theater
Gerardjan Rijnders . Toneelgroep Amsterdam Stalker van Gerardjan Rijnders vr 5, za 6 januari 2001 . 20 uur . Rode Zaal
inleiding door Maarten van der Cammen . vr 5 jan 2001 . 19.15 uur foyer duur van de voorstelling 1u 35, zonder pauze redactie programmaboekje deSingel druk Tegendruk gelieve uw GSM uit te schakelen!
Gerardjan Rijnders . Toneelgroep Amsterdam
Stalker van Gerardjan Rijnders
Het probleem is Ik hou van je Ik… Dat is een ramp Voor jou Voor mij Ik… M’n gedachten Snoeren me de mond Een paradoxale uitspraak Ik ben niet gek Gisteren op het station Naast de rails naast het perron Tegenover het perron waar ik zit Wordt een rood licht Ineens oranje Vervolgens gebeurt er niets Dat was natuurlijk Omdat ik aan jou dacht toen Ik mag hopen Mag ik hopen Al was het geen groen Maar oranje Snap je? Wil je niet snappen Ik hou van je Dus haat ik je Dat is een ramp Voor jou Voor mij Voor iedereen Hoop ik Ook heb ik last van scheefte Maar dat is een ander verhaal Wellicht Hou van me Anders ben ik tot alles in staat ‘Stalker’, Gerardjan Rijnders
regie, tekst Gerardjan Rijnders muziek, klankontwerp Harry de Wit choreografie Truus Bronkhorst/Marien Jongewaard scenografie Erik Kouwenhoven licht Imeen Rijsdijk kostuums Maya Schröder DSP, muziektechnologie Michèl Koenders dramaturgie Janine Brogt spel achter de wand: Air Linke Rijxman Aretha Marjon Brandsma Idool Pierre Bokma Leblanc Harry de Wit voor de wand: Ria Janni Goslinga Riet Lotte Proot Ido Leon Voorberg Stalker Roeland Fernhout assistentie regie Marjolein Polman regie stagiair Maarten van der Cammen assistentie vormgeving Sabine Dehne maquettebouw Orquidea Calisto productie Annemieke Diderich productie stagiair Philippe Testa hoofd technische dienst Louis Janssen techniek Gunter van Leemputten, Marc Bender, Niko Bovenberg, Joris Mittelmeijer, Anthony Olthof, Peter Pieksma, Peter Zwart kleedster Tineke Tillema souffleur Robert Joosten grimeurs Roswitha Evenwel, David Verswijveren uitvoering kap- en grimewerk Atelier Toneelgroep Amsterdam o.l.v. Erik Sluys uitvoering decor Atelier Toneelgroep Amsterdam o.l.v. Hans Reesen uitvoering kostuums Atelier Toneelgroep Amsterdam o.l.v. Elianne van Dorp en Maeyken Geertsen, Marcella Hamelijnck met dank aan Lutzen Hoekstra, Dave Lyall, Boy Raaijmakers, Brigitte Rebel, Pieter Smit, Audio Solutions première 14 juni 2000 coproductie Holland Festival (Amsterdam)
De stalker: liefde en terreur
Stalker © Wim van de Hulst
De stalker is alomtegenwoordig in het leven van zijn slachtoffer. Hij rust niet voordat hij in het hoofd van zijn slachtoffer woont. Gerardjan Rijnders maakte een voorstelling over de dikwijls slimme en charmante misdadigers die de nachtmerrie vormen van hun medemens. “Lege figuren zijn het”, zegt de psychiater. Stalken is “een millenniumdelict”, zegt het Kamerlid. In een daderdossier trof Rijnders veel burgerlijke fantasietjes aan. “Ik heb mijn stalker veel gekker gemaakt.”
Parry stuurde drie, vier brieven per week. Ze waren over het algemeen lang en vurig, en geschreven in een steeds geconcentreerder tegenwoordige tijd. Vaak richtte hij zich op het schrijfproces van de brief als zodanig, de kamer
Op het affiche van ‘Stalker’, de Holland Festivalproductie van Toneelgroep Amsterdam, staat een man met in zijn handen twee grote scharen. Als wapens houdt hij ze voor zijn gezicht, klaar om toe te slaan. Toch gaat de grootste dreiging in dit beeld niet uit van de glimmende schaarpunten. Het meest verontrustende is de blik van de man. Met toegeknepen ogen gluurt hij door een vierkant kader dat hij maakt met de opengesperde scharen. Alsof hij door een vizier kijkt. Deze man is niet alleen griezelig als hij vlak voor je staat. Hij oefent zijn terreur ook op afstand uit. Sluipjager, is de letterlijke vertaling van de Amerikaanse term ‘stalker’. Opjagen en besluipen is de grote kracht van deze ongrijpbare misdadiger, die zijn slachtoffer dagelijks belaagt met liefdesverklaringen, bedreigingen of een combinatie van de twee. Wie ten prooi valt aan een stalker (m/v) schiet dankzij de moderne communicatiemiddelen met een wettelijk afgedwongen straatverbod nog weinig op. De telefoon, de fax, de e-mail, het postorderbedrijf, zelfs de krant gebruikt deze psychische verkrachter om binnen te dringen. Grafkransen laten bezorgen, seksadvertenties zetten waar hij zich bevond, de verandering van licht en weer, zijn wisselende stemming, en het feit dat hij door me te schrijven mijn aanwezigheid had weten op te roepen, daar pal naast hem. Hij besloot zijn brieven met wijdlopige
waarin het slachtoffer zichzelf zogenaamd aanbiedt – zet een stalker in een inrichting en hij knipt bij de creatieve therapie trouwkaarten voor zijn slachtoffer. En als de dagelijkse terreur ophoudt, blijft de alomtegenwoordigheid van de stalker eindeloos nagalmen. “Een jaar later vond ik het nog vervelend mensen die ik niet heel goed kende mijn telefoonnummer te geven”, zegt schrijfster Karin Spaink, die ooit door een ex-minnaar werd gestalkt. “En als ik op een antwoordapparaat alleen de klik hoor van iemand die neerlegt zonder iets in te spreken, geeft me dat nog altijd een naar gevoel.” “Jij bent in mijn hoofd gaan wonen”, zegt in de voorstelling de belager Stalker tegen zijn slachtoffer. Stalkers die eenmaal een obsessie hebben opgevat voor een afwijzende (ex-)minnaar, een strenge ambtenaar, een tv-presentatrice of een beroemde schrijver, lijken ernaar te streven die obsessie over te dragen. De stalker rust niet voor hij ook in het hoofd van zijn slachtoffer woont. Echt een thema voor Gerardjan Rijnders, die in zijn toneelstukken liefde hand in hand laat gaan met terreur. Lekker hip ook – een “millenniumdelict”, aldus Tweede Kamerlid Boris Ditrich, die zich sterk heeft gemaakt voor het onlangs ingediende wetsvoorstel tegen stalkers. De term ‘stalking’ gebruiken we in Nederland pas een jaar of vijf. Achtervolgen deed de mens al in de oertijd. Maar in 1989 was in de Verenigde Staten de moord op actrice Rebecca Schaeffer door een geobsedeerde fan aanleiding de term stalking te lanceren voor een heel specifieke vorm van achtervolgen. Namelijk: overal, altijd, en op een manier die tot op dat moment niet strafbaar was. Brieven schrijven, advertenties zetten en telefoontjes plegen kun je niemand verbieden. En als stalkers in eigen persoon opduiken, doen ze dat bij voorkeur als er geen getuigen bij zijn. Karin Spaink: “In een middeleeuws dorp kon je best iemand achtervolgen, maar dat liep natuurlijk zo in de gaten. In deze tijd is het makkelijker anoniem te communiceren. Je kunt op internet een site openen onder
de naam van iemand anders, en berichten onder die naam versturen. Zoiets is heel moeilijk te ontrafelen.” De toename van het aantal communicatiemiddelen, maar ook de steeds betere vervoersmogelijkheden zijn volgens de Stichting Anti Stalking redenen voor het ontstaan van dit specifieke misdrijf. En de voortschrijdende verkilling van de samenleving. Harry de Wit, de musicus die de voorstelling ‘Stalker’ op het podium van een opvallend klankdecor voorziet, is het met dat laatste wel eens. “Het draait natuurlijk bij een stalker om contactarmoede. Ik heb dat pas in Amerika nog gemerkt, daar sturen ze elkaar liever een e-mail dan dat ze elkaar aankijken. Voor theater is dat een mooi thema, want dat is een plek waar je juist contact tot stand kunt brengen met een publiek.” Bij de Wit, gespecialiseerd in vonkende botsingen tussen lichaam en elektronica, moet je dat woord ‘contact’ letterlijk nemen. Hij is degene die bij de eerste lezing van Rijnders’ Stalkertekst met die scharen op de proppen kwam. De acteurs in de voorstelling gebruiken die scharen als instrumenten. In opzwepende ritmes staan ze in het luchtledige te knippen, en het verontrustende, schurende geluid wordt versterkt door het geluidsdecor gemixt. Samen met de ‘gestalkte woorden’ die ter plekke door geluidstechnoloog Michèl Koenders van de acteurs worden afgetapt. De man met de scharen op het affiche van ‘Stalker’ is acteur Roeland Fernhout, die in de voorstelling ook de stalker speelt. Een opgefokt mannetje maakt hij daarvan, die razendsnel schakelt tussen stemmingen en ook motorisch een zekere verkniptheid tentoonspreidt. De orakelende taal waarin deze stalker zich uit, is theatrale overdrijving. Rijnders baseerde zich voor zijn tekst op de waargebeurde achtervolging van iemand uit zijn omgeving. Maar aan de gerechtelijke dossiers van dat geval had Rijnders niet veel. “Het was voornamelijk zielig. Veel leugens, en nogal burgerlijke fantasietjes. Ik had veel meer waanzin verwacht, en ik heb mijn stalker veel gekker gemaakt.” Ook de uiterlijke gekte van Fernhout is theater. In het echte leven is
uitingen van verdriet om het afscheid. De godsdienstige verwijzingen zouden afgezaagd hebben geleken als ze niet zo gloedvol waren geweest: zijn liefde was als die van God, geduldig en alomvattend, en met behulp van
Parry zou God mij tot Zich brengen. Doorgaans was er een element van verwijt, dat ofwel als een rode draad door het geheel liep ofwel zich concentreerde in één gekwelde passage: ik was deze liefdesgeschiedenis begon-
een stalker niet zo makkelijk te herkennen. Het kan een man en een vrouw zijn, een sjofele randfiguur en een nette bankdirecteur, een whizzkid en een dame op leeftijd. De overeenkomst zit van binnen. “Lege figuren” zijn het, volgens psychiater mr. dr. A. P. de Boer, gespecialiseerd in het fenomeen partnerdoding. Stalkers hebben een verbrokkelde jeugd en weinig lijn in hun leven. Uit hun partnerrelaties halen ze een ‘namaakidentiteit’. Ze zijn vaak slim en charmant, en ontzettend goed in het manipuleren van anderen. Hun stalkgedrag kan lang een sluimerend bestaan leiden en plotseling opduiken bij mensen die hun leven lang normaal hebben gefunctioneerd. Dat maakt de stalker ook tot de nachtmerrie voor de hedendaagse mens die denkt het leven onder controle te hebben. Je hoeft niet eens beroemd te zijn om gestalkt te worden – tachtig procent van de slachtoffers schijnt ‘gewone’ mensen te zijn. Dus de geliefde met wie jij het huis deelt kan zich morgen ontpoppen als jouw persoonlijke sluipjager. In het licht van die ‘leegheid’ is het interessant dat Rijnders voor de stalker in zijn voorstelling een acteur koos die het grote publiek associeert met dé Nederlandse stalkingsfilm: ‘Zusje’ van Robert-Jan Westdijk. In die film wordt een meisje achtervolgd door haar broer, die wij voortdurend zien door de lens van zijn videocamera. Een cameralens, dat is het vierkante kader natuurlijk waar Fernhout op het affiche voor ‘Stalker’ door kijkt. De man met de camera als het stalkericoon. Zo bekeken is stalken niet eens zo’n vreemde bezigheid. Laten de deelnemers aan ‘Big Brother’ en ‘De Bus’ zich niet vrijwillig dag en nacht stalken? (…) Leren we het stalken niet van videospelletjes als Tomb Raider, waarin het ‘camerastandpunt’ van de speler dat van de voyeuristische achtervolger is? Wat Robert-Jan Westdijk betreft is de videostalker in ‘Zusje’ een heel vanzelfsprekende verschijning. “Er zijn nou eenmaal meer mensen dan ooit die video-opnamen maken. Maar in de film die ik nu aan het schrijven ben, zit ook weer allerlei gestalk. Geobsenen en ik moest daarom mijn verantwoordelijkheid tegenover hem nemen. Ik speelde met hem, misleidde hem, stuurde hem aanmoedigende boodschappen en keerde me dan van hem af. Ik was een plaaggeest, was
deerde achtervolgers zijn dankbaar voor in een film. Al die detectives uit de film noirs, dat waren ook allemaal stalkers. En de topstalkerfilm is natuurlijk Hitchcocks ‘Vertigo’. Met James Stewart die voortdurend achter een vrouw aanrijdt, en haar niet alleen volgt maar haar ook verandert.” Ook Gerardjan Rijnders verwijst voor de essentie van zijn stuk naar een voorbeeld uit het prestalkeriaanse tijdperk. Zijn ‘Stalker’ heeft hetzelfde thema als Pasolini’s film ‘Teorema’, over een vreemdeling die plotseling een huiselijke familie binnenstapt en alle gezinsleden op een andere manier beïnvloedt. Die onvermijdelijke beïnvloeding van het slachtoffer maakt het stalkerthema psychologisch zo interessant. In Ian McEwans bestseller ‘Enduring Love’ (‘Ziek van Liefde’) tast een stalker de hechte en ogenschijnlijk zeer gezonde verhouding aan van een hoogopgeleid echtpaar. De lezer weet dat de hoofdpersoon geen schuld heeft aan de uit het niets opgedoken stalker. Maar de partner van het slachtoffer ziet nooit de stalker. Ze ziet alleen zijn gedrag veranderen, en denkt dat zijn agressie er mede de oorzaak van is dat de stalkertoestand uit de hand loopt. Dader en slachtoffer raken bij stalking met elkaar verkleefd. Dramatisch een prachtig gegeven: een held en een anti-held die elkaars spiegelbeeld zijn. Het is de stalker die in het stuk van Gerardjan Rijnders het slachtoffer openbreekt. “Hij is iets op het spoor”, zegt de stalker over het gestalkte Idool, gespeeld door steracteur Pierre Bokma, als deze probeert te achterhalen hoe de stalker in zijn leven is gekomen. “Hij is iets op het spoor. Wellicht zichzelf.” Marijn van der Jagt Uit: De Volkskrant, Kunst & Cultuur, 8 juni 2000
behaagziek, ik was de meester van de trage foltering en mijn geest zou nooit erkennen wat ik deed. Ik leek geen boodschappen meer te sturen via gordijn of liguster. Ik praatte nu in dromen tegen hem. Stralend verscheen ik
Stalker © Bert Nienhuis
voor hem, als een bijbelprofeet, en verzekerde hem van mijn liefde en voorzegde de gelukkiger dagen die in het verschiet lagen. Ik leerde die brieven snel te overzien. Ik stond alleen stil bij de verwijten of uitingen van onvrede,
“Ik beschouw toneelspelen als een hogere kunstvorm. Bij film kun je veel overlaten aan de camera, die steelt de momenten tussen de acteurs in. Bij toneel heb je de complicatie dat er naast je tegenspeler nog eens zeshonderd bezoekers meedoen. Daar heb je meer techniek voor nodig, die je ook nog eens moet kunnen verhullen. Je mag het instrument niet zien, maar je moet de muziek wel horen.” acteur Roeland Fernhout
altijd op zoek naar een herhaling van het dreigement dat hij volgens mij voor mijn huis had geuit. Aan woede ontbrak het niet. Hij had iets donkers in zich, al was hij te sluw om dat op papier te zetten. Maar dat moest er zijn, als
Gerardjan Rijnders © Annaleen Louwes
Gerardjan Rijnders en de tekens van zijn tijd
hij schreef dat ik de bron van al zijn pijn was, als hij veronderstelde dat ik misschien wel nooit bij hem zou komen wonen, als hij te kennen gaf dat het misschien wel “uit zou draaien op verdriet en meer tranen dan wij ooit hadden
Verreweg het mooiste portret van Gerardjan Rijnders is gemaakt in de zomer van 1996 op de VPRO-televisie. Het was de vier uur durende avond dat hij de hoofdgast was in Zomergasten. Freek de Jonge speelde de rol van gastheer met verve. De eerste twee uur was hij aan het zuigen en duwen, aan het trekken en jennen maar Rijnders gaf geen krimp en bleef zijn eigen verhaal vertellen. Toen, ergens in het midden van de uitzending, toonde hij een fragment uit de film ‘Bad Lieutenant’ van Abel Ferrara (1992), waarin Harvey Keitel een schofterige smeris speelt, een loser met een onmiskenbaar talent voor foute keuzes. Als een door tieners verkrachte non haar schoffeerders vergeving schenkt en Keitel een rozenkrans geeft, breekt de ‘bad lieutenant’ in stukjes, hij stort in, kruipt jankend en scheldend door het middenschip van de kerk naar een van zijn kruis afgedaalde Christusfiguur. Het is een bloedstollend mooie scène, op de rand van kitsch en schmiere. “Gespeelde opera, maar net niet jaren vijftig”, aldus Rijnders. Freek de Jonge viel (letterlijk) ongelovig van zijn stoel, ging Keitel op de studiovloer als een kermende hond imiteren (niet eens zo slecht trouwens) en riep ten einde raad: “Dit kan iedereen.” “Nee,” antwoordde Rijnders bits, “dit is tot in iedere seconde beheerst en gecontroleerd acteren”. Freek de Jonge viste, enigszins wanhopig, naar het Grote Verhaal met de Brede Betekenis, maar stuitte op de Onwrikbare Theaterregisseur: “Ik hou ervan om over de grenzen van goede smaak heen te gaan. En als het mij overtuigt, dan vind ik het goed.” De avond toptelevisie werd zodoende (naast een zeer persoonlijk portret van Rijnders) ook een spannende wedstrijd tussen overtuigingskracht en ironie. Freek de Jonge, die Rijnders in de eerste helft van het interview probeerde weg te zetten als de kampioen van de ironigedroomd, Joe”. Dat was mij niet genoeg. Ik verlangde meer. Toe, geef me het wapen in handen, Jed. Met één dreigementje had ik naar de politie gekund, maar dat gunde hij me niet, hij speelde met me en was terughou-
sche knipoog, kreeg les in geloofwaardigheid: “Ironie betekent niet altijd dat je de toeschouwer probeert voor te zijn, je kunt iets ironisch doen terwijl je het meent, in al zijn serieusheid en dramatiek.” Het toneelvoorbeeld waarmee Gerardjan Rijnders zijn gesprekspartner definitief leek te overtuigen, kwam uit een biografie van Tennessee Williams. De actrice Claire Bloom speelde in 1974 in Londen de rol van Blanche in ‘A streetcar named Desire’. In de kleedkamer vroeg ze aan de auteur of het klopt dat het uiteindelijk met Blanche, nadat ze aan het eind van het stuk naar een kliniek wordt afgevoerd, slecht afloopt. “Welnee,” antwoordt Williams, “die heeft een toptijd in het ziekenhuis. Ze pijpt alle verplegers en doktoren, ze komt er na een paar jaar weer uit en heeft nog een leuk leven.” Rijnders’ commentaar: “Dat is een flauwe nichtengrap van Tennessee Williams, maar Claire Bloom ging, nadat ze dit had gehoord, die slotscène wel steeds glorieuzer spelen, als een diva verdween ze in de ambulance. Dat was én camp, én dieptragisch, en dus mooi.” Vanaf dat moment werd ‘Zomergasten’ die avond alleen maar mooier. Kort voor die uitzending had Rijnders ‘Ecstasy’ gemaakt, volgens hem “een show met een hoog tempo en een lage vervelingsgraad”. ‘Klaagliederen’ noemde hij “een kruising tussen de montagevoorstellingen en het onderzoek naar de retorica.” Het ‘kaalgeslagen’ kamerspel ‘Mooi’ was gelijktijdig in het theater te zien en briljant bewerkt voor de televisie. En in Berlijn maakte hij ‘Moffenblues’, over Anne Frank die in een Berlijnse bouwput op zoek is naar een Duitser aan wie ze haar verhaal mag vertellen, pas dan kan ze sterven. In een interview dat ik in die periode met hem maakte, zei Rijnders: “Er is nog genoeg materiaal, ik kan nog lang door. En waarschijnlijk vallen mijn voorstellingen binnenkort helemaal niet meer binnen benoembare kaders. Dat maakt mij ook niet uit. Ik ben niet bezig mijzelf theatertheoretisch of theaterhistorisch te plaatsen. Dat laat ik aan anderen over. Zolang ik beelden in mijn kop krijg die absoluut op het toneel moeten, kan ik verder.”
Theaterhistorisch gezien hoort Gerardjan Rijnders hors concours tot de Nederlandse grootmeesters van de toneelvernieuwing en de theatrale avant-garde op het breukvlak van de twintigste en de eenentwintigste eeuw. Cynici zullen wellicht beweren dat die uitzonderingspositie ook een gevolg is van het feit dat in het land der blinden eenoog nu eenmaal snel tot koning wordt aangewezen. In zekere zin bevat die cynische analyse een kern van waarheid. Immers, de dwarse pioniers in het Hollandse theaterlandschap van de twintigste eeuw, zijn vaak weggezet als slaafse navolgers van hun Grote Voorbeelden (Willem Royaards van Max Reinhardt, Eduard Verkade van Edward Gordon Craig, Albert van Dalsum van de Duitse expressionisten); als zorgvuldige conservatoren van de Grote Tradities (de ‘evolutionairen’ van het denkende inlevingstheater als Ton Lutz en Elise Homans); of als narrige eenlingen en eenkennige verstekelingen (Erik Vos, Annemarie Prins, Kees van Iersel, Jan Joris Lamers). Bovendien werd de alles overziende discipline van de regisseur, na haar (behoorlijk late) ontdekking in Nederland, vrijwel meteen hopeloos overschat. De dictatuur van de acteur-dieervoor-ging-zitten en zodoende metteur-en-scène werd, was net (al dan niet via tomaten en rookbommen) afgeserveerd, of de regisseur werd er, als een soort Goddelijke Goeroe, voor in de plaats geschoven – een door Gerardjan Rijnders zelf overigens gerelativeerd misverstand in het Nederlandse theater van de post-Tomaatdecennia. Meer dan eens - het afgelopen seizoen nog, tijdens de voorbereidingen van zijn regie van Corneilles ‘De Cid’ - benadrukt Rijnders, dat hij in de allereerste plaats vormgever wil zijn, van de bewegingen over de scène van zijn acteurs, van hun plastiek, tekstbehandeling en dictie. Een acteursregisseur in de strikte, klassieke of traditionele zin van het woord, is Rijnders niet en lijkt hij ook niet te willen zijn. De reële afstand tussen hem en zijn acteurs in het repetitielokaal is altijd vrij groot, aanzienlijk groter bijvoorbeeld dan bij Frans Strijards, die andere grootmeester van het Nederlandse toneel, die de ideale loopafstand
dend, net als hij van mij zei. Hij moest zijn dreigement herhalen omdat ik er zekerheid voer wilde, en het feit dat hij me niet tegemoet kwam, hield mijn vermoeden levend dat hij me vroeg of laat kwaad zou doen. (…) Even
gewoon als de brieven was Parry’s aanwezigheid voor mijn huis. De meeste dagen kwam hij post vatten aan de overkant van de straat. Hij leek een evenwicht te hebben gevonden tussen de eisen die de tijd stelde en de druk
tussen hem en de acteur tijdens het regisseren ongeveer op zeven seconden calculeert. Rijnders kijkt vooral vanachter zijn formicatafel (het tafelblad vol potloodaantekeningen). Hij lijkt ook alles te zien, duwt een acteur door een ogenschijnlijk nonchalant geplaatste randopmerking dichterbij wat hij denkt dat mooi is, of kan zijn, of in de richting van wat hij denkt dat werkt. Voor zover Rijnders zich uitlaat over zijn acteursbenadering (wat hij overigens vrij zelden doet), spreekt hij enerzijds over de zinloosheid van de regisseur die zijn acteurs constant uitlegt wat ze fout doen, anderzijds over zijn permanente uitnodiging aan acteurs om iets anders (kan het zijn: iets meer) te doen dan wat hij al van ze kent. Zijn uitspraken daarover zijn nogal geaard. Over het maken van ‘Ballet’ (1989/90) zei hij bijvoorbeeld: “Kom eens op, luister naar de muziek, doe iets en ga op een gegeven moment maar weer af. Dat beschouw ik als de voorrechten van de moderne choreograaf, en van daaruit wilde ik een toneelvoorstelling maken. (…) Ik vind van een acteur dat hij zoveel mogelijk van wat hij kan of denkt of meemaakt, op het toneel laat zien. Mijn opstelling is vaak: verras me maar, wat kun je nog meer. Kun je op je hoofd staan, een liedje zingen, vijf bladzijden tekst doen zonder adem te halen. Dat zijn de oppervlakkige en buitenkantige dingen, die ik tijdens het repeteren wil onderzoeken.” Een regisseur die goed kan kijken, leert zijn toeschouwers beter (of anders) te kijken. Niet noodzakelijkerwijs door zijn ogen. Daarvoor is de adelaarsblik van Rijnders ook voor de gedreven toneelkijker op een plezierige manier raadselachtig; hij blijft een onbenaderbare sfinx, zoals theaterverslaggever Jac Heijer hem ooit typeerde. Het beter (of anders) kijken van de toeschouwer van Rijnders’ werk, correctie: van déze toeschouwer van Rijnders’ werk, leidt op de gelukkigste momenten – en dat zijn er vele – tot een veranderende blikrichting, geduldiger, nieuwsgieriger. En, zo u wilt, argwanend maar zeker ook: warm, liefdevol, zorgvuldig, op zoek naar signalen van goede smaak (ook als dé goede smaak tot op het bot wordt getart), intelligent. Allemaal maatstaven die Rijnders volgens mij voor zichdie zijn behoeften op hem legden. Als hij me niet in het oog kreeg, bleef hij ongeveer een uur staan voordat hij wegging. Als hij me uit huis zag komen, liep hij me een eindje achterna, waarbij hij altijd aan zijn kant bleef, en sloeg
zelf aanlegt (zonder ze overal expliciet uit te venten); het zijn de inclusieve én exclusieve kwaliteiten van wat de ‘autonome kunstenaar’ heet. Jac Heijer heeft dat – in een interview in de eerste monografie over het oeuvre van Gerardjan Rijnders, ‘De roes en de rede’ (1992) – benoemd als de verbinding tussen het verhevene en het banale. Heijer beschrijft een observatie van een Duitse theaterjournalist, die in 1990 Het Theaterfestival bezocht en daar Rijnders’ voorstelling ‘Ballet’ zag, naast onder meer Strijards’ stuk ‘Het syndroom van Stendhal’. Deze criticus vond onder meer dat het allemaal zo banaal was, een observatie die Gerardjan Rijnders beaamde. Jac Heijer gaf hem daarin gelijk: “Wij spiegelen ons altijd zo aan het Duitse toneel en de Duitse kritiek. Dat is allemaal van een kundigheid en een belezenheid, daar kijk ik met verbazing naar. In ons land wordt nogal snel luchtig over dingen gedaan, maar dat heeft in elk geval als voordeel dat het veel dichter bij onze realiteit staat. Het ontroert eerder. Toneel is meer dan het op de bühne zetten van verheven verwoorde gedachten, het is een combinatie van het verhevene en het banale. Je moet niet vergeten dat al die grote teksten dikwijls voorkomen uit heel persoonlijke, alledaagse en triviale conflicten. In Duitsland heeft men de neiging het persoonlijke tot mythische en metafysische proporties op te blazen. Hier zijn we veel meer bezig met ontmythologiseren in plaats van nieuwe mythes op te bouwen. Iets groots wordt klein gemaakt, dichter bij de gewone werkelijkheid gebracht.” Jac Heijer noemt Gerardjan Rijnders van die handelswijze een exponent, en ziet hem in dat verband als “een typisch Nederlandse regisseur, hij benadrukt niet zozeer de rol van de geschiedenis als wel het heel persoonlijke conflict tussen individuen.”(…) Loek Zonneveld Fragment uit ‘Gerardjan Rijnders en de tekens van zijn tijd’, verschenen in Theatermaker, jaargang 4, nummer 8, oktober 2000
dan een zijstraat in en beende zonder om te kijken weg. Dan had hij kennelijk contact genoeg gehad om zijn liefde levend te houden, en zover ik kon beoordelen ging hij dan regelrecht naar huis in Hampstead en zette zich
Rijnders over Rijnders
Slecht gespeeld toneel is slecht toneel. Maar goed gespeeld toneel is niet per definitie goed of zelfs maar interessant toneel. Wat is dat dan wel? Tijdens ieder repetitieproces moet dat worden uitgevonden. En steeds opnieuw moet dan maar blijken of een publiek dat ook vindt. Let wel: een publiek. Het is eigenlijk ontroerend hoe Ger Thijs en jij (Kester Freriks, nvdr) en volgens mij ook staatssecretaris Van der Ploeg hardnekkig vasthouden aan dat volstrekt achterhaalde, romantische ideaal: het grote publiek, het grote nationale podium waarop het toneel voortdurend de ene na de andere brede maatschappelijke discussie uitlokt. Misschien was dat min of meer zo in de tijd van Sofokles en Euripides, hoewel alleen aristocratische mannen die opvoeringen mochten bijwonen. Misschien was het min of meer zo in de tijd van Shakespeare. De meerderheid van de bevolking was analfabeet en als ze er eens uit wilden, konden ze kiezen tussen een berengevecht en een toneelvoorstelling. Een minderheid koos denk ik voor het theater, maar toch. Al gauw speelt toneel dan een grotere maatschappelijke rol dan in een tijd die verstopt raakt door boeken, tijdschriften, radio, televisie, theater, film, internet, discotheken en house parties. Is het niet wat naïef om naar dat, ook nog eens geïdealiseerde, verleden terug te verlangen? Is het niet nog veel naïever om het huidige toneel te verwijten dat het dat verleden maar niet kan doen herleven? (…) Echt, geen acteur, geen regisseur en al helemaal geen enkele artistieke leider droomt van lege zalen, behalve in een nachtmerrie. En ook - echt - weet ik bijna zeker wat ik moet programmeren, hoe ik het moet regisseren en met wie, om overal volle zalen te kunnen krijgen. Maar daar gaat het niet om. Mij in elk geval niet. Mij gaat het om interessant, relevant en ‘noodzakelijk’ toneel. Al kots ik inmiddels van dat soort termen. De ene keer probeer ik het via klassiekers als ‘Richard III’, ‘De Cid’ en straks ‘Macbeth’. dan mag ik er van uitgaan dat ik ettelijke schouwburgen vol kan krijgen. Een andere keer probeer ik het via een eigenlijk aan een brief. Eén ervan begon: “Ik begreep je blik vanochtend, Joe, maar volgens mij vergis je je…” Maar hij repte nooit van zijn besluit om niet meer met me te praten, en opeens was ik onthand, want als hij me niet per brief
onspeelbaar stuk als Barnes’ ‘Beurtzang’ en mag ik slechts hopen dat ik een aantal weken het T.T.A., het eigen theater van Toneelgroep Amsterdam, redelijk vol kan krijgen. En weer een andere keer probeer ik het middels een uiterst actuele, politieke satire als ‘Srebenica’ en dan blijkt dat als alle cameraploegen weer vertrokken zijn, het grote maatschappelijke debat eindelijk is aangezwengeld en toneel weer eens middelpunt van het maatschappelijke proces is geweest, dan blijkt dat de toeschouwers overwegend weg blijven. Ook al speelt steractrice Kitty Courbois een meeslepende hoofdrol. Sterren? Die kun je niet afschaffen. Die hoef je niet af te schaffen. Je neemt je alleen maar voor dat alle acteurs van het gezelschap even goed zijn. Dat ze allemaal hoofdrollen kunnen en moeten spelen, maar dat ze ook allemaal van tijd tot tijd mee opschuifelen in een koor in een Griekse tragedie. Ze staan in alfabetische volgorde op het afiiche. Als ze er al op staan. Als het publiek sterren wil, maakt het die zelf. Toen ik ooit aan dit vak begon, had ik een droom: ik wilde toneel maken. Het beste, het mooiste toneel ooit. Toneel dat niemand nog gezien had. Het ultieme toneel wilde ik maken. En aan het slot van die droom, droomde ik ook nog even dat iedereen dat wilde zien. Dat ze klapten en juichten en 58.000 veren in mijn reet stopten. Inmiddels ben ik iets ouder en wijzer. Die droom heb ik nog steeds. Maar dat slot? Ik weet inmiddels hoe je net op tijd wakker kunt worden. In de misschien nog fascinerender werkelijkheid: toneel maken. Tegen de werkelijkheid op. En iedere veer is meegenomen.
Gerardjan Rijnders Fragment uit een briefwisseling tussen Gerardjan Rijnders en Kester Freriks, verschenen in NRC Handelsblad, Cultureel supplement, 24 november 2000
bedreigde, hoopte ik dat hij misschien zo vriendelijk zou zijn mij zijn woorden op band te laten vastleggen. Ik hield een dictafoontje in mijn zak en droeg een microfoon onder mijn revers. Eenmaal, gadegeslagen door Parry, treu-
Een zwerver met één thuis: het theater interview met Pierre Bokma
Pierre Bokma is de vulkaan van Toneelgroep Amsterdam. Een Shakespeare-acteur, die het niet goed kan vinden met de camera. Tijdens het Holland Festival speelt hij de rol van ‘Idool’ in ‘Stalker’. Zijn eerste grote rol na de inzinking, waarbij hij bijna verdronk in zijn eigen hoogmoed. “Ik dacht: laat ik me maar kleden alsof ik op het toppunt van mijn macht sta. Alles wat ik aantrok, schrééuwde om een nederlaag.”
Stalker © Bert Nienhuis
Pierre Bokma: “Ze zat tegenover me. Een stapel boeken, knipsels en
zelde ik bij de liguster en ging er met mijn handen langs om er een boodschap in te griffen, en toen keerde ik me zijn kant op en keek hem aan. Maar hij kwam niet, en ook begon hij niet over dat moment in de brief die hij later
een onhandig cassetteapparaatje. Het gesprek begon en ze drukte aarzelend op play. Ik dacht meteen: hier klopt iets niet. Ik vroeg nog: “Als je een gesprek wilt opnemen, moet je toch op record drukken?” Ze vuurde een warboel van vragen op me af, wachtte geen antwoorden af. Ik zei tegen haar: “Je bent hier helemaal niet om me te interviewen. Je wil iets anders.” Ze begon te huilen en stamelde: ik wilde een gesprek met je voeren, je in het echt zien. Ze was volledig ontredderd. Het bleek dat ze onder pseudoniem al langer toenadering had gezocht. Nu presenteerde ze zich als redactrice van een faculteitsblad. Ik realiseerde me hoeveel wegen er zijn om toenadering te zoeken tot iemand die je bewondert. Er zijn heel veel mogelijkheden om iemand anders kwaad te doen, zeker voor iemand bij wie een draadje loszit.” Pierre Bokma repeteert ‘Stalker’. Al maanden werkt hij eraan.(…) Het stuk gaat over de geobsedeerde liefde van een fan voor een sterperformer. De persoonlijke en creatieve verhoudingen worden door de stalker totaal ontregeld. Met ‘Stalker’ heeft Rijnders een eigentijds thema te pakken. Deze op diezelfde dag schreef. Het patroon van zijn liefde werd niet gevormd door uitwendige invloeden, zelfs als die van mij afkomstig waren. Zijn wereld werd van binnenuit bepaald, gedreven door persoonlijke noodzaak, en zo
belagers zijn een ware plaag voor de sterren van deze tijd. Madonna had haar stalker, Jodie Fosters stalker pleegde een aanslag op de toenmalig president Reagan en recenter blies een fan van popster Björk zichzelf op. Rijnders bracht een thema naar het theater dat ook de acteurs zelf bezighoudt. Pierre Bokma sprak er vaak over met zijn collega-acteurs: “Tijdens de repetities hoorde ik bloedstollende verhalen. Ons leven is in wezen zo lek als een mandje. En je kunt er niets aan doen. Je kunt boos worden op een stalker, maar ik merkte dat je vooral gegeneerd raakt. Een stalker heeft het gevoel dat het van ultiem belang is dat hij of zij jou iets geeft. De belager reageert hoogst verontwaardigd wanneer je maar niet begrijpt dat het leven mét haar veel rijker en mooier wordt. Het bestaan van zo iemand moet even gruwelijk zijn als dat van degene die wordt gestalkt. Een stalker denkt dat het met liefde te maken heeft, maar het is een vorm van stelen. Een uiting van gekte, schreeuwen in een echoput.” Valt het afscheid van Gerardjan Rijnders als artistiek leider van Toneelgroep Amsterdam je zwaar? Pierre Bokma: “Gerardjan is iemand die me aan het hart gaat. Ik vind zijn afscheid gruwelijk. Ik beschouw hem als de vader van mijn theatrale gedachtegoed. Hij heeft een geweldige methode, staat je toe om op je eigen manier te spelen, als het maar in dienst is van het stuk. Hij kan mij goed hanteren, zegt weinig of niets tijdens repetities, alleen: dat wel en dat niet. Het is iemand die ik echt vertrouw.”
hem een aparte zeggingskracht hebben, hij heeft veel minder mededogen met de kijker. Van Hove is veel afhankelijker van de mensen. Hij is vriendelijker, toegankelijker én sensationeler.” Pierre Bokma (44) is een zwerver met één thuis: het theater. Hij is een man van paradoxen: ingetogen en uitbundig, serieus en speels, parmantig en bescheiden, kwetsbaar en doortastend. Begaafd acteur met een inwendige vulkaan. Er zijn maar weinig grote rollen die hij niet heeft gespeeld. Shakespeare is zijn domein. Weergaloos vertolkte hij Othello, Hamlet en Richard III. Roem en prijzen als de Louis d’Or en de Albert van Dalsum-ring vielen hem ten deel, voor zijn rol in ‘Leedvermaak’ van regisseur Frans Weisz kreeg hij een Gouden Kalf. Tegenslagen waren er ook. De afgelopen jaren hield hij even de pas in op zijn lange mars. Stapje voor stapje klimt hij de trap weer op. Hij blijft iemand van wie mensen maar moeilijk hoogte krijgen. Bokma speelt Bokma, zeggen je collega’s. Pierre Bokma: “Ik ben een afstandelijk mens. Er wordt behoorlijk tegen me aan gebeukt: wanneer krijgen we de échte Bokma nu eens te zien, vragen ze dan. Maar als iemand te dicht bij me komt, ga ik weg. Ik hou distantie.”(…)
Ivo van Hove wordt de nieuwe leider van Toneelgroep Amsterdam. Gaat er veel veranderen? Bokma kiest zijn woorden zorgvuldig: “De wisseling van de wacht is een zeker risico. Ik heb met Ivo ooit Lulu gespeeld. Aan een half woord hadden we genoeg om elkaar te begrijpen. Maar van Hove zal anders te werk gaan. Zijn talent ligt in een zoektocht waarbij de combinatie van film, toneel, beeld en taal centraal staat. Rijnders is arroganter tegen zijn publiek. Van Hove is een maker, Rijnders is een schrijver, die heel veel bezig is met taal. Woorden moeten voor
Acteren is voor jou een vorm van overleven? Zijn ogen kijken de andere kant op. “Ik ben acteur geworden omdat het de handigste optie was. Ik heb het gedaan om dat karakter van me te redden. Ik heb een ontzettende drang eenmalig uniek te willen zijn. Als acteur zeg je vaak “ja” tegen rollen omdat je denkt: misschien vergaar ik de eeuwige roem met deze ene rol. Een van de dierbaarste stukken die ik ooit heb gespeeld, was ‘Nacht, de moeder van de dag’. Het is een van de weinige keren dat een rol met mijn leven samenviel. Die David wist dat hij later nooit meer verdrietig hoefde te zijn, want het ergste had hij als jongetje meegemaakt.”(…)
kon ze intact blijven. Hij kon door niets ongelijk krijgen, hij had niets nodig om gelijk te krijgen. Als ik hem een brief had geschreven met een hartstochtelijke liefdesverklaring, had dat niets uitgemaakt. Hij
zat ineengedoken in een zelfbedachte cel, waar hij betekenissen ontwarde, niet-bestaande contacten doordrenkte met hun drama van hoop of teleurstelling, altijd de fysieke wereld bestudeerde, met haat
In de schouwburg hangt er magie rond je. Als er vijf acteurs staan, domineer je direct. In films heb je dat wat minder. Pierre Bokma: “In een zaal ben ik in staat de lakens uit te delen, bij film maak ik een ontwikkeling door. Aanvankelijk was ik een beetje bang voor film. Dat is overgegaan. Dat kwam ook doordat Theo van Gogh me ooit vreselijk heeft uitgescholden. Hij zei: “Je bent een ijdeltuit, een ramp voor het witte doek.” Hij was dronken, maar die woorden deden pijn, ze intimideerden me. In een bioscoop moet je je dominantie op een andere manier verwerven. Die moet je afsmeken via de beeldtechniek. Een camera moet verliefd op je zijn, moet jou eruit willen pikken. Film is denken in beelden, toneel is denken in taal. Mijn grote liefde voor taal komt heel goed tot uitdrukking op toneel. Film vereist een ander soort concentratie. Je stapt meteen het decor in. Het is direct, kort, heftig en doeltreffend. Het vereist ook een ander soort lef. Film onthult veel meer, de camera is ongenaakbaar. Ik ben ervan overtuigd dat ik de komende jaren op de set dezelfde dominantie als in het theater kan ontwikkelen. Het is een kwestie van tijd en concentratie.” Heel lang was je de jeune premier van het Nederlandse toneel. Die tijd is voorbij. Resoluut: “Het is klaar, over en uit. Ik ben nu vierenveertig. Als je zo wordt aangeduid, is het heel moeilijk aan te geven wanneer het opeens voorbij is. Natuurlijk word je ouder, maar het feitelijk besef daarvan heb je niet. Heel weinig mensen constateren tot volle tevredenheid dat er dingen veranderen. Ik word doodmoe van al die mensen die gillen: ik ben oud maar in mijn hoofd nog heel erg jong. Of mensen die hoopvol denken: ik word ouder en dus slimmer. Het is allemaal niet het geval. Als je je jeugd verliest, word je gedwongen tot een pijnlijke contemplatie. Pijnlijk niet zozeer omdat je ouder wordt, maar omdat je iets kwijt bent. Plotseling hoor je achter je een enorme harde klap van een deur die dicht is – voorgoed. En dan sla je jezelf voor je kop: waarom heb ik niet de tijd willekeurige plaatsingen en chaotisch lawaai en kleuren, op zoek naar de factoren van zijn gemoedstoestand van het moment – en altijd voldoening vond. Hij verlichtte de wereld met zijn gevoelens, en
genomen voor dat jeugdige elan – die door iedereen geadoreerde moed en heldhaftigheid en eeuwigheidswaarde. Waarom heb ik daar niet langer over nagedacht.” Opeens werd je sterfelijk? Met lichte zelfspot: “De gedachte aan eindigheid is onverdraaglijk. Als je dat genot van tijdloosheid niet in jezelf kunt vinden, ga je wanhopig op zoek bij anderen.” Je klinkt alsof je kansen hebt laten liggen. Pierre Bokma: “Ik heb alles, letterlijk alles kunnen krijgen. De roem, de liefde, de rijkdom. Ik heb het verzaakt, omdat ik dacht: ik moet eerst nóg bijzonderder worden. Ik heb bijvoorbeeld de roem versmaad onder het mom van bescheidenheid. Ik ging daar vrij ver in. Vooral door mezelf wijs te maken dat het niet om die roem ging.”(…) Hoe ziet je toekomst er uit? Op krachtige toon: “Ik denk dat ik het moet zoeken in een verfijning van het spelen. Maar wel een verfijning die begrepen wordt. Want als ik één ding van mijn vorige zegetocht heb geleerd, is het dat je niet eindeloos kunt doorgaan met verfijnen. In de literatuur kun je dat doen. Maar over honderd jaar zal echt niemand meer weten hoe verfijnd die Bokma wel niet acteerde. De tweede helft van mijn leven is nu aangebroken. Nu wil ik in het spel herkenbaarder en helderder zijn, zowel op het toneel als op het witte doek. Ik streef een oprechte sublimatie van de ijdelheid na. (…)” Interview met acteur Pierre Bokma door Leonard Ornstein, verschenen in Vrij Nederland, 10 juni 2000
de wereld bevestigde hem bij elke wending die zijn gevoelens namen. Als de wanhoop toenam, kwam dat doordat hij het duister in de lucht had gelezen, of uit een variatie in een vogelzang mijn minachting had
Stalker © Bert Nienhuis
opgemaakt. Als er blijdschap was, gold die als een gevolg van een heerlijk onverwachte oorzaak – een vriendelijke boodschap van mij in een droom, een ingeving die was ‘opgekomen’ tijdens een gebed of
Er was eens een tijd dat mensen met elkaar praatten Zonder dat ze dat wisten Ze wisten het natuurlijk wel Maar stonden er niet bij stil Ze stonden nergens bij stil Ze praatten Dat was een gelukkige tijd Ze zaten daar maar Ze deden daar maar Ze wachtten daar maar Op iets dat het wachten waard was Maar toen Ik stond wat dromerig Voor een etalage Viel ik uit elkaar? In elkaar Hield de samenhang op? Viel alles uit elkaar? In elkaar? Hield alles op? Iedere samenhang? Alsof ik levend begraven… ‘Stalker’, Gerardjan Rijnders
meditatie. Fragment uit Ian McEwan, ‘Ziek van liefde’, De Harmonie/ Manteau, Amsterdam/ Antwerpen, 1998 (vertaling Rien Verhoef )