐efficiëntie bij het eindgebruik en energiediensten en tot intrekking van Richtlijn 93/76/EEG, Pb. L., 27 april 2006, afl. 114, 64
Energie-‐efficiëntierichtlijn
Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad, 2012/27/EU, 25 oktober 2012, betreffende energie-‐efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG, Pb. L., 21 februari 2004, afl. 315, 1
Elektriciteitswet
Wet 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt (BS 11 mei 1999)
Decreet ter omzetting van de Energie-‐efficiëntierichtlijn
Decreet van 14 maart 2014 houdende wijziging van het Energiedecreet van 8 mei 2009, wat betreft de omzetting van de Richtlijn van de Europese Unie 2012/27/EU van 25 oktober 2012 betreffende energie-‐efficiëntie en de toekenning van groene-‐ stroomcertificaten, warmtekrachtcertificaten en garanties van oorsprong (BS 28 maart 2014)
Derde Elektriciteitsrichtlijn
Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad, 2009/72/EG, 13 juli 2009, betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en houdende intrekking van Richtlijn 2003/54/EG, Pb. L., 14 augustus 2009, afl. 211, 55
Technisch Reglement Distributie Elektriciteit
Besluit van de Vlaamse Regering van 25 mei 2012 houdende goedkeuring van het technisch reglement distributie elektriciteit (BS 14 november 2012)
Technisch Reglement Transmissie Elektriciteit
Koninklijk besluit van 19 december 2002 houdende een technisch reglement voor het beheer van het transmissienet van elektriciteit en de toegang ertoe (BS 28 december 2002)
Wet op de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer
Wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens (BS 18 maart 1993)
7
Deel 1 – Slimme energiemeters en -‐netten Titel 1 – Definities 1. Alvorens een onderzoek naar de juridische beperkingen en opportuniteiten bij de invoering van slimme energienetten en -‐meters in Vlaanderen aan te vatten, rijst de vraag wat slimme energiemeters en -‐netten nu precies zijn. 2. De Europese Commissie definieert een slim energienet ofte smart grid als “een gemoderniseerd elektriciteitsnetwerk waaraan digitale tweewegcommunicatie tussen leverancier en consument, slimme meters en controlesystemen zijn toegevoegd.” 1 De Europese sectororganisatie van de elektriciteitsindustrie Eurelectric omschrijft het slimme net als “[een] elektriciteitsnet [dat] op een intelligente manier het gedrag en de acties van alle gebruikers die erop aangesloten zijn [integreert] om op een efficiënte wijze een duurzame, economische en bedrijfszekere elektriciteitsvoorziening te garanderen.”2 3. Onder een slimme energiemeter wordt volgens de Europese Commissie dan weer “een elektriciteitsmeter die het energieverbruik registreert en deze informatie naar de netbeheerder en energieleverancier doorstuurt omwille van monitoring en facturering” verstaan. 3 In de Energie-‐ efficiëntierichtlijn wordt “een elektronisch systeem dat het energieverbruik kan meten, meer informatie levert dan een traditionele meter, en data kan doorgeven en ontvangen middels een vorm van elektronische communicatie” als definitie van een slimme metersysteem gegeven.4 In het Energiedecreet wordt een slimme meter dan weer gedefinieerd als “een elektronische meter die energiestromen en aanverwante fysische grootheden meet en registreert en die uitgerust is met een tweerichtingscommunicatiemiddel, dat ervoor zorgt dat de gegevens niet alleen lokaal, maar ook op afstand uitgelezen kunnen worden en dat de meter in staat is om op basis van de gegevens die hij lokaal of van op afstand ontvangt bepaalde acties uit te voeren”.5 4. De voorgaande definities kunnen als volgt worden samengevat. Een slim energienet houdt in dat het bestaande distributienet wordt opgewaardeerd tot een slim net door middel van het toevoegen
1
EUROPESE COMMISSIE, Slimme netwerken: van innovatie tot invoering, COM(2011)202 definitief, Brussel, 12/04/2011, 2 (hierna verkort: EUROPESE COMMISSIE, Slimme netwerken: van innovatie tot invoering). 2 http://www.eurelectric.org/10StepsTosmartGrids/ (consultatie 5 maart 2014). 3 EUROPESE COMMISSIE, Q&A on the deployment of smart electricity grids and smart meters, Memo/11/, Brussel, 12/04/2010, 1. 4 Artikel 2, 28 van de Energie-‐efficiëntierichtlijn. 5 Artikel 1.1.3, 113°/1 van het Energiedecreet.
8
van ICT-‐technologie aan het huidige net 6 en de installatie van een slimme energiemeter bij de consumenten7 thuis. De slimme meters sturen de meetgegevens in verband met het energieverbruik en de eventuele zelfproductie automatisch en met de regelmaat van de klok door naar de distributienetbeheerder. Naast de bestaande top-‐down energie-‐ en informatiestroom naar de consument toe wordt op deze manier een bottom-‐up informatiestroom van de consument naar de leverancier en de distributienetbeheerder toegevoegd aan de eventueel al bestaande bottom-‐up energiestroom van de door de consument opgewekte energie – de zogenaamde decentrale productie – naar het net. 5. De slimme meter mag echter niet verward worden met de louter elektronische meter. In geval van een louter elektronische meter – met directe feedback8 via een intern of extern in home display9 en met registratie van een verbruikersprofiel – wordt het energieverbruik van de consument eveneens geregistreerd maar worden de geregistreerde meetgegevens niet automatisch en met de regelmaat van de klok gecommuniceerd naar andere marktpartijen. Titel 2 – Uitdagingen 6. Het uiteindelijke doel van de uitrol van de slimme meter is een opwaardering van het distributienet.10 Binnen de nationale context heeft het transmissienet immers de omslag naar een slim net reeds gemaakt.11 Het distributienet is echter nog blijven steken in het analoge tijdperk. De invoering van de slimme meter wordt gezien als een eerste stap in de richting van een slim net.12 Hoofdstuk 1 – Integratie van decentrale productie 7. De integratie van decentrale productie is vandaag een van de grootste uitdagingen voor de distributienetbeheerder, en bij uitbreiding het geheel van onze energievoorziening.13 Uit ecologische
6
R. HOENKAMP, G.B. HUITEMA EN A.J.C. DE MOOR-‐VAN VUGT, The Neglected Consumer: the Case of the Smart Meter Rollout in the Netherlands, RELP 2011, 269. 7 Met de term ‘consument’ worden voor het verdere verloop van deze masterproef zowel de huishoudelijke als niet-‐huishoudelijke eindafnemers bedoeld. 8 Directe feedback is het terugkoppelen van informatie over het energieverbruik aan de consument via een intern of extern in home display. Indirecte feedback is daarentegen het terugkoppelen van informatie over het energieverbruik aan de consument via een papieren of digitale drager. 9 Een intern in home display is een display dat aan de slimme meter zelf bevestigd is. Een extern in home display is daarentegen een display dat niet aan de slimme meter zelf bevestigd is. Het display zelf is evenwel steeds met de P1-‐poort van de slimme meter verbonden. 10 EUROPESE COMMISSIE, Slimme netwerken: van innovatie tot invoering, 2 – 3. 11 S. PRONT – VAN BOMMEL, Smart energy grids within the framework of the Third Energy Package, EEELR 2011, 2, 33. 12 GROEP GEGEVENSBESCHERMING ARTIKEL 29, Advies 12/2011 over slimme meters, 4 april 2011, 00671/11/NL, 4. 13 VREG, Marktrollen en datastromen bij de introductie van slimme meters, RAPP-‐2011-‐3, Brussel, 3 (hierna verkort: VREG, Marktrollen en datastromen bij de introductie van slimme meters).
9
en/of financiële overwegingen laten immers steeds meer consumenten een aantal zonnepanelen of een installatie voor micro-‐warmtekrachtkoppeling plaatsen14 of nemen ze een participatie in een lokaal windmolenpark. 8. In de voorgaande gevallen wordt de opgewekte energie als ‘decentraal’ beschouwd omdat ze niet via de normale weg van energieproducent en -‐leverancier en transmissie-‐ en distributienet aan de consument geleverd wordt, maar door diezelfde consument rechtstreeks op het distributienet wordt geïnjecteerd in de mate waarin hij ze niet zelf verbruikt. Decentrale productie wordt dan ook omschreven als de opwekking van elektriciteit aan de vraagzijde van het net door middel van productie-‐installaties die op het distributienet zijn aangesloten. 15 Het distributienet is evenwel nog niet aangepast aan deze realiteit. 9. Uit het bovenstaande kan worden afgeleid dat de decentrale productie voornamelijk bestaat uit elektriciteit afkomstig van hernieuwbare energiebronnen. Dit heeft als gevolg dat de decentrale productie ‘intermittent’ is, met andere woorden, de hoeveelheid geproduceerde elektriciteit hangt af van externe omstandigheden zoals het weer, hetgeen de decentrale productie moeilijk voorspelbaar maakt. Dit kan op zonnige of winderige dagen aanleiding geven tot congestie ofte overbelasting van het distributienet.16 10. Voor congestie als gevolg van decentrale overproductie bestaan mijns inziens drie mogelijke oplossingen: ofwel het distributienet verzwaren zodat het de piekmomenten aankan, ofwel het teveel aan elektriciteit opslaan, ofwel het distributienet ombouwen tot een slim net. In het eerste geval zal het verzwaarde net wel degelijk soelaas bieden op piekmomenten, maar een dergelijke investering zal weinig rendabel blijken in normale omstandigheden. In het tweede geval wordt het teveel aan elektriciteit opgeslagen om op een later tijdstip een tekort te kunnen opvangen. De technologie inzake elektriciteitsopslag staat evenwel nog niet op punt. In het laatste geval zal de distributienetbeheerder beschikken over de door de slimme meters geregistreerde gegevens van de decentrale productie. De slimme meter en het slimme net laten namelijk digitale communicatie in twee richtingen toe zodat de meetgegevens in quasi real time worden doorgestuurd naar de belanghebbende markspelers – waaronder de distributienetbeheerder. Ook
14
L.J. DE VRIES EN R. VAN DER VEEN, The impact of microgeneration upon the Dutch balancing market, Energy Policy 2009, 37, 2790. 15 D.A.M. GELDTMEIJER, J.D. KNIGGE, J.G. SLOOTWEG EN E. VELDMAN, Smart grids put into practice: technical and regulatory aspects, Competition and Regulation, Network Industries 2010, 291; R. COSSENT, P. FRIAS EN T. GOMEZ, Towards a future with large penetration of distributed generation: Is the current regulation of electricity distribution ready? Regulatory recommendations under a European perspective, Energy Policy 2009, 37, 1146. 16 C. MUSIALSKI, Smart grids or a glimpse into our future electricity markets – Some expected legal and regulatory issues, Cah. Jur. 2012, 2, 41.
10
uit een impactstudie van DE VRIES en VAN DER VEEN kwam de slimme meter als de beste oplossing naar voren om het netevenwicht te blijven bewaren – zonder de capaciteit van het distributienet onnodig te verzwaren17 – na de integratie van decentrale productie-‐eenheden.18 11. De decentrale productie bestaat voornamelijk uit elektriciteit. Hoewel de Derde Gasrichtlijn – net zoals de Derde Elektriciteitsrichtlijn – in de opmaak van een kosten-‐batenanalyse voorziet, wordt – in tegenstelling tot de slimme elektriciteitsmeter – geen bindend streefcijfer inzake de uitrol van de slimme gasmeter opgelegd.19 Tevens bestaat er geen quasi absoluut recht op aansluiting op het gasnet zoals dit bestaat op het vlak van het elektriciteitsnet.20 Als gevolg van het voorgaande zal deze thesis zich dan ook voornamelijk beperken tot de impact van de uitrol van de slimme meter en de invoering van een slim net met betrekking tot de distributie van elektriciteit. Hoofdstuk 2 – Actieve participatie 12. Hoger werd reeds vermeld dat steeds meer consumenten zich een decentrale productie-‐ installatie aanschaffen. Zo worden ze tegelijk producent én consument ofte ‘prosument’. 21 Dit succesverhaal heeft er trouwens toe geleid dat de productie van hernieuwbare energie in de lift zit hetgeen in het kader van de 20-‐20-‐20-‐doelstellingen22 alleen maar kan worden toegejuicht. Er is echter ook een keerzijde aan de medaille. Op piekmomenten in de productie of bij momenten van laag verbruik kan de decentrale productie van elektriciteit het verbruik overtreffen. Deze overproductie wordt rechtstreeks op het distributienet geïnjecteerd, hetgeen tot congestie kan leiden. 13. Zoals hierboven reeds besproken, kan de invoering een slim net hier soelaas bieden en congestie vermijden. Een algemene uitrol van de slimme meter kan namelijk de positie van de prosument verbeteren.23 Een slimme meter brengt de decentrale productie namelijk gedetailleerd in kaart. Aan de hand van deze smart data kan de prosument zijn energiefactuur optimaliseren. De laatstgenoemde taak kan eventueel gedelegeerd worden aan een zogenaamde ‘aanbieder van energiediensten’ ofte een energy service company.24 Via een dergelijke vorm van actieve participatie
17
M. VAN BOUWEL, Elektriciteit wordt slim, Lokaal 2010, 1, 10. L.J. DE VRIES EN R. VAN DER VEEN, The impact of microgeneration upon the Dutch balancing market, Energy Policy 2009, 37, 2795. 19 Bijlage 1, lid 2 van zowel de Derde Gasrichtlijn als de Derde Elektriciteitsrichtlijn. Zie ook randnrs. 33 – 36. 20 Artikel 4.1.14 en 4.1.15 van het Energiedecreet. 21 S. PRONT – VAN BOMMEL, Smart energy grids within the framework of the Third Energy Package, EEELR 2011, 2, 36. 22 Zie randnr. 40. 23 C. MUSIALSKI, Smart grids or a glimpse into our future electricity markets – Some expected legal and regulatory issues, Cah. Jur. 2012, 2, 46 – 47. 24 Zie randnr. 266. 18
11
zou de consument niet alleen zijn energiekost tot nul kunnen herleiden, maar er in het beste geval ook iets aan kunnen verdienen. 14. Ook in het geval van een gewone consument heeft de slimme meter een aantal positieve weerslagen op de energiefactuur. Eerst en vooral zal de fysieke opname van de meterstand – een kost die thans in het distributienettarief verrekend zit – tot het verleden behoren door de digitale communicatie in twee richtingen inzake het energieverbruik van de consument.25 Daarnaast kan via het creëren van energy awareness in hoofde van de consument en het principe van demand response26 door de ter beschikking stellen van de door de slimme meter geregistreerde smart data ook de energiefactuur van de loutere consument worden geoptimaliseerd. Tot slot kan komaf gemaakt worden met het huidige systeem van factureren met voorschotten op basis van een geschat verbruik en afrekeningen op basis van het werkelijk verbruik na de fysieke opname van de meterstand.27 Via de smart data van de slimme meter kan het factureren onmiddellijk op basis van het werkelijke gebruik plaatsvinden.28 15. Daarom stelt de Europese Unie in de Derde Elektriciteitsrichtlijn dan ook dat “de lidstaten […] ervoor [moeten zorgen] dat er slimme metersystemen worden ingevoerd die de actieve participatie van de consumenten aan de markt voor levering van elektriciteit ondersteunen”. 29 De actieve participatie van de consument wordt immers als een cruciaal element voor het welslagen van de invoering van een slim net gezien.30 Hoofdstuk 3 – Energie-‐efficiëntie 16. Wegens het groeiende succes van warmtekrachtkoppeling en de opkomst van elektrische voertuigen – niet enkel fietsen en scooters maar ook auto’s, bussen en vrachtwagens -‐ wordt verwacht dat de vraag naar elektriciteit in de toekomst zal blijven toenemen. Volgens de verwachtingen van de netbeheerders zou het Belgische wagenpark namelijk tegen 2020 voor maar liefst 10 procent uit elektrisch aangedreven voertuigen bestaan.31 Dit zal een zware last leggen op de schouders van de distributienetbeheerders: zij dienen namelijk het bestaande net aan deze realiteit aan te passen.
25
Zie randnr. 228. Zie randnr. 259. 27 S. TORMANS, Geschillen met energieleveranciers en/of netbeheerders, Limb. Rechtsl. 2011, 104. 28 VREG, Marktrollen en datastromen bij de introductie van slimme meters, 31. 29 Bijlage 1, lid 2 van de Derde Elektriciteitsrichtlijn. 30 R. HOENKAMP, G.B. HUITEMA EN A.J.C. DE MOOR-‐VAN VUGT, The Neglected Consumer: the Case of the Smart Meter Rollout in the Netherlands, RELP 2011, 269 – 270. 31 VREG, Ondernemingsplan 2011, Brussel, http://www.vreg.be/sites/default/files/uploads/ondernemingsplan_ 2011.pdf, 32. 26
12
17. In het verleden werd steevast gekozen voor een verzwaring van het distributienet.32 Dit houdt in dat de capaciteit van het net zodanig wordt verzwaard dat het net de piekmomenten kan opvangen. Er is echter een keerzijde: op alle niet-‐piekmomenten gaat een aanzienlijk deel van de beschikbare capaciteit verloren. In het licht van de almaar stijgende energieprijzen kan een dergelijke situatie niet worden volgehouden. 18. De invoering van een slim net kan komaf maken met de bovenstaande praktijk. Via de smart data kan immers een betere voorspelling van het energieverbruik worden gemaakt en kunnen de piekmomenten worden opgevangen zonder de capaciteit van het bestaande net permanent te verhogen. Daarenboven zou het energieverbruik op piekmomenten tijdelijk kunnen worden onderbroken en/of de decentrale productie op momenten van laag verbruik worden afgekoppeld ter vermijding van congestie via het sluiten van een afschakelcontract respectievelijk een flexibel aansluitingscontract met de netbeheerder.33 Hoofdstuk 4 – Energie-‐onafhankelijkheid 19. Vandaag de dag zijn de lidstaten van de Europese Unie in grote mate afhankelijk van de invoer van energie uit landen buiten het Europese continent. In de periode 2000 – 2010 is de invoer van steenkool gestegen van 30,5 tot 39,4 procent, de invoer van aardolie van 75,6 tot 85,2 procent en de invoer van aardgas van 48,9 tot 62,4 procent. Het totale aandeel van ingevoerde energie steeg daarbij van 47,8 tot 54,1 procent.34 Het gros wordt geïmporteerd uit het Midden-‐Oosten en Rusland – niet bepaald de meest stabiele regio’s van de wereld. Omdat een stabiele aanvoer van energie een noodzakelijke voorwaarde is voor economische groei, is het van uitermate belang dat de Europese Unie haar huidige energie-‐afhankelijkheid afbouwt om haar competitiviteit in een geglobaliseerde economie veilig te stellen. 20. Een slim distributienet maakt het mogelijk om de lokaal opgewekte energie zo efficiënt mogelijk in te zetten via een constante stroom van informatie tussen de verschillende marktspelers. Mits een verdere focus op het integreren van decentrale productie, het afbouwen van het energieverbruik en
32
D.A.M. GELDTMEIJER, J.D. KNIGGE, J.G. SLOOTWEG EN E. VELDMAN, Smart grids put into practice: technical and regulatory aspects, Competition and Regulation, Network Industries 2010, 289 – 290; S. PRONT – VAN BOMMEL, Smart energy grids within the framework of the Third Energy Package, EEELR 2011, 2, 35. 33 Zie randnrs. 318 – 320. 34 http://epp.eurostat.ec.europa.eu/statistics_explained/index.php/Energy_production_and_imports/nl (consultatie 14 oktober 2013).
13
het verhogen van de energie-‐efficiëntie, kan de energie-‐onafhankelijkheid van de Europese Unie vergroot en bestendigd worden.35 21. Daarnaast is het de ambitie van de Europese Unie om de nationale transmissienetten te interconnecteren om zo een Europees Super Grid te bewerkstelligen.36 Dit zou onder andere het energietransport van offshore windmolenparken en pumped-‐hydrostations 37 in de exclusieve economische zeeën van verschillende lidstaten kunnen stroomlijnen. Via zogenaamde super nodes zou de aldaar opgewekte elektriciteit verzameld en gedistribueerd kunnen worden naar waar de elektriciteit nodig is, in tegenstelling tot het bestaande systeem van één directe lijn naar het vasteland per windmolenpark. 38 Dit zal eveneens bijdragen aan de daling van de energie-‐ afhankelijkheid van de Europese Unie naarmate de Europees opgewekte en hernieuwbare energie ten volle kan worden benut. Dit zal zowel de energiebevoorrading als de competitiviteit van de economie van de Europese Unie ten goede komen. Hoofdstuk 5 – Opwarming van de aarde 22. In de strijd tegen de opwarming van de aarde worden hernieuwbare energie en energie-‐ efficiëntie als sleutelwoorden gezien. In de Europese Unie kwam een dergelijke integratie van het klimaat-‐ en energiebeleid tot uiting via de 20-‐20-‐20-‐doelstellingen, Framework 2030 en Roadmap 2050.39 Tevens dienen de laatstgenoemde Europese initiatieven te worden gesitueerd in het kader van de internationale doelstelling om de opwarming van de aarde te beperken tot maximaal 2°C. 23. Hoger werd reeds vermeld dat de integratie van decentrale productie tot meer energie-‐ efficiëntie zal leiden. Een dergelijke combinatie van een betere integratie van decentrale productie en meer energie-‐efficiëntie zal op zijn beurt leiden tot minder verspilling van – vooral hernieuwbare – energie. De invoering van een slim net zal dan ook een belangrijke rol spelen in het behalen van de bovenstaande Europese en internationale doelstellingen en de strijd tegen de opwarming van het klimaat in het algemeen.40
35
VREG, Marktrollen en datastromen bij de introductie van slimme meters, 3. http://www.friendsofthesupergrid.eu/a-‐supergrid-‐for-‐europe.aspx (consultatie 14 oktober 2013). 37 Pumped-‐hydrostations zijn een vorm van energieopslag waarbij, in geval van overaanbod van elektriciteit, water wordt opgepompt in een reservoir. Bij piekmomenten in het energieverbruik wordt het water doorheen een turbine terug vrijgelaten om het opgepompte water terug in elektrische stroom om te zetten. 38 C. MUSIALSKI, Smart grids or a glimpse into our future electricity markets – Some expected legal and regulatory issues, Cah. Jur. 2012, 2, 45 – 46. 39 Zie randnrs. 40 – 42. 40 R. HOENKAMP, G.B. HUITEMA EN A.J.C. DE MOOR-‐VAN VUGT, The Neglected Consumer: the Case of the Smart Meter Rollout in the Netherlands, RELP 2011, 272. 36
14
Deel 2 – De Europese Unie 24. De Europese Unie heeft sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon 41 een verdragsrechtelijke basis voor haar energiebeleid. Waar ze voorheen haar energiebeleid diende te stoelen op andere bevoegdheden zoals de interne markt, mededinging en milieubeleid, kan ze nu via een gekwalificeerde meerderheidsbeslissing verordeningen en richtlijnen op grond van artikel 194 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie uitvaardigen – behalve wat maatregelen van fiscale aard betreft. 25. Artikel 194 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie bepaalt namelijk dat de Europese Unie gemachtigd is om maatregelen uit te vaardigen om de werking van de energiemarkt en de continuïteit van de energievoorziening te waarborgen; energie-‐efficiëntie, energiebesparing en de ontwikkeling van nieuwe en duurzame energie te stimuleren; en de interconnectie van energienetwerken te bevorderen. Het betreft hier evenwel een gedeelde, niet-‐exclusieve bevoegdheid, wat als gevolg heeft dat naast de Europese Unie zelf, ook de lidstaten een energiebeleid mogen blijven voeren. Ze kunnen dit echter enkel waar de Europese Unie – vooralsnog – niet opgetreden heeft. 26. Alvorens dieper in te gaan op de Europese regelgeving op het vlak van slimme energienetten en -‐ meters, is een korte schets van het algemene energiebeleid van de Europese Unie aan de orde. Hierbij staan 3 kernwoorden centraal, met name liberalisering, duurzaamheid en energie-‐efficiëntie. Titel 1 – Liberalisering42 27. Het Eerste Energiepakket was het startschot voor de liberalisering van de energiemarkt in de Europese Unie. De toenmalige energiesector werd namelijk gekenmerkt door monopolistische overheidsbedrijven, hoge energieprijzen, een gebrek aan investeringen en een lage bevoorradingszekerheid. De Europese Commissie was van oordeel dat een geliberaliseerde energiemarkt de efficiëntie van en de concurrentie in de energiesector zou bevorderen, de energieprijzen zou drukken en de dienstverlening verbeteren. 28. In die optiek werden respectievelijk in 1996 en 1998 de Eerste Elektriciteitsrichtlijn43 en de Eerste Gasrichtlijn 44 aangenomen. Dit Eerste Energiepakket had de geleidelijke openstelling van de
41
Het Verdrag van Lissabon trad in werking op 1 december 2009. F. VANDENDRIESSCHE, Energierecht, Gent, 2012, 73 – 75 en 165 – 167; C. KEREBEL, Interne energiemarkt, Brussel, 2013, http://www.europarl.europa.eu/aboutparliament/nl/displayFtu.html?ftuId=FTU_5.7.2. html.
42
15
Europese elektriciteits-‐ en gasmarkt als doel om zo een interne markt voor elektriciteit en gas te realiseren. De focus lag hierbij op (1) het vrijmaken van de aanbodzijde, (2) een boekhoudkundige splitsing van de productie-‐ en leveringsactiviteit enerzijds en het transmissie-‐ en distributienetbeheer anderzijds, (3) het principe van third party access ofte het recht op toegang tot het net tegen non-‐ discriminatoire voorwaarden, en (4) het verhogen van de bevoorradingszekerheid. 29. In 2001 verscheen een onderzoek van de Europese Commissie over de impact van het Eerste Energiepakket. Hierin werd vastgesteld dat verdere maatregelen nodig waren om alle voordelen van een vrijgemaakte Europese energiemarkt te kunnen laten spelen en de interne markt voor energie verder op te bouwen. 30. Het Tweede Energiepakket bood hier een antwoord op. De Tweede Elektriciteitsrichtlijn45 en de Tweede Gasrichtlijn46 voorzagen immers in (1) de juridische scheiding tussen het transmissie-‐ en distributie-‐netbeheer, (2) de functionele scheiding tussen de productie-‐ en leveringsactiviteit enerzijds en het transmissie-‐ en distributienetbeheer anderzijds, (3) de invoering van openbare-‐ dienstverplichtingen en (4) de oprichting van een onafhankelijke energieregulator. 31. Noch in het Eerste noch in de Tweede Energiepakket werd enige melding gemaakt van de slimme meter of het slimme net. 32. Naar aanleiding van een onderzoek van de Europese Commissie uit 2007 waren een aantal tekortkomingen van het Tweede Energiepakket aan het licht gekomen.47 Hoewel de energiemarkt de iure volledig geliberaliseerd diende te zijn – in Vlaanderen sinds 1 juli 2003 – bleven de nationale en regionale monopolies de facto bestaan. Verticaal geïntegreerde ondernemingen waarin zowel productie-‐ en leveringsactiviteiten als distributie-‐ en transmissienetbeheer waren ondergebracht controleerden de prijzen in hun nationale of regionale markt en blokkeerden zo de toegang tot de energiemarkt voor nieuwe marktspelers.
43
Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad, 96/92/EG, 19 december 1996, betreffende de gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit, Pb. L., 30 januari 1997, afl. 27, 20. 44 Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad, 98/30/EC, 22 juni 1998, betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas, Pb. L. 21 juli 1998, afl. 204, 1. 45 Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad, 2003/54/EG, 26 juni 2003, betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en houdende intrekking van Richtlijn 96/92/EG, Pb. L., 15 juli 2003, afl. 176, 37. 46 Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad, 2003/55/EG, 26 juni 2003, betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en houdende intrekking van Richtlijn 98/30/EC, Pb. L., 15 juli 2003, afl. 176, 57. 47 S. PRONT – VAN BOMMEL, Het derde energiepakket, SEW 2010, 11, 455.
16
33. Aan het bovenstaande probleem werd in de Derde Elektriciteitsrichtlijn en de Derde Gasrichtlijn48 van het Derde Energiepakket tegemoet gekomen via de opname van een drietal ontvlechtingsregimes. 49 Ontvlechting ofte unbundling is immers een garantie in hoofde van de transmissienetbeheerders50 inzake het vooropstellen van het algemeen belang in de uitoefening van hun taken.51 Het eerste ontvlechtingsregime steunt op het principe van ownership unbundling ofte het juridisch en functioneel ontvlechten van het transmissie-‐ en distributienet enerzijds en de activiteiten van productie en levering van energie anderzijds. In dit regime dienen zowel de eigendom als het beheer van het net in handen te zijn van een onafhankelijke netbeheerder. Het tweede regime betreft het principe van independent system operator ofte een louter functionele ontvlechting. De eigendom van het net mag immers in handen zijn van een producent en/of leverancier van energie maar het beheer van het net dient in handen te zijn van een onafhankelijke netbeheerder. De energieregulator voorziet in een permanente monitoring van de ontwikkeling van het net en de investeringsbeslissingen ter zake. In een derde en laatste regime blijven op grond van het principe van independent transmission system operator zowel het beheer als de eigendom van het net in handen van een producent en/of leverancier. Het Derde Energiepakket voorziet evenwel in een stringent regelgevend kader ter garantie van de onafhankelijkheid en een permanente monitoring van de netontwikkeling en de beslissingen inzake investeringen ter zake door de energieregulator. 34. Daarnaast voorziet het Derde Energiepakket in een versterking van de onafhankelijkheid van de energieregulator, de kwalitatieve verhoging van de openbaredienstverplichtingen en het versterken van de consumentenbescherming. Ook wordt in de oprichting van een Europees Agentschap voor Samenwerking tussen nationale Energieregulatoren (ACER 52 ) en een Europees Netwerk voor Transmissienetbeheerders (ENTSO-‐E53 en ENTSOG54) voorzien.
48
Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad, 2009/73/EG, 13 juli 2009, betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en tot intrekking van Richtlijn 2003/55/EG, Pb. L., 14 augustus 2009, afl. 211, 94. 49 F. VANDENDRIESSCHE, Energierecht, Gent, 2012, 120 – 121. 50 Met betrekking tot de distributienetbeheerder werd het principe van ontvlechting niet weerhouden. 51 C. MUSIALSKI, Smart grids or a glimpse into our future electricity markets – Some expected legal and regulatory issues, Cah. Jur. 2012, 2, 40. 52 Agency for the Coöperation of Energy Regulators. 53 European Network of Transmission System Operators for Electricity. 54 European Network of Transmission System Operators for Gas.
17
35. Net zoals in de Energiedienstenrichtlijn55 werd in de Derde Elektriciteitsrichtlijn melding gemaakt van de invoering van een intelligent meetsysteem – ofte de slimme meter en het slimme net – in het kader van de bevordering van energie-‐efficiëntie en de integratie van decentrale productie.56 Met betrekking tot het bevorderen van energie-‐efficiëntie via de invoering van een slim net schoof de richtlijn een optimalisatie van het elektriciteitsverbruik via het aanbieden van “diensten voor energiebeheer” en “innovatieve prijsformules” naar voren.57 36. Tevens werd via de Derde Elektriciteitsrichtlijn de invoering van een ‘intelligent meetsysteem’ verplicht gesteld onder het voorbehoud van een positieve economische evaluatie. 58 Tegen 3 september 2012 diende immers een kosten-‐batenanalyse van de uitrol van slimme energiemeters te worden gemaakt. In het geval van een positief resultaat moest een nationaal actieplan voor de uitrol van de slimme meter worden opgesteld met een looptijd van maximaal tien jaar. Volgens de Europese Unie dienen de lidstaten middels een dergelijk nationaal actieplan tegen 2020 ten minste 80 procent van de consumenten te hebben voorzien van een slimme meter – indien dit financieel haalbaar is.59 Daarnaast diende ook een bevoegde autoriteit te worden aangeduid voor het opstellen van een dergelijk nationaal actieplan. In het kader van de ontwikkeling van de interne markt voor elektriciteit moet de hoger vermelde autoriteit eveneens de interoperabiliteit van de slimme meter waarborgen. In Vlaanderen werd de VREG als bevoegde autoriteit ter zake aangewezen.60 Titel 2 – Duurzaamheid 37. De Hernieuwbare Energiebronnenrichtlijn61 voorzag voor de eerste maal in bindende nationale streefcijfers met betrekking tot het aandeel van hernieuwbare energie in de nationale energiemix. De Europese Commissie had zich namelijk voorgenomen om – in de sfeer van het Protocol van Kyoto – niet enkel de uitstoot van broeikasgassen te verlagen, maar ook de productie uit hernieuwbare energiebronnen op te krikken tot 12 procent voor de gehele Gemeenschap. De voornoemde
55
Zie randnr. 44. Overweging (27) van de Derde Elektriciteitsrichtlijn. 57 Artikel 3, lid 11 van de Derde Elektriciteitsrichtlijn. 58 Overweging (55) van de Derde Elektriciteitsrichtlijn. 59 Bijlage 1, lid 2 van de Derde Elektriciteitsrichtlijn. 60 Zie randnrs. 75, 94 en 103. 61 Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad, 2001/77/EG, 27 september 2001, betreffende de bevordering van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen op de interne elektriciteitsmarkt, Pb. L., 27 oktober 2001, afl. 283, 33. 56
18
streefcijfers waren het ideale middel om de inspanningen hiervoor te verdelen over de verschillende lidstaten. Voor België werd de lat op 6 procent gelegd. 38. In het kader van deze doelstelling stelt artikel 7, lid 1 van de Hernieuwbare Energiebronnenrichtlijn dat de lidstaten voorrang kunnen verlenen aan elektriciteit opgewekt uit hernieuwbare energiebronnen voor de toegang tot het elektriciteitsnet. Dit houdt in dat de transmissienetbeheerder bij de dispatching van elektriciteit voorrang verleent aan installaties die hernieuwbare energie produceren. In het kader van een slim elektriciteitsnet zou dit principe kunnen worden uitgebreid tot de distributienetbeheerders. Via de Derde Elektriciteitsrichtlijn werd de mogelijkheid tot het verlenen van voorrang aan hernieuwbare energie omgezet in een verplichting in hoofde van de transmissienetbeheerder.62 39. In 2002 werd het Protocol van Kyoto door de Europese Gemeenschap goedgekeurd. 63 De voorloper van de Europese Unie had namelijk in 1998 dit Protocol medeondertekend en zich daarbij verbonden om haar uitstoot van broeikasgassen tegen 2012 met 8 procent te beperken ten opzichte van 1990. Om deze inspanning te behalen, bepaalde de Europese Gemeenschap voor elke lidstaat afzonderlijk een nationaal streefcijfer.64 België werd op deze wijze verplicht haar uitstoot met 7,5 procent te verminderen. 40. De Hernieuwbare Energiebronnen en Klimaatveranderingsrichtlijn65 van 2009 integreerde niet alleen het voornoemde klimaatbeleid in het hernieuwbare energiebeleid van de Europese Unie, het geïntegreerde klimaat-‐ en energiebeleid wordt ook versterkt via de zogenaamde 20-‐20-‐20-‐ doelstelling. Deze doelstelling houdt in dat de Europese Unie haar uitstoot moet verminderen met 20 procent, het aandeel van hernieuwbare energie in de Europese energiemix moet opkrikken tot 20 procent, haar energieverbruik moet verminderen met 20 procent en het aandeel van biobrandstoffen in de Europese brandstoffenmix moet verhogen tot 10 procent tegen 2020.
62
Artikel 15, lid 3 juncto artikel 16 van de Derde Elektriciteitsrichtlijn. Zie ook S. PRONT – VAN BOMMEL, Het derde energiepakket, SEW 2010, 11, 464. 63 Beschikking van de Commissie, 2002/358/EG, 25 april 2002, betreffende de goedkeuring, namens de Europese Gemeenschap, van het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering en de gezamenlijke nakoming van de in dat kader aangegane verplichtingen, Pb. L., 15 mei 2002 , afl. 130, 1. 64 Beschikking van de Commissie, 2006/944/EG, 14 december 2006, tot vaststelling, op grond van Beschikking 2002/358/EG van de Raad, van de respectieve emissieniveaus die in het kader van het Protocol van Kyoto aan de Gemeenschap en elk van haar lidstaten zijn toegewezen, Pb. L., 16 december 2006, afl. 358, 87. 65 Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad, 2009/28/EG, 23 april 2009, ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG, Pb. L., 05 juni 2009, afl. 140, 16 (hierna verkort: Hernieuwbare Energiebronnen en Klimaatveranderingsrichtlijn).
19
Tegelijkertijd wordt in de Hernieuwbare Energiebronnen en Klimaatveranderingsrichtlijn voor een eerste maal melding gemaakt van de ontwikkeling van een slim net.66 Het artikel bepaalt namelijk dat de lidstaten “passende maatregelen” dienen te nemen inzake de ontwikkeling van een intelligent netwerk teneinde de toegang tot het net voor decentrale productie-‐installaties van hernieuwbare energie te verbeteren. 41. Via het 2030 Framework for Climate and Energy Policies (Framework 2030) wil de Europese Unie een vervolg breien aan de bovenstaande 20-‐20-‐20-‐doelstellingen.67 Hierin trekt de Europese Unie de lijn namelijk door tot 2030. Eerst en vooral wordt in het Framework 2030 een vermindering van de uitstoot met 40 procent ten opzichte van 1990 naar voren geschoven – wat een verdubbeling van de oorspronkelijke 20-‐20-‐20-‐ doelstelling is. Daarnaast streeft de Europese Commissie naar een verhoging van het aandeel van hernieuwbare energie in de energiemix tot 27 procent. Opvallend is dat ditmaal geen bindend streefcijfer per lidstaat werd vastgelegd. Het streefcijfer van 27 procent is het doel van de Europese Unie als een geheel – hetgeen een grote mate aan flexibiliteit aan de lidstaten laat. Ook met betrekking tot de verhoging van de energie-‐efficiëntie werd geen bindend nationaal streefcijfer bepaald. Evenwel wordt een verhoging van de energie-‐efficiëntie met 25 procent als noodzakelijk aangemerkt om een vermindering van de uitstoot met 40 procent te kunnen realiseren. Tot slot laat de Europese Unie vanaf 2020 de promotie van biobrandstoffen volledig achterwege. 42. Via de rapporten Roadmap 205068 en Stappenplan Energie 205069 werd het realiseren van een koolstofarme economie in de Europese Unie tegen 2050 – evenwel zonder aan concurrentievermogen en bevoorradingszekerheid in te boeten – als doelstelling op lange termijn vooropgesteld. Te dien einde worden een resem mogelijke maatregelen voorgesteld om tegen 2050 de uitstoot van broeikasgassen te verminderen a rato van 80 tot 95 procent in vergelijking met 1990. De invoering van een slim net wordt als een essentieel element ter zake gezien. Dankzij het slimme net kunnen immers niet alleen fluctuaties in het aanbod – als gevolg van decentrale productie van hernieuwbare energie – beter worden opgevangen maar ook fluctuaties in de vraag – als gevolg van demand side management70 en elektrische mobiliteit.71 Samengevat kan de invoering van een slim
66
Artikel 16, lid 1 van de Hernieuwbare Energiebronnen en Klimaatveranderingsrichtlijn. EUROPEAN COMMISSION, A policy framework for climate and energy in the period from 2020 to 2030, COM(2014)15 final, Brussel, 22/01/2014, 18 p. 68 EUROPESE COMMISSIE, Routekaart naar een concurrerende koolstofarme economie in 2050, COM(2011)112 definitief, Brussel, 08/03/2011, 16 p. 69 EUROPESE COMMISSIE, Stappenplan Energie 2050, COM(2011)885 definitief, Brussel, 15/12/2011, 23 p. 70 Zie randnr. 258. 67
20
net niet alleen voor meer efficiëntie maar ook voor meer hernieuwbare en decentraal opgewekte energie zorgen. Dit heeft enerzijds een verhoging van de betrouwbaarheid van het net en de energiezekerheid en anderzijds een verlaging van de uitstoot en de realisatie van een koolstofarme economie tot gevolg, hetgeen de maatschappij in het algemeen ten goede komt.72 Om de omslag naar een slim net mogelijk te maken, dient de Europese Unie evenwel het nodige onderzoek naar de ontwikkeling van een digitale informatie-‐ en communicatie-‐infrastructuur en een Europese standaard te ondersteunen.73 Titel 3 – Energie-‐efficiëntie 43. In het kader van het verlagen van de uitstoot en het realiseren van een koolstofarme economie wordt het verhogen van de energie-‐efficiëntie “van cruciaal belang” geacht. 74 In het rapport Framework 2030 erkende de Europese Commissie evenwel dat zelfs de huidige 20-‐20-‐20-‐doelstelling op het vlak van energie-‐efficiëntie wellicht niet zal worden gehaald. Nochtans nam de Europese Unie reeds tal van initiatieven ter ondersteuning van het bovenstaande objectief. 44. Zo werd in de Energiedienstenrichtlijn melding gemaakt van het concept ‘intelligent meet-‐ systeem’ als een mogelijke maatregel om de energie-‐efficiëntie te verbeteren over alle sectoren heen.75 Tevens werden de lidstaten verplicht te voorzien in de plaatsing van een individuele en betaalbare energiemeter in het geval van een nieuwbouw, een ingrijpende renovatie in de zin van de Richtlijn Energieprestatie van Gebouwen 76 en de vervanging van een bestaande klassieke meter. Een dergelijke energiemeter dient het actuele energieverbruik van de consument nauwkeurig weer te geven. Er werden echter ook twee achterpoortjes voorzien waarlangs de lidstaten aan de bovenstaande bepaling kunnen ontsnappen, met name in het geval dit technisch niet mogelijk is of in het geval dit niet kosten-‐efficiënt is in functie van de potentiële energiebesparing. 77
71
EUROPESE COMMISSIE, Stappenplan Energie 2050, COM(2011)885 definitief, Brussel, 15/12/2011, 12, 16 en 18. EUROPESE COMMISSIE, Routekaart naar een concurrerende koolstofarme economie in 2050, COM(2011)112 definitief, Brussel, 08/03/2011, 7. 73 EUROPESE COMMISSIE, Stappenplan Energie 2050, COM(2011)885 definitief, Brussel, 15/12/2011, 15. 74 EUROPESE COMMISSIE, Stappenplan Energie 2050, COM(2011)885 definitief, Brussel, 15/12/2011, 10 – 11. 75 Overweging (28) en Bijlage 3, r) van de Energiedienstenrichtlijn. 76 Zie randnr. 46. 77 Artikel 13, lid 1 van de Energiedienstenrichtlijn. 72
21
45. Via de herschikte Richtlijn Energieprestatie van Gebouwen78 werden aan de lidstaten een aantal regels opgelegd om de energieprestaties van gebouwen en gebouwunits te verbeteren aan de hand van minimumeisen inzake energieprestaties. Het doel hierbij is om tegen 2020 alle nieuwe en gerenoveerde gebouwen bijna-‐energieneutraal te maken. Artikel 8, lid 2 van de herschikte Richtlijn Energieprestatie van Gebouwen maakt hierbij melding van slimme meters en slimme netten. Dit artikel brengt de lidstaten artikel 3, lid 11 en Bijlage 1, lid 2 van de Derde Elektriciteitsrichtlijn in herinnering om – in dit geval specifiek bij nieuwbouw of ingrijpende renovatie – een uitrol van de slimme meter en de invoering van een slim net te stimuleren. 46. De herschikte Richtlijn Energieprestatie van Gebouwen liet de precieze invulling van het begrip ‘ingrijpende renovatie’ evenwel over aan de lidstaten. De nationale wetgever heeft in casu de keuze om het begrip ofwel als “een percentage van het oppervlak van de bouwschil” ofwel “op basis van de waarde van het gebouw” te definiëren.79 In Vlaanderen werd gekozen voor de laatste optie. Een ‘ingrijpende renovatie’ werd namelijk gedefinieerd als “een renovatie waarvan de kosten hoger liggen dan 50% van de investeringskosten voor een vergelijkbare nieuwe eenheid”.80 47. De Energiedienstenrichtlijn werd eind 2012 vervangen door de Energie-‐efficiëntierichtlijn die zowel de Energiedienstenrichtlijn als de Richtlijn inzake Warmtekrachtkoppeling81 integreert. Hoger werd reeds vermeld dat energie-‐efficiëntie de achilleshiel van de 20-‐20-‐20-‐doelstellingen is.82 Waar de Europese Unie perfect op schema zit wat het verminderen van de uitstoot en het optrekken van het aandeel van hernieuwbare energie in de energiemix betreft, zal een serieus tandje mogen worden bijgestoken om het globale energieverbruik met 20 procent te verminderen. Dit kan onder meer worden gerealiseerd via een verhoging van de energie-‐efficiëntie. De Energie-‐efficiëntierichtlijn heeft als opzet hieraan tegemoet komen. De focus wordt te dien einde op het opwaarderen van de publieke sector tot schoolvoorbeeld op het vlak van energie-‐efficiëntie
78
Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad, 2010/31/EU, 19 mei 2010, betreffende de energieprestatie van gebouwen (herschikking), Pb. L., 18 juni 2010, afl. 153, 13 (hierna verkort: Richtlijn Energieprestatie van Gebouwen). 79 Overweging (16) van de Richtlijn Energieprestatie van Gebouwen. 80 C. GOVAERT, Europa wil individuele energiemeters in appartementsgebouwen (Energie-‐efficiëntierichtlijn), Kluwer, 2013, www.jura.be. 81 Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad, 2004/8/EG, 11 februari 2004, inzake de bevordering van warmtekrachtkoppeling op basis van de vraag naar nuttige warmte binnen de interne energiemarkt en tot wijziging van Richtlijn 92/42/EEG, Pb. L., 14 november 2012, afl. 052, 50. 82 Zie randnr. 43.
22
gelegd, onder meer door het verplicht opstellen van nationale energie-‐efficiëntieplannen voor openbare voorzieningen, het verplicht installeren van WKK-‐installaties bij energiecentrales en industriële grootverbruikers, en het stimuleren van energie-‐audits bij grote bedrijven. 48. Net zoals de voormalige Energiedienstenrichtlijn, werd in de Energie-‐efficiëntierichtlijn ook enige aandacht aan de uitrol van de slimme meter geschonken. Artikel 13 van de voormalige Energiedienstenrichtlijn en artikel 8, lid 2 van de herschikte Richtlijn Energieprestatie van Gebouwen worden in herinnering gebracht door het belang van “individuele meters die [het] actuele energieverbruik nauwkeurig weergeven en informatie geven over de feitelijke verbruikstijd” hetgeen eveneens “een duidelijke facturering op basis van het daadwerkelijke energieverbruik” mogelijk maakt en bovendien “de consumenten in staat [stelt] hun eigen energiegebruik te regelen” te benadrukken.83 Een algemene uitrol van de slimme meter wordt voorgesteld als een “kostenefficiënte technologische innovatie” die “efficiëntiewinst en besparingen” kunnen opleveren.84 Hierbij wordt eveneens verwezen naar de verplichting uit Bijlage 1, lid 2 van de Derde Elektriciteitsrichtlijn om tegen 2020 80 procent van de consumenten te voorzien van een slimme meter indien dat financieel haalbaar is.85 Echter moet het Europees recht op het vlak van “informatie over hun gemeten en gefactureerde energieverbruik” duidelijker worden gemaakt zodat “het gebruik van slimme metersystemen, voorzien van functies die energiebesparingen bevorderen, goedkoper wordt”.86 49. Vooreerst herhaalt artikel 9, lid 1 van de Energie-‐efficiëntierichtlijn de plicht uit de Energiedienstenrichtlijn inzake de installatie van een individuele en betaalbare energiemeter in het geval van een nieuwbouw of een ingrijpende renovatie in de zin van de Richtlijn Energieprestatie van Gebouwen en in het geval van de vervanging van een bestaande meter, tenzij in geval dit technisch onmogelijk, financieel onredelijk of niet kostenefficiënt is. Vervolgens worden in artikel 9, lid 2 van de Energie-‐efficiëntierichtlijn de verplichtingen uit de Derde Elektriciteitsrichtlijn op het vlak van informatie over het actuele energieverbruik, functies die de energie-‐efficiëntie verhogen en privacy van de consument in herinnering gebracht. Artikel 10, lid 2 van de Energie-‐efficiëntierichtlijn stelt ten
83
Overweging (30) van de Energie-‐efficiëntierichtlijn. Overweging (26) van de Energie-‐efficiëntierichtlijn. 85 Overweging (27) en (31) van de Energie-‐efficiëntierichtlijn. 86 Overweging (33) van de Energie-‐efficiëntierichtlijn. 84
23
slotte dat de consument accurate informatie dient te ontvangen op basis van zijn werkelijke verbruik, zowel via zijn energiefactuur als via zijn slimme meter.87 50. De Energie-‐efficiëntierichtlijn dient te worden omgezet in nationale wetgeving tegen 5 juni 2014.88 Titel 4 – Smart Grids Hoofdstuk 1 – Smart Grids Task Force 51. Eind 2009 riep de Europese Commissie een Smart Grids Task Force (SGTF) in het leven. De taak van de SGTF bestaat erin om de Europese Commissie te adviseren omtrent het regelgevend kader en het beleid met betrekking tot het invoeren van slimme netten. Hiervoor werden 5 Expert Groups opgericht, elk rond één welbepaald aspect van de slimme nettenproblematiek, met name standaardisatie, privacy en dataveiligheid, regelgevend kader, infrastructuur en industrieel beleid. Hoofdstuk 2 – Europese Commissie 52. De Europese Commissie bouwt in haar mededeling ‘Slimme netwerken: van innovatie tot invoering’ verder op het werk van de SGTF. Volgens de Commissie bestaan de voordelen verbonden aan de invoering van een slim net immers uit meer energie-‐efficiëntie, meer energiezekerheid en meer hernieuwbare energie.89 Al het voorgaande dient de economische groei te stimuleren en het concurrentievermogen van de Europese Unie te versterken – evenwel zonder dat haar engagement op het vlak van broeikasgasreducties in het gedrang komt. 53. De mededeling verwijst naar Bijlage 1, lid 2 van de Derde Elektriciteitsrichtlijn die een juridische basis biedt aan een effectieve uitrol van de slimme meter en de invoering van een slim net en naar artikel 13, lid 1 van de Energiedienstenrichtlijn dat pleit voor energiemeters die het verbruik en het tijdstip van verbruik accuraat weergeven. Ook wordt verwezen naar ‘Roadmap 2050’ waarin slimme netten als een essentiële voorwaarde worden geacht voor het verwezenlijken van een koolstofarme economie tegen 2050.90 Voorts wordt verwezen naar de verschillende proefprojecten in de Europese Unie en daarbuiten.91 Deze projecten tonen aan dat het invoeren van een slim net niet alleen een energiebesparing van ten
87
Zie randnrs. 146 – 167. Artikel 28, lid 1 van de Energie-‐efficiëntierichtlijn. 89 EUROPESE COMMISSIE, Slimme netwerken: van innovatie tot invoering, 2 – 3. 90 EUROPESE COMMISSIE, Slimme netwerken: van innovatie tot invoering, 3. 91 EUROPESE COMMISSIE, Slimme netwerken: van innovatie tot invoering, 4 – 6. 88
24
minste 10 procent kunnen opleveren maar ook de uitstoot van broeikasgassen met 15 procent kunnen verlagen. Tevens wordt de link gelegd naar slimme huishoudelijke apparaten die gebruik maken van active demand response ofte actieve vraagsturing.92 54. De Europese Commissie deelt de invoering van slimme netten onder in vijf afzonderlijke uitdagingen, namelijk de nood aan een regelgevend kader, het nut van standaardisatie, de bescherming van de privacy, het realiseren van een markt voor energiediensten en het ondersteunen van innovatie. Afdeling 1 – Regelgevend kader 55. Eerst en vooral dient volgens de Europese Commissie een adequaat regelgevend kader te worden voorzien om de noodzakelijke investeringen in het net te ondersteunen opdat zowel huishoudelijke als niet-‐huishoudelijke afnemers van de diverse voordelen van een slim net kunnen genieten. 56. Als voordelen van de invoering van een slim net ontwaart de Europese Commissie eerst en vooral een besparing ten opzichte van het huidige kostenplaatje. Zo zullen het uitlezen van de slimme meter op afstand en het uitvlakken van piekmomenten via een toepassing van vraagrespons ofte demand response de kosten verbonden aan een manuele meteropname en het verzwaren van de capaciteit van het net vermijden. Daarnaast kan de invoering van een slim net de integratie van de decentrale productie van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen teweeg brengen en kunnen via het aan het bestaande distributienet toe te voegen ICT-‐net een resem energiediensten worden aangeboden.93 57. Hierbij verwijst ze naar de verplichtingen en stimulansen uit de Energiedienstenrichtlijn en de Derde Elektriciteitsrichtlijn. Wat stimulerende maatregelen betreft, wordt verwezen naar artikel 10, lid 1 van de Energiedienstenrichtlijn. Hierin wordt aan de lidstaten de plicht opgelegd om stimulansen af te schaffen die tot meer volume leiden. Het concept van een slim net is namelijk niet gebaseerd op volume maar op kwaliteit en efficiëntie. Het in stand houden van dergelijke maatregelen zou dus contraproductief werken. Ook wordt gedacht aan het opstellen van een netcode. Dit is een gedragscode waarin de voorwaarden voor de gedragingen van netbeheerders en afnemers worden geregeld.
92
Zie randnr. 259. EUROPESE COMMISSIE, Slimme netwerken: van innovatie tot invoering, 9 – 11.
93
25
Wat de verplichtingen betreft, wordt naar het bindende tijdschema voor de uitrol van de slimme meter uit Bijlage 1, lid 2 van de Derde Elektriciteitsrichtlijn verwezen.94 Ter ondersteuning hiervan zal de Europese Commissie richtsnoeren uitvaardigen voor het opstellen van nationale actieplannen en kosten-‐batenanalyses95 en zowel Europese als regionale initiatieven tot ontwikkeling van een slim net ondersteunen. Afdeling 2 – Standaardisatie 58. Ten tweede moet een Europese standaard voor slimme meters worden ontwikkeld om de interoperabiliteit te waarborgen. 96 Dit wordt gezien als een noodzakelijke voorwaarde voor de invoering van een slim net. 97 Deze taak werd opgedragen aan de Europese instellingen inzake normalisatie CEN98, CENELEC99 en ETSI100. Samen vormen zij de Expert Group inzake standaardisatie in het kader van de Smart Grids Task Force.101 Afdeling 3 – Bescherming van de privacy 59. Als derde uitdaging schuift de Europese Commissie het beschermen van de privacy van de consument en de bescherming en beveiliging van de gevoelige informatie ter zake naar voren.102 Wat de verwerking van persoonsgegevens betreft, bieden de bestaande Databeschermingsrichtlijn103 en Richtlijn betreffende de Privacy en Elektronische Communicatie104 reeds een afdoende Europees-‐ rechtelijke basis. Naar aanleiding van de uitrol van de slimme meter en de invoering van een slim net wordt daarentegen wel een aanpassing van het juridisch kader van de lidstaten aan de orde geacht.105 Afdeling 4 – Energiediensten
94
Zie randnr. 36. Zie randnrs. 337 e.v. 96 EUROPESE COMMISSIE, Slimme netwerken: van innovatie tot invoering, 7 – 8. 97 A.-‐S. VANWINSEN, Smart grids: legal growing pains, EEELR 2012, 3, 144. 98 Comité Européen de Normalisation. 99 Comité Européen de Normalisation Electrotechnique. 100 European Telecommunications Standards Institute. 101 Zie randnr. 51. 102 EUROPESE COMMISSIE, Slimme netwerken: van innovatie tot invoering, 8 – 9. 103 Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad, 95/46/EG, 24 oktober 1995, betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, Pb. L., 23 november 1995, afl. 281, 31. 104 Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad, 2002/58/EG, 12 juli 2002, betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie, Pb. L., 31 juli 2002, afl. 201, 37. 105 Zie randnrs. 199 e.v. 95
26
60. Als vierde punt verwijst de Europese Commissie naar artikel 41 van de Derde Elektriciteitsrichtlijn op grond waarvan de lidstaten een “goed functionerende en transparante kleinhandelsmarkt” inzake energie tot stand moeten brengen. De Commissie doelt hiermee op een energiemarkt waarin een consument op een eenvoudige manier kan wisselen van energieleverancier en toegang heeft tot de gegevens met betrekking tot zijn eigen energieverbruik.106 61. De uitrol van de slimme meter en de invoering van een slim net wordt gezien als een noodzakelijke voorwaarde voor de ontwikkeling van een zogenaamde markt voor energiediensten. De energiediensten in kwestie moeten de consument aanzetten om actief te participeren in de energiemarkt.107 62. De slimme meter kan echter ook de werking van de markt verstoren. De door de slimme meter geregistreerde data bevatten namelijk gedetailleerde informatie over het energieverbruik van de consument. De Europese Commissie erkent dan ook de noodzaak van een degelijk regelgevend kader ter zake om het risico op misbruik van de smart data te minimaliseren.108 Afdeling 5 – Innovatie 63. Tot slot pleit de Europese Commissie voor het stimuleren van innovatie via het ontwerpen van een gemeenschappelijke visie, het opstellen van een gezamenlijke onderzoeksagenda en het ondersteunen van initiatieven met betrekking tot onderzoek en ontwikkeling inzake het slimme energienet.109
106
EUROPESE COMMISSIE, Slimme netwerken: van innovatie tot invoering, 11. Zie randnrs. 265 e.v. 108 Zie randnrs. 199 e.v. 109 EUROPESE COMMISSIE, Slimme netwerken: van innovatie tot invoering, 12 – 14. 107
27
Deel 3 – Het Vlaams Gewest Titel 1 – Energiebeleid in een federaal België 64. Na de basisbeginselen van slimme energienetten en -‐meters en het Europese klimaat-‐ en energiebeleid uitvoerig te hebben toegelicht, stelt zich de vraag hoe dit alles naar een Vlaams energiebeleid kan worden vertaald. Een korte introductie tot de bevoegdheidsverdeling inzake het energiebeleid in het federale België dringt zich dan ook op. 65. Ruw geschetst komt de summa divisio in de energiemarkt neer op het volgende. Enerzijds is er het transmissienet, zijnde het hoogspanningsnet waarlangs elektriciteit van de producent naar een distributienetbeheerder of een grote industriële afnemer wordt getransporteerd110, wat een federale bevoegdheid is. Anderzijds is er het distributienet, zijnde het laagspanningsnet waarlangs elektriciteit naar de consument wordt vervoerd111, wat een gewestelijke bevoegdheid is. 66. Er zijn evenwel een aantal belangrijke uitzonderingen op deze principiële bevoegdheidsverdeling. Vooreerst is de federale staat bevoegd voor alle aangelegenheden die wegens hun technische en economische ondeelbaarheid aan de federale staat voorbehouden zijn. Dit behelst onder meer de kerncentrales, de productie van niet-‐hernieuwbare energie en de tarifering. Daarnaast blijft de federale staat ook bevoegd wat de territoriale zee (i.e. offshore windparken) en de fiscaliteit (i.e. accijnzen) betreft. Als gevolg van de zesde staatshervorming wordt de tarifering met betrekking tot het distributienet overgeheveld naar de gewesten – wat aansluit bij de logica van de summa divisio. 67. Daarnaast heeft de summa divisio ook een weerslag op het toezicht op de energiemarkt. Er zijn namelijk zowel één federale toezichthouder, met name de CREG112, als drie gewestelijke toezicht-‐ houders, met name de VREG113 voor het Vlaams Gewest, de CWAPE114 voor het Waals Gewest en BRUGEL115 voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Enerzijds zijn de voornaamste bevoegdheden van de CREG de technische regulering van en het toezicht op de transmissie van elektriciteit en gas en het goedkeuren van de transmissienettarieven. Anderzijds zijn de voornaamste bevoegdheden van de VREG dezelfde als de CREG maar dan op het
110
Artikel 2, 7° van de Elektriciteitswet. Artikel 1.1.3, 32° van het Energiedecreet. 112 Commissie voor Regulering van de Elektriciteit en het Gas. 113 Vlaamse Regulator van de Elektriciteits-‐ en Gasmarkt. 114 Commission Wallonne Pour l’Energie. 115 Brussel Gas Elektriciteit / Bruxelles Gaz Electricité. 111
28
niveau van het distributienet.116 In tegenstelling tot de CREG is de VREG eveneens bevoegd inzake het toekennen van de leveringsvergunningen en het aanwijzen van de distributienetbeheerders. 68. Hierboven werd al gesteld dat de uitrol van de slimme meter en de invoering van een slim net plaatsvindt op het niveau van het distributienet. Deze transitie valt dan ook onder de verantwoordelijkheid van enerzijds de Vlaamse overheid en anderzijds de VREG. Titel 2 – De Vlaamse overheid Hoofdstuk 1 – Vlaanderen in Actie 69. Op 20 januari 2009 werd het ‘Pact 2020’ ondertekend door de Regering-‐Peeters I, de sociale partners en het georganiseerde middenveld. In het kader van ‘Vlaanderen in Actie’ werden via dit Pact concrete doelstellingen naar voren geschoven om het Vlaams Gewest in een “groen en dynamisch stedengewest” te veranderen met als einddoel tegen 2020 bij de vijf meest welvarende Europese regio’s te horen.117 Als onderdeel van dit Pact werd beslist om het Vlaamse distributienet voor elektriciteit tegen 2020 om te vormen tot “een internationaal goed geïnterconnecteerd en slim net waarop decentrale productie-‐eenheden en nieuwe toepassingen kunnen worden gekoppeld" 118 zodat het Vlaams Gewest tegen 2050 zo veel mogelijk met in Vlaanderen opgewekte en hernieuwbare energie aan zijn energiebehoefte kan voldoen.119 Hoofdstuk 2 – Regeerakkoord 2009 – 2014 70. Ook de Regering-‐Peeters II wijdde in haar regeerakkoord voor de periode 2009 – 2014 een hoofdstuk aan de duurzame ontwikkeling van het Vlaams Gewest als een groen en dynamisch stedengewest. In het kader van dit hoofdstuk stelde ze onder andere dat de Regering-‐Peeters II werk ging maken van een “economisch draagbare, gefaseerde en gecontroleerde […] modernisering van energiemeters en […] optimalisatie van energienetten”.120 Een uitrol van de slimme meter werd beschouwd als een noodzakelijke voorwaarde voor de invoering van een slim net “met inbegrip van de aansluiting van decentrale elektriciteitsproductie-‐
116
Sinds de zesde staatshervorming is de VREG bevoegd voor het goedkeuren van de distributienettarieven. http://www.vlaandereninactie.be/over/groen-‐en-‐dynamisch-‐stedengewest (consultatie 10 mei 2014). 118 http://www.vlaandereninactie.be/over/economie (consultatie 10 mei 2014). 119 http://www.vlaandereninactie.be/over/hernieuwbare-‐energie-‐en-‐smart-‐grid (consultatie 10 mei 2014). 120 VLAAMSE REGERING 2009 – 2014, Een daadkrachtig Vlaanderen in beslissende tijden. Voor een vernieuwende, duurzame en warme samenleving, MER 2009, 3, 204. 117
29
installaties” wat moet leiden tot “meer comfort en minder verbruik” voor de consument en “een betere werking van de energiemarkt” in het algemeen. Tijdens haar regeerperiode zal de Regering-‐ Peeters II dan ook in een “grootschalig proefproject” inzake slimme meters voorzien.121 Hoofdstuk 3 – Beleidsnota Energie 2009 – 2014 71. Het bovenstaande werd verder geconcretiseerd in de Beleidsnota Energie 2009 – 2014 van Vlaams minister van Energie Freya Van den Bossche. 122 De invoering van een slim net werd noodzakelijk geacht om enerzijds de decentrale productie van elektriciteit te integreren in het bestaande distributienet en anderzijds de energie-‐efficiëntie op te krikken. Ook het principe van interoperabiliteit werd hoog in het vaandel gedragen: een open standaard werd als een noodzakelijke voorwaarde beschouwd om het aanbieden van energiediensten zoals actieve vraagsturing ofte active demand response en de actieve participatie van de consument te realiseren. 72. Ook de verplichting die voortvloeit uit Bijlage 1, lid 2 van de Derde Elektriciteitsrichtlijn om tegen 2020 ten minste 80 procent van de consumenten te voorzien van een slimme meter werd verder uitgewerkt in de Beleidsnota Energie 2009 – 2014. De algemene uitrol van de slimme meter werd afhankelijk gemaakt van een positieve evaluatie en dit op twee verschillende sporen, namelijk een Europees en een Vlaams spoor. Enerzijds legt de Derde Elektriciteitsrichtlijn de Vlaamse regering de plicht op om uiterlijk op 3 september 2012 een kosten-‐batenanalyse te laten maken. Het doel hiervan is om de financieel-‐ economische haalbaarheid van een algemene uitrol in kaart te brengen. Te dien einde werd in 2011 de bovenstaande plicht in het Energiedecreet ingelast.123 Anderzijds legt de Vlaamse regering zichzelf op om een grootschalig proefproject te organiseren. Dit zal in twee fases plaatsvinden. In een eerste fase (2009 – 2010) zal de digitale uitwisseling van meetgegevens tussen de slimme meters en een centrale databank worden getest via een veldtest met 4.000 slimme meters. Na een positieve evaluatie van deze eerste fase zal in een tweede fase (2011 – 2012) een pilootproject met 40.000 slimme meters worden opgestart waarin de slimme meter zelf, het verzamelen van data, het factureren op basis van de meetgegevens en de nieuwe communicatiewijze tussen marktpartijen zal worden getest.
121
VLAAMSE REGERING 2009 – 2014, Een daadkrachtig Vlaanderen in beslissende tijden. Voor een vernieuwende, duurzame en warme samenleving, MER 2009, 3, 204. 122 F. VAN DEN BOSSCHE, Beleidsnota Energie 2009 – 2014, stuk 211 (2009-‐2010) – Nr. 1, Brussel, 2009, 51 – 53, http://www.samenvlaanderen.be/media/upload/vision/g211-‐1.pdf. 123 Artikel 4.1.22/2 van het Energiedecreet.
30
73. Tot slot zal ook een advies worden gevraagd aan de Commissie voor de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer met betrekking tot het verwerken van de door de slimme meters geregistreerde meetgegevens en de overdracht en het gebruik van voornoemde gegevens door derden.124 Hoofdstuk 4 – Beheersovereenkomst VREG 2011 – 2015 74. In de Beheersovereenkomst tussen de Vlaamse regering en de VREG voor de periode 2011 – 2015125 werden vijf externe strategische organisatiedoelstellingen of SOD’s met betrekking tot de engagementen van de VREG opgenomen. Via deze externe SOD’s engageert de VREG zich ertoe om bij te dragen aan een goed werkende en efficiënt georganiseerde energiemarkt, de betrouwbaarheid en efficiëntie van het Vlaamse distributienet te verbeteren, zich als kenniscentrum ten dienste te stellen van zowel de spelers in de energiemarkt als de Vlaamse overheid, de actieve participatie van de consument te bevorderen en de herkomst van hernieuwbare stroom te waarborgen. 75. Om voornoemde externe SOD’s in praktijk om te zetten, werden voor elke SOD ook een aantal operationele organisatiedoelstellingen of OOD’s vastgelegd. Tot slot werden voor elke OOD een aantal concrete projecten en taken voor de VREG opgelijst. Om de betrouwbaarheid en efficiëntie van het Vlaamse distributienet te verbeteren, schuift de Beheersovereenkomst als operationele organisatiedoelstelling “het ombouwen van het bestaande distributienet tot een slim net” naar voren.126 De VREG dient te dien einde een begeleidende rol te spelen, enerzijds door het opstellen van een actieplan inzake slimme netten en anderzijds door het opstellen van een advies inzake de invoering van slimme meters. Hoofdstuk 5 – Smart Grids Flanders 76. Het forum inzake slimme netten Smart Grids Flanders werd op 1 april 2010 opgericht als het Vlaams Smart Grids Platform. Dit platform verenigt alle relevante spelers op de energiemarkt.127 Via het opzetten van een gemeenschappelijke visie en strategie heeft Smart Grids Flanders het creëren
124
Zie randnrs. 199 e.v. VLAAMSE REGERING EN VREG, Beheersovereenkomst 2011 – 2015 tussen de Vlaamse regering en de Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits-‐ en Gasmarkt (VREG), 29 p., http://www.vreg.be/sites/default/files/ uploads/beheersovereenkomst_vreg_2011-‐2015.pdf (hierna verkort: Beheersovereenkomst 2011 – 2015) . 126 Beheersovereenkomst 2011 – 2015, 12. 127 De stichtende leden zijn Telenet, Triphase, Laborelec, EnergyICT, Voka, KU Leuven, Vito, Agoria, IMEC, IBBT, Eandis, Infrax, Xemex en Fifthplay. 125
31
van de randvoorwaarden voor de realisatie van een volledig operationeel slim net tegen 2020 als doel. Het forum trad in 2012 ook toe tot Global Smart Grid Federation, het internationaal forum voor initiatieven inzake slimme netten.128 77. In het kader van het Nieuw Industrieel Beleid – i.e. de industriële poot van Vlaanderen in Actie – en met steun van het Agentschap Ondernemen van de Vlaamse overheid, startte Smart Grids Flanders in 2012 het project Smart Energy Solutions op. Dit project wil via seminaries, workshops, nieuwsbrieven et cetera de verschillende industriële ondernemingen in Vlaanderen kennis laten maken met de diverse mogelijkheden van smart grids. Daarnaast biedt Smart Energy Solutions een forum aan ondernemingen met een interesse in smart grid technologie om met elkaar in contact te komen en eventuele ervaringen uit te wisselen.129 78. In de schoot van Smart Grids Flanders werd tevens het kenniscentrum EnergyVille opgericht. Volgens Vlaams minister van Innovatie Ingrid Lieten heeft EnergyVille de ambitie om het leidend Europees centrum voor energieonderzoek te worden. In het kader hiervan zal onder andere onderzoek worden gedaan naar smart grids als essentieel element van de transitie naar een duurzame energievoorziening.130 Hoofdstuk 6 – Grootschalig proefproject 79. In het regeerakkoord van de Vlaamse Regering-‐Peeters II en de beleidsnota van Vlaams minister van Energie Freya Van den Bossche werd verklaard dat tijdens de legislatuur 2009 – 2014 een grootschalig proefproject inzake de uitrol van de slimme meter zou worden opgestart. Afdeling 1 – Eerste fase 80. De eerste fase van het proefproject inzake slimme meters, Proof of Concept ofte PoC genaamd, werd georganiseerd door de distributienetbeheerders via hun werkmaatschappijen Eandis en Infrax. Tussen april en juni 2010 werden in Leest en Hombeek, twee deelgemeentes van Mechelen in het werkingsgebied van Eandis, en een aantal andere gemeentes in het werkingsgebied van Infrax 4.750 slimme meters geplaatst voor elektriciteit en aardgas. Het doel hiervan was de technische haalbaarheid en betrouwbaarheid van de slimme meters testen in reële omstandigheden. Tussen juli en november 2010 werden de resultaten van de eerste fase geanalyseerd wat begin 2011 in een eindrapport uitmondde.
128
http://www.smartgridsflanders.be/wie-‐zijn-‐wij (consultatie 2 maart 2014). http://www.smartenergysolutions.be/wat-‐doen-‐wij (consultatie 2 maart 2014). 130 http://www.energyville.be/?q=over (consultatie 2 maart 2014). 129
32
81. De evaluatie bij monde van dit eindrapport bleek positief: de gebruikte communicatiesystemen werkten naar behoren. Het rapport besloot dan ook groen licht te geven aan de tweede fase van het proefproject.131 82. In tegenstelling tot de positieve evaluatie die door Eandis en Infrax in hun eindrapport van Proof of Concept werd gemaakt, kwam de slimme meter in de publieke opinie steeds meer onder vuur te liggen. Over het algemeen staken twee grote bezorgdheden de kop op: het kostenplaatje en de bescherming van de privacy van de consument.132 Met betrekking tot de kosten en baten in hoofde van de consument, poneerden critici dat de onzekere baten voor de consument – een onderzoek van NABE et. al. uit 2009 voor de Duitse overheid sprak van minimum 4,50 tot maximum 34 euro133 – niet opwegen tegen de zekere kosten van een grootschalige uitrol van de slimme meter. Deze kost zou namelijk doorgerekend worden in het distributienettarief – zoals ook al de kosten van de eerste fase van het proefproject door Eandis werden doorgerekend134 – en ook de kortere levensduurte van de slimme meters ten opzichte van de oude meters zouden de consument kunnen opzadelen met een financiële kater. Daarnaast baren de mogelijke problemen omtrent de privacy van de consument de critici zorgen. De Liga voor de Mensenrechten klaagde met name het gebrek aan keuze met betrekking tot de installatie van een slimme meter en de mogelijke privacy issues bij de overdracht van de door de slimme meter geregistreerde informatie over de consument aan. Inmiddels kende de Liga de slimme meter ook de Big Brother Award in de categorie Communicatie en Media toe.135 83. In deze fase werd eveneens de impact van de slimme meter op de energie-‐efficiëntie getest. De beschikbaarheid van gedetailleerde informatie over het energieverbruik bleek een gunstige invloed op het potentieel aan elektriciteitsbesparingen had. Met betrekking tot gas werd evenwel geen gelijkaardig effect opgemerkt. In elk geval had de daling van het elektriciteitsverbruik een merkbare weerslag op de energiefactuur van de consument: indien ieder gezin in Vlaanderen over een slimme
131
EANDIS EN INFRAX, Proof of concept Slimme meters. Eindrapport Eandis/Infrax, 2010, http://www.eandis.be/ eandis/pdf/2-‐20120326-‐16091761.pdf, 41 – 42. 132 G. KINDERMANS, Slimme meters steeds meer onder vuur, Datanews, 15 mei 2012, http://datanews.knack.be/ ict/nieuws/slimme-‐meters-‐steeds-‐meer-‐onder-‐vuur/article-‐4000095837660.htm; T. DE MEESTER, Slimme meters: een dom idee, Knack, 29 september 2012, http://www.knack.be/nieuws/slimme-‐meters-‐een-‐dom-‐ idee/article-‐opinion-‐44993.html. 133 J. SCHÄCHTELE EN J. UHLENBROCK, How to regulate a market-‐driven rollout of smart meters? A multi-‐sided market perspective, Competition and Regulation, Network Industries 2011, 279. 134 M. VAN BOUWEL, Elektriciteit wordt slim, Lokaal 2010, 1, 10. 135 G. KINDERMANS, Big Brother prijs voor ‘smart meters’, Datanews, 21 januari 2012, http://datanews.knack.be/ ict/big-‐brother-‐prijs-‐voor-‐smart-‐meters/article-‐4000035662884.htm.
33
meter zou beschikken, behoort volgens het rapport een daling van het globale energieverbruik met 2,6 procent tot de mogelijkheden.136 De energiebesparing werd daarenboven in alle segmenten opgemerkt – zelfs bij consumenten die geen intentie tot besparen hadden. Tevens neemt de omvang van de energiebesparing toe naarmate de gedetailleerde informatie omtrent het energieverbruik vaker wordt geraadpleegd. Aangezien er “geen duidelijke barrières” voor energiebesparingen werden opgemerkt, beveelt het rapport dan ook “een maximaal gebruik van de gedetailleerde verbruiksgegevens” aan.137 Afdeling 2 – Tweede fase 84. Ook de tweede fase van het proefproject inzake slimme meters werd door Eandis en Infrax georganiseerd. Vanaf 1 oktober 2012 werd gestart met het plaatsen van 50.000 slimme meters voor elektriciteit en gas in zowel landelijke als stedelijke gebieden, verspreid over gans Vlaanderen, dit om een representatieve steekproef te kunnen nemen van zowel consumenten als netsituaties.138 85. Het doel van de tweede fase van het proefproject was tweeledig, met name het opdoen van “voldoende kennis en ervaring [om] op een onderbouwde wijze adviezen [te] kunnen [formuleren] naar de Vlaamse Overheid” enerzijds en het opdoen van “voldoende kennis en ervaring […] binnen alle onderdelen zodat de organisatie klaar is voor elke beslissing die de Vlaamse Overheid zou kunnen nemen ten aanzien van een grootschalige uitrol van slimme meters” anderzijds. Onder druk van de initiatieven vanwege de Europese Unie werd hierbij de nadruk gelegd op de noodzaak van standaardisatie en interoperabiliteit, het vastleggen van minimale functies, de bescherming van de privacy van de consument en de dataveiligheid.139 86. Opnieuw was het proefproject onderhevig aan kritiek in de publieke opinie. In een opiniestuk in De Standaard werd de indruk gewekt dat de consument niet de keuze heeft om niet deel te nemen aan het proefproject – er werd zelfs beweerd dat Eandis dreigde met het afsluiten van de stroom.140 De werkmaatschappij reageerde ontwijkend door te stellen dat “de maatschappelijke discussie moet gevoerd worden [maar] het [is] essentieel dat iedereen mee stapt in het testproject”. Vlaams
136
EANDIS EN INFRAX, POC Smart Metering. Energie-‐Efficiëntie. Resultaat verbruik, 2012, http://www.eandis.be/ eandis/pdf/2-‐20130422-‐11430775.pdf, 5 en 32. 137 EANDIS EN INFRAX, POC Smart Metering. Energie-‐Efficiëntie. Resultaat verbruik, 2012, http://www.eandis.be/ eandis/pdf/2-‐20130422-‐11430775.pdf, 5 – 6. 138 http://www.eandis.be/eandis/tweede_proefproject.htm (consultatie 11 april 2014). 139 EANDIS EN INFRAX, Piloot Slimme meters. Eindrapport Eandis/Infrax, 2014, http://www.eandis.be/eandis/pdf/ 2-‐20140317-‐143456.pdf, 6. 140 M. REUGEBRINK, Slimme meters zijn geen recht maar een plicht, De Standaard, 1 oktober 2012, http://www. standaard.be/cnt/dmf20120930_00317032.
34
minister van Energie Freya Van den Bossche verklaarde daarentegen dat “tussen de Vlaamse energieregulator VREG, de netbeheerder en de Privacycommissie141 [afgesproken is] dat niemand kan verplicht worden om een slimme meter te installeren” in het kader van het proefproject.142 87. In maart 2014 verscheen het eindrapport van de tweede fase. In tegenstelling tot de bovenstaande kritiek, kwam uit het onderzoek een hoge mate van tevredenheid bij de testgezinnen naar voren. Het besluit luidde dan ook dat “de noodzakelijke voorbereidingen [kunnen worden] getroffen zodat de voorbereidende werkzaamheden kunnen opgestart worden bij een beslissing van de Vlaamse Overheid in verband met het verder installeren van de slimme meter”.143 88. Ook in het kader van de tweede fase van het proefproject werd de impact van de slimme meter op de energie-‐efficiëntie getest. Net zoals het geval was in het kader van de eerste fase, werd met betrekking tot elektriciteit een besparing vastgesteld en met betrekking tot gas niet. Gewogen naar de ganse populatie van Vlaanderen zou de volledige uitrol van de slimme meter een daling van het energieverbruik met 3,4 procent betekenen – een stuk hoger dan in de eerste fase.144 Waar in het rapport van de eerste fase inzake de beschikbaarheid van gedetailleerde informatie omtrent het energieverbruik “geen duidelijke barrières” voor energiebesparingen werden opgemerkt en “een maximaal gebruik van de gedetailleerde verbruiksgegevens” werd aanbevolen145, werd in rapport van de tweede fase echter gewag gemaakt van een wearing out-‐effect indien “te gemakkelijk en te veel positieve informatie” beschikbaar wordt gesteld. Er werd dan ook aangeraden om slechts gedetailleerde informatie omtrent het energieverbruik ter beschikking ter stellen die enerzijds “voldoende motiverend [is] om gezinnen niet te doen afhaken” en anderzijds “voldoende prikkelend [is] voor de huishoudens die zeer goed bezig zijn”.146 Afdeling 3 – Derde fase 89. Indien de evaluatie van de tweede fase positief blijkt, zal worden overgegaan tot de derde fase ofte een uitrol van de slimme meter op grote schaal. Het gaat hierbij om maximum 5 miljoen slimme meters over gans Vlaanderen. Het is hierbij de bedoeling om tegen 2020 te voldoen aan de Europese
141
Commissie voor de Bescherming van der Persoonlijke Levenssfeer. S. GROMMEN, Klant mag slimme meter weigeren, Datanews, 1 oktober 2012, http://datanews.knack.be/ict/ nieuws/klant-‐mag-‐slimme-‐meter-‐weigeren/article-‐4000186380716.htm. 143 EANDIS EN INFRAX, Piloot Slimme meters. Eindrapport Eandis/Infrax, 2014, http://www.eandis.be/eandis/pdf/ 2-‐20140317-‐143456.pdf, 12 – 13. 144 EANDIS EN INFRAX, POC II Smart Metering. Energie-‐Efficiëntie. Resultaat verbruik, 2013, http://www.infrax.be/ ~/media/Website/Files/slimme-‐meters/POC-‐energie-‐efficientie.ashx, 3 – 4. 145 Zie randnr. 83. 146 EANDIS EN INFRAX, POC II Smart Metering. Energie-‐Efficiëntie. Resultaat verbruik, 2013, http://www.infrax.be/ ~/media/Website/Files/slimme-‐meters/POC-‐energie-‐efficientie.ashx, 5. 142
35
verplichting om 80 procent van de consumenten te voorzien van een slimme meter. In het kader van het nemen van een onderbouwde beslissing ter zake, raadt de VREG in het ondernemingsplan van 2014 een actualisatie van de kosten-‐batenanalyse op grond van de evaluatie van de tweede fase van het grootschalig proefproject aan.147 90. Tevens staat het ondernemingsplan van de VREG van 2014 in het kader van de opvolging van de proefprojecten een verschuiving van de focus naar de dienstverlening via de slim meter voorop. Daarnaast voorziet de VREG ook een aantal proefprojecten inzake netbeheer. Hierbij zal een dubbel doel worden nagestreefd, namelijk “het garanderen van de kwaliteit van de energiedistributie [en] het oordeelkundig investeren in bijkomende netcapaciteit”.148 Afdeling 4 – Project LINEAR 91. Tegen de achtergrond van het hierboven besproken grootschalig proefproject liep sinds 2012 in verschillende gemeentes in Vlaanderen, waaronder eens te meer de Mechelse deelgemeentes Leest en Hombeek in het werkingsgebied van Eandis en de Genkse deelgemeente Bret-‐Gelieren in het werkingsgebied van Infrax, een ander initiatief inzake smart grids van de Vlaamse overheid, Eandis, Infrax, EnergyVille e.a., namelijk het project LINEAR ofte Local Intelligent Networks and Energy Active Regions. Het doel van LINEAR is tweeledig: enerzijds vormt het een onderzoek naar de principes van actieve vraagsturing en tariefsturing via slimme apparaten en anderzijds wordt de integratie van decentrale productie-‐installaties in het distributienet onderzocht.149 92. De slimme apparaten die in het kader van LINEAR worden gebruikt bieden namelijk de mogelijkheid tot tariefsturing.150 Met andere woorden: de consument kan via het slimme apparaat een tijdvenster instellen voor het afwerken van een programma en het LINEAR-‐systeem schakelt het slimme huishoudtoestel dan automatisch in bij een overaanbod van energie of bij een onevenwicht in het net, met andere woorden, wanneer de prijs van energie lager is – evenwel zonder dat de eindtijd van het tijdsvenster overschreden wordt.151 Via het ter beschikking stellen van ‘flexibiliteit’ door middel van een dergelijk tijdsvenster kan aan peak shaving152 worden gedaan.
147
VREG, Ondernemingsplan 2014, Brussel, http://www.vreg.be/sites/default/files/uploads/ondernemingsplan_ 2014.pdf, 29. 148 VREG, Ondernemingsplan 2014, Brussel, http://www.vreg.be/sites/default/files/uploads/ondernemingsplan_ 2014.pdf, 30. 149 http://www.linear-‐smartgrid.be/?q=doelstelling (consultatie 26 april 2014). 150 Zie randnrs. 288 e.v. 151 http://www.linear-‐smartgrid.be/?q=beloningsmodellen (consultatie 26 april 2014). 152 Het verschuiven van de belasting van het net van de piekuren naar de daluren rekening houdende met de beschikbaarheid van hernieuwbare en decentraal opgewekte energie.
36
93. De toepassing in de praktijk van het principe van actieve vraagsturing in het kader van het project LINEAR kan nu al een succes worden genoemd. Door middel van actieve vraagsturing via slimme huishoudtoestellen werd reeds op enkele maanden tijd de kaap van 100.000 uren aan flexibiliteit gerond.153 Daarnaast bleek uit een enquête in het najaar van 2013 dat 80 procent van de deelnemers aan het LINEAR-‐project ten minste enkele keren per maand de gegevens omtrent hun energieverbruik raadpleegt en dat 33 procent van de deelnemers reeds een energiebesparing heeft gerealiseerd door het vervangen van hun oude toestellen door een slimme variant of het louter bewuster omgaan met energie.154 Titel 3 – De VREG 94. Zoals hierboven reeds aangemerkt, heeft de Vlaamse regering via de beheersovereenkomst voor de periode 2011 – 2015 een grote rol toebedeeld aan de VREG inzake de uitrol van de slimme meter en de invoering van een slim net. Zo dient de Vlaamse energieregulator een actieplan inzake slimme netten en een advies inzake slimme meters op te stellen, en in het algemeen een begeleidende en beleidsondersteunende rol te spelen. Ook in de het jaarlijkse ondernemingsplan van de VREG werd al diverse malen melding gemaakt van de slimme meter en het slimme net. Hoofdstuk 1 – Project Marktmodel 95. Reeds in de periode vòòr de Beheersovereenkomst 2011 – 2015 had de VREG het nut van een uitrol van de slimme meter en de invoering van een slim net al onderschreven. De VREG had namelijk in 2006 onderzoek gedaan naar een nieuw marktmodel voor de pas vrijgemaakte Vlaamse energiemarkt. 155 De liberalisering van de energiemarkt had namelijk niet meteen de beoogde verhoging van de efficiëntie en de effectiviteit van de marktwerking tot gevolg gehad. Concreet was er sprake van klachten omtrent foutieve en laattijdige facturatie door de leveranciers. 96. Als gevolg van dit onderzoek werd het project Marktmodel opgestart. Reeds in dit project kreeg het concept van de slimme meter een grote rol toebedeeld.156 Zo kreeg de KU Leuven als opdracht een studie naar de mogelijke communicatietechnologieën inzake de slimme meter uit te voeren. Het
153
LINEAR, Nieuwsbrief maart 2014, http://us5.campaign-‐archive2.com/?u=29a8e09c1514209da0a2c9d08&id= 416416ad4e&e=19ec7d8c90. 154 LINEAR, Nieuwsbrief december 2013, http://us5.campaign-‐archive2.com/?u=29a8e09c1514209da0a2c9d08 &id=a2255da08c&e=19ec7d8c90. 155 VREG, Advies van de Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits-‐ en Gasmarkt met betrekking tot de voortzetting van de studie ‘Naar een marktmodel voor de Vlaamse energiemarkt’ en reacties uit de consultatieronde over de eerste fase van deze studie, ADV-‐2006-‐4, Brussel, 18 p. 156 VREG EN DELOITTE, Ontwikkeling van een marktmodel voor de Vlaamse energiemarkt – fase 1 bis. Werktraject 4 – Meetinfrastuctuur, RAPP-‐2009-‐4, Brussel, 19 p.
37
project Marktmodel verwees in dit kader naar de doelstellingen inzake smart grids van het Pact 2020 en Vlaanderen in Actie. 97. Als eindresultaat van het project Marktmodel presenteerde de VREG in 2009 een visietekst over het nieuwe marktmodel voor de Vlaamse energiemarkt. De VREG verklaarde hierin dat er in het kader van een efficiënter netbeheer, een verhoging van de energie-‐efficiëntie en een verbetering van de marktwerking “eensgezindheid [heerst] over de noodzaak van de invoering van slimme meters” tussen de verschillende spelers in de energiemarkt. Het plaatsen van slimme meters wordt als een ‘natuurlijke’ taak voor de distributienetbeheerders beschouwd.157 98. De via de slimme meter geregistreerde smart data moet ten dienste staan van een verbetering van de marktwerking. Deze smart data wordt via een nog op te richten centraal clearing house ter beschikking gesteld aan de verschillende spelers in de energiemarkt. Zo kunnen bijvoorbeeld de netbeheerders het netevenwicht beter bewaren en de bestaande of zelfs nieuwe marktpartijen commerciële energiediensten aanbieden. De VREG erkent in dit verband evenwel de noodzaak aan een juridisch kader inzake de bescherming van de privacy van de consument en de dataveiligheid.158 99. Ten slotte werd een algemene uitrol van de slimme meter tussen 2014 en 2020 en het invoeren van een slim net in Vlaanderen tegen 2020 gezien als een haalbare doelstelling.159 Hoofdstuk 2 – Beleidsplatform Slimme netten 100. Sinds februari 2010 is er in de schoot van de VREG ook een Beleidsplatform Slimme netten opgericht. Dit beleidsplatform heeft als doel om kennis over slimme meters en slimme netten op te bouwen en te delen, de diverse initiatieven in Vlaanderen op te volgen en een zogenaamd “breed maatschappelijk overleg” rond de verschillende voor-‐ en nadelen van een algemene uitrol van de slimme meter op te starten. Ter verwezenlijking van dit doel brengt het Beleidsplatform Slimme netten alle stakeholders 160 samen in één discussieforum dat VREG bijstaan in haar taak om de Vlaamse minister van Energie en de Vlaamse regering te adviseren inzake slimme meters en slimme netten.161 101. . Vooreerst pleiten de netbeheerders voor een slim net in plaats van een verzwaring van het huidige net als de oplossing voor de problematiek inzake congestie. Evenwel moet deze oplossing
157
VREG, Visietekst studie marktmodel, RAPP-‐2009-‐01, Brussel, 7 – 8. VREG, Visietekst studie marktmodel, RAPP-‐2009-‐01, Brussel, 8. 159 VREG, Visietekst studie marktmodel, RAPP-‐2009-‐01, Brussel, 7 – 8. 160 Onder andere de netbeheerders, de leveranciers, de producenten, de overheid, ondernemings-‐ en consumentenverenigingen en de Commissie voor de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer. 161 http://www.vreg.be/beleidsplatform (consultatie 2 maart 2014). 158
38
betaalbaar en eenvoudig blijven. De leveranciers en producenten stippen op hun beurt de invoering van een slim net aan als een noodzakelijke ontwikkeling om het evenwicht tussen de vraag naar en aanbod van energie te bewaren na de integratie van decentrale productie-‐installaties. Het Beleidsplatform Slimme netten besluit dat de invoering van een slim net “een evolutief proces” is waarvoor “een gezamenlijke bepaling van het transitiepad via overleg” aangewezen is.162 102. Tot eind 2012 was het Beleidsplatform Slimme netten ingedeeld in twee werkgroepen, namelijk een werkgroep ‘Netbeheer en decentrale productie’, waarin de technische kant van de zaak aan bod kwam, en een werkgroep ‘Marktwerking en consument’, waarin de impact van de transitie naar een slim net op het gedrag van de consument en de werking van de energiemarkt onder de loep werd genomen. Met ingang van 2013 werd de indeling in twee werkgroepen evenwel afgeschaft. In de plaats van de bovenstaande tweeledige structuur zal het Beleidsplatform Slimme netten in het vervolg als één geheel rapporteren over de “twee aspecten van slimme meters [inzake] de consument en de markt”, met name de omzetting van de Energie-‐efficiëntierichtlijn en het opstellen van een Data Privacy Impact Assessment op vraag van de Europese Unie.163 Hoofdstuk 3 – Actieplan voor slimme netten 103. In de Beheersovereenkomst tussen de Vlaamse regering en de VREG voor de periode 2011 – 2015 werd gestipuleerd dat de VREG tegen eind 2011 een actieplan inzake slimme meters diende op te stellen, dat om de twee jaar moet worden geactualiseerd. De eerste versie van dit actieplan164 werd op 20 december 2011 opgeleverd. 104. Vooreerst verklaart het actieplan het doel van de invoering van een slim net. De VREG spreekt van “een betere prijs dankzij [een] betere marktwerking” en “een beperking van de impact van stroomopwekking op het milieu”. Tevens worden “het terugdringen van [het] energieverbruik” van de consument en “een [vermindering van de] afhankelijkheid van het buitenland op het vlak van energiebevoorrading” als doelen gesteld. Een slim net kan dit realiseren via een verhoging van “de efficiëntie van het netbeheer zelf” en “de integratie van decentrale elektriciteitsproductie”.165
162
VREG, Rapport van de Vlaamse Regulator voor de Elektriciteits-‐ en Gasmarkt van 20 december 2011 met betrekking tot een Actieplan voor slimme netten, RAPP-‐2011-‐19, Brussel, 5 – 7. 163 VREG, Ondernemingsplan 2013, Brussel, http://www.vreg.be/sites/default/files/uploads/ondernemingsplan_ 2013.pdf, 36. 164 VREG, Rapport van de Vlaamse Regulator voor de Elektriciteits-‐ en Gasmarkt van 20 december 2011 met betrekking tot een Actieplan voor slimme netten, RAPP-‐2011-‐19, Brussel, 16 p. (hierna verkort: VREG, Actieplan voor slimme netten). 165 VREG, Actieplan voor slimme netten, 3.
39
Daarnaast wordt de invoering van een slim net als een evolutief proces gezien – een slimmer netbeheer wordt als het startpunt van een dergelijke transitie naar voren wordt geschoven. Een algemene uitrol van de slimme meter wordt evenwel pas wenselijk geacht voor zover de slimme meters daadwerkelijk worden ingezet om tot een efficiënter netbeheer te komen.166 105. Het actieplan stipt hiertoe een vijftal zogenaamde “hefbomen” aan waarmee de Vlaamse overheid en de VREG de invoering van een slim net in goede banen kunnen leiden.167 Als eerste hefboom schuift het actieplan de keuze voor een nieuw marktmodel naar voor. De invoering van een slim net zal namelijk een grote weerslag hebben op de hoeveelheid beschikbare data in de energiemarkt. Dit zal de verhoudingen tussen de bestaande en de nieuwe marktspelers en tussen beiden onderling aanzienlijk beïnvloeden.168 Een tweede hefboom is volgens de VREG een technische regulering van de infrastructuur op basis van de gewenste functies en energiediensten. In een eerder rapport van de VREG werd een voorstel inzake de minimale functies van slimme meters reeds uitgewerkt.169 Ten derde wordt de tarifering inzake de aansluiting op en de toegang tot het net als een belangrijke hefboom gezien. Een differentiatie in het nettarief naargelang time of use zou volgens de VREG de consument kunnen aansporen tot het een slim gebruik van het slimme net.170 Tot slot dienen het investeringsbeleid en kwaliteitsregulering zich aan als vierde en vijfde hefboom. Via gerichte investeringen in het slimmer maken van het distributienet kan het probleem van congestie optimaal worden aangepakt. Het ontwikkelen van een marktproces voor congestiebeheer wordt dan ook als een eerste stap voor de invoering van een slim net gezien. Daarnaast kunnen duidelijke kwaliteitsvereisten voor het net-‐ en databeheer het comfort voor de consument verhogen. Hoofdstuk 4 – Kosten-‐batenanalyses 106. Reeds in de zomer van 2008 liet de VREG een eerste rekenmodel inzake de uitrol van de slimme meter opmaken. Het resultaat van de kosten-‐batenanalyse op basis van het bovenstaande rekenmodel was echter negatief.171
166
VREG, Actieplan voor slimme netten, 9 – 10. VREG, Actieplan voor slimme netten, 7 – 9. 168 Zie randnr. 265. 169 Zie randnr. 168. 170 Zie randnrs. 297 – 300. 167
40
107. Naar aanleiding van de verplichting op grond de Derde Elektriciteitsrichtlijn werd in januari 2012 een actualisatie van de kosten-‐batenanalyse van 2008 opgeleverd aan de hand van resultaten van de eerste fase van het proefproject inzake slimme meters.172 Het resultaat van de actualisatie van de kosten-‐batenanalyse was positief voor zowel een snelle algemene uitrol als voor een snelle uitrol per doelgroep. Een trage uitrol per doelgroep kreeg evenwel een negatieve beoordeling. Met betrekking tot de verdeling van de kosten en de baten over de verschillende actoren in de energiemarkt bleek dat vooral de consument via een verbetering van de marktwerking kan genieten van de baten van de slimme meter. Aan de andere kant draagt de distributienetbeheerder het merendeel van de kosten. De vraag stelt zich in welke mate de kostprijs van een uitrol van de slimme meter via het distributienettarief zal worden doorgerekend aan de consument.173 108. In het ondernemingsplan van de VREG van 2014 werd een actualisatie van de kosten-‐ batenanalyse vooropgesteld naar aanleiding van de ervaringen van de tweede fase van het proefproject en de omzetting van de Energie-‐efficiëntierichtlijn.174 Een dergelijke actualisatie werd op 14 maart 2014 opgeleverd.175 Uit deze tweede actualisatie bleek dat in de eerste actualisatie van de kosten-‐batenanalyse uit 2012 onder meer de installatiekosten van de slimme meter onderschat werden en de algemene baten inzake energie-‐efficiëntie176 overschat werden. De oorzaak hiervan was onder andere de tijdelijke daling van het energieverbruik als gevolg van de economische crisis.177 De VREG komt dan ook tot het besluit dat de kosten verder dienen te worden gereduceerd en de baten te worden geoptimaliseerd.
171
KEMA, Energiemeters worden mondiger. Resultaten van een kosten-‐batenanalyse naar de invoering van ‘slimme meters’ in Vlaanderen. Finaal Rapport, Arnhem, 2008, 87 p., http://www.vreg.be/sites/default/files/ rapporten/rapp-‐2008-‐10.pdf (hierna verkort: Kosten-‐batenanalyse 2008). 172 KEMA, Financiële haalbaarheid slimme energiemeters in Vlaanderen. Een kosten-‐batenanalyse in maatschappelijk perspectief, Arnhem, 2012, 68 p., http://www.vreg.be/sites/default/files/rapporten/kema.pdf (hierna verkort: Kosten-‐batenanalyse 2012). 173 http://www.vreg.be/kosten-‐batenanalyse (consultatie 27 april 2014). 174 VREG, Ondernemingsplan 2014, Brussel, http://www.vreg.be/sites/default/files/uploads/ondernemingsplan_ 2014.pdf, 29. 175 VREG, Rapport van de Vlaamse Regulator van de Elektriciteits-‐ en Gasmarkt van 14 maart 2014 met betrekking tot de actualisatie van de kosten-‐batenanalyse slimme meters, RAPP-‐2014-‐02, Brussel, 26 p. (hierna verkort: Kosten-‐batenanalyse 2014). 176 De stijging van de baten inzake energie-‐efficiëntie met betrekking tot elektriciteit ten opzichte de kosten-‐ batenanalyse van 2012 werd teniet gedaan door de totale afwezigheid van baten inzake energie-‐efficiëntie met betrekking tot gas in tegenstelling tot de kosten-‐batenanalyse van 2012. 177 Kosten-‐batenanalyse 2014, 6.
41
Hierbij dient tevens te worden opgemerkt dat het verschil in rendabiliteit tussen een snelle algemene uitrol en een trage uitrol per segment sterk verminderd is. De meest adequate uitrolstrategie is zowel volgens de VREG als volgens de netbeheerders een uitrol van de slimme meter per segment, in volgorde van hoogste naar laagste rendabiliteit, waarbij de rendabele segmenten sneller en de onrendabele segmenten trager worden uitgerold. 178 Zo blijft ook de impact op het distributie-‐ nettarief beperkt.179 Hoofdstuk 5 – Advies inzake de invoering van de slimme meter 109. De Beheersovereenkomst tussen de Vlaamse regering en de VREG voor de periode 2011 – 2015 schoof het najaar van 2013 als deadline voor de oplevering van een advies inzake de invoering van de slimme meter. 110. Als resultaat van de discussies binnen het Beleidsplatform Slimme netten en de actualisatie van de kosten-‐batenanalyse werd begin 2012 reeds een tussentijds opgeleverd.180 Concreet bevat het rapport een samenvatting van de reeds opgeleverde adviezen inzake de actieve participatie van de consument, het beschermen van de privacy en dataveiligheid, de minimale functies van de slimme meter en de impact van de slimme meter op de marktrollen en de datastromen. 111. Volgens het advies zal de slimme meter hoe dan ook deel uitmaken van het toekomstige energienet. Te dien einde acht de VREG een relatief snelle en verplichte uitrol van de slimme meter per segment aan, te beginnen bij de meest rendabele segmenten, de beste strategie.181 Evenwel houdt de uitrol van de slimme meter “een omvangrijk project met een grote investeringswaarde en een impact op het geheel van de bevolking” in. Bij het nemen van een beleidsbeslissing ter zake wordt dus best “niet over één nacht ijs” gegaan. De VREG raadt dan ook aan om alvast “een start te maken met het opstellen van de nodige wetgevende en reglementaire teksten” ter zake.182 Hoofdstuk 6 – Voorstel voor een wettelijk kader inzake slimme meters 112. Hoger werd reeds vermeld dat in de Energie-‐efficiëntierichtlijn een aantal belangrijke bepalingen inzake de uitrol van de slimme meter zitten vervat.183 In het kader van een advies inzake
178
Kosten-‐batenanalyse 2014, 23. VREG, Persbericht 17 maart 2014, Brussel, http://www.vreg.be/sites/default/files/persmededelingen/ persbericht_kba_slimme_meters.pdf. 180 VREG, Advies van de Vlaamse Regulator voor de Elektriciteits-‐ en Gasmarkt van 17 januari 2012 met betrekking tot de voorbereiding van de invoering van slimme meters, ADV-‐2012-‐2, Brussel, 15 p. (hierna verkort: VREG, Advies met betrekking tot slimme meters). 181 VREG, Advies met betrekking tot slimme meters, 12 – 13. 182 VREG, Advies met betrekking tot slimme meters, 15. 183 Zie randnrs. 47 – 50. 179
42
de omzetting van de Energie-‐efficiëntierichtlijn in Vlaamse regelgeving kwam de VREG op 29 oktober 2013 dan ook naar buiten met een concreet voorstel voor een wettelijk kader inzake slimme meters.184 113. Het gaat eerst en vooral om het vastleggen van de voorwaarden inzake de plaatsing van de slimme meter. Zowel in het geval van een nieuwbouw en een ingrijpende renovatie alsook in het geval van een vervanging van de bestaande meter dient volgens de VREG meteen te worden overgegaan tot het plaatsen van een slimme meter. Er staat immers geen enkele technische of financiële hindernis de hieruit volgende implementatie van artikel 9, lid 2 van de Energie-‐ efficiëntierichtlijn nog in de weg.185 In afwachting van een afdoende wettelijke basis ter zake raadt de VREG aan om de bestaande klassieke energiemeters vooralsnog te behouden.186 114. Daarnaast worden het vastleggen van de minimale functies van de slimme en het voorzien van garanties inzake de bescherming van de privacy van de consument en de dataveiligheid naar voren geschoven. Tot slot zal het regelgevend kader voor de uitrol van de slimme meter moeten worden opgenomen in het Energiedecreet en zullen een aantal concrete maatregelen ter zake moeten worden ingelast in het Energiedecreet en het Technisch Reglement Distributie Elektriciteit.187 115. De diverse aspecten van het bovenstaande voorstel zullen uitgebreid besproken worden in het hiernavolgende deel inzake de juridische beperkingen en opportuniteiten bij een uitrol van de slimme meter en de invoering van een slim net. Hoofdstuk 7 – Memorandum voor de Vlaamse regering 2014 – 2019 116. Eind 2013 publiceerde de VREG een memorandum 188 met aanbevelingen voor de nieuwe Vlaamse regering. Deze aanbevelingen werden opgedeeld in drie categorieën, met name de organisatie van de energiemarkt, de regulering van het netbeheer en de werking van de VREG zelf. In
184
VREG, Advies van de Vlaamse Regulator van de Elektriciteits-‐ en Gasmarkt van 29 oktober 2013 met betrekking tot de omzetting in de Vlaamse regelgeving van de Richtlijn van de Europese Unie 2012/27/EU van 25 oktober 2012 betreffende energie-‐efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG en een voorstel voor een wettelijk kader voor slimme meters, ADV-‐2013-‐9, Brussel, 38 p. (hierna verkort: VREG, Voorstel voor een wettelijk kader voor slimme meters). 185 Zie randnrs. 148 e.v. 186 VREG, Voorstel voor een wettelijk kader voor slimme meters, 26. 187 VREG, Voorstel voor een wettelijk kader voor slimme meters, 9. 188 VREG, Memorandum van de Vlaamse Regulator voor de Elektriciteits-‐ en Gasmarkt van 4 december 2013 voor de Vlaamse Regering 2014 – 2019, ADV-‐2013-‐10, Brussel, 39 p. (hierna verkort: VREG, Memorandum voor de Vlaamse Regering 2014 – 2019).
43
het kader van de regulering van het netbeheer nam de VREG ook een aantal aanbevelingen op met betrekking tot de uitrol van de slimme meter.189 Concreet betreft het een beknopte samenvatting van het hogervermelde voorstel voor een wettelijk kader inzake slimme meters. 117. Net zoals in haar ondernemingsplan van 2014 190 en haar voorstel voor een wettelijk kader inzake slimme meters 191 , onderschrijft de VREG de noodzaak van zowel het vastleggen van de minimale functies en basisenergiediensten als het inbouwen van garanties met betrekking tot de bescherming van de privacy van de consument en de dataveiligheid.192 Tevens dient het beheer van het distributienet in het kader van de invoering van een slim net te worden “geëvalueerd en bijgestuurd”.193 118. Het memorandum besluit dat de volgende Vlaamse regering de knoop zal moeten doorhakken over een algemene uitrol van de slimme meter naast de uitrol in het kader van de omzetting van de Energie-‐efficiëntierichtlijn. Een actualisatie van de kosten-‐batenanalyse van 2012 op grond van het eindresultaat van het grootschalig proefproject wordt noodzakelijk geacht om dienaangaande een onderbouwde beslissing te kunnen nemen. Dit kan dan ofwel uit een algemene uitrol ofwel uit een specifieke uitrol ten gunste van één of meerdere doelgroepen – zoals prosumenten of consumenten met een budgetmeter – bestaan.194
189
VREG, Memorandum voor de Vlaamse Regering 2014 – 2019, 6 – 7 en 30 – 34. VREG, Ondernemingsplan 2014, Brussel, http://www.vreg.be/sites/default/files/uploads/ondernemingsplan_ 2014.pdf, 11 en 29. 191 Zie randnr. 114. 192 VREG, Memorandum voor de Vlaamse Regering 2014 – 2019, 7 en 30 – 31. 193 VREG, Memorandum voor de Vlaamse Regering 2014 – 2019, 7, 32 en 34. 194 VREG, Memorandum voor de Vlaamse Regering 2014 – 2019, 6 en 31. 190
44
Deel 4 – Juridische beperkingen en opportuniteiten 119. Uit het voorgaande blijkt dat omtrent de uitrol van de slimme meter en de invoering van een slim net reeds veel inkt gevloeid is. De hierboven besproken rapporten, adviezen, aanbevelingen et cetera ter zake geven blijk van de noodzaak van een grondige aanpassing van de organisatie van de Vlaamse energiemarkt. 120. Hiernavolgend zal dan ook de impact van de uitrol van de slimme meter en de invoering van een slim net op het bestaande distributienet en de dienaangaande regelgeving worden besproken. Alvorens de impact ter zake te bespreken, is mijns inziens evenwel een korte uiteenzetting van een aantal basisbeginselen inzake de werking van de energiemarkt aangewezen. Titel 1 – Werking van de energiemarkt Hoofdstuk 1 – Het transmissienet 121. Hoger werd reeds vermeld dat het federale transmissienet het net is waarlangs elektriciteit wordt vervoerd van een producent naar een distributienetbeheerder of naar een grote industriële afnemer.195 122. Op grond van het principe van ownership unbundling196 wordt in België zowel het beheer als de eigendom van het transmissienet toegewezen aan een van de elektriciteitsproducenten en -‐ leveranciers onafhankelijke transmissienetbeheerder door de federale minister van Energie. Thans is het beheer van het transmissienet in handen van Elia. 123. De transmissienetbeheerder heeft als taak “de exploitatie, het onderhoud en de ontwikkeling van het transmissienet […] teneinde de continuïteit van de voorziening te waarborgen”.197 In het bijzonder gaat het onder meer om het opstellen van een tienjaarlijks investeringsplan, het bijdragen tot de bevoorradingszekerheid, het bewaren van het netevenwicht en het beheren van congestie. 124. Ter bewaring van het evenwicht tussen het aanbod en de vraag op het elektriciteitsnet dient elke netgebruiker de transmissienetbeheerder daags voordien in kennis te stellen van zijn afname en/of injectie via een zogenaamde ‘nominatie’. Via een dergelijk overzicht van de vraag en het aanbod kan de transmissienetbeheerder het evenwicht op het elektriciteitsnet bewaren.
195
Zie randnr. 65. Zie randnr. 33. 197 Artikel 8, §1 van de Elektriciteitswet. 196
45
125. Het kennisgeven van de hogervermelde nominaties wordt in principe gedelegeerd aan een zogenaamde balance responsible party ofte een evenwichtsverantwoordelijke. Op grond van een overeenkomst is de evenwichtsverantwoordelijke ten aanzien van de transmissienetbeheerder op straffe van een imbalance fee ofte een vergoeding pro rata het onevenwicht, verantwoordelijk voor het bewaren van het evenwicht tussen de afname en de injectie van elektriciteit met betrekking tot een portfolio van toegangspunten. 198 Thans wordt de rol van evenwichtsverantwoordelijke vaak ingevuld door de leverancier in het kader van afname en de producent in het kader van injectie.199 126. In principe is “elke opwekker van elektriciteit” ofte elke producent aangesloten op het transmissienet.200 De producent dient te dien einde te beschikken over een productievergunning die op advies van de CREG door de federale minister van Energie wordt toegekend.201 127. Elke producent van een centrale met een nominaal vermogen dat hoger is dan 25 MW en/of die rechtstreeks op het transmissienet is aangesloten, dient tevens een contract voor de coördinatie van de inschakeling van productie-‐eenheden ofte een CIPU-‐contract te sluiten met de transmissienet-‐ beheerder. 202 Het CIPU-‐contract is de basisovereenkomst inzake zowel de kennisgeving van de nominaties met betrekking tot de injectie van een producent alsook inzake een aantal ondersteunende diensten zoals het ter beschikking stellen van de afschakelbare capaciteit 203 en black-‐start204.205 Hoofdstuk 2 – Het distributienet 128. Hoger werd reeds vermeld dat een distributienet een net is waarlangs elektriciteit wordt vervoerd naar de consument.206 In tegenstelling tot het federale transmissienet is er geen gewestelijk distributienet voor het gehele Vlaams Gewest, maar een aantal distributienetten – één per historisch gegroeid geografisch gebied.
198
Artikel 210 – 214 van het Technisch Reglement Transmissie Elektriciteit. Zie randnrs. 317. 200 Artikel 2, 1° van de Elektriciteitswet. 201 Artikel 4, §1 van de Elektriciteitswet. 202 Artikel 198 – 199 van het Technisch Reglement Transmissie Elektriciteit. 203 Zie randnr. 316. 204 Het leveren van de elektriciteit om het net terug op te starten na een stroompanne. 205 http://www.elia.be/nl/producten-‐en-‐diensten/ondersteunende-‐diensten/coordinatie-‐van-‐de-‐productie (consultatie 5 mei 2014). 206 Zie randnr. 65. 199
46
129. In Vlaanderen speelt het principe van ownership unbundling ook op het niveau van het distributienet.207 Zowel het beheer als de eigendom van een distributienet wordt toegewezen aan een van de activiteiten van levering en/of productie onafhankelijke distributienetbeheerder door de Vlaamse energieregulator VREG.208 Het beheer van ieder distributienet is thans in handen van een zogenaamde intercommunale ofte een intergemeentelijk samenwerkingsverband. Evenwel strookt de realiteit nog niet met het voorgaande principe. In de praktijk bestaan er namelijk zowel zuivere intercommunales, die volledig in handen zijn van de gemeentes, als gemengde intercommunales, waarin energieproducent en -‐leverancier Electrabel een participatie heeft. Electrabel werd evenwel verplicht haar participatie in de intercommunales op te zeggen tegen 2018.209 Momenteel telt Vlaanderen maar liefst elf distributienetbeheerders, met name zeven gemengde intercommunales, met Eandis als werkmaatschappij, en vier zuivere intercommunales, met Infrax als werkmaatschappij. 130. Thans zijn de marktrollen van netbeheerder, meteroperator en databeheerder allen in handen van de distributienetbeheerder.210 Niettemin is er naar aanleiding van de invoering van de slimme meter een evaluatie van het distributienetbeheer aan de orde.211 Volgens SCHÄCHTELE en UHLENBROCK blijft de distributienetbeheerder best zowel de rol van netbeheerder als de rol van meteroperator uitoefenen. Desgevallend kunnen de kosten van de installatie en de exploitatie van de slimme meter immers gesocialiseerd worden via het distributie-‐ nettarief. Daarenboven blijft het risico in hoofde van de investeerder laag als gevolg van het natuurlijk monopolie van de netbeheerder. Er is immers de zekerheid dat de consument niet zomaar van slimme meter kan veranderen – een zekerheid die er niet is wanneer de meteroperator tevens de leverancier van de consument in kwestie is.212
207
In tegenstelling tot de transmissienetbeheerder is de distributienetbeheerder niet op grond van het Europees recht gehouden tot het principe van ownership unbundling. Zie ook S. PRONT – VAN BOMMEL, Het derde energiepakket, SEW 2010, 11, 459. 208 Artikel 4.1.1 en 4.1.7 juncto 4.1.8 van het Energiedecreet. 209 Decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking (BS 31 oktober 2001). 210 Artikel 4.1.6 van het Energiedecreet. 211 Zie randnr. 117. 212 J. SCHÄCHTELE EN J. UHLENBROCK, How to regulate a market-‐driven rollout of smart meters? A multi-‐sided market perspective, Competition and Regulation, Network Industries 2011, 292.
47
Ook de VREG deelt deze mening. Tevens zal ook na de invoering van de slimme meter de distributienetbeheerder de eigenaar van de meter blijven.213 Met betrekking tot het beheer van de smart data dringt zich evenwel een wijziging op.214 131. Op grond van het Energiedecreet gelden tevens een aantal openbaredienstverplichtingen in hoofde van de distributienetbeheerder. 215 Het gaat meer bepaald over het leveren van een hoeveelheid gratis elektriciteit 216 , het leveren van elektriciteit als sociale leverancier 217 , het garanderen van een dag-‐, nacht-‐ en weekendtarief218 en het voorzien in openbare verlichting219. 132. Ten slotte dient de distributienetbeheerder zowel het recht op – materiële – aansluiting op het net ten aanzien van elke huishoudelijke afnemer220 als het recht op – immateriële – toegang tot het net tegen non-‐discriminatoire voorwaarden ten aanzien van elke netgebruiker221 ofte third party access te garanderen. 133. Sinds de liberalisering van de energiemarkt is iedere consument immers vrij om zelf zijn leverancier van elektriciteit te kiezen.222 Met leverancier wordt elke tussenpersoon bedoeld die het aankopen van elektriciteit aan een producent en het verkopen van elektriciteit aan een consument als taak heeft.223 Elke leverancier dient hiertoe te beschikken over een leveringsvergunning.224 Een dergelijke vergunning wordt toegekend door de VREG. Thans zijn er een dertigtal leveranciers actief op de Vlaamse energiemarkt. 134. Op grond van het Energiedecreet werden in hoofde van de leverancier een aantal openbaredienstverplichtingen opgelegd.225 Meer bepaald gaat het over een consumentvriendelijke facturatieplicht, een informatieplicht als single point of contact ten aanzien van de consument226 en een principieel verbod op het weigeren van huishoudelijke afnemers als klanten.227
213
VREG, Marktrollen en datastromen bij de introductie van slimme meters, 13. Zie randnrs. 246 e.v. 215 Artikel 4.1.20 – 4.1.22 van het Energiedecreet. 216 Artikel 4.1.1 – 4.1.4 van het Energiebesluit. 217 Zie randnr. 271. 218 Zie randnr. 289. 219 Artikel 3.1.39 – 3.1.41 van het Energiebesluit. 220 Artikel 4.1.14 van het Energiedecreet. 221 Artikel 4.1.18 van het Energiedecreet. 222 Zie randnrs. 27 e.v. 223 Artikel 1.1.3, 78° van het Energiedecreet. 224 Artikel 4.3.1 van het Energiedecreet. 225 Artikel 4.3.2 en 4.3.2/1 van het Energiedecreet. 226 Dit houdt in dat de leverancier het enige aanspreekpunt is ten aanzien van de klant en dat er slechts één factuur wordt verstuurd waarin zowel de energiekost, de nettarieven als de heffingen zitten vervat. 227 Artikel 5.6.1 van het Energiebesluit. 214
48
135. Ten slotte dient in het kader van de werking van de energiemarkt het federale power exchange platform ofte de elektriciteitsbeurs Belpex te worden vermeld. Belpex biedt namelijk een spotmarkt aan voor het uitwisselen van energieblokken, met andere woorden, een beurs waarop de elektriciteitsproducenten en -‐leveranciers dagelijks de nodige elektriciteit voor elk uur van de volgende dag kunnen aan-‐ of verkopen via het ingeven van aan-‐ en verkooporders.228 Titel 2 – Regelgevend kader Hoofdstuk 1 – Toepassingsgebied Afdeling 1 – Europese Unie 136. Naar aanleiding van de omzetting van het Derde Energiepakket 229 rees de vraag of het toepassingsgebied van het huidig wettelijk kader inzake het distributienet zich eveneens uitstrekt over het aan het bestaande distributienet toe te voegen ICT-‐net. 137. Volgens PRONT – VAN BOMMEL zet het ontbreken van een definitie voor het begrip ‘distributienet’ in de Derde Elektriciteitsrichtlijn een rem op de invoering van slimme netten in de Europese Unie.230 Het al dan niet toepasselijk zijn van het bestaande regelgevend kader op het geheel van het slimme net heeft immers een aantal niet te onderschatten gevolgen. 138. Uit het arrest Citiworks231 volgt dat het begrip ‘distributienet’ een brede interpretatie dient te worden toegeschreven. Ook een slim net – i.e. het bestaande distributienet met inbegrip van het eraan toegevoegde ICT-‐net – zou dus onder de definitie van een ‘distributienet’ moeten vallen. Echter, de Derde Elektriciteitsrichtlijn is onduidelijk op dit vlak daar zij geen dergelijke definitie bevat. 139. Een eerste gevolg van de in het arrest Citiworks gevolgde interpretatie geeft een antwoord op de vraag wie het ICT-‐net dient uit te baten.232 Indien een slim net in de zin van het bestaande distributienet met inbegrip van het eraan toegevoegde ICT-‐net in zijn geheel als een distributienet beschouwd wordt, valt de exploitatie van dit ICT-‐net onder het natuurlijke monopolie van de distributienetbeheerder.
228
http://www.belpex.be/about-‐us/about-‐us/profile (consultatie 10 mei 2014). Zie randnr. 33 – 36. 230 S. PRONT – VAN BOMMEL, Smart energy grids within the framework of the Third Energy Package, EEELR 2011, 2, 37 – 38. 231 HvJ C-‐439/06, Citiworks AG t. Flughafen Leipzig/Halle GmbH en Bundesnetzagentur, Jur. 2008, I, 3939. 232 S. PRONT – VAN BOMMEL, Smart energy grids within the framework of the Third Energy Package, EEELR 2011, 2, 39 – 41. 229
49
Dit botst echter met de artikelen 3 en 4 van de Machtigingsrichtlijn233 waarin gesteld wordt dat eenieder gerechtigd is om zowel een ICT-‐net uit te baten alsook om ICT-‐diensten aan te bieden. Een monopolie kan dan ook alleen maar gerechtvaardigd worden indien (1) het ICT-‐net een onlosmakelijk geheel vormt met het bestaande distributienet en (2) het aan het bestaande distributienet toegevoegde ICT-‐net noodzakelijk is om het recht op een universele dienstverlening te verzekeren. Volgens PRONT – VAN BOMMEL is het monopolie van de distributienetbeheerder met betrekking tot het uitbaten van het ICT-‐net wel degelijk een schending van de Machtigingsrichtlijn indien een slim net louter het faciliteren van de deelname van de consument aan de energiemarkt of het aanbieden van energiediensten inzake het verbeteren van de energie-‐efficiëntie van de consument tot doel heeft. Dergelijke doelstellingen vallen namelijk onder de werkingssfeer van de vrije energiemarkt.234 140. Daarnaast strekken volgens deze interpretatie het recht op aansluiting op het net en het recht op toegang tot het net tegen non-‐discriminatoire voorwaarden ofte third party access zich ook uit tot dit ICT-‐net.235 Elke consument zou in dit geval niet alleen het recht hebben op aansluiting op het bestaande distributienet als noodzakelijke voorwaarde om in alle vrijheid een leverancier van elektriciteit te kiezen op de elektriciteitsmarkt, maar eveneens het recht op aansluiting op het aan het bestaande distributienet toegevoegde ICT-‐net als noodzakelijke voorwaarde om in alle vrijheid een aanbieder van energiediensten te kiezen. 141. Tot slot heeft dit volgens VANWINSEN ook gevolgen voor het kostenplaatje.236 Aangezien het ICT-‐ net volgens de in het arrest Citiworks gevolgde interpretatie als een accessorium van het bestaande distributienet dient te worden beschouwd, dan vallen de noodzakelijke investeringen voor de ontwikkeling van het slimme net als een geheel ten laste van de distributienetbeheerder. Dit is een logisch gevolg van de in de Derde Elektriciteitsrichtlijn opgesomde taken van de distributie-‐ netbeheerder. Hierin staat namelijk dat “de distributienetbeheerder […] verantwoordelijk [is] voor het waarborgen van het vermogen van het systeem op lange termijn om te voldoen aan een redelijke vraag naar de distributie van elektriciteit, en voor het beheren, onderhouden en ontwikkelen onder
233
Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad, 2002/20/EG, 7 maart 2002, betreffende de machtiging voor elektronische-‐communicatienetwerken en –diensten, Pb. L., 24 april 2002, afl. 208, 21. 234 S. PRONT – VAN BOMMEL, Smart energy grids within the framework of the Third Energy Package, EEELR 2011, 2, 41. 235 S. PRONT – VAN BOMMEL, Smart energy grids within the framework of the Third Energy Package, EEELR 2011, 2, 38 – 39 en 42. 236 A.-‐S. VANWINSEN, Smart grids: legal growing pains, EEELR 2012, 3, 144.
50
economische voorwaarden van een zeker, betrouwbaar en efficiënt elektriciteitsdistributiesysteem in zijn gebied, met inachtneming van het milieu en de energie-‐efficiëntie”.237 Op grond van het Derde Elektriciteitsrichtlijn bestaat evenwel geen duidelijke wettelijke verplichting tot investeren in hoofde van de distributienetbeheerder – zoals dit wel bestaat in hoofde van de transmissienetbeheerder. Een wetgevend initiatief tot het inlassen van een dergelijke plicht ten aanzien van de distributienetbeheerder dringt zich dan ook op, aldus VANWINSEN.238 142. Hoewel dit noch in de wetgeving noch in de rechtsleer en rechtspraak wordt erkend239, wordt het investeren in slimme netten in de nota ‘Guidelines of Good Practice on Regulatory Aspects of Smart Metering for Electricity and Gas’ van de ERGEG240 tot slot ook als een taak van de regulator beschouwd.241 Er worden twee mogelijke opties aangereikt om investeringen in het slimme net te stimuleren: enerzijds via directe regulering, bijvoorbeeld door het opstellen van minimumvereisten, en anderzijds via indirecte regulering, bijvoorbeeld door het ontwikkelen van een ‘sturend’ tariferingssysteem.242 Afdeling 2 – Vlaams Gewest 143. In tegenstelling tot de Derde Elektriciteitsrichtlijn, bevat het Vlaamse Energiedecreet sinds 2011 echter wel een definitie van het begrip ‘distributienetwerk’. 243 In het Energiedecreet wordt een ‘elektriciteitsdistributienet’ namelijk gedefinieerd als het “geheel van onderling verbonden elektrische leidingen met een nominale spanning die gelijk is aan of minder is dan 70 kV, en de bijbehorende installaties, die noodzakelijk zijn voor de distributie van elektriciteit aan afnemers binnen een geografisch afgebakend gebied in het Vlaamse Gewest, dat geen gesloten distributienet, privédistributienet of directe lijn is”.244 In het kader van de problematiek inzake slimme netten zou het aan het bestaande distributienet toe te voegen ICT-‐net als een bijbehorende installatie in de zin van artikel 1.1.3, 32° van het
237
Artikel 25, lid 1 van de Derde Elektriciteitsrichtlijn. A.-‐S. VANWINSEN, Smart grids: legal growing pains, EEELR 2012, 3, 144. 239 A.-‐S. VANWINSEN, Smart grids: legal growing pains, EEELR 2012, 3, 145. 240 European Regulators’ Group For Energy and Gas, sinds 1 juli 2011 opgeheven en vervangen door ACER. 241 ERGEG, Final Guidelines of Good Practice on Regulatory Aspects of Smart Metering for Electricity and Gas, E10-‐RMF-‐29-‐05 Brussel, 11. 242 Zie randnrs. 297 – 300. 243 De definitie van een ‘distributienet’ in artikel 1.1.3, 29° van het Energiedecreet verwijst zowel naar een elektriciteitsdistributienet in de zin van artikel 1.1.3, 32° van het Energiedecreet als naar een aardgas-‐ distributienet in de zin van artikel 1.1.3, 6° van het Energiedecreet. 244 Artikel 1.1.3, 32° van het Energiedecreet. 238
51
Energiedecreet kunnen worden beschouwd indien dit ICT-‐net “noodzakelijk is voor de distributie van elektriciteit aan afnemers binnen een geografisch afgebakend gebied in het Vlaamse Gewest”. Dit ligt eveneens in lijn met de in het arrest Citiworks gevolgde interpretatie. 144. Artikel 4.1.1 van het Energiedecreet schrijft voor dat het beheer van een distributienet door de VREG wordt toegewezen aan een rechtspersoon per geografisch afgebakend gebied. Volgens de visie van PRONT – VAN BOMMEL houdt dit een schending van de Machtigingsrichtlijn in indien het bestaande distributienet geen onlosmakelijk geheel vormt met het ICT-‐net en het ICT-‐net niet noodzakelijk is ter garantie van het recht op een universele dienstverlening aangezien het slimme ‘distributienet’ per definitie ook het ICT-‐net omvat. Dit is evenwel niet het geval. Zo onderscheidt de VREG met name het verbeteren van de marktwerking, het verbeteren van het netbeheer, het creëren van energy awareness in hoofde van de consument, het beperkten van de impact op het milieu en het verhogen van de energie-‐ onafhankelijkheid als objectieven ter zake.245 Dit is mijns inziens volstrekt in lijn met de voorwaarde van ‘noodzakelijkheid’ van artikel 3 van de Machtigingsrichtlijn. 145. Tot slot voorziet het Energiedecreet – in tegenstelling tot de Derde Elektriciteitsrichtlijn – wel in een plicht tot investeren in hoofde van de distributienetbeheerder. Er dient namelijk een driejaarlijks indicatief investeringsplan te worden opgesteld ter “vernieuwing en uitbreiding van het net” en rekening houdende met “de toekomstverwachtingen in verband met decentrale productie”.246 Aangezien de invoering van het slimme net in het bijzonder de integratie van decentrale productie-‐ installaties in het distributienet op het oog heeft, kan het bovenstaande mijns inziens als een plicht tot het uitvoeren van de nodige investeringen ter ontwikkeling van een slim distributienet worden beschouwd. Evenwel bevelen COSSENT, FRIAS en GOMEZ in het kader van een dergelijk diepgaande wijziging van het distributienet het opstellen van een investeringsplan op een langere termijn aan.247 Hoofdstuk 2 – Energie-‐efficiëntierichtlijn
245
VREG, Actieplan voor slimme netten, 3; VREG, Mededeling van de Vlaamse Regulator voor de Elektriciteits-‐ en Gasmarkt van 1 oktober 2012 met betrekking tot de testen (proefproject) die uitgevoerd worden met slimme meters, met een focus op data veiligheid en privacy, MEDE-‐2012-‐04, Brussel, 6. 246 Artikel 4.1.19, §1 van het Energiedecreet. 247 R. COSSENT, P. FRIAS EN T. GOMEZ, Towards a future with large penetration of distributed generation: Is the current regulation of electricity distribution ready? Regulatory recommendations under a European perspective, Energy Policy 2009, 37, 1153.
52
146. Zoals hoger reeds vermeld, bevat de Energie-‐efficiëntierichtlijn een aantal bepalingen met betrekking tot een uitrol van de slimme meter.248 147. Aangezien de Energie-‐efficiëntierichtlijn uiterlijk tegen 5 juni 2014249 zowel in gewestelijke als in federale wetgeving dient te worden omgezet – hetgeen in het ondernemingsplan van de VREG van 2014250 werd onderschreven – werd door de VREG reeds een advies251 ter zake opgeleverd.252 Afdeling 1 – Plaatsingsvoorwaarden 148. In artikel 9, lid 1 van de Energie-‐efficiëntierichtlijn wordt bepaald dat zowel in elke nieuwbouw en na elke ingrijpende renovatie in de zin van de Richtlijn Energieprestatie van Gebouwen253 als bij elke vervanging van een bestaande meter, een individuele en betaalbare meter dient te worden geplaatst, in geval dit technisch niet onmogelijk en kostenefficiënt is.254 Met een individuele en betaalbare meter wordt hier evenwel louter “[een] individuele [meter] die het daadwerkelijke energieverbruik van de eindafnemer nauwkeurig [weergeeft] en informatie […] over de werkelijke tijd van het verbruik [geeft]” bedoeld. 149. Hieruit volgt dat in principe reeds aan de verplichting volgend uit artikel 9, lid 1 van de Energie-‐ efficiëntierichtlijn zou kunnen worden voldaan door middel van het plaatsen van louter elektronische meters met directe feedback via een extern in home display en met registratie van een verbruikersprofiel. Een functie voor digitale communicatie in twee richtingen zoals in het geval van een slimme meter wordt door deze richtlijn namelijk niet vereist. Evenwel acht de VREG een uitrol van de louter elektronische meter vanaf de uiterste datum voor de omzetting van de richtlijn in het licht van de plicht volgend uit Bijlage 1, lid 2 van de Derde Elektriciteitsrichtlijn “niet realistisch en zeker niet kostenefficiënt”.255 Tevens zou door het plaatsen van louter elektronische meters “een groot deel van de baten […] van slimme meters wegval[len]”.256
248
Zie randnrs. 48 – 49. Artikel 28, lid 1 van de Energie-‐efficiëntierichtlijn. 250 VREG, Ondernemingsplan 2014, Brussel, http://www.vreg.be/sites/default/files/uploads/ondernemingsplan_ 2014.pdf, 11. 251 Zie randnr. 112. 252 De Energie-‐efficiëntierichtlijn dient ook deels in federale wetgeving te worden omgezet maar daar nam de VREG in haar voorstel voor een wettelijk kader inzake slimme meters geen aanbevelingen over op. 253 Zie randnr. 46. 254 Zowel voor elektriciteit als voor aardgas, stadsverwarming, stadskoeling en warm water. 255 VREG, Voorstel voor een wettelijk kader voor slimme meters, 7. 256 VREG, Voorstel voor een wettelijk kader voor slimme meters, 26. 249
53
150. De VREG geeft dan ook in een aantal gevallen de voorkeur aan het onmiddellijk plaatsen van een slimme meter in plaats van een louter elektronische meter.257 In het voorstel van de VREG wordt namelijk aanbevolen om minstens een plicht tot het plaatsen van een slimme meter in geval van nieuwbouw en ingrijpende renovatie in het Energiebesluit in te lassen. Ook in geval van een vervanging van een bestaande meter acht de VREG het afdoende kosten-‐efficiënt en technisch niet onmogelijk om over te gaan tot het plaatsen van een slimme meter. Eenzelfde conclusie kwam naar voren in de kosten-‐batenanalyse van 2014.258 Het plaatsen zelf van de slimme meter wordt best ingelast in het Energiedecreet, als een plicht ten laste van de netbeheerder van een – al dan niet gesloten – distributienet.259 151. Daarnaast raadt de VREG aan via het Energiedecreet een mandaat te verlenen aan de Vlaamse regering om te mogen beslissen over een uitbreiding van de werkingssfeer ter zake.260 De VREG zal namelijk onderzoek doen naar de opportuniteit van de integratie van de budgetmeter261 – de slimme meter dient namelijk minimaal over een prepaymentfunctie te beschikken
262
– en de
productiemeter263 in de slimme meter. Tevens zou de netbeheerder steeds gevolg dienen te geven aan de uitdrukkelijke vraag van de consument zelf om een slimme meter te laten plaatsen.264 Een dergelijk mandaat werd intussen verleend middels de inlassing van een nieuw artikel 4.1.22/2, §1 in het Energiedecreet.265 152. Inmiddels werd in het kader van de actualisatie van de kosten-‐batenanalyse van 2014 ook de vervanging van de budgetmeter door een slimme meter met een prepaymentfunctie onderzocht. Het oordeel van de VREG luidde licht positief. Evenwel werd aanbevolen een overgangsperiode te voorzien omdat de kosten van de huidige budgetmeters nog niet volledig afgeschreven zijn. Dit uitstel van executie heeft echter geen noemenswaardige weerslag op het eindresultaat van de kosten-‐batenanalyse.266
257
VREG, Voorstel voor een wettelijk kader voor slimme meters, 35 – 38. Kosten-‐batenanalyse 2014, 9. 259 VREG, Voorstel voor een wettelijk kader voor slimme meters, 26 – 27 en 31. 260 VREG, Voorstel voor een wettelijk kader voor slimme meters, 8. 261 Een budgetmeter is een energiemeter met een prepaymentfunctie die geplaatst wordt ingeval een consument zowel door een leverancier als door de netbeheerder werd gedropt wegens wanbetaling. 262 Zie randnr. 182. 263 Een productiemeter is een energiemeter die de door de consument opgewekte decentrale productie meet. 264 VREG, Voorstel voor een wettelijk kader voor slimme meters, 26. 265 Artikel 12 van het Decreet ter omzetting van de Energie-‐efficiëntierichtlijn. 266 Kosten-‐batenanalyse 2014, 20. 258
54
153. Indien de huidige budgetmeters door slimme meters met een prepaymentfunctie worden vervangen, raadt de VREG een resem – eerder semantische – wijzigingen aan het Energiedecreet en het Energiebesluit aan.267 In het geval van de slimme meter kunnen de acties inzake prepayment namelijk – in tegenstelling tot de huidige budgetmeter – vanop afstand en digitaal worden uitgevoerd. De bewoordingen van het Energiedecreet en het Energiebesluit dienen dan ook aan deze realiteit te worden aangepast. Eerst en vooral gaat het over de huidige definitie van de ‘budgetmeter voor elektriciteit’ van artikel 1.1.3, 25° van het Energiedecreet. Luidens de huidige definitie is dit namelijk “[een] elektriciteitsmeter met begrenzer op 10 ampère en hulpkrediet die wordt opgeladen met een systeem van voorafbetaling”. Volgens de VREG wordt een slimme meter met prepaymentfunctie als budgetmeter voor elektriciteit beter gedefinieerd als “[een] elektriciteitsmeter met begrenzer en hulpkrediet die werkt via een systeem van voorafbetaling in het kader van een aan de netbeheerder opgelegde openbaredienstverplichting inzake de bescherming van huishoudelijke afnemers bij wanbetaling”.268 Ook de artikelen onder Hoofdstuk III van Titel V van het Energiebesluit zal hieraan moeten worden aangepast. Zo dienen onder meer “budgetmeter voor elektriciteit”, “plaatsen, inschakelen en uitschakelen” en “opladen” te worden vervangen door respectievelijk “systeem van voorafbetaling”, “activeren en deactiveren” en “voorafbetalen”.269 Inmiddels gaf de Vlaamse regering reeds gevolg aan het voorstel tot het wijzigen van de definitie van budgetmeter.270 154. Tevens zal de integratie van de budgetmeter in de slimme meter gevolgen hebben voor de uitvoering van de sociale openbaredienstverplichtingen in hoofde van de distributienetbeheerder.271 155. In het kader van de bespreking van de plicht tot het plaatsen van de slimme meter dient tevens de discussie inzake het vrijwillig of gedwongen karakter van een uitrol van de slimme meter te worden vermeld. Een vrijwillige uitrol van de slimme meter heeft volgens SCHÄCHTELE en UHLENBROCK zowel voordelen als nadelen.272
267
Wat de budgetmeters voor aardgas betreft, dringen gelijkaardige wijzigingen zich op. VREG, Voorstel voor een wettelijk kader voor slimme meters, 30. 269 VREG, Voorstel voor een wettelijk kader voor slimme meters, 31. 270 Artikel 3 van het Decreet ter omzetting van de Energie-‐efficiëntierichtlijn. 271 Zie randnrs. 274 – 280. 272 J. SCHÄCHTELE EN J. UHLENBROCK, How to regulate a market-‐driven rollout of smart meters? A multi-‐sided market perspective, Competition and Regulation, Network Industries 2011, 282. 268
55
Enerzijds is er als gevolg van een vrijwillige uitrol een hogere kans dat de consument zijn gedrag zal aanpassen. Desgevallend dient de consument immers een bewuste keuze tot de installatie van een slimme meter te maken. Daarenboven zal een consument pas overgaan tot de installatie van een slimme meter indien de baten in zijn hoofde groter zijn dan de kosten. Met andere woorden: een vrijwillige uitrol kan als de meest kosteneffectieve methode uit de bus komen – althans op individuele basis beschouwd. Anderzijds zal een vrijwillige uitrol niet van hetzelfde schaalvoordeel kunnen genieten als een verplichte uitrol. Het Duitse voorbeeld wijst namelijk uit dat een vrijwillige uitrol een lage marktpenetratie van de slimme meter als gevolg heeft. Tevens zal een vrijwillige uitrol niet binnen een bepaalde vooropgestelde periode verlopen noch zal een bepaald vooropgesteld doel kunnen worden bereikt. 156. Het Nederlandse voorbeeld kan ter zake een leidraad voor het Vlaams Gewest bieden. In Nederland werd de plaatsing van de slimme meter namelijk verplicht gesteld – op straffe van een gevangenisstraf. Na een – mijns inziens terechte – mediahetze tegen het dermate verplicht karakter werd een zogenaamde opt-‐out toegevoegd aan het initiële voorstel. Met andere woorden: het laten plaatsen van de slimme meter an sich bleef verplicht, maar de consument kon opteren voor een deactivatie van alle smart functions – het uitlezen op afstand in het bijzonder.273 Naar aanleiding van deze aanpassing liet de Nederlands overheid een onderzoek uitvoeren naar het effect van het vrijwillig karakter op de kosten en de baten van een uitrol van de slimme meter. Volgens het bovenstaande onderzoek zou in een uitrolscenario met een vrijwillig karakter het aantal weigeringen op 2 procent van de populatie komen te liggen. Daarenboven zouden de algemene baten van een uitrol verder dalen naarmate de slimme meter meer wordt geweigerd – in geval van een weigering dient bijvoorbeeld het opnemen van de meterstand nog steeds manueel te gebeuren – terwijl de kosten constant blijven.274 157. In het Vlaams Gewest kwam men in de kosten-‐batenanalyse van 2012275 en in de kosten-‐ batenanalyse van 2014276 tot eenzelfde conclusie, met name dat, vanuit een financieel-‐economisch perspectief gezien, een uitrolscenario met een vrijwillig karakter niet zonder risico is.
273
VREG, Rapport van de Vlaamse Regulator voor de Elektriciteits-‐ en Gasmarkt van 6 december 2011 met betrekking tot privacy en de slimme meter, RAPP-‐2011-‐20, Brussel, 19 (hierna verkort: VREG, Rapport met betrekking tot privacy en de slimme meter). 274 VREG, Rapport met betrekking tot privacy en de slimme meter, 20. 275 Kosten-‐batenanalyse 2012, 37 – 38. 276 Kosten-‐batenanalyse 2014, 6.
56
Volgens het voorstel van de VREG leidt de weigering van de plaatsing van een slimme meter – in de gevallen waarin dit verplicht is – in principe tot een grond tot afsluiting van het net in hoofde van de distributienetbeheerder.277 In weerwil van het bovenstaande is naar aanleiding van het grootschalig proefproject met betrekking tot de uitrol van de slimme meter reeds de wil gebleken om de consument een recht op het weigeren van de slimme meter te verlenen.278 De VREG raadt dan ook aan een lijst van legitieme weigeringsgronden ten behoeve van de consument op te nemen in het Energiedecreet. Net zoals in Nederland279 gaat het hier evenwel niet om het weigeren van de installatie van de slimme meter an sich maar louter om het weigeren van de activatie van de smart functions zoals de uitlezing op afstand. Desgevallend is de meerkost ter zake ten laste van de consument.280 158. Daarnaast bestaat bij het plaatsen van een slimme meter vaak de noodzaak tot het uitvoeren van saneringswerken. In tegenstelling tot een weigering van de slimme meter zelf, dient volgens de VREG in het geval van een weigering van toegang tot de ruimtes waar de meterkast en de aansluitingskabel zich bevinden steeds een grond tot het afsluiten van het net in hoofde van de distributienetbeheerder te worden voorzien in artikel 6.1.2 van het Energiedecreet.281 159. Tot slot merkt de VREG op dat het Technisch Reglement reeds een verplichting in hoofde van de netbeheerder bevat om op elk toegangspunt op het distributienet een telling of een meting te voorzien.282 In functie van de omzetting van de Energie-‐efficiëntierichtlijn is een aanpassing ter zake aan de orde. De bovenstaande verplichting uit het Technisch Reglement heeft namelijk enkel betrekking op een ‘distributienet’ waar dit op grond van artikel 9, lid 1 van de Energie-‐ efficiëntierichtlijn zowel met betrekking tot een ‘open’ distributienet’ als een ‘gesloten’ distributienet dient te gelden.283 Afdeling 2 – Algemene informatieplicht 160. Met betrekking tot het creëren van energy awareness in hoofde van de consument voorziet artikel 10, lid 2 van de Energie-‐efficiëntierichtlijn in een plicht tot het verschaffen van aanvullende informatie over het verbruiksverleden.
277
VREG, Voorstel voor een wettelijk kader voor slimme meters, 28. Zie randnr. 86. 279 Zie randnr. 156. 280 VREG, De slimme meter en de consument, 42 – 43. 281 VREG, Voorstel voor een wettelijk kader voor slimme meters, 30. 282 Artikel V.1.2.1 van het Technisch Reglement Distributie Elektriciteit. 283 VREG, Voorstel voor een wettelijk kader voor slimme meters, 7. 278
57
Minstens dienen aan de consument (1) gecumuleerde gegevens over het verbruik van de afgelopen drie jaar of sinds de start van het leveringscontract, als dit korter is, en (2) gedetailleerde gegevens over het verbruik per tariefperiode voor elke dag, week, maand en jaar van de afgelopen 24 maanden of sinds de start van het leveringscontract, als dit korter is, door middel van directe of indirecte feedback, te worden verschaft. 161. DE VREG raadt de Vlaamse regering aan om, op grond van haar bevoegdheid met betrekking tot het opleggen van openbaredienstverplichtingen inzake informatieverschaffing284 een dergelijke duale informatieplicht in te lassen ten aanzien van de leveranciers van elektriciteit in artikel 6.4.23285 van het Energiebesluit.286 Het verschaffen van deze informatie dient op z’n minst via indirecte feedback bij monde van een beveiligde applicatie op het internet te worden verstrekt.287 162. Wat de plicht tot het verschaffen van gedetailleerde gegevens over het verbruik betreft, acht de VREG een aanpassing van het Technische Reglement Distributie Elektriciteit noodzakelijk.288 Artikel V.3.10.2 van het Technische Reglement Distributie Elektriciteit voorziet namelijk in een recht voor de consument om gedetailleerde gegevens over diens eigen energieverbruik op te vragen bij de distributienetbeheerder. De VREG stelt voor om dit laatste te veranderen in een recht tot kosteloze inzage289 – niet bij de distributienetbeheerder maar bij de leverancier als uniek loket ofte single point of contact ten aanzien van de consument.290 Afdeling 3 – Factureringsinformatie 163. In artikel 10, lid 3 voorziet de Energie-‐efficiëntierichtlijn een aantal algemene plichten inzake het verschaffen van factureringsinformatie aan de consument. Niettegenstaande de richtlijn geen definitie van het begrip ‘factureringsinformatie’ bevat, dient hieronder zowel informatie over het verbruik zelf als informatie over de kostprijs van het verbruik te worden verstaan.291
284
Artikel 4.3.2 van het Energiedecreet. Ten aanzien van de leveranciers van aardgas raadt de VREG een aanpassing van artikel 6.4.25 van het Energiebesluit aan. 286 VREG, Voorstel voor een wettelijk kader voor slimme meters, 14 en 17. 287 VREG, Voorstel voor een wettelijk kader voor slimme meters, 17. 288 VREG, Voorstel voor een wettelijk kader voor slimme meters, 18. 289 VREG, Marktrollen en datastromen bij de introductie van slimme meters, 19. 290 VREG, Rapport van de Vlaamse Regulator voor de Elektriciteits-‐ en Gasmarkt van 6 december 2011 met betrekking tot ‘De slimme meter en de consument’, RAPP-‐2011-‐13, Brussel, 9 (hierna verkort: VREG, De slimme meter en de consument). 291 Bijlage VII, 1.2, a) van de Energie-‐efficiëntierichtlijn. 285
58
164. In het kader van de slimme meter hadden de Europese Commissie292 en de ERGEG293 ter zake reeds een informatieplicht op – minstens – maandelijkse basis aanbevolen. Ook in de kosten-‐batenanalyse van 2012 werd het belang van de frequentie inzake het versturen van informatie omtrent het energieverbruik ingezien.
294
Het rapport stelt namelijk dat “het
besparingspotentieel van de slimme meter afhankelijk is van welke additionele informatie wordt teruggekoppeld aan de consument en de wijze waarop dat gebeurt”.295 165. Een informatieverschaffing op maandelijkse basis – niet door het geven van directe feedback via een intern of extern in home display, maar door het geven van indirecte feedback via een papieren drager, een website of een mobiele applicatie – wordt als wenselijk aangemerkt aangezien de baten van een uitrol van de slimme meter toenemen naarmate de frequentie van het terugkoppelen van de informatie omtrent het energieverbruik stijgt.296 166. In het voorstel van de VREG voor een wettelijk kader inzake de slimme meter werd te dien einde dan ook voorgesteld om in artikel 5.6.1 van het Energiebesluit een plicht inzake het verschaffen van factureringsinformatie op maandelijkse basis in te lassen.297 In dit verband dient volgens de VREG eveneens de corresponderende bepaling uit het Technisch Reglement Distributie Elektriciteit inzake het toegangsregister 298 in die zin te worden aangepast. Er dient minimaal te worden voorzien in een kosteloze inzage by default. Evenwel dient aan de consument de keuze te worden gelaten om – eventueel tegen een meerprijs – zelf een wijze van terugkoppeling te kiezen.299 167. Het maandelijks verschaffen van factureringsinformatie houdt evenwel geen verplichting tot een facturatie op maandbasis in.300 Toch kan ten gevolge van de beschikbaarheid van smart data een
292
EUROPESE COMMISSIE, Interpretative note on Directive 2009/72/EC concerning common rules for the internal market in electricity and Directive 2009/73/EC concerning common rules for the internal market in natural gas – the retail market, Brussel, 22 /01/2010, http://ec.europa.eu/energy/gas_electricity/interpretative_notes/doc/ implementation_notes/2010_01_21_retail_markets.pdf, 8. 293 ERGEG, Final Guidelines of Good Practice on Regulatory Aspects of Smart Metering for Electricity and Gas, E10-‐RMF-‐29-‐05 Brussel, 13. 294 Kosten-‐batenanalyse 2012, 16. 295 Kosten-‐batenanalyse 2012, 29. 296 Kosten-‐batenanalyse, 2012, 22 en 34. 297 VREG, Voorstel voor een wettelijk kader voor slimme meters, 17. 298 Artikel IV.2.1.3 van het Technisch Reglement Distributie Elektriciteit. 299 VREG, De slimme meter en de consument, 35. 300 VREG, Marktrollen en datastromen bij de introductie van slimme meters, 26.
59
gespreide facturatie op basis van het werkelijke in plaats van het geschatte verbruik als een realistisch alternatief worden gezien301 – mijns inziens is het zelfs een te verkiezen optie. In plaats van het betalen van een aantal vaste voorschotten gevolgd door een jaarlijkse eindafrekening – waar de consument eventueel voor een verrassing kan komen te staan – is een facturatie op maandbasis in functie van het werkelijke verbruik op z’n minst een meer consument-‐ vriendelijke aanpak. Tevens zal de consument maandelijks de vruchten kunnen plukken van zijn inspanningen op het vlak van energie-‐efficiëntie. Titel 3 – Standaardisatie Hoofdstuk 1 – Probleemstelling 168. Hoger werd reeds vermeld dat standaardisatie ofte normalisatie van de slimme meter door de Europese Commissie naar voren werd geschoven ter waarborging van de interoperabiliteit.302 Een zogenaamde ‘open standaard’ wordt immers gezien als de hoeksteen van een goed functionerende energiemarkt.303 Bovendien wordt de ontwikkeling van een standaard voor de slimme meter als een noodzakelijke voorwaarde voor de invoering van een slim net beschouwd. De Europese instellingen inzake normalisatie CEN, CENELEC en ETSI, ofte de Expert Group inzake standaardisatie in het kader van de Smart Grids Task Force, kregen dan ook een mandaat ter zake toebedeeld.304 Het mandaat inzake de slimme meter betreft het Europees standaardisatiemandaat ‘Mandaat 441’ en het mandaat inzake het slimme net betreft het Europees standaardisatiemandaat ‘Mandaat 490’. Mandaat 441 had het ontwikkelen van “een open standaard voor communicatie protocollen” en het vinden van “geharmoniseerde oplossingen […] voor bijkomende functionaliteiten binnen de vereiste operabiliteit” tot doel. 305 Aangezien het onderzoek van de Europese instellingen inzake normalisatie reeds meer dan 110 verschillende standaarden opgeleverd heeft, zal de ontwikkeling van een standaard verder worden gezet tijdens de uitrol van de slimme meter in de periode 2013 – 2020.306
301
VREG, Marktrollen en datastromen bij de introductie van slimme meters, 31. Zie randnr. 58. 303 R.L. GRANT, Smart grid implementation. Strategies for success, Lexington Institute, 2010, http:// www.lexingtoninstitute.org/library/resources/documents/Energy/Smart_Grid_Implementation.pdf, 11. 304 Zie randnr. 58. 305 EANDIS EN INFRAX, Piloot Slimme meters. Eindrapport Eandis/Infrax, 2014, http://www.eandis.be/eandis/pdf/ 2-‐20140317-‐143456.pdf, 148. 306 EANDIS EN INFRAX, Piloot Slimme meters. Eindrapport Eandis/Infrax, 2014, http://www.eandis.be/eandis/pdf/ 2-‐20140317-‐143456.pdf, 148 – 149. 302
60
169. In de Beleidsnota Energie 2009 – 2014 van Vlaams minister van Energie Freya Van den Bossche werd een open standaard tevens als een noodzakelijke voorwaarde beschouwd voor het inpassen van nieuwe energiediensten en het realiseren van de actieve participatie van de consument.307 Ook de Commissie voor de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer sloot zich aan bij de noodzaak tot standaardisatie.308 Ze hoopt evenwel dat niet enkel het waarborgen van de interoperabiliteit in acht zal worden gehouden, maar ook de bescherming van de privacy van de consument en de dataveiligheid. Hoofdstuk 2 – Toepassingsgebied 170. Het concept ‘standaardisatie’ kan worden omschreven als het opleggen van een standaard voor een bepaald product. In artikel 1, lid 4 van de Informatierichtlijn309 wordt een standaard ofte een ‘norm’ gedefinieerd als “een technische specificatie die door een erkende instelling met normatieve activiteiten voor herhaalde of voortdurende toepassing is goedgekeurd, waarvan de inachtneming niet verplicht is.” Een ‘technische specificatie’ wordt in artikel 1, lid 2 van de bovenstaande richtlijn dan weer omschreven als “een specificatie die voorkomt in een document ter omschrijving van de vereiste kenmerken van een product, zoals kwaliteitsniveau, prestaties, veiligheid of afmetingen met inbegrip van de voor het product geldende voorschriften inzake verkoopbenaming, terminologie, symbolen, beproeving en beproevingsmethoden, verpakking, het merken of etiketteren, en de overeenstemmingsbeoordelingsprocedures“. 171. Het ontwikkelen van een standaard hangt aldus zeer nauw samen met het vastleggen van de minimale functies van de slimme meter. In dit verband dient trouwens een strikt onderscheid te worden gemaakt tussen een ‘functie’ enerzijds en een ‘dienst’ anderzijds. Een ‘functie’ hangt namelijk af van de techniciteit van de meter zelf waar in het geval van een ‘dienst’ tevens “een uittekening van marktprocessen” is vereist.310 Hoofdstuk 3 – Minimale functies
307
Zie randnr. 71. COMMISSIE VOOR DE BESCHERMING VAN DE PERSOONLIJKE LEVENSSFEER, Aanbeveling over de na te leven beginselen bij smart grids en slimme meters, CO-‐AR-‐2011-‐004, Brussel, 19 (hierna verkort: Aanbeveling van de Privacycommissie). 309 Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad, 98/34/EG, 22 juni 1998, betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften, Pb. L., 21 juli 1998, afl. 204, 37. 310 VREG, Marktrollen en datastromen bij de introductie van slimme meters, 22. 308
61
172. De noodzaak van het vastleggen van de minimale functies van de slimme meter werd zowel door de Europese Commissie311 als door de VREG312 reeds benadrukt in het kader van het opmaken van een correcte kosten-‐batenanalyse. Ook de energieregulator van het Waals Gewest CWAPE en de energieregulator van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest BRUGEL schoven het vastleggen van de minimale functies naar voren als een eerste stap richting een uitrol van de slimme meter.313 173. Bovendien moet op grond van artikel 9, lid 2 van de Energie-‐efficiëntierichtlijn rekening worden gehouden met een drieledige doelstelling bij het vastleggen van de minimale functies van de slimme meter. Het betreft hier meer bepaald (1) het verschaffen van informatie over de werkelijke tijd van het verbruik en over het werkelijke verbruik zelf, (2) het beschermen van de privacy van de consument en het beveiligen van de datastromen, en (3) het optimaliseren van de energie-‐ efficiëntie. 174. Met betrekking tot de bescherming van de privacy en de dataveiligheid is het volgens het finaliteitsbeginsel – zoals vervat in de Wet op de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer314 – de verantwoordelijke voor de verwerking van persoonsgegevens slechts toegestaan om de persoonsgegevens in kwestie “voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden” te verzamelen en “uitsluitend […] op een wijze die verenigbaar is met deze doeleinden” te verwerken.315 Om de doeleinden in kwestie te kunnen bepalen, is een duidelijke oplijsting van de minimale functies van de slimme meter vereist. 175. Reeds in 2008 verscheen in functie van de eerste kosten-‐batenanalyse een rapport van de VREG316 waarin voor een eerste maal de minimale functies van de slimme meter in kaart werden gebracht. De opmaak van dit rapport dient in het kader van de ontwikkeling van een marktmodel voor de Vlaamse energiemarkt en de wenselijkheid en de haalbaarheid van een uitrol van de slimme meter te worden gesitueerd. In het kader van de actualisatie van de hogervermelde kosten-‐batenanalyse in 2011 werd door de VREG opnieuw een rapport inzake de minimale functies van slimme meters opgeleverd – ditmaal als
311
Overweging (19) en artikel 40 van de Aanbeveling van de Commissie. VREG, Rapport van de Vlaamse Regulator voor de Elektriciteits-‐ en Gasmarkt van 6 december 2011 met betrekking tot de ‘Functionaliteiten Slimme Meters’, RAPP-‐2011-‐12, Brussel, 3 en 13. 313 Kosten-‐batenanalyse 2012, 11. 314 Artikel 4 van de Wet op de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer. 315 Aanbeveling van de Privacycommissie, 9. 316 VREG EN DELOITTE, Ontwikkeling van een marktmodel voor de Vlaamse energiemarkt – fase 1bis. Werktraject 4 – Meetinfrastructuur. Eindrapport, RAPP-‐2009-‐4, Brussel, 19 p. 312
62
resultaat van het “breed maatschappelijk overleg” binnen het Beleidsplatform Slimme netten.317 Het bovenstaande rapport van de VREG van 2008 en de nota ‘Guidelines of Good Practice on Regulatory Aspects of Smart Metering for Electricity and Gas’ van het ERGEG318 werden hierbij als uitgangspunt genomen. Ook in de aanbeveling van de Commissie ter Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer inzake de uitrol van de slimme meter en de invoering van een slim net werd een lijst met minimale functies geïntegreerd. Ten slotte publiceerde ook de Europese Commissie in 2012 een aanbeveling inzake de voorbereiding van de uitrol van de slimme meter.319 Artikel 42 van de Aanbeveling van de Commissie bevat een lijst met gemeenschappelijke minimale functies waaraan slimme elektriciteitsmeters dienen te voldoen “gebaseerd op de beste praktijken van in 11 lidstaten reeds uitgevoerde [kosten-‐batenanalyses] voor slimme meters”.320 176. Samengevat gaat het in de hogervermelde rapporten en aanbevelingen over de volgende minimale functies.321 Afdeling 1 – Uitlezing op afstand 177. Ten eerste dient het uitlezen van de slimme meter op afstand tot de mogelijkheden te behoren. 322 Een dergelijke uitlezing moet tevens op een voldoende frequente wijze gebeuren – volgens de Europese Commissie minimaal om het kwartier323 – met het oog op het bevorderen van het besparen van energie. Volgens de VREG is een snellere uitlezing wenselijk – zowel in het kader van de plicht in hoofde van de distributienetbeheerders met betrekking tot het bewaren van het netevenwicht als in het kader van het verlenen van energiediensten zoals prepayment en
317
VREG, Rapport van de Vlaamse Regulator voor de Elektriciteits-‐ en Gasmarkt van 6 december 2011 met betrekking tot de ‘Functionaliteiten Slimme Meters’, RAPP-‐2011-‐12, Brussel, 31 p. (hierna verkort: VREG, Rapport ‘Functionaliteiten Slimme Meters’). 318 ERGEG, Final Guidelines of Good Practice on Regulatory Aspects of Smart Metering for Electricity and Gas, E10-‐RMF-‐29-‐05 Brussel, 38 p. 319 Aanbeveling van de Commissie, 2012/148/EU, 9 maart 2012, inzake de voorbereiding van de uitrol van slimme metersystemen, Pb. L., 13 maart 2012, afl. 73, 3. 320 Artikel 39 van de Aanbeveling van de Commissie. 321 R. HOENKAMP, G.B. HUITEMA EN A.J.C. DE MOOR-‐VAN VUGT, The Neglected Consumer: the Case of the Smart Meter Rollout in the Netherlands, RELP 2011, 273 -‐ 275. 322 VREG, Rapport ‘Functionaliteiten Slimme Meters’, 17. 323 Artikel 42, c) van de Aanbeveling van de Commissie.
63
differentiatie in het energietarief naargelang time of use.324 Daarnaast moet de uitlezing onmiddellijk ter beschikking worden gesteld van de consument en de door hem aangewezen derde partijen.325. 178. Of dit door directe feedback via een intern of extern in home display of door indirecte feedback via een papieren drager, een website of een mobiele applicatie dient te gebeuren, is volgens de VREG een politieke keuze.326 Het verplicht laten installeren van een in home display acht de VREG immers niet wenselijk “vermits niet alle afnemers hun energiegedrag in een zelfde mate kunnen of willen aanpassen, het plaatsen van displays niet altijd mogelijk is en, indien wel mogelijk, kostenverhogend werkt”.327 In Nederland werd het al dan niet voorzien van een in home display door de minister van Economische Zaken zelfs als een taak van de vrije energiemarkt gezien.328 Ook de VREG is dit idee niet ongenegen. Met betrekking tot de doelgroep ‘kwetsbare afnemers’ wordt evenwel het standaard voorzien van een vorm van directe terugkoppeling aangeraden – eventueel als een openbaredienstverplichting in hoofde van de distributienetbeheerder.329 179. Ook in de Energie-‐efficiëntierichtlijn werd een nadruk gelegd op het verschaffen van informatie over het eigen energieverbruik aan de consument. De consument dient zowel informatie te verkrijgen over de werkelijke tijd van zijn energieverbruik 330 als informatie over het werkelijke verbruik – input én output – in een gemakkelijk te begrijpen vorm zodat de consument zijn eigen energieverbruik kan vergelijken met het energieverbruik van andere consumenten.331 Ook de VREG raadt de Vlaamse regelgever aan een plicht in hoofde van de leverancier op te nemen teneinde de consument “op een begrijpbare en duidelijke wijze” in kennis te stellen omtrent zijn consumptie en/of productie.332 Afdeling 2 – Tweewegcommunicatie 180. Ten tweede moet de slimme meter digitale communicatie in twee richtingen tussen de consument en de door hem aangewezen derde partijen mogelijk maken. 333 Dit wordt als een
324
VREG, Rapport ‘Functionaliteiten Slimme Meters’, 18 – 19. Artikel 42, a), b) en e) van de Aanbeveling van de Commissie. 326 VREG, Rapport ‘Functionaliteiten Slimme Meters’, 20. 327 VREG, Advies met betrekking tot slimme meters, 12. 328 VREG, Rapport met betrekking tot privacy en de slimme meter, 27. 329 VREG, De slimme meter en de consument, 36 – 37. 330 Artikel 9, lid 2, a) van de Energie-‐efficiëntierichtlijn. 331 Artikel 9, lid 2, c) en d) van de Energie-‐efficiëntierichtlijn. 332 VREG, De slimme meter en de consument, 38. 333 Artikel 42, d) van de Aanbeveling van de Commissie. 325
64
noodzakelijke voorwaarde voor het leveren van nieuwe energiediensten door de bestaande of door nieuwe marktspelers gezien.334 181. Volgens de VREG dient een bepaling te dien einde te worden voorzien in het Technisch Reglement Distributie Elektriciteit. Mits de uitdrukkelijke toestemming van de consument moet een door hem aangewezen derde partij de noodzakelijke smart data over het energieverbruik van de consument in kwestie kunnen verwerven om deze te gebruiken ter uitvoering van een contract met betrekking tot een energiedienst. 335 Hiertoe dienen in het Technisch Reglement ook de nodige garanties inzake privacy en dataveiligheid te worden opgenomen.336 Afdeling 3 – Basisenergiediensten 182. Ten derde dient de slimme meter een aantal basisenergiediensten toe te laten. Het gaat onder meer om het droppen ofte het afkoppelen van de consument op afstand in het geval van leegstand of een verhuis337, het activeren van een stroombegrenzer338, het aanbieden van prepayment339, het verlenen van advies inzake energie-‐efficiëntie en het ondersteunen van een flexibel tariefmodel340. 183. In het geval van een verhuis werd door de VREG reeds in 2011 het opstellen van een nieuw verhuisproces vooropgesteld naar aanleiding van de invoering van de slimme meter. 341 Via de beschikbaarheid van smart data per timeframe en de mogelijkheden tot zowel het uitlezen als het aan-‐ en uitschakelen van de slimme meter op afstand kan namelijk zowel een meer correcte afrekening als een vlottere afhandeling in het kader van een verhuis worden uitgewerkt. Hetzelfde geldt voor een leverancierswissel.342 Ook in het voorstel voor een wettelijk kader inzake de slimme meter werd een vereenvoudiging van het verhuisproces aangevoerd.343 Concreet stelt de VREG voor om een enkel verhuisproces voor zowel de gewone als de problematische verhuizingen uit te werken. Evenwel blijft een onderscheid tussen de verhuisprocessen met een klassieke meter en met een slimme meter vooralsnog een noodzaak. In het geval van een klassieke meter zal de consument zijn
334
EUROPESE COMMISSIE, Slimme netwerken: van innovatie tot invoering, 11. Zie randnrs. 216 en 226. 336 VREG, Voorstel voor een wettelijk kader voor slimme meters, 32. 337 Aanbeveling van de Privacycommissie, 11. 338 Artikel 42, g) van de Aanbeveling van de Commissie. 339 VREG, Rapport ‘Functionaliteiten Slimme Meters’, 17. 340 Artikel 42, f) van de Aanbeveling van de Commissie. 341 VREG, Marktrollen en datastromen bij de introductie van slimme meters, 29. 342 Kosten-‐batenanalyse 2012, 22. 343 VREG, Voorstel voor een wettelijk kader voor slimme meters, 28 – 30. 335
65
meterstand nog steeds manueel dienen door te geven waar de meterstand in het geval van een slimme meter op afstand kan worden uitgelezen op de verhuisdatum. Afdeling 4 – Integratie van decentrale productie 184. Ten vierde strekt ook een functie met het oog op de integratie van decentraal opgewekte energie volgens de Europese Commissie tot aanbeveling.344 Dit vergt volgens de VREG een integratie van de productiemeter in de slimme meter.345 185. Thans is de aansluiting op het net van een decentrale productie-‐installatie immers niet in het toegangsregister opgenomen. De evenwichtsverantwoordelijke noch de netbeheerder heeft in het kader van het bewaren van het netevenwicht de nodige informatie inzake de productiecapaciteit of de werkelijke injectie ter zijner beschikking.346 De integratie van de productiemeter in de slimme meter zou hier soelaas kunnen bieden.347 186. Met betrekking tot de productiemeter deed de VREG reeds een voorstel in die zin in haar ondernemingsplan van 2012. Het vervangen van de productiemeter door een slimme meter zou volgens de VREG namelijk kunnen zorgen “voor een snelle en correcte toekenning van groenestroomcertificaten, waarbij quasi geen [mogelijkheden tot] fraude [met betrekking tot de productiemeterstanden] zijn”.348 Thans dienen de meterstanden voor kleine decentrale productie-‐installaties immers manueel te worden ingegeven. Een integratie van de productiemeter in de slimme meter zou volgens de VREG de overheadkosten ter zake dan ook drastisch kunnen terugdringen. Dit wordt dan ook als een basisdienst beschouwd.349 187. Ook in het advies van de VREG met betrekking tot de voorbereiding van de invoering van de slimme meter werd een integratie van de productiemeter in de slimme meter wenselijk geacht.350 De verantwoordelijkheid inzake het plaatsen van de productie komt zo bij de distributienetbeheerder te liggen en ook het dataproces voor de productiegegevens wordt zo geïntegreerd in het dataproces voor smart data.
344
Artikel 42, j) van de Aanbeveling van de Commissie. VREG, Rapport ‘Functionaliteiten Slimme Meters’, 18. 346 VREG, De slimme meter en de consument, 18. 347 VREG, Marktrollen en datastromen bij de introductie van slimme meters, 19. 348 VREG, Ondernemingsplan 2012, Brussel, http://www.vreg.be/sites/default/files/uploads/vreg_ondernemings plan_2012.pdf, 41. 349 VREG, Marktrollen en datastromen bij de introductie van slimme meters, 40 – 41. 350 VREG, Advies met betrekking tot slimme meters, 8. 345
66
188. Zoals reeds eerder vermeld, heeft de VREG zich voorgenomen de mogelijkheid tot het integreren van de productiemeter in de slimme meter verder te onderzoeken.351 Afdeling 5 – Privacy en dataveiligheid 189. Tot slot dienen de meters end to end ofte over de ganse communicatieketen een veilige communicatie van de smart data te garanderen.352 Het beveiligen van de datastromen wordt zelfs als een beslissende factor gezien in het kader van het welslagen van de invoering van het slimme net.353 190. Volgens de VREG dient in de loop van het wetgevend proces ter zake dan ook het advies van de Commissie ter Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer te worden gevraagd. 354 Hoofdstuk 4 – Actieve participatie van de consument 191. Vervolgens is de VREG van mening dat “de slimme meter […] een middel [dient te] zijn om de [consument] te betrekken bij de energiemarkt.355 Ook volgens de SERV356 mag de slimme meter geen doel op zich zijn maar is het slechts een middel ter verhoging van de energie-‐efficiëntie.357 Volgens HOENKAMP, HUITEMA en DE MOOR-‐VAN VUGT is het in dit verband evenwel noodzakelijk om bij de ontwikkeling van een standaard en het vastleggen van de minimale functies van de slimme meter de belangen van de consument in acht te nemen.358 192. Het Nederlandse voorbeeld inzake de ontwikkeling van een standaard voor de slimme meter leert ons immers dat een loutere focus op de belangen van de institutionele en commerciële marktspelers en een verwaarlozing van de belangen van de consument kan leiden tot het mislukken van het proces van standaardisatie en de uitrol van de slimme meter in het algemeen. In tegenstelling tot het initiële doel inzake het creëren van demand response in hoofde van de consument, had het Nederlands Normalisatie Instituut NEN in casu geen rekening gehouden met de belangen van de consument bij de ontwikkeling van een standaard voor de slimme meter. In de
351
Zie randnr. 151. Artikel 42, h) en i) van de Aanbeveling van de Commissie en artikel 9, lid 2, b) van de Energie-‐ efficiëntierichtlijn. 353 R.L. GRANT, Smart grid implementation. Strategies for success, Lexington Institute, 2010, http:// www.lexingtoninstitute.org/library/resources/documents/Energy/Smart_Grid_Implementation.pdf, 9. 354 VREG, Voorstel voor een wettelijk kader voor slimme meters, 3 en 27. 355 VREG, Marktrollen en datastromen bij de introductie van slimme meters, 19. 356 Sociaal-‐Economische Raad van Vlaanderen. 357 A. VERHOEVEN, Slimme meters vergen eerst slim beleid, Lokaal 2011, 14, 37. 358 R. HOENKAMP, G.B. HUITEMA EN A.J.C. DE MOOR-‐VAN VUGT, The Neglected Consumer: the Case of the Smart Meter Rollout in the Netherlands, RELP 2011, 275 – 279. 352
67
uiteindelijke standaard NTA8130 zaten namelijk louter de functies in vervat waar de leveranciers en de netbeheerders baat bij hadden. Het ontbreken van een vertegenwoordiging van consumentenorganisaties in het comité inzake de standaardisatie van de slimme meter 359 en het gebrek aan democratische legitimatie door het parlement waren de voornaamste redenen voor het ontbreken van de functies inzake energie-‐ efficiëntie en decentrale productie van hernieuwbare energie. Uiteindelijk zou een discussie omtrent de privacy van de consument en de beveiliging van diens persoonsgegevens het doek doen vallen over de standaard NTA8130. 193. Op het Europees niveau leek de positie van de consument daarentegen een stuk beter. 360 Het verhogen van de energie-‐efficiëntie in hoofde van de consument was een duidelijke doelstelling en in het Europees standaardisatiemandaat M441 werd duidelijk de focus gelegd op het beschermen van de privacy van de consument en de dataveiligheid. Evenwel waren de opmerkingen van de Europese consumentenorganisaties en het Europees parlement niet bindend ten aanzien van het Europees standaardisatiemandaat. Als gevolg hiervan is er geen garantie ten aanzien van de belangen van de consument inzake de ontwikkeling van een standaard voor de slimme meter. 194. Het recept voor een succesvol standaardisatieproces bestaat volgens HOENKAMP, HUITEMA en DE MOOR-‐VAN VUGT uit het voorhanden zijn van een framework inzake de minimale functies van de slimme meter en het naleven van de principes van good governance of de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.361 195. Enerzijds is er het principe van effectiviteit, hetgeen een grondig onderzoek naar de toekomstige gevolgen van een beslissing inhoudt. In casu gaat het vooral om de impact op de privacy van de consument. Een toepassing van het principe van effectiviteit kan bijdragen tot de bescherming van de privacy, aldus HOENKAMP, HUITEMA en DE MOOR-‐VAN VUGT.
359
Hoewel de consumentenorganisaties in een verkennende fase wél betrokken waren, bestond het comité uiteindelijk enkel uit vertegenwoordigers van de institutionele en commerciële marktspelers. 360 R. HOENKAMP, G.B. HUITEMA EN A.J.C. DE MOOR-‐VAN VUGT, The Neglected Consumer: the Case of the Smart Meter Rollout in the Netherlands, RELP 2011, 279 – 280. 361 R. HOENKAMP, G.B. HUITEMA EN A.J.C. DE MOOR-‐VAN VUGT, The Neglected Consumer: the Case of the Smart Meter Rollout in the Netherlands, RELP 2011, 280 – 281.
68
De adviezen van de Groep Gegevensbescherming Artikel 29 enerzijds en de Commissie voor de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer anderzijds bieden mijns inziens een afdoend antwoord op de hierboven geuite bezorgdheid.362 196. Anderzijds is er het principe van de openbaarheid van bestuur. In het kader van het standaardisatieproces veronderstelt dit zowel een grote mate van transparantie inzake de beslissingen van de normalisatie-‐instellingen als een openbaarmaking ervan in een begrijpelijke vorm. Een inzage tegen betaling – zoals in casu het geval was – gaat lijnrecht in tegen het bovenstaande principe. De principes van good governance zijn evenwel enkel afdwingbaar ten aanzien van openbare besturen en niet ten aanzien van normalisatie-‐instellingen. Als conclusie stellen HOENKAMP, HUITEMA en DE MOOR-‐VAN VUGT dan ook voor om het juridisch kader ter zake aan te passen zodat de principes van good governance ook gelden tegenover dergelijke instellingen. Hoofdstuk 5 – Actualisatie 197. In het ondernemingsplan van 2014 werd de noodzaak van “[een] aanvulling en actualisatie van de Technische Reglementen [met betrekking tot] de functionaliteiten en de diensten van slimme meters” onderschreven.363 Net zoals het geval is met betrekking tot de voorwaarden inzake de plaatsing van slimme meters, beveelt de VREG in haar voorstel voor een wettelijke kader inzake slimme meters aan om een mandaat te dien einde te verlenen aan de Vlaamse regering.364 Ter zake gaat de voorkeur van zowel de VREG365 als de Commissie voor de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer366 uit naar de ontwikkeling van een standaard in een supra-‐regionale ofte federale context en een zo coherent mogelijke uitrol over het gehele grondgebied van België. In casu is evenwel een akkoord inzake de financiering van een dergelijke standaard op het niveau van de federale energieregulator CREG vereist.367 198. Inmiddels werd een dergelijk mandaat via het nieuwe artikel 4.1.22/2, §3 in het Energiedecreet ingeschreven.368 Een initiatief ter ontwikkeling van een federale standaard werd niettemin nog niet
362
Zie randnrs. 200 e.v. VREG, Ondernemingsplan 2014, Brussel, http://www.vreg.be/sites/default/files/uploads/ondernemingsplan_ 2014.pdf, 24. 364 VREG, Voorstel voor een wettelijk kader voor slimme meters, 27, 30 en 32. 365 VREG, Rapport ‘Functionaliteiten Slimme Meters’, 16. 366 Aanbeveling van de Privacycommissie, 6. 367 VREG, Visietekst studie marktmodel, RAPP-‐2009-‐01, Brussel, 7 – 8. 368 Artikel 12 van het Decreet ter omzetting van de Energie-‐efficiëntierichtlijn. 363
69
genomen. Het FORBEG ofte het Forum van Belgische voor Elektriciteits-‐ en Gasregulatoren zou mijns inziens als overlegplatform ter zake kunnen dienen. Titel 4 – Privacy en dataveiligheid Hoofdstuk 1 – Probleemstelling 199. Eén van de voornaamste kritieken op de uitrol van de slimme meter en de invoering van een slim net In Vlaanderen vloeit voort uit de bezorgdheid voor de privacy van de consument. Dit kwam niet in het minst tot uiting via het toekennen van de Big Brother Award aan de slimme meter door de Liga voor de Mensenrechten. De slimme meter beschikt namelijk over een aantal “poorten” waarlangs de verschillende spelers in de energiemarkt de smart data kunnen consulteren.369 Via de P1 poort kan de consument zelf de meetgegevens raadplegen en via de P3 poort staat de slimme meter in verbinding met de metering database van de databeheerder. Via de P4 poort hebben de andere marktspelers dan weer toegang tot de bovenstaande metering database.370 Een adequate bescherming van de privacy van de consument bij het opnemen en doorsturen van gegevens inzake diens energieverbruik naar de andere marktspelers zal dan ook cruciaal zijn voor de maatschappelijke aanvaarding van een algemene uitrol van de slimme meter en de invoering van een slim net. 200. In dit kader dient de aanbeveling inzake de uitrol van de slimme meter en de invoering van een slim net die de Commissie voor de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer (Privacycommissie) van 15 juni 2011 te worden gesitueerd. Dit advies kwam er op vraag van de Vlaamse regering aangezien Vlaams minister van Energie Freya Van den Bossche dit had opgenomen in haar Beleidsnota Energie 2009 – 2014. Een advies van de Privacycommissie werd immers noodzakelijk geacht om een onderbouwde beslissing te kunnen nemen met betrekking tot een uitrol van de slimme meter.371 201. De Privacycommissie is van oordeel dat de uitrol van de slimme meter en de invoering van een slim net “een brede impact” en “een verregaande inkijk op het doen en laten van (minstens) een
369
VREG, Marktrollen en datastromen bij de introductie van slimme meters, 6. De P2 poort is een poort waarlangs andere meters zoals de gas-‐ of watermeter aan de slimme elektriciteitsmeter kunnen worden gekoppeld. 371 Zie randnr. 73. 370
70
wooneenheid” tot gevolg zal hebben.372 Hierbij wordt verwezen naar plicht volgend uit Bijlage 1, lid 2 van de Derde Elektriciteitsrichtlijn om tegen 2020 80 procent van de consumenten te voorzien van een slimme meter, indien dit financieel haalbaar is. Er dienen dan ook “duidelijke maatschappelijke baten” tegenover de uitrol van de slimme meter en de invoering van een slim net te staan.373 Een kosten-‐batenanalyse kan hier uitsluitsel bieden. Slechts indien hieruit een positief resultaat naar voren komt, is er sprake van een financieel haalbare uitrol van de slimme meter in de zin van Bijlage 1, lid 2 van de Derde Elektriciteitsrichtlijn. Hierbij dient evenwel “afdoende rekening [te worden gehouden] met kosten die eigen zijn aan maatregelen tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer, privacy en beveiliging”.374 202. Bij het nemen van een beslissing ter zake dient dan ook de nodige aandacht te worden besteed aan het nemen van maatregelen ter bescherming van de privacy van de consument en ter beveiliging van diens persoonsgegevens. In dit kader is “grondige informatie en transparantie naar de betrokkene toe (eens te meer) een absolute vereiste.”375 Ook volgens de VREG is de privacy van de consument “een heel belangrijk element binnen het creëren van een draagvlak rond de slimme meter”.376 203. De problematiek naar aanleiding van de uitrol van de slimme meter in Nederland leert ons immers dat een gebrek aan vertrouwen in hoofde van de consument nefast is.377 Hoger werd immers reeds vermeld dat het Nederlandse wetsvoorstel grondig diende te worden aangepast als gevolg van de weerstand in de publieke opinie tegen het verplicht karakter van de installatie van de slimme meter.378 204. Daarnaast zijn er reeds sinds 2009 contacten tussen de Privacycommissie en de VREG inzake “de privacy issues die gepaard gaan met de invoering van slimme meters” zoals het verwerken van de door de slimme meter geregistreerde gegevens omtrent het energieverbruik, het overdragen van voornoemde gegevens aan derden in het kader van het verlenen van energiediensten en het
372
Aanbeveling van de Privacycommissie, 3. Aanbeveling van de Privacycommissie, 3. 374 Aanbeveling van de Privacycommissie, 4. 375 Aanbeveling van de Privacycommissie, 3. 376 VREG, Rapport met betrekking tot privacy en de slimme meter, 3. 377 Aanbeveling van de Privacycommissie, 4 – 5. Zie ook R. HOENKAMP, G.B. HUITEMA EN A.J.C. DE MOOR-‐VAN VUGT, The Neglected Consumer: the Case of the Smart Meter Rollout in the Netherlands, RELP 2011, 275 – 276. 378 Zie randnr. 156. 373
71
oprichten van een centraal clearing house die als taak heeft de voornoemde gegevens te bewaren en te beheren.379 205. Dit mondde in december 2011 uit in een rapport van de VREG met betrekking tot de bescherming van de privacy inzake de uitrol van de slimme meter. De VREG had hiermee “niet de bedoeling om […] een kopie te maken van het werk [van] de Privacycommissie [maar] om vanuit regulatoir oogpunt te kijken welke marktprocessen, structuren en wetgeving er moeten zijn om op een zo marktefficiënte manier de baten die gekoppeld zijn aan een slimme meter te realiseren zonder dat het risico op inbreuk op persoonlijke data van afnemers disproportioneel toeneemt.”380 Volgens de VREG hebben immers niet enkel de bestaande partijen in de energiemarkt – zoals de consumenten, de leveranciers en de netbeheerders – baat bij de door de slimme meter geregistreerde informatie, maar ook een aantal derde partijen – zoals aanbieders van energiediensten en de politie in het kader van energiefraude. Een duidelijke rechtsgrond het verkrijgen van deze gegevens wordt dan ook als een noodzaak beschouwd.381 206. Ook op Europees vlak werd de nood aan een degelijke bescherming van de privacy van de consument en het beveiligen van de datastromen in het kader van de uitrol van de slimme meter en de invoering van een slim net reeds erkend. 207. Zo bracht de Groep Gegevensbescherming Artikel 29 (Groep 29) op 4 april 2011 een advies uit omtrent de bescherming van de privacy in het kader van de invoering van de slimme meter.382 Groep 29 is een onafhankelijke werkgroep waarin zowel de privacycommissies van alle lidstaten van de Europese Unie als de Europese Toezichthouder voor Gegevensbescherming vertegenwoordigd zijn. Dit Europees orgaan heeft de behandeling van kwesties op het gebied van de bescherming van persoonsgegevens en privacy ten taak. 208. Ook de Europese Commissie schoof in een mededeling uit 2011 de bescherming van de privacy naar voren als een van de vijf uitdagingen inzake de invoering van een slim net.383 Tevens nam zij in
379
VREG, Ondernemingsplan 2010, Brussel, http://www.vreg.be/sites/default/files/uploads/ documenten/ondernemingsplan/99214.pdf, 12 – 13. 380 VREG, Rapport met betrekking tot privacy en de slimme meter, 3. 381 VREG, Memorandum voor de Vlaamse Regering 2014 – 2019, 7 en 30. 382 GROEP GEGEVENSBESCHERMING ARTIKEL 29, Advies 12/2011 over slimme meters, 00671/11/NL, 2011, 15 p. (hierna verkort: Advies van de Groep 29). 383 Zie randnr. 59.
72
2012 een aantal bepalingen omtrent gegevensbescherming en -‐beveiliging op in haar ‘Aanbeveling inzake de voorbereiding van de uitrol van de slimme meter’.384 De Europese Commissie is namelijk van mening dat “technische en juridische oplossingen voor de beveiliging van persoonsgegevens als fundamenteel recht op grond van artikel 8 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie en artikel 16 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie […] een absolute voorwaarde [zijn] om slimme metersystemen te kunnen invoeren.” 385 “In het licht van het potentieel van de ontwikkeling van slimme netwerken” dient bovendien voldoende aandacht te worden besteed aan “de beveiliging en bescherming van [de] in slimme metersystemen verwerkte persoonsgegevens”.386 Hoofdstuk 2 – Verwerking van persoonsgegevens 209. De Belgische wetgeving inzake de bescherming van persoonsgegevens is in belangrijke mate Europees geharmoniseerd. Als gevolg van de omzetting van de Databeschermingsrichtlijn387 werd de Wet van 1992 op de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer in 1998 namelijk grondig gewijzigd. 210. Thans bevat bovenstaande wet het regelgevend kader met betrekking tot de bescherming van persoonsgegevens. Het toepassingsgebied van deze wet beslaat “elke geheel of gedeeltelijk geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens, alsmede op elke niet-‐geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens die in een bestand zijn opgenomen of die bestemd zijn om daarin te worden opgenomen”.388 211. In de Aanbeveling van de Commissie voor de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer boog de Privacycommissie zich eerst en vooral over de vraag of de uitrol van de slimme meter en de invoering van een slim net onder het toepassingsgebied van de Wet op de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer valt, met andere woorden, of er in casu sprake is van een verwerking van persoonsgegevens. 212. De wet definieert ‘persoonsgegevens’ als “iedere informatie betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon verstaan, hierna ‘betrokkene’ genoemd; als identificeerbaar
384
Aanbeveling van de Commissie, 3. Overweging (5) van de Aanbeveling van de Commissie. 386 Overweging (9) van de Aanbeveling van de Commissie. 387 Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad, 95/46/EG, 24 oktober 1995, betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, Pb. L., 23 november 1995, afl. 281, 31. 388 Artikel 3, §1 van de Wet op de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer. 385
73
wordt beschouwd een persoon die direct of indirect kan worden geïdentificeerd, met name aan de hand van een identificatienummer of van één of meer specifieke elementen die kenmerkend zijn voor zijn of haar fysieke, fysiologische, psychische, economische, culturele of sociale identiteit.”389 Een ‘verwerking’ wordt gedefinieerd als “elke bewerking of elk geheel van bewerkingen met betrekking tot persoonsgegevens, al dan niet uitgevoerd met behulp van geautomatiseerde procedés, zoals het verzamelen, vastleggen, ordenen, bewaren, bijwerken, wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, verstrekken door middel van doorzending, verspreiden of op enigerlei andere wijze ter beschikking stellen, samenbrengen, met elkaar in verband brengen, alsmede het afschermen, uitwissen of vernietigen van persoonsgegevens.”390 Samengevat kan gesteld worden dat het toepassingsgebied van de Wet op de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer zeer ruim dient te worden opgevat. 213. Volgens een letterlijke lezing van artikel 1, §2 van de Wet op de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer volstaat het doorsturen of het opslaan van gegevens in quasi real time op zich reeds om van een geautomatiseerde ‘verwerking’ van persoonsgegevens te kunnen spreken. De door een slimme meter geregistreerde data over het energieverbruik kan worden teruggekoppeld aan onder meer een uniek meternummer hetgeen naar de fysieke locatie van de slimme meter verwijst, een energieprofiel van de consument, of zelfs een appliance load signature ofte de unieke “vingerafdruk” op basis van het energieverbruik van elk elektrisch apparaat. Een dergelijke mogelijkheid tot indirecte identificatie volstaat reeds om de meetgegevens in kwestie als ‘persoonsgegevens’ te beschouwen. Er is in casu dan ook zonder twijfel sprake van een verwerking van persoonsgegevens.391 214. In de regel is een dergelijke verwerking van persoonsgegevens slechts mogelijk in één van de in artikel 5 van de Wet op de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer opgesomde gevallen. 215. Een eerste grond voor een rechtmatige verwerking van persoonsgegevens bestaat “wanneer de betrokkene daarvoor zijn ondubbelzinnige toestemming heeft verleend”.392 Gezien de te verwerken persoonsgegevens het eigendom van de consument zijn, is de bovenstaande rechtsgrond in beginsel de algemene regel.393 In geval van een verwerking van de door de slimme
389
Artikel 1, §1 van de Wet op de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer. Artikel 1, §2 van de Wet op de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer. 391 Advies van de Groep 29, 5 – 6; Aanbeveling van de Privacycommissie, 6 – 7; VREG, Rapport met betrekking tot privacy en de slimme meter, 25. 392 Artikel 5, a) van de Wet op de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer. 390
74
meter geregistreerde meetgegevens in het kader van een bepaalde energiedienst acht de Privacycommissie het vrije karakter van de toestemming van de consument “zeer vlug precair”. Bij wijze van voorbeeld denkt de Privacycommissie aan de toestemming van de consument als standaardvereiste voor het verkrijgen van een gunstiger tarief.394 Een geldige toestemming voor de verwerking van persoonsgegevens houdt in dat de consument per afzonderlijk doel en op grond van voldoende informatie een beslissing ter zake kan nemen. Tevens moet de consument zijn toestemming zonder enige moeite kunnen herroepen. Concreet denkt de Groep 29 aan een bedieningspaneel waarmee de consument “met één druk op de knop” zijn toestemming kan geven of herroepen.395 216. De wet biedt een tweede rechtsgrond “wanneer de verwerking noodzakelijk is voor de uitvoering van een overeenkomst waarbij de betrokkene partij is of voor de uitvoering van maatregelen die aan het sluiten van die overeenkomst voorafgaan en die op verzoek van de betrokkene zijn genomen”.396 Op grond van het bovenstaande is de toestemming van de consument dus niet vereist. De Groep 29 wijst er evenwel op dat in casu “alleen het strikt noodzakelijke” mag worden verwerkt. 397 De Privacycommissie geeft het verwerken van persoonsgegevens in het kader van de facturatie door de energieleverancier als voorbeeld.398 217. Ook “wanneer de verwerking noodzakelijk is om een verplichting na te komen waaraan de verantwoordelijke voor de verwerking is onderworpen door of krachtens een wet, een decreet of een ordonnantie”399 en “wanneer de verwerking noodzakelijk is voor de vervulling van een taak van openbaar belang of die deel uitmaakt van de uitoefening van het openbaar gezag, die is opgedragen aan de verantwoordelijke voor de verwerking of aan de derde aan wie de gegevens worden verstrekt”400 voorziet de wet een wettelijke basis voor de verwerking van persoonsgegevens.
393
VREG, Rapport met betrekking tot privacy en de slimme meter, 5 – 6. Aanbeveling van de Privacycommissie, 8. 395 Advies van de Groep 29, 8. 396 Artikel 5, b) van de Wet op de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer. 397 Advies van de Groep 29, 9. 398 Aanbeveling van de Privacycommissie, 8. 399 Artikel 5, c) van de Wet op de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer. 400 Artikel 5, e) van de Wet op de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer. 394
75
Naar de mening van de Groep 29 en de Privacycommissie kunnen de bevoegdheden van de distributienetbeheerder en de regulator inzake de verwerking van de door de slimme meter geregistreerde gegevens op deze rechtsgronden worden gestoeld.401 218. Tot slot biedt de wet nog een rechtsgrond “wanneer de verwerking noodzakelijk is ter vrijwaring van een vitaal belang van de betrokkene”402 en “wanneer de verwerking noodzakelijk is voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang van de verantwoordelijke voor de verwerking of van de derde aan wie de gegevens worden verstrekt, mits het belang of de fundamentele rechten en vrijheden van de betrokkene die aanspraak maakt op bescherming uit hoofde van deze wet, niet zwaarder doorwegen”403. De laatstgenoemde rechtsgrond mag niet uit het oog worden verloren, maar zich er in dit kader op beroepen is allerminst een evidentie, aldus de Privacycommissie. Bij wijze van voorbeeld van een onevenwicht tussen de tegengestelde belangen van de betrokkene en de verantwoordelijke wordt verwezen naar een afsluiting van het net op afstand zonder dat de betrokkene de kans kreeg zijn standpunt te verdedigen.404 In dit verband acht de Groep 29 het toekennen van voldoende gewicht aan de belangen van de consument “een cruciaal punt”.405 219. Volgens de Groep 29 en de Privacycommissie dient in het kader van de smart data eveneens te worden bepaald onder wiens verantwoordelijkheid de verwerking van persoonsgegevens in casu valt. Zij beveelt dan ook aan om in het wettelijke kader inzake slimme meters een verantwoordelijke voor de gegevens aan te duiden en een beleidsplicht inzake privacy-‐ en gegevensbescherming voor elke verwerker van de gegevens te voorzien.406 Het aanduiden van een verantwoordelijke hangt nauw samen met de vraag of er een splitsing tussen het loutere netbeheer en het databeheer dient te worden gemaakt. Hier wordt later dieper op ingegaan.407 Hoofdstuk 3 – Na te leven beginselen 220. Elke inbreuk op het recht op bescherming van persoonsgegevens dient te worden verantwoord op grond van het finaliteitsbeginsel, het proportionaliteitsbeginsel en het transparantiebeginsel.408
401
Advies van de Groep 29, 9; Aanbeveling van de Privacycommissie, 8. Artikel 5, d) van de Wet op de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer. 403 Artikel 5, f) van de Wet op de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer. 404 Aanbeveling van de Privacycommissie, 8. 405 Advies van de Groep 29, 9. 406 Advies van de Groep 29, 6 – 7; Aanbeveling van de Privacycommissie, 7. 407 Zie randnrs. 246 e.v. 402
76
Dit werd ook door de Europese Commissie benadrukt in haar ‘Aanbeveling inzake de voorbereiding van de uitrol van slimme metersystemen’.409 In de aanbeveling van de Privacycommissie wordt daar nog het veiligheidsbeginsel aan toegevoegd.410 Afdeling 1 – Finaliteitsbeginsel 221. In het licht van het finaliteitsbeginsel dient te worden onderzocht op grond van welk doel elke afzonderlijke verwerking van persoonsgegevens toegelaten wordt. Hoger werd reeds de nauwe samenhang tussen het oplijsten van de legitieme doelstellingen ter zake en het vastleggen van de minimale functies van de slimme meter vermeld.411 Het belang van het oplijsten van de legitieme doelstelling mag niet worden onderschat: immers was ook het ontbreken van een duidelijke finaliteit in het Nederlandse wetsvoorstel een van de oorzaken van de publieke weerstand.412 222. Er kan ter zake een onderscheid gemaakt worden tussen klassieke doelstellingen enerzijds en nieuwe doelstellingen anderzijds. 223. Als klassieke doeleinden ontwaart de Commissie voor de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer onder meer het efficiënt beheren van het net en het verzekeren van de continuïteit van de levering, het klantenbeheer met het oog op levering, facturatie en informatieverschaffing ten aanzien van de consument, het beheer van geschillen en het opsporen van energiefraude.413 224. Onder de nieuwe doeleinden worden onder meer de energiediensten inzake demand side management, het af-‐ en aansluiten van de consument op afstand in geval van een verhuis, het aanbieden van een tarifering naargelang time of use en het aanbieden van prepayment verstaan.414 Tevens laat de hoge mate van detail van de smart data het opsporen van illegale activiteiten toe.415 Bij wijze van voorbeeld kan een hoog energieverbruik in bepaalde omstandigheden wijzen op de aanwezigheid van een cannabisplantage.
408
Artikel 8, lid 2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en artikel 8, lid 2 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie. 409 Artikel 16 en 23 van de Aanbeveling van de Commissie. 410 Aanbeveling van de Privacycommissie, 14. 411 Zie randnr. 189. 412 VREG, Rapport met betrekking tot privacy en de slimme meter, 20. 413 Aanbeveling van de Privacycommissie, 9. 414 Aanbeveling van de Privacycommissie, 11. 415 Advies van de Groep 29, 14.
77
225. Concreet wordt voorgesteld om voor elke speler in de energiemarkt afzonderlijk, een oplijsting van de legitieme en illegitieme doelstellingen ter zake op te stellen.416 In het nieuwe artikel 4.1.22/2, §4 van het Energiedecreet werd inmiddels een mandaat verleend aan de Vlaamse regering om te bepalen “welke partijen voor welke doeleinden toegang krijgen tot welke gegevens uit slimme meters”.417 226. Volgens de VREG wordt in het kader van het verrichten van nieuwe en commerciële energiediensten door energy service companies best steeds de toestemming van de betrokken consument vereist op grond van artikelen 5, a) en b) van de Wet op de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer.418 Het recht op informatie, het recht op schrapping en het voorzien van een single point of contact vormen een afdoende waarborg tegen het precaire karakter van de toestemming.419 In het kader van de uitvoering van nieuwe en dwingende diensten van administratieve of gerechtelijke aard is de toestemming van de betrokken consument beter niet vereist. Artikelen 8, c) en e) van de Wet op de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer kunnen in casu de juridische basis voor de verwerking van de nodige persoonsgegevens bieden. Afdeling 2 – Proportionaliteitsbeginsel 227. Op grond van het proportionaliteitsbeginsel zoals vervat in de Wet op de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer420 mag de verantwoordelijke voor de verwerking van persoonsgegevens “uitsluitend toereikende, ter zake dienende en niet-‐overmatige gegevens” verzamelen ter verwezenlijking van het beoogde doel.421 Er moet steeds gekozen worden voor “de minst op de privacy van de [consument] ingrijpende maatregel”.422 228. Thans worden de meetgegevens slechts één maal per jaar ter beschikking gesteld aan de netbeheerder als gevolg van een jaarlijkse meteropname. In een eerste fase zijn de meetgegevens betreffende het verbruik louter gekoppeld aan een meternummer. Slechts in een volgende fase worden de meetgegevens gekoppeld aan een namen-‐ en adressenbestand en een leveranciers-‐ nummer.
416
Aanbeveling van de Privacycommissie, 10 – 11. Artikel 12 van het Decreet ter omzetting van de Energie-‐efficiëntierichtlijn. 418 VREG, Rapport met betrekking tot privacy en de slimme meter, 7. 419 Zie randnr. 236. 420 Artikel 4 van de Wet op de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer. 421 Artikel 18 van de Aanbeveling van de Commissie; Aanbeveling van de Privacycommissie, 13. 422 VREG, Rapport met betrekking tot privacy en de slimme meter, 8. 417
78
De gepersonaliseerde meetgegevens worden dan overgemaakt aan onder andere de leverancier en de netbeheerder. De leverancier enerzijds heeft nood aan gepersonaliseerde meetgegevens met betrekking tot het factureren van diens klanten. De netbeheerder anderzijds gebruikt de meetgegevens voor het management van het net. Hiervoor hoeft de data niet per se gepersonaliseerd te zijn.423 229. Na de invoering van de slimme meter wordt een toename van de datastromen aan persoonsgegevens verwacht. De slimme meter kan namelijk in quasi real time gedetailleerde informatie over het energieverbruik en de gebruikspatronen van de consument worden geregistreerd en gecommuniceerd. Via het louter ter beschikking stellen van de ruwe smart data zouden de verschillende markspelers in beginsel een disproportioneel verregaande inkijk in het privéleven van de consument verkrijgen. 230. Bovendien was het ontbreken van een duidelijk regelgevend kader inzake het ter beschikking stellen van de smart data ook een van de oorzaken van de hetze rond de invoering van de slimme meter in Nederland.424 231. In haar rapport inzake de impact van de slimme meter op de privacy van de consument stelt de VREG dan ook dat de Vlaamse regelgever met betrekking tot elk afzonderlijk proces een keuze zal moeten maken tussen het ter beschikking stellen van gecodeerde, geanonimiseerde of geaggregeerde gegevens.425 In geval van codering kunnen de gecodeerde gegevens enkel nog naar de identiteit van de betrokkene worden herleid door de houder van een sleutel. De gecodeerde gegevens blijven – in tegenstelling tot gegevens die geanonimiseerd werden – evenwel persoonsgegevens. In geval van anonimisering of aggregatie kunnen de gegevens daarentegen onmogelijk nog herleid worden naar de identiteit van de betrokkene. Hieruit volgt dat het verwerken van geanonimiseerde of geaggregeerde gegevens buiten de werkingssfeer van de Wet op de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer valt. In het kader van de dataveiligheid raadt de Groep 29 aan om de te verwerken persoonsgegevens te aggregeren van zodra een uitsplitsing naar individuele personen niet langer nodig is.426 Wanneer een herleiding naar het individu wel nodig is – de VREG denkt aan de uitvoering van een aantal
423
VREG, Rapport met betrekking tot privacy en de slimme meter, 4. VREG, Rapport met betrekking tot privacy en de slimme meter, 20. 425 VREG, Rapport met betrekking tot privacy en de slimme meter, 8. 426 Advies van de Groep 29, 13. 424
79
energiediensten inzake demand side management – moeten evenwel de “meer gedetailleerde, dus gedesaggregeerde gegevens” ter beschikking kunnen worden gesteld.427 Met andere woorden: de mate van detail ofte granulariteit dient door de regelgever te worden bepaald in functie van de aangeboden functie en/of dienst.428 232. De bovenstaande conclusie vergt met andere woorden een regelgevend kader inzake dataretentie ofte het bijhouden van de smart data. Ook inzake de duur van de dataretentie dient het proportionaliteitsbeginsel in acht te worden gehouden. Op grond van artikel 4, §1, 5° van de Wet op de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer dient de duur van de dataretentie immers beperkt te blijven tot “de tijd die nodig is voor het verwezenlijken van de doelen waarvoor de gegevens zijn verzameld”.429 233. Om tegemoet te komen aan de bovenstaande problematiek schuift de VREG het vastleggen van de noodzakelijke informatie per afzonderlijke dienst dan ook als prioriteit inzake het opstellen van een juridisch kader naar voren.430 In de nota van de VREG inzake de privacy issues bij de invoering van de slimme meter werd te dien einde een uitgewerkt voorstel opgenomen.431 De Privacycommissie voegt hieraan toe dat de regelgever in het bijzonder de modaliteiten dient vast te leggen op grond waarvan de vertegenwoordigers van de belangen van de consument zoals schuldbemiddelaars, aankoopcentrales en verbruikersverenigingen toegang tot de door de slimme meter geregistreerde meetgegevens kunnen krijgen in het kader van bijvoorbeeld het aanbieden van een sociaal tarief of het inschatten van het nut van de plaatsing van een budgetmeter.432 Inmiddels werd via het nieuwe artikel 4.1.22/2, §4 van het Energiedecreet aan de Vlaamse regering een mandaat gegeven om te bepalen “welke partijen voor welke doeleinden toegang krijgen tot welke gegevens uit slimme meters”.433 Met betrekking tot de retentie van de data dient volgens de Privacycommissie de duur die gangbaar is in de telecomsector – met name tussen 6 maanden en 2 jaar – als richtsnoer te worden genomen. 434 Concreet stelt de Groep 29 een duur van 13 maanden voor in het kader van een
427
VREG, Marktrollen en datastromen bij de introductie van slimme meters, 20. VREG, Rapport met betrekking tot privacy en de slimme meter, 8. 429 VREG, Rapport met betrekking tot privacy en de slimme meter, 8. 430 Vreg, Marktrollen en datastromen bij de introductie van slimme meters, 18 en 24. 431 VREG, Rapport met betrekking tot privacy en de slimme meter, 11 – 15. 432 Aanbeveling van de Privacycommissie, 17 – 18. 433 Artikel 12 van het Decreet ter omzetting van de Energie-‐efficiëntierichtlijn. 434 Aanbeveling van de Privacycommissie, 14. 428
80
doelstelling inzake energie-‐efficiëntie en een kortere duur in het kader van de andere doelstellingen.435 234. Vervolgens schuiven zowel de Privacycommissie
436
, de Groep 29 437 als de Europese
Commissie 438 het principe van data protection by default ofte gegevensbescherming door standaardinstellingen naar voren. Dit wordt volgens de Europese Commissie omschreven als het instellen van “de meest gegevensbeschermingsvriendelijke optie als standaardconfiguratie”.439 De slimme meter dient namelijk standaard op een lage granulariteit440 van de meetgegevens te zijn ingesteld. Slechts in het kader van een specifiek scenario of mits toestemming van de consument zouden de door de slimme meter geregistreerde gegevens in een hogere granulariteit ter beschikking mogen worden gesteld.441 235. Tot slot stellen de Europese Commissie442 en de Privacycommissie443 de toepassing van het principe van data protection by design ofte gegevensbescherming door ontwerp voorop. Volgens de Europese Commissie houdt het laatstgenoemde principe het inbouwen van maatregelen tegen het onbedoeld of onwettig vernietigen, verliezen of verwerken van persoonsgegevens in de architectuur van het slimme net in.444 Met de ‘architectuur’ van het net wordt zowel het technisch en organisatorisch als het wetgevingsniveau bedoeld.445 Het slimme net dient met name al “van in het ontwerpstadium” en in alle opzichten een hoog niveau van gegevensbescherming te bieden. De VREG wijst er in haar nota met betrekking tot de privacy issues inzake de invoering van de slimme meter op dat het alhier besproken principe een buffer vormt tegen een Vlaams vervolg van het Nederlands scenario.446 Afdeling 3 – Transparantiebeginsel 236. Op grond van het transparantiebeginsel dient de consument te worden geïnformeerd omtrent het doel, de manier van verwerking, de identiteit van de verantwoordelijke en de ontvanger van de
435
Advies van de Groep 29, 12. Aanbeveling van de Privacycommissie, 14. 437 Advies van de Groep 29, 10 – 11. 438 Artikel 10, 11 en 13 van de Aanbeveling van de Commissie. 439 Artikel 13 van de Aanbeveling van de Commissie. 440 Hoge of lage granulariteit is de mate waarin gegevens met meer of minder detail zijn opgeslagen. 441 Aanbeveling van de Privacycommissie, 14. 442 Artikel 10 – 12 en 24 van de Aanbeveling van de Commissie. 443 Aanbeveling van de Privacycommissie, 19. 444 Artikel 24 van de Aanbeveling van de Commissie. 445 Artikel 12 van de Aanbeveling van de Commissie. 446 VREG, Rapport met betrekking tot privacy en de slimme meter, 20. 436
81
gegevens.447 Daarnaast heeft de consument tevens (1) het recht op informatie betreffende het al dan niet verkrijgen van een bepaald “profiel”448, (2) het recht op kosteloze verbetering van onjuiste gegevens449 en (3) het recht op schrapping van onjuiste of onredelijk lang bewaarde gegevens.450 Hiervoor dient door elke verwerker van persoonsgegevens een single point of contact ten aanzien van de consument te worden voorzien.451 237. Volgens de Privacycommissie dienen de distributienetbeheerder en de energieleverancier “op neutrale, uniforme en duidelijke wijze” informatie te verschaffen aan de consument omtrent enerzijds “de risico’s die aan nieuwe functionaliteiten kunnen verbonden zijn” en anderzijds “de maatregelen en rechten die hen ter beschikking worden gesteld om hieraan te verhelpen”. Dit kan onder meer via bewustmakingsacties, een eenvoudige toegang tot de eigen data via een offline of online applicatie of een verwijzing naar een single point of contact inzake privacy op ieder aan de consument gericht document.452 Ook in de Energie-‐efficiëntierichtlijn werd de nadruk gelegd op het geven van “het nodige advies en de nodige informatie” bij de installatie van de slimme meter.453 238. Dit alles werd door de VREG meegenomen in haar voorstel voor een wettelijke kader inzake slimme meters. Volgens het voorstel dient namelijk informatie te worden verschaft aan de consument over “het volledige potentieel [van de] slimme meter”.454 Hier wordt onder meer op informatie omtrent de hierboven besproken rechten en plichten van de consument op grond van de privacywetgeving en de toegang tot de data inzake het energieverbruik via een in home display bedoeld.455 239. Inmiddels werd een dergelijke informatieplicht in hoofde van de distributienetbeheerder ingevoegd via het nieuwe artikel 4.1.22/2, §2 van het Energiedecreet.456 Afdeling 4 – Veiligheidsbeginsel 240. Op grond van artikel 16 van de Wet op de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer zal de verwerker van persoonsgegevens “voldoende waarborgen […] ten aanzien van de technische en
447
Artikel 9 van de Wet op de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer. Artikel 10, §1 van de Wet op de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer. 449 Artikel 8, lid 2 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie en artikel 12, §1 van de Wet op de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer. 450 Artikel 12, §1 in fine van de Wet op de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer. 451 VREG, Rapport met betrekking tot privacy en de slimme meter, 9. 452 Aanbeveling van de Privacycommissie, 16 – 17. 453 Artikel 9, lid 2, e) van de Energie-‐efficiëntierichtlijn. 454 VREG, Voorstel voor een wettelijk kader voor slimme meters, 30. 455 VREG, Rapport met betrekking tot privacy en de slimme meter, 17. 456 Artikel 12 van het Decreet ter omzetting van de Energie-‐efficiëntierichtlijn. 448
82
organisatorische beveiligingsmaatregelen” dienen te nemen teneinde de verwerking van persoonsgegevens af te schermen tegen de zogenaamde function creep ofte een afwijking van de beoogde doelstelling. Een dergelijk niveau van beveiliging dient end to end ofte over de ganse communicatieketen en alle marktspelers heen te worden aangehouden.457 241. Te dien einde dienen de smart data op een regelmatige basis te worden versleuteld of te worden verwijderd. Via security audits kan de naleving hiervan worden afgedwongen.458 Hoofdstuk 4 – Garanties inzake de bescherming van de privacy 242. Eerst en vooral stelt de Privacycommissie het uitvoeren van een privacy impact assessment in het kader van de op te leveren kosten-‐batenanalyse voorop ter garantie van de bescherming van de privacy.459 243. De Groep 29 460 en de VREG 461 raden daarnaast aan om een privacy gedragscode ofte een netcode inzake de naleving van de privacywetgeving af te sluiten, met alle stakeholders ter zake. De naleving van een dergelijke privacy gedragscode dient te worden opgevolgd via het uitvoeren van privacy
audits
ofte
“continue,
onafhankelijke
en
kwalitatieve
controles
inzake
privacybescherming”.462 Daarbovenop kan volgens de VREG het verlenen van een privacy proof-‐ certificaat – zoals dit in Nederland bestaat – worden overwogen.463 244. In navolging hiervan stelde de VREG dan ook concreet voor om als garantie voor de bescherming van de privacy van de consument en de beveiliging van diens persoonsgegevens in het Energiedecreet op te nemen dat “de partijen die via dit decreet en haar uitvoeringsbesluiten toegang krijgen tot de gegevens uit deze slimme meters [ervoor] zorgen […] dat te allen tijde de dataveiligheid gegarandeerd wordt en voldaan wordt aan de privacywetgeving”. Middels artikel 12 van het Decreet ter omzetting van de Energie-‐efficiëntierichtlijn werd een dergelijke verwijzing via een nieuw artikel 4.1.22/2, §5 in het Energiedecreet ingeschreven.
457
Artikel 42, h) en i) van de Aanbeveling van de Commissie en Aanbeveling van de Privacycommissie, 18. VREG, Rapport met betrekking tot privacy en de slimme meter, 16. 459 Aanbeveling van de Privacycommissie, 19 en 20. 460 Advies van de Groep 29, 12. 461 VREG, Rapport met betrekking tot privacy en de slimme meter, 16. 462 Aanbeveling van de Privacycommissie, 20. 463 VREG, Rapport met betrekking tot privacy en de slimme meter, 16. 458
83
245. Als definitie van het begrip ‘privacywetgeving’ raadt de VREG aan om een verwijzing naar de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens op te nemen in het Energiedecreet.464 Inmiddels wordt ‘privacywetgeving’ in het nieuwe artikel 1.1.3, 101/1° van het Energiedecreet gedefinieerd als “[de] wet van 8 december 1992 voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens en diens uitvoeringsbesluiten [en het] decreet van 18 juli 2008 betreffende het elektronische bestuurlijke gegevensverkeer”.465 Hoofdstuk 5 – Databeheerder Afdeling 1 – Probleemstelling 246. Hierboven werd het belang van de bescherming van de privacy naar aanleiding van de invoering van de slimme meter reeds uitgebreid besproken. In dit kader werd reeds op het belang gewezen van het toewijzen van de verantwoordelijkheid voor de verwerking van de persoonsgegevens in kwestie aan een of meerdere databeheerders.466 Volgens de Wet op de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer wordt onder de zogenaamde databeheerder “de natuurlijke persoon of de rechtspersoon, de feitelijke vereniging of het openbaar bestuur verstaan die alleen of samen met anderen het doel en de middelen voor de verwerking van persoonsgegevens bepaalt”.467 247. Gezien de verwachte toename van te verwerken persoonsgegevens als gevolg van de invoering van de slimme meter is volgens MUSIALSKI eveneens een vereenvoudiging van het huidig marktproces aan de orde.468 Volgens Eandis zou door het blijven vasthouden aan een bilaterale uitwisseling van de smart data immers “een gigantisch kluwen” van datastromen ontstaan gezien nu al circa 500.000 berichten per jaar worden uitgewisseld tussen de werkmaatschappij en één enkele leverancier.469 248. De VREG ziet het centraliseren van het databeheer in handen van een op te richten centraal clearing house als de oplossing ter zake.470 Ook de Privacycommissie en de Groep 29 zijn voorstander
464
VREG, Voorstel voor een wettelijk kader voor slimme meters, 30. Artikel 3 van het Decreet ter omzetting van de Energie-‐efficiëntierichtlijn. 466 Zie randnr. 219. 467 Artikel 1, §4 van de Wet op de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer. 468 C. MUSIALSKI, Smart grids or a glimpse into our future electricity markets – Some expected legal and regulatory issues, Cah. Jur. 2012, 2, 50. 469 S. GROMMEN, Data uit slimme meters in centraal ‘clearinghouse’?, Datanews, 4 december 2009, http:// datanews.knack.be/ict/nieuws/data-‐uit-‐slimme-‐meters-‐in-‐centraal-‐clearinghouse/article-‐1194716187516.htm. 470 VREG, Rapport met betrekking tot privacy en de slimme meter, 9. 465
84
van het oprichten van een “centraal communicatieknooppunt” als verantwoordelijke partij inzake het verwerken van persoonsgegevens.471 Afdeling 2 – Centraal clearing house 249. Thans bestaan er in de federale energiemarkt een aantal decentrale clearing houses in handen van de netbeheerders en de werkmaatschappijen.472 Een dergelijk clearing house is een ICT-‐platform met zowel het beheer van de data van alle elektriciteits-‐ en gasleveringspunten als de uitwisseling van de data tussen de verschillende spelers in de energiemarkt als taak.473 250. De oprichting van een centraal en onafhankelijk clearing house kwam in Vlaanderen voor het eerst ter sprake in 2002 naar aanleiding van de liberalisering van de energiemarkt. In een parlementaire vraag 474 aan toenmalig Vlaams minister van Energie Steve Stevaert werd de vergelijking met Nederland gemaakt, waar de energieleveranciers een centraal clearing house hadden opgericht als een kruispuntbank voor de uitwisseling van energiegegevens in het kader van een vlotte wissel van energieleverancier in de pas geliberaliseerde energiemarkt. De minister was evenwel niet van mening dat Vlaanderen het Nederlandse voorbeeld diende te volgen. De VREG had namelijk een uniform protocol inzake het wisselen van energieleverancier opgesteld voor de communicatie tussen de leveranciers en de distributienetbeheerders. Een centraal clearing house werd in deze context niet noodzakelijk geacht. 251. Het idee van de oprichting van een kruispuntdatabank voor energie ofte een centraal orgaan voor het beheer van de smart data enerzijds en de overdracht van de smart data tussen de verschillende marktspelers anderzijds werd in 2010 opnieuw op tafel gelegd in functie van een efficiëntere en kwalitatievere marktwerking, ditmaal door de VREG en door Eandis.475 In het kader van de herziening van de marktrollen en de datastromen naar aanleiding van de invoering van de slimme meter werd een centraal clearing house namelijk beschouwd als een “overdrachtsluik” voor
471
Aanbeveling van de Privacycommissie, 12; Advies van de Groep 29, 4 en 7. VREG, Advies met betrekking tot slimme meters, 4. 473 ATRIAS, Persbericht 19 mei 2011, Brussel, http://www.eandis.be/eandis/pdf/Atrias_NL_18052011_DataId_ 8388750_Version_1.pdf. 474 http://www.vlaamsparlement.be/Proteus5/showVIVerslag.action?id=327021 (consulatie 1 mei 2014). 475 VREG, Ondernemingsplan 2010, Brussel, http://www.vreg.be/sites/default/files/uploads/documenten/ ondernemingsplan/99214.pdf, 13. Zie ook M. VAN BOUWEL, Elektriciteit wordt slim, Lokaal 2010, 1, 11. 472
85
het uitwisselen van de smart data tussen de verschillende marktspelers in geval van een verhuis, een leverancierswissel of een tariefwijziging.476 252. In tegenstelling tot de distributienetbeheerders – die het databeheer als een taak voor zichzelf zagen – gaf de VREG uiteindelijk de voorkeur aan de creatie van een zowel van de netbeheerders als van de commerciële actoren onafhankelijke databeheerder. Net zoals inzake de standaardisatie van de slimme meter477 is de VREG tevens voorstander van de oprichting van een interregionaal ofte federaal clearing house. 478 Te dien einde werd een principieel akkoord gesloten tussen de energieleveranciers en de netbeheerders over “de oprichting […] van een kruispuntbank voor energie” in 2014.479 253. Inmiddels werd door de werkmaatschappijen Eandis, Infrax en ORES en de distributie-‐ netbeheerders Sibelga en Tecteo een federaal centraal clearing house opgericht, ATRIAS genaamd.480 ATRIAS heeft tot doel “de rol […] van tussenpersoon tussen de energieleveranciers en de [distributienetbeheerders] enerzijds, en tussen de [distributienetbeheerders] en [transmissie-‐ netbeheerders] anderzijds” te vervullen.481 Verwacht wordt dat ATRIAS de taken inzake het beheer en het uitwisselen van zowel de klassieke meetgegevens als van de smart data medio 2016 zal hebben overgenomen.482 Afdeling 3 – Taakverdeling 254. De ratio legis van het scheiden van het netbeheer en het databeheer vindt een oorsprong in het marktverstorend karakter van het laten samenvallen van de beide marktrollen. In het geval van een blijvende integratie van het netbeheer en het databeheer in hoofde van de distributienetbeheerder – zoals nu het geval is – heeft de distributienetbeheerder als databeheerder namelijk een bevoorrechte toegang tot de datastromen, hetgeen de onafhankelijkheid van de distributie-‐ netbeheerder als netbeheerder in de weg staat. Een strikte aflijning tussen de beide bevoegdheden acht de VREG dan ook een noodzakelijke voorwaarde voor “een facilitering van de markt op onafhankelijke wijze” door zowel de
476
VREG, Marktrollen en datastromen bij de introductie van slimme meters, 29. Zie randnrs. 197 – 198. 478 VREG, Marktrollen en datastromen bij de introductie van slimme meters, 9 – 10. 479 VREG, Ondernemingsplan 2011, Brussel, http://www.vreg.be/sites/default/files/uploads/ondernemingsplan _2011.pdf, 11. 480 ATRIAS, Persbericht 19 mei 2011, Brussel, http://www.eandis.be/eandis/pdf/Atrias_NL_18052011_DataId_ 8388750_Version_1.pdf. 481 http://www.atrias.be/NL/Paginas/TheEnergySector.aspx (consultatie 10 mei 2014). 482 VREG, Memorandum voor de Vlaamse Regering 2014 – 2019, 18. 477
86
netbeheerder als de databeheerder. Er dringt zich evenwel een aanpassing aan het huidig juridisch kader op ingeval het netbeheer en het databeheer effectief door twee verschillende juridische entiteiten zal worden uitgeoefend.483 255. Volgens het rapport van de VREG dient de onafhankelijke databeheerder in te staan voor de uitlezing van de meter op afstand, de validatie en aggregatie van de smart data, het bewaren van de smart data en een vlotte distributie van de smart data naar zowel de netbeheerder als naar door de consument aangewezen derde partijen. 484 De databeheerder dient hierbij – net zoals de netbeheerder – op te treden als een onafhankelijke marktfacilitator ten aanzien van alle spelers in de energiemarkt.485 De leveranciers voegen hier nog aan toe dat de databeheerder “zich uitsluitend dient te bekommeren om de basisdata die nodig is voor gereguleerde marktprocessen”. 486 Voor de niet-‐ gereguleerde ofte commerciële marktprocessen stellen ze een marktgedreven ontwikkeling voor. Titel 5 – Marktrollen 256. De slimme energiemarkt ofte de energiemarkt na de invoering van de slimme meter en het slimme net zal zowel de bestaande verhoudingen tussen de verschillende marktspelers wijzigen als het toetreden van nieuwe marktspelers tot de energiemarkt tot gevolg hebben.487 De huidige rolverdeling inzake gereguleerde marktprocessen enerzijds en niet-‐gereguleerde ofte commerciële marktprocessen anderzijds is dientengevolge aan een herziening toe.488 De VREG stelt evenwel voorop dat zoveel mogelijk diensten dienen te worden overgelaten aan de vrije markt.489 Hoofdstuk 1 – Energy Service Companies Afdeling 1 – Vraagzijdebeheer 257. Alvorens de juridische beperkingen en opportuniteiten ter zake te bespreken, is mijns inziens een strikte aflijning van de gehanteerde terminologie aan de orde. In het kader van de invoering van een slim net worden de begrippen ‘vraagzijdebeheer’, ‘vraagrespons’ en ‘actieve vraagsturing’ immers vaak door elkaar gebruikt.
483
VREG, Marktrollen en datastromen bij de introductie van slimme meters, 16 – 17. VREG, Marktrollen en datastromen bij de introductie van slimme meters, 15. 485 VREG, Rapport met betrekking tot privacy en de slimme meter, 16. 486 VREG, Marktrollen en datastromen bij de introductie van slimme meters, 22. 487 VREG, Marktrollen en datastromen bij de introductie van slimme meters, 9 – 10. 488 VREG, Marktrollen en datastromen bij de introductie van slimme meters, 21. 489 VREG, Marktrollen en datastromen bij de introductie van slimme meters, 45. 484
87
258. ‘Vraagzijdebeheer’ ofte demand side management is een algemeen begrip voor alle maatregelen inzake het aanmoedigen van de consument tot het efficiënter omspringen met energie.
490
Volgens GELDTMEIJER, KNIGGE, SLOOTWEG en VELDMAN kan de ontwikkeling van
vraagzijdebeheer gefaciliteerd worden door de invoering van de slimme meter.491 259. ‘Vraagsturing’ kan als een vorm van vraagzijdebeheer worden gezien. Onder het concept van vraagsturing worden zowel een passieve als een actieve variant verstaan.492 Passieve vraagsturing wordt ook wel als ‘vraagrespons’ ofte demand response omschreven. In het geval van passieve vraagsturing of vraagrespons wordt de energievraag van de consument gestuurd via prijssignalen uit de energiemarkt. Evenwel wordt aan de consument nog steeds de mogelijkheid gelaten om niet in te gaan op de prijsprikkel in kwestie. Actieve vraagsturing ofte active demand response is eveneens een techniek inzake het sturen van de energievraag maar – in tegenstelling tot passieve vraagsturing of vraagrespons – wordt de vraag naar energie automatisch gestuurd in functie van enerzijds de beschikbaarheid en anderzijds de kostprijs van energie. Met andere woorden: ingeval er onvoldoende aanbod van energie is om de vraag naar energie te dekken, kan een consument – tijdelijk – worden afgesloten van het net en ingeval er terug voldoende aanbod van energie is, kan een consument terug worden aangesloten. 260. In de Energie-‐efficiëntierichtlijn wordt het concept ‘vraagrespons’ ofte demand response aangemerkt als “een belangrijk instrument om de energie-‐efficiëntie te verhogen”.493 Het ter beschikking stellen van informatie over het energieverbruik zelf en het tijdstip van het energieverbruik aan de consument zelf en de door hem aangewezen derde partijen leidt namelijk tot de creatie van een incentive tot het besparen van energie in hoofde van de consument. Aangezien een reductie van het energieverbruik in hoofde van de consument zowel een vermindering van de energieproductie als een ontlasting van het energienet als gevolg heeft, is het toepassen van vraagrespons een uitermate geschikte maatregel ter verhoging van de energie-‐ efficiëntie van de Europese Unie met 20 procent tegen 2020.494
490
http://www.energyadvantage.com/blog/2010/02/demand-‐response-‐demand-‐side-‐management-‐ what%E2%80%99s-‐difference/ (consultatie 28 april 2014). 491 D.A.M. GELDTMEIJER, J.D. KNIGGE, J.G. SLOOTWEG EN E. VELDMAN, Smart grids put into practice: technical and regulatory aspects, Competition and Regulation, Network Industries 2010, 293. 492 A. BOLLEN, P. VAN HUMBEECK EN A. LAMOTE, Energie voor een groene economie. Hernieuwbare energie: hoe en waarom?, Gent, Academia Press, 2011, 181 – 182. 493 Overweging (44) van de Energie-‐efficiëntierichtlijn. 494 Zie randnr. 40.
88
Het inzetten van de slimme meter in het kader van vraagsturing heeft een positief effect op de maatschappelijke kosten-‐batenanalyse.495 Te dien einde bevat de Energie-‐efficiëntierichtlijn dan ook een plicht ten aanzien van de lidstaten om alle tarifaire belemmeringen inzake “de algehele efficiëntie […] van de productie, het transport, de distributie en de levering van elektriciteit” en “de marktdeelname van de vraagrespons” op te heffen.496 261. De praktische toepassing van het principe van vraagrespons kan volgens de Energie-‐ efficiëntierichtlijn zowel via het ontvangen van prijssignalen uit de energiemarkt als via het automatiseren van gebouwen gebeuren. Hiertoe dienen de lidstaten “een dynamische prijsstelling” ofte een differentiatie in het energietarief naargelang time of use mogelijk te maken.497 Met andere woorden: de Energie-‐efficiëntierichtlijn doelt met het begrip ‘vraagrespons’ zowel op actieve als op passieve vraagsturing. 262. In de Derde Elektriciteitsrichtlijn daarentegen wordt het begrip ‘vraagzijdebeheer’ gelijkgesteld met het begrip ‘energie-‐efficiëntie’. Beiden worden namelijk gedefinieerd als “een algemene of geïntegreerde aanpak die erop gericht is de omvang en de timing van het elektriciteitsverbruik te beïnvloeden teneinde het primaire energieverbruik en piekbelastingen te verminderen door voorrang te geven aan investeringen in energie-‐efficiëntie bevorderende maatregelen of andere maatregelen, zoals onderbreekbare leveringscontracten, eerder dan aan investeringen om de productiecapaciteit te verhogen, indien de eerstgenoemde maatregelen de doelmatigste en meest economische optie vormen, mede gelet op het positieve milieueffect van een lager energieverbruik en de daarmee verband houdende aspecten met betrekking tot de bevoorradingszekerheid en de distributiekosten”. 498 De voorgaande definitie werd quasi letterlijk overgenomen in de federale Elektriciteitswet.499 263. In het kader van de omzetting van de Energie-‐efficiëntierichtlijn in Vlaamse regelgeving werd de definitie van ‘vraagzijdebeheer’ ad litteram overgenomen uit de Elektriciteitswet via het inlassen van
495
VREG, Advies met betrekking tot slimme meters, 12. Artikel 15, lid 4 en 8 van de Energie-‐efficiëntierichtlijn. 497 Overweging (45) van de Energie-‐efficiëntierichtlijn. 498 Artikel 2, lid 29 van de Derde Elektriciteitsrichtlijn. 499 In artikel 2, 27° van de Elektriciteitswet werd ‘bevoorradingszekerheid’ vervangen door ‘voorzienings-‐ zekerheid’. 496
89
het nieuwe artikel 1.1.3, 131/3° in het Energiedecreet. Het Energiedecreet stelt het begrip ‘vraagzijdebeheer’ evenwel niet gelijk aan het begrip ‘energie-‐efficiëntie’.500 264. Volgens de VREG dient de bovenstaande definitie van ‘vraagzijdebeheer’ te worden geïnterpreteerd als een definitie van het begrip ‘vraagrespons’ in de zin van de Energie-‐ efficiëntierichtlijn. In het kader van haar voorstel voor een wettelijk kader inzake de slimme meter stelt de VREG dan ook voor om het begrip ‘vraagzijdebeheer’ – wat het Energiedecreet betreft – te vervangen door het begrip ‘vraagrespons’. 501 Mijns inziens zou de opname van een definitie voor zowel ‘passieve vraagsturing’ als voor ‘actieve vraagsturing’ meer duidelijkheid ter zake scheppen. De huidige definitie van ‘vraagzijdebeheer’ kan dan behouden blijven als containerbegrip ten aanzien van zowel actieve als passieve vraagsturing. Afdeling 2 – Energiediensten 265. Volgens de VREG laat de invoering van de slimme meter “de ontwikkeling van een markt voor energiediensten” toe.
502
Het aanboren van een slimme energiemarkt inzake commerciële
energiediensten biedt mogelijkheden aan zowel de bestaande als aan de nieuwe marktspelers. De energieleveranciers hebben namelijk in het kader van het vastleggen van de minimale functies van de slimme meter de wens geuit om via de slimme meter energiediensten aan te bieden.503 Daarnaast kan volgens de VREG de invoering van de slimme meter ook “een opportuniteit zijn voor ondernemingen om de energiemarkt te betreden”.504 Tevens biedt de invoering van de slimme meter een opportuniteit om de huidige verdeling van marktrollen aan een herziening te onderwerpen.505 266. Te dien einde werden een aantal definities in het Energiedecreet ingelast. Een aanbieder van energiediensten ofte een energy service company (ESCO) wordt volgens het nieuwe artikel 1.1.3, 1° van het Energiedecreet gedefinieerd als “een natuurlijke persoon of
500
Artikel 3, 10° van het Decreet ter omzetting van de Energie-‐efficiëntierichtlijn. VREG, Voorstel voor een wettelijk kader voor slimme meters, 5. 502 VREG, Ondernemingsplan 2014, Brussel, http://www.vreg.be/sites/default/files/uploads/ondernemingsplan_ 2014.pdf, 11. 503 VREG, Visietekst studie marktmodel, RAPP-‐2009-‐01, Brussel, 8. 504 VREG, Marktrollen en datastromen bij de introductie van slimme meters, 18. 505 VREG, De slimme meter en de consument, 12. 501
90
rechtspersoon die in de inrichtingen of gebouwen van een netgebruiker, energiediensten of andere maatregelen ter verbetering van de energie-‐efficiëntie levert”.506 In het nieuwe artikel 1.1.3, 39/1° van het Energiedecreet wordt een energiedienst ofte een energy service gedefinieerd als “het fysieke voordeel, nut of welzijn dat wordt bereikt met een combinatie van energie met energie-‐efficiënte technologie of actie, die de bewerkingen, het onderhoud en de controle kan omvatten die nodig zijn voor de levering van de dienst, welke wordt geleverd op basis van een overeenkomst en welke onder normale omstandigheden heeft aangetoond te leiden tot een controleerbare en meetbare of een schatbare verbetering van de energie-‐efficiëntie of tot controleerbare en meetbare of schatbare primaire energiebesparingen”.507 Zowel de definitie van een aanbieder van energiediensten als de definitie van een energiedienst dekken een ruime lading. 267. In het kader van de energiediensten op basis van de slimme meter dient een strikt onderscheid te worden gemaakt tussen de basisdiensten enerzijds en de optionele diensten anderzijds.508 Een ‘basisdienst’ is elke dienst die op grond van het regelgevend kader aan iedere consument moet worden aangeboden. Hiervoor is vereist dat de minimale functies van de slimme meter een adequate technische ondersteuning ter zake bieden. Zo worden onder meer het aanbieden van prepayment en het aanbieden van een tariefformule aan de hand van time of use als basisdiensten gezien.509 Met een ‘optionele dienst’ daarentegen wordt een dienst bedoeld die louter aan een bepaald segment wordt aangeboden. Het kan hierbij zowel om een gereguleerde energiedienst – bv. het koppelen van de watermeter en de slimme energiemeter – als om een niet-‐gereguleerde energiedienst – bv. het uitvoeren van een energiescan – gaan. De aflijning tussen de basis-‐ en optionele energiediensten in concreto dient het resultaat te zijn van een akkoord tussen de verschillende spelers in de energiemarkt. 268. Daarnaast dient ook het begrip ‘ondersteunende dienst’ te worden toegelicht. Volgens de Derde Elektriciteitsrichtlijn wordt een ondersteunende dienst best gedefinieerd als “een dienst die
506
Artikel 3, 1° van het Decreet ter omzetting van de Energie-‐efficiëntierichtlijn. Artikel 3, 6° van het Decreet ter omzetting van de Energie-‐efficiëntierichtlijn. 508 VREG, Marktrollen en datastromen bij de introductie van slimme meters, 22. 509 Zie randnr. 182. 507
91
nodig is voor de exploitatie van een transmissie-‐ of distributiesysteem”.510 Op aanraden van de VREG
511
werd de definitie van het begrip ‘ondersteunende dienst’ in het Energiedecreet
dientengevolge aangepast.512 269. In de hierna volgende afdelingen zal dieper worden ingegaan op een aantal concrete energiediensten vanuit een juridisch-‐technisch perspectief, met name prepayment, tariefsturing, aggregatie en elektriciteitsopslag. Hoofdstuk 2 – Prepayment 270. Het ondersteunen van prepayment wordt in het algemeen als een basisfunctie van de slimme meter gezien. 513 Inzake prepayment wordt zowel een sociale als een commerciële variant onderscheiden. Afdeling 1 – Sociale prepayment 271. Thans rust op de distributienetbeheerder de sociale openbaredienstverplichting om in te staan voor de elektriciteitsvoorziening van elke consument die door een commerciële leverancier gedropt werd wegens wanbetaling.514 Indien de consument in kwestie eveneens een betalingsachterstand opbouwt bij de distributie-‐ netbeheerder, wordt overgegaan tot de plaatsing van een budgetmeter.515 Via een systeem van voorafbetaling wordt het hulpkrediet van de budgetmeter opgeladen voor een bedrag dat overeenstemt met 200 kWh tegen de sociale maximumprijs voor elektriciteit.516 Indien ook het hulpkrediet van de budgetmeter opgebruikt is, valt de consument in kwestie terug op een minimale levering van elektriciteit ter waarde van 10 ampère vanwege de distributie-‐ netbeheerder.517 Het opladen van het hulpkrediet van de budgetmeter wordt in het kader van de slimme meter ook wel ‘sociale prepayment’ genoemd.
510
Artikel 2, lid 17 van de Derde Elektriciteitsrichtlijn. VREG, Memorandum voor de Vlaamse Regering 2014 – 2019, 5. 512 Artikel 1.1.3, 94° van het Energiedecreet. 513 Zie randnrs. 182 en 267. 514 Artikel 4.1.22, 2° van het Energiedecreet. 515 Artikel 4.1.22, 4° van het Energiedecreet. 516 F. VANDENDRIESSCHE, Energierecht, Gent, 2012, 159 – 160. 517 Artikel 5.3.5 en 5.3.6 van het Energiebesluit. 511
92
272. Hoger werd reeds de mogelijkheid van de integratie van de budgetmeter en de slimme meter besproken.518 In het rapport met betrekking tot de marktrollen en datastromen in de energiemarkt werden tevens de mogelijke gevolgen van een dergelijke integratie voor de openbaredienst-‐ verplichtingen in hoofde van de distributienetbeheerder besproken. 273. Als gevolg van een dergelijke integratie van de budgetmeter in de slimme meter zou immers onmiddellijk kunnen worden overgegaan tot de activatie van de budgetmeterfunctie van de slimme meter ingeval van wanbetaling ten aanzien van een commerciële leverancier.519 274. De vraag rijst of de dienst inzake sociale prepayment en het leveren van de minimale energievoorziening na de invoering van de slimme meter nog steeds door de distributienetbeheerder in het kader van de sociale openbaredienstverplichtingen dient te gebeuren. Het leveren van elektriciteit is immers geen kerntaak van de distributienetbeheerder – in het Energiedecreet wordt de rol van sociale leverancier louter gezien als een uitzondering op het principieel verbod in hoofde van de netbeheerder om zich in te laten met de activiteit van levering520 – en de kosten van de minimale levering van elektriciteit worden thans gesocialiseerd via de distributienettarieven.521 275. Zo wordt in het Waals Gewest thans al een grotere rol aan de vrije energiemarkt gelaten inzake sociale levering.522 In geval van een niet-‐kwetsbare afnemer wordt de rol van sociale leverancier namelijk vertolkt door een commerciële leverancier in plaats van door een distributienetbeheerder. Enkel de minimale levering van elektriciteit en de rol van sociale leverancier in geval van een kwetsbare afnemer wordt in Wallonië nog door de distributienetbeheerder uitgeoefend. 276. Mijns inziens zou de rol van de sociale leverancier even goed volledig door een commerciële leverancier kunnen worden uitgeoefend. Dit levert namelijk twee voordelen op in hoofde van de distributienetbeheerder. 277. Enerzijds zou dit de distributienetbeheerder zelf kunnen ontlasten. Hoger werd immers reeds vermeld dat het leveren van elektriciteit geen kerntaak van de distributienetbeheerder is.523 De leverancier is mijns inziens een meer geschikte actor in deze.
518
Zie randnrs. 151 – 154. VREG, Marktrollen en datastromen bij de introductie van slimme meters, 32. 520 Artikel 4.1.7 van het Energiedecreet. 521 VREG, Advies met betrekking tot slimme meters, 5. 522 VREG, De slimme meter en de consument, 27. 523 Zie randnr. 274. 519
93
278. Anderzijds zou dit het distributienettarief kunnen ontlasten. Men zou evenwel kunnen tegenwerpen dat dit slechts een verschuiving van de kost naar het reële energietarief inhoudt. Mijns inziens weegt dit argument niet op tegen het voordeel. Een verrekening van de kost via het distributienettarief houdt immers een socialisering van de kost in per werkingsgebied van een intercommunale en het distributienettarief zelf is onderworpen aan een strikt regelgevend kader. Een verrekening van de kost via het reële energietarief houdt daarentegen een socialisering van de kost over het gehele klantenbestand van de leverancier in en het reële energietarief zelf is onderhevig aan concurrentie in de vrije markt. De tweede optie is volgens mij dan ook voordeliger ten aanzien van de consument. 279. Desgevallend raadt de VREG evenwel aan een compensatiemechanisme te voorzien ter waarborging van een level playing field met betrekking tot de minimale levering van elektriciteit.524 De laatstgenoemde kost zou immers een drempel voor de toegang tot de energiemarkt kunnen zijn ten aanzien van nieuwe markspelers. 280. Hiertoe dienen de juridische bepalingen inzake sociale prepayment en minimale levering te worden verplaatst naar de openbaredienstverplichtingen van de leverancier.525 Desgevallend raadt de VREG tevens een of andere wijze van communicatie ter zake aan tussen de commerciële leverancier in kwestie en het plaatselijke OCMW ter begeleiding van de kwetsbare afnemers.526 Afdeling 2 – Commerciële prepayment 281. Naast de bestaande praktijk van sociale prepayment, zou via de slimme meter eveneens een markt voor een commerciële variant van prepayment kunnen worden aangeboord. Net zoals in de telecommarkt zou een commerciële leverancier niet alleen een ‘abonnement’ op elektriciteit maar ook een ‘prepaidkaart’ met een krediet aan elektriciteit kunnen aanbieden. In het geval van niet-‐ permanente bewoning – zoals een vakantiewoning of een studentenkamer – kan dit een interessante piste zijn.527
524
VREG, De slimme meter en de consument, 28. Artikel 4.3.2 van het Energiedecreet en Hoofdstuk IV van het Energiebesluit. 526 VREG, De slimme meter en de consument, 44. 527 VREG, De slimme meter en de consument, 17. 525
94
282. Volgens de VREG mag de complexiteit van een dergelijk marktproces niet onderschat worden.528 De Vlaamse energieregulator schuift ter zake twee prioriteiten inzake het uittekenen van het marktproces naar voren. 283. Enerzijds dient de juridische verhouding tussen de consument en de leverancier inzake commerciële prepayment te rusten op een basiscontract. Een dergelijk contract is een garantie ten aanzien van de vervulling van de openbaredienstverplichtingen in hoofde van de leverancier.529 284. Anderzijds is een duidelijke procedure inzake deactivatie en reactivatie vereist. Net zoals het geval is in het kader van sociale prepayment, wordt de meter gedeactiveerd ingeval het opgeladen bedrag is opgebruikt. Wanneer het krediet terug wordt opgeladen, dient de meter te worden gereactiveerd. 285. Thans houdt dit een veiligheidsrisico in, hetgeen in een aantal gevallen de tussenkomst van een technieker vergt. Via de slimme meter kan en moet dit worden vermeden – mits een herziening van het huidige marktproces met het oog op de controle inzake het veilig aan-‐ en afsluiting van het net. 286. Daarnaast dient ook een regeling te worden uitgewerkt met betrekking tot de periode tussen het de-‐ en reactiveren van de slimme meter. Mijns inziens komt een gelijkschakeling ter zake van het marktproces inzake sociale en commerciële prepayment de samenhang van het Vlaams regelgevend kader inzake energiebeleid ten goede. 287. In het geval van commerciële prepayment dient evenwel de nodige aandacht te worden besteed aan de detectie en preventie van energiearmoede en zelfafsluiting in hoofde van kwetsbare afnemers. Het opleggen van een openbaredienstverplichting inzake een minimale levering van elektriciteit in hoofde van de leverancier kan volgens de VREG ook hier soelaas bieden.530 Hoofdstuk 3 – Tariefsturing 288. Hoger werd het principe van demand response ofte vraagrespons reeds omschreven als het sturen van de energievraag van de consument via prijssignalen uit de markt.531 Deze techniek kan ook als ‘passieve’ vraagsturing worden omschreven omdat de consument nog steeds de mogelijkheid heeft om niet op het desbetreffende prijssignaal in te gaan. Tariefsturing ofte het sturen van de
528
VREG, Marktrollen en datastromen bij de introductie van slimme meters, 33. VREG, De slimme meter en de consument, 25. 530 VREG, De slimme meter en de consument, 26. 531 Zie randnr. 259. 529
95
energievraag van de consument via een differentiatie in het energietarief naargelang time of use kan als een vorm van demand response worden beschouwd. Tevens dient het principe van tariefsturing als een maatregel inzake het beheren van congestie te worden gezien. Hoger werd immers reeds vermeld dat congestiebeheer op het niveau van het distributienet een noodzaak is geworden als gevolg van de integratie van decentrale productie-‐ installaties.532 Te dien einde schuiven de distributienetbeheerders het principe van tariefsturing als een basisdienst naar voren.533 289. Thans dienen de energieleveranciers op grond van het Energiebesluit immers een verschillend energietarief te hanteren naargelang het dag, nacht of weekend is.534 Zo hoopt men een deel van het energieverbruik van een consument te verschuiven naar ‘s nachts of naar het weekend omdat dan een lager energietarief dan overdag en tijdens de week geldt. Dit kan als een nogal rudimentaire vorm van tariefsturing worden gezien. Via de beschikbaarheid van smart data in quasi real time kan nog een stap verder worden gegaan. In het kader van het LINEAR-‐project werd elke dag ingedeeld in zes vaste timeframes waarbij in elk timeframe telkens een ander tarief geldt. Dagelijks worden de tarieven voor de volgende dag vastgesteld rekening houdende met de voorspelde productie van hernieuwbare – intermittente – energie en het verwachte verbruik.535 290. In de Energie-‐efficiëntierichtlijn werd eveneens gewag gemaakt van “het automatiseren van gebouwen” als een actieve vorm van vraagrespons ofte active demand response.536 Hiermee wordt het opzetten van een home automation network ofte het inzetten van slimme apparaten bedoeld.537 291. In het kader van LINEAR werd het concept van actieve vraagsturing via een dergelijk home automation network niet alleen in de praktijk omgezet, maar tevens gekoppeld aan het concept van tariefsturing.538 Tariefsturing in combinatie met een home automation network maakt immers dat een slim huishoudapparaat zichzelf kan aanschakelen tijdens de goedkoopste timeframe en zodoende de vraag naar energie automatisch kan worden afgestemd op het aanbod. Dit levert zowel een voordeel
532
Zie randnrs. 13 en 18. VREG, Marktrollen en datastromen bij de introductie van slimme meters, 34. 534 Artikel 3.1.33 – 3.1.38 van het Energiebesluit. 535 http://www.linear-‐smartgrid.be/?q=beloningsmodellen (consultatie 26 april 2014). 536 Zie randnr. 261. 537 VREG, Marktrollen en datastromen bij de introductie van slimme meters, 14. 538 Zie randnr. 92. 533
96
op in hoofde van de netbeheerder in het kader van congestiebeheer als in hoofde van de consument via een goedkopere energiefactuur. 292. Concreet stellen de netbeheerders en de VREG een graduele transitie voor in de richting van meer flexibiliteit in de tariefstructuur, van een verschillend tarief in piekuren en daluren in een eerste fase, over een aantal vaste timeframes in een tweede fase en naar een systeem van dynamische timeframes in een laatste fase.539 Evenwel zal een consument zonder home automation system niet ten volle gebruik kunnen maken van een systeem van dynamische timeframes. Daarenboven bleek uit een Amerikaans onderzoek dat slechts 15 à 20 procent van de consumenten voor een tarifering naargelang time of use zou opteren.540 Mijns inziens zou het regelgevend kader de leveranciers dan ook de vrijheid moeten laten om zelf een aantal vaste en flexibele tariefplannen aan de consument aan te bieden – net zoals in de telecommarkt. 293. Vanuit de VREG en een aantal consumentenorganisaties wordt hierbij zelfs de overweging gemaakt om het aanbieden van een enkelvoudig of een dag-‐, nacht-‐ en weekendtarief met maandelijkse voorschotten en een jaarlijkse afrekening eventueel te verplichten – ter bescherming van kwetsbare afnemers.541 Een regulering van het marktproces ter zake is mijns inziens geen noodzaak. In een vrije energiemarkt zal het werkelijke aanbod aan tariefformules immers aansluiten op de concrete vraag van de consument zelf. 294. De door de VREG voorgestelde transitie zal evenwel niet alleen een wijziging aan de juridische basis van het huidige tariferingsmodel in het Energiebesluit vergen, maar tevens een akkoord met de FOD Economie. Het hierboven beschreven tariferingsmodel met een dag-‐, nacht-‐ en weekendtarief is immers deels het resultaat van een federaal besluit. Het KB van 11 juli 2002 voorziet namelijk in een plicht ten aanzien van de netbeheerder om een weekendtarief aan te bieden dat aan het nachttarief gelijk is.542
539
VREG, Marktrollen en datastromen bij de introductie van slimme meters, 34. R.L. GRANT, Smart grid implementation. Strategies for success, Lexington Institute, 2010, http:// www.lexingtoninstitute.org/library/resources/documents/Energy/Smart_Grid_Implementation.pdf, 5. 541 VREG, De slimme meter en de consument, 18. 542 Artikel 6bis van het KB van 11 juli 2002 betreffende de algemene tariefstructuur (BS 27 juli 2002). 540
97
295. Net zoals in het geval van de andere energiediensten, zal de invoering van een tariferingsmodel aan de hand van time of use eveneens een duidelijk wettelijk kader inzake het ter beschikking stellen van verbruiksgegevens vergen.543 296. Tevens wijst de VREG op het gevaar van een te complexe tarifering, hetgeen de consument kan hinderen in de bewustheid van zijn keuze. 544. Een al te grote uitbreiding van het aanbod aan tariefformules kan namelijk – net zoals in de telecommarkt – tot een “onoverzichtelijk en onbegrijpelijk” geheel leiden.545 Via het vastleggen van een aantal principes ten aanzien van de leverancier in een netcode kan hieraan tegemoet worden gekomen. 297. Daarnaast werd in de Energie-‐efficiëntierichtlijn reeds bepaald dat de energieregulatoren er dienen voor te zorgen dat het verbeteren van de energie-‐efficiëntie via de nettarieven wordt aangemoedigd.546 Het vastleggen en het goedkeuren van de nettarieven is namelijk een bevoegdheid van de energieregulator.547 298. Volgens COSSENT, FRIAS en GOMEZ is in het kader van een geslaagde integratie van decentrale productie-‐installaties in het distributienet een ‘sturing’ van het plaatsen van decentrale productie-‐ installaties via de nettarifering aangewezen. Op grond van het principe van ownership unbundling heeft de distributienetbeheerder immers geen rechtstreekse zeggenschap inzake het plaatsen van decentrale productie-‐installaties.548 Te dien einde dient de aansluitingskost van een decentrale productie-‐installatie louter de directe kosten van de aansluiting te weerspiegelen. De overige kosten dienen via een injectietarief ofte een distributienettarief in functie van de werkelijke injectie van elektriciteit te worden verrekend. Tevens wordt het maken van een differentiatie in het te betalen nettarief naargelang de locatie van de aansluiting en/of time of use aanbevolen.549 299. Thans wordt de aansluitingskost van een decentrale productie-‐installatie geregeld in artikel 6.1.13 van het Energiebesluit. Het laatstgenoemde artikel stipuleert namelijk dat de werkelijke kost
543
VREG, Marktrollen en datastromen bij de introductie van slimme meters, 36. VREG, De slimme meter en de consument, 15. 545 A. VERHOEVEN, Slimme meters vergen eerst slim beleid, Lokaal 2011, 14, 37. 546 Overweging (45) van de Energie-‐efficiëntierichtlijn. 547 Artikel 37, 1, a) van de Derde Elektriciteitsrichtlijn. 548 Zie randnr. 129. 549 R. COSSENT, P. FRIAS EN T. GOMEZ, Towards a future with large penetration of distributed generation: Is the current regulation of electricity distribution ready? Regulatory recommendations under a European perspective, Energy Policy 2009, 37, 1151 – 1152. 544
98
van een aansluiting dient te worden verdeeld tussen de prosument – die een beperkte aansluitingskost in functie van de locatie van de aansluiting betaalt – en de distributienetbeheerder – die de overige kosten van de aansluiting socialiseert via het distributienettarief van het betrokken netgebied.550 300. In het Vlaams Gewest wordt evenwel niet langer een injectietarief noch een netvergoeding aangerekend.551 In het Regeerakkoord voor de periode 2009 – 2014 werd het afschaffen van het injectietarief immers als een maatregel beschouwd “om de kosten voor de uitbouw en de exploitatie van het net te beperken”.552 Volgens COSSENT, GOMEZ en FRIAS is een injectietarief in functie van de locatie van de aansluiting en/of time of use evenwel een maatregel ter sturing van het plaatsen en het beheren van decentrale productie-‐installaties.553 Met andere woorden: via het aanrekenen van een hoog injectietarief op plaatsen waar en/of tijdstippen wanneer een decentrale productie-‐installatie een nadeel oplevert in hoofde van de distributienetbeheerder – bv. een verhoogd risico op congestie – kan het plaatsen van een dergelijke installatie vermeden worden. In het omgekeerde geval wordt het plaatsen van een decentrale productie-‐installatie daarentegen gestimuleerd – desgevallend kan zelfs een negatief injectietarief worden aangerekend.554 Hoofdstuk 4 – Aggregatie 301. Aggregatie kan worden omschreven als het bundelen van de vraag naar en/of het aanbod van elektriciteit.555 Alvorens dieper in te gaan op de beperkingen en opportuniteiten ter zake, is evenwel een korte schets van de huidige situatie aan de orde. Afdeling 1 – Probleemstelling
550
A. BOLLEN, P. VAN HUMBEECK EN A. LAMOTE, Energie voor een groene economie. Hernieuwbare energie: hoe en waarom?, Gent, Academia Press, 2011, 141. 551 Zie randnr. 306. 552 VLAAMSE REGERING 2009 – 2014, Een daadkrachtig Vlaanderen in beslissende tijden. Voor een vernieuwende, duurzame en warme samenleving, MER 2009, 3, 205. 553 Evenwel dient het injectietarief ook aan de centrale productie-‐installaties te worden aangerekend. Zoniet zou er sprake zijn van een discriminatoire behandeling van decentrale productie-‐installaties. 554 R. COSSENT, P. FRIAS EN T. GOMEZ, Towards a future with large penetration of distributed generation: Is the current regulation of electricity distribution ready? Regulatory recommendations under a European perspective, Energy Policy 2009, 37, 1152. 555 C. MUSIALSKI, Smart grids or a glimpse into our future electricity markets – Some expected legal and regulatory issues, Cah. Jur. 2012, 2, 47.
99
302. Door het succes van decentrale productie-‐installaties is sinds enige tijd een nieuwe actor ontstaan op de energiemarkt, namelijk de prosument.556 Als typevoorbeeld van een prosument kan een consument met zonnepanelen op zijn dak worden genomen. 303. Vandaag de dag wordt bij prosumenten met een decentrale installatie van minder dan 10 kW een terugdraaiende teller geïnstalleerd. Bij netto afname van het net – i.e. wanneer de consument meer verbruikt dan produceert – zal deze teller oplopen. Bij netto productie zal deze teller aflopen – evenwel zonder dat de meterstand onder de 0 kW kan gaan. Met andere woorden: de totale kost van de energiefactuur van een prosument kan tot nul herleid worden, maar er iets aan verdienen zit er niet in. 304. Daarenboven werd sinds 1 januari 2013 een netvergoeding aangerekend per kW geïnstalleerd vermogen als compensatie voor de gederfde inkomsten van de distributienettarieven. 557 Het distributienettarief wordt immers berekend op de netto afname van elektriciteit. Zo kon de prosument via de terugdraaiende teller van een verlaagd distributienettarief genieten – op de kap van de loutere consument. De invoering van een netvergoeding ofte een vergoeding in functie van de productiecapaciteit van een decentrale productie-‐installatie had het wegnemen van de bovenstaande discriminatie tussen de loutere consument en de prosument – die evenzeer van het distributienet gebruik maakt in het kader van afname of injectie – als doel. 558 305. Er was evenwel een alternatief. De prosument met een decentrale installatie van minder dan 10 kW kon de netvergoeding ontlopen door ervoor te opteren om de afname en de injectie apart te meten – bijvoorbeeld door de installatie van een slimme meter.559 In principe zou de overproductie dan kunnen worden verkocht aan een leverancier. Vandaag de dag is dit echter financieel niet interessant en zijn de leveranciers vaak niet eens geïnteresseerd in dergelijke kleine hoeveelheden elektriciteit. 306. Op 27 november 2013 werd de regeling inzake de netvergoeding echter vernietigd door het hof van beroep te Brussel.560
556
Zie randnr. 12. Artikel 12quater, §2 van de Elektriciteitswet. 558 CREG, Persbericht 6 december 2012, Brussel, http://www.creg.info/pdf/Presse/2012/compress06122012nl. pdf. 559 http://www.vreg.be/vergoeding-‐overtollige-‐elektriciteit (consultatie 7 maart 2014). 557
100
307. Prosumenten met een decentrale productie van meer dan 10 kW daarentegen zijn sowieso verplicht hun afname en injectie afzonderlijk te meten. Ze kunnen niet genieten van een terugdraaiende teller maar produceren vaak nog steeds niet voldoende elektriciteit om de interesse van de leveranciers te wekken. Ze zijn wel verplicht een contract te sluiten met een evenwichtsverantwoordelijke met het oog op het vermijden van congestie. 308. Een dergelijk beperkend juridisch kader vormt mijns inziens een hindernis voor de actieve participatie van de consument, hetgeen reeds herhaaldelijk noodzakelijk werd geacht voor het welslagen van de invoering van een slim net.561 Afdeling 2 – Toepassingsgebied 309. Een wettelijke basis voor aggregatie is mijns inziens een eerste stap in de richting van een energiemarkt met een hoge mate van actieve participatie van de consument. Aggregatie is namelijk het middel bij uitstek om dit te realiseren zonder de inzet van al te veel tijd en moeite in hoofde van de consument zelf. Ter verwezenlijking van het bovenstaande doel zal de energieregulator in samenspraak met de stakeholders ter zake de “technische specificaties” voor de deelname aan de energiemarkt dienen op te stellen.562 310. In de Energie-‐efficiëntierichtlijn werd te dien einde voor het eerst een definitie van het begrip ‘aggregator’ opgenomen, namelijk een “dienstenverrichter aan de vraagzijde die meerdere consumentenbelastingen van korte duur combineert om in georganiseerde energiemarkten te verkopen of te veilen”.563 311. Een aggregator kan evenwel niet alleen werkzaam zijn aan de vraagzijde en op korte termijn, maar ook aan de aanbodzijde van de energiemarkt en op langere termijn. Een voorbeeld van een aggregator aan de aanbodzijde van de energiemarkt is een zogenaamde virtual power plant. Dit is een aggregatie van de productiecapaciteit van een aantal decentrale productie-‐installaties onder de leiding van een centraal orgaan. Via het opzetten van een dergelijke virtual power plant kunnen een aantal voorheen oninteressante prosumenten als één interessant geheel aan de energiemarkt deelnemen. Bovendien kan het intermittent karakter van de
560
http://www.vreg.be/www.vreg.be/hoeveel-‐betaalt-‐pv-‐eigenaar-‐voor-‐gebruik-‐net (consultatie 7 maart 2014). 561 Zie randnrs. 12 – 15 en 191 – 196. 562 Artikel 15, lid 8 van de Energie-‐efficiëntierichtlijn. 563 Artikel 2, lid 45 van de Energie-‐efficiëntierichtlijn.
101
aangeleverde stroom worden uitgevlakt door het aggregeren van verschillende soorten decentrale productie-‐installaties. In het algemeen dienen een tweetal varianten van aggregatie te worden onderscheiden, met name technische en economische aggregatie. Hier wordt zo meteen dieper op ingegaan. 312. Mijns inziens zal een dergelijke virtual power plant desgevallend een CIPU-‐contract met de netbeheerder dienen af te sluiten.564 Een cluster van decentrale zonnepanelen lijkt mij bijvoorbeeld uitermate interessant in het licht van het leveren van de nodige energie voor een black-‐start. Tevens zal de beheerder van een virtual power plant desgevallend over een leveringsvergunning dienen te beschikken.565 Het aanvragen van een productievergunning is mijns inziens niet aan de orde.566 Het opzetten van een aggregator vergt immers noch de bouw van een nieuwe installatie van 25 MW – de decentrale productie-‐installaties onder het beheer van de aggregator zijn namelijk al gebouwd – noch de aanpassing van een bestaande installatie met een toename van het netto ontwikkelbaar vermogen met meer dan 10 procent of meer dan 25 MW.567 313. Te dien einde werd door de VREG dan ook voorgesteld om de definitie van de Energie-‐ efficiëntierichtlijn aan te passen alvorens deze om te zetten in Vlaamse regelgeving. Inmiddels werd aan het voorstel van de VREG gevolg gegeven via het inlassen van een nieuw artikel in het Energiedecreet.568 Thans wordt een aggregator gedefinieerd als een “dienstenverrichter die meerdere capaciteiten voor afname, consumptie, productie of injectie combineert om in georganiseerde energiemarkten te verkopen of te veilen”.569 314. Daarnaast bepaalt de Energie-‐efficiëntierichtlijn dat de netbeheerders ten overstaan van een aggregator geen discriminerende behandeling mogen toepassen met betrekking tot de naleving van hun verplichtingen inzake het bewaren van het netevenwicht.570 Een garantie te dien einde werd inmiddels opgenomen in het Energiedecreet.571 Afdeling 3 – Technische aggregatie
564
Zie randnr. 127. Zie randnr. 133. 566 Zie randnr. 126. 567 F. VANDENDRIESSCHE, Energierecht, Gent, 2012, 92. 568 Artikel 3, 2° van het Decreet ter omzetting van de Energie-‐efficiëntierichtlijn. 569 Artikel 1.1.3, 12/1° van het Energiedecreet. 570 Artikel 15, lid 8 van de Energie-‐efficiëntierichtlijn. 571 Artikel 4.1.9 van het Energiedecreet. 565
102
315. Technische aggregatie is een vorm van aggregatie waarbij de aggregator ten dienste staat van de netbeheerder. Het betreft hier immers het leveren van een ondersteunende dienst aan de netbeheerder inzake het beheren van congestie en het bewaren van het netevenwicht. Dienvolgens vindt de praktijk van technische aggregatie dan ook plaats “op lokaal vlak [en] in functie van de beschikbare netcapaciteit”.572 316. Een voorbeeld van technische aggregatie aan de vraagzijde van de energiemarkt bestaat uit het aggregeren van de zogenaamde ‘afschakelbare capaciteit’ van een aantal consumenten. In ruil voor een vergoeding wordt in hoofde van een aantal consumenten het energieverbruik tijdelijk aangepast teneinde een piek in de energievraag op te vangen. 317. Een dergelijke vorm van technische aggregatie wordt in het jargon muting genoemd. Op grond van de afschakelbare capaciteit in portefeuille kan een muter eveneens als een producent van negatieve elektriciteit ofte negawatts worden beschouwd.573 De beschikbare negawatts kunnen op korte termijn worden aangesproken om een piek in het energieverbruik op te vangen – niet via het verhogen van het energieaanbod maar via het verlagen van de energievraag. 318. Reeds vandaag de dag beschikt de federale transmissienetbeheerder Elia over de mogelijkheid om via zogenaamde sheddable customers agreements ofte afschakelcontracten tegen een vergoeding de afname van elektriciteit van het net van industriële grootverbruikers tijdelijk te verminderen of te onderbreken in geval van een in het Technisch Reglement Transmissie Elektriciteit opgesomde noodsituatie.574 Onder de afschakelcontracten van Elia vallen drie categorieën te onderscheiden: een primaire, een secundaire en een tertiaire reserve. De primaire reserve dient binnen de 30 seconden te worden afgeschakeld om automatisch de frequentie op peil te houden, de secundaire tussen de 30 seconden en de 15 minuten om automatisch een gewoon onevenwicht op te vangen en de tertiaire heeft de meeste responstijd om manueel een aanzienlijk onevenwicht op te vangen.575 319. Met REstore telt Vlaanderen sinds 2013 een eerste muter onder haar rangen – hoewel het bedrijf zichzelf eerder omschrijft als een demand response aggregator.576 In tegenstelling tot de
572
VREG, Actieplan voor slimme netten, 7. C. MUSIALSKI, Smart grids or a glimpse into our future electricity markets – Some expected legal and regulatory issues, Cah. Jur. 2012, 2, 46. 574 Artikel 303 van het Technisch Reglement Transmissie Elektriciteit. Zie ook A. BOLLEN, P. VAN HUMBEECK EN A. LAMOTE, Energie voor een groene economie. Hernieuwbare energie: hoe en waarom?, Gent, Academia Press, 2011, 182. 575 http://www.elia.be/nl/producten-‐en-‐diensten/ondersteunende-‐diensten (consultatie 30 april 2014). 576 L. HUYSMANS, Een virtuele elektriciteitscentrale, Trends, 14 november 2013, 62 -‐ 63. 573
103
afzonderlijke afschakelcontracten van Elia met een aantal industriële grootverbruikers, aggregeert REstore de afschakelbare capaciteit van een veertigtal ondernemingen om vervolgens de portfolio als één geheel aan de elektriciteitsmarkt ter beschikking te stellen. Inmiddels heeft het bedrijf – als eerste muter in de Europese Unie – eveneens een afschakelcontract inzake het leveren van een primaire reserve gesloten, namelijk met de federale transmissie-‐ netbeheerder Elia. 320. Hoger werd reeds vermeld dat als gevolg van de integratie van decentrale productie-‐installaties het uitwerken van een marktproces inzake het beheren van congestie op het niveau van het distributienet een noodzaak geworden is.577 Het succes van decentrale productie is immers een bedreiging voor de goede werking en de betrouwbaarheid van het lokale elektriciteitsnet.578 Volgens de VREG dient ter zake een marktmodel inzake congestiebeheer te worden ontwikkeld.579 Te dien einde zal mijns inziens in het Technisch Reglement Distributie Elektriciteit een juridische basis inzake het afschakelen van de consument dienen te worden voorzien. In het Waals Gewest voorziet het technisch reglement reeds in de mogelijkheid van een raccordement avec accès flexible met de distributienetbeheerder.
580
Een dergelijk flexibel
aansluitingscontract houdt – net zoals de afschakelcontracten met de transmissienetbeheerder – een contractueel recht in hoofde van de distributienetbeheerder in tot het verminderen of onderbreken van de injectie.581 321. Desalniettemin kan technische aggregatie op het niveau van het distributienet ook aan de aanbodzijde van de energiemarkt plaatsvinden. Volgens MUSIALSKI kan een zogenaamde technical virtual power plant ofte een cluster van decentrale productie-‐installaties en faciliteiten voor elektriciteitsopslag perfect ten dienste van de netbeheerder staan via het op korte termijn aanbieden van elektriciteit ter opvanging van een piek in de energievraag.582
577
Zie randnr. 105 in fine. L.J. DE VRIES EN R. VAN DER VEEN, The impact of microgeneration upon the Dutch balancing market, Energy Policy 2009, 37, 2788. 579 VREG, Marktrollen en datastromen bij de introductie van slimme meters, 35. 580 C. MUSIALSKI, Smart grids or a glimpse into our future electricity markets – Some expected legal and regulatory issues, Cah. Jur. 2012, 2, 47. 581 Artikel 1, §2 lid 2, 51° van de Herziening van het Technisch Reglement voor het beheer van het lokale elektriciteitstransmissienet in het Waalse Gewest en de toegang daartoe (BS 22 februari 2012). 582 C. MUSIALSKI, Smart grids or a glimpse into our future electricity markets – Some expected legal and regulatory issues, Cah. Jur. 2012, 2, 45. 578
104
322. Volgens HADJSAÏD en SABONNADIÈRE zou beheer van een technical virtual power plant door de distributienetbeheerder kunnen worden uitgeoefend. 583 Technische aggregatie is namelijk een ondersteunende dienst ten aanzien van de laatstgenoemde actor. Desalniettemin strookt een dergelijke opvatting niet met het principe van unbundling.584 Sinds kort bevat het artikel 4.1.8/1 van het Energiedecreet zelfs een uitdrukkelijk verbod ten aanzien van de distributienet-‐beheerder op het optreden als aggregator.585 Daarenboven toont het voorbeeld van REstore aan dat de rol van een technische aggregator – zij het in casu van afschakelbare capaciteit – binnen het huidig regelgevend kader even goed door een nieuwe actor kan worden vertolkt.586 Afdeling 4 – Economische aggregatie 323. In tegenstelling tot technische aggregatie wordt in het geval van economische aggregatie de productiecapaciteit van een aantal prosumenten in één portfolio gebundeld om het geheel op zijn beurt op de energiemarkt door te verkopen. Een dergelijke commercial virtual power plant staat dus eerder ten dienste van de consument. Dientengevolge kan de praktijk van economische aggregatie – in tegenstelling tot technische aggregatie – “binnen een ruimer geografisch kader en een klassiek competitief kader” plaatsvinden.587 324. Eerst en vooral kan economische aggregatie aan de aanbodzijde plaatsvinden. Dit wordt ook wel een commercial virtual power plant genoemd. Via het bundelen van de productiecapaciteit van een aantal prosumenten kan de opgewekte decentrale productie als één geheel op de energiemarkt worden verkocht.588 325. Economische aggregatie kan daarentegen ook aan de vraagzijde plaatsvinden. Via een economische aggregator kan immers de capaciteit voor afname van een aantal consumenten gebundeld worden en de nodige elektriciteit in groepsverband worden aangekocht. Net zoals in het geval van een groepsaankoop van stookolie kunnen desgevallend kortingen worden afgedwongen van de leverancier of de producent.
583
N. HADJSAÏD en J.-‐C. SABONNADIÈRE, Electrical distribution networks, Hoboken, John Wiley & Sons, 2013, 448. Zie randnr. 129. 585 Artikel 8 van het Decreet ter omzetting van de Energie-‐efficiëntierichtlijn. 586 Zie randnr. 319. 587 VREG, Actieplan voor slimme netten, 7. 588 C. MUSIALSKI, Smart grids or a glimpse into our future electricity markets – Some expected legal and regulatory issues, Cah. Jur. 2012, 2, 47. 584
105
326. Wat de rolverdeling betreft, zou de leverancier eveneens de rol van economische aggregator op zich kunnen nemen, aldus MUSIALSKI. 589 De leverancier is immers reeds ingeburgerd als de tussenpersoon tussen de consument en de energiemarkt en als single point of contact ten aanzien van de consument.590 Economische aggregatie sluit hier nauw bij aan – al zeker aan de vraagzijde van de energiemarkt. Desalniettemin kan de rol van een commercial virtual power plant ook door een nieuwe actor worden vertolkt. Hoe dan ook zal de beheerder van een dergelijke consumptie-‐ of productiecapaciteit eveneens de rol van evenwichtsverantwoordelijke ten aanzien van de transmissienetbeheerder dienen op te nemen. Hoofdstuk 5 – Elektriciteitsopslag 327. Hoger werd reeds vermeld dat in het verleden steevast de capaciteit van het net werd verhoogd om de pieken in het energieverbruik te kunnen opvangen.591 Een van de redenen hiervoor was de technische en economische onhaalbaarheid van het opslaan van elektriciteit, aldus GELDTMEIJER, KNIGGE, SLOOTWEG en VELDMAN.592 328. Thans is electricity storage ofte elektriciteitsopslag nog niet erg aanwezig op de energiemarkt. Volgens MUSIALSKI zal elektriciteitsopslag evenwel een noodzakelijk onderdeel zijn van de ontwikkeling van het slimme net op grote schaal.593 Volgens GELDTMEIJER, KNIGGE, SLOOTWEG en VELDMAN kan elektriciteitsopslag als een ondersteunende dienst bijdragen aan zowel de integratie van decentrale productie in het distributienet als aan een efficiënt beheer van het net op een economisch verantwoorde manier. Via een faciliteit voor elektriciteitsopslag kan de decentraal opgewekte elektriciteit immers worden opgeslagen in tijden van overaanbod – i.e. wanneer elektriciteit goedkoper is – en terug worden losgelaten in tijden van onderaanbod ofte pieken in het energieverbruik – i.e. wanneer elektriciteit duurder is.594
589
C. MUSIALSKI, Smart grids or a glimpse into our future electricity markets – Some expected legal and regulatory issues, Cah. Jur. 2012, 2, 47. 590 Zie randnr. 134. 591 Zie randnr. 17. 592 D.A.M. GELDTMEIJER, J.D. KNIGGE, J.G. SLOOTWEG EN E. VELDMAN, Smart grids put into practice: technical and regulatory aspects, Competition and Regulation, Network Industries 2010, 294. 593 C. MUSIALSKI, Smart grids or a glimpse into our future electricity markets – Some expected legal and regulatory issues, Cah. Jur. 2012, 2, 45. 594 D.A.M. GELDTMEIJER, J.D. KNIGGE, J.G. SLOOTWEG EN E. VELDMAN, Smart grids put into practice: technical and regulatory aspects, Competition and Regulation, Network Industries 2010, 295.
106
329. Men kan zich evenwel afvragen aan wie het beheer van de faciliteiten voor energieopslag dient te worden toevertrouwd. Volgens MUSIALSKI is er een keuze tussen twee opties.595 330. Enerzijds kan de netbeheerder het beheer van de faciliteiten voor elektriciteitsopslag op zich nemen. Het opslaan van elektriciteit kan immers als hulpmiddel in het kader van het bewaren van het netevenwicht worden aangewend door de transmissienetbeheerder. Hoger werd reeds vermeld dat sinds de opkomst van decentrale productie het bewaren van het netevenwicht ook een taak van de distributienetbeheerder is geworden.596 Op het niveau van het distributienet kan het beheer van de decentrale faciliteiten voor elektriciteitsopslag dan ook een taak van de distributienetbeheerder worden. Prima facie lijkt een dergelijke rolverdeling in strijd te zijn met het principe van unbundling.597 Niettemin stellen zowel het Energiedecreet598 met betrekking tot de distributienetbeheerder als de Elektriciteitswet599 met betrekking tot de transmissienetbeheerder dat de netbeheerder alsnog een activiteit van productie600 mag uitoefenen indien dit strikt noodzakelijk is in functie van diens taken als netbeheerder. Het beheer van een faciliteit voor elektriciteitsopslag door de netbeheerder is aldus verdedigbaar – althans vanuit een juridisch-‐technisch perspectief. 331. Anderzijds zou – net zoals in het geval van het databeheer601 – een onafhankelijke beheerder de faciliteiten voor elektriciteitsopslag kunnen uitbaten. Via een contract tussen de beheerder van de faciliteiten voor elektriciteitsopslag en de beheerder van het transmissie-‐ of distributienet zou de netbeheerder de opgeslagen elektriciteit kunnen aanspreken in het kader van het bewaren van het netevenwicht. Mijns inziens is dit de te verkiezen optie. Het beheren van een faciliteit voor energieopslag is immers geen kerntaak van de netbeheerder. Daarenboven kan het beheer van de opslagfaciliteiten voor aardgas als een precedent ter zake gelden. Met betrekking tot aardgas dient er immers één beheerder voor alle opslagfaciliteiten enerzijds en één beheerder voor het gehele vervoernet anderzijds te worden aangeduid.602
595
C. MUSIALSKI, Smart grids or a glimpse into our future electricity markets – Some expected legal and regulatory issues, Cah. Jur. 2012, 2, 47. 596 Zie randnr. 101. 597 Zie randnrs. 122 en 129. 598 Artikel 4.1.8 van het Energiedecreet. 599 Artikel 9 van de Elektriciteitswet. 600 Elektriciteitsopslag wordt immers als een vorm van elektriciteitsproductie beschouwd. Zie randnr. 335. 601 Zie randnr. 254. 602 Artikel 8 van de Wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige produkten en andere door middel van leidingen (BS 7 mei 1965).
107
332. Volgens MUSIALSKI zouden een aantal faciliteiten voor elektriciteitsopslag aan een technical virtual power plant kunnen worden toegevoegd. Als gevolg van de combinatie van productie en opslag van elektriciteit kan een dergelijke virtual power plant op korte termijn zowel een piek in de energieproductie opvangen via het opslaan van de decentraal opgewekte elektriciteit als een piek in het energieverbruik opvangen via het loslaten van de decentraal opgewekte elektriciteit.603 Een dergelijke virtual power plant biedt bovendien de mogelijkheid om een klassieke energiecentrale te vervangen: via een wisselwerking tussen het opslaan en loslaten van decentraal opgewekte elektriciteit kan immers een constante injectie van elektriciteit worden aangeleverd. Als voorbeeld kan de eerder beschreven combinatie van een offshore windmolenpark en een pumped-‐hydrostation worden gegeven.604 333. Het aangekondigde ‘energie-‐atol’ ofte pumped-‐hydrostation in de Noordzee is een wereldwijde primeur inzake de opslag van elektriciteit. Het betreft namelijk het opslaan van de overproductie van de offshore windmolenparken in de Noordzee via het oppompen van zeewater in een bassin op een kunstmatig eiland en het injecteren van de aldaar opgeslagen elektriciteit in het net in geval van een piek in het energieverbruik.605 334. Volgens de federale energieregulator CREG kan een dergelijk energie-‐atol evenwel niet als een installatie voor de productie van elektriciteit uit water, stromen of winden – i.e. uit hernieuwbare energiebronnen – in de zin van artikel 6, §1 van de Elektriciteitswet worden gekwalificeerd. Het energie-‐atol heeft immers niet alleen niet het produceren, maar ook het opslaan van elektriciteit tot doel. Daarenboven wordt de door middel van pompaccumulatie opgewekte elektriciteit in de Hernieuwbare Energiebronnen en Klimaatveranderingsrichtlijn606 uitdrukkelijk niet als hernieuwbare energie beschouwd. Als gevolg van een dergelijke kwalificatie is het verwerven van een hernieuwbare domeinconcessie met een maximum van dertig jaar met betrekking tot een installatie van energieopslag in kwestie niet mogelijk.607
603
C. MUSIALSKI, Smart grids or a glimpse into our future electricity markets – Some expected legal and regulatory issues, Cah. Jur. 2012, 2, 45. 604 Zie randnr. 21. 605 http://wetenschap.infonu.nl/techniek/109442-‐windenergie-‐opslaan-‐in-‐een-‐kunstmatig-‐eiland.html (consultatie 12 mei 2014). 606 Overweging (30) en artikel 5, lid 3 van de Hernieuwbare Energiebronnen en Klimaatveranderingsrichtlijn. 607 CREG, Advies van 4 juli 2013 betreffende het ontwerp van koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 december 2000 betreffende de voorwaarden en de procedure voor de toekenning van domeinconcessies voor de bouw en de exploitatie van installaties voor de productie van elektriciteit uit water, stromen of winden, in de zeegebieden waarin België rechtsmacht kan uitoefenen overeenkomstig het internationaal zeerecht, (A)130704-‐CDC-‐1266, Brussel, 31 – 32 (hierna verkort: Advies van de CREG).
108
Een uitbreiding van de werkingssfeer tot installaties voor energieopslag raadt de CREG evenwel af. Het beperken van de domeinconcessie tot maximaal dertig jaar wordt namelijk onverantwoord geacht in functie van de economische ontwikkeling en exploitatie van een installatie voor energieopslag. Zowel de levensduurte als de gebruikelijke afschrijvingstermijn van een dergelijke installatie bedragen immers beduidend meer dan dertig jaar. De CREG schuift dan ook het invoegen van een domeinconcessie van minimum vijfenzeventig jaar met betrekking tot installaties voor energieopslag in de Elektriciteitswet naar voren.608 Het ontwerp van het koninklijk besluit tot vaststelling van het marien ruimtelijk plan, hetgeen een dergelijke domeinconcessie in de Elektriciteitswet invoegt, werd inmiddels goedgekeurd door de federale ministerraad.609 335. Het energie-‐atol kan echter wel als een installatie voor de productie van elektriciteit in de zin van artikel 4, §1 van de Elektriciteitswet worden beschouwd. Als gevolg van een dergelijke kwalificatie zal de toekomstige beheerder van het energie-‐atol in het bezit dienen te zijn van een productievergunning610 alvorens de bouw van een dergelijke installatie kan worden aangevat.611 336. Het project werd intussen goedgekeurd door de federale regering – de territoriale zee is namelijk een exclusieve bevoegdheid van de federale overheid612 – en geïnteresseerde investeerders kunnen in de loop van 2014 een kandidatuurstelling ter verwerving van de desbetreffende domeinconcessie indienen.613 Titel 6 – Kosten-‐batenanalyse Hoofdstuk 1 – Probleemstelling 337. Hoger werd reeds vermeld dat de VREG al een aantal kosten-‐batenanalyses met betrekking tot de uitrol van de slimme meter heeft laten uitvoeren. 614 De Vlaamse energieregulator deed dit evenwel niet zonder reden. Het resultaat van een dergelijke kosten-‐batenanalyse zal namelijk een belangrijke weerslag hebben op de beslissing inzake de uitrol van de slimme meter.
608
Advies van de CREG, 33 – 34. S. DELAFORTRIE EN C. SPRINGAEL, Domeinconcessies voor hydro-‐elektrische opslag in zeegebieden -‐ tweede lezing, Brussel, 25 april 2014, http://www.presscenter.org/nl/pressrelease/20140425/domeinconcessies-‐voor-‐ hydro-‐elektrische-‐opslag-‐in-‐zeegebieden-‐tweede-‐lezing. 610 Zie randnr. 126. 611 Advies van de CREG, 34. 612 Artikel 6, §1 van de Elektriciteitswet. 613 http://www.express.be/sectors/nl/energy/bouw-‐van-‐energie-‐atol-‐voor-‐de-‐belgische-‐kust-‐ goedgekeurd/202391.htm (consultatie 12 mei 2014). 614 Zie randnrs. 106 – 108. 609
109
338. In Bijlage 1, lid 2 van de Derde Elektriciteitsrichtlijn werd immers een verplichting in hoofde van de lidstaten opgenomen om “de invoering van [slimme] metersystemen [te onderwerpen] aan een economische evaluatie op lange termijn van de kosten en baten voor de markt en de individuele consument of aan een onderzoek ter bepaling van welke vorm van slim meten economisch haalbaar en kosteneffectief is en welke termijn haalbaar is voor de distributie ervan.” Slechts ingeval als resultaat van een dergelijke kosten-‐batenanalyse een positieve beoordeling van de uitrol van de slimme meter naar voren komt, dienen de lidstaten “een tijdschema van maximaal 10 jaar […] voor de invoering van slimme metersystemen” op te stellen om “uiterlijk in 2020 minstens 80 % van de consumenten [te] voorzien van deze slimme meetsystemen”. Een dergelijke kosten-‐ batenanalyse diende ten laatste op 3 september 2012 te zijn opgeleverd.615 Ten aanzien van de Vlaamse regering werd de bovenstaande deadline van 3 september 2012 tevens wettelijk verankerd middels het oude artikel 4.1.22/2 van het Energiedecreet. 339. Op 9 maart 2011 werd door de Europese Commissie een aanbeveling gepubliceerd inzake de voorbereiding van de uitrol van de slimme meter. In deze aanbeveling zaten onder andere een aantal “richtsnoeren met betrekking tot een methodologie voor het opstellen van […] de kosten-‐ batenanalyses [voor de invoering van slimme metersystemen]” vervat.616 De Europese Commissie had hiermee als doel de lidstaten “een leidraad […] voor de uitvoering van een samenhangende, geloofwaardige en transparante economische evaluatie van de langetermijnkosten en -‐baten van de invoering van slimme metersystemen” aan te bieden.617 340. In de bovenstaande aanbeveling van de Europese Commissie werden de lidstaten ertoe verplicht om de kosten-‐batenanalyse in vier stappen onder te verdelen.618 In de hiernavolgende hoofdstukken zal eerst elk van de vier stappen verder worden toegelicht om er vervolgens de kosten-‐ batenanalyses van de VREG aan te toetsen. Hoofdstuk 2 – Toesnijden op de lokale omstandigheden 341. Eerst en vooral dient de kosten-‐batenanalyse te zijn toegesneden op de lokale omstandigheden. De door de lidstaat aangewezen bevoegde instantie – in casu de VREG – wordt namelijk verplicht om rekening houden met zowel de resultaten van eventuele proefprojecten als met de ervaringen uit de
615
Bijlage 2, lid 1 van de Derde Elektriciteitsrichtlijn. Overweging (3) en (16) van de Aanbeveling van de Commissie. 617 Artikel 30 van de Aanbeveling van de Commissie. 618 Artikel 31 van de Aanbeveling van de Commissie. 616
110
praktijk. Het optimaliseren van de aan de gekozen technologie verbonden kosten en de baten en het engagement van de consument staat hierbij centraal.619 Daarnaast moeten “de ten grondslag van de analyse liggende aannamen […] aangepast [zijn] aan de plaatselijke omstandigheden, rekening houdend met parameters zoals de geografische dekking, de elektriciteitsvraag, de piekbelasting en andere micro-‐ en macro-‐economische omstandigheden”.620 342. Te dien einde liet de VREG in 2012 en in 2014 een actualisatie van de kosten-‐batenanalyse uitvoeren op basis van de resultaten van respectievelijk de eerste en de tweede fase van het grootschalig proefproject.621 343. Vervolgens dient de kosten-‐batenanalyse volgens de Europese Commissie een aantal scenario’s inzake de uitrol van de slimme meter te bevatten.622 Het gaat minstens om enerzijds een scenario waarin de uitrol van de slimme meter niet plaatsvindt ofte een business as usual-‐scenario en anderzijds een scenario waarin de uitrol van de slimme meter plaatsvindt overeenkomstig de verplichting volgend uit Bijlage 2, lid 1 van de Derde Elektriciteitsrichtlijn enerzijds en de lijst met de minimale functies volgend uit de artikelen van de Aanbeveling van de Commissie623 anderzijds. Evenwel wordt er aanbevolen om eveneens een aantal alternatieve uitrolscenario’s op te nemen waarbij onder meer rekening wordt gehouden met de positieve effecten van de huidige en de toekomstige maatregelen inzake het besparen van energie, het ontvangen van feedback van de consument en het geven van advies aan de consument, het invoeren van een frequente facturatie op basis van het werkelijke verbruik in plaats van op basis van een geraamd verbruik of een vast tarief, en het geven van een duidelijke voorlichting aan de consument. 344. Reeds in de actualisatie van de kosten-‐batenanalyse van 2012 werd voor de eerste maal een segmentatie tussen de verschillende doelgroepen in de energiemarkt ingevoegd.624 Concreet ging het om zes segmenten: huishoudelijke afnemers met een laag verbruik, een gemiddeld verbruik en een hoog verbruik, niet-‐huishoudelijke afnemers, afnemers met een budgetmeter en prosumenten.625
619
Artikel 32 van de Aanbeveling van de Commissie. Artikel 35 van de Aanbeveling van de Commissie. 621 Zie randnrs. 107 en 108. 622 Artikel 33 van de Aanbeveling van de Commissie. 623 Zie randnrs. 172 e.v. 624 Kosten-‐batenanalyse 2012, 16. 625 Kosten-‐batenanalyse 2012, 40 – 41. 620
111
Naar aanleiding van de studiedag rond de impact van de slimme meter op de consument in het kader van Vlaanderen in Actie had Vlaams minister van Energie Freya Van den Bossche namelijk verklaard dat de consument een centrale plaats dient te worden toebedeeld in het kader van het debat inzake de slimme meter en dat te dien einde “een onderzoek […] naar de impact op verschillende gebruikerssegmenten” wenselijk is.626 Uit het verdelen van de specifieke kosten en de baten per segment bleek dat enkel de prosumenten, de niet-‐huishoudelijke afnemers, de afnemers met een budgetmeter en de huishoudelijke afnemers met een hoog verbruik baat hebben bij een uitrol van de slimme meter. Een onvolledige uitrol wordt evenwel niet aanbevolen want dit zou de kosten van de initiële investeringen voor de bovenstaande segmenten sterk doen toenemen terwijl de baten van een volledige uitrol geheel of gedeeltelijk zullen wegvallen.627 Daarnaast werd met betrekking tot een snelle uitrol zowel voor een algemene uitrol als voor een uitrol per segment een positief resultaat opgetekend. Wat een trage uitrol daarentegen betreft, kreeg zowel een algemene uitrol als een uitrol per segment een negatieve beoordeling. De kosten-‐batenanalyse schuift dan ook een snelle uitrol van alle segmenten – gerangschikt van hoogste naar laagste rendabiliteit – als conclusie naar voren.628 345. In de actualisatie van de kosten-‐batenanalyse uit 2014 liggen de kaarten anders: enerzijds kreeg een snelle, algemene uitrol ditmaal een zeer negatief resultaat toebedeeld, maar anderzijds werd een trage uitrol per segment licht positief beoordeeld. Een snelle uitrol per segment bleef het meest positief – hoewel het verschil in rendabiliteit tussen een snelle en een trage uitrol per segment een stuk kleiner werd.629 Net zoals in de kosten-‐batenanalyse van 2011 wordt een uitrol van alle segmenten – gerangschikt van hoogste naar laagste rendabiliteit – dan ook als de meest adequate uitrolstrategie aanzien. Hoofdstuk 3 – Kosten-‐batenanalyse sensu stricto
626
Kosten-‐batenanalyse 2012, 9. Kosten-‐batenanalyse 2012, 47. 628 Kosten-‐batenanalyse 2012, 60. 629 Kosten-‐batenanalyse 2014, 23. 627
112
346. Als tweede stap dient de opmaak van de kosten-‐batenanalyse sensu stricto “overeenkomstig de ondersteunende richtsnoeren en het methodologische kader” als vervat in de Aanbeveling van de Commissie te gebeuren.630 In het derde lid van de bijlage van de Aanbeveling van de Commissie werd hiertoe een stappenplan voor de opmaak van de kosten-‐batenanalyse sensu stricto opgenomen. Concreet dient via het toevoegen van nieuwe doelstellingen, nieuwe technologieën en nieuwe variabelen aan het business as usual-‐scenario “een redelijke, transparante en goed gedocumenteerde berekening […] van alle verwachte kosten en baten” op te leveren.631 Telkenmale dienen ook de begunstigden van de baten en de drager van de kosten te worden aangeduid. In het bijzonder dienen de kosten ten laste van de consument uitdrukkelijk te worden afgewogen tegen de potentiële baten voor de consument op lange termijn. Te dien einde bevat het tweede lid van de bijlage van de Aanbeveling van de Commissie een niet-‐ limitatieve lijst van de variabelen die in de kosten-‐batenanalyse sensu stricto dienen te worden opgenomen en werd in het vierde en vijfde lid van de bijlage van de Aanbeveling van de Commissie zowel een niet-‐limitatieve lijst van respectievelijk de in aanmerking te nemen kosten als van de te verwachten baten opgenomen. 347. Volgens de actualisatie van de kosten-‐batenanalyse in 2012 bestaan de belangrijkste kosten uit de investering in de slimme meter zelf, het beheer van de smart data, de digitale communicatie en de kost van het uitrolproces; en de belangrijkste baten uit het besparen van energie via feedback over het energieverbruik, het automatisch uitlezen van de slimme meter op afstand in plaats van een fysieke meteropname en het reduceren van het niet-‐factureerbaar verbruik ofte energiefraude. De netto baten vallen ten deel aan de consument, de leverancier, en het milieu en de maatschappij in het algemeen.632 348. In de kosten-‐batenanalyse van 2014 bleken de kosten van de investering in de slimme meter zelf hoger uit te vallen en werden de meeste baten naar beneden bijgesteld.633 De kosten werden voornamelijk bij de distributienetbeheerder gesitueerd en de baten komen alle actoren ten goede. Samengevat is de maatschappelijke eindafrekening in 2014 een stuk gunstiger dan in 2012.634
630
Artikel 36 van de Aanbeveling van de Commissie. Artikel 36 van de Aanbeveling van de Commissie. 632 Kosten-‐batenanalyse 2012, 62. 633 Kosten-‐batenanalyse 2014, 4 – 6. 634 Kosten-‐batenanalyse 2014, 15. 631
113
349. Er dient verder maximaal te worden ingezet op het verminderen van het kostenplaatje en het realiseren van bijkomende baten.635 Hoofdstuk 4 – Gevoeligheidsanalyse 350. Ten derde dient de door de lidstaat aangewezen bevoegde instantie op basis van de bovenstaande kosten-‐batenanalyse sensu stricto een gevoeligheidsanalyse te maken.636 De in aanmerking te nemen kosten en de te verwachten baten zijn namelijk louter aannamen op basis van de resultaten van proefprojecten en ervaringen uit de praktijk. De bovenstaande gevoeligheidsanalyse heeft dan ook als doel de invloed van de voormelde aannames op het resultaat van de kosten-‐batenanalyse te ontleden.637 Er dient te worden opgemerkt dat de aannames voor de baten gevoeliger zijn dan deze voor de kosten. De baten hangen immers vaak af van de mate waarin de actoren op de energiemarkt – de consument in het bijzonder – hun gedrag aanpassen naar aanleiding van de invoering van de slimme meter.638 Het stappenplan voor de opmaak van de kosten-‐batenanalyse zoals vervat in het derde lid van de bijlage van de Aanbeveling van de Commissie is mutatis mutandis van toepassing op de opmaak van de gevoeligheidsanalyse. 351. In de kosten-‐batenanalyses van 2008 en 2012 werden onder meer de besparing van energie via indirecte feedback aan de consument, de besparing op de kosten van fysieke meteropnames en het reduceren van energiefraude als de belangrijkste gevoelige baten en de levensduurte, de prijs en de installatiekost van de slimme meter als de belangrijkste gevoelige kosten aangemerkt.639 Hoofdstuk 5 – Prestatiebeoordeling, externe effecten en maatschappelijke impact 352. Als vierde en laatste onderdeel van de kosten-‐batenanalyse moet de impact van de slimme meter op onder meer het milieu, de volksgezondheid en de maatschappij in het algemeen worden onderzocht.640 De Europese Commissie beveelt dan ook aan een passend gewicht toe te kennen aan de bovenstaande factoren.
635
Kosten-‐batenanalyse 2014, 8. Artikel 37 van de Aanbeveling van de Commissie. 637 http://www.vreg.be/kosten-‐batenanalyse (consultatie 25 april 2014). 638 J. SCHÄCHTELE EN J. UHLENBROCK, How to regulate a market-‐driven rollout of smart meters? A multi-‐sided market perspective, Competition and Regulation, Network Industries 2011, 279. 639 Kosten-‐batenanalyse 2008, 47 en Kosten-‐batenanalyse 2012, 27. 640 Artikel 38 van de Aanbeveling van de Commissie. 636
114
353. Het advies van de Commissie voor de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer van 15 juni 2011 voegt hier nog aan toe dat bij het opmaken van de kosten-‐batenanalyse nadrukkelijk rekening dient te worden gehouden met “de impact voor de persoonlijke levenssfeer op langere termijn […] per doelgroep”.641 Hoofdstuk 6 – Evaluatie 354. Hoger werd reeds vermeld dat de kosten-‐batenanalyse van 2012 een “licht positief maatschappelijk resultaat” gaf in het geval van een algemene uitrol van de slimme meter in het Vlaams Gewest over een periode van 5 jaar.642 355. De kosten-‐batenanalyse voor de lidstaat België als een geheel had evenwel een negatief resultaat.643 Als gevolg hiervan waren zowel de federale als de Vlaamse overheid niet Europees verplicht om 80 procent van de consumenten te voorzien van een slimme meter tegen 2020. De Vlaamse regering heeft dan ook terecht beslist om – althans voorlopig – geen algemene uitrol van de slimme meter te ondernemen.644
641
COMMISSIE VOOR DE BESCHERMING VAN DE PERSOONLIJKE LEVENSSFEER, Aanbeveling over de na te leven beginselen bij smart grids en slimme meters, CO-‐AR-‐2011-‐004, Brussel, 20. 642 VREG, Advies met betrekking tot slimme meters, 11. Zie ook randnr. 345. 643 EANDIS EN INFRAX, Piloot Slimme meters. Eindrapport Eandis/Infrax, 2014, http://www.eandis.be/eandis/pdf/ 2-‐20140317-‐143456.pdf, 18. 644 VREG, Mededeling van de Vlaamse Regulator voor de Elektriciteits-‐ en Gasmarkt van 1 oktober 2012 met betrekking tot de testen (proefproject) die uitgevoerd worden met slimme meters, met een focus op data veiligheid en privacy, MEDE-‐2012-‐04, Brussel, 3.
115
Deel 5 – Conclusie 356. Algemeen kan worden besloten dat de invoering van een slim net onvermijdelijk is geworden. Het is immers het middel bij uitstek ter verbetering van de energie-‐efficiëntie in het algemeen en ter beantwoording van de energie-‐uitdagingen van de toekomst in het bijzonder, met name de integratie van decentrale productie-‐installaties in het Vlaamse distributienet, de energie-‐ onafhankelijkheid van de Europese Unie en de globale opwarming van het klimaat. 357. Aangezien een grootschalige uitrol van de slimme meter een noodzakelijke voorwaarde is voor de invoering van een slim net, zal de slimme meter hoe dan ook deel uitmaken het toekomstige energienet – niettegenstaande noch België noch Vlaanderen op grond van de Derde Elektriciteits-‐ richtlijn verplicht werden tot het voorzien van 80 procent van de consumenten van een slimme meter tegen 2020. Desalniettemin zal als gevolg van de omzetting van de Energie-‐efficiëntierichtlijn de uitrol van de slimme meter minstens in het geval van een nieuwbouw, een ingrijpende renovatie en een vervanging van een bestaande energiemeter dienen te worden aangevat. 358. Bij het nemen van een beslissing ter zake kan evenwel niet over één nacht ijs worden gegaan. Voorafgaand aan de uitrol van de slimme meter en de invoering van een slim net zal immers een degelijk regelgevend kader dienen te klaar te staan, hetgeen zowel een juridische basis dient te bieden inzake de minimale functies van de slimme meter en de bescherming van de privacy en de dataveiligheid als inzake de ontwikkeling van innovatieve energiediensten en de opkomst van nieuwe actoren en nieuwe marktprocessen in de slimme energiemarkt. 359. Ter voorbereiding van de uitrol van de slimme meter en de invoering van een slim net werden reeds tal van documenten opgeleverd – zowel uit supranationale, uit nationale als uit regionale hoek. Tevens bieden de reeds uitgevoerde kosten-‐batenanalyses een handvest ter staving van de economische en maatschappelijke haalbaarheid van een dergelijk project. Tot slot kunnen ook de ervaringen uit het buitenland een leidraad voor Vlaanderen bieden – de Nederlandse casus in het bijzonder. 360. Uiteindelijk zal het aan de nieuw aan te treden Vlaamse regering zijn om een onderbouwde beslissing in abstracto te nemen inzake de effectieve uitrol van de slimme meter – de juridische basis ter zake werd inmiddels ingelast in het Energiedecreet. Aldus is de uitvoering in concreto slechts een kwestie van tijd.
116
Deel 6 – Bronnen A Doctrine BOLLEN, A., VAN HUMBEECK, P., EN LAMOTE, A., Energie voor een groene economie. Hernieuwbare energie: hoe en waarom?, Gent, Academia Press, 2011, 245 p. COSSENT, R., FRIAS, P. EN GOMEZ, T., Towards a future with large penetration of distributed generation: Is the current regulation of electricity distribution ready? Regulatory recommendations under a European perspective, Energy Policy 2009, 37, 1145 – 1155 DE VRIES, L.J. EN VAN DER VEEN R., The impact of microgeneration upon the Dutch balancing market, Energy Policy 2009, 37, 2788 – 2797 GELDTMEIJER, D.A.M., KNIGGE J.D., SLOOTWEG, J.G. EN VELDMAN, E., Smart grids put into practice: technical and regulatory aspects, Competition and Regulation, Network Industries 2010, 287 – 306 GRANT, R.L., Smart grid implementation. Strategies for success, Lexington Institute, 2010, 20 p., http://www.lexingtoninstitute.org/library/resources/documents/Energy/Smart_Grid_ Implementation.pdf GOVAERT, C., Europa wil individuele energiemeters in appartementsgebouwen (Energie-‐ efficiëntierichtlijn), Kluwer, 2013, www.jura.be GOVAERT, C., Slimme meters, stadsverwarming, groenestroomcertificaten en energiediensten in één decreet, Kluwer 2014, www.immoweb.be HADJSAÏD, N. en SABONNADIÈRE, J.-‐C., Electrical distribution networks, Hoboken, John Wiley & Sons, 2013, 492 p. HOENKAMP, R., HUITEMA, G.B. EN DE MOOR-‐VAN VUGT, A.J.C., The Neglected Consumer: the Case of the Smart Meter Rollout in the Netherlands, RELP 2011, 269 – 282 KEREBEL, C., Interne energiemarkt, Brussel, 2013, http://www.europarl.europa.eu/aboutparliament/ nl/displayFtu.html?ftuId=FTU_5.7.2. html MUSIALSKI, C., Smart grids or a glimpse into our future electricity markets – Some expected legal and regulatory issues, Cah. Jur. 2012, 2, 39 – 51
117
PRONT – VAN BOMMEL, S., Smart energy grids within the framework of the Third Energy Package, EEELR 2011, 2, 32 – 44 PRONT – VAN BOMMEL, S., Het derde energiepakket, SEW 2010, 11, 455 – 467 SCHÄCHTELE, J., UHLENBROCK, J., How to regulate a market-‐driven rollout of smart meters? A multi-‐sided market perspective, Competition and Regulation, Network Industries 2011, 273 – 306 TORMANS, S., Geschillen met energieleveranciers en/of netbeheerders, Limb. Rechtsl. 2011, 97 – 119 VAN BOUWEL, M., Elektriciteit wordt slim, Lokaal 2010, 1, 10 – 11 VANDENDRIESSCHE, F., Energierecht, Gent, 2012, 213 p. VANWINSEN, A.-‐S., Smart grids: legal growing pains, EEELR 2012, 3, 142 – 150 VERHOEVEN, A., Slimme meters vergen eerst slim beleid, Lokaal 2011, 14, 36 – 37 VLAAMSE REGERING 2009 – 2014, Een daadkrachtig Vlaanderen in beslissende tijden. Voor een vernieuwende, duurzame en warme samenleving, MER 2009, 3, 199 – 210 B Documenten COMMISSIE VOOR DE BESCHERMING VAN DE PERSOONLIJKE LEVENSSFEER, Aanbeveling over de na te leven beginselen bij smart grids en slimme meters, CO-‐AR-‐2011-‐004, Brussel, 21 p. CREG, Advies van 4 juli 2013 betreffende het ontwerp van koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 december 2000 betreffende de voorwaarden en de procedure voor de toekenning van domeinconcessies voor de bouw en de exploitatie van installaties voor de productie van elektriciteit uit water, stromen of winden, in de zeegebieden waarin België rechtsmacht kan uitoefenen overeenkomstig het internationaal zeerecht, (A)130704-‐CDC-‐1266, Brussel, 45 p. EANDIS EN INFRAX, Proof of concept Slimme meters. Eindrapport Eandis/Infrax, 2010, 42 p., http://www.eandis.be/eandis/pdf/2-‐20120326-‐16091761.pdf EANDIS EN INFRAX, POC Smart Metering. Energie-‐Efficiëntie. Resultaat verbruik, 2012, 53 p., http://www.eandis.be/eandis/pdf/2-‐20130422-‐11430775.pdf EANDIS EN INFRAX, Piloot Slimme meters. Eindrapport Eandis/Infrax, 2014, 156 p., http://www.eandis.be/eandis/pdf/2-‐20140317-‐143456.pdf
118
EANDIS EN INFRAX, POC II Smart Metering. Energie-‐Efficiëntie. Resultaat verbruik, 2014, 73 p., http://www.infrax.be/~/media/Website/Files/slimme-‐meters/POC-‐energie-‐efficientie.ashx EUROPESE COMMISSIE, Interpretative note on Directive 2009/72/EC concerning common rules for the internal market in electricity and Directive 2009/73/EC concerning common rules for the internal market in natural gas – the retail market, Brussel, 22/01/2010, 13 p. EUROPESE COMMISSIE, Q&A on the deployment of smart electricity grids and smart meters, Memo/11/, Brussel, 12/04/2010, 4 p. EUROPESE COMMISSIE, Slimme netwerken: van innovatie tot invoering, COM(2011)202 definitief, Brussel, 12/04/2011, 14 p. EUROPESE COMMISSIE, Samenvatting van de effectbeoordeling. Begeleidend document bij de Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende energie-‐efficiëntie en houdende wijziging en intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG, SEC(2011)780 definitief, Brussel, 22/06/2011, 6 p. ERGEG, Final Guidelines of Good Practice on Regulatory Aspects of Smart Metering for Electricity and Gas, E10-‐RMF-‐29-‐05 Brussel, 38 p. GROEP GEGEVENSBESCHERMING ARTIKEL 29, Advies 12/2011 over slimme meters, 00671/11/NL, 2011, 15 p. KEMA, Energiemeters worden mondiger. Resultaten van een kosten-‐batenanalyse naar de invoering van ‘slimme meters’ in Vlaanderen. Finaal Rapport, Arnhem, 2008, 87 p., http://www.vreg.be/sites/ default/files/rapporten/rapp-‐2008-‐10.pdf KEMA, Financiële haalbaarheid slimme energiemeters in Vlaanderen. Een kosten-‐batenanalyse in maatschappelijk perspectief, Arnhem, 2012, 68 p., http://www.vreg.be/sites/default/files/ rapporten/kema.pdf VAN DEN BOSSCHE, F., Beleidsnota Energie 2009 – 2014, stuk 211 (2009-‐2010) – Nr. 1, Brussel, 2009, 51 – 53 VLAAMSE REGERING EN VREG, Beheersovereenkomst 2011 – 2015 tussen de Vlaamse regering en de Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits-‐ en Gasmarkt (VREG), 29 p., http:// www.vreg.be/sites/default/files/uploads/beheersovereenkomst_vreg_2011-‐2015.pdf
119
VREG, Advies van de Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits-‐ en Gasmarkt met betrekking tot de voortzetting van de studie ‘Naar een marktmodel voor de Vlaamse energiemarkt’ en reacties uit de consultatieronde over de eerste fase van deze studie, ADV-‐2006-‐4, Brussel, 18 p. VREG, Advies van de Vlaamse Regulator voor de Elektriciteits-‐ en Gasmarkt van 17 januari 2012 met betrekking tot de voorbereiding van de invoering van slimme meters, ADV-‐2012-‐2, Brussel, 15 p. VREG, Advies van de Vlaamse Regulator van de Elektriciteits-‐ en Gasmarkt van 29 oktober 2013 met betrekking tot de omzetting in de Vlaamse regelgeving van de Richtlijn van de Europese Unie 2012/27/EU van 25 oktober 2012 betreffende energie-‐efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG en een voorstel voor een wettelijk kader voor slimme meters, ADV-‐2013-‐9, Brussel, 38 p. VREG, Mededeling van de Vlaamse Regulator voor de Elektriciteits-‐ en Gasmarkt van 1 oktober 2012 met betrekking tot de testen (proefproject) die uitgevoerd worden met slimme meters, met een focus op data veiligheid en privacy, MEDE-‐2012-‐04, Brussel, 26 p. VREG, Memorandum van de Vlaamse Regulator voor de Elektriciteits-‐ en Gasmarkt van 4 december 2013 voor de Vlaamse Regering 2014 – 2019, ADV-‐2013-‐10, Brussel, 39 p. VREG, Ondernemingsplan 2009, Brussel, 33 p., http://www.vreg.be/sites/default/files/uploads/ documenten/ondernemingsplan/64235.pdf VREG, Ondernemingsplan 2010, Brussel, 45 p., http://www.vreg.be/sites/default/files/uploads/ documenten/ondernemingsplan/99214.pdf VREG, Ondernemingsplan 2011, Brussel, 42 p., http://www.vreg.be/sites/default/files/uploads/ ondernemingsplan_2011.pdf VREG, Ondernemingsplan 2012, Brussel, 33 p., http://www.vreg.be/sites/default/files/uploads/ vreg_ondernemingsplan_2012.pdf VREG, Ondernemingsplan 2013, Brussel, 54 p., http://www.vreg.be/sites/default/files/uploads/ ondernemingsplan_2013.pdf VREG, Ondernemingsplan 2014, Brussel, 60 p., http://www.vreg.be/sites/default/files/uploads/ ondernemingsplan_2014.pdf VREG, Marktrollen en datastromen bij de introductie van slimme meters, RAPP-‐2011-‐3, Brussel, 51 p.
120
VREG, Rapport van de Vlaamse Regulator voor de Elektriciteits-‐ en Gasmarkt van 6 december 2011 met betrekking tot de ‘Functionaliteiten Slimme Meters’, RAPP-‐2011-‐12, Brussel, 31 p. VREG, Rapport van de Vlaamse Regulator voor de Elektriciteits-‐ en Gasmarkt van 6 december 2011 met betrekking tot ‘De slimme meter en de consument’, RAPP-‐2011-‐13, Brussel, 50 p. VREG, Rapport van de Vlaamse Regulator voor de Elektriciteits-‐ en Gasmarkt van 20 december 2011 met betrekking tot een Actieplan voor slimme netten, RAPP-‐2011-‐19, Brussel, 16 p. VREG, Rapport van de Vlaamse Regulator voor de Elektriciteits-‐ en Gasmarkt van 6 december 2011 met betrekking tot privacy en de slimme meter, RAPP-‐2011-‐20, Brussel, 28 p. VREG, Rapport van de Vlaamse Regulator van de Elektriciteits-‐ en Gasmarkt van 14 maart 2014 met betrekking tot de actualisatie van de kosten-‐batenanalyse slimme meters, RAPP-‐2014-‐02, Brussel, 26 p. VREG, Visietekst studie marktmodel, RAPP-‐2009-‐01, Brussel, 11 p. VREG EN DELOITTE, Ontwikkeling van een marktmodel voor de Vlaamse energiemarkt – fase 1 bis. Werktraject 4 – Meetinfrastuctuur, RAPP-‐2009-‐4, Brussel, 19 p. C Persberichten ATRIAS, Persbericht 19 mei 2011, Brussel, http://www.eandis.be/eandis/pdf/Atrias_NL_18052011_ DataId_8388750_Version_1.pdf CREG, Persbericht 6 december 2012, Brussel, http://www.creg.info/pdf/Presse/2012/compress06122 012nl.pdf DELAFORTRIE, S. EN SPRINGAEL, C., Domeinconcessies voor hydro-‐elektrische opslag in zeegebieden -‐ tweede lezing, Brussel, 25 april 2014, http://www.presscenter.org/nl/pressrelease/20140425/ domeinconcessies-‐voor-‐hydro-‐elektrische-‐opslag-‐in-‐zeegebieden-‐tweede-‐lezing DE MEESTER, T., Slimme meters: een dom idee, Knack, 29 september 2012, http://www.knack.be/ nieuws/slimme-‐meters-‐een-‐dom-‐idee/article-‐opinion-‐44993.html GROMMEN, S., Data uit slimme meters in centraal ‘clearinghouse’?, Datanews, 4 december 2009, http://datanews.knack.be/ict/nieuws/data-‐uit-‐slimme-‐meters-‐in-‐centraal-‐clearinghouse/article-‐ 1194716187516.htm
121
HUYSMANS, L., Een virtuele elektriciteitscentrale, Trends, 14 november 2013, 62 – 63 KINDERMANS, G., Big Brother prijs voor ‘smart meters’, Datanews, 21 januari 2012, http:// datanews.knack.be/ict/big-‐brother-‐prijs-‐voor-‐smart-‐meters/article-‐4000035662884.htm KINDERMANS, G., Slimme meters steeds meer onder vuur, Datanews, 15 mei 2012, http:// datanews.knack.be/ict/nieuws/slimme-‐meters-‐steeds-‐meer-‐onder-‐vuur/article-‐4000095837660.htm LINEAR, Nieuwsbrief december 2013, http://us5.campaign-‐archive2.com/?u=29a8e09c1514209da0a2 c9d08&id=a2255da08c&e=19ec7d8c90 LINEAR, Nieuwsbrief maart 2014, http://us5.campaign-‐archive2.com/?u=29a8e09c1514209da0a2c9d 08&id=416416ad4e&e=19ec7d8c90 REUGEBRINK, M., Slimme meters zijn geen recht maar een plicht, De Standaard, 1 oktober 2012, http:// www.standaard.be/cnt/dmf20120930_00317032 VREG, Persbericht 17 maart 2014, Brussel, http://www.vreg.be/sites/default/files/persmededelingen/ persbericht_kba_slimme_meters.pdf D Internet http://epp.eurostat.ec.europa.eu/statistics_explained/index.php/Energy_production_and_imports/ nl http://wetenschap.infonu.nl/techniek/109442-‐windenergie-‐opslaan-‐in-‐een-‐kunstmatig-‐eiland.html http://www.atrias.be/NL/Paginas/TheEnergySector.aspx http://www.belpex.be/about-‐us/about-‐us/profile http://www.eandis.be/eandis/tweede_proefproject.htm http://www.elia.be/nl/producten-‐en-‐diensten/ondersteunende-‐diensten http://www.elia.be/nl/producten-‐en-‐diensten/ondersteunende-‐diensten/coordinatie-‐van-‐de-‐ productie http://www.energyadvantage.com/blog/2010/02/demand-‐response-‐demand-‐side-‐management-‐ what%E2%80%99s-‐difference/
122
http://www.energyville.be/?q=over http://www.eurelectric.org/10StepsTosmartGrids/ http://www.express.be/sectors/nl/energy/bouw-‐van-‐energie-‐atol-‐voor-‐de-‐belgische-‐kust-‐ goedgekeurd/202391.htm http://www.friendsofthesupergrid.eu/a-‐supergrid-‐for-‐europe.aspx http://www.linear-‐smartgrid.be/?q=beloningsmodellen http://www.linear-‐smartgrid.be/?q=doelstelling http://www.smartenergysolutions.be/wat-‐doen-‐wij http://www.smartgridsflanders.be/wie-‐zijn-‐wij http://www.vlaandereninactie.be/over/economie http://www.vlaandereninactie.be/over/groen-‐en-‐dynamisch-‐stedengewest http://www.vlaandereninactie.be/over/hernieuwbare-‐energie-‐en-‐smart-‐grid http://www.vreg.be/beleidsplatform http://www.vreg.be/kosten-‐batenanalyse http://www.vreg.be/vergoeding-‐overtollige-‐elektriciteit http://www.vreg.be/www.vreg.be/hoeveel-‐betaalt-‐pv-‐eigenaar-‐voor-‐gebruik-‐net