Algemene psychologie Examennummer: 92949 Datum: 14 december 2013 Tijd: 13:00 uur - 14:30 uur
Dit examen bestaat uit 8 pagina’s. De opbouw van het examen is als volgt: - 40 meerkeuzevragen
(maximaal 40 punten)
Heeft u minimaal 28 vragen correct beantwoord, dan heeft u een voldoende behaald. De antwoorden dienen ingevuld te worden op bijgevoegd examenpapier. Schrijf duidelijk leesbaar. Toegestane hulpmiddelen - Geen
Wij wensen u veel succes!
92949.ex_v1
Meerkeuzevragen (40 punten)
De antwoorden dienen ingevuld te worden op bijgevoegd examenpapier. Vermeld het meest juiste antwoord. Voor een correct antwoord: 1 punt
1. Olivier, drie jaar, vertoont volgens de leidsters van het kinderdagverblijf in vergelijking met leeftijdgenootjes veel meer agressief gedrag. Hoe wordt het agressief gedrag van Olivier verklaard vanuit het ontwikkelingsperspectief van de psychologie? a. Het agressief gedrag komt voort uit de prikkels in de omgeving van Olivier en de consequenties die al dan niet op zijn gedrag volgen. b. Het agressief gedrag komt voort uit het unieke patroon van waarnemen van Olivier, zijn interpretaties, verwachtingen en overtuigingen. c. Het agressief gedrag komt voort uit een combinatie van Oliviers temperament en de invloed van de omgeving, die leidt tot bepaald gedrag. 2. Dominique wil toetsen of kinderen van alleenstaande ouders meer psychische problemen ervaren. Ze zet een experimenteel onderzoek op en vindt bevestiging voor haar vermoeden. Uit haar onderzoek komt echter ook naar voren dat sommige kinderen van alleenstaande ouders juist heel vroeg zelfstandig zijn. Omdat dit in de meerderheid van de gevallen niet zo is, doet Dominique de tegenstrijdige informatie af als toevalligheid. Van welke vorm van bias is hier sprake? a. Confirmation bias b. Emotional bias c. Informational bias 3. Wat is introspectie?
92949.ex_v1
a. Het beschrijven van de functie en het nut van mentale processen. b. Het beschrijven van je eigen bewuste innerlijke ervaringen. c. Het beschrijven van kenmerken en basisstructuren van de geest.
NCOI Opleidingsgroep
1
Algemene psychologie - Examennummer 92949 - 14 december 2013
4. Malou onderzoekt de invloed van kindermishandeling op het sociaal en maatschappelijk functioneren op latere leeftijd. Zij stelt dat de mishandeling het zelfvertrouwen dusdanig aantast, dat het maatschappelijk functioneren nadelig wordt beïnvloed. Ze besluit dit te onderzoeken bij 400 meisjes in de leeftijd van 16 t/m 20 jaar. Wat is de eerste stap die Joke moet zetten? a. Ze moet de variabelen uit het onderzoek operationaliseren. b. Ze moet objectieve data verzamelen om de hypothese te toetsen. c. Ze moet vaststellen of de hypothese experimenteel te toetsen is. 5. Uit een correlatieonderzoek naar de invloed van overmatig gebruik van alcohol in het weekend op de studieprestaties van jongeren, komt een negatieve correlatie naar voren. Hieronder staan drie mogelijke conclusies; I. Alcohol en studieprestaties hangen niet met elkaar samen. II. Het gebruik van alcohol veroorzaakt slechte studieprestaties. III. Naarmate het alcoholgebruik stijgt, nemen de studieprestaties af. Welke conclusie is juist op basis van de case? a. b. c.
Stelling I is juist. Stelling II is juist. Stelling III is juist.
6. Wat is een gen? a. Een lang complex molecuul, dat informatie bevat over alle genetische eigenschappen. b. Een gedeelte van een chromosoom, dat instructies bevat voor de vervaardiging van een eiwit. c. Een spiraalvormige draad, waarlangs chromosomen als kralen in een ketting zijn gerangschikt. 7. Welke neuronen leiden signalen vanuit de hersenen of het ruggenmerg naar de spieren? a. Motorische neuronen b. Schakelcellen c. Sensorische neuronen 8. Welke neurotransmitter speelt een belangrijke rol bij het ontstaan van bepaalde angststoornissen en depressie?
92949.ex_v1
a. Dopamine b. Glutamine c. Serotonine
NCOI Opleidingsgroep
2
Algemene psychologie - Examennummer 92949 - 14 december 2013
9. Dit deel van het lichaam is verantwoordelijk voor het onbewust aansturen van onze interne organen en onderhoudt de meest basale vitale functies. Over welk zenuwstelsel gaat het hier? a. Autonome zenuwstelsel b. Centrale zenuwstelsel c. Somatische zenuwstelsel 10. Welk deel in de hersenen is verantwoordelijk voor het grootste deel van onze ‘hogere’ psychische processen, zoals denken en waarnemen? a. Cerebrale cortex b. Hersenstam c. Limbisch systeem 11. Lotte is juf op groep 4 van de basisschool. Als ze op het bord aan het schrijven is, hoort ze dat iemand in het lokaal een vervelende opmerking plaatst. Ze weet direct dat de opmerking van één van de jongens links achter in het lokaal komt. Dankzij welke hersenkwab weet Lotte waar het geluid vandaan komt? a. De occipitaalkwab b. De pariëtaalkwab c. De temporaalkwab 12. Tijdens het gehoorproces zetten de haarcellen in het oor mechanische trillingen om in neurale impulsen, die via de zenuw in de hersenen terechtkomen. Hoe wordt dit proces, waarbij prikkels omgezet worden in neurale impulsen, genoemd? a. Sensatie b. Stimulatie c. Transductie 13. Wat stelt de Wet van Weber? a. Dat de sensatie afhankelijk is van de kenmerken van de stimulus, de achtergrondstimulus en de detector. b. Dat de verschildrempel in proportionele verhouding staat tot de intensiteit van de stimulus. c. Dat de zintuigen minder gevoelig worden als een stimulus een bepaalde tijd op hetzelfde niveau aangeboden blijft. 14. Wat is een voorbeeld van een bottom-upsysteem van perceptuele verwerking?
92949.ex_v1
a. Het vinden van de weg naar het station in een stad. b. Het volgen van een gele tennisbal in de lucht. c. Het zoeken van je paspoort in een rommelige kamer.
3
NCOI Opleidingsgroep
Algemene psychologie - Examennummer 92949 - 14 december 2013
15. Wat wordt verstaan onder het binding probleem? a. Dat is de controverse die bestaat tussen aanhangers van de gestalttheorie, die de nadruk leggen op het aangeborene (nature), en voorstanders van concluderen door leren. b. Dat is een perceptuele fout waarbij de veranderingen die plaatsvinden in iemands visuele veld veelal niet worden waargenomen. c. Dat is het gebrek aan kennis over hoe de hersenen resultaten van verschillende sensorische processen combineren tot een enkel percept. 16. Wat is een kenmerk van de remslaap? a. Slaapverlamming b. Snelle ademhaling c. Trage hartslag 17. Wat is volgens Freud een belangrijke functie van dromen? a. Een droom is een bron van inspiratie en ideeën, die de basis vormt voor creativiteit. b. Een droom helpt de psychische spanningen die in de loop van de dag zijn ontstaan te verlichten. c. Een droom helpt om nieuwe informatie efficiënt in onze hersenen in te passen. 18. Een cliënte is vroeger als kind mishandeld door een familielid. Ze was altijd erg bang, als ze deze persoon hoorde thuiskomen. Ze hoorde dan een sleutelbos rinkelen ter aankondiging van wat mogelijk kon gebeuren. Als de cliënte nu zoveel jaren later het geluid van een sleutelbos hoort, roept dit onmiddellijk een paniekreactie bij haar op. Waarvan is deze reactie een voorbeeld? a. Habituatie b. Klassieke conditionering c. Operante conditionering 19. Anouk heeft haast en parkeert haar auto op een invalidenparkeerplaats. Als ze na vijf minuten terugkeert, vindt ze een bekeuring achter haar ruit. Waarvan is het krijgen van de bekeuring volgens de leerpsychologie een voorbeeld? a. Negatieve bekrachtiging b. Negatieve straf c. Positieve straf 20. Wat is de betekenis van het Premack-principe?
92949.ex_v1
a. Een aangeleerde respons verdwijnt door de afwezigheid van een bekrachtiging. b. Een geliefde activiteit wordt gebruikt om een minder favoriete activiteit te bekrachtigen.
NCOI Opleidingsgroep
4
Algemene psychologie - Examennummer 92949 - 14 december 2013
c. Een stimulus waar men eerder aan blootgesteld is, krijgt de voorkeur boven een nieuwe stimulus. 21. Wat is een kenmerk van het sensorisch geheugen? a. Gemiddelde opslagcapaciteit, gemiddelde duur ongeveer 20 seconden. b. Grote opslagcapaciteit, korte duur van een kwart tot een paar seconden. c. Onbeperkte opslagcapaciteit en onbeperkte duur. 22. Een collega vraagt Jacqueline: "Waar was jij toen Pim Fortuyn werd vermoord?" In welk deel van het geheugen ligt het antwoord op deze vraag opgeslagen? a. b. c.
Episodisch geheugen Semantisch geheugen Prospectief geheugen
23. Lieke heeft het met haar beste vriendin over een boek dat ze laatst gelezen heeft en dat ze fantastisch vond. Als haar vriendin haar geïnteresseerd vraagt naar de titel en auteur van het boek, kan Lieke, ondanks dat ze de namen goed weet, er op dat moment niet op komen. Welke van Schacters (1999, 2001) geheugenzondes is bij Lieke van toepassing? a. b. c.
Blokkade Verstrooidheid Vluchtigheid
24. Joshua doet mee aan een geheugenwedstrijd. Hij maakt gebruik van een manier van leren waarbij hij getallen omzet in beelden en deze probeert te herinneren door ze in gedachten te koppelen aan een plek in zijn eigen huiskamer. Welke wijze van leren gebruikt Joshua? a. Methode van loci b. Distribueel leren c. Geheel-lerenmethode 25. Wieteke valt regelmatig overdag plotseling, zonder enige waarschuwing, in slaap. Bijvoorbeeld laatst toen ze terugkwam van het boodschappen doen. Op het moment dat ze de deur open wilde maken, viel ze plots in slaap neer. Het gebeurt ook wel eens als ze hard om iets moet lachen. Aan welke slaapstoornis lijdt Wieteke?
92949.ex_v1
a. Narcolepsie b. Pavor nocturnus c. Slaapapnoe
5
NCOI Opleidingsgroep
Algemene psychologie - Examennummer 92949 - 14 december 2013
26. Mike rekent met behulp van een formule uit hoeveel geld hij jaarlijks aan benzine zal besparen als hij een nieuwe auto aanschaft. Waarvan is deze formule een voorbeeld? a. Analogie b. Algoritme c. Heuristiek 27. Op de vraag of de langstudeerboete ingevoerd moet worden, zegt een minister: "Nou, neem bijvoorbeeld mezelf, ik heb mijn universitaire studie binnen de tijd gehaald, terwijl ik ook parttime werkte en lid was van de gemeenteraad. Dus heel veel studenten kunnen dat ook wel!" Van welke soort bias is sprake in dit voorbeeld? a. Anchoring bias b. Availability bias c. Representativeness bias 28. Er zijn verschillende theorieën over intelligentie. Eén van de theorieën is die van Howard Gardner. Wat is de kern van zijn theorie? a. Algemene intelligentie wordt verdeeld in de kennis die een persoon bezit (gekristalliseerde intelligentie) en de vaardigheid om complexe relaties te zien (vloeibare intelligentie). b. De mens beschikt over minstens acht verschillende mentale vermogens, die elk afkomstig zijn uit een apart deel van de hersenen. c. Er bestaat een enkele gemeenschappelijke factor van algemene intelligentie, de g-factor, die een aangeboren eigenschap is. 29. Wanneer kunnen beloningen volgens het concept van overrechtvaardiging de intrinsieke motivatie nadelig beïnvloeden? a. Als de beloning geen rekening houdt met de kwaliteit van de geleverde prestatie. b. Als de beloning iedere keer bij elke goede prestatie gegeven wordt. c. Als de beloning onvoldoende aansluiten bij de context van de prestatie. 30. Volgens deze motivatietheorie komen behoeften voort uit een biologische onevenwichtigheid en wordt daardoor bepaald gedrag gemotiveerd. Als een evenwicht bereikt is, verdwijnen de behoeften weer. Over welke theorie gaat het hier?
92949.ex_v1
a. Drijfveertheorie b. Evolutietheorie c. Instincttheorie
NCOI Opleidingsgroep
6
Algemene psychologie - Examennummer 92949 - 14 december 2013
31. Riek hoort dat haar dochter in verwachting is van haar eerste kind. Ze wilde altijd al oma worden. Rieks ademhaling en haar hartslag versnellen. Riek voelt zich blij en gelukkig. Ze jubelt en rent naar haar man om het nieuws te vertellen. Wat is in dit voorbeeld de gedragsmatige expressie? a. b. c.
Dat Riek jubelt en het nieuws direct aan haar man vertelt. Dat Riek op slag blij en gelukkig is van het nieuws. Dat Rieks ademhaling en hartslag versnellen.
32. Wat is de functie van de cerebrale cortex bij emotie? a. Deze interpreteert gebeurtenissen en associeert deze met herinneringen en gevoelens. b. Deze stimuleert de bijnieren om stresshormonen aan te maken die emoties vervolgens kunnen veranderen. c. Deze stuurt de fight-or-flight repons aan, ofwel het gedrag dat nodig is tijdens een aanval: verdediging of vlucht. 33. Volgens deze theorie veroorzaakt een emotieoproepende stimulus, eerst een lichamelijke respons (bijvoorbeeld trillen/snelle hartslag) die vervolgens de emotie produceert (angst). Over welke theorie gaat het hier? a. Cannon-Bard-theorie b. James-Lange-theorie c. Twee factorentheorie 34. Welk arousalniveau is volgens de omgekeerde U-functie het best voor een taak met een gemiddelde moeilijkheidsgraad? a. Laag arousalniveau b. Gemiddeld arousalniveau c. Hoog arousalniveau 35. Welke stelling met betrekking tot cultuur en uiting van emoties is juist? I.
In de Amerikaanse cultuur leren kinderen hun emotionele responsen meer te onderdrukken dan in de West-Europese cultuur. II. Uit crosscultureel onderzoek naar emotionele expressie komt naar voren dat alle emotionele uitdrukkingen biologisch bepaald zijn. III. Verdriet is één van de zeven elementaire emoties waarvan de gelaatsuitdrukking universeel is.
92949.ex_v1
a. Stelling I is juist. b. Stelling II is juist. c. Stelling III is juist.
7
NCOI Opleidingsgroep
Algemene psychologie - Examennummer 92949 - 14 december 2013
36. Mike is muzikant. Hij is zeer creatief en heeft een onconventionele manier van denken. Zijn muziekstijl is experimenteel. Mike is een perfectionist. Hij komt altijd op tijd naar repetities en heeft zijn zaakjes dan goed op orde. Ondanks zijn muzikale talent blijft Mike twijfelen aan zichzelf. Hij kan zich soms door de kleinste zaken uit het veld laten slaan en emotioneel reageren. Op welke dimensie van de Big Five theorie scoort Mike hoog? a. b. c.
Gesloten-ongeïnteresseerd Nerveus-temperamentvol Onbetrouwbaar-chaotisch
37. Monique is onlangs gepromoveerd tot teamleider. Ze geeft nu leiding aan een team van vijf consultants. Monique is behoorlijk onzeker over deze nieuwe stap in haar loopbaan. Met één van haar teamleden roddelt ze over een andere collega, die volgens Monique niet functioneert omdat ze zo onzeker is. Van welke afweermechanisme is het roddelen over de collega een voorbeeld? a. Projectie b. Regressie c. Sublimatie 38. Deze test bestaat uit tien klinische schalen en wordt gebruikt om ernstige geestelijke problemen te beoordelen. Over welke test gaat het hier? a. MMPI-2 b. NEO-PI c. Rorschachtest 39. Wat is een kenmerk van een antisociale persoonlijkheid? a. Onvermogen om te leren uit ervaringen. b. Traagheid in handelen en denken. c. Vreemd en teruggetrokken gedrag. 40. Wat is een typische uitspraak voor iemand met een interne locus of control?
92949.ex_v1
a. "Alles is voorbestemd en niets gebeurd zonder reden." b. "Geluk is een kwestie van de juiste kansen krijgen." c. "Met hard werken en volharding bereik je het meest."
NCOI Opleidingsgroep
8