Pensioenen en uitkeringen DEKKINGSGRAAD ABP De dekkingsgraad (verhouding tussen het vermogen en de pensioenverplichtingen) van het ABP was 88% op 31 augustus 2010. ABP publiceert maandelijks de dekkingsgraad zolang er sprake is van een dekkingstekort. De lage dekkingsgraad gaat vreemd genoeg samen met een hoog fondsvermogen (inmiddels aangegroeid tot € 218 miljard) en met inkomsten uit pensioenpre- ktze bd R.J. Meijer mies (€ 7,8 miljard op jaarbasis) die de uitgaven aan pensioenuitkeringen (€ 7,2 miljard) overtreffen. Een van de gevolgen van de kredietcrisis is de forse daling van de marktrente die door De Nederlandsche Bank (DNB) gehanteerd wordt om de marktwaarde van de verplichtingen van pensioenfondsen vast te stellen. De nieuwe Pensioenwet van 2007 stelt eisen aan de dekkingsgraad en aan de methodiek om toekomstige verplichtingen te waarderen. Tot het jaar 2007 werden pensioenverplichtingen contant gemaakt tegen een langjarig gemiddelde van 4%. Na 2007 moet worden gerekend met de marktwaarde van de dag. De extreme
daling van deze marktrente tot beneden de 3% heeft, naast dalende aandelenkoersen, de dekkingsgraad-problematiek voor pensioenfondsen ernstig vergroot. Ook de vereiste buffers maken het voor de pensioenfondsen moeilijk om de dekkingsgraad te verhogen. DNB, de toezichthouder, zou een aantal pensioenfondsen nu willen dwingen om te korten op de pensioenen per januari 2011. ABP verhoogde per 1 augustus 2010 de pensioenpremie met 1% punt, maar dat levert niet veel op aan het herstel. Als de marktrente 1% stijgt, levert dat wel een duidelijke vermindering op van de toekomstige pensioenverplichtingen en leidt dat daarmee tot een duidelijke verhoging van de dekkingsgraad met circa 15%. De dagrente is geen enkele maatstaf voor de toekomstige rente. De topman van het ABP Dick Sluimers pleit daarom ook voor een heroverweging van de wijze waarop pensioenfondsen hun dekkingsgraad moeten berekenen. Op 24 augustus kwam de Tweede Kamer commissie van SZW bijeen om met de minister over de pensioenkortingen bij een aantal fondsen te spreken. De Tweede Kamer maakte in het gesprek duidelijk dat er meer openheid moet komen over de pensioenfondsen die mogelijk per 2011 moeten korten. Er was veel kritiek op de wijze waarop minister Donner de problemen bekend heeft gemaakt. Niet te verwachten is een opschorting van de kortingsmaatregel of een besluit tot een andere, minder rigide, systematiek van berekenen van de dekkingsgraad. Zaken die wel van belang kunnen zijn, immers het korten van pensioenen geeft veel onrust en leidt tot vertraging van het broodnodige economisch herstel. Ons ABP hoort niet bij de pensioenfondsen die volgens minister Donner eerder moeten overgaan tot het verminderen van pensioenrechten dan gepland. ABP heeft vorig jaar een herstelplan ingediend dat is goedgekeurd door DNB. In dat herstelplan heeft ABP twee instrumenten benoemd waarmee de dekkingsgraad in vijf jaar op het vereiste niveau van 105% moet komen. Dat zijn tijdelijke premieopslagen en het niet indexeren van pensioenen. Het bestuur heeft hiervoor gekozen om ingrepen als het verminderen van pensioenrechten te voorkomen. Laatstgenoemde ingrepen staan dan ook niet in het herstelplan van het ABP.
DRACONISCHE PENSIOENMAATREGELEN Nu we regelmatig worden geconfronteerd met dreiging van maatregelen op het gebied van pensioenen, zoals de dreiging met afstempelen (nominaal verlagen) van pensioenen omdat de dekkingsgraad van een aantal fondsen beneden het vereiste niveau ligt, is een overzicht van zaken die tot dusver een nadelig effect hebben gehad op ons ABP-fonds zinvol. September 2010
9
Hennie Kemner, oud-voorzitter van de NVOG, heeft een onderzoek hiernaar verricht en gepubliceerd in een artikel waarin hij terugblikt op de privatisering van het ABP in de jaren negentig en de miljarden die daarbij zijn verdwenen. Het artikel is te raadplegen in NVOG expliciet via de website www.gepensioneerden.nl onder het kopje publicaties. Een korte samenvatting van dit artikel, opgesteld door Leo van Heesch in Pensioenbelangen van juli/augustus 2010, vindt u hierna.
Het ABP en de verdwenen miljarden artikel Hennie Kemner, samengevat door Leo van Heesch ABP-gepensioneerden kennen het verhaal dat tijdens de kabinetten Lubbers de schatkist werd gespekt door het ABP op slinkse wijze miljarden guldens afhandig te maken. Maar hoe dat ging, viel niet te achterhalen. Hennie Kemner1 ging op onderzoek maar vond anders dan drie Kamerstukken over deelaspecten geen relevante documenten. Beroep op de Wet Openbaarheid van Bestuur om een overzicht van de operatie te verkrijgen, leverde niets op. Noch bij Binnenlandse Zaken en Financiën, noch bij het Rijksarchief. Het leek een geheime operatie waarvan alle sporen waren uitgewist. Nochtans slaagde Kemner er uiteindelijk in toch de gehele operatie boven water te krijgen. Hieronder een samenvatting.
De firma List en Bedrog! Tijdens de kabinetten Lubbers/De Korte, Lubbers/Kok en Kok/Dijkstal roofde men respectievelijk ƒ 32,86 miljard aan niet betaalde premie, ƒ 7,2 miljard aan ‘terugstorting’ aan de werkgever en ƒ 3 miljard aan ‘lastenverlaging invaliditeitspensioen’ uit de ABP-kas. Als deze buit vanaf eind 1992 bij het ABP was gebleven dan had het ABP (tegen 6% gemiddeld) nu bijna 53 miljard euro meer pensioenvermogen gehad (exact: € 52.616.180.000,-). Dan was er voor het pensioenfonds ABP in deze moeilijke tijden geen vuiltje aan de lucht geweest. In plaats van de armzalige dekkingsgraad van 96 nu zou deze 119 zijn geweest. Tel daar nog eens bij op dat bij de verzelfstandiging van het ABP in 1996 de onvoorwaardelijke indexatie werd omgezet in een voorwaardelijke indexatie. Dat leverde minister Zalm structureel 2 miljard gulden (0,9 miljard euro) per jaar extra op.
Onverantwoord premiebeleid Het ABP was vanaf zijn oprichting een Rijksdienst. In 1988 werd het ABP enigszins op afstand gezet om meer vrijheid te verkrijgen in het beleggingsbeleid. Maar de wetgever stelde de premie vast en de begroting van het ABP be1 Hennie Kemner was vóór zijn pensioen voorzitter van de HBO-Raad, daarna werd hij vice-voorzitter van de NBP en vervolgens voorzitter van de NVOG. Die functie legde hij kortgeleden om gezondheidsredenen neer. Het complete onderzoek staat op de website van de NBP (www.pensioenbelangen.nl).
10
Mededelingenblad
hoefde goedkeuring van Binnenlandse Zaken. Na 1991 zorgde de Tweede Kamer dat deze feodale constructie verdween en werd het ABP een zelfadministrerend pensioenfonds met een autonoom bestuur. Op dat moment werd ook duidelijk dat de rechten van mannen en vrouwen bij het ABP niet gelijk waren. Verder was de financiering slecht geregeld, waren de premies te laag en was de financiering van de VUT niet solide. (Hoe kan het toch dat de opeenvolgende verantwoordelijke ministers van Financiën Onno Ruding, Wim Kok en in een later stadium Gerrit Zalm, zo’n degelijk imago hebben?). In 1986 bedroeg de premie nog 21,5% van de bijdragegrondslag. Het kabinet Lubbers 2 verlaagde systematisch de pensioenpremies via ‘uitnamewetten’ zodat ze niet langer kostendekkend waren. Daardoor bleef het pensioenvermogen achter bij de verplichtingen. In 1989 waren de premies nog maar 8,3% van de bijdragegrondslag en stegen daarna
licht tot 9,65% in 1994. Zelfs rekening houdend met loonmatiging en een goed rendement op het vermogen zou de premie gemiddeld minimaal 20% moeten zijn. De achtereenvolgende kabinetten handelden actuarieel volstrekt onverantwoord. Het vermogen van het ABP zou bij deze premies binnen veertig jaar volledig verdampen. De Vakcentrales, het ABP, de Verzekeringskamer en zelfs de Raad van State tekenden dan ook bezwaar aan.
Dubieuze Debiteur Nederland Dit ‘na ons de zondvloed’-premiebeleid was echter nog niet alles. De Rijksoverheid bleek een slechte betaler die de te lage premies niet tijdig afdroeg. Eind 1992 was de achterstand opgelopen tot 32,86 miljard gulden. De accountant ging daarmee akkoord omdat de Rijksoverheid toen nog garant stond voor een waardevast en welvaartsvast pensioen. Wat deze garanties waard waren zou later blijken.
MEDEZEGGENSCHAP Wetsvoorstel D66/VVD eindelijk aangenomen. Op 1 juli 2010 heeft de Tweede Kamer het initiatiefwetsvoorstel van de Kamerleden Koser Kaya (D66) en Blok (VVD) over de medezeggenschap van gepensioneerden in de besturen van pensioenfondsen aanvaard. Een belangrijk winstpunt voor de ouderenorganisaties die zich hier al jaren gezamenlijk voor inspannen. Een doorbraak in de medezeggenschapsverhoudingen! Voor stemden de fracties van VVD, PVV, D66, GroenLinks, SGP en Partij voor de Dieren. Tegen de fracties van PvdA, CDA, SP en ChristenUnie. Het wetsvoorstel moet nog door de Eerste Kamer worden behandeld. Deze Kamer kan de inhoud echter niet meer veranderen.
De hoge prijs van de verzelfstandiging In 1993 sloten werkgevers en vakcentrales een convenant over de verzelfstandiging van het ABP, die per 1 januari 1996 onder Paars 1 werkelijkheid werd. De prijs daarvoor bleek hoog te zijn. De VUT en het Invaliditeitspensioen werden uit de kapitaaldekking gehaald met een boekhoudkundige ‘winst’ van 19,5 miljard gulden. Een deel daarvan diende om de dekkingsgraad tot minimaal 110 op te krikken, de rest om de noodzakelijke premiestijgingen geleidelijker te laten verlopen. De facto een subsidie aan de werkgever. Op allerlei wijzen werd verder gemanipuleerd om het Rijk verder te ontlasten door onttrekkingen aan het ABP. De kosten van de verzelfstandiging samengevat: • De onvoorwaardelijke garantie van een waardevast en welvaartsvast pensioen verdween. • Premies van in totaal ƒ 32.860.000.000,- bleven onbetaald. • ABP moest het Rijk subsidiëren (10,2 miljard gulden voor ‘premiegewenning’ en invaliditeitspensioen). • Het weduwenpensioen en de arbeidsongeschiktheidsverzekering verslechterden. • Het ABP droeg de lasten van de VUT - de voordelen waren voor het Rijk.
Vakbonden keken toe In plaats van het maatschappelijk verzet tegen deze rooftocht door de Rijksoverheid te organiseren, gingen de vakcentrales overal mee akkoord. Een vreemde opvatting van belangenbehartiging. Zij zwegen zodat slechts weinigen wisten wat er gebeurde. Alle betrokkenen in politiek en vakbeweging hadden er belang bij dat er geen reuring zou ontstaan. Leo van Heesch (Bron: Pensioenbelangen, jaargang 73, juli/augustus 2010, nr 4)
Belangrijk is dat de Raad van State reeds in 2002 als oordeel gaf dat er voldoende reden bestaat voor een wettelijke verplichting tot een vertegenwoordiging van de gepensioneerden in het bestuur van hun fonds. De Raad stelde toen dat medezeggenschap van gepensioneerden in het bestuur er aan kan bijdragen dat recht wordt gedaan aan de belangen van de gepensioneerden, zeker ook daar waar zij niet parallel lopen met die van de werknemers en werkgevers; dat bevordert het draagvlak van het fonds en zijn bestuur bij de cliënten. Meer informatie, zie: www.nypels.nl September 2010
11
PENSIOENPERIKELEN In pensioenperikelen worden reacties van leden beschreven. Herkent u zich in de ervaringen of heeft u een onderwerp op pensioengebied welke voor collega’s van belang kan zijn, laat u dat dan weten op e-mailadres:
[email protected] Ook in dit nummer weer zaken aangedragen door leden. Enkele leden lieten weten zich te herkennen in het in voorgaand nummer genoemde.
65+ problematiek Het recht op partnerpensioen vervalt als het partnerschap is aangegaan op of na de dag waarop de deelnemer of gepensioneerde 65 jaar is geworden. Zeker als je je hele leven pensioenpremies hebt betaald en je op latere leeftijd je partner verliest en daarna zo gelukkig bent om na je 65e een nieuwe levenspartner te vinden wordt het door betrokken collega’s terecht als heel wrang aangevoeld als de partner waarmee je na pensionering bent getrouwd bij je overlijden zonder pensioen achterblijft. Dit terwijl ze je soms al jaren verzorgt. De vraag van leden die hiermee te maken krijgen is dan ook: ‘Wie doet hier wat aan?’ Een van onze leden is wel voor zijn 65e jaar hertrouwd. Toch krijgt zijn partner na zijn recent overlijden geen ABP nabestaandenpensioen. Dit omdat het huwelijk gesloten is na zijn ontslagdatum bij Defensie. Dit op basis van de volgende regel in het pensioenreglement (PR): ‘Bij overlijden van de gepensioneerde heeft de partner recht op partnerpensioen als: a. de overledene zijn pensioenaanspraken geheel heeft opgebouwd vóór 1 januari 1996, en b. het partnerschap is aangegaan vóór het ontslag.’
Samenwonen Wat gebeurt er bij samenwonen met mijn pensioen? Invloed van samenwonen op je pensioen is ook iets waarmee leden bezig zijn. In het PR ABP vinden we in een overgangsbepaling het navolgende: 1. Op pensioenen toegekend vóór 1 juni 2001 en omgezet ingevolge de in artikel 2, eerste lid van de Kaderwet militaire pensioenen bedoelde ministeriële regeling zijn de correctiefactoren als bedoeld in die regeling van toepassing. 2. De correctiebedragen worden toegepast al naar gelang de rechthebbende voor de AOW als gehuwd of ongehuwd wordt aangemerkt. De correctie ‘gehuwd’ heeft in het algemeen een negatieve invloed op de hoogte van uw pensioen. Nu is het zo dat voor de AOW ongehuwd samenwonenden die een gezamenlijke huishouding voeren als gehuwd worden beschouwd. Bij een geregistreerd partnerschap ont-
12
Mededelingenblad
vangt het ABP van de gemeente van betrokkene hierover bericht. Als men gaat samenwonen zonder registratie bij de gemeente, dan moet men het ABP informeren. Het antwoord is dan ook dat ook samenwonen kan leiden tot aanpassing van het pensioen!!!.
Partnerpensioen wordt verminderd met bijzonder partnerpensioen Als er in verband met hetzelfde overlijden ook recht op een bijzonder partnerpensioen (voor een gewezen partner) bestaat, vermindert ABP het partnerpensioen met het bijzondere partnerpensioen. Als de gewezen partner eerder overlijdt dan de huidige partner dan heeft dit positieve gevolgen voor het partnerpensioen van de huidige partner. Er wordt dan niet gekort met het bijzondere partnerpensioen. De partner ontvangt dan het volledige nabestaandenpensioen bij overlijden van de pensioen genietende militair. Het kan rust geven om te weten dat de huidige partner goed verzorgd achter blijft. Vandaar dat het voor de gemoedsrust van de gepensioneerde militair goed is te weten of zijn ex-partner wel of niet in leven is. Indien er geen contact meer is met de ex-partner is het moeilijk tot onmogelijk om er achter te komen of de ex-partner nog in leven is. De vraag van een onzer leden is dan ook: Kan het ABP mij informeren als mijn ex-partner overlijdt? Uit verstrekte voorlopige informatie blijkt dat het ABP geen administratie zou bijhouden van ex-partners. Bij overlijden en bij vaststellen van de partnerpensioenen wordt eerst duidelijk of er één of meer ex-partners nog in leven zijn. Het zou niet mogelijk zijn om de gepensioneerde op de hoogte te houden van het eerder overlijden van de ex-partner die in voorkomend geval recht heeft op een deel van het nabestaandenpensioen.
ACHTERGRONDINFORMATIE PENSIOENONTWIKKELINGEN ‘In the Roman Empire there already was a well-established pension system to care for soldiers who were disabled or had grown old’. (The Columbia Encyclopedia, Sixth Edition, 2002) Enige achtergrondinformatie over de pensioenmaterie in het algemeen en over onderdelen ervan is, in een tijd dat er zo makkelijk over afstempelen van pensioenen (nominaal terugbrengen van de pensioenen) wordt gesproken, op zijn plaats. De aandacht van bijvoorbeeld geen of onvolledige indexatie (bijhouden van de loon- of prijsontwikkeling) dreigt immers op de achtergrond te raken. We beperken ons daarbij in hoofdlijnen tot het ABP en het militaire pensioen. Pensioen is in het algemeen een regeling die voorziet in een verzorging van en na: de oudedag (ouderdomspensioen),
het overlijden (nabestaandenpensioen) en invaliditeit (arbeidsongeschiktheid ofwel invaliditeitspensioen). Het ouderdomspensioen staat centraal; de overige genoemde voorzieningen zijn veelal aan het ouderdomspensioen gerelateerd. In het Romeinse keizerrijk was er al aandacht voor de zorg van de oudedag van de soldaten. In juni 1889 werd in Duitsland door Otto von Bismarck2 een algemeen staatsoudedagspensioen ingevoerd. Echter eerder (1814) militaire ambtenaren, (1836) burgerlijke ambtenaren en vanaf (1880) bedrijfsleven bestonden er, in beperkte schaal, al collectieve bedrijfspensioenregelingen in ons land. Voor wat betreft het bedrijfsleven hebben we het dan over een dertigtal ondernemingen, voornamelijk in de vervoerssector, mijnbouw, machine- , metaal- en textielindustrie (de Gier, 2002: 73). Ook kende ons land in de tweede helft van de negentiende eeuw pensioenverzekeringen, zoals de Nationale Levensverzekering-Bank (1863) en de Nederlandsche Verzekering Maatschappij op het Leven, tegen Invaliditeit en Ongelukken (1882). In de tweede helft van de twintigste eeuw werd een solide pensioenstelsel in Nederland opgebouwd. Naast het door Drees in 1957 geïntroduceerde staatspensioen (AOW) ontstonden er in ruime mate goede aanvullende pensioenregelingen. Dit op initiatief van werkgevers- en werknemersorganisaties bij het arbeidsvoorwaardenoverleg. Met de Pensioenwet 1922 begon de geschiedenis van het ABP, het pensioenfonds voor de overheidswerknemers3. Het fonds werd in 1996 geprivatiseerd. De hoogte van het OP is sinds 1922 immer vastgesteld als product van het aantal dienstjaren en een percentage van het pensioengevend salaris over de laatste werkzame periode (periode varieerde enigszins). Dus immer eindloon. Na invoer van de AOW werd besloten tot korting op het pensioen via de zogenaamde inbouw, na 1986 via opbouw met een van de AOW afgeleide franchise. Vandaar de benaming aanvullend pensioen, immers aanvullend op het algemeen staatspensioen, de AOW. Van de ruim vijfentachtig jaren dat het fonds bestaat, is het merendeel (tweeënzestig jaren) afgesloten met een tekort. Dat wil zeggen dat de dekkingsgraad nog beneden de 100% lag. Tot en met het jaar 1982 waren echter alleen de premieontvangsten al voldoende om de pensioenuitkeringen uit te kunnen betalen. In 2009 bedroegen de premieontvangsten ca € 7,8 miljard en de uitgaven aan uitkeringen € 7,2 miljard. De premiepercentages fluctueerden aanzienlijk. In 1922 15,5% van het salaris, in de periode 1964 tot 1977 zelfs 24% van de salarissom om terug te vallen tot een laagste waarde van 8,3% in 1989. De dekkingsgraad is eerst geleidelijk boven de 100% uit gekomen. Begonnen in 1922 met een dekkingsgraad van 30% werd eerst in 1984 de 100% bereikt, in 2003 de 104% en via 140% in 2007 naar 95% in 2010. In 1996, het eerste geprivatiseerde jaar, bedroeg de dekkingsgraad 108,3%.
De zorg over de financiële situatie van het fonds kreeg echter, vreemd genoeg, het meest de aandacht sinds de dekkingsgraad boven de 100% lag, dus sedert het midden van de jaren tachtig4. De situatie rond de premiestelling had daar mee te maken. Via zogenaamde uitneemwetten werden vanaf 1982 premiekortingen gerealiseerd. Maar ook de verliezen op de beurs in de jaren 2001 – 2003 leverde veel aandacht voor de financiële situatie op. Hoewel de situatie niet dramatisch was en ook niet zou mogen zijn, na twee jaar tegenwind op de beurs, heeft het ABP in juli 2003 een herstelplan ingediend bij de toenmalige toezichthouder (Pensioen Verzekerings Kamer) en hebben sociale partners in principe besloten tot een stelselwijziging. Het middelloon moest per 1 januari 2004 worden ingevoerd. Waren werkgevers en werknemers enkele jaren geleden nog van mening dat de regering zich niet moest mengen in de loononderhandelingen, onder druk van de crisis bij de pensioenfondsen werd de suggestie van het kabinet aan werkgevers en werknemers om pensioenregelingen om te zetten in middelloonregelingen opgevolgd. Middelloon was beter beheersbaar (lees goedkoper). De backservice ontbreekt totaal als er geen toelage / indexatiebeleid is. Maar is in die vorm maatschappelijk onverkoopbaar zo hebben we kunnen lezen in de NYFER - studie5 hierover. Het deel van de backservice als gevolg van promotie en loondrift bedraagt in 2002 zo’n 40%. Met de algemene loonontwikkeling hangt 60% van de backservice samen. En dit laatste deel zal je ook in een geïndexeerd middelloonsysteem als verplichting moeten opnemen tenzij de sociale partners een uitgekleed pensioen voor ogen staat. Het nieuwsbericht van het ABP van 20 juni 20036 maakte duidelijk dat het nieuwe middelloonstelsel niet gelijkwaardig is aan het eindloonstelsel. We kregen in het nieuwsbericht het volgende lesje economie: ‘De nettolonen stijgen door de lagere pensioenpremies waarmee bij het middelloonstelsel wordt volstaan. Hogere nettolonen leiden tot meer bestedingen en een toename van de werkgelegenheid. Maar op termijn staan daar lagere pensioenuitkeringen tegenover die op hun beurt bijdragen aan een hoger arbeidsaanbod. Mensen 2 Um nicht als Tyrann oder Diktator dazustehen und die innere Ruhe im Land zu bewahren, beschloss Reichskanzler Bismarck dem Volk etwas zu bieten und deren Abwenden von der Sozialdemokratie voranzutreiben. So begann er auch recht bald Sozialpolitik zu betreiben, wobei er Gesetze herausbrachte, die staatliche Versicherungen gegenüber dem Arbeiter vorschrieben. Dies war die Geburtsstunde der Sozialhilfe, Krankenversicherung (1883), Lohnfortzahlung im Krankheitsfall, Beamtenversorgung und Unfallversicherung (1884). Bismarck führte eine Rente ab 70 Jahren ein, dem 1889 eine Invalidenrente folgte (Christian Tippmann, 2000). 3 Zie ‘driekwart eeuw solidariteit door collectiviteit, basis voor de 21e eeuw’, uitgave ABP, Heerlen 1997. 4 Bron: ‘Driekwart Eeuw Solidariteit door Collectiviteit’, uitgave ABP, Heerlen, 1997. 5
Marktwerking in de pensioensfeer, NYFER, 2000.
6
Artikel: pensioenen beter bestand tegen vergrijzing bij middelloonstelsel.
September 2010
13
moeten dan meer werken om extra te kunnen sparen ter compensatie van hun lagere pensioen.’ De aanzet voor het volgend kabinetsplan: het verhogen van de pensioenleeftijd? Een verhoging die er nu ook lijkt aan te komen. Het aanvullend pensioen/inkomen is er ter aanvulling op het AOW basispensioen. Zo’n pensioen moet met waarborgen omringd zijn opdat de (gewezen) werknemer daar op echt kan vertrouwen. Het aanvullend pensioen is, zoals meermalen gezegd, een zaak van werknemers en werkgevers die samen in het arbeidsvoorwaardenoverleg hierover afspraken maken. De overheid speelt hierbij een faciliterende rol. Ook draagt de overheid zorg voor het basispensioen voor een ieder, de AOW. In de Pensioenwet (PW) van 2007, maar ook al in zijn voorganger de Pensioen en Spaarfondsen Wet (PSW) zijn waarborgen opgenomen rond het in het werkzaam leven opgebouwde aanvullend pensioen. De noodzaak om tot een nieuwe Pensioenwet te komen was al enige tijd aanwezig; dit omdat de systematiek en overzichtelijkheid van de PSW door de vele aanpassingen sedert 1955 verloren was gegaan. Het primaire doel van de PSW was en is het veiligstellen van pensioenaanspraken, zo er sprake is van een pensioenregeling. Na het faillissement in de jaren dertig van een aantal ondernemingen bleek de pensioentoezegging voor de betrokken werknemers waardeloos. Dit heeft toen geleid tot de belangrijkste waarborg in de PSW van 1952: het veilig stellen van de opgebouwde fondsen buiten de onderneming. De PSW, de PW, het ABP en het toezicht van De Nederlandsche Bank (DNB) en voorheen van de Pensioen en Verzekerings Kamer (PVK) hebben de huidige problemen niet kunnen voorkomen. Ook bestaat er sinds 1 maart 2002 de Autoriteit Financiële Markten (AFM). Ook de AFM is een onafhankelijke organisatie die met name let op het gedrag van pensioenuitvoerders, dit onder verantwoordelijkheid van de minister van Financiën. Zo stelden DNB en AFM in een gezamenlijk persbericht van 20 augustus jl. dat zij openheid wensten van de pensioenfondsen die deelnemers mogelijk binnenkort moeten gaan korten op hun uitkeringen. In het kader van toezicht en waarborging pensioenen wordt aandacht besteed aan premie, beleggingsbeleid, indexatie en inhoud van de regeling, de vier belangrijkste beïnvloedingselementen die de pensioenfondsen hebben. Over het beleggingsbeleid horen we niet veel. De overige elementen komen uitvoerig aan de orde in de huidige voorstellen tot herstel van het ABP fonds. Het gaat uiteindelijk om het behoud van een mooi en robuust pensioensysteem dat prima pensioenen kan opleveren en dat ook betaalbaar is7. De DNB moet die opdracht bij zijn toezicht betrekken. Professor drs. Victor Halberstadt, hoogleraar Openbare Financiën aan de Universiteit Leiden, kroonlid van de SER, lid van de Beleggingscommissie ABP zegt bij zijn afscheid van de Beleggingscommissie in 2003 dat hij het Bestuur van het ABP adviseert goed voor ogen te blijven houden wat de hoofdtaak ven het ABP is, namelijk pensioenen verzorgen, waarbij andere functies gewichtig zijn maar niet centraal staan8.
14
Mededelingenblad
Het kan daarbij niet zo zijn dat vanuit DNB en Pensioenwet opdrachten komen om de pensioenverplichtingen te waarderen op basis van een uitermate lage marktrente op overheidsleningen welke niet tot een goed stabiel beeld leidt van de pensioenverplichtingen van de fondsen9. De gebruikelijke waarderingen op basis van een rekenrente van 4% die voorheen immer heeft voldaan, zou veeleer toegepast moeten worden. Dit zou paniekgedrag van politiek en oneerlijke pensioenkortingen onnodig maken. Bedenk dat de grootte van de gezamenlijke Nederlandse pensioenvermogens dit jaar is gestegen tot een groots bedrag van € 774 miljard. 7 Zie standpunt pensioenkoepels inzake de richtlijnen van de PVK van 14 januari 2003. 8
ABP Wereld 2/2003.
9 Zie artikel: Marktrente is geen basis voor pensioenfondsen (NRC van 26 augustus 2010) van Vermeend en Linschoten.
ER IS WAT AAN DE HAND MET UW PENSIOEN? Onder deze kop in de dagbladen van 10 september jl. gaven de grotere pensioenfondsen, waaronder het ABP, uitleg over de status van de pensioenen. Herstelplan ABP Met een dekkingsgraad van 88% eind augustus loopt ABP achter op het herstelplan. Eind dit jaar neemt het bestuur van ABP een besluit over de indexatie en de hoogte van de premie. Het herstelplan van ABP gaat uit van een dekkingsgraad van 96% aan het einde van het jaar. ABP doet er alles aan om verlaging van de pensioenen te voorkomen. Debat met minister Donner In het Tweede Kamer debat van 8 september met de minister werd duidelijk gemaakt dat de pensioenfondsen in zwaar weer zitten. Dit als gevolg van de toenemende levensverwachting, de vergrijzing, de crisis, tegenvallende beleggingsresultaten, maar vooral als gevolg van de rekenmethode die de fondsen moeten hanteren om hun bezittingen te waarderen. Minister Donner wil een snelle behandeling van zijn wetsontwerp met betrekking tot de verhoging van de AOW- en pensioenleeftijd. Er wordt zo minder aan pensioen uitbetaald en tevens langer bijgedragen aan het opbouwen van het fonds. Kamerleden maakten opmerkingen als: “Wel banken redden maar gepensioneerden in de steek laten”. De minister werd gevraagd de toepassing van de huidige lage rekenrente te herzien. Donner wil wachten op de bepaling van de dekkingsgraad eind december. Hij zal zo nodig in het voorjaar van 2012 ingrijpen. Sap (GroenLinks) wil een garantieregeling voor kleine pensioentjes. Ruud Meijer