UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN
‘Op de koffie bij Yvonne De Vadder, Petra Vandermeersch & Lucie Van der Kelen’ Een kwalitatieve studie naar de verwachtingen en de ervaringen van vrouwelijke journalisten in Vlaanderen.
Wetenschappelijk artikel aantal woorden: 9574
Sara De Vuyst
MASTERPROEF COMMUNICATIEWETENSCHAPPEN afstudeerrichting JOURNALISTIEK
PROMOTOR: PROF. DR. Karin Raeymaeckers COMMISSARIS: DR. Annelore Deprez COMMISSARIS: DR. Jeroen De Keyser
ACADEMIEJAAR 2011 – 2012
Inzagerecht in de masterproef (*)
Ondergetekende, ……………………………………………………. geeft hierbij toelating / geen toelating (**) aan derden, nietbehorend tot de examencommissie, om zijn/haar (**) proefschrift in te zien.
Datum en handtekening …………………………..
…………………………. Deze toelating geeft aan derden tevens het recht om delen uit de scriptie/ masterproef te reproduceren of te citeren, uiteraard mits correcte bronvermelding. ----------------------------------------------------------------------------------(*) Deze ondertekende toelating wordt in zoveel exemplaren opgemaakt als het aantal exemplaren van de scriptie/masterproef die moet worden ingediend. Het blad moet ingebonden worden samen met de scriptie onmiddellijk na de kaft. (**) schrappen wat niet past
Dankwoord
Om te slagen voor de masterproef moeten studenten aantonen dat ze op zelfstandige wijze een wetenschappelijk onderzoek kunnen opzetten en uitvoeren. ‘Zelfstandig’ betekent echter niet dat dit een individueel project is. Daarom wil ik graag iedereen bedanken die mij geholpen heeft bij dit werkstuk.
In de eerste plaats wil ik mijn promotor Prof. dr. Karin Raeymaeckers bedanken het opvolgen van mijn onderzoek, de vele tips, feedback en opbouwende kritiek.
Daarnaast wil ik ook alle respondenten bedanken om tijd vrij te maken voor een diepte-interview. Ik ben er mij van bewust dat ‘tijd’ schaars is in de journalistieke sector. Toch waren deze journalistes bereid om heel gedetailleerd en open te vertellen over hun persoonlijke ervaringen.
Ten slotte wil ik ook mijn familie en vrienden bedanken voor de morele steun, het nalezen en het corrigeren van mijn masterproef.
1
Abstract This article examines several factors that block gender parity in journalism, even though there have been almost equal numbers of male and female journalists entering the journalistic workforce (De Clercq, De Bleeckere & Reymenants, 2000; Paulussen, Raeymaeckers, De Keyser & Van Leuven, 2010; van Zoonen, 1998b). One of these structural factors is the gender segregation in journalism. The journalistic sector is horizontally and vertically divided along gender lines. Female journalists are prevented from climbing the career ladder vertically because they are confronted with a glass ceiling (Phalen, 2010; Ziamou, 2000) or leave the profession when they have children (Barret, 1984; de Bruin & Ross, 2004; De Clercq, 2002; van den Wijngaard, 1992). The over-representation of female journalists in media sectors and news areas with low prestige, indicates that the journalistic field is also horizontally segregated (Djerf-Pierre & Löfgren-Nilsson, 2001). Some obstacles for women in journalism are located at a more interpersonal level. Female journalists are often confronted with sexism or sexual harassment in the newsroom (Lachover, 2005; Lafky, 1993; Phalen, 2010; Robinson, 2008). The main goal of our research was to explore whether and how female journalists in Flanders experience these difficulties in their professional life. Our in-depth interviews with female journalists from different media sectors in Flanders confirmed the existence of all the ‘traditional’ barriers for female journalists. We also traced some additional obstacles and several corresponding strategies respondents used to deal with them.
Keywords female journalists, gender parity, gender segregation, glass ceiling, sexism, in-depth interview
2
Inleiding De historisch mannelijke wereld van journalisten (Chambers, Steiner & Fleming, 2004; Delano, 2003; Wells, 2008) werd doorheen de jaren ook bevolkt met vrouwen en blijkens onderzoek is hun aantal stijgend (De Clercq et al., 2000; Paulussen et al., 2010; van Zoonen, 1998b). Bovendien zou de meerderheid van de studenten in opleidingen die gerelateerd zijn aan journalistiek of communicatie van het vrouwelijke geslacht zijn (Gallagher & Von Euler, 1995; Hanna & Sanders, 2007; Splichal & Sparks, 1994; van Zoonen, 1998a; Viswanath, Kosicki, Creedon, 1993). Sommige auteurs verwachten dat de kwantitatieve stijging van het aantal vrouwen automatisch zal leiden tot een feminisatie van de journalistiek (Gallagher & Von Euler, 1995; Mills, 1997; Ross, 2001). Deze assumptie wordt door verschillende onderzoekers als te optimistisch ingeschat omdat er geen rekening gehouden wordt met structurele factoren van ongelijkheid (de Bruin, 2000; Djerf-Pierre, 2007; Pandian, 1999; van den Wijngaard, 1992). Een factor is het draaideureffect waardoor een aantal vrouwelijke journalisten afhaakt op de leeftijd dat ze aan een gezin beginnen (Barret, 1984; de Bruin & Ross, 2004; De Clercq, 2002; Diekerhof, Acker, Elias, Sax, 1986; Rush, Oukrop & Creedon, 2004; van den Wijngaard, 1992). Een andere factor is het glazen plafond dat vrouwen belet op te klimmen in de hiërarchie (Paulussen & De Clercq, 2005; Phalen, 2010; Ziamou, 2000). Beide factoren refereren naar verticale segregatie in de journalistieke sector. Daarnaast zijn er ook factoren die gelinkt zijn aan horizontale gendersegregatie, met name deze welke vrouwen eerder doen kiezen voor softere mediatypes zoals magazines en radio (Diekerhof et al., 1986; Djerf-Pierre & Löfgren-Nilsson, 2001) en deze welke te maken hebben met expertise in zachte dan wel harde nieuwsdomeinen (Löfgren-Nilsson, 2010; Ziamou, 2000). Verder zijn er ook newsroom related factoren die verwijzen naar mechanismen van seksisme (Chambers et al., 2004; De Clercq et al., 2000; Lachover, 2005; Lafky, 1993; Phalen, 2010; Robinson, 2008; van den Wijngaard, 1992). Dit laatste kent verschillende gradaties en kan gaan van verbale opmerkingen tot seksuele intimidatie. Deze verschillende ‘obstakels’ voor vrouwelijke journalisten lijken echter geen weerslag te hebben op hun algemene beroepstevredenheid (Delano, 2003; Hardin & Shain, 2005), zelfs niet op hun tevredenheid over promotiekansen en loopbaanopbouw (Deprez, 2010). In dit onderzoek staat dan ook de vraag centraal of vrouwelijke journalisten zelf bepaalde ongelijkheden of moeilijkheden ervaren bij de uitoefening van hun job, wat ze verwachten, wat ze zelf percipiëren en welke strategieën ze aanwenden om hun beroeptevredenheid op peil te houden. Naast een analyse van de gegevens welke het kwantitatieve surveyonderzoek over journalisten oplevert, zal dit onderzoek bijkomend een kwalitatieve onderzoeksmethode hanteren om via diepteinterviews de ervaringen van vrouwelijke journalisten en vormen van ongelijke behandeling in kaart te brengen. Het traceren en onderzoeken van verdoken barrières voor vrouwen in de journalistiek is van
3
maatschappelijk belang. Zolang bepaalde moeilijkheden, obstakels of subtiele vormen van discriminatie niet worden blootgelegd, kan er niets ondernomen worden om de situatie te veranderen.
Literatuurstudie Evoluties De toename van vrouwelijke journalisten (Chambers et al., 2004; De Clercq et al., 2000) kan volgens Peters (2001) suggereren dat verdere inspanningen om de situatie van vrouwelijke journalisten te verbeteren, overbodig zijn. Zo wordt in Brits onderzoek dat loopt sinds midden jaren ’90 beweerd dat 'women journalists have become so completely assimilated into the journalistic workforce that they need no longer be regarded as a separate group’ (Delano, 2003, p. 273). In haar congrespaper voor de International Federation of Journalists weerlegt Peters (2001) dat de vervrouwelijking zeer traag verloopt en dat hiërarchische doorstroming moeilijk blijft. Bovendien blijven vrouwelijke journalisten nog altijd in de minderheid (de Bruin, 2000; De Clercq et al., 2000). Paulussen et al. (2010) stelden zelfs vast dat de groei van het aantal vrouwelijke journalisten in Vlaanderen de laatste jaren stagneert. Vergeleken met de historische situatie eind 18e, begin 19e eeuw is de sprong echter groot vermits in die periode vrouwen bijna volledig uitgesloten waren van het journalistieke beroep (Delano, 2003; Djerf-Pierre, 2007) en de toenmalige journalistieke opleidingen (Chambers et al., 2004). De weinige vrouwen in het beroep in die tijd werden beschouwd als hoge uitzonderingen. De transformatie van het journalistieke beroep waardoor vrouwen geleidelijk meer kansen kregen, werd voorbereid door een samenspel van verschillende economische, maatschappelijke en politieke factoren (de Bruin, 2000; Djerf-Pierre, 2007; Lont, 1995; North, 2009a). Één van de katalysatoren was de strijd voor gelijke rechten voor mannen en vrouwen, en voor een meer actieve rol voor vrouwen buiten de private sfeer (Chambers et al., 2004; Kitch, 2002). Verder hebben ook Wereldoorlog I en II ervoor gezorgd dat meer vrouwen konden toetreden tot de journalistiek (Delano, 2003). Vrouwen werden actief op de arbeidsmarkt door de plaats in te nemen van mannen die aan het front streden (Chambers et al., 2004). Ze werden ook ingeschakeld in de oorlogsindustrie. Door deze verschuivingen werden ze economisch onafhankelijker en daardoor mede aantrekkelijker voor adverteerders en media-eigenaars (Peters, 2001). Daarnaast speelden economische factoren een rol in de toetreden van vrouwen tot het journalistenberoep. Rond 1830-1860, de periode van de Industriële Revolutie, ontpopten een aantal kranten zich tot ware massamedia met bijzonder hoge oplages door zich te richten tot een breder publiek (Lont, 1995). Vrouwen werden daardoor een belangrijke doelgroep voor uitgevers en volgens Holland (1998, p. 18) werd ‘the introduction of lightweight features and all types of trivia, including
4
the domestic, as well as a move to a ‘softer’ more ticklish type of news’ gezien als een feminisatie van de pers. Commerciële imperatieven veranderden het nieuwsgenre en de journalistieke stijl (Conboy, 2005). Djerf-Pierre (2007) wijst op het belang van personificatie, emoties, soft news en sensatie, eigenschappen die vaak beschouwd worden als “typisch vrouwelijk”. Deze shift in nieuwsgenre leidde er volgens verschillende auteurs toe dat er - als bewuste strategie - meer vrouwelijke journalisten werden aangenomen (Chambers et al., 2004; Kitch, 2002). Een toename van het aantal vrouwen op de redactie zou volgens deze logica gepaard gaan met een meer vrouwelijke benadering van het nieuws en een toename van vrouwelijke lezers (Holland, 1998). Maar deze visie kreeg kritiek, het is niet omdat vrouwen meer aanwezig zijn dat daarmee ook de nieuwswaarden veranderen. Weaver en Wilhoit (1986) vinden in hun boek ‘The American Journalist’ geen resultaten die erop wijzen dat een stijging van het aantal vrouwen in de journalistiek zou leiden tot veranderingen in nieuwswaarden.
Parallel met de toename van het aantal vrouwelijke journalisten, is ook het aantal studenten in specifiek journalistieke richtingen gestegen. Verschillende studies tonen aan dat vrouwelijke studenten de laatste jaren zelfs sterker vertegenwoordigd zijn in deze richtingen dan mannelijke studenten (Gallagher & Von Euler, 1995; Hanna & Sanders, 2007; Splichal & Sparks, 1994; van Zoonen, 1998a; Viswanath et al., 1993).
Optimisme De toename van zowel het aantal vrouwelijke journalisten als het aantal vrouwelijke studenten journalistiek zou kunnen resulteren in optimisme over de toekomst van vrouwen in de journalistiek.
Een groep auteurs (Gallagher & Von Euler, 1995; Mills, 1997; Ross, 2001) gelooft dat vrouwelijke journalisten een invloed kunnen uitoefenen ‘van zodra vrouwen een ‘critical mass’ bereiken, wat neerkomt op een vertegenwoordiging van ongeveer één op drie’ (De Clercq, 2003, p. 33). Dan zouden vrouwelijke journalisten ‘kunnen wegen op de organisatiecultuur, mediapraktijken en –routines, of op de manier waarop aan journalistiek wordt gedaan’ (De Clercq, 2003, p. 33). Volgens Hardin & Whiteside (2009) vormen vrouwelijke journalisten al een kritische massa als ze een vertegenwoordiging van meer dan 15 procent in het journalistenkorps bereiken.
Andere auteurs benadrukken dan weer dat de kwantitatieve toename van het aantal vrouwelijke journalisten en vrouwelijke studenten journalistiek misleidend kan zijn (Creedon, 1993; van den Wijngaard, 1992) en verwerpen de ‘critical mass’-assumptie (Djerf-Pierre, 2007; van Zoonen, 1988). Ze verwijzen naar verschillende structurele factoren in de journalistiek die veranderingen verhinderen:‘it is necessary to go beyond the ‘body count’ and to start looking at specific social
5
practices, embodied in conventions and rules, formally and informally, based on history and tradition, sustained by people working in the media organizations’ (de Bruin, 2000, p. 225). De Clercq et al. (2000) voegen hier aan toe dat dit geheel van ongeschreven regels, formele en informele praktijken in de journalistiek overkomen als ‘natuurlijk’ en ‘onveranderbaar’, terwijl ze eigenlijk privileges bevatten voor mannelijke journalisten en de kansen van vrouwelijke journalisten beknotten.
De idee dat het journalistieke beroep de mannelijke norm nog steeds domineert (Chambers et al., 2004; de Bruin, 2000; Diekerhof et al., 1986) is terug te voeren op een patriarchale definitie van nieuws (Pandian, 1999). De mannelijke waarden zouden aan vrouwelijke journalisten worden opgedrongen als de algemene manier waarop gewerkt wordt, als neutraal, terwijl ze juist de mannelijke dominantie zouden in stand houden (de Bruin, 2000): ‘often subtle, taken-for-granted strategies in and through which journalists, knowingly or not, routinely define ‘what counts as reality’ in alignment with patriarchal renderings of the social world.’ (Carter et al., 1998, p. 141). Maar weinigen zijn zich daarvan bewust (Djerf-Pierre, 2007) en vrouwelijke journalisten conformeren zich met de heersende (mannelijke) normen en waarden op een redactie, waardoor ze niet stilstaan bij de structurele ongelijkheden op basis van geslacht (van Zoonen, 1998b). Volgens van Zoonen (1998a) zouden vrouwen die in de journalistiek stappen, de dominante, mannelijke manier van werken aanvaarden.
Een studie van Hardin en Shain (2006) toont aan dat vrouwelijke journalisten zelfs liever niet in verband worden gebracht met ‘feminisme’. Dit zou volgens North (2009b) komen omdat dit woord een politieke connotatie heeft. De subjectieve positie die wordt ingenomen zou niet stroken met de vereiste van neutraliteit en objectiviteit in het journalistieke veld. Uit een kwalitatief onderzoek van North (2009b) is gebleken dat ‘feminisme’ op redacties geassocieerd wordt met psychologische problemen, een gebrek aan humor en emotionele onzekerheid. Hardin en Whiteside (2009) stelden vast dat vooral jonge journalistes ervan overtuigd zijn dat ‘geslacht’ geen issue is in de journalistieke wereld. Deze groep zou zich dan ook het meest verzetten tegen initiatieven die gericht zijn op gelijkheid tussen mannen en vrouwen in de journalistiek. Volgens North (2009b) nemen de meeste journalistes een passief, liberaal standpunt in. Ze geloven dat kwantitatieve vooruitgang voor vrouwen in de journalistiek gepaard gaat met kwalitatieve vooruitgang. De meerderheid van de vrouwelijke journalisten volgen de critical mass-logica (Ferguson, 1990). Philips (1991) noemt dit ‘domesticated feminism’: het streven naar gelijkheid tussen mannen en vrouwen binnen de bestaande, vertekende, patriarchale structuren.
In de volgende paragrafen wordt dieper ingegaan op de structurele factoren die verandering in de situatie van vrouwelijke journalisten verhinderen en waarvan wordt beweerd dat vrouwelijke journalisten zich er niet bewust van zijn.
6
Draaideureffect Aanhangers van de critical mass-assumptie stellen al hun hoop in de kwantitatieve stijging van het aantal vrouwelijke journalisten. Hun redenering kan gedeeltelijk ondergraven worden door het draaideureffect. Deze term verwijst naar een stagnatie in de vooruitgang wanneer het aantal vrouwen dat binnenstroomt in de journalistiek ongeveer even groot is als het aantal vrouwen dat weer uitstroomt (Hardin & Whiteside, 2009). De instroom van (jonge) vrouwelijke journalisten in het beroep wordt dus afgezwakt door een aanzienlijke uitstroom van (oudere) journalistes. Dit verklaart waarom het evenwicht in surveyresultaten tussen mannen en vrouwen groter is in de lagere leeftijdscategorieën (Paulussen et al., 2010).
Een reden voor het vertrek wordt gezocht in de onverenigbaarheid van het beroep met een gezin (Barret, 1984; de Bruin & Ross, 2004; De Clercq, 2002; Diekerhof et al., 1986; Rush et al., 2004; van den Wijngaard, 1992). Deprez (2010) stelde vast dat vrouwelijke journalisten de combinatie van journalistiek en een gezin zwaarder inschatten dan mannelijke journalisten en dat ze ervan overtuigd zijn dat het hebben van kinderen een invloed heeft op hun carrièremogelijkheden. Vrouwelijke journalisten hebben gemiddeld ook minder kinderen dan hun mannelijke collega’s (De Clercq et al., 2000) en blijven langer alleenstaand of kinderloos (Deprez, 2010). Van Zoonen (1994) beschouwt een gezin zelfs als een ‘laatste obstakel’ voor de carrière van vrouwen in de journalistiek. Vrouwelijke journalisten zouden volgens haar niet kunnen rekenen op de steun van hun partner in het huishouden. Dit ‘non-sharing of domestic tasks’ maakt het moeilijk om hun taak als journalist te combineren met een zorgtaak in het gezin (Ziamou, 2000, p. 29). Van Zoonen (1994) noemt dit de dubbele werklast.
Hardin & Whiteside (2009) merken op dat de redenen voor vertrek van vrouwen uit de journalistiek gezien worden als persoonlijke levenskeuzes en niet in een breder structureel of institutioneel kader worden geplaatst. De keuze van vrouwen om hun carrière stop te zetten ‘has been framed as a personal lifestyle choice unrelated to institutional norms; women leave in response to their natural urge to pursue domestic roles as they feel an internal, biological “pull” rather than a workplace “push’” (Harin & Whiteside, 2009, p. 629). Volgens Hardin en Whiteside (2009) is de keuze voor vertrek ingegeven door structurele factoren eerder dan door individuele motieven. Dominante waarden en normen in de journalistiek zoals de eis voor totale beschikbaarheid of flexibiliteit zouden er bijvoorbeeld voor zorgen dat vrouwen dit beroep niet kunnen verenigen met een gezin. De wortel van deze vertekende perceptie is volgens North (2009a) het neoliberalisme. Deze ideologie benadrukt de vrijheid, autonomie en verantwoordelijkheid van het individu en minimaliseert de invloed van het institutioneel kader en resulteert in de opvatting dat er geen verandering nodig is voor vrouwen met kinderen in de journalistiek.
7
Vrouwelijke journalisten met kinderen kiezen soms voor parttime werken. Paulussen et al. (2010) stelden vast dat vrouwelijke journalisten sneller deeltijds gaan werken dan hun mannelijke collega’s en interpreteerden dit als manier om tijd te ‘kopen’ voor hun gezin. Ook het freelance statuut kan een uitkomst bieden (Chambers et al. 2004). Volgens Ziamou (2000, p. 30) is freelancen voor veel vrouwelijke journalisten met kinderen een ‘compromise solution to reduce pressure’. Dit argument wordt door Ross (2004) wel onmiddellijk afgezwakt door ook de grotere mate van financiële onzekerheid van het freelance statuut te benadrukken.
Verticale segregatie Een tweede reden waarom een stijging van het aantal vrouwelijke journalisten niet automatisch zal leiden tot een kwalitatieve verandering in hun situatie is de verticale segregatie of het glazen plafond binnen nieuwsorganisaties. Verschillende studies tonen aan dat vrouwelijke journalisten er niet in slagen om door te stoten naar leidinggevende functies (De Clercq et al., 2000; Paulussen & De Clercq, 2005; Phalen, 2010; Ziamou, 2000). De vervrouwelijking in de journalistiek lijkt zich niet voor te doen op de hoogste niveaus (Gallagher & Von Euler, 1995). Verticale segregatie binnen nieuwsorganisaties kan gezien worden als een vorm van ‘gender typing’ (Acker, 1990): de verdeling van de functies binnen de nieuwsorganisatie is gebaseerd op ‘gender’. Een organisatie is volgens Acker (1990, p. 85) ‘gendered’ als ‘advantage and disadvantage, exploitation and control, action and emotion, meaning and identity, are patterned through and in terms of a distinction between male and female, masculine and feminine’. Voor vrouwelijke journalisten zou het moeilijker zijn om promotie te maken dan voor mannelijke collega’s (De Clercq et al., 2000). Vrouwen die kunnen doorstoten naar topfuncties vormen een uitzondering (Diekerhof et al., 1986). Dit is zelfs zo in (Scandinavische) landen met een hoge graad van gendergelijkheid. Ook in deze landen waar 50% van de journalisten van het vrouwelijke geslacht zijn, bestaat de media-elite hoofdzakelijk uit mannen (Djerf-Pierre, 2005).
Volgens Diekerhof et al. (1986) heeft dit te maken met de ondervertegenwoordiging van vrouwen in zowel het formele overleg binnen bijvoorbeeld redactieraden als in het informele circuit van netwerking, waar in de literatuur naar verwezen wordt als het ‘old boys network’ (Besselink & Schafraad, 2012; De Clercq et al., 2000, Diekerhof et al., 1986; Lögren-Nilsson, 2010; Lyness & Thompson, 2000; Phalen, 2010). Lipman-Blumen beweert dat er als tegenreactie ook uitwisselingsrelaties en communicatieve netwerken ontstaan tussen vrouwelijke collega’s. Hij noemt dit het ‘new girls network’. Een tweede verklaring voor de beperktere promotiekansen zoekt Melin-Higgins (2004) bij de lagere investering in training en bijscholing voor vrouwelijke journalisten. Training en bijscholing van journalisten vergt een grote investering van de mediaorganisatie. Bij vrouwelijke journalisten is de
8
kans groter dat ze het beroep verlaten op latere leeftijd dan bij mannelijke journalisten. Daarom zou het voor een mediabedrijf efficiënter zijn om vooral de ontwikkeling van de vaardigheden van mannelijke journalisten te stimuleren. Dan is de onderneming zeker van een return on investement (Robinson, 2008). Volgens Smith (1980) zorgt dit ervoor dat vrouwelijke journalisten worden uitgesloten van key learning situations die vitaal zijn voor het ontwikkelen van professionele vaardigheden en kennis. Ten derde verhinderen stereotiepe denkpatronen over de managementcapaciteiten van mannen en vrouwen dat journalistes kunnen doordringen tot de hoogste functies (Besselink & Schafraad, 2012; Schein, 2007). De stereotiepen zetten de verschillen in de managementstijl van vrouwen en mannen in de verf (Chambers et al., 2004; Fröhlich, 2004, Robinson, 2008) en zouden resulteren in de algemene overtuiging dat vrouwen niet over de geschikte kwaliteiten beschikken voor leidinggevende functies (te gevoelig, te empathisch, te behulpzaam, te ‘soft’) (Heilman, 2001). Schein (2007, p. 4) stelde vast dat ‘characteristics such as leadership ability, desires responsibility, and objectivity were seen as requisite management characteristics and more likely to be held by men than by women. To “think manager” was to “think male,” and this view worked against women seeking to enter and advance into management positions.’ Fröhlich (2004) spreekt over de ‘friendliness trap’. Dit concept verwijst naar de vicieuze cirkel waarin vrouwen in de communicatiesector terechtkomen. Tijdens hun intrede worden specifiek vrouwelijke (communicatie)vaardigheden zoals het streven naar dialoog en consensus, eerlijkheid en gevoeligheid gewaardeerd. Vrouwen zouden deze skills echter niet kunnen gebruiken bij het verhogen van hun promotiekansen. Dan ligt de nadruk vooral op typisch mannelijke kenmerken zoals competitie en assertiviteit. Gevoeligheid, eerlijkheid en andere stereotiepe vrouwelijke kenmerken zouden geassocieerd worden met een gebrek aan assertiviteit en leiderschapsvaardigheden. De vaardigheden die een voordeel zijn voor vrouwelijke journalisten bij hun intrede in het veld, spelen in hun nadeel als ze willen opklimmen in de sector.
Volgens Smucker, Whisenant en Pedersen (2003) speelt promotie een grote rol bij het bepalen van de beroepstevredenheid omwille van de hoge zichtbaarheid op de werkvloer. Smucker et al. (2003) hebben daarom deze factor in verband gebracht met een aantal andere variabelen. Ze onderzochten eerst de link tussen ‘tevredenheid over promotie’ en ‘opleiding’ en stelden vast dat vrouwelijke journalisten met een Masterdiploma of hoger, minder tevreden zijn over hun promotiemogelijkheden dan journalistes met een Bachelordiploma. Dit zou komen omdat journalistes met een Masterdiploma of hoger, meer inspanningen hebben moeten leveren in hun opleiding en hogere verwachtingen hebben ten aanzien van vooruitgang in hun carrière. De teleurstelling wanneer deze verwachtingen niet ingelost worden zou daarom groter zijn. Daarnaast werd ‘tevredenheid over promotie’ gerelateerd aan ‘leeftijd’. Er zou sprake zijn van een negatieve relatie tussen leeftijd en tevredenheid met promotiemogelijkheden. Oudere vrouwelijke
9
journalisten zouden meer te maken krijgen met krachten die promotie onmogelijk maken, terwijl jonge journalistes sneller en vaker promotie maken omdat ze meestal lagere functies hebben. Hoe hoger de functie, hoe moeilijker het voor vrouwen wordt om nog verder op te klimmen.
Vrouwelijke journalisten die er wel in slagen om een leidinggevende functie te bekleden in de journalistiek worden geconfronteerd met andere obstakels in hun carrière. Ze zouden grote druk ervaren om te slagen of ‘to adapt certain management styles or structures that reflect the priorities of men’ (Phalen, 2010, p. 233), ervan verdacht worden dat ze vrouwelijke journalisten bevoordelen (Löfgren-Nilsson, 2009) en negatieve reacties krijgen van mannelijke collega’s (Nicholson-Crotty & Meier, 2002).
De gendersegregatie van de functies in de journalistiek komt ook tot uiting in het hoge percentage vrouwelijke journalisten in eindredactiefuncties. Vrouwen zouden in Vlaanderen zelfs sterker vertegenwoordigd zijn in deze functie dan mannen (Paulussen et al., 2010). Dit ligt volgens De Clercq et al. (2000) aan het lage prestige (vooral bij dagbladen) en de regelmatigere uren in deze functie.
Horizontale segregatie De gendersegregatie in het journalistieke beroep manifesteert zich ook horizontaal. Ook dit sluit aan bij het concept van ‘gender typing’ (Acker, 1990). Er is sprake van een seksespecifieke indeling van redacties in deelsectoren (De Clercq et al., 2000). De man-vrouwbreuklijn loopt parallel met de breuklijn tussen hard news en soft news (Diekerhof et al., 1986; Djerf-Pierre & Löfgren-Nilsson, 2001). In de sectoren van het “harde” nieuws (politiek, financieel-economisch nieuws,…), met het hoogste prestige en maatschappelijk aanzien, zouden aanzienlijk meer mannen werken, terwijl vrouwen sterker vertegenwoordigd zijn in sectoren van soft news (human interest, lifestyle, mode,…) (Löfgren-Nilsson, 2010; Ziamou, 2000). Het zou vooral het harde nieuws zijn dat geassocieerd wordt met de taak van pers als waakhond van de democratie. De politieke en economische informatie moet de burger genoeg achtergrond geven om deel te nemen aan het openbaar debat of de publieke sfeer in de democratie (Habermas, 1989). Deze sfeer is echter niet voor iedereen even toegankelijk. Vrouwen werden volgens McLaughlin (1998) lange tijd verdrongen naar de private sfeer. De lage tewerkstelling van vrouwen in de sector van het hard news kan daarom volgens deze auteur gezien worden als het resultaat van een samenspel van krachten die vrouwen de toegang tot de publieke sfeer ontzeggen. Vrouwen zouden vooral actief zijn in domeinen die in het verlengde liggen van hun huishoudelijke verantwoordelijkheden zoals bijvoorbeeld human interest, gezondheid en mode (van Zoonen, 1994). Beasley (1993) duidt de horizontale segregatie in de journalistiek aan met de term ‘velvet’ of ‘pink collar ghetto’s’. Dit verwijst naar de concentratie van vrouwelijke journalisten in mediasectoren of
10
domeinen met een laag prestige. De ‘ghettoization’ van vrouwelijke journalisten zou zich dus zowel voordoen op het niveau van mediasector als op het niveau van de deelredacties (Ziamou, 2000). Volgens Beasley (1993) kan de status van het medium gezien worden als een verklarende variabele voor het aantal vrouwen die ervoor werkt. Ze illustreert dit aan de hand van het medium radio. Met de komst van de televisie verloor radio de status van dominant nieuwsmedium. Het aantal mannelijke journalisten dat voor dit auditieve medium werkte daalde aanzienlijk. De vacante posities werden ingenomen door vrouwen. De toename van vrouwelijke journalisten in deze sector gaat dus niet gepaard met een toename van aanzien en macht van vrouwen, maar met een daling in prestige en salaris. Dit zou ook gedeeltelijk verklaren waarom vrouwelijke journalisten minder sterk vertegenwoordigd zijn in de krantensector dan in de magazinesector en sterker aanwezig zijn bij regionale media dan bij nationale media (De Clercq, 2003).
Onderzoek van Löfgren-Nilsson (2010, p. 5) heeft uitgewezen dat journalisten zich wel proberen verzetten tegen deze verticale segregatie of de verdeling van deelsectoren op basis van geslacht, ontkennen. Ze stelde vast dat ‘despite the gender typing of assignments, both men and women stressed that the journalistic profession, in terms of professional identity and central values, should be - and also mainly was -gender neutral and tried to avoid discussing the connotation between soft news and femininity and that of hard news and masculinity.’
Seksime Verschillende studies tonen aan dat vrouwelijke journalisten vaak geconfronteerd worden met seksisme. Dit kent verschillende gradaties en kan gaan van verbale opmerkingen tot ongewenste intimiteiten of bedreigingen (Chambers et al., 2004; De Clercq et al., 2000; Hardin & Shain, 2005; Lafky, 1993; Robinson, 2008; van den Wijngaard, 1992). Phalen (2010) en Gallagher (1981) merken op dat vrouwelijke journalisten dit seksisme vaak verzwijgen of minimaliseren. Niet alleen de organisatie van het journalistieke beroep en de interactie tussen mannelijke en vrouwelijke journalisten, maar ook de relatie tussen mannelijke bronnen en vrouwelijke journalisten zou volgens Lachover (2005, p. 292) ‘gendered and sexually structured’ zijn. Deze auteur stelde vast vrouwelijke jouralisten vaak gediscrimineerd, geïntimideerd of soms bedreigd worden door mannelijke bronnen.
Weerslag op beroepstevredenheid In de literatuur komt naar voor dat de situatie van vrouwelijke en mannelijke journalisten niet gelijk is en dat vrouwelijke journalisten geconfronteerd worden met bepaalde structurele obstakels bij het uitoefenen van hun beroep. Een aantal van die structurele factoren werden in de voorgaande
11
paragrafen besproken. Toch lijken deze ongelijkheden geen weerslag te hebben op de algemene beroepstevredenheid van vrouwelijke journalisten. Deprez (2010) stelde vast dat er weinig of geen significante verschillen zijn in beroeptevredenheid tussen mannelijke en vrouwelijke beroepsjournalisten in Vlaanderen. Enkel over de creativiteit en de inhoudelijke afwisseling in hun job zouden vrouwelijke journalisten iets minder tevreden zijn. Dit zou betekenen dat vrouwelijke journalisten even tevreden zijn als hun mannelijke collega’s over hun promotiekansen, loon, de werkdruk, hun aanzien binnen de beroepsgroep,… Delano (2003, p. 279-280) kwam tot gelijkaardige conclusies. Hij merkte op dat ‘despite the various disadvantages complained about, women were only slightly less content with their jobs than men.’ Bovendien zouden vrouwelijke journalisten volgens deze auteur ook niet cynischer zijn dan hun mannelijke collega’s. Hardin en Shain (2005) zagen systematische discriminatie wel als een bron van frustratie bij vrouwen, maar ook zij vonden geen resultaten die erop wijzen dat dit een impact heeft op de algemene jobtevredenheid.
12
Methodologie en data Om een antwoord te vinden op de centrale vraag in dit onderzoek werd de methode van het kwalitatief interview gebruikt. Hiervoor zijn twee redenen. In dit onderzoek staan de betekenissen die respondenten zelf toekennen aan hun sociale werkelijkheid centraal (King & Horrocks, 2010). Kwalitatieve interviews kunnen inzicht geven in de strategieën die vrouwelijke journalisten aanwenden bij de uitoefening van hun job. Een andere legitimatie voor de keuze van een kwalitatieve invalshoek is dat kwantitatieve studies, die de situatie van zowel mannelijke als vrouwelijke journalisten in kaart brengen, talrijk zijn. Deze studies laten een algemene beschrijving van een populatie toe aan de hand van enkele kenmerken (Paulussen & Raeymaeckers, 2010). Langere, complexere vragen die meer diepgang creëren zijn hier vaak niet mogelijk. Dit laatste staat juist centraal bij diepte-interviews. Het nadeel van deze onderzoekstechniek is dat de externe validiteit van de data beperkt is (Mortelmans, 2007). De verzamelde gegevens hebben de grootste waarde binnen het kader van een specifiek onderzoek. We willen onze uitspraken niet generaliseren tot de volledige populatie.
We werkten met een semi-gestructureerde vragenlijst. Het vertrekpunt waren de variabelen die Weaver en Wilhoit (1986) gebruikten om te peilen naar de beroepstevredenheid van journalisten. Uit deze lijst werden de items gedestilleerd die het meest relevant leken vanuit een genderperspectief. Deze items werden vertaald naar een kwalitatieve context en aangevuld met andere theoretische inzichten uit onze literatuurstudie en het kwalitatief onderzoek ‘Feminisering in de Vlaamse magazinepers’ naar de ervaringen van vrouwelijke journalisten in de magazinesector (Ryckaert, 2004). Bij de dataverzameling, codering en analyse gingen we op een cyclische manier te werk, volgens de logica van de Grounded Theory Approach (Glaser & Strauss, 1967). Er werden 19 interviews afgenomen (waarvan 1 pretest) in de periode februari-maart 2012 bij respondenten tussen 25 en 64 jaar. Twee vrouwen hadden het beroep verlaten en gaven les in een journalistieke opleiding. De andere respondenten waren nog actief in de journalistiek. Één daarvan werkte als freelancer, één bij een nationale kwaliteitskrant, één bij een nationale populaire krant, vier bij een regionale krant, twee bij een onlinemedium, één bij een nationaal persagentschap, twee bij een magazine, twee voor de openbare omroep (radio en televisie), één voor een commerciële televisieomroep en twee bij een regionale televisieomroep. De meeste respondenten werkten als journalist of eindredacteur, één respondent had de functie van nieuwsmanager en één respondent had een functie als hoofdredacteur. De duur van de interviews varieerde tussen de 30-90 minuten, met uitzondering van twee interviews (inclusief pretest) die vijftien minuten duurden om praktische redenen. De meeste interviews gingen door op de redactie.
13
Resultaten Witte raven Over het algemeen bevestigden de geïnterviewden de toename van vrouwelijke journalisten. Vooral respondenten uit hogere leeftijdscategorieën merkten de laatste jaren een grotere instroom van vrouwelijke collega’s. Deze intrede zou volgens hen het meest uitgesproken zijn in lagere leeftijdscategorieën. Parallel met deze kwantitatieve stijging van het aantal vrouwelijke journalisten zou ook de aanvaarding door mannelijke collega’s toegenomen zijn. Respondenten van de eerste generatie vrouwen op de redactie getuigden dat journalistiek vroeger gezien werd als een mannenberoep en dat er werd vanuit gegaan dat er geen vrouwelijke journalisten waren. Dat werd bijvoorbeeld duidelijk bij panels of persconferenties waarbij vrouwelijke deelnemers ook werden aangesproken met ‘heren van het panel’ of ‘heren van de pers’. Een radiojournaliste vertelde ons dat vrouwen in journalistieke functies beschouwd werden als een uitzondering, terwijl de aanwezigheid van vrouwen in administratieve functies in de media vanzelfsprekend was. Dat ondervond ze toen ze aan de slag ging op een redactie met uitsluitend mannelijke journalisten: ‘Ik was mijn teksten aan het uittypen en er kwam een mannelijke collega van de sportredactie binnen. […] En die mannelijke collega zei van ‘ah, nieuwe secretaresse!’ en ik zei: ‘nee, ik ben een journalist’ en hij antwoordde verbaasd: ‘een vrouwelijke journalist?!’ De meeste bevraagde journalistes waren ervan overtuigd dat er nu een evenwichtige verdeling is van het aantal mannelijke en vrouwelijke collega’s op hun redactie. Zelfs respondenten uit de krantensector spraken van een fifty-fifty situatie. Dit leek bij verschillende journalistes te resulteren in optimisme over de situatie van vrouwen in de journalistiek. Een groot aantal geïnterviewden sprak over gelijke condities voor mannen en vrouwen en vond niet dat er nog iets moet veranderen aan de situatie van vrouwelijke journalisten. Twee respondenten (beide 42 jaar) gingen nog een stap verder en stonden niet open voor initiatieven die specifiek focussen op vrouwen in de journalistiek, omdat dit volgens hen de gelijkschakeling zou tegengaan en de klassieke rolpatronen zou bevestigen. Wat opviel was dat hun algemene overtuiging niet overeenstemde met hun antwoorden op vragen over gendergevoelige
deelaspecten
van
het
journalistieke
beroep
(combinatie
werk-gezin,
promotiekansen,…). Dan haalden ze wel bepaalde voorbeelden van ongelijke behandeling aan. In alle interviews werden de ‘traditionele’ obstakels voor vrouwelijke journalisten bevestigd of kwamen bepaalde aanvullende moeilijkheden naar boven. Toch vertoonden alle geïnterviewden die nog actief waren in de journalistieke sector, een hoge algemene jobtevredenheid. In de volgende paragrafen zullen we de pijnpunten voor vrouwelijke journalisten die aan het licht kwamen tijdens de interviews in kaart brengen en daar telkens ook een aantal strategieën aan koppelen die respondenten aanwendden om daarmee om te gaan en hun jobtevredenheid op peil te houden.
14
Een voet tussen de draaideur Bijna alle geïnterviewden waren vertrouwd met het draaideureffect. Zowel respondenten uit de magazinesector, de krantensector, de audiovisuele sector als de onlinesector konden voorbeelden geven van vrouwelijke collega’s die het beroep verlieten omdat ze kinderen hadden. Wanneer we vroegen naar persoonlijke redenen om een vertrek uit de journalistiek te overwegen, dan verwezen de meeste respondenten ook in de eerste plaats naar de combinatie van een journalistieke functie met het moederschap. Één van hen was effectief uit het beroep gestapt toen ze kinderen kreeg. Vooral de onregelmatige uren en de onvoorspelbaarheid in de journalistiek bleken obstakels te zijn voor journalistes met kinderen. Voor geïnterviewde krantenjournalisten was dit een groter pijnpunt dan voor respondenten uit de magazinesector. Krantenjournalistes vertelden dat hun einduur elke dag een vraagteken is, terwijl respondenten uit de magazinesector benadrukten dat hun job vrij ‘nine-tofive’ is. Toch moeten we hier aan toevoegen dat ook magazinejournalistes erop wezen dat ze vaak nog na hun uren, zowel ’s avonds als in het weekend, werken. In onze interviews kwam naar voor dat journalistes met kinderen moeten zoeken naar een broos evenwicht. De combinatie van journalistiek en een gezin was voor hen vooral ‘hopen en zoeken dat alle schakels passen’, ‘puzzelen’ en ‘regelen’. Toch benadrukten alle geïnterviewden met kinderen dat ze absoluut geen plannen hebben om het beroep te verlaten. In de volgende alinea’s zullen we dieper ingaan op de strategieën die deze vrouwen gebruikten om het draaideureffect tegen te gaan.
Sommige geïnterviewden beschouwden de onregelmatigheid in de job, die de combinatie van journalistiek met kinderen moeilijk maakt, als een voordeel. Verschillende respondenten met kinderen vertelden ons dat de onvoorspelbaarheid de job juist zo interessant maakt. De reden waarom sommige vrouwelijke journalisten met kinderen het beroep verlaten, was voor hen dus juist een reden om aan journalistiek te doen. De onregelmatigheid werd geassocieerd met andere positieve aspecten zoals vrijheid, flexibiliteit en afwisseling. Een grote algemene tevredenheid over alle aspecten van de job werd door respondenten met kinderen die deze strategie toepasten, opgeworpen als een soort buffer die verhindert dat ze hun journalistieke carrière beëindigen.
Daarnaast benadrukten bijna alle journalistes met kinderen dat ze konden terugvallen op de steun van een partner. Slechts twee geïnterviewden van middelbare leeftijd (39 en 52 jaar) legden zich neer bij de traditionele rolverdeling tussen mannen en vrouwen. Ze vonden het normaal dat ze meer doen in het huishouden dan hun partner en koppelden dit aan de tijdsgeest: ‘Ik doe meer dan dat mijn man doet in het huishouden. […] Ja dat is gewoon zo gegroeid. Hopelijk als mijn dochter groot is, is die evolutie nog wat verbeterd. Maar mijn papa bijvoorbeeld die kon zelfs zijn kleren niet kiezen, ja die moest mijn moeder voor hem uit de kast halen. Dat doet mijn man nu al wel.’
15
Alle andere bevraagde journalisten met kinderen, vooral uit lagere leeftijdscategorieën, geloofden niet in ‘working-nine-to-wife’ en onderstreepten het belang van de steun van hun partner bij de zorg voor de kinderen. De respondenten konden verder onderverdeeld worden in twee groepen. Een eerste groep heeft een partner met een regelmatig werkschema en zag dit als een noodzakelijke voorwaarde om een job in de journalistiek te kunnen blijven combineren met kinderen. Een krantenjournaliste gaf aan dat haar partner zelfs bewust overgeschakeld was op een job met regelmatige uren toen ze aan kinderen wilden beginnen. De tweede groep heeft een partner met een onregelmatige job en sprak het verhaal van de journalisten uit de eerste groep tegen. Ze zagen het net als een voordeel dat hun partner ook een onvoorspelbaar beroepsleven heeft en hadden het over een wederzijds begrip in de relatie.
Verder gaf een groot aantal geïnterviewden aan dat ze kunnen rekenen op een zekere flexibiliteit ten aanzien van journalisten met kinderen op de redactie. De meeste van hen waren positief over die flexibiliteit. In onze interviews kwam naar voor dat het begrip voor journalisten met kinderen samenhangt met het aantal journalisten met een gezin op de redactie. Opnieuw lagen de getuigenissen van journalisten uit de krantensector en uit de magazinesector het verst uit elkaar. Volgens geïnterviewde krantenjournalisten beperkte de flexibiliteit zich tot noodgevallen, bijvoorbeeld vervanging of de mogelijkheid tot thuiswerken bij de ziekte van een kind. De meeste journalisten uit deze sector kenden ook weinig vrouwelijke collega’s met kinderen. Geïnterviewde journalisten uit de magazinesector spraken daarentegen van een ‘gigantische goodwill naar privé en kinderen’ en schreven dit toe aan het grote aantal vrouwelijke journalisten met kinderen op hun redactie. Toch werd in verschillende interviews aangegeven dat deze flexibiliteit ook grenzen kent. Journalistes met kinderen leken in de eerste plaats zelf sterk te waken over de grenzen van deze flexibiliteit. Ze benadrukten dat ze absoluut willen vermijden dat ze bepaalde privileges of een voorkeursbehandeling zouden krijgen en wilden niet dat hun moederschap een soort label of stigma wordt op de redactie. Daarnaast zou ook de werkgever duidelijke grenzen stellen aan de flexibiliteit ten aanzien van journalisten met kinderen. Verschillende geïnterviewden gaven aan dat voor de werkgever het eindresultaat primeert. Zolang kinderen niet interfereren met kwaliteit van de journalistieke arbeid zouden journalistes wel op bepaalde tegemoetkomingen kunnen rekenen. Een alleenstaande krantenjournaliste kon bijvoorbeeld regelen dat ze elke dag om vijf uur stopt om haar zoon af te halen in de opvang, maar ze benadrukte dat dit enkel mogelijk was omdat ze stukken blijft produceren van dezelfde kwaliteit. Een freelance journaliste vatte de redenering van werkgevers in de magazinesector als volgt samen: ‘Er wordt vanuit gegaan dat als je kind ’s avonds in bed ligt dat je dan nog eens je computer gaat aanzetten en nog een beetje verder werkt. […] Iedereen is volwassen en iedereen is professioneel bezig met wat hij doet en iedereen neemt zijn verantwoordelijkheid op. Hoe je dat doet of wanneer je
16
dat doet dat maakt niet uit. Er gaat niemand naast u staan en tellen en zeggen van ja vandaag moet je hier zitten van negen tot vijf. Niemand!’ Ook collega-journalisten zonder kinderen leken de flexibiliteit ten aanzien van journalisten met kinderen af te bakenen. Twee respondenten met kinderen (42 en 52 jaar) waren geconfronteerd met onbegrip en negatieve opmerkingen van hun collega’s zonder kinderen. Geïnterviewden zonder kinderen voegden hier aan toe dat ‘de dienst van een redactie niet kan worden afgestemd op vrouwen met kinderen’. Ze beschouwden het hebben van kinderen als een persoonlijke keuze en gaven aan dat vrouwelijke journalisten met kinderen zich er moeten van bewust zijn dat journalistiek een beroep is dat niet gemakkelijk te combineren is met een gezin.
Een andere strategie die in sommige interviews naar boven kwam hing samen met de leeftijd van de kinderen. Vooral journalistes met jonge kinderen waren ervan overtuigd dat de combinatie met hun job minder zwaar zal zijn naarmate hun kinderen ouder worden en minder zorg nodig hebben. Ze wilden vooral de periode met kleine kinderen ‘overleven’. Een 39-jarige krantenjournaliste paste deze strategie heel bewust toe en koos ervoor om even ‘heel hard door te bijten’ en drie kinderen te krijgen op minder dan vier jaar tijd. Verschillende journalistes met oudere kinderen weerlegden deze redenering. Ze merkten op dat oudere kinderen moeilijker kunnen wennen aan de situatie, zich bewuster zijn van hun afwezigheid, meer negatieve opmerkingen geven en teleurgesteld zijn als afspraken niet kunnen doorgaan. Ook ‘terugschroeven’ werd soms aangehaald als een manier voor vrouwelijke journalisten om de combinatie werk-gezin minder zwaar te maken. De meeste journalistes kenden voorbeelden van vrouwelijke collega’s die minder gingen werken toen ze kinderen kregen. Toch kregen we de indruk dat de mogelijkheden om deze strategie toe te passen, verschillen van mediasector tot mediasector. Er was een scherp contrast in de getuigenissen van journalistes die op nieuwsredacties (bijvoorbeeld in de krantensector, nieuwsdienst televisieomroep) werken en op redacties waar geen dagelijkse deadline is (bijvoorbeeld in de magazinesector). Voor alle geïnterviewden die actief zijn in de magazinesector was deeltijds werken vanzelfsprekend. Respondenten die werken op nieuwsredacties (regionale of nationale krant, nationale televisieomroep) stonden daarentegen eerder terughoudend tegenover terugschroeven. Verschillende bevraagde nieuwsjournalistes waren er zelfs van overtuigd dat parttime werken bijna onmogelijk is in hun job. Dit zou volgens hen te maken hebben met de aard van het werk en de eis voor totale beschikbaarheid en flexibiliteit. Een krantenjournaliste maakte de volgende vergelijking om dit te illustreren:
17
‘Als je een job heb als caissière in een grootwarenhuis, dan is dat deeltijdse inderdaad zeer deeltijds. In die zin dat je dan op maandag en dinsdag achter de kassa zit, en op woensdag en donderdag werk je dan niet, punt. Bij het schrijven van stukken is dat anders.[…] Je bent altijd journalist.’ Enkele krantenjournalistes merkten op dat er ook vanuit het management niet altijd positief wordt gereageerd op journalisten die minder willen werken. Twee andere respondenten (37 en 55 jaar) hadden het gevoel dat terugschroeven een negatieve invloed heeft op de carrière van een vrouwelijke journalist. De 37-jarige journaliste had de indruk dat er ‘deuren gesloten bleven’ omdat ze 4/5de werkte en de 55-jarige televisiejournaliste had vastgesteld dat de job van haar vrouwelijke collega’s minder interessant werd vanaf het moment dat ze terugschroefden. Een respondent die de krantenjournalistiek ruilde voor het onderwijs, voegde hier aan toe dat ze parttime werken in de journalistiek nooit overwogen heeft omdat ze bang was dat ze dan ‘de voeling met haar werk en met het nieuws niet meer ging hebben’. Enkele geïnterviewden die teruggeschroefd hadden merkten op dat ze evenveel werken, maar dan van thuis uit, tegen een lager loon. Sommige journalistes kenden voorbeelden van collega’s die waren beginnen freelancen toen ze kinderen kregen. De meeste respondenten twijfelden aan de doeltreffendheid van deze strategie. Ze geloofden wel in de grotere flexibiliteit en de grotere vrijheid van zelfstandige journalisten, maar relativeerden dit onmiddellijk door ook te verwijzen naar de grote onzekerheid en de druk om financieel rond te komen die dat statuut teweeg brengt. Een freelance journaliste uit de magazinesector sloot zich hier bij aan. Ook zij beschouwde freelancen niet als een manier om de combinatie van journalistiek en een gezin gemakkelijker te maken. Een krantenjournaliste zag freelancen wel als een tijdelijke oplossing toen haar zoon klein was, maar ging vast in dienst toen haar kind naar school ging.
Het glazen plafond De verticale segregatie leek in sommige mediasectoren meer uitgesproken dan in andere. Alle geïnterviewde journalistes die op krantenredacties werken hadden weinig ervaring met vrouwelijke leidinggevenden, terwijl geïnterviewden uit de magazinesector daarentegen bijna uitsluitend vrouwen in leidinggevende functies kenden. Ook ondervraagde journalistes die voor regionale televisie werken waren vertrouwd met vrouwen in leidinggevende posities.
Opvallend was dat alle journalistes die geen leidinggevende functie hebben, ons vertelden dat ze bewust geen promotie willen maken. Ze benadrukten hun liefde voor het veldwerk en associeerden een leidinggevende functie met deskwerk. Ze verkozen het schrijven boven het coördineren. Deze geïnterviewden waren nog niet rechtstreeks geconfronteerd met bepaalde barrières om op te klimmen naar een hogere functie, maar konden wel onrechtstreeks verwijzen naar obstakels die verhinderen dat
18
vrouwelijke journalisten kunnen doorstoten naar topfuncties. Er waren vier centrale thema’s tijdens onze interviews: de aanwezigheid van een mannelijk patroon in leidinggevende functies, de impact van het moederschap op de carrière van vrouwelijke journalisten, het bestaan van een ‘old boys netwerk’ op redacties en de beperkte solidariteit onder vrouwelijke journalisten. Ook aan deze thema’s konden een aantal strategieën verbonden worden.
Verschillende geïnterviewden verwezen naar de dominantie van een mannelijk patroon in de journalistiek, dat volgens hen het sterkst tot uiting zou komen in leidinggevende functies. Een aantal journalistes koppelde deze mannelijke logica aan de hoge competitiviteit en concurrentie in de mediasector. In verschillende interviews kwam naar voor dat vooral ‘het trekken van aandacht’, ‘luid schreeuwen’, ‘haantjesgedrag’ en ‘het maken van autopromo’ helpen om een journalistieke carrière uit te bouwen. Deze eigenschappen werden beschouwd als typisch mannelijk. De waardering van typisch mannelijke kenmerken in de mediasector, vooral in leidinggevende functies,
werd ondersteund door respondenten die voorbeelden
gaven
van
vrouwelijke
leidinggevenden die een mannelijke leidingstijl overnemen. Zelfs geïnterviewden uit de magazinesector
beschreven de managementstijl van hun vrouwelijke leidinggevenden als eerder
mannelijk. De stijl van deze vrouwen werd over het algemeen gezien als hard en autoritair, met een beperkte communicatie naar ondergeschikten. Een krantenjournaliste ging nog een stap verder en beschouwde het overnemen van een mannelijke stijl als een vereiste in leidinggevende functies. Ze omschreef haar eigen managementstijl als typisch vrouwelijk en ondervond dat haar aanpak niet werkte toen ze de opdracht kreeg om een krantenbijlage te coördineren. Ze wou het vooral ‘gezellig houden’ en ‘een goede verstandhouding in haar team hebben’, maar had moeite om kritiek te geven op het werk van collega’s. Ze plaatste daarom stukken van mindere kwaliteit in haar bijlage.
Een tweede thema dat tijdens de interviews herhaald werd, was de impact van een gezin op de carrière van vrouwelijke journalisten. Bijna alle niet-leidinggevende respondenten verwezen indirect naar een gezin als reden waarom vrouwelijke journalisten niet opklimmen naar de top van de journalistiek. De drie journalisten die (tijdelijk) een leidinggevende functie hadden, sloten zich hierbij aan. Één van hen benadrukte dat ‘privé en werk gewoon door elkaar lopen’ in de hoofdredacteurfunctie en dat dit vrouwelijke journalisten met kinderen kan afschrikken. Een andere journaliste voegde hier aan toe dat ze niet getwijfeld heeft om hoofdredacteur te worden van een regionale televisiezender toen ze daar de kans toe kreeg omdat ze alleenstaand was, maar dat haar keuze er anders had kunnen uitzien als ze op dat moment in een partner of kinderen zou gehad hebben. Daarnaast kenden een aantal respondenten voorbeelden van vrouwelijke collega’s die hun carrière begonnen af te remmen als ze kinderen kregen. Sommige van hen gaven aan dat vrouwelijke journalisten hier op kunnen anticiperen door volledig voor hun carrière te gaan als ze nog kinderloos
19
zijn. Een freelance journaliste had deze strategie heel bewust toegepast. Ze vertelde ons dat ze zich in de periode dat ze nog geen kinderen had, volledig had kunnen concentreren op haar job en dat dit cruciaal was voor haar verdere carrière. Ze had toen haar netwerk kunnen uitbouwen en zich kunnen bewijzen, waardoor opdrachten in de periode na dat ze kinderen kreeg, gegarandeerd waren. Een derde topic dat in een aantal interviews aan bod kwam was het bestaan van een ‘old boys network’. Twee journalistes stelden heel duidelijk dat mannelijke journalisten de voorkeur geven aan mannelijke collega’s bij promoties. De aanwezigheid van dit ‘old boys network’ is echter moeilijk op te sporen. Een krantenjournaliste ontdekte op een indirecte manier dat er een ‘old boys netwerk’ aanwezig is op haar redactie. Toen ze een stuk wou schrijven over een wetenschappelijke studie die aangaf dat informele netwerken tussen mannelijke journalisten die de kansen van vrouwen in de mediasector beknotten, reageerde haar mannelijke hoofdredacteur heel afwijzend. Ze gaf de volgende verklaring voor zijn afkeurende reactie: ‘Het feit dat deze analyse van de media, wereldwijd overigens, zo veel wrevel opwekte kan alleen verklaard worden vanuit het feit dat er een soort schuldigenherkenning was. […] Mijn hoofdredacteur wilde zichzelf graag zien als een feministisch man… en dat was hij ook! Absoluut! […] Maar op dat moment voelde hij zich slecht bij de herkenning die zich voordeed.’ Een andere krantenjournaliste in een leidinggevende functie had de indruk dat deze ‘mannen onder elkaar sfeer’ op de redactie de reden is waarom mannelijke journalisten haar soms anders beoordelen dan mannelijke leidinggevenden. Ze had de indruk dat wanneer mannelijke leidinggevenden kortaf optreden, dit sneller met een kwinkslag wordt weggelachen door mannelijke collega’s, terwijl ze zelf ‘wow wat is dat voor een kwade!’ als reactie krijgt.
Verschillende geïnterviewden wezen er op dat er weinig solidariteit is onder vrouwelijke journalisten. Vooral vrouwelijke leidinggevenden zouden volgens hen weinig begrip hebben voor vrouwelijke ondergeschikten. Een ex-radiojournaliste had ervaren dat vrouwelijke leidinggevenden strenger zijn voor vrouwen op de redactie en dit omdat ze volgens haar willen vermijden dat ze ervan verdacht zouden worden vrouwelijke journalisten te bevoordelen. Ook de competitie tussen vrouwelijke journalisten onderling werd tijdens de interviews beschreven als venijniger, geniepiger en persoonlijk gericht, terwijl de concurrentie tussen mannen gezien werd directer, opener en meer op het werk gericht. Alle respondenten die in een team werkten waarin zij de enige vrouw waren, hadden een duidelijke voorkeur voor de ‘mannelijke vorm’ van competitie en werkten ook liever samen met mannelijke dan met vrouwelijke collega’s. Een journaliste van een regionale televisiezender koppelde de goede werksfeer zelfs aan het overwicht van mannelijke journalisten op haar redactie.
20
De glazen muren tussen de nieuwssectoren Interviews met vrouwelijke journalisten uit verschillende leeftijdscategorieën gaven ons inzicht in de evolutie van de horizontale segregatie in de journalistieke sector. Geïnterviewden uit hogere leeftijdscategorieën spraken van een quasi één op één relatie tussen vrouwelijke journalisten en bepaalde softere thema’s zoals gezondheid, gezin, mode en sociale zaken. Deze topics kregen volgens hen het label ‘vrouwenthema’s’ en waren het afgebakende domein van vrouwelijke journalisten. Verschillende oudere respondenten getuigden dat hard news het ‘voorbehouden jachtterrein’ was van mannelijke journalisten en dat er werd neergekeken op vrouwenthema’s. Sommige geïnterviewden uit lagere leeftijdscategorieën waren ervan overtuigd dat de horizontale segregatie nu veel minder uitgesproken is. Er werd vaak verwezen naar bekende vrouwelijke journalisten buiten de eigen redactie, die actief zijn in de hard news sector (bijvoorbeeld Liesbeth Van Impe) om dit te staven. Wanneer echter tijdens de interviews dieper werd ingegaan op de man-vrouwverhouding over de verschillende deelredacties kwamen wel vormen van horizontale segregatie naar boven. De sterkte van de horizontale segregatie zou volgens sommige respondenten samenhangen met de redactiegrootte. Geïnterviewden die op kleine redacties werken (vooral regionale media) waren ervan overtuigd dat er weinig ruimte is voor horizontale segregatie op hun redactie omdat elke journalist alle domeinen moet aankunnen. Respondenten die op grotere redacties werken (vooral in de dagbladsector) gaven over het algemeen aan dat er duidelijk minder vrouwelijke journalisten werken op de politieke redactie, de sportredactie of de economische redactie. Voor de weekendbijlagen van de regionale krant en de nationale populaire krantentitel, waarvan we vrouwelijke journalisten interviewden, zouden daarentegen bijna uitsluitend vrouwelijke journalisten schrijven. Een journaliste illustreerde hoe scherp het onderscheid tussen mannenredacties en vrouwenredacties nog gemaakt wordt: ‘Op het vrouwenblaadje van (naam regionale krantentitel) daar werkt geen enkele man. Dat is jammer natuurlijk. Maar ik denk als daar een man zou werken, dat de andere mannen hem dan zouden uitlachen als homo. Het blijft nog altijd een machowereldje natuurlijk hé.’ Uit onze interviews zouden we kunnen afleiden dat er twee factoren een invloed hebben op de horizontale segregatie op redacties: interne druk van leidinggevenden en de persoonlijke interesses van journalisten. In de eerste plaats zouden leidinggevenden bij de verdeling van onderwerpen soms rekening houden met het gender van de journalist. Interviews met oudere vrouwelijke journalisten leerden ons dat deze
vorm van druk vroeger sterk aanwezig was. Typisch vrouwelijke onderwerpen werden volgens hen als een soort ‘klusjes’ aan vrouwelijke journalisten uitgedeeld door leidinggevenden.
21
Toch zou horizontale segregatie volgens een aantal geïnterviewden niet enkel het resultaat zijn van druk van bovenaf, maar ook van de persoonlijke interesses van vrouwelijke journalisten. Verschillende respondenten waren ervan overtuigd dat vrouwelijke journalisten meer geïnteresseerd zijn in soft news dan in hard news en bepaalde lichtere thema’s graag vanuit hun eigen ervaringen (bijvoorbeeld als moeder) coveren. Dat horizontale segregatie het resultaat zou zijn van zowel druk van bovenaf als persoonlijke interesses van vrouwelijke journalisten kwam sterk naar voor in het interview met de hoofdredacteur van een regionale televisiezender. Bij de zender werkt er maar één vrouw op de nieuwsredactie. Tijdens een evaluatie gaf deze journaliste aan dat het haar stoorde dat haar mannelijke collega’s haar altijd de lichtere onderwerpen gaven. De hoofdredacteur zocht samen met deze journaliste naar een oplossing: ‘We zijn dan gaan kijken welke domeinen we haar zouden kunnen geven opdat… en welke trucs kunnen we haar leren opdat… die mannen haar meer zouden zien staan. Want voor een stuk hangt het ook van jezelf af en van je assertiviteit om te zeggen wat je wil. En dat is goed gelukt. Maar als ik haar dan voorstelde dat we onze domeinen wat herverdeeld hadden en haar vroegen welke domeinen ze graag wou volgen, dan koos ze zelf automatisch voor de zachtere nieuwsdomeinen.’ Een strategie die een beperkt aantal geïnterviewde journalisten aanwendden als reactie op horizontale segregatie was ‘verzet’. ‘Verzet’ houdt in dat de journaliste weigert om typisch vrouwelijke onderwerpen te coveren of zich afzet als er haar een thema wordt toegedeeld op basis van haar gender. De geïnterviewde journalistes benadrukten dat deze strategie niet zo vanzelfsprekend is en telkens opnieuw een grote inspanning vraagt. Dat konden we vooral afleiden uit hun woordgebruik. De journalistes vertelden ons dat ze moesten ‘knokken’ of ‘vechten’ voor hun thema’s.
Seksisme Wanneer tijdens de interviews rechtstreeks gevraagd werd aan de respondenten of ze al geconfronteerd werden met seksisme op of buiten de redactie reageerden ze meestal heel afwijkend. Als we dieper doorgingen op dit thema kwamen er toch onrechtstreeks verschillende subtiele en minder subtiele vormen van seksisme, discriminatie of ongelijke behandeling naar boven. Het soort seksisme waar het meest naar verwezen werd waren verbale opmerkingen van mannelijke collega’s. Verschillende geïnterviewden hadden zelf (negatieve of positieve) opmerkingen gekregen over hun uiterlijk door hun mannelijke collega’s of hadden dit zien gebeuren bij andere vrouwen. De strategieën die deze vrouwen gebruikten om hiermee om te gaan waren: de opmerkingen negeren, minimaliseren, beschouwen als humoristisch, als onschuldig plagen of als een normale reactie van mannen. Een aantal bevraagde journalistes gaven ook aan dat vrouwelijke journalisten maar assertief
22
genoeg moeten zijn om een tegenreactie te geven. Een journaliste van een regionale krant vond dat vrouwelijke journalisten moeten strijden met dezelfde wapens: ‘Je krijgt hier opmerkingen over uw dikke borsten en u dikke kont en… Maar daar moet je dan op antwoorden hé. Dan zeg ik vent… kijk is naar u eigen… ge hebt ne kale kop gekregen!’
Verbale opmerkingen zouden we kunnen beschouwen als een opvallende vorm van seksisme. Tijdens de interviews kwamen ook meer verdoken vormen van ongelijke behandeling boven drijven. Er werd vooral gewezen op een ongelijke appreciatie van het werk van mannelijke en vrouwelijke journalisten. Verder hadden enkele geïnterviewden de indruk dat ze zich als vrouw dubbel zo hard moesten bewijzen of meer inspanningen moeten leveren in dan hun mannelijke collega’s om intellectueel ‘au sérieux’ genomen te worden.
23
Conclusie en discussie In deze studie onderzochten we welke obstakels vrouwelijke journalisten uit verschillende mediasectoren in Vlaanderen zelf percipiëren en ervaren in een context van vervrouwelijking van de journalistiek. We bouwden het onderzoek op rond de vier barrières voor vrouwelijke journalisten die in de literatuur het meest aan bod komen: het draaideureffect, horizontale segregatie, verticale segregatie en seksisme (Creedon, 1993; de Bruin, 2000; Djerf-Pierre, 2007; Pandian, 1999; van den Wijngaard, 1992). Onze kwalitatieve interviews met vrouwelijke journalisten uit verschillende mediasectoren in Vlaanderen ondersteunen het bestaan van deze ‘traditionele’ obstakels. We konden verder ook enkele aanvullende moeilijkheden blootleggen en ontdekten verschillende strategieën die de geïnterviewde journalistes aanwenden om daarmee om te gaan.
Het draaideureffect in de journalistiek werd in bijna al onze interviews bevestigd. Het primaire motief van de geïnterviewde journalisten om een vertrek uit de journalistiek te overwegen, stemde overeen met de reden die ook in de literatuur het sterkst wordt aangehaald: de onverenigbaarheid van het journalistieke beroep met een gezin (Barret, 1984; de Bruin & Ross, 2004; De Clercq, 2002; Diekerhof et al., 1986; van den Wijngaard, 1992; Rush et al., 2004). Terwijl de meeste studies vooral focussen op de reden van vertrek, kregen wij ook inzicht in een aantal strategieën die geïnterviewde journalistes gebruikten om het beroep niet te verlaten als ze kinderen hebben. Een eerste strategie hangt samen met het onderzoek van Deprez (2010) dat aantoont dat vrouwelijke journalisten een hoge algemene jobtevredenheid hebben. Wij kwamen tot dezelfde conclusie en zagen dat deze hoge jobtevredenheid werd opgeworpen als een buffer om het beroep niet te verlaten als er kinderen komen. Daarnaast stelden we vast dat de meerderheid van de bevraagde journalisten kunnen rekenen op de steun van hun partner bij de zorg voor de kinderen. Het ‘non-sharing of domestic tasks’ waar Ziamou (2000, p. 29) over sprak, leek bij de geïnterviewde journalisten eerder een ‘sharing of domestic tasks’. We zouden kunnen stellen dat de ‘dubbele werklast’ waar vrouwelijke journalisten volgens Van Zoonen (1994) mee geconfronteerd worden, voor een stuk ‘ontdubbeld’ is bij de meeste geïnterviewde journalisten. Ook deeltijds werken werd door Paulussen et al. (2010) geïnterpreteerd als een manier waarop vrouwelijke journalisten tijd proberen kopen voor hun gezin. Verschillende geïnterviewde journalistes hadden echter bezwaren bij het toepassen van deze strategie. Terugschroeven zou volgens hen betekenen dat journalisten evenveel werken van thuis uit, een negatieve impact hebben op de carrière van vrouwelijke journalisten of niet verenigbaar zijn met de eis voor totale beschikbaarheid en flexibiliteit in de journalistiek. Freelancen werd door de meeste bevraagde journalisten ook niet gezien als een ‘compromise solution to reduce pressure’ (Ziamou, 2000, p. 30). Respondenten wierpen dezelfde moeilijkheden op die door
24
Ross (2004) aangegeven werden: de financiële druk en de onzekerheid. We moeten hierbij opmerken dat we in deze studie slechts één freelance journaliste betrokken hebben. Verder onderzoek zou de perceptie en ervaringen van zelfstandige vrouwelijke journalisten centraler kunnen stellen. De strategie ‘rekenen op flexibiliteit ten aanzien van journalisten met kinderen op de redactie’ en de strategie die samenhangt met de leeftijd van de kinderen konden we niet terugvinden in de literatuur.
Uit de interviews met niet-leidinggevende vrouwelijke journalisten zouden we op het eerste zicht kunnen afleiden dat er geen glazen plafond aanwezig is in de journalistieke sector omdat ze er bewust voor kiezen om niet op te klimmen. Onrechtstreeks konden deze journalistes wel bepaalde obstakels voor promotie aanwijzen. In ons onderzoek hebben we slechts twee respondenten kunnen interviewen die een leidinggevende functie hebben. Aanvullend onderzoek zou de klemtoon kunnen leggen vrouwelijke leidinggevenden in de journalistiek om bijvoorbeeld te achterhalen of deze vrouwen bepaalde obstakels ervaren hebben om op te klimmen en hoe ze hun eigen managementstijl percipiëren. Verschillende geïnterviewden wezen erop dat vrouwelijke leidinggevenden vaak een mannelijke managementstijl aannemen. Dit zou het bestaan van de friendliness trap (Fröhlich, 2004) voor vrouwelijke journalisten kunnen ondersteunen. Een mogelijke denkpiste is dan dat vrouwen in leidinggevende functies mannelijke managementkenmerken overnemen omdat deze kenmerken meer gewaardeerd worden dan typisch vrouwelijke kenmerken, en op die manier de friendliness trap proberen omzeilen. Een aantal geïnterviewde journalisten sprak ook over het bestaan van een ‘old boys network’ (Besselink & Schafraad, 2012; De Clercq et al., 2000; Diekerhof, 1986; Löfgren-Nilsson, 2010; Lyness & Thompson, 2000; Phalen, 2010). We vonden echter geen resultaten die wezen op de vorming van een ‘new girls network’ (Lipman-Blumen, 2010). Uit onze interviews zouden we kunnen afleiden dat de solidariteit onder vrouwelijke journalisten en vrouwelijke leidinggevenden beperkt is en dat sommige vrouwelijke journalisten zelfs een voorkeur hebben voor interacties met mannelijke collega’s.
Ook horizontale segregatie was een obstakel voor geïnterviewde journalistes. De één op één relatie tussen vrouwelijke journalisten en vrouwenthema’s zou verdwenen zijn, maar bepaalde redacties zouden volgens sommige respondenten nog kunnen beschouwd worden als overwegend mannelijk (vooral hard news) en andere als overwegend vrouwelijk (weekendbijlages, soft news). In de literatuur wordt de horizontale segregatie vaak toegeschreven aan top-down structurele factoren. In onze interviews werd ook het belang van de bottom-up persoonlijke voorkeuren en keuzes van vrouwelijke journalisten beklemtoond.
25
De meeste journalisten ontkenden in de eerste plaats dat er sprake was van seksisme op hun redactie (Chambers et al., 2004; De Clercq et al., 2000; Hardin & Shain, 2005 Lafky, 1993; Phalen, 2010 Robinson, 2008; van den Wijngaard, 1992). Deze eerste reactie zou te maken kunnen hebben met de gevoeligheid van dit topic. Wanneer echter dieper werd ingegaan op dit thema, kwamen er toch opvallende of subtiele vormen van seksisme naar boven. Een groot aantal andere journalisten had al te maken gehad met opmerkingen, vooral op hun uiterlijk, door mannelijke collega’s. Hun reactie was in overeenstemming met de resultaten van Phalen (2010) en Gallagher (1981). De meeste geïnterviewden negeerden, minimaliseerden of verzwegen het seksisme. In ons onderzoek bleef de ‘content’ onderbelicht. Er werd tijdens onze interviews wel verschillende keren verwezen naar de mogelijke invloed van gender op de nieuwsoutput. We moeten hierbij opmerken dat diepte-interviews enkel inzicht kunnen geven in de subjectieve interpretatie van de respondenten. Om objectieve verschillen in de content van mannelijke en vrouwelijke journalisten te onderzoeken, zijn geschiktere onderzoeksmethoden voorhanden. De subjectieve verschillen die vrouwelijke journalisten op vlak van content aanhaalden, zouden wel een aanzet kunnen vormen tot verder onderzoek.
26
7. Literatuurlijst Acker, J. (1990). Hierarchies, jobs and bodies: a theory of gendered organizations. Gender and Society, 4(2), 81-95. Barrett, G. (1984). Job Satisfaction among newspaperwomen. Journalism Quarterly, 61(3), 593–599. Beasley, M.H. (1993). Newspapers: is there a new majority defining the news? In P.M. Creedon (Ed.), Woman in mass communication (2nd ed.) (pp. 118-133). Newbury Park, Calif.: Sage Publications Inc. Besselink, A. & Schafraad, P. (2012, februari). Excuustruus: de invloed van charismatisch leiderschap op de perceptie van barrières in de loopbaanontwikkeling, op de perceptie van etnische discriminatie en op het ervaren glazen plafond. Paper gepresenteerd voor het Etmaal van de Communicatiewetenschap, Leuven. Carter, C., Branston, G. & Allan, S. (1998). Introduction. In C. Carter, G. Branston & S. Allan (1998). News, gender and power (pp. 141-144). London & New York: Routledge. Chambers, D., Steiner, L. & Fleming, C. (2004). Woman and journalism. London & New York: Routledge. Conboy, M. (2005). The print industry – yesterday, today and tomorrow: an overview. In R. Keeble (Ed.), Print journalism: a critical introduction (pp. 3-20). New York: Routledge. Creedon, P.M. (1993). The challenge of re-visioning gender values. In P.M. Creedon (Ed.), Woman in mass communication (2nd ed.) (pp. 3-23). Newbury Park, Calif.: Sage Publications Inc. de Bruin, M. (2000). Gender, organizational and professional identities in journalism. Journalism, 1(2), 217-238. de Bruin, M. & Ross, K. (2004). Gender and newsroom cultures: identities at work. Cresskill, N.J.: Hampton Press. De Clercq, M. (2002, juli). Shedding light on absence: woman’s under-representation in the newsroom. Paper gepresenteerd voor de IAMRC conference and general assembly, Barcelona. De Clercq, M. (2003). Van onze correspondent/e ter plaatse. Over de vrouwelijke ondervertegenwoordiging op de Vlaamse nieuwsredacties. In M. Demoor, K. Heene & G. Reymenants (Eds.), Verslagen van het Centrum voor genderstudies – Ugent 2003 – nr. 12 (pp. 29-54). Gent: Academia Press. De Clercq, M., De Bleeckere, N. & Reymenants, G. (2000). Gezocht M/V in het nieuws: de invloed van gender als productievariabele op de vrouw- en manbeelden in de media. Gent: RUG. Delano, A. (2003). Women journalists: what’s the difference? Journalism Studies, 4(2), 273-286.
27
Deprez, A. (2010). Beroepstevredenheid in de Vlaamse beroepsjournalistiek. In S. Paulussen & K. Raeymaeckers (Eds.), Journalisten: profiel van een beroepsgroep (pp. 67-80). Tielt: Uitgeverij Lannoo. Diekerhof, E., Acker, H., Elias, M. & Sax, M. (1986). Voor zover plaats aan de perstafel: vrouwen in de dagbladjournalistiek, vroeger en nu. Amsterdam: Meulenhoff Informatief. Djerf-Pierre, M. (2007). The gender of journalism: the structure and logic of the field in the twentieth century. Nordicom Review, 28(jubilee issue), 81-104. Djerf-Pierre, M. & Löfgren-Nilsson, M. (2001, augustus). Sex-typing in the Newsroom: Feminisation of Swedish Television News Production, 1958-2000. Paper gepresenteerd op de 15de Nordic Conference on Media and Communication Research, Reykjavik. Ferguson, M. (1990). Images of power and the feminist fallacy. Critical Studies in Mass Communication, 7(3), 215-230. Fröhlich, R. (2004, juli). The “friendliness trap”. Feminine and feminist values as obstacles for women’s future and career in journalism. Paper gepresenteerd voor de UNESCO JourNet Conference, Newcastle. Gallagher, M. (1981). Unequal opportunities: the case of women and the media. Paris: UNESCO. Gallagher, M. & Von Euler, M. (1995). An unfinished story: gender patterns in media employment. Paris: UNESCO. Glaser, B.G. & Strauss, A.L. (1967). The discovery of grounded theory: strategies for qualitative research. Chicago, Ill.: Aldine. Habermas, J. (1989). The structural transformation of the public sphere: an inquiry into a categoryof bourgeois society. Cambridge: MIT Press. Hanna, M. & Sanders, K. (2007). Journalism education in Britain. Journalism Practice, 1(3), 404-420. Hardin, M. & Shain, S. (2005). Female sports journalists: are we there yet? ‘No’. Research Journal, 26(4), 22-35.
Newspaper
Hardin, M. & Whiteside, E. (2009). Token responses to gendered newsrooms: factors in the careerrelated decisions of female newspaper sports journalists. Journalism, 10(5), 627-646. Heilman, E.H. (2001). Description and prescription: how gender stereotypes prevent women’s ascent up the organizational ladder. Journal of Social Issues, 57(4), 657-674. Holland, P. (1998). The politics of smile: ‘soft news’ and the sexualisation of the popular press. In C. Carter, G. Branston & S. Allan (Eds.), News, gender and power (pp. 17-32). London & New York: Routledge.
28
King, N. & Horrocks, C. (2010). Interviews in qualitative research. Thousand Oaks, Calif.: Sage Publications Inc. Kitch, C. (2002). Women and journalism. In W.D. Sloan & L.M. Parcell (Eds.), American journalism: history, principles, practices (pp. 87-96). London: McFarland & Company. Lachover, E. (2005). The gendered and sexualized relationship between Israeli women journalists and their male news sources. Journalism, 6(3), 291-311. Lafky, S. (1993). The progress of women and people of color in the U.S. journalistic workforce. In P.M. Creedon (Ed.), Woman in mass communication (2nd ed.) (pp. 87-103). Newbury Park, Calif.: Sage Publications Inc. Lipman-Blumen, J. (2010). Toward a homosocial theory of sex roles: an explanation of the sex segregation of social institutions. Signs, 1(3), 15-31. Löfgren-Nilsson, M. (2010). “Thinkings” and “Doings” of gender: gendering processes in Swedish television news production. Journalism Practice, 4(1), 1-16. Lont, C.M. (1995). Woman and Media: content, careers, and criticism. Belmont, Calif.: Wadsworth Publishing Company. Lyness, K.S., & Thompson, D.E. (2000). Climbing the corporate ladder: do female and male executives follow the same route? Academy of Management Journal, 85(1), 86-101. McLaughlin, L. (1998). Gender, privacy and publicity in ‘media event space’. In C. Carter, G. Branston & S. Allan (Eds.), News, gender and power (pp. 71-90). London & New York: Routledge. Melin-Higgins (2004). Coping with journalism: gendered newsroom culture in Britain. In M. de Bruin & K. Ross. (Eds.), Gender and newsroom cultures: identities at work (pp. 197-222). Cresskill, N.J.: Hampton Press. Mills, K. (1997). What Difference Do Women Journalists Make? In P. Norris (Ed.) Women, Media, and Politics (pp. 41-50). New York, Oxford: Oxford University Press. Mortelmans, D. (2007). Handboek kwalitatieve onderzoeksmethoden. Leuven: Acco. Nicholson-Crotty, J. & Meier, K.J. (2002, april). Benevolent dictator or queen of hearts: women managers at the top of the organization. Paper gepresenteerd op de jaarlijkse meeting van de Midwest Political Science Association, Chicago. North, L. (2009a). Gendered experiences of industry change and the effects of neoliberalism. Journalism Studies, 10(4), 506-521. North, L. (2009b). Rejecting the ‘F-word’: how ‘feminism’ and ‘feminists’ are understood in the newsroom. Journalism, 10(6), 739-757.
29
Pandian, H. (1999). Engendering communication policy: key issues in the international woman-andmedia arena and obstacles to forging and enforcing policy. Media Culture Society, 21(4), 459-480. Paulussen, S. & De Clercq, M. (2005). Eigen berichtgeving. Bevindingen en beperkingen van sociologische enquêtes bij journalisten. In H. Verstraeten & F. Saeys (Eds.), De media in maatschappelijk perspectief (pp. 69-90). Gent: Academia Press. Paulussen, S. & Raeymaeckers, K. Journalistenbevragingen: een inleiding. In S. Paulussen & K. Raeymaeckers (Eds.), Journalisten: profiel van een beroepsgroep (pp. 13-21). Tielt: Uitgeverij Lannoo. Paulussen, S., Raeymaeckers, K., De Keyser, J. & Van Leuven, S. (2010). De gemiddelde beroepsjournalist in Vlaanderen. In S. Paulussen & K. Raeymaeckers (Eds.), Journalisten: profiel van een beroepsgroep (pp. 23-37). Tielt: Uitgeverij Lannoo. Peters, B. (2001, juni). Equality and quality: setting standards for women in journalism. Paper gepresenteerd voor de IFJ, Brussel. Phalen, P. (2010). Pioneers, girlfriends and wives: an agenda for research on women and the organizational culture of broadcasting. Journal of Broadcasting and Electronic Media, 44(2), 230-247. Philips, A. (1991). Engendering democracy. Cambridge: Polity Press. Robinson, G.J. (2008). Feminist approaches to journalism studies: Canadian perspectives. Global Media Journal, 1(1), 123-136. Ross, K. (2001). Women at work: journalism as en-gendered practice. Journalism Studies, 2(4), 531544. Ross, K. (2004). Sex at work: gender politics and newsroom culture. In M. de Bruin, & K. Ross (Eds.) Gender and newsroom cultures: identities at work (pp. 145-162). Cresskill, N.J.: Hampton Press. Rush, R., Oukrop C., & Creedon P. (2004). Seeking equity for women in journalism and mass communication education: a 30-year update. Mahwah, N.J.: Laurence Erlbaum Stanford. Ryckaert, A. (2004). Feminisering in de Vlaamse magazinepers. Niet-gepubliceerde scriptie, Gent, Vakgroep Communicatiewetenschappen. Schein, V.E. (2007). Women in management: reflections and projections. Women in Management Review. 22(1), 6-18. Smith, R. (1980). Images and equality: women and the national press. In Christian, H. (Ed.), The sociology of journalism and the press. London: Routledge. Smucker, M.K., Whisenant, W.A. & Pedersen, P.M. (2003). An investigation of job satisfaction and female sports journalists. Sex Roles, 49(7/8), 401-407.
30
Splichal, S & Sparks, C. (1994). Journalists for the 21st century. Norwood, N.J.: Ablex Publishing Corporation. van den Wijngaard, R. (1992). Woman as journalists: incompatibility of roles? Africa Media Review, 6(2), 47-56. van Zoonen, L. (1988). Rethinking women and the news. European Journal of Communication, 3(35), 35-53. van Zoonen, L. (1998a). A professional, unreliable marionette (M/F): structure, agency and subjectivity in contemporary journalisms. European Journal of Cultural Studies, 1(1), 123-145. van Zoonen, L. (1998b). One of the Girls? The changing gender of journalism. In C. Carter, G. Branston & S. Allan (Eds.), News, gender and power (pp. 33-46). London & New York: Routledge van Zoonen, L. (1994). Feminist media studies. London: Sage Publications Ltd. Viswanath, K., Kosicki, Gerald M., & Creedon, Pamela J. (1993). Women in mass communication education: progress, problems, and prospects. In P.M. Creedon & J. Cramer (Eds.), Women in mass communication (2nd ed.) (pp. 237-263). Thousand Oaks, Calif.: Sage Publications Inc. Weaver, D.H. & Wilhoit, G.C. (1986). The American journalist. A portrait of U.S. news people and their work. Bloomington, In.: Indiana University Press. Wells, J.D. (2008). A voice in the nation: women journalists in the early nineteenth century South. American Nineteenth Century History, 9(2), 165-182. Ziamou, T. (2000). Women make the news: a crack in the “glass ceiling”? Parijs: UNESCO.
31