Psychologie van de persoonlijkheid Examennummer: 61407 Datum: 30 juni 2012 Tijd: 13:00 uur - 14:30 uur
Dit examen bestaat uit 9 pagina’s. De opbouw van het examen is als volgt: - 40 meerkeuzevragen
(maximaal 40 punten)
Heeft u minimaal 28 vragen correct beantwoord, dan heeft u een voldoende behaald. De antwoorden dienen ingevuld te worden op bijgevoegd examenpapier. Schrijf duidelijk leesbaar. Toegestane hulpmiddelen Geen
Wij wensen u veel succes!
7329 61407.ex_v1
Psychologie van de persoonlijkheid - Examennummer 61407 - 30 juni 2012
Meerkeuzevragen (40 punten)
De antwoorden dienen ingevuld te worden op bijgevoegd examenpapier. Vermeld het meest juiste antwoord. Voor een correct antwoord: 1 punt
1. Een psycholoog bestudeert de persoonlijkheid vanuit een van de zes specifieke domeinen van de persoonlijkheidpsychologie. Zijn uitgangspunt is dat mentale processen vaak onbewust plaatsvinden. Vanuit welk domein bestudeert deze psycholoog de persoonlijkheid? a. Het biologische domein b. Het cognitief-experientiële domein c. Het intrapsychische domein 2. Welke van de onderstaande persoonlijkheidsvragenlijsten deelt mensen in zestien typen in (bijvoorbeeld het type ISTJ)? a. De MBTI b. De MMPI-2 c. De TAT 3. Wat beschrijft het circumplexmodel van Wiggins? a. Alle mogelijke persoonlijkheidstrekken b. Persoonlijkheidstrekken in het intrapsychische domein c. Persoonlijkheidstrekken in het interpersoonlijke domein 4. Hans Eysenck ontwikkelde het PEN-model. Waar liggen volgens Eysenck de wortels van de persoonlijkheid?
7329 61407.ex_v1
a. In biologische processen b. In cognitieve processen c. In het onbewuste
NCOI Opleidingsgroep
2
Psychologie van de persoonlijkheid - Examennummer 61407 - 30 juni 2012
5. Femke vult de NEO-PI-R in, een vragenlijst die gebaseerd is op de Big Five. Uit deze persoonlijkheidstest komt dat ze een hoge score heeft op de eigenschap ‘Openness’. Wat houdt dat in? a. Dat Femke makkelijk beïnvloedbaar en naïef is. b. Dat Femke openstaat voor nieuwe ervaringen en veel fantasie heeft. c. Dat Femke spontaan is in het contact met anderen en veel van zichzelf laat zien. 6. Jan en Felix zijn twee jonge mannen. Jan is heel spontaan en sociaal. Felix is daarentegen erg impulsief. Hij is daardoor al eens in de problemen gekomen met justitie. Hoe zien de persoonlijkheden van Jan en Felix er 20 jaar later naar alle waarschijnlijkheid uit, uitgaande van wat er door onderzoek bekend is over de ontwikkeling van persoonlijkheid in de tijd? a. Jan is minder spontaan en sociaal geworden, Felix is minder impulsief geworden. b. Jan is ongeveer nog net zo spontaan en sociaal. Felix is minder impulsief dan twintig jaar eerder. c. Jan is ongeveer nog net zo spontaan en sociaal en Felix is ongeveer nog net zo impulsief. 7. Max vult een persoonlijkheidsvragenlijst in. De psycholoog stelt nadien, onterecht, vast dat Max de vragenlijst niet eerlijk heeft ingevuld (‘faking’). Hoe noemen we de fout die de psycholoog maakt? a. False negative b. False positive c. False selection 8. Karel wordt snel agressief. De mensen in zijn omgeving mijden hem daarom liever. Waarvan is het gedrag van Karel een voorbeeld? a. Aggregatie b. Evocatie c. Situationele selectie 9. Waarvan is de volgende zin een definitie? Individuele verschillen die zich al heel vroeg in het leven tentoonspreiden, een genetische basis hebben en die te maken hebben met emotionaliteit.
7329 61407.ex_v1
a. Extraversie en neuroticisme b. Persoonlijkheidstrekken (‘traits’) c. Temperament
NCOI Opleidingsgroep
3
Psychologie van de persoonlijkheid - Examennummer 61407 - 30 juni 2012
10. Wat laten studies naar de Big Five-eigenschappen zien? a. Dat mensen naarmate ze ouder worden extraverter (‘extraversion’) worden. b. Dat mensen naarmate ze ouder worden minder neurotisch (‘neurotic’) worden. c. Dat mensen naarmate ze ouder worden minder zorgvuldig (‘conscientous’) worden. 11. Een onderzoeker zegt: “Uit mijn onderzoek blijkt dat vrouwen anno 2012 veel assertiever zijn dan vrouwen anno 1980.” De onderzoeker verklaart dit door te wijzen op de verschillende sociale omstandigheden en tijdsgeest waarin vrouwen in 1980 zich bevonden. Waarvan is deze uitleg een voorbeeld? a. Van een cohort-effect b. Van een cultureel effect c. Van een longitudinaal effect 12. Welke term hoort bij de volgende definitie? Observeerbare individuele verschillen tussen mensen a. Erfelijkheid (‘heritability’) b. Genotype variantie (‘genotypic variance’) c. Phenotype variantie (‘phenotypic variance’) 13. Wat is, in zijn algemeenheid, waar als het gaat om omgevingsinvloeden op de persoonlijkheid? a. De gedeelde omgeving (‘shared environment’) heeft weinig invloed op de ontwikkeling van de persoonlijkheid. b. De genotype-omgeving (‘genotype-environment’) interactie heeft weinig invloed op de ontwikkeling van de persoonlijkheid. c. De niet-gedeelde omgeving (‘non-shared environment’) heeft weinig invloed op de ontwikkeling van de persoonlijkheid. 14. Uit onderzoek naar biologische verschillen tussen mensen blijkt dat sommige mensen sterker op prikkels (‘arousability’) reageren dan anderen. Waardoor wordt de persoonlijkheid van deze mensen gekenmerkt?
7329 61407.ex_v1
a. Deze mensen scoren laag op extraversie. b. Deze mensen scoren laag op neuroticisme. c. Deze mensen scoren laag op psychoticisme.
4
NCOI Opleidingsgroep
Psychologie van de persoonlijkheid - Examennummer 61407 - 30 juni 2012
15. Sandra is een meisje dat erg verlegen en angstig is. Ze is veel voorzichtiger dan haar leeftijdsgenootjes. Hoe kan Sandra omschreven worden in termen van BIS en BAS (Grey, 1975)? a. Hoog in BIS, laag in BAS b. Laag in BIS, hoog in BAS c. Laag in BIS, laag in BAS 16. In onderzoek naar ‘sensory deprivation’ werden proefpersonen een aantal uren lang in een kamer gezet waarin geen licht was, geen geluid en waar niets te doen viel. Welke proefpersonen konden deze situatie het beste verdragen? a. Proefpersonen die laag scoorden op neuroticism (‘neuroticism’) b. Proefpersonen die laag scoorden op psychoticism (‘psychoticism’) c. Proefpersonen die laag scoorden op sensatiezoeken (‘sensation seeking’) 17. Hieronder staat een aantal kenmerken genoemd waarop mensen van elkaar verschillen. Welk van deze kenmerken is volgens onderzoek vanuit het evolutionaire perspectief tijdens een situatie van leven en dood het meest bepalend voor de vraag of iemand wordt geholpen? a. Leeftijd b. Ras c. Sekse 18. In een populatie van dieren zijn meer mannetjes dan vrouwtjes. Wat zal er dan gebeuren, volgens de theorie van de frequentie afhankelijke selectie (‘frequency dependent selection’)? a. De vrouwtjes zullen steeds schaarser worden en op termijn uitsterven. b. Er zal een gebrek aan vrouwtjes blijven bestaan, maar ze zullen niet uitsterven. c. Er zullen vanaf dan meer vrouwtjes dan mannetjes worden geboren. 19. In een wereldberoemd onderzoek van Clark en Hatfield (1989) werd proefpersonen door een onbekende, aantrekkelijke persoon van het andere geslacht gevraagd of ze seks met hem/haar wilde hebben. Wat bleek uit dit onderzoek?
7329 61407.ex_v1
a. Dat alleen mannen op dit verzoek ingingen. b. Dat alleen mensen die hoog scoorden op de eigenschap openheid (‘openess’) op het verzoek ingingen. c. Dat alleen mensen die hoog scoorden op de eigenschap sensatiezoeken (‘sensation seeking’) op het verzoek ingingen.
NCOI Opleidingsgroep
5
Psychologie van de persoonlijkheid - Examennummer 61407 - 30 juni 2012
20. Een vrouw zakt voor een examen. Om met die teleurstelling om te gaan, gebruikt ze het verdedigingsmechanisme ontkenning (‘denial’). Wat zal ze doen? a. Ze beweert dat het cijfer niet klopt. b. Ze drukt gedachten aan het gezakte examen weg. c. Ze bedenkt een excuus voor het zakken. 21. Welk deel van de persoonlijkheid, zoals Freud deze definieert, kan vergeleken worden met een verwend, egoïstisch kind? a. Ego b. Id c. Superego 22. Een jongetje heeft volgens een psychoanalyticus last van castratieangst. In welke psychoseksuele fase bevindt het jongetje zich volgens Freud? a. In de anale fase b. In de fallische fase c. in de genitale fase 23. Erikson onderscheidt acht fasen in de ontwikkeling van de persoonlijkheid. In welke fase lopen mensen kans op het ontwikkelen van minderwaardigheidsgevoelens als ze het betreffende stadium niet goed doorlopen? a. Tijdens de adolescentie (‘adolescence’) b. Tijdens de basisschoolleeftijd (‘elementary school’) c. Tijdens de peuterleeftijd (‘toddlerhood’) 24. Morgan en Murray ontwikkelden de Thematic Apperception Test (TAT, 1935). Wat wilden zij met deze test meten? a. Behoeftes (‘needs’) b. Onbewuste conflicten (‘unconscious conflicts’) c. Persoonlijkheidstrekken (‘traits’) 25. Wat voor locus of control hebben mensen die last hebben van zogenaamde aangeleerde hulpeloosheid (‘learned helplessness’)?
7329 61407.ex_v1
a. Externe locus of control b. Generalized locus of control c. Interne locus of control
6
NCOI Opleidingsgroep
Psychologie van de persoonlijkheid - Examennummer 61407 - 30 juni 2012
26. Marieke zegt: “Ik moet helaas met mijn studie stoppen, omdat ik deze niet meer kan betalen. Ik ben namelijk vorige week mijn baan kwijtgeraakt.” Van wat voor soort verklarende stijl (‘explanatory style’) is dan sprake? a. Extern stabiel b. Intern instabiel c. Intern stabiel 27. Wat toont onderzoek duidelijk aan als het gaat om de eigenschappen die mensen graag in een toekomstige partner zien? a. Dat mensen een partner zoeken die hun behoeftes kan vervullen. b. Dat mensen een partner zoeken die hun tegenpool is. c. Dat mensen een partner zoeken die op hen lijkt. 28. Er is veel onderzoek gedaan naar hoe mannen en vrouwen emoties beleven. Wat blijkt uit dat onderzoek? a. Dat vrouwen meer negatieve emoties ervaren dan mannen, maar niet meer positieve. b. Dat vrouwen meer positieve emoties ervaren dan mannen, maar niet meer negatieve. c. Dat vrouwen zowel meer positieve als meer negatieve emoties ervaren dan mannen. 29. Waarin verschillen mannen en vrouwen volgens onderzoek naar het Five factor-model van persoonlijkheid in vijftig culturen het meest van elkaar? a. Emotionele stabiliteit (‘emotional stability’) b. Extraversie (‘extraversion’) c. Vriendelijkheid (‘agreeableness’) 30. Welk onderdeel van de type A-persoonlijkheid is de beste voorspeller van hart- en vaatziekten? a. Impulsiviteit (‘impulsivity’) b. Tijd urgentie (‘time urgency’) c. Vijandigheid (‘hostility’) 31. Wat zijn de drie belangrijkste behoeftes (‘The Big Three Motives’) waarop onderzoekers zich hebben gericht?
7329 61407.ex_v1
a. Fysiologische behoeftes, veiligheid, erbij horen (‘belongingness’) b. Iets willen bereiken (‘achievement’), macht, intimiteit c. Zelfactualisatie, seks, agressie
NCOI Opleidingsgroep
7
Psychologie van de persoonlijkheid - Examennummer 61407 - 30 juni 2012
32. Waarop heeft de persoonlijkheid volgens het predispositiemodel een direct effect? a. Op de manier waarop mensen lichamelijke sensaties interpreteren en benoemen (‘labeling’) b. Op de manier waarop mensen met stress omgaan (‘coping’) c. Op de mate waarin mensen fysiologisch reageren (‘physiological responsiveness’) 33. Hoe worden mensen genoemd die hoog scoren op zowel mannelijkheid als vrouwelijkheid? a. Androgyn b. Homoseksueel c. Ongedifferentieerd 34. Waarnaar verwijst de term zelfeffectiviteit (‘self-efficacy’) van Bandura? a. Het geloof dat je in staat bent te doen wat nodig is om een bepaald doel te bereiken. b. Het maken van stabiele en globale attributies bij het interpreteren van een succeservaring. c. Een effectieve manier waarop mensen om kunnen gaan met stress (‘coping’). 35. Brit heeft nu al een aantal maanden te maken met een hoge werkdruk. Ze ervaart stress. Volgens Richard Lazarus (1991) zal Brit een zogenaamde primaire beoordeling (‘primary appraisal’) maken. Hoe ziet deze ‘primary appraisal’ eruit? a. Brit ervaart de werkdruk als een bedreiging voor haar persoonlijke doelen. b. Brit ervaart geen mogelijkheden om de bedreiging voor haar persoonlijke doelen te verminderen. c. Brit vertoont een ‘flight’- of ‘fight’-reactie op de bedreiging voor haar persoonlijke doelen. 36. Wat toont onderzoek naar zogenaamde ‘ego depletion’ aan? a. Dat kinderen, als ze een te strenge opvoeding krijgen, later gefrustreerd raken. b. Dat mensen, als ze gedachten te veel onderdrukken, niet langer in staat zijn een uitgebalanceerde identiteit te ontwikkelen. c. Dat hun zelfcontrole ‘op’ raakt als mensen worden geconfronteerd met te veel verleidingen. 37. Wat is kenmerkend voor Type D-personen?
7329 61407.ex_v1
a. Ze zijn zenuwachtig. b. Ze zijn gesloten. c. Ze zijn ontspannen.
8
NCOI Opleidingsgroep
Psychologie van de persoonlijkheid - Examennummer 61407 - 30 juni 2012
38. Sara is op haar werk heel spontaan bij de mensen met wie ze werkt en die ze kent. Als er sprake is van zogenaamd situationisme aangaande de eigenschap spontaniteit, wat valt dan te verwachten? a. Dat Sara in andere situaties, bijvoorbeeld bij onbekenden, meer gesloten en verlegen is. b. Dat Sara ook in andere situaties spontaan is. c. Dat Sara situaties selecteert waarin ze spontaan kan zijn. 39. Waarvan is de volgende zin een definitie? Een algemene evaluatie van het zelfconcept in termen van goed-slecht of leuk-stom. a. De sociale identiteit (‘social identity’) b. De zelfwaardering (‘self-esteem’) c. Het zelfschema (‘ought self ’) 40. Wanneer is een eigenschap volgens familieonderzoek erfelijk?
7329 61407.ex_v1
a. Als eeneiige tweelingen meer op elkaar lijken inzake de betreffende eigenschap dan tweeiige tweelingen. b. Als geadopteerde kinderen meer op hun biologische broers en zussen lijken inzake de betreffende eigenschap dan op hun niet-biologische broers en zussen. c. Als tweelingen meer op elkaar lijken inzake de betreffende eigenschap dan ‘gewone’ broers en zusjes.
NCOI Opleidingsgroep
9