Verklaring beleggingsresultaten en verlaging pensioenen Het bestuur van Stichting Pensioenfonds Randstad heeft medio februari 2014 moeten besluiten tot het doorvoeren van een pijnlijke maatregel. Om de financiële positie van het fonds op het door de wetgever vereiste niveau te brengen, zijn de tot 1 januari 2014 opgebouwde pensioenen met 1,5% verlaagd. In deze notitie wordt ingegaan op de achtergronden en redenen van deze korting. De dekkingsgraad en de verlaging van de pensioenen De financiële positie van pensioenfondsen wordt gemeten met behulp van de dekkingsgraad. De dekkingsgraad geeft de verhouding weer tussen het pensioenvermogen (de bezittingen) aan de ene kant en de huidige en toekomstige pensioenuitkeringen (de verplichtingen) aan de andere kant. Bij een dekkingsgraad van 100 procent heeft een pensioenfonds genoeg vermogen om de verplichtingen na te komen. De Nederlandsche Bank eist dat pensioenfondsen over buffers beschikken, in het geval van het Randstad-pensioenfonds ter grootte van 4,6% van de verplichtingen. Het fonds moet dus een dekkingsgraad van minimaal 104,6% hebben. Het Randstad-pensioenfonds verkeerde sinds eind 2008 in een zogenoemd ‘dekkingstekort’. Dit houdt in dat het fonds vanaf dat moment niet langer voldeed aan de eisen die door de wetgever en De Nederlandsche Bank worden gesteld aan de financiële situatie bij pensioenfondsen. Binnen vijf jaar na het intreden van het dekkingstekort moest de dekkingsgraad weer op het vereiste niveau zijn (104,6%). Hiertoe heeft het bestuur van het fonds destijds een herstelplan opgesteld. In 2009 en 2010 lag het Randstad pensioenfonds redelijk op koers met het herstel. Door nieuwe economische tegenvallers in 2011 werd een forse ‘achterstand’ opgelopen die in 2012 en 2013 bijna geheel werd ingelopen. Maar niet helemaal. Per eind december 2013 was de dekkingsgraad van het pensioenfonds 103,0%. Daardoor was het herstel niet tijdig gerealiseerd en resteerde nog één remedie: het korten van de pensioenen om op de vereiste dekkingsgraad uit te komen. Het Randstad-pensioenfonds was één van de 29 pensioenfondsen die eind 2013 gedwongen waren om een verlaging door te voeren. Ook eind 2012 heeft bij een aantal pensioenfondsen een verlaging plaatsgevonden; het betrof toen ongeveer 60 pensioenfondsen. Daar hoorde het Randstadpensioenfonds destijds niet bij. Waren er andere maatregelen mogelijk geweest? In het kader van het herstelplan heeft het bestuur alle mogelijke maatregelen onderzocht. Een voorbeeld van een dergelijke maatregel, zoals we die bij andere ondernemingen hebben gezien, is het storten van extra financiële bijdragen door de werkgever. Bij veel grote ondernemingen, bijvoorbeeld bij Shell, hebben deze extra stortingen geholpen om de financiële positie van het pensioenfonds te versterken. Binnen Randstad ligt dat iets anders. De werkgever Randstad betaalt ongeveer 60 procent van de totale pensioenpremie en alle uitvoeringskosten en stelt zich niet garant voor eventuele tekorten bij het pensioenfonds. Dat betekent dat, anders dan bij sommige andere werkgevers, er geen bijstortingen gedaan worden om de tekorten aan te vullen. Daarentegen worden er in goede tijden ook geen overschotten afgeroomd.
Pagina 1 van 5
Het bestuur van het pensioenfonds heeft moeten kiezen voor de kortingsmaatregel, omdat er geen andere mogelijkheid meer was. Andere mogelijke maatregelen, zoals een verhoging van de premie of een (verdere) verlaging van de pensioenopbouw zouden naar mening van het bestuur onevenwichtig uitvallen voor de verschillende groepen binnen het fonds, te weten de deelnemers, gewezen deelnemers en gepensioneerden. Het verlagen van de pensioenen raakt alle deelnemers, gewezen deelnemers en gepensioneerden in gelijke mate (evenwichtige belangenbehartiging). De oorzaken van de lage dekkingsgraad Onderstaand proberen we nader te verduidelijken hoe de beleggingsresultaten en de dekkingsgraad van het fonds zich tot elkaar verhouden en hoe de te lage dekkingsgraad eind 2013 is ontstaan. Daarvoor is allereerst de zeer grote afhankelijkheid van de langtermijnrente van belang. De dekkingsgraad is een verhoudingsgetal. Het geeft de verhouding weer tussen het pensioenvermogen (de bezittingen) aan de ene kant en de huidige en toekomstige pensioenuitkeringen (de verplichtingen) aan de andere kant. Deze verplichtingen worden gewaardeerd met behulp van een door De Nederlandsche Bank gepubliceerde ‘rekenrente’. Hoe verder de verplichtingen van een pensioenfonds in de toekomst liggen, hoe meer invloed deze rekenrente heeft op de financiële positie van het fonds. Het Randstad-pensioenfonds is in vergelijking tot andere pensioenfondsen een relatief ‘jong’ fonds, waarvan de uitkeringen tot ver in de toekomst strekken (tot wel 70 jaar). Daardoor is het pensioenfonds veel meer dan andere pensioenfondsen, enorm gevoelig voor ontwikkelingen van de langetermijnrente. Voor een goed begrip, dat is dus de rente voor een termijn van gemiddeld 30 jaar. Om een indruk te geven: als de langetermijnrente met 1 procentpunt verandert (bijvoorbeeld van de huidige 2,6% naar 1,6% of 3,6%), dan stijgt respectievelijk daalt de waarde van de pensioenverplichtingen met 25% (dus van de huidige € 750 miljoen naar ± € 940 miljoen dan wel naar ± € 560 miljoen). De vraag is vervolgens wat de waarde van de bezittingen (het pensioenvermogen) in die situatie doet. Zou die waarde van de bezittingen gelijk blijven, dan is de conclusie dat de dekkingsgraad bij een beginstand van 100% in het eerste geval naar 75% zou dalen en in het tweede geval naar 125% zou stijgen. Die laatste mogelijkheid is natuurlijk zeer aantrekkelijk, maar het bestuur moet afwegen of dat mogelijke vooruitzicht ook het risico van de enorme daling in het eerste scenario waard is. Het bestuur heeft de afgelopen jaren besloten dit risico niet te willen lopen, mede omdat er bij tegenvallers geen beroep kan worden gedaan op de werkgever. Om die reden wordt bij het beheer van het vermogen van het pensioenfonds zeer sterk rekening gehouden met de mogelijke ontwikkelingen en vooral daling van de rente. Met behulp van obligaties en renteswaps wordt de renteontwikkeling ‘gematcht’ (afgedekt). Als de rente stijgt of daalt, dan stijgt of daalt de waarde van de bezittingen net zo hard als de waarde van de verplichtingen. Hierdoor wordt de dekkingsgraad van het fonds bijna ongevoelig voor ontwikkelingen van de langetermijnrente. Als we het beleggingsresultaat van het Randstad-pensioenfonds over de afgelopen jaren bekijken, zien we dat dit beleggingsresultaat veel meer wordt bepaald door de ontwikkeling van de (lange termijn) rente dan door de rendementen op aandelen en andere beleggingen. Is er sprake van een dalende rente, dan zijn de beleggingsresultaten zeer positief. Is er sprake van een stijgende rente, dan zijn de resultaten fors negatief. In de onderstaande grafieken zijn de ontwikkeling van de 30-jaars rente en de rendementen van het pensioenfonds gedurende de afgelopen jaren te zien.
Pagina 2 van 5
De 30-jaars rente 100 600 500 400 300 200
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
Euro swap 30 jr. (278.08 bps) Source: Thomson Reuters Datastream
De beleggingsrendementen
Beleggingsrendementen Randstad-pensioenfonds 2003 t/m 2013
20,0%
17,4% 15,0% 10,0%
10,8%
16,0%
13,8% 10,0%
5,0%
9,6% 3,7%
4,3%
0,0% 2003
2004
2005
2006
2007
2008
-5,0% -10,0%
2009 -1,1%2010
2011
2012
2013 -3,8%
-8,2%
Bij een rentestijging heeft het Randstad-pensioenfonds een relatief laag beleggingsrendement (bijvoorbeeld in 2013) Bij een rentedaling is het beleggingsrendement relatief hoog (bijvoorbeeld in 2012). Het uiteindelijke doel van het beleggingsbeleid van het pensioenfonds is niet het behalen van een zo hoog mogelijk rendement, maar het ‘sturen’ van de dekkingsgraad. In de vergelijking met andere pensioenfondsen (die meestal veel minder gevoelig zijn voor de renteontwikkeling omdat hun deelnemers gemiddeld ouder zijn) en wel voor een gedeelte renterisico wensen te lopen, ontstaan er echter verschillen in de ontwikkeling van de dekkingsgraad. In de tweede helft van 2013 heeft de langetermijnrente een stijgende ontwikkeling gekend. Dit leidde, gegeven het gevolgde beleid van het Randstad-pensioenfonds, tot een vrijwel ongewijzigde dekkingsgraad. Bij andere pensioenfondsen die wel renterisico nemen, leidde de opgetreden rentestijging tot een verhoging van de dekkingsgraad. En daarmee kwamen veel van deze fondsen (bijvoorbeeld het ABP) eind 2013 net uit de gevarenzone van een aanvullende verlaging van de pensioenen.
Pagina 3 van 5
Een tweede relevant element bij de noodzaak van de verlaging van de pensioenen betreft de zogenaamde middeling van de rekenrente. De eerder aangehaalde door De Nederlandsche Bank gepubliceerde ‘rekenrente’ wordt namelijk berekend op basis van een driemaands gemiddelde. In geval van een stijging van de rente (zoals we eind 2013 zagen optreden) stijgt de rekenrente voor de pensioenverplichtingen op basis van het gemiddelde over drie maanden veel minder hard dan de feitelijke rente in de markt. Daardoor dalen de verplichtingen op dat moment maar beperkt in waarde. De waardeontwikkeling van de bezittingen van het pensioenfonds (die net zo rentegevoelig zijn als de verplichtingen) volgt echter wel de feitelijke renteontwikkeling in de markt. De waarde van de bezittingen daalt op de korte termijn dus vele malen harder dan de waarde van de verplichtingen. Ergo: veel lagere teller, beperkt lagere noemer = lagere dekkingsgraad. Een gestileerd voorbeeld verduidelijkt dit; stel dat de waarde van de bezittingen en de waarde van de verplichtingen in een bepaalde maand beide 100 zijn De dekkingsgraad is daarmee 100%. Stel verder dat het renterisico volledig is afgedekt en er geen andere beleggingen zijn dan de obligaties en renteswaps die dit renterisico afdekken. In geval in de twee maanden daarna stijgt – waardoor de bezittingen en verplichting in waarde dalen, kan er dit beeld ontstaan: Waarde verplichtingen 100
Dekkingsgraad
Maand 1
Waarde bezittingen 100
Maand 2
80
80
100%
Maand 3
60
60
100%
Middeling rekenrente verplichtingen
60
80
75%
100%
Aan het einde van derde maand is in dit voorbeeld de officiële dekkingsgraad 75%. Ondanks het feit dat als de driemaands middeling van de rekenrente voor de verplichtingen niet zou worden toegepast de dekkingsgraad 100% zou zijn.
Door de toepassing van de driemaands middeling van de rekenrente voor de verplichtingen kan de renteontwikkeling op de korte termijn niet volledig worden afgedekt. Er zijn op de financiële markten geen obligaties of renteswaps te koop die met driemaands gemiddelde rentes werken. Enkel het meer of mindere mate kopen van obligaties en renteswaps is een optie. Het bestuur van het pensioenfonds heeft niet voor deze optie gekozen, daar deze ook geheel verkeerd had kunnen uitpakken. In dat geval was de korting op de pensioen nog veel groter geweest dan 1,5%. Het bestuur wenste dit risico niet te nemen. Overigens deed het effect van de rentemiddeling zich in november 2013 (en ook in januari 2014) in omgekeerde mate voor. In die maanden was er sprake van een daling van de rekenrente en ging de dekkingsgraad ‘kunstmatig’ omhoog door het driemaands gemiddelde van de rekenrente. Daar hadden we op de ‘peildatum’ van 31 december 2013 echter niets aan. Ter aanvulling: bij het niet toepassen van het driemaands gemiddelde van de rekenrente zou het Randstad-pensioenfonds eind december 2013 ook niet hebben voldaan aan de voorwaarde van een dekkingsgraad van minimaal 104,6%. Bovendien werd het Randstad-pensioenfonds een jaar geleden ‘gered’ door de toepassing van het driemaands gemiddelde van de rekenrente: zou de middeling van de rekenrente eind 2012 niet toegepast zijn, dan had het fonds begin 2013 al de pensioenen moeten korten. Een derde relevant element betreft de gerealiseerde rendementen op aandelenbeleggingen (of beter: beleggingen in zakelijke waarden). Als we de ontwikkeling van bijvoorbeeld de AEX-index in 2013 als uitgangspunt nemen, is het moeilijk voor te stellen dat de rendementen van het pensioenfonds negatief uitvallen. Daarbij zijn echter de nodige kanttekeningen te plaatsen. Allereerst moet beseft worden dat het beleggingsrendement van het pensioenfonds, zoals eerder vermeld, grotendeels wordt bepaald door de renteontwikkeling. Het pensioenfonds belegt slechts 17% van het totale Pagina 4 van 5
fondsvermogen in aandelen c.q. zakelijke waarden. Daarbij wordt ook nog eens een wereldwijde spreiding gehanteerd. Slechts 1% van de aandelenbeleggingen vindt plaats in Nederland. Een aanzienlijk deel van de middelen wordt belegd in opkomende landen en regio’s als de Verenigde Staten, Japan en Azië. Hoewel de aandelenrendementen in Europa en vooral in Nederland in de laatste maanden van 2013 positief waren, was dat wereldwijd niet overal het geval. In het bijzonder de opkomende markten zoals China, Rusland en Latijns-Amerika vertoonden in 2013 per saldo negatieve rendementen. Het Randstad-pensioenfonds belegt bewust voor een beperkt deel van het vermogen in aandelen, en houdt daarbij bewust een zo groot mogelijke spreiding over regio’s en sectoren. De AEX-index kende voorafgaand aan de hausse in 2013 een aantal jaren van structureel achterblijvende rendementen. Per saldo staat de AEX nog steeds op slechts 60% van de waarde die de index op het hoogtepunt in 2000 had. Juist het spreiden van de beleggingen leidt er toe dat het fonds minder gevoelig wordt voor incidentele gebeurtenissen en minder afhankelijk wordt van specifieke regio’s en markten. Daarmee wordt getracht om grote uitschieters, zowel naar boven als naar beneden, zoveel mogelijk te vermijden. Pensioenbeleggen is voor de lange termijn Zoals eerder aangegeven, belegt het pensioenfonds voor de (heel) lange termijn. Het einde van het herstelplan en de daarbij behorende verlaging van de pensioenen zijn zaken die daar feitelijk ‘tussendoor komen’. Het beleggingsbeleid van het fonds is gericht op het kunnen uitkeren van alle pensioenen in de toekomst. Het liefst zodanig dat deze pensioenen nu en in de toekomst stelselmatig in enige mate kunnen worden verhoogd. Op basis van de voor het fonds relevante omstandigheden – waaronder de “jonge” populatie en het feit dat de werkgever niet bijspringt in geval van tekorten – streeft het fonds naar stabiele, beheerste beleggingsrendementen. Het herstelplan en de daaruit voortvloeiende maatregel de pensioenen te verlagen, zijn kortetermijnzaken die feitelijk geen invloed hebben op dit streven. Achteraf bezien hadden de bezittingen van het pensioenfonds tot en met 2013 wellicht op een zodanige wijze belegd/beheerd kunnen worden dat een verlaging van de pensioenen niet nodig was geweest. Een dergelijke wijze van beleggen zou echter grote implicaties kunnen hebben voor het streven om op langere termijn een beheerst beleggingsrendement te behalen. Gezien de fondskarakteristieken prevaleert de lange termijn, waarbij het voor het bestuur de uitdaging is ook op korte termijn aan de aan pensioenfondsen gestelde eisen te voldoen.
Pagina 5 van 5